25.11.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 329/64


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 23 november 2006

inzake de harmonisatie van het radiospectrum voor apparaten voor identificatie met behulp van radiogolven (RFID) in de ultrahoge frequentieband (UHF)

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 5599)

(2006/804/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Beschikking nr. 676/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een regelgevingskader voor het radiospectrumbeleid in de Europese Gemeenschap (Radiospectrumbeschikking) (1), en met name artikel 4, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Identificatie met behulp van radiogolven (Radio Frequency Identification — RFID), een technologie die werkt met een specifiek type apparaten met kort zendbereik, biedt potentieel belangrijke economische en maatschappelijke voordelen in Europa. Er zijn verschillende RFID-toepassingen mogelijk, zoals automatische artikelidentificatie, opsporing van gestolen goederen, beveiligings- en alarmsystemen, afvalbeheer, bewegingssensoren, antidiefstalsystemen, plaatsbepalingsystemen, gegevensoverdracht naar draagbare apparaten en draadloze besturingssystemen. De ontwikkeling van apparaten die werken met ultrahoogfrequente (UHF) RFID in de EG zal bijdragen tot de ontwikkeling van de informatiemaatschappij en de bevordering van innovatie.

(2)

Geharmoniseerde voorwaarden en rechtszekerheid in verband met de beschikbaarheid van radiospectrum voor UHF-RFID-toestellen zijn noodzakelijk om de identificatie van producten met UHF-RFID mogelijk te maken of te maken dat diensten met betrekking tot RFID in heel Europa kunnen functioneren. Het verzekeren van een goed werkende interne markt zal bijdragen tot de succesvolle en snelle invoering van RFID-technologie door het ondersteunen van schaalvoordelen en grensoverschrijdend gebruik.

(3)

Het doel van deze beschikking is beperkt tot RFID-systemen waarin de apparaten die aan de te identificeren goederen zijn gehecht, geen autonome energiebron voor radiotransmissie hebben en alleen signalen zenden door hergebruik van de energie die door lezerapparaten wordt uitgestraald. De kans dat zij interferentie bij andere spectrumgebruikers veroorzaken is dan ook beperkt. Daarom kunnen dergelijke apparaten frequentiebanden delen met andere diensten waarvoor al dan niet een machtiging nodig is, zonder schadelijke interferentie te veroorzaken en kunnen zij gemakkelijk naast andere apparaten met kort zendbereik werken. Het gebruik ervan dient daarom niet te worden onderworpen aan een afzonderlijke machtiging overeenkomstig de Machtigingsrichtlijn 2002/20/EG van het Europees Parlement en de Raad (2). Bovendien hebben radiocommunicatiediensten, zoals omschreven in de radiovoorschriften van de Internationale Telecommunicatie-Unie, voorrang op dergelijke RFID-apparaten en hoeven zij niet te zorgen voor bescherming van RFID-apparaten tegen interferentie; RFID-systemen mogen ook geen interferentie bij deze radiocommunicatiediensten veroorzaken. Aangezien de gebruikers van RFID-apparaten dus geen bescherming tegen interferentie kan worden gewaarborgd, is het aan de fabrikanten van RFID-apparaten om dergelijke apparaten te beschermen tegen schadelijke interferentie van radiocommunicatiediensten en van andere apparaten met kort zendbereik die overeenkomstig de van toepassing zijnde communautaire of nationale voorschriften werken. Overeenkomstig Richtlijn 1999/5/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 1999 betreffende radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur en de wederzijdse erkenning van hun conformiteit (3) (de Eindapparatuurrichtlijn) moeten fabrikanten ervoor zorgen dat de RFID-apparaten effectief gebruik maken van het radiofrequentiespectrum teneinde schadelijke interferentie bij andere apparaten met kort zendbereik te vermijden.

(4)

Op 11 maart 2004 verstrekte de Commissie daarom een mandaat (4) aan de CEPT, overeenkomstig artikel 4, lid 2, van de Radiospectrumbeschikking, om het frequentiegebruik voor apparaten met kort zendbereik, met inbegrip van RFID-apparaten, te harmoniseren. In antwoord daarop stelde de CEPT, in zijn rapport (5) van 15 november 2004, een lijst op van vrijwillige harmonisatiemaatregelen die in de Europese Gemeenschap bestaan voor apparaten met kort zendbereik en verklaarde zij dat een meer bindende toezegging van de lidstaten nodig is om de rechtszekerheid te garanderen van de frequentieharmonisatie die in de CEPT is bereikt, met name voor het door RFID-apparaten gebruikte UHF-spectrum.

(5)

De banden die door de CEPT voor harmonisatie worden voorgesteld, vallen voor gebruik door RFID-apparaten onder geharmoniseerde norm EN 302208, vastgesteld overeenkomstig Richtlijn 1999/5/EG. Deze norm beschrijft een „listen-before-talk”-techniek die bedoeld is om passende onderdrukkingsniveaus te bieden waardoor schadelijke interferentie bij andere gebruikers in de band wordt vermeden. Gebruik van deze norm of andere relevante geharmoniseerde normen geeft een vermoeden van overeenstemming met de essentiële vereisten van de Eindapparatuurrichtlijn.

(6)

Harmonisatie uit hoofde van deze beschikking sluit de mogelijkheid niet uit voor een lidstaat om, voor zover dit gerechtvaardigd is, overgangsperioden of regelingen voor gedeeld radiospectrumgebruik toe te passen, overeenkomstig artikel 4, lid 5, van de Radiospectrumbeschikking.

(7)

Het gebruik van spectrum is onderworpen aan de vereisten van het Gemeenschapsrecht inzake de bescherming van de volksgezondheid, en met name Richtlijn 2004/40/EG van het Europees Parlement en de Raad (6) en Aanbeveling 1999/519/EG van de Raad (7). Om de bescherming van de gezondheid te waarborgen moet radioapparatuur voldoen aan de essentiële vereisten overeenkomstig de Eindapparatuurrichtlijn.

(8)

Door de snelle technologische veranderingen zullen er nieuwe UHF-RFID- en soortgelijke apparaten komen, waardoor de voorwaarden van de spectrumharmonisatie zullen moeten worden aangepast, gelet op de economische voordelen ervan en de behoeften van de industrie en de gebruikers. Ook deze beschikking zal dan moeten worden aangepast om te reageren op nieuwe ontwikkelingen in de markt en de technologie. Als een aanpassing van de beschikking nodig blijkt, wordt over de veranderingen beslist overeenkomstig de procedures die in de Radiospectrumbeschikking zijn uiteengezet voor de vaststelling van de uitvoeringsmaatregelen. In de aanpassing kunnen overgangsperioden ten opzichte van eerdere situaties worden opgenomen.

(9)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Radiospectrumcomité,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

Het doel van deze beschikking is de voorwaarden te harmoniseren voor de beschikbaarheid en het efficiënte gebruik van radiospectrum voor RFID-apparaten die in de ultrahoge frequentieband (UHF) werken.

Artikel 2

In deze beschikking wordt verstaan onder:

1)

„RFID-apparaten”: apparaten voor ondermeer het opsporen en de identificatie van goederen door middel van een radiosysteem, die bestaan uit enerzijds op goederen gemonteerde passieve apparaten (tags) en anderzijds uit zender/ontvangereenheden (lezers) die de tags activeren en de gegevens weer ontvangen;

2)

„niet-interferentie- en niet-beschermde basis”: er kan geen schadelijke interferentie worden veroorzaakt bij enige radiocommunicatiedienst en er kan geen eis tot bescherming van deze apparaten tegen schadelijke interferentie door radiocommunicatiediensten worden gesteld.

Artikel 3

1.   De lidstaten wijzen binnen zes maanden na de inwerkingtreding van deze beschikking en op niet-exclusieve, niet-interferentie- en niet-beschermde basis, de frequentiebanden voor RFID-apparaten aan en stellen deze ter beschikking onder specifieke voorwaarden, zoals bedoeld in de bijlage bij deze beschikking.

2.   Onverminderd het bepaalde in lid 1 kunnen de lidstaten om overgangsperioden en/of regelingen voor gedeeld radiospectrumgebruik verzoeken, overeenkomstig artikel 4, lid 5, van de Radiospectrumbeschikking.

3.   Deze beschikking laat het recht van de lidstaten om het gebruik van de frequentiebanden onder minder restrictieve voorwaarden dan gespecificeerd in de bijlage bij deze beschikking toe te staan, onverlet.

Artikel 4

De lidstaten houden nauwlettend toezicht op het gebruik van de desbetreffende banden en delen hun bevindingen aan de Commissie mede, zodat de beschikking tijdig kan worden herzien.

Artikel 5

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 23 november 2006.

Voor de Commissie

Viviane REDING

Lid van de Commissie


(1)  PB L 108 van 24.4.2002, blz. 1.

(2)  PB L 108 van 24.4.2002, blz. 21.

(3)  PB L 91 van 7.4.1999, blz. 10.

(4)  Mandaat aan de CEPT om een verdere harmonisatie van de frequentiebanden die in gebruik zijn voor apparaten met kort zendbereik te analyseren.

(5)  Eindrapport van de ECC in antwoord op het mandaat van de EG aan de CEPT over de harmonisatie van het radiospectrum voor identificatie met behulp van radiogolven.

(6)  PB L 159 van 30.4.2004, blz. 1.

(7)  PB L 199 van 30.7.1999, blz. 59.


BIJLAGE

UHF-frequentieband

Bijzondere voorwaarden

Max. vermogen/veldsterkte

Kanaalafstand

Subband A: 865-865,6 MHz

100 mW e.r.p.

200 kHz

Subband B: 865,6-867,6 MHz

2 W e.r.p.

200 kHz

Subband C: 867,6-868 MHz

500 mW e.r.p.

200 kHz

De centrale kanaalfrequenties zijn 864,9 MHz + (0,2 MHz × kanaalnummer).

De beschikbare kanaalnummers voor elke subband zijn:

 

Subband A: kanaalnummer 1 tot 3;

 

Subband B: kanaalnummer 4 tot 13;

 

Subband C: kanaalnummer 14 en 15.

Opmerking: Dezelfde apparatuur mag in verschillende subbands werken.