24.11.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 328/59


KADERBESLUIT 2006/783/JBZ VAN DE RAAD

van 6 oktober 2006

inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen tot confiscatie

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 31, lid 1, onder a), en artikel 34, lid 2, onder b),

Gezien het initiatief van het Koninkrijk Denemarken (1),

Gezien het advies van het Europees Parlement (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Europese Raad heeft tijdens zijn bijeenkomst in Tampere van 15 en 16 oktober 1999 onderstreept dat het beginsel van wederzijdse erkenning de hoeksteen van de justitiële samenwerking binnen de Unie zou moeten worden zowel in burgerrechtelijke als in strafzaken.

(2)

In paragraaf 51 van de conclusies van de Europese Raad van Tampere van 15 en 16 oktober 1999 wordt gesteld dat het witwassen van geld nauw verweven is met de georganiseerde criminaliteit, en dat witwassen dient te worden uitgeroeid, ongeacht waar het zich voordoet; de Europese Raad is vastbesloten ervoor te zorgen dat concrete maatregelen worden genomen om opbrengsten van misdrijven op te sporen, te bevriezen, in beslag te nemen en te confisqueren. In dit verband verlangt de Europese Raad in paragraaf 55 van de conclusies dat het strafrecht en het strafprocesrecht van de lidstaten inzake het witwassen van geld (bijvoorbeeld de opsporing, bevriezing en confiscatie van middelen) onderling worden aangepast.

(3)

Alle lidstaten hebben het Verdrag van de Raad van Europa van 8 november 1990 inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven (het „Verdrag van 1990”) bekrachtigd. Het Verdrag van 1990 verplicht de verdragsluitende partijen ertoe, beslissingen tot confiscatie van een andere verdragsluitende partij te erkennen en ten uitvoer te leggen of de zaak voor te leggen aan hun eigen autoriteiten teneinde een beslissing tot confiscatie te verkrijgen, en de beslissing ten uitvoer te leggen. De partijen kunnen verzoeken om confiscatie weigeren, onder meer wanneer het feit waarop het verzoek betrekking heeft niet strafbaar is krachtens de nationale wetgeving van de aangezochte partij of wanneer het strafbare feit waarop het verzoek betrekking heeft, krachtens de nationale wetgeving van de aangezochte partij geen grondslag kan vormen voor confiscatie.

(4)

De Raad heeft op 30 november 2000 een programma van maatregelen aangenomen om uitvoering te geven aan het beginsel van wederzijdse erkenning van strafrechtelijke beslissingen, dat de hoogste prioriteit (maatregelen 6 en 7) geeft aan de aanneming van een instrument waarin het beginsel van wederzijdse erkenning wordt toegepast op de bevriezing van bewijsstukken en voorwerpen. Bovendien wordt volgens punt 3.3 van het programma beoogd de tenuitvoerlegging in een lidstaat van een in een andere lidstaat gegeven beslissing tot confiscatie, met name ter fine van teruggave aan het slachtoffer van een strafbaar feit, in overeenstemming met het beginsel van wederzijdse erkenning te verbeteren, rekening houdend met het Verdrag van 1990. Om dat doel te bereiken vermindert dit kaderbesluit binnen zijn toepassingsgebied het aantal gronden tot weigering van tenuitvoerlegging en heft het tussen de lidstaten alle regelingen op die ertoe strekken een beslissing tot confiscatie om te zetten in een nationale beslissing.

(5)

In Kaderbesluit 2001/500/JBZ (3) zijn bepalingen vastgesteld over het witwassen van geld, de identificatie, opsporing, bevriezing, inbeslagneming en confiscatie van hulpmiddelen en van opbrengsten van misdrijven. Krachtens het kaderbesluit zijn de lidstaten bovendien verplicht ervoor te zorgen dat er geen voorbehoud wordt gemaakt of gehandhaafd bij artikel 2 van het Verdrag van 1990 inzake confiscatie, voor zover het feit strafbaar is gesteld met een maximale vrijheidsstraf of detentiemaatregel van meer dan één jaar.

(6)

Ten slotte heeft de Raad op 22 juli 2003 Kaderbesluit 2003/577/JBZ inzake de tenuitvoerlegging in de Europese Unie van beslissingen tot bevriezing van voorwerpen of bewijsstukken (4) aangenomen.

(7)

De voornaamste drijfveer van georganiseerde criminaliteit is financieel gewin. Een effectieve voorkoming en bestrijding van georganiseerde criminaliteit dient daarom te worden toegespitst op de opsporing, bevriezing, inbeslagneming en confiscatie van opbrengsten van misdrijven. Met de wederzijdse erkenning in de Europese Unie van voorlopige maatregelen zoals bevriezing en inbeslagneming alleen kan niet worden volstaan, omdat een effectieve bestrijding van economische criminaliteit ook vereist dat beslissingen tot confiscatie van opbrengsten van misdrijven wederzijds worden erkend.

(8)

Met het onderhavige kaderbesluit wordt beoogd de samenwerking tussen de lidstaten inzake de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen tot confiscatie van voorwerpen te vergemakkelijken, doordat de lidstaten een door een in strafzaken bevoegde rechterlijke instantie van een andere lidstaat gegeven beslissing tot confiscatie moeten erkennen en op hun grondgebied ten uitvoer moeten leggen. Dit kaderbesluit past in dezelfde context als Kaderbesluit 2005/212/JBZ van de Raad van 24 februari 2005 inzake de confiscatie van opbrengsten van misdrijven, alsmede van de daarbij gebruikte hulpmiddelen en de door middel daarvan verkregen voorwerpen (5). Het doel van dat kaderbesluit is, ervoor te zorgen dat alle lidstaten effectieve regels hebben om te bepalen wanneer opbrengsten van misdrijven kunnen worden geconfisqueerd, onder meer inzake de bewijslast voor de herkomst van voorwerpen in het bezit van een persoon die is veroordeeld voor een strafbaar feit dat te maken heeft met georganiseerde criminaliteit.

(9)

Samenwerking tussen de lidstaten, op basis van het beginsel van wederzijdse erkenning en onmiddellijke tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen, veronderstelt het vertrouwen dat de te erkennen en ten uitvoer te leggen beslissingen steeds zullen worden gegeven overeenkomstig de beginselen van legaliteit, subsidiariteit en proportionaliteit. Een andere voorwaarde is dat de rechten van partijen of derden te goeder trouw geëerbiedigd worden. In dit verband zou erop moeten worden toegezien dat natuurlijke of rechtspersonen geen onterechte vorderingen kunnen indienen.

(10)

Een voorwaarde voor de praktische tenuitvoerlegging van dit kaderbesluit is dat er nauwe contacten zijn tussen de betrokken bevoegde nationale autoriteiten, met name in geval van gelijktijdige tenuitvoerlegging van een beslissing tot confiscatie in meer dan één lidstaat.

(11)

De in het kaderbesluit gebezigde termen „opbrengsten” en hulpmiddelen zijn voldoende ruim gedefinieerd om indien nodig ook voorwerpen van strafbare feiten te kunnen omvatten.

(12)

Indien er twijfels zijn over de plaats waar de voorwerpen waarop een beslissing tot confiscatie betrekking heeft, zich bevinden, moeten de lidstaten alle beschikbare middelen aanwenden om de juiste plaats van die voorwerpen te achterhalen, inclusief het gebruik van alle beschikbare informatiesystemen.

(13)

Dit kaderbesluit eerbiedigt de grondrechten en voldoet aan de beginselen die worden erkend bij artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en zijn weergegeven in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met name in hoofdstuk VI. Niets in dit kaderbesluit belet dat de confiscatie van voorwerpen waarvoor een beslissing tot confiscatie is gegeven, kan worden geweigerd indien er objectieve redenen bestaan om aan te nemen dat de beslissing is gegeven met het oog op vervolging of bestraffing van een persoon op grond van zijn geslacht, ras, godsdienst, etnische afstamming, nationaliteit, taal, politieke overtuiging of seksuele geaardheid of dat de positie van die persoon kan worden aangetast om een van deze redenen.

(14)

Dit kaderbesluit laat de toepassing door de lidstaten van hun grondwettelijke bepalingen betreffende een eerlijke rechtsgang, vrijheid van vereniging, vrijheid van drukpers en vrijheid van meningsuiting in andere media onverlet.

(15)

Dit kaderbesluit heeft geen betrekking op de teruggave van voorwerpen aan de rechtmatige eigenaar.

(16)

Dit kaderbesluit laat onverlet het doel waarvoor de lidstaten de bedragen gebruiken die zij ten gevolge van de toepassing ervan verwerven.

(17)

Dit kaderbesluit laat de uitoefening van de verantwoordelijkheden van de lidstaten ten aanzien van de handhaving van de openbare orde en de bescherming van de binnenlandse veiligheid overeenkomstig artikel 33 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, onverlet,

HEEFT HET VOLGENDE KADERBESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Doel

1.   Met dit kaderbesluit wordt beoogd de regels vast te stellen volgens welke een lidstaat een door een in strafzaken bevoegde rechter van een andere lidstaat gegeven beslissing tot confiscatie erkent en ten uitvoer legt.

2.   Dit kaderbesluit kan niet tot gevolg hebben dat de verplichting tot eerbiediging van de grondrechten en de fundamentele rechtsbeginselen, zoals die zijn neergelegd in artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, wordt aangetast, en ook alle verplichtingen die op de rechterlijke autoriteiten ter zake rusten, blijven onverlet.

Artikel 2

Definities

In dit kaderbesluit wordt verstaan onder:

a)

beslissingsstaat: de lidstaat waarin een rechter in het kader van een strafprocedure een beslissing tot confiscatie heeft opgelegd;

b)

tenuitvoerleggingsstaat: de lidstaat waaraan de beslissing tot confiscatie met het oog op tenuitvoerlegging is toegezonden;

c)

beslissing tot confiscatie: een onherroepelijke straf of maatregel, opgelegd door een rechter na een procedure in verband met één of meer strafbare feiten, die leidt tot het blijvend ontnemen van voorwerpen;

d)

voorwerpen: goederen van enigerlei aard, lichamelijk of onlichamelijk, roerend of onroerend, alsmede rechtsbescheiden waaruit de eigendom of andere rechten ten aanzien van die goederen blijken, en ten aanzien waarvan de rechter van de beslissingsstaat heeft beslist dat zij:

i)

de opbrengst zijn van een strafbaar feit dan wel met de gehele of gedeeltelijke waarde van die opbrengst overeenstemmen,

of

ii)

een hulpmiddel voor dat strafbaar feit vormen,

of

iii)

vatbaar zijn voor confiscatie door de toepassing, in de beslissingsstaat, van een van de ruimere confiscatiebevoegdheden in de zin van artikel 3, leden 1 en 2, van Kaderbesluit 2005/212/JBZ,

of

iv)

vatbaar zijn voor confiscatie op grond van andere rechtsvoorschriften van de beslissingsstaat betreffende ruimere confiscatiebevoegdheden;

e)

opbrengst: elk economisch voordeel dat uit strafbare feiten is verkregen. Dit kunnen alle voorwerpen zijn;

f)

hulpmiddelen: alle voorwerpen die op enigerlei wijze, geheel of gedeeltelijk, zijn gebruikt of zijn bestemd om te worden gebruikt om één of meer strafbare feiten te begaan;

g)

cultuurgoederen die deel uitmaken van het nationale culturele erfgoed worden gedefinieerd overeenkomstig artikel 1, lid 1, van Richtlijn 93/7/EEG van de Raad van 15 maart 1993 betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht (6);

h)

wanneer de strafprocedure die leidt tot een beslissing tot confiscatie zowel betrekking heeft op een gronddelict als op het witwassen van geld, wordt onder een strafbaar feit in artikel 8, lid 2, onder f), een gronddelict verstaan.

Artikel 3

Vaststelling van de bevoegde autoriteiten

1.   Iedere lidstaat deelt het secretariaat-generaal van de Raad mee welke autoriteit of autoriteiten volgens zijn recht bevoegd zijn overeenkomstig dit kaderbesluit, wanneer die lidstaat:

de beslissingsstaat is, dan wel

de tenuitvoerleggingsstaat is.

2.   Onverminderd artikel 4, leden 1 en 2, kan iedere lidstaat, indien zijn interne organisatie zulks vereist, een of meer centrale autoriteiten aanwijzen die verantwoordelijk zijn voor het administratief toezenden en het in ontvangst nemen van de beslissingen tot confiscatie, en die de bevoegde autoriteiten bijstaan.

3.   Het secretariaat-generaal van de Raad stelt de ontvangen informatie ter beschikking van alle lidstaten en van de Commissie.

Artikel 4

Toezending van de beslissing tot confiscatie

1.   Een beslissing tot confiscatie, vergezeld van het in lid 2 bedoelde certificaat, waarvan het modelformulier in de bijlage staat, kan in geval van een beslissing tot confiscatie die betrekking heeft op een geldsom, worden toegezonden aan de bevoegde autoriteit van een lidstaat waar, volgens redelijke vermoedens van de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat, de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie de beslissing tot confiscatie is opgelegd, eigendom of inkomen heeft.

In geval van een beslissing tot confiscatie die betrekking heeft op specifieke voorwerpen, kunnen de beslissing tot confiscatie en het certificaat worden toegezonden aan de bevoegde autoriteit van een lidstaat waar, volgens redelijke vermoedens van de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat, zich de voorwerpen bevinden waarop de beslissing tot confiscatie betrekking heeft.

Indien er geen redelijke vermoedens zijn op grond waarvan de beslissingsstaat zou kunnen bepalen aan welke lidstaat de beslissing tot confiscatie kan worden toegezonden, mag de beslissing tot confiscatie worden toegezonden aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie de beslissing tot confiscatie is opgelegd, zijn gewone verblijfplaats heeft of onderscheidenlijk zijn statutaire zetel heeft.

2.   De beslissing tot confiscatie of een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift daarvan wordt, vergezeld van het certificaat, door de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat rechtstreeks toegezonden aan de autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat die bevoegd is de beslissing ten uitvoer te leggen op een wijze die de mogelijkheid biedt een schriftelijk document voort te brengen op grond waarvan de tenuitvoerleggingsstaat de echtheid kan vaststellen. Het originele exemplaar van de beslissing tot confiscatie, of een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift daarvan, en het originele exemplaar van het certificaat worden aan de tenuitvoerleggingsstaat toegezonden, indien deze daarom verzoekt. Alle formele communicatie vindt rechtstreeks tussen de bevoegde autoriteiten plaats.

3.   Het certificaat wordt ondertekend door de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat, die verklaart dat de inhoud ervan juist is.

4.   Indien de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat niet weet welke autoriteit bevoegd is om de beslissing tot confiscatie ten uitvoer te leggen, doet die autoriteit, onder meer via de contactpunten van het Europees justitieel netwerk, het nodige om die informatie van de tenuitvoerleggingsstaat te verkrijgen.

5.   Wanneer de autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat die een beslissing tot confiscatie ontvangt, niet bevoegd is om deze beslissing te erkennen en de nodige maatregelen te nemen om haar ten uitvoer te leggen, zendt zij de beslissing ambtshalve toe aan de voor tenuitvoerlegging bevoegde autoriteit en stelt zij de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat hiervan in kennis.

Artikel 5

Toezending van een beslissing tot confiscatie aan één of meer tenuitvoerleggingsstaten

1.   Behoudens de leden 2 en 3 mag een beslissing tot confiscatie overeenkomstig artikel 4 te allen tijde slechts aan één tenuitvoerleggingsstaat worden toegezonden.

2.   Een beslissing tot confiscatie die betrekking heeft op specifieke voorwerpen mag aan meer dan één tenuitvoerleggingsstaat tegelijkertijd worden toegezonden wanneer

de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat redelijke vermoedens heeft dat verschillende voorwerpen waarop de beslissing tot confiscatie betrekking heeft, zich in verschillende tenuitvoerleggingsstaten bevinden,

de confiscatie van een specifiek voorwerp waarop de beslissing tot confiscatie betrekking heeft, met zich brengt dat in meer dan één tenuitvoerleggingsstaat moet worden opgetreden,

of

de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat redelijke vermoedens heeft dat een specifiek voorwerp waarop de beslissing tot confiscatie betrekking heeft, zich in één van twee of meer nader genoemde tenuitvoerleggingsstaten bevindt.

3.   Een beslissing tot confiscatie die betrekking heeft op een geldsom kan aan meer dan één tenuitvoerleggingsstaat tegelijkertijd worden toegezonden, wanneer de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat van oordeel is dat daar een specifieke noodzaak voor is, bijvoorbeeld wanneer:

de betrokken voorwerpen niet bevroren zijn op grond van Kaderbesluit 2003/577/JBZ,

of

de gezamenlijke waarde van de voorwerpen die kunnen worden geconfisqueerd in de beslissingsstaat en in een tenuitvoerleggingsstaat, waarschijnlijk niet volstaat om bij de tenuitvoerlegging het volledige bedrag te dekken dat in de beslissing tot confiscatie is bepaald.

Artikel 6

Strafbare feiten

1.   Indien de feiten die aan de beslissing tot confiscatie ten grondslag liggen, één of meer van de navolgende strafbare feiten vormen zoals omschreven in het recht van de beslissingsstaat, en indien daarop in de beslissingsstaat een vrijheidsstraf staat met een maximum van ten minste drie jaar, wordt de beslissing tot confiscatie ten uitvoer gelegd zonder toetsing van de dubbele strafbaarheid van de feiten:

deelneming aan een criminele organisatie,

terrorisme,

mensenhandel,

seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie,

illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen,

illegale handel in wapens, munitie en explosieven,

corruptie,

fraude, met inbegrip van fraude waardoor de financiële belangen van de Gemeenschap worden geschaad in de zin van de Overeenkomst van 26 juli 1995 aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen,

witwassen van opbrengsten van misdrijven,

valsemunterij, met inbegrip van namaak van de euro,

cybercriminaliteit,

milieumisdrijven, met inbegrip van de illegale handel in bedreigde diersoorten en de illegale handel in bedreigde planten- en boomsoorten,

hulp aan illegale binnenkomst en illegaal verblijf,

moord en doodslag, zware mishandeling,

illegale handel in menselijke organen en weefsels,

ontvoering, wederrechtelijke vrijheidsberoving en gijzeling,

racisme en vreemdelingenhaat,

georganiseerde of gewapende diefstal,

illegale handel in cultuurgoederen, waaronder antiquiteiten en kunstvoorwerpen,

oplichting,

racketeering en afpersing,

namaak van producten en productpiraterij,

vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten,

vervalsing van betaalmiddelen,

illegale handel in hormonale stoffen en andere groeibevorderaars,

illegale handel in nucleaire en radioactieve stoffen,

handel in gestolen voertuigen,

verkrachting,

brandstichting,

misdrijven die onder de rechtsmacht van het Internationaal Strafhof vallen,

kaping van vliegtuigen/schepen,

sabotage.

2.   De Raad kan te allen tijde met eenparigheid van stemmen en na raadpleging van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 39, lid 1, van het EU-Verdrag besluiten andere categorieën van strafbare feiten aan de lijst van lid 1 toe te voegen. De Raad overweegt in het licht van het door de Commissie overeenkomstig artikel 22 ingediende verslag of deze lijst moet worden uitgebreid of gewijzigd.

3.   Ten aanzien van andere dan de in lid 1 genoemde strafbare feiten kan de tenuitvoerleggingsstaat de erkenning en tenuitvoerlegging van de beslissing tot confiscatie afhankelijk stellen van de voorwaarde dat voor de feiten die ten grondslag liggen aan de beslissing tot confiscatie, naar het recht van de tenuitvoerleggingsstaat confiscatie mogelijk is, ongeacht de bestanddelen of de kwalificatie ervan volgens het recht van de beslissingsstaat.

Artikel 7

Erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen

1.   De bevoegde autoriteiten van de tenuitvoerleggingsstaat gaan zonder verdere formaliteit over tot de erkenning van een overeenkomstig de artikelen 4 en 5 toegezonden beslissing tot confiscatie en nemen onverwijld de nodige maatregelen met het oog op de tenuitvoerlegging ervan, tenzij de bevoegde autoriteiten beslissen zich te beroepen op één van de in artikel 8 genoemde gronden om de beslissing niet te erkennen of ten uitvoer te leggen, dan wel op één van de in artikel 10 genoemde gronden om de tenuitvoerlegging op te schorten.

2.   Indien een verzoek om confiscatie betrekking heeft op een bepaald voorwerp, kunnen de bevoegde autoriteiten van de beslissingsstaat en de tenuitvoerleggingsstaat, indien het recht van die staten hierin voorziet, overeenkomen dat de confiscatie in de tenuitvoerleggingsstaat kan geschieden in de vorm van een verplichting een geldbedrag te betalen dat overeenkomt met de waarde van het voorwerp.

3.   Indien een beslissing tot confiscatie betrekking heeft op een geldbedrag en geen betaling is verkregen, leggen de bevoegde autoriteiten van de tenuitvoerleggingsstaat de beslissing tot confiscatie ten uitvoer overeenkomstig lid 1 ten aanzien van elk voorwerp dat daartoe voorhanden is.

4.   Indien een beslissing tot confiscatie betrekking heeft op een geldbedrag, rekenen de bevoegde autoriteiten van de tenuitvoerleggingsstaat het te confisqueren bedrag zo nodig om in de valuta van de tenuitvoerleggingsstaat met toepassing van de wisselkoers die gold op het tijdstip waarop de beslissing tot confiscatie werd gegeven.

5.   Iedere lidstaat kan in een bij het secretariaat-generaal van de Raad neergelegde verklaring meedelen dat zijn bevoegde autoriteiten de beslissingen tot confiscatie niet zullen erkennen noch ten uitvoer leggen ingeval de beslissing tot confiscatie van de voorwerpen is gegeven uit hoofde van rechtsvoorschriften betreffende ruimere confiscatiebevoegdheden als bedoeld in artikel 2, onder d), iv). Een dergelijke verklaring kan te allen tijde worden ingetrokken.

Artikel 8

Gronden tot weigering van de erkenning of tenuitvoerlegging

1.   De bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat kan weigeren de beslissing tot confiscatie te erkennen en ten uitvoer te leggen indien het in artikel 4 bedoelde certificaat niet wordt overgelegd, onvolledig is of kennelijk niet overeenstemt met de beslissing.

2.   De bevoegde rechterlijke autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat, zoals omschreven in het recht van die staat, kan tevens weigeren de beslissing tot confiscatie te erkennen en ten uitvoer te leggen, indien vaststaat dat:

a)

de tenuitvoerlegging van de beslissing tot confiscatie zou indruisen tegen het „ne bis in idem”-beginsel;

b)

voor het feit dat aan de beslissing tot confiscatie ten grondslag ligt in één van de in artikel 6, lid 3, bedoelde gevallen naar het recht van de tenuitvoerleggingsstaat, confiscatie niet kan worden opgelegd; ter zake van retributies en belastingen, douanerechten en deviezen evenwel mag de tenuitvoerlegging van een beslissing tot confiscatie niet worden geweigerd op grond van het feit dat de tenuitvoerleggingsstaat niet dezelfde soort retributies of belastingen heft, of niet dezelfde soort regelgeving inzake retributies, belastingen, douanerechten en deviezen kent als de beslissingsstaat;

c)

naar het recht van de tenuitvoerleggingsstaat een immuniteit of voorrecht bestaat dat aan de tenuitvoerlegging van een nationale beslissing tot confiscatie met betrekking tot de betrokken voorwerpen in de weg zou staan;

d)

de rechten van belanghebbenden, met inbegrip van derden te goeder trouw, naar het recht van de tenuitvoerleggingsstaat de tenuitvoerlegging van de beslissing tot confiscatie onmogelijk maken, ook wanneer dit het gevolg is van de toepassing van rechtsmiddelen overeenkomstig artikel 9;

e)

de betrokkene volgens het in artikel 4, lid 2, bedoelde certificaat, niet persoonlijk is verschenen noch door een raadsman vertegenwoordigd was bij de procedure die heeft geleid tot de beslissing tot confiscatie, tenzij het certificaat aangeeft dat de betrokkene persoonlijk of door tussenkomst van zijn naar het nationale recht bevoegde vertegenwoordiger overeenkomstig het recht van de beslissingsstaat in kennis is gesteld van de procedure, of dat de betrokkene te kennen heeft gegeven dat hij de beslissing tot confiscatie niet aanvecht;

f)

de beslissing tot confiscatie berust op een strafprocedure wegens een strafbaar feit dat:

naar het recht van de tenuitvoerleggingsstaat geacht wordt geheel of ten dele te zijn gepleegd op zijn grondgebied of op een daarmee gelijk te stellen plaats,

of

buiten het grondgebied van de beslissingsstaat is gepleegd en er naar het recht van de tenuitvoerleggingsstaat geen vervolging zou kunnen worden ingesteld indien eenzelfde feit buiten het grondgebied van de tenuitvoerleggingsstaat zou zijn gepleegd;

g)

naar het oordeel van deze autoriteit de beslissing tot confiscatie van de voorwerpen is gegeven met toepassing van de in artikel 2, onder d), iv), genoemde ruimere confiscatiebevoegdheden;

h)

de tenuitvoerlegging van een beslissing tot confiscatie stuit op een wettelijke verjaringstermijn in de tenuitvoerleggingsstaat, mits de feiten volgens het strafrecht van die staat onder zijn rechtsmacht vallen.

3.   Indien de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat van oordeel is dat:

de beslissing tot confiscatie is opgelegd in omstandigheden waarin de confiscatie van de voorwerpen is bepaald met toepassing van ruimere confiscatiebevoegdheden zoals bedoeld in artikel 2, onder d), iii),

en

de beslissing tot confiscatie valt buiten het toepassingsgebied van het alternatief dat door de tenuitvoerleggingsstaat is gekozen uit hoofde van artikel 3, lid 2, van Kaderbesluit 2005/212/JBZ,

legt zij de beslissing tot confiscatie ten uitvoer ten minste voor zover de nationale wetgeving daarin met betrekking tot soortgelijke binnenlandse zaken voorziet.

4.   De bevoegde autoriteiten van de tenuitvoerleggingsstaat zorgen er in het bijzonder voor dat zij de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat op passende wijze raadplegen voordat zij besluiten een beslissing tot confiscatie niet te erkennen en niet ten uitvoer te leggen op grond van lid 2, of de tenuitvoerlegging te beperken op grond van lid 3. Raadpleging is verplicht indien het aannemelijk is dat het besluit gebaseerd zal worden op:

lid 1,

of

lid 2, onder a), e), f) of g),

of,

lid 2, onder d), en er geen kennisgeving op grond van artikel 9, lid 3, plaatsvindt,

of

lid 3.

5.   Indien de beslissing tot confiscatie zelfs na raadpleging van de beslissingsstaat niet ten uitvoer kan worden gelegd, omdat het te confisqueren voorwerp reeds is geconfisqueerd, is verdwenen of is vernietigd, niet kan worden gevonden op de in het certificaat aangegeven plaats, of omdat de plaats waar het voorwerp zich bevindt niet nauwkeurig genoeg is aangegeven, zulks zelfs na raadpleging van de beslissingsstaat, wordt de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat daarvan onverwijld in kennis gesteld.

Artikel 9

Rechtsmiddelen in de tenuitvoerleggingsstaat tegen erkenning en tenuitvoerlegging

1.   Iedere lidstaat treft de nodige regelingen om ervoor te zorgen dat belanghebbenden, met inbegrip van derden te goeder trouw, rechtsmiddelen kunnen instellen tegen de erkenning en tenuitvoerlegging van een beslissing tot confiscatie in de zin van artikel 7 teneinde hun rechten te beschermen. De vordering wordt bij een rechter in de tenuitvoerleggingsstaat ingediend overeenkomstig het nationale recht van die staat. De vordering kan krachtens het recht van de tenuitvoerleggingsstaat schorsende werking hebben.

2.   De materiële gronden van de beslissing tot confiscatie kunnen niet worden aangevochten bij een rechter in de tenuitvoerleggingsstaat.

3.   Indien een vordering wordt ingesteld bij een rechter in de tenuitvoerleggingsstaat, wordt de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat daarvan in kennis gesteld.

Artikel 10

Opschorting van de tenuitvoerlegging

1.   De bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat kan de tenuitvoerlegging van een overeenkomstig de artikelen 4 en 5 toegezonden beslissing tot confiscatie opschorten:

a)

indien het een beslissing tot confiscatie betreft die betrekking heeft op een geldsom en zij van mening is dat het risico bestaat dat de totale opbrengst van de tenuitvoerlegging hoger is dan het in de beslissing tot confiscatie bepaalde bedrag, wegens gelijktijdige tenuitvoerlegging van de beslissing tot confiscatie in meer dan één lidstaat,

of

b)

in het geval van rechtsmiddelen, bedoeld in artikel 9,

of

c)

indien de tenuitvoerlegging van de beslissing tot confiscatie een lopend strafrechtelijk onderzoek of een strafprocedure kan schaden, zolang zij dat nodig acht,

of

d)

indien de gehele of gedeeltelijke vertaling van de beslissing tot confiscatie op kosten van de tenuitvoerleggingsstaat nodig wordt geacht, voor de periode die nodig is om de beslissing te vertalen,

of

e)

indien met betrekking tot het voorwerp reeds een confiscatieprocedure in de tenuitvoerleggingsstaat loopt.

2.   De bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat neemt voor de duur van de opschorting alle maatregelen die zij in een soortgelijke binnenlandse zaak zou nemen om te voorkomen dat de voorwerpen niet langer beschikbaar zijn voor de tenuitvoerlegging van de beslissing tot confiscatie.

3.   In geval van opschorting overeenkomstig lid 1, onder a), stelt de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat daarvan onverwijld in kennis op zodanige wijze dat de kennisgeving schriftelijk kan worden vastgelegd, en komt de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat de in artikel 14, lid 3, bedoelde verplichtingen na.

4.   In de in lid 1, onder b), c), d) en e) bedoelde gevallen stelt de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat de beslissingsstaat onverwijld in kennis van de opschorting van de tenuitvoerlegging, met inbegrip van de gronden voor de opschorting en, zo mogelijk, de verwachte duur van de opschorting, op zodanige wijze dat de kennisgeving schriftelijk kan worden vastgelegd.

Zodra de gronden voor opschorting zijn vervallen, neemt de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat onverwijld de nodige maatregelen voor de tenuitvoerlegging van de beslissing tot confiscatie en stelt zij de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat daarvan in kennis op zodanige wijze dat de kennisgeving schriftelijk kan worden vastgelegd.

Artikel 11

Samenloop van beslissingen tot confiscatie

Indien de bevoegde autoriteiten van de tenuitvoerleggingsstaat bezig zijn met de behandeling van:

twee of meer beslissingen tot confiscatie die betrekking hebben op een geldsom en aan dezelfde natuurlijke persoon of rechtspersoon zijn opgelegd, en de betrokkene in de tenuitvoerleggingsstaat niet over voldoende middelen beschikt voor de tenuitvoerlegging van alle beslissingen tot confiscatie,

of van

twee of meer beslissingen tot confiscatie die betrekking hebben op een en hetzelfde specifieke voorwerp,

beslist de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat overeenkomstig het recht van deze staat welke van deze beslissingen tot confiscatie ten uitvoer gelegd zal, c.q. zullen worden, met inachtneming van alle omstandigheden, waaronder de eventuele bevriezing van middelen in de zaak, de relatieve ernst van de strafbare feiten, de plaats waar ze zijn gepleegd en de tijdstippen waarop de beslissingen tot confiscatie zijn opgelegd onderscheidenlijk zijn toegezonden.

Artikel 12

Het op de tenuitvoerlegging toepasselijke recht

1.   Onverminderd lid 3 wordt de tenuitvoerlegging van de beslissing tot confiscatie beheerst door het recht van de tenuitvoerleggingsstaat, en zijn de autoriteiten van die staat bij uitsluiting bevoegd te beslissen over de procedures betreffende de tenuitvoerlegging en alle daarop betrekking hebbende maatregelen.

2.   Indien de betrokkene bewijs kan leveren van gehele of gedeeltelijke confiscatie in een staat, wordt de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat naar behoren geraadpleegd door de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat. In geval van confiscatie van opbrengsten worden de delen van het bedrag die naar aanleiding van de beslissing tot confiscatie reeds in een andere staat dan de tenuitvoerleggingsstaat zijn geïnd, volledig in mindering gebracht op het bedrag dat in de tenuitvoerleggingsstaat geconfisqueerd moet worden.

3.   Een beslissing tot confiscatie opgelegd aan een rechtspersoon wordt ten uitvoer gelegd, zelfs indien de tenuitvoerleggingsstaat het beginsel van de strafrechtelijke aansprakelijkheid van rechtspersonen niet erkent.

4.   Tenzij de beslissingsstaat daartoe toestemming verleent, kan de tenuitvoerleggingsstaat, in geval van toezending overeenkomstig de artikelen 4 en 5, geen vervangende maatregelen opleggen als alternatief voor de beslissing tot confiscatie, waaronder vrijheidsstraffen of andere vrijheidsbeperkende maatregelen.

Artikel 13

Amnestie, gratie en herziening van beslissingen tot confiscatie

1.   De beslissingsstaat en de tenuitvoerleggingsstaat kunnen amnestie en gratie verlenen.

2.   Alleen de beslissingsstaat kan beschikken op een verzoek tot herziening van de beslissing tot confiscatie.

Artikel 14

Gevolgen van de toezending van beslissingen tot confiscatie

1.   Het toezenden van een beslissing tot confiscatie aan een of meer tenuitvoerleggingsstaten overeenkomstig de artikelen 4 en 5 laat onverlet het recht van de tenuitvoerleggingsstaat om zelf de beslissing tot confiscatie ten uitvoer te leggen.

2.   In geval van toezending aan één of meer tenuitvoerleggingsstaten van een beslissing tot confiscatie die betrekking heeft op een geldsom, mag de totale opbrengst van de tenuitvoerlegging niet meer bedragen dan het in de beslissing tot confiscatie bepaalde maximumbedrag.

3.   De bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat stelt onmiddellijk de bevoegde autoriteiten van alle betrokken tenuitvoerleggingsstaten daarvan in kennis, op zodanige wijze dat de kennisgeving schriftelijk kan worden vastgelegd:

a)

indien zij van mening is dat het risico bestaat dat het maximumbedrag bij de tenuitvoerlegging wordt overschreden, bijvoorbeeld op basis van informatie waarvan zij door een tenuitvoerleggingsstaat in kennis is gesteld overeenkomstig artikel 10, lid 3. In geval van toepassing van artikel 10, lid 1, onder a), deelt de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat zo spoedig mogelijk mee of dat risico nog bestaat;

b)

indien de beslissing tot confiscatie geheel of ten dele ten uitvoer is gelegd in de beslissingsstaat of in een andere tenuitvoerleggingsstaat. Het bedrag waarvoor de beslissing tot confiscatie nog niet ten uitvoer is gelegd, wordt gespecificeerd;

c)

indien na de toezending van een beslissing tot confiscatie overeenkomstig de artikelen 4 en 5 een autoriteit van de beslissingsstaat een geldsom ontvangt die de betrokkene vrijwillig heeft betaald in het kader van de beslissing tot confiscatie. Artikel 12, lid 2, is van toepassing.

Artikel 15

Beëindiging van de tenuitvoerlegging

De bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat stelt de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat onverwijld, op zodanige wijze dat de kennisgeving schriftelijk kan worden vastgelegd, in kennis van iedere beslissing of maatregel waardoor de beslissing niet meer uitvoerbaar is of om een andere reden aan de tenuitvoerleggingsstaat onttrokken wordt. Zodra de tenuitvoerleggingsstaat in kennis is gesteld van die beslissing of maatregel beëindigt hij de tenuitvoerlegging van de beslissing tot confiscatie.

Artikel 16

Verdeling van geconfisqueerde voorwerpen

1.   De tenuitvoerleggingsstaat verdeelt het geld dat uit de tenuitvoerlegging van de beslissing tot confiscatie is verkregen als volgt:

a)

indien het bedrag dat uit de tenuitvoerlegging van de beslissing tot confiscatie is verkregen lager is dan 10 000 EUR of het equivalent van dat bedrag, valt dat bedrag toe aan de tenuitvoerleggingsstaat;

b)

in de overige gevallen wordt 50 % van het bedrag dat uit de tenuitvoerlegging van de beslissing tot confiscatie is verkregen door de tenuitvoerleggingsstaat aan de beslissingsstaat overgedragen.

2.   Voorwerpen, andere dan geld, die verkregen zijn door de tenuitvoerlegging van een beslissing tot confiscatie worden naar keuze van de tenuitvoerleggingsstaat op één van de volgende wijzen verdeeld:

a)

de voorwerpen kunnen verkocht worden. In dit geval worden de inkomsten uit de verkoop overeenkomstig lid 1 verdeeld;

b)

de voorwerpen kunnen aan de beslissingsstaat worden overgedragen. Indien de beslissing tot confiscatie betrekking heeft op een geldbedrag, kunnen de voorwerpen alleen aan de beslissingsstaat worden overgedragen wanneer die staat daartoe zijn toestemming heeft gegeven;

c)

wanneer het niet mogelijk is a) of b) toe te passen, kunnen de voorwerpen overeenkomstig het nationale recht van de tenuitvoerleggingsstaat op een andere wijze worden verdeeld.

3.   Onverminderd lid 2 hoeft de tenuitvoerleggingsstaat specifieke voorwerpen waarop de beslissing tot confiscatie betrekking heeft, niet te verkopen of terug te geven, indien het om cultuurgoederen gaat die deel uitmaken van het nationale culturele erfgoed van die staat.

4.   De leden 1, 2 en 3 zijn van toepassing tenzij de beslissingsstaat en de tenuitvoerleggingsstaat onderling anders zijn overeengekomen.

Artikel 17

Kennisgeving van het resultaat van de tenuitvoerlegging

De bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat stelt de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat onverwijld, op zodanige wijze dat de kennisgeving schriftelijk kan worden vastgelegd, in kennis:

a)

van de toezending van de beslissing tot confiscatie aan de bevoegde autoriteit, overeenkomstig artikel 4, lid 5;

b)

van ieder besluit om een beslissing tot confiscatie niet te erkennen, met opgave van de redenen voor dat besluit;

c)

van de gehele of gedeeltelijke niet-tenuitvoerlegging van de beslissing tot confiscatie om de in artikel 11, artikel 12, leden 1 en 2, of artikel 13, lid 1, bedoelde redenen;

d)

van de voltooiing van de tenuitvoerlegging van de beslissing;

e)

van de toepassing van alternatieve maatregelen, overeenkomstig artikel 12, lid 4.

Artikel 18

Terugbetaling

1.   Wanneer de tenuitvoerleggingsstaat krachtens zijn wetgeving aansprakelijk is voor de schade die door één van de in artikel 9 bedoelde partijen is geleden door de tenuitvoerlegging van een beslissing tot confiscatie die hem overeenkomstig de artikelen 4 en 5 is toegezonden, betaalt de beslissingsstaat, onverminderd artikel 9, lid 2, aan de tenuitvoerleggingsstaat elke schadevergoeding terug die op grond van die aansprakelijkheid aan genoemde partij is betaald, tenzij en voor zover de schade of een gedeelte daarvan uitsluitend is te wijten aan het optreden van de tenuitvoerleggingsstaat.

2.   Lid 1 laat het recht van de lidstaten inzake schadevorderingen van natuurlijke personen of rechtspersonen onverlet.

Artikel 19

Talen

1.   Het certificaat wordt vertaald in de officiële taal of één der officiële talen van de tenuitvoerleggingsstaat.

2.   Elke lidstaat kan bij de aanneming van dit kaderbesluit of op een later tijdstip in een bij het secretariaat-generaal van de Raad neergelegde verklaring meedelen dat hij een vertaling in één of meer andere officiële talen van de instellingen van de Europese Gemeenschappen aanvaardt.

Artikel 20

Kosten

1.   Onverminderd artikel 16 vragen de lidstaten van elkaar geen vergoeding van de kosten die voortvloeien uit de toepassing van dit kaderbesluit.

2.   Indien de tenuitvoerleggingsstaat kosten heeft gemaakt die zijns inziens hoog of uitzonderlijk zijn, kan hij de beslissingsstaat voorstellen de kosten te delen. De beslissingsstaat neemt het voorstel in overweging op basis van door de tenuitvoerleggingsstaat verstrekte gedetailleerde gegevens.

Artikel 21

Verhouding tot andere overeenkomsten en regelingen

Dit kaderbesluit laat de toepassing van bilaterale of multilaterale overeenkomsten of regelingen tussen lidstaten onverlet, voor zover zulke overeenkomsten of regelingen ertoe bijdragen de procedures voor de tenuitvoerlegging van beslissingen tot confiscatie verder te vereenvoudigen of te vergemakkelijken.

Artikel 22

Uitvoering

1.   De lidstaten treffen de nodige maatregelen om vóór 24 november 2008 aan dit kaderbesluit te voldoen.

2.   De lidstaten delen het secretariaat-generaal van de Raad en de Commissie de tekst mee van de bepalingen waarmee zij hun verplichtingen uit hoofde van dit kaderbesluit in hun nationaal recht omzetten. Aan de hand van een verslag van de Commissie op grond van deze gegevens gaat de Raad vóór 24 november 2009 na in hoeverre de lidstaten de nodige maatregelen hebben getroffen om aan dit kaderbesluit te voldoen.

3.   Het secretariaat-generaal van de Raad stelt de lidstaten en de Commissie in kennis van de verklaringen die krachtens artikel 7, lid 5, en artikel 19, lid 2, zijn afgelegd.

4.   Een lidstaat die herhaaldelijk problemen ondervindt met of een gebrek aan inzet constateert bij een andere lidstaat inzake de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen tot confiscatie, waarvoor via bilateraal overleg geen oplossing is gevonden, kan de Raad daarvan in kennis stellen met het oog op de evaluatie van de toepassing van dit kaderbesluit op het niveau van de lidstaten.

5.   In hun hoedanigheid van tenuitvoerleggingsstaat delen de lidstaten de Raad en de Commissie bij het begin van ieder kalenderjaar onder opgave van redenen mee in hoeveel zaken artikel 17, onder b), is toegepast.

Uiterlijk 24 november 2013 stelt de Commissie aan de hand van de ontvangen informatie een verslag op, vergezeld van de initiatieven die zij passend acht.

Artikel 23

Inwerkingtreding

Dit kaderbesluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Luxemburg, 6 oktober 2006.

Voor de Raad

De voorzitter

K. RAJAMÄKI


(1)  PB C 184 van 2.8.2002, blz. 8.

(2)  Advies uitgebracht op 20 november 2002 (PB C 25 E van 29.1.2004, blz. 205).

(3)  PB L 182 van 5.7.2001, blz. 1.

(4)  PB L 196 van 2.8.2003, blz. 45.

(5)  PB L 68 van 15.3.2005, blz. 49.

(6)  PB L 74 van 27.3.1993, blz. 74. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2001/38/EG van het Europees Parlement en van de Raad (PB L 187 van 10.7.2001, blz. 43).


BIJLAGE

CERTIFICAAT

bedoeld in artikel 4 van Kaderbesluit 2006/783/JBZ van de Raad inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen tot confiscatie

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image