21.10.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 277/1


VERORDENING (EG)nr. 1698/2005 VAN DE RAAD

van 20 september 2005

inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 36, artikel 37 en artikel 299, lid 2,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Er is een beleid inzake plattelandsontwikkeling nodig om de beleidsmaatregelen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid ter ondersteuning van de markten en de inkomens te begeleiden en aan te vullen en aldus bij te dragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van dat beleid zoals omschreven in het Verdrag. Bij het beleid inzake plattelandsontwikkeling moet ook rekening worden gehouden met de algemene doelstellingen van het beleid inzake economische en sociale samenhang als omschreven in het Verdrag en worden bijgedragen tot de verwezenlijking daarvan, terwijl tevens andere belangrijke beleidsprioriteiten moeten worden geïntegreerd zoals verwoord in de conclusies die de Europese Raad in Lissabon en Göteborg heeft aangenomen met betrekking tot concurrentievermogen en duurzame ontwikkeling.

(2)

In het Verdrag is bepaald dat bij het tot stand brengen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en van de daarvoor te treffen bijzondere voorzieningen rekening dient te worden gehouden met de bijzondere aard van het landbouwbedrijf, welke voortvloeit uit de maatschappelijke structuur van de landbouw en uit de structurele en natuurlijke ongelijkheid tussen de verschillende plattelandsgebieden.

(3)

Bij de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid in juni 2003 en april 2004 zijn belangrijke wijzigingen aangebracht die waarschijnlijk een grote invloed op de economie in alle plattelandsgebieden van de Gemeenschap zullen hebben uit het oogpunt van de patronen van de landbouwproductie, de methoden voor landbeheer, de werkgelegenheid en de bredere sociale en economische omstandigheden in de verschillende plattelandsgebieden.

(4)

Het optreden van de Gemeenschap moet het optreden van de lidstaten aanvullen of erop zijn gericht daartoe bij te dragen. Het partnerschap dient, met volledige inachtneming van de institutionele bevoegdheden van de lidstaten, te worden versterkt door middel van regelingen voor deelneming van verschillende soorten partners. De partners in kwestie moeten worden betrokken bij de voorbereiding van, het toezicht op en de evaluatie van de programmering.

(5)

Aangezien de doelstellingen van deze verordening, te weten plattelandsontwikkeling, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt wegens de samenhang ervan met de overige instrumenten van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, de omvang van de verschillen tussen de verschillende plattelandsgebieden en de beperkte financiële middelen van de lidstaten in een uitgebreide Unie, en derhalve beter op communautair niveau kan worden verwezenlijkt, dankzij de meerjarige garantie van communautaire financiering en concentratie van die financiering op de communautaire prioriteiten, kan de Gemeenschap maatregelen nemen overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel neergelegd in artikel 5 van het Verdrag. Overeenkomstig het in dat artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan wat nodig is om het genoemde doel te verwezenlijken.

(6)

De activiteiten van het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling („ELFPO”), hierna het „Fonds” genoemd, en de concrete acties waaraan dit Fonds bijdraagt, moeten coherent en verenigbaar zijn met de andere communautaire beleidsmaatregelen en aan alle communautaire regelgeving voldoen.

(7)

Overeenkomstig het Verdrag moet de Gemeenschap door middel van haar optreden ten gunste van de plattelandsontwikkeling bijdragen tot de opheffing van ongelijkheden tussen en de bevordering van de gelijkheid van mannen en vrouwen en tot non-discriminatie.

(8)

Om de strategische inhoud van het beleid inzake plattelandsontwikkeling op de communautaire prioriteiten af te stemmen en zo doorzichtiger te maken, dient de Raad op voorstel van de Commissie strategische richtsnoeren vast te stellen.

(9)

Elke lidstaat dient op basis van de strategische richtsnoeren zijn nationale strategie voor plattelandsontwikkeling uit te werken die het referentiekader vormt voor de opstelling van de programma's voor plattelandsontwikkeling. De lidstaten en de Commissie dienen verslag uit te brengen over het toezicht op de uitvoering van de nationale en de communautaire strategie.

(10)

De programmering van de plattelandsontwikkeling dient in overeenstemming te zijn met de communautaire en de nationale prioriteiten en een aanvulling te vormen op de andere communautaire beleidstakken, waaronder met name het beleid inzake de landbouwmarkten, het cohesiebeleid en het gemeenschappelijk visserijbeleid.

(11)

Om de duurzame ontwikkeling van de plattelandsgebieden te waarborgen, dient het beleid te worden toegespitst op een beperkt aantal essentiële doelstellingen op communautair niveau die betrekking hebben op het concurrentievermogen van de land- en bosbouw, op het landbeheer en het milieu, en op de kwaliteit van het bestaan en diversificatie van de bedrijvigheid in die gebieden, rekening houdend met de uiteenlopende omstandigheden, gaande van afgelegen plattelandsgebieden die geconfronteerd worden met ontvolking en achteruitgang tot peri-urbane plattelandsgebieden die steeds meer onder druk komen te staan van stedelijke centra.

(12)

Voor de programmering van de plattelandsontwikkeling en de herziening daarvan dienen algemene voorschriften te worden vastgesteld, terwijl ook dient te worden gezorgd voor een passend evenwicht tussen de assen van de programma's voor plattelandsontwikkeling die overeenkomen met essentiële doelstellingen. De looptijd van de programma's dient zeven jaar te bedragen.

(13)

Om de doelstelling van versterking van het concurrentievermogen van de landbouw- en de bosbouwsector te verwezenlijken, is het belangrijk duidelijke ontwikkelingsstrategieën uit te stippelen die erop zijn gericht het menselijke potentieel, het fysieke potentieel en de kwaliteit van de landbouwproductie te verbeteren en aan te passen.

(14)

Wat betreft het menselijk potentieel dient een pakket maatregelen beschikbaar te worden gesteld dat betrekking heeft op opleiding, voorlichting en verspreiding van kennis, de vestiging van jonge landbouwers, vervroegde uittreding van landbouwers en werknemers in de landbouw, het gebruik van adviesdiensten door landbouwers en bosbezitters en de oprichting van diensten ter ondersteuning van het bedrijfsbeheer, bedrijfsverzorgingsdiensten en bedrijfsadviesdiensten voor de landbouw en van bedrijfsadviesdiensten voor de bosbouw.

(15)

Wat opleiding, voorlichting en verspreiding van kennis betreft, bestaat er wegens de ontwikkeling en specialisatie van de land- en bosbouw behoefte aan technische en economische opleidingen op een passend niveau, ook op het gebied van kennis van de nieuwe informatietechnologieën, en tevens aan de nodige bewustmaking met betrekking tot productkwaliteit, onderzoeksresultaten en duurzaam beheer van de natuurlijke hulpbronnen, daaronder begrepen de eerbiediging van de randvoorwaarden en de toepassing van productiemethoden die verenigbaar zijn met landschapsbehoud en -verfraaiing en milieubescherming. Daarom moet het actieterrein van de maatregel „opleiding en voorlichting” worden uitgebreid tot alle volwassenen die zich met landbouw, voedselvoorziening en bosbouw bezighouden. Deze opleidings- en voorlichtingsactiviteiten moeten betrekking hebben op onderwerpen die niet alleen de doelstelling „concurrentievermogen van de land- en bosbouw”, maar ook de doelstelling „landbeheer en milieu” betreffen.

(16)

De toekenning van specifieke voordelen aan jonge landbouwers kan zowel hun eerste vestiging als de daaropvolgende structurele aanpassing van hun bedrijf vergemakkelijken. De vestigingsmaatregel dient afhankelijk te worden gesteld van de opstelling van een bedrijfsplan als instrument om op termijn de ontwikkeling van de activiteiten van nieuwe landbouwbedrijven te waarborgen.

(17)

Vervroegde uittreding uit de landbouw dient gericht te zijn op een belangrijke structurele verandering van het overgedragen bedrijf, hetzij door overdracht aan een jonge landbouwer die zich vestigt met inachtneming van de eisen die voor de vestigingsmaatregel gelden, hetzij door overdracht van het bedrijf met het oog op vergroting van de omvang ervan, waarbij ook rekening moet worden gehouden met de ervaring die bij de uitvoering van eerdere communautaire regelingen voor vervroegde uittreding is opgedaan.

(18)

Door gebruik te maken van beheers- en adviesdiensten moeten landbouwers en bosbezitters hun bedrijven duurzamer kunnen beheren. Het gebruik van diensten die worden verleend in het kader van het bedrijfsadviseringssysteem bedoeld in Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers (2), dient de landbouwers ten minste te helpen om de prestaties van hun landbouwbedrijven te beoordelen en om na te gaan welke verbeteringen noodzakelijk zijn voor de naleving van de uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen die in die verordening worden genoemd en van de communautaire normen betreffende arbeidsveiligheid.

(19)

De oprichting van diensten ter ondersteuning van het bedrijfsbeheer, bedrijfsverzorgingsdiensten en bedrijfsadviesdienten ten behoeve van landbouwers en/of bosbezitters dient dezen door een verdere versterking van het menselijk potentieel dat in de landbouw- en de bosbouwsector werkzaam is, te helpen om het beheer van hun bedrijven aan te passen, te verbeteren en te vergemakkelijken en om de algehele prestaties ervan te verbeteren.

(20)

Wat het fysieke potentieel betreft, dient een pakket maatregelen beschikbaar te worden gesteld dat betrekking heeft op de modernisering van landbouwbedrijven, de verbetering van de economische waarde van bossen, de verhoging van de toegevoegde waarde van de land- en bosbouwproducten, de bevordering van de ontwikkeling van nieuwe producten, procédés en technologieën in de landbouw-, voedsel- en bosbouwsector, de verbetering en ontwikkeling van de infrastructuur voor land- en bosbouw, het herstel van door natuurrampen beschadigd agrarisch productiepotentieel en het treffen van passende preventieve maatregelen.

(21)

De communautaire steun voor investeringen in landbouwbedrijven heeft tot doel deze bedrijven te moderniseren zodat zij hun economische prestaties kunnen verbeteren door een beter gebruik van de productiefactoren, onder meer dankzij de invoering van nieuwe technologieën en innovatie, en door zich te richten op kwaliteit, op biologische producten en op diversificatie op en buiten het landbouwbedrijf, ook naar niet op voeding of vervoedering gerichte sectoren en naar energiegewassen, alsmede om de situatie op de landbouwbedrijven ten aanzien van milieu, arbeidsveiligheid, hygiëne en dierenwelzijn te verbeteren, terwijl de voorwaarden voor investeringssteun worden vereenvoudigd in vergelijking met die welke zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad van 17 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) (3).

(22)

Particuliere bossen spelen een belangrijke rol in de economische bedrijvigheid op het platteland, daarom is het belangrijk communautaire steun te verlenen voor verbetering en verbreding van de economische waarde van die bossen, voor een sterkere diversificatie van de productie en voor uitbreiding van de marktkansen, bijvoorbeeld in sectoren zoals die van hernieuwbare energie, met behoud van het duurzame beheer en de multifunctionele rol van bossen.

(23)

Verbeteringen in de verwerking en afzet van de primaire land- en bosbouwproducten dienen te worden bevorderd door steun te verlenen voor investeringen die erop zijn gericht de doelmatigheid in de sector verwerking en afzet te verbeteren, de verwerking van land- en bosbouwproducten voor de opwekking van hernieuwbare energie te bevorderen, nieuwe technologieën en innovatie in te voeren, nieuwe marktkansen te scheppen voor land- en bosbouwproducten, het accent te leggen op kwaliteit en verbetering op het gebied van, naar gelang van het geval, milieubescherming, arbeidsveiligheid, hygiëne en dierenwelzijn, waarbij in de regel moet worden gemikt op micro-, kleine en middelgrote ondernemingen en andere ondernemingen beneden een bepaalde omvang, die in een betere positie verkeren om de toegevoegde waarde van plaatselijke producten te verhogen, terwijl tevens de voorwaarden voor investeringssteun moeten worden vereenvoudigd in vergelijking met die welke zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1257/1999.

(24)

In het kader van een verhoogde mededinging is het van belang ervoor te zorgen dat de landbouw-, de voedsel- en de bosbouwsector kunnen profiteren van de marktkansen door een veralgemeende innoverende aanpak in de vorm van de ontwikkeling van nieuwe producten, procédés en technologieën. Daartoe dient de samenwerking tussen landbouwers, de voedingsmiddelenindustrie, de grondstoffen verwerkende industrie en andere partijen te worden gestimuleerd.

(25)

Maatregelen om de infrastructuur voor de landbouw te verbeteren en om schade ten gevolge van natuurrampen te herstellen of te voorkomen, moeten een bijdrage leveren aan de verwezenlijking van de as betreffende het concurrentievermogen van land- en bosbouw.

(26)

Wat de kwaliteit van de landbouwproductie en van de landbouwproducten betreft, dient een pakket maatregelen beschikbaar te worden gesteld dat betrekking heeft op steun voor de naleving door landbouwers van op communautaire regelgeving gebaseerde normen, bevordering van deelneming door landbouwers aan voedselkwaliteitsregelingen en ondersteuning van activiteiten van producentengroeperingen op het gebied van voorlichting en afzetbevordering.

(27)

De maatregel „voldoen aan normen” heeft tot doel te bevorderen dat veeleisende normen die zijn gebaseerd op communautaire regelgeving betreffende het milieu, de volksgezondheid, de gezondheid van dieren en planten, het dierenwelzijn en de arbeidsveiligheid, door landbouwers sneller uitgevoerd en nageleefd worden. De betrokken normen kunnen landbouwers nieuwe verplichtingen opleggen, en bijgevolg dient er steun te worden verleend om de extra kosten of de gederfde inkomsten die het gevolg zijn van dergelijke verplichtingen, gedeeltelijk te helpen dekken.

(28)

De maatregel voor steunverlening aan landbouwers die deelnemen aan communautaire of nationale voedselkwaliteitsregelingen, heeft tot doel de consumenten via die deelneming garanties te bieden ten aanzien van de kwaliteit van het betrokken product of van het toegepaste productieproces, de toegevoegde waarde van primaire producten van de landbouw te verhogen en meer marktkansen te scheppen. Aangezien deelneming aan dergelijke regelingen kan leiden tot extra kosten en verplichtingen waarvoor de markt geen volledige beloning biedt, dienen landbouwers daartoe te worden gestimuleerd.

(29)

De consumenten moeten meer vertrouwd worden gemaakt met het bestaan en de kenmerken van producten die overeenkomstig de bovenbedoelde kwaliteitsregelingen worden geproduceerd. Aan producentengroeperingen moet steun worden verleend voor consumentenvoorlichting en afzetbevordering voor de producten die worden geproduceerd overeenkomstig de kwaliteitsregelingen waarvoor de lidstaten steun verlenen in het kader van hun programma's voor plattelandsontwikkeling.

(30)

Gezorgd moet worden voor een soepele overgang van een reeks afzonderlijke maatregelen die bij de Toetredingsakte van 2003 zijn ingevoerd, namelijk de maatregel voor semi-zelfvoorzieningsbedrijven en de maatregel voor producentengroeperingen.

(31)

Steun voor specifieke methoden van landbeheer dient duurzame ontwikkeling te bevorderen door met name landbouwers en bosbezitters te stimuleren om vormen van grondgebruik toe te passen die verenigbaar zijn met de noodzaak het natuurlijke milieu en landschap in stand te houden en de natuurlijke hulpbronnen te beschermen en te verbeteren. De verleende steun dient bij te dragen tot de uitvoering van het zesde milieuactieprogramma van de Gemeenschap en van de conclusies van het voorzitterschap over de strategie voor duurzame ontwikkeling. Tot de kernonderwerpen die aandacht moeten krijgen, behoren de biodiversiteit, het beheer van de Natura 2000-gebieden, de bescherming van water en bodem, het tegengaan van klimaatverandering, onder meer door beperking van de uitstoot van broeikasgassen, de vermindering van ammoniakemissies en het duurzame gebruik van bestrijdingsmiddelen.

(32)

De bosbouw maakt een integrerend deel uit van de plattelandsontwikkeling en de steunverlening voor een duurzaam grondgebruik dient zich ook uit te strekken tot een duurzaam bosbeheer en de multifunctionele rol van de bossen. Bossen verschaffen allerlei voordelen: zij leveren grondstoffen voor hernieuwbare en milieuvriendelijke producten, zij spelen een belangrijke rol in de economische welvaart, de biologische diversiteit, de mondiale koolstofcyclus, de waterbalans, erosiebestrijding en de voorkoming van natuurrampen en zij vervullen ook maatschappelijke en recreatieve functies. Bosbouwmaatregelen moeten worden vastgesteld in het licht van de toezeggingen die de Gemeenschap en de lidstaten op internationaal niveau hebben gedaan, en op basis van de nationale of subnationale bosprogramma's of gelijkwaardige instrumenten van de lidstaten, waarin rekening dient te worden gehouden met de verbintenissen die zijn aangegaan op de ministeriële conferenties over de bescherming van de bossen in Europa. Bosbouwmaatregelen dienen bij te dragen tot de uitvoering van de bosbouwstrategie van de Gemeenschap. De betrokken steun mag de mededinging niet verstoren en dient marktneutraal te zijn.

(33)

De betalingen voor natuurlijke handicaps in berggebieden en de betalingen in andere gebieden met handicaps dienen bij te dragen tot voortzetting van het gebruik van landbouwgrond en zo tot de instandhouding van landelijke gebieden, alsook tot de instandhouding en de bevordering van duurzame landbouwsystemen. Er dienen objectieve parameters voor de vaststelling van de hoogte van de betalingen te worden bepaald om ervoor te zorgen dat deze steunregeling doelmatig is en dat de doelstellingen ervan worden bereikt. Bepaalde voorschriften van Verordening (EG) nr. 1257/1999 voor probleemgebieden moeten nog voor een bepaalde periode van kracht blijven.

(34)

Als bijdrage aan een doeltreffend beheer van de Natura 2000-gebieden dient steun aan landbouwers te blijven worden verleend om de specifieke nadelen te helpen compenseren die in de betrokken zones voortvloeien uit de uitvoering van Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (4) en Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (5) om bij te dragen tot het doelmatige beheer van Natura 2000-gebieden, terwijl ook steun beschikbaar dient te worden gesteld voor landbouwers om de nadelen te helpen compenseren die in stroomgebieden van rivieren voortvloeien uit de uitvoering van Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (6).

(35)

Agromilieubetalingen dienen een belangrijke rol te blijven spelen in de ondersteuning van de duurzame ontwikkeling van plattelandsgebieden en in het voldoen aan de toenemende vraag van de samenleving naar milieudienstverlening. Zij dienen landbouwers en andere grondbeheerders ertoe te blijven stimuleren om de gehele maatschappij van dienst te zijn door de invoering of verdere toepassing van landbouwproductiemethoden die verenigbaar zijn met de bescherming en verbetering van het milieu, het landschap en de kenmerken daarvan, de natuurlijke hulpbronnen, de bodem en de genetische diversiteit. In dit verband dient bijzondere aandacht te worden besteed aan de instandhouding van genetische hulpbronnen in de landbouw. In overeenstemming met het beginsel dat de vervuiler betaalt, dienen alleen agromilieubetalingen te worden gedaan voor verbintenissen die verder gaan dan de toepassing van de relevante dwingende normen.

(36)

Landbouwers dienen te blijven worden aangemoedigd hoge normen inzake dierenwelzijn toe te passen door steunverlening aan de landbouwers die zich ertoe verbinden om bij de veehouderij normen op dat gebied toe te passen die verder gaan dan de relevante dwingende normen.

(37)

Er dient steun te worden toegekend voor niet-productieve investeringen die noodzakelijk zijn voor de nakoming van agromilieuverbintenissen of andere agromilieudoelstellingen, of die op het landbouwbedrijf worden verricht om de recreatieve waarde voor het publiek van de betrokken Natura 2000-zone en andere gebieden met een hoge natuurwaarde te vergroten.

(38)

Om bij te dragen tot milieubescherming en voorkoming van natuurrampen en brand, en ook om klimaatverandering tegen te gaan, dienen de bosrijkdommen te worden uitgebreid en verbeterd door de eerste bebossing van landbouwgrond en andere grond. Deze eerste bebossing dient te zijn aangepast aan de plaatselijke omstandigheden, verenigbaar te zijn met het milieu en de biodiversiteit te vergroten.

(39)

Boslandbouwsystemen hebben een grote ecologische en maatschappelijke waarde omdat zij extensieve landbouw combineren met bosbouwsystemen die gericht zijn op de productie van hout van hoge kwaliteit en andere bosbouwproducten. De totstandbrenging ervan dient te worden ondersteund.

(40)

Wegens het belang van bossen voor een succesvolle uitvoering van de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG dient aan bosbezitters speciale steun te worden verleend om de specifieke problemen te helpen aanpakken die uit de uitvoering van die richtlijnen voortvloeien.

(41)

Er dienen bosmilieubetalingen te worden ingevoerd voor vrijwillig aangegane verbintenissen die tot doel hebben de biodiversiteit te vergroten, zeer waardevolle bosecosystemen in stand te houden en de beschermende waarde van bossen te versterken waar het gaat om bodemerosie, het behoud van waterreserves, de waterkwaliteit en natuurrampen.

(42)

Er dient steun te worden verleend voor het herstel van het bosbouwpotentieel in bossen die door een natuurramp of brand zijn beschadigd, en voor het treffen van preventieve maatregelen. Preventieve maatregelen tegen brand dienen betrekking te hebben op bossen die de lidstaten volgens hun plannen voor de bescherming van de bossen als zeer of middelmatig brandgevaarlijk aanmerken.

(43)

Aan bosbezitters dient steun te worden verleend voor niet-productieve investeringen die noodzakelijk zijn voor de nakoming van bosmilieuverbintenissen of andere milieudoelstellingen, of die in bossen worden verricht om de recreatieve waarde voor het publiek van de betrokken gebieden te vergroten.

(44)

Met het oog op een gericht en doelmatig gebruik van de steun voor landbeheer waarin deze verordening voorziet, dienen de lidstaten voor bepaalde maatregelen in dat kader de gebieden aan te wijzen die voor deze as in aanmerking komen. Berggebieden en andere gebieden met een handicap dienen te worden aangewezen op basis van objectieve gemeenschappelijke criteria. Daarom dienen de richtlijnen en beschikkingen van de Raad waarbij overeenkomstig artikel 21, leden 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 950/97 van de Raad van 20 mei 1997 betreffende de verbetering van de doeltreffendheid van de landbouwstructuur (7), lijsten van probleemgebieden zijn vastgesteld of gewijzigd, op een later tijdstip te worden ingetrokken. De Natura 2000-gebieden worden aangewezen overeenkomstig de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG. De lidstaten dienen gebieden aan te wijzen die om milieuredenen, zoals bescherming tegen erosie, voorkoming van natuurrampen, of bosuitbreiding die klimaatverandering helpt tegen te gaan, geschikt zijn voor bebossing; ook dienen zij aan te geven welke bosgebieden middelmatig tot zeer brandgevaar zijn.

(45)

Voor het geval dat begunstigden die op grond van bepaalde maatregelen voor landbeheer betalingen ontvangen, niet op hun gehele bedrijf voldoen aan de dwingende eisen als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1782/2003, dient een sanctieregeling te worden ingesteld waarin rekening wordt gehouden met de ernst, de omvang, het permanente karakter en de herhaling van de niet-naleving.

(46)

De veranderingen in de plattelandsgebieden dienen te worden begeleid door deze gebieden te helpen om naast landbouwactiviteiten ook niet-agrarische activiteiten te ontplooien en niet-agrarische sectoren te ontwikkelen, om de werkgelegenheid te bevorderen, om basisvoorzieningen te verbeteren, met inbegrip van de plaatselijke toegang tot informatie- en communicatietechnologieën (ITC), en om investeringen te verrichten die plattelandsgebieden aantrekkelijker maken, een en ander met het doel de trend van sociaal-economische achteruitgang en ontvolking van het platteland te keren. In dit verband zijn ook inspanningen nodig om het menselijke potentieel te verbeteren.

(47)

Er dient steun te worden verleend voor andere maatregelen die betrekking hebben op de plattelandseconomie in ruimere zin. De lijst van de maatregelen dient te worden vastgesteld op basis van de ervaring die met het initiatief Leader is opgedaan, en met inachtneming van de multisectorale behoeften voor endogene plattelandsontwikkeling.

(48)

Door de uitvoering van plaatselijke ontwikkelingsstrategieën kan worden bijgedragen tot de territoriale coherentie en tot synergieën tussen maatregelen die bedoeld zijn voor de plattelandseconomie en -bevolking in ruimere zin. Derhalve dienen maatregelen die betrekking hebben op de plattelandseconomie in ruimere zin, bij voorkeur door middel van plaatselijke ontwikkelingsstrategieën te worden uitgevoerd.

(49)

De beginselen ten aanzien van de coherentie en complementariteit van de as „verbetering van de kwaliteit van het bestaan op het platteland en diversificatie van de plattelandseconomie” met andere communautaire financieringsinstrumenten, waaronder met name die voor het cohesiebeleid, dienen duidelijk te worden omschreven.

(50)

Na drie programmeringsperioden heeft het initiatief Leader een mate van rijpheid bereikt die het de plattelandsgebieden mogelijk maakt de Leader-aanpak op ruimere schaal toe te passen in de gewone programmering van de plattelandsontwikkeling. Daarom dienen de grondbeginselen van de Leader-aanpak te worden overgenomen in de programma's, door daarin een specifieke as op te nemen, dient te worden omschreven wat onder „plaatselijke groep” wordt verstaan, en dienen de maatregelen te worden vermeld waarvoor steun kan worden verleend, inclusief partnerschapsvermogen, de uitvoering van plaatselijke strategieën, samenwerking, netwerkvorming en de verwerving van vakkundigheid.

(51)

Wegens het belang van de Leader-aanpak moet een belangrijk deel van de bijdrage uit het ELFPO voor de as Leader worden bestemd.

(52)

Het ELFPO verleent in het kader van de technische bijstand steun voor activiteiten met betrekking tot de uitvoering van de programma's. Voorts dient, als onderdeel van de technische bijstand als bedoeld in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad van 21 juni 2005 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (8), op communautair niveau een netwerk voor plattelandsontwikkeling te worden opgericht.

(53)

Er dienen bepalingen te worden vastgesteld met betrekking tot de verdeling van de beschikbare middelen. Die middelen moeten overeenkomen met de financiële vooruitzichten 2007-2013. Het totaalbedrag voor plattelandsontwikkeling dient te worden verdeeld over de betrokken jaren. Gezorgd moet worden voor een belangrijke concentratie op de onder de convergentiedoelstelling vallende regio's.

(54)

Bepaald dient te worden dat de Raad het bedrag voor communautaire steun voor plattelandsontwikkeling uit hoofde van deze verordening voor de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2013, de jaarlijkse verdeling ervan en het minimumbedrag dat moet worden geconcentreerd in gebieden die uit hoofde van de convergentiedoelstelling voor steun in aanmerking komen, bepaalt overeenkomstig het financiële vooruitzicht 2007-2013 en het Interinstitutioneel Akkoord over de begrotingsdiscipline en de begrotingsprocedure voor dezelfde periode.

(55)

De kredieten die jaarlijks aan een lidstaat worden toegewezen voor de convergentiedoelstelling uit het deel van het Fonds dat afkomstig is van de afdeling Oriëntatie van het EOGFL, de structuurfondsen, het Cohesiefonds („CF”) en het Financieringsinstrument voor de Oriëntatie van de Visserij (9)(„FIOV”) dienen in totaal beperkt te blijven tot een maximum dat is gebaseerd op de absorptiecapaciteit van die lidstaat.

(56)

Voor de indicatieve verdeling van de beschikbare vastleggingskredieten over de lidstaten dienen criteria te worden vastgesteld die het mogelijk maken die verdeling volgens een objectieve, doorzichtige methode te verrichten.

(57)

De lidstaten dienen er rekening mee te houden dat bij de bovenbedoelde bedragen nog de bedragen komen uit hoofde van artikel 12, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1290/2005.

(58)

De in het ELFPO beschikbare kredieten dienen met het oog op de programmering op forfaitaire basis te worden geïndexeerd.

(59)

De procentuele bijdrage uit het ELFPO voor de programmering van de plattelandsontwikkeling dient te worden bepaald ten opzichte van de betrokken overheidsuitgaven in de lidstaten en daarbij moet rekening worden gehouden met het belang van de prioriteit die wordt toegekend aan landbeheer en milieu, met de situatie in de regio's die onder de convergentiedoelstelling vallen, en met de prioriteit die wordt toegekend aan de Leader-aanpak.

(60)

Ter verlichting van de specifieke beperkingen en structurele problemen in de land- en bosbouw en met de verhoging van de waarde van land- en bosbouwproducten welke het gevolg zijn van de grote afstand, het insulaire karakter of de afgelegenheid en van de afhankelijkheid van de plattelandseconomie van een beperkt aantal landbouwproducten, en ter bevordering van een krachtig plattelandsontwikkelingsbeleid, dienen specifieke bepalingen voor bepaalde plattelandsontwikkelingsmaatregelen en passende percentages voor medefinanciering uit het ELFPO van toepassing te zijn voor de in het Verdrag genoemde ultraperifere gebieden en voor de eilanden die vallen onder Verordening (EEG) nr. 2019/93 van de Raad van 19 juli 1993 houdende specifieke maatregelen voor bepaalde landbouwproducten ten behoeve van de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee (10).

(61)

Overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel dient de subsidiabiliteit van de uitgaven behoudens uitzonderingen te worden bepaald aan de hand van nationale voorschriften.

(62)

Om ervoor te kunnen zorgen dat de bijstand uit het ELFPO doeltreffend en billijk is en een duurzaam effect sorteert, zijn bepalingen nodig die het duurzame karakter van investeringen garanderen en voorkomen dat middelen uit het ELFPO worden gebruikt om oneerlijke concurrentie te bedrijven.

(63)

De gedecentraliseerde uitvoering van de uit het ELFPO gefinancierde acties dient gepaard te gaan met garanties die met name betrekking hebben op de kwaliteit van de uitvoering, de resultaten, een goed financieel beheer en de controle.

(64)

De lidstaten dienen maatregelen te nemen om te garanderen dat de beheers- en controlesystemen goed functioneren. Daartoe dienen de algemene beginselen te worden vastgesteld waaraan elk beheers- en controlesysteem moet beantwoorden, en de basisfuncties die het moet vervullen. Derhalve moet worden vastgehouden aan de aanwijzing van één beheersautoriteit, waarvan de verantwoordelijkheden nader moeten worden omschreven.

(65)

Om doeltreffend te kunnen voorzien in de specifieke behoeften op het gebied van de plattelandsontwikkeling, dient op elk programma voor plattelandsontwikkeling een passend toezicht te worden uitgeoefend door een toezichtcomité, op basis van een gemeenschappelijk toezicht- en evaluatiekader dat in partnerschap met de lidstaten wordt vastgesteld en uitgevoerd.

(66)

In hoeverre de door het ELFPO gesteunde acties doeltreffend zijn en een impact hebben, hangt ook af van een betere evaluatie op basis van het gemeenschappelijke toezicht- en evaluatiekader. Met name dienen de programma's te worden geëvalueerd bij de voorbereiding, tijdens de uitvoering en na de voltooiing ervan.

(67)

Om een doeltreffend functioneren van het partnerschap mogelijk te maken en bekendheid te geven aan het optreden van de Gemeenschap, dient voor een zo breed mogelijke voorlichting en publiciteit over dat optreden te worden gezorgd. De autoriteiten die met het beheer van de programma's zijn belast, hebben in dit opzicht een verantwoordelijkheid.

(68)

Plattelandsontwikkeling zoals bedoeld in de onderhavige verordening moet ook zonder communautaire medefinanciering voor steun van de lidstaat in aanmerking kunnen komen. Wegens de economische impact van dergelijke steun en met het oog op coherentie met de voor communautaire steun in aanmerking komende maatregelen en ter vereenvoudiging van de procedures, dienen specifieke voorschriften voor de betrokken staatssteun te worden vastgesteld, waarbij ook rekening dient te worden gehouden met de ervaring die bij de toepassing van Verordening (EG) nr. 1257/1999 is opgedaan. Bovendien dient de lidstaten te worden toegestaan om als aanvullende financiering voor plattelandsontwikkeling waarvoor communautaire steun wordt toegekend, staatssteun te verlenen volgens een procedure waarbij die staatssteun overeenkomstig het bepaalde in de onderhavige verordening als onderdeel van de programmering wordt gemeld.

(69)

Er dienen bepalingen te worden vastgesteld om de overgang van de bestaande naar de nieuwe steunregeling voor plattelandsontwikkeling te vergemakkelijken.

(70)

De nieuwe steunregeling die bij de onderhavige verordening wordt ingesteld, vervangt de bestaande steunregeling. Daarom dient Verordening (EG) nr. 1257/1999 per 1 januari.2007 te worden ingetrokken, met uitzondering van enkele bepalingen betreffende probleemgebieden, die op een later tijdstip moeten worden ingetrokken.

(71)

De maatregelen die nodig zijn voor de uitvoering van deze verordening, dienen te worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (11).

(72)

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft advies uitgebracht (12).

(73)

Het Comité van de Regio's heeft advies uitgebracht (13),

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

TITEL I

DOELSTELLINGEN EN ALGEMENE BEPALINGEN INZAKE DE BIJSTANDSVERLENING

HOOFDSTUK I

TOEPASSINGSGEBIED

EN DEFINITIES

Artikel 1

Toepassingsgebied

Bij deze verordening:

1.

worden de algemene bepalingen vastgesteld met betrekking tot de communautaire steun voor plattelandsontwikkeling die wordt gefinancierd uit het bij Verordening (EG) nr. 1290/2005 opgerichte ELFPO;

2.

worden de doelstellingen vastgesteld aan de verwezenlijking waarvan het beleid inzake plattelandsontwikkeling moet bijdragen;

3.

wordt het strategische kader voor het beleid inzake plattelandsontwikkeling vastgesteld, met inbegrip van de methode om de communautaire strategische richtsnoeren (hierna „communautaire strategische richtsnoeren”) voor dat beleid en het nationale strategische plan vast te stellen;

4.

worden de prioriteiten en de maatregelen voor plattelandsontwikkeling vastgesteld;

5.

worden de bepalingen betreffende het partnerschap, de programmering, de evaluatie, het financiële beheer, het toezicht en de controle vastgesteld op basis van een verdeling van de verantwoordelijkheden tussen de lidstaten en de Commissie.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening gelden onderstaande definities:

a)

„programmering”: het proces van organisatie, besluitvorming en financiering dat in verscheidene stadia plaatsvindt en tot doel heeft op meerjarenbasis uitvoering te geven aan het gezamenlijke optreden van de Gemeenschap en de lidstaten ter verwezenlijking van de prioritaire doelstellingen van het ELFPO;

b)

„regio”: territoriale eenheid van niveau 1 of 2 van de nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS-niveaus 1 en 2) in de zin van Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 betreffende de opstelling van een gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS) (14);

c)

„as”: een coherente groep maatregelen met specifieke doelstellingen die rechtstreeks verband houden met de uitvoering ervan en die bijdragen tot een of meer van de in artikel 4 genoemde doelstellingen;

d)

„maatregel”: een samenstel van concrete acties dat bijdraagt tot de uitvoering van de as, zoals bedoeld in lid 2 van artikel 4;

e)

„concrete actie”: een project, contract of regeling, of een andere actie die volgens de voor het betrokken programma voor plattelandsontwikkeling vastgestelde criteria is gekozen en door een of meer begunstigden wordt uitgevoerd ter verwezenlijking van de in artikel 4 genoemde doelstellingen;

f)

„gemeenschappelijk toezicht- en evaluatiekader”: een door de Commissie en de lidstaten ontwikkelde algemene aanpak die een beperkt aantal gemeenschappelijke indicatoren betreffende de uitgangssituatie en de financiële uitvoering, de output, de resultaten en de impact van de programma's omvat;

g)

„plaatselijke ontwikkelingsstrategie”: een coherent samenstel van op de plaatselijke doelstellingen en behoeften afgestemde concrete acties die in partnerschap op het passende niveau worden uitgevoerd;

h)

„begunstigde”: een actor, instantie of onderneming uit de overheids- of de particuliere sector die verantwoordelijk is voor de uitvoering van concrete acties of steun ontvangt;

i)

„overheidsuitgaven”: elke overheidsbijdrage aan de financiering van concrete acties die afkomstig is uit de begroting van de staat, van een regionale of plaatselijke overheid of van de Europese Gemeenschappen en elke soortgelijke uitgave. Elke bijdrage aan de financiering van concrete acties die afkomstig is uit de begroting van publiekrechtelijke instellingen of verenigingen van een of meer regionale of plaatselijke overheden of publiekrechtelijke instellingen in de zin van Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (15), wordt beschouwd als een overheidsbijdrage;

j)

„convergentiedoelstelling”: de doelstelling van het optreden voor de minst ontwikkelde lidstaten en gebieden overeenkomstig de communautaire regelgeving inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling („EFRO”), het Europees Sociaal Fonds („ESF”) en het CF voor het tijdvak 1 januari 2007-31 december 2013.

HOOFDSTUK II

TAKEN EN DOELSTELLINGEN

Artikel 3

Taken

Het ELFPO levert een bijdrage aan de bevordering van duurzame plattelandsontwikkeling in de hele Gemeenschap die complementair is aan het marktbeleid en het inkomenssteunbeleid in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, aan het cohesiebeleid en aan het gemeenschappelijk visserijbeleid.

Artikel 4

Doelstellingen

1.   De steun voor plattelandsontwikkeling draagt bij tot de verwezenlijking van de volgende doelstellingen:

a)

verbetering van het concurrentievermogen van de land- en bosbouw door steun te verlenen voor herstructurering, ontwikkeling en innovatie;

b)

verbetering van het milieu en het platteland door steunverlening voor landbeheer;

c)

verbetering van de leefkwaliteit op het platteland en bevordering van diversificatie van de economische bedrijvigheid.

2.   De in lid 1 genoemde doelstellingen worden uitgevoerd door middel van de vier in titel IV vastgestelde assen.

HOOFDSTUK III

BEGINSELEN BETREFFENDE DE BIJSTANDSVERLENING

Artikel 5

Complementariteit, coherentie en conformiteit

1.   De bijstand van het ELFPO vormt een aanvulling op nationale, regionale en plaatselijke acties die tot de verwezenlijking van de prioriteiten van de Gemeenschap bijdragen.

2.   De Commissie en de lidstaten zorgen ervoor dat de bijstand van het ELFPO en van de lidstaten coherent is met de activiteiten, beleidsmaatregelen en prioriteiten van de Gemeenschap. De bijstand van het ELFPO moet coherent zijn met de doelstellingen inzake economische en sociale samenhang en met de doelstellingen van het communautair steuninstrument voor de visserij in het bijzonder.

3.   Deze coherentie krijgt zijn beslag door middel van de in artikel 9 bedoelde communautaire strategische richtsnoeren, het in artikel 11 bedoelde nationaal strategisch plan, de in artikel 15 bedoelde programma's voor plattelandsontwikkeling en het in artikel 14 bedoelde verslag van de Commissie.

4.   Overeenkomstig hun respectieve verantwoordelijkheden zorgen de Commissie en de lidstaten voor de coördinatie tussen de bijstand uit de verschillende fondsen, het EFRO, het ESF, het CF, het communautair steuninstrument voor de visserij en de steunverlening door de Europese Investeringbank (EIB) en andere communautaire financieringsinstrumenten.

5.   Er dient eveneens te worden gezorgd voor coherentie met de maatregelen die worden gefinancierd uit het Europees Landbouwgarantiefonds.

6.   Behoudens volgens de procedure van artikel 90, lid 2, vast te stellen uitzonderingen, wordt op grond van deze verordening geen steun verleend voor maatregelen die in aanmerking komen voor steun in het kader van de gemeenschappelijke marktordeningen.

7.   De lidstaten zien erop toe dat de uit het ELFPO gefinancierde concrete acties in overeenstemming zijn met het Verdrag en met alle krachtens het Verdrag vastgestelde besluiten.

Artikel 6

Partnerschap

1.   De bijstand van het ELFPO wordt uitgevoerd op basis van nauw overleg, hierna „partnerschap” genoemd, tussen de Commissie en de lidstaat en met de autoriteiten en instanties die de lidstaat overeenkomstig de nationale voorschriften en gebruiken aanwijst, onder meer:

a)

de bevoegde regionale en plaatselijke en andere overheden;

b)

de economische en sociale partners;

c)

andere geschikte instanties die representatief zijn voor het maatschappelijk middenveld, niet-gouvernementele organisaties, daaronder begrepen milieuorganisaties, en instanties die tot taak hebben de gelijkheid van mannen en vrouwen te bevorderen.

De lidstaat wijst de meest representatieve partners op nationaal, regionaal en plaatselijk niveau en op economisch, sociaal en milieugebied of andere gebieden aan, hierna „partners” genoemd. Hij schept de voorwaarden voor een brede en doeltreffende betrokkenheid van alle geschikte instanties in overeenstemming met de nationale voorschriften en gebruiken, waarbij hij rekening houdt met de noodzaak de gelijkheid van mannen en vrouwen en duurzame ontwikkeling te bevorderen door integratie van de eisen betreffende milieubescherming en -verbetering.

2.   Het partnerschap wordt uitgeoefend met volledige inachtneming van de respectieve institutionele, juridische en financiële verantwoordelijkheden van de onderscheiden categorieën partners als omschreven in lid 1.

3.   Het partnerschap wordt betrokken bij de voorbereiding van en het toezicht op het nationale strategische plan en bij de voorbereiding, de uitvoering, het toezicht en de evaluatie van de programma's voor plattelandsontwikkeling. De lidstaten betrekken alle geschikte partners bij de verschillende stadia van de programmering, daarbij terdege rekening houdend met de voor elk stadium bepaalde termijn.

Artikel 7

Subsidiariteit

De uitvoering van de programma's voor plattelandsontwikkeling valt onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten op het passende territoriale niveau en in overeenstemming met hun eigen institutionele inrichting. Die verantwoordelijkheid wordt uitgeoefend in overeenstemming met deze verordening.

Artikel 8

Gelijkheid van mannen en vrouwen en non-discriminatie

De lidstaten en de Commissie bevorderen de gelijkheid van mannen en vrouwen en zorgen ervoor dat iedere discriminatie op grond van gender, ras of etnische afkomst, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele gerichtheid worden voorkomen in de verschillende stadia van de uitvoering van de programma's.

Daartoe behoren de stadia van ontwerp, uitvoering, toezicht en evaluatie.

TITEL II

STRATEGISCHE AANPAK VAN DE PLATTELANDSONTWIKKELING

HOOFDSTUK I

DE COMMUNAUTAIRE STRATEGISCHE RICHTSNOEREN

Artikel 9

Inhoud en vaststelling

1.   De Raad stelt op communautair niveau strategische richtsnoeren voor een beleid inzake plattelandsontwikkeling voor de programmeringsperiode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2013 vast in het licht van de op communautair niveau bepaalde beleidsprioriteiten.

In die strategische richtsnoeren worden op communautair niveau de strategische prioriteiten op het gebied van plattelandsontwikkeling voor de programmeringsperiode vastgesteld voor de uitvoering van elk van de bij deze verordening vastgestelde assen.

2.   Uiterlijk op 20 februari 2006 wordt een besluit over de communautaire strategische richtsnoeren genomen volgens de procedure van artikel 37 van het Verdrag. Dat besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 10

Herziening

De communautaire strategische richtsnoeren kunnen worden herzien om met name rekening te houden met ingrijpende veranderingen van de communautaire prioriteiten.

HOOFDSTUK II

NATIONAAL STRATEGISCH PLAN

Artikel 11

Inhoud

1.   Elke lidstaat legt een nationaal strategisch plan voor waarin de prioriteiten van het optreden van het ELFPO en van die lidstaat zijn vermeld, met inachtneming van de communautaire strategische richtsnoeren, de specifieke doelstellingen daarvan, de bijdrage uit het ELFPO en de overige financiële middelen.

2.   Het nationaal strategisch plan zorgt voor de coherentie van de communautaire steun voor plattelandsontwikkeling met de communautaire strategische richtsnoeren, en dat de communautaire, nationale en regionale prioriteiten op elkaar zijn afgestemd. Het nationaal strategisch plan vormt een referentie-instrument voor de voorbereiding van de programmering van de bijstand uit het ELFPO. Het wordt uitgevoerd door middel van de programma's voor plattelandsontwikkeling.

3.   Elk nationaal strategisch plan bevat:

a)

een evaluatie van de economische, sociale en milieusituatie en van de ontwikkelingsmogelijkheden;

b)

de voor het gezamenlijke optreden van de Gemeenschap en de betrokken lidstaat gekozen strategie, waarbij de coherentie van de gemaakte keuzen met de communautaire strategische richtsnoeren wordt aangetoond;

c)

de thematische en territoriale prioriteiten voor plattelandsontwikkeling in het kader van elke as, met inbegrip van de belangrijkste gekwantificeerde doelstellingen en de passende toezicht- en evaluatie-indicatoren;

d)

een lijst van de programma's voor plattelandsontwikkeling om het nationale strategische plan uit te voeren en de indicatieve toewijzing uit het ELFPO per programma, inclusief de bedragen als bedoeld in artikel 12, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1290/2005;

e)

de middelen voor de coördinatie met de andere instrumenten van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB), het EFRO, het ESF, het CF, het communautair steuninstrument voor de vissserij en de EIB;

f)

in voorkomend geval, het bedrag dat beschikbaar is om bij te dragen tot de verwezenlijking van de convergentiedoelstelling;

g)

een beschrijving van de regelingen voor het opzetten van het nationale netwerk voor het platteland als bedoeld in artikel 66, lid 3, en artikel 68, met vermelding van het daarvoor bestemde bedrag.

Artikel 12

Voorbereiding

1.   Elke lidstaat bereid een nationaal strategisch plan voor nadat de communautaire strategische richtsnoeren zijn vastgesteld.

Dit plan wordt voorbereid in overeenstemming met de institutionele inrichting van de lidstaat, in nauw overleg met de partners. Het wordt opgesteld in nauw overleg met de Commissie en heeft betrekking op de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2013.

2.   Elke lidstaat zendt zijn nationaal strategisch plan aan de Commissie alvorens zijn programma's voor plattelandsontwikkeling in te dienen.

HOOFDSTUK III

STRATEGISCH TOEZICHT

Artikel 13

Samenvattende verslagen van de lidstaten

1.   Voor het eerst in 2010 en uiterlijk op 1 oktober van elk tweede jaar dient elke lidstaat bij de Commissie een samenvattend verslag in dat betrekking heeft op de bij de uitvoering van zijn nationale strategie en doelstellingen geboekte vooruitgang en op de bijdrage van die strategie en doelstellingen aan de verwezenlijking van de communautaire strategische richtsnoeren. Het laatste samenvattende verslag wordt uiterlijk op 1 oktober 2014 ingediend.

2.   In dat verslag worden de in artikel 82 bedoelde jaarverslagen van de vorige jaren over de uitvoering samengevat en worden met name beschreven:

a)

de output en de resultaten van de programma's voor plattelandsontwikkeling op basis van de in het nationale strategische plan gedefinieerde indicatoren;

b)

voor elk programma, de resultaten van de evaluatie tijdens de uitvoering.

3.   In afwijking van lid 1 mag een lidstaat die overeenkomstig artikel 15, lid 2, een enkel programma heeft ingediend, de in lid 2 van dit artikel bedoelde gegevens binnen de in artikel 82 gestelde termijn opnemen in het in artikel 82 bedoelde jaarverslag over de uitvoering.

Artikel 14

Verslag van de Commissie

1.   Voor het eerst in 2011 en aan het begin van elk tweede jaar brengt de Commissie een verslag uit waarin de belangrijkste ontwikkelingen, tendensen en uitdagingen met betrekking tot de uitvoering van de nationale strategische plannen en van de communautaire strategische richtsnoeren worden samengevat. Het laatste verslag van de Commissie wordt begin 2015 ingediend.

Dat verslag is gebaseerd op de analyse en beoordeling door de Commissie van de in artikel 13 bedoelde samenvattende verslagen van de lidstaten en op alle andere beschikbare informatie. In het verslag wordt melding gemaakt van de door de lidstaten en de Commissie genomen of nog te nemen maatregelen om een passend gevolg te geven aan de erin opgenomen conclusies.

2.   Het verslag van de Commissie wordt toegezonden aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's.

TITEL III

PROGRAMMERING

HOOFDSTUK I

INHOUD VAN DE PROGRAMMERING

Artikel 15

Programma's voor plattelandsontwikkeling

1.   Het ELFPO treedt in de lidstaten op door middel van de programma's voor plattelandsontwikkeling. Met deze programma's wordt een strategie voor plattelandsontwikkeling uitgevoerd met behulp van een samenstel van maatregelen die zijn gegroepeerd in overeenstemming met de in titel IV omschreven assen, waarbij voor de uitvoering van die maatregelen om steun uit het ELFPO wordt verzocht.

Elk programma voor plattelandsontwikkeling bestrijkt een periode tussen 1 januari 2007 en 31 december 2013.

2.   Een lidstaat kan hetzij een enkel programma voor zijn gehele grondgebied, hetzij een reeks regionale programma's indienen.

3.   Lidstaten met regionale programma's kunnen ook een nationaal kader met gemeenschappelijke elementen voor deze programma's ter goedkeuring voorleggen.

Artikel 16

Inhoud van de programma's

Elk programma voor plattelandsontwikkeling bevat:

a)

een analyse van de situatie wat de sterke en de zwakke punten betreft, de strategie die op basis daarvan is gekozen, en de ex ante evaluatie als bedoeld in artikel 85;

b)

een motivering van de gekozen prioriteiten in het licht van de communautaire strategische richtsnoeren en het nationaal strategisch plan, en de impact die op grond van de ex ante evaluatie wordt verwacht;

c)

de assen en de voor elk as beoogde maatregelen en een beschrijving daarvan, met de controleerbare specifieke doelstellingen en de indicatoren als bedoeld in artikel 81 die het mogelijk maken de voortgang, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het programma te meten;

d)

een financieringsplan dat twee tabellen omvat:

een tabel waarin, met inachtneming van artikel 69, leden 4 en 5, het voor de bijdrage uit het ELFPO beoogde totaalbedrag, wordt uitgesplitst per jaar. In voorkomend geval wordt in deze tabel afzonderlijk aangegeven welke kredieten binnen de totale bijdrage uit het ELFPO worden uitgetrokken voor de onder de convergentiedoelstelling vallende regio's. De per jaar geplande bijdrage uit het ELFPO moet verenigbaar zijn met de geldende financiële vooruitzichten;

een tabel waarin voor de gehele programmeringsperiode het beoogde bedrag van de communautaire bijdrage en de daartegenover te stellen nationale overheidsbijdragen voor elke as, de procentuele bijdrage uit het ELFPO voor elke as en het voor de technische bijstand gereserveerde bedrag wordt vermeld. In voorkomend geval wordt in deze tabel afzonderlijk melding gemaakt van de geplande bijdrage uit het ELFPO en de daartegenover te stellen nationale overheidsbijdragen voor de onder de convergentiedoelstelling vallende regio's;

e)

ter informatie, een indicatieve verdeling over de maatregelen van de oorspronkelijk voorgenomen overheids- en particuliere uitgaven;

f)

in voorkomend geval, een overzicht van de aanvullende nationale financiering per as overeenkomstig artikel 89;

g)

de voor de toetsing uit hoofde van de mededingingsregels benodigde gegevens en, in voorkomend geval, de lijst van de op grond van de artikelen 87, 88 en 89 van het Verdrag toegestane steunregelingen die voor de uitvoering van de programma's zullen worden gebruikt;

h)

informatie over de complementariteit met de maatregelen die worden gefinancierd uit de andere instrumenten van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, in het kader van het cohesiebeleid en uit het communautair steuninstrument voor de visserij;

i)

de voorzieningen voor de uitvoering van het programma, die omvatten:

i)

de aanwijzing door de lidstaat van alle in artikel 74, lid 2, genoemde instanties en ter informatie een beknopte beschrijving van de beheers- en controlestructuur;

ii)

een beschrijving van de toezicht- en evaluatiesystemen en de samenstelling van het toezichtcomité;

iii)

de maatregelen om ervoor te zorgen dat bekendheid aan het programma wordt gegeven;

j)

de aanwijzing van de in artikel 6 bedoelde partners en de resultaten van het overleg met de partners.

Artikel 17

Evenwicht tussen de doelstellingen

1.   Wat de financiële bijdrage van de Gemeenschap voor elk van de drie in artikel 4 genoemde doelstellingen betreft, wordt van de totale bijdrage uit het ELFPO voor het programma telkens ten minste 10 % aan elk van de assen 1 en 3 als bedoeld in afdeling 1, respectievelijk afdeling 3 van hoofdstuk I van titel IV besteed, en ten minste 25 % aan as 2 als bedoeld in afdeling 2 van hoofdstuk I van titel IV. Voor de programma's van de Franse overzeese departementen is de minimale financiële bijdrage van de Gemeenschap voor as 2 10 %.

2.   Ten minste 5 % van de totale bijdrage uit het ELFPO voor het programma moet worden gereserveerd voor as 4 als bedoeld in afdeling 4 van hoofdstuk I van titel IV. Dit bedrag telt mee voor de in de eerste alinea vastgestelde percentages. Voor Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije kan de minimale financiële bijdrage van de Gemeenschap voor as 4 van 5 % in de programmeringsperiode zo worden opgevoerd dat gemiddeld ten minste 2,5 % van de totale bijdrage van het ELFPO gereserveerd wordt voor as 4.

HOOFDSTUK II

OPSTELLING, GOEDKEURING EN HERZIENING

Artikel 18

Opstelling en goedkeuring

1.   Elk programma voor plattelandsontwikkeling wordt door de lidstaat opgesteld in nauw overleg met de in artikel 6 bedoelde partners.

2.   Voor elk programma voor plattelandsontwikkeling dient de lidstaat bij de Commissie een voorstel in dat de in artikel 16 genoemde gegevens bevat.

3.   De Commissie beoordeelt de voorgestelde programma's in het licht van hun coherentie met de communautaire strategische richtsnoeren, met het nationaal strategisch plan en met deze verordening.

Indien de Commissie van mening is dat een programma voor plattelandsontwikkeling niet coherent is met de communautaire strategische richtsnoeren, met het nationaal strategisch plan of met deze verordening, verzoekt zij de lidstaat het voorgestelde programma dienovereenkomstig te herzien.

4.   Elk programma voor plattelandsontwikkeling wordt goedgekeurd volgens de in artikel 90, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 19

Herziening

1.   Na goedkeuring door het toezichtcomité, worden de programma's voor plattelandsontwikkeling door de lidstaat opnieuw bezien en in voorkomend geval voor de resterende looptijd aangepast. De herzieningen houden rekening met de evaluatieresultaten en met de verslagen van de Commissie, in het bijzonder om de wijze waarop de communautaire prioriteiten in aanmerking worden genomen, te versterken of aan te passen.

2.   De Commissie geeft volgens de in artikel 90, lid 2, bedoelde procedure een beschikking over een verzoek tot herziening van een programma voor plattelandsontwikkeling nadat de lidstaat zo'n verzoek heeft ingediend. Volgens de in artikel 90, lid 2, bedoelde procedure wordt bepaald welke wijzigingen er bij beschikking van de Commissie moeten worden goedgekeurd.

TITEL IV

STEUN VOOR PLATTELANDSONTWIKKELING

HOOFDSTUK I

ASSEN

AFDELING 1

As 1

Verbetering van het concurrentievermogen van de land- en de bosbouwsector

Artikel 20

Maatregelen

De steun ter verbetering van het concurrentievermogen van de land- en de bosbouwsector betreft:

a)

maatregelen om kennis te bevorderen en het menselijke potentieel te verbeteren door:

i)

acties op het gebied van beroepsopleiding en voorlichting, met inbegrip van verspreiding van wetenschappelijke kennis en innoverende praktijken, ten behoeve van in de sectoren landbouw, voedsel en bosbouw werkzame personen,

ii)

de vestiging van jonge landbouwers,

iii)

vervroegde uittreding van landbouwers en werknemers in de landbouw,

iv)

het gebruik van adviesdiensten door landbouwers en bosbezitters,

v)

de oprichting van diensten ter ondersteuning van het bedrijfsbeheer, bedrijfsverzorgingsdiensten en bedrijfsadviesdiensten voor de landbouw en van bedrijfsadviesdiensten voor de bosbouw;

b)

maatregelen om het fysieke potentieel te herstructureren en te ontwikkelen, en innovatie te bevorderen, door:

i)

de modernisering van landbouwbedrijven,

ii)

verbetering van de economische waarde van bossen,

iii)

verhoging van de toegevoegde waarde van land- en bosbouwproducten,

iv)

samenwerking ter bevordering van de ontwikkeling van nieuwe producten, procédés en technologieën in de landbouw-, de voedsel- en de bosbouwsector,

v)

verbetering en ontwikkeling van infrastructuur die verband houdt met de ontwikkeling en aanpassing van de land- en de bosbouw,

vi)

herstel van door een natuurramp beschadigd agrarisch productiepotentieel en het treffen van passende preventieve maatregelen;

c)

maatregelen om de kwaliteit van de landbouwproductie en van de landbouwproducten te verbeteren door:

i)

landbouwers te helpen zich aan te passen aan veeleisende normen die zijn gebaseerd op communautaire regelgeving,

ii)

steun te verlenen aan landbouwers die deelnemen aan voedselkwaliteitsregelingen,

iii)

steun te verlenen aan producentengroeperingen voor activiteiten op het gebied van voorlichting over en afzetbevordering voor producten die onder een voedselkwaliteitsregeling vallen;

d)

overgangsmaatregelen voor de Tsjechische Republiek, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije op het gebied van:

i)

steun aan semi-zelfvoorzieningsbedrijven die worden geherstructureerd,

ii)

steun voor de oprichting van producentengroeperingen.

Onderafdeling 1

Maatregelen om kennis te bevorderen en het menselijk potentieel te verbeteren

Artikel 21

Acties op het gebied van beroepsopleiding en voorlichting

De in artikel 20, onder a), i), bedoelde steun wordt niet verleend voor cursussen of stages die deel uitmaken van normale programma's of leergangen van het middelbaar of hoger landbouw- of bosbouwonderwijs.

Artikel 22

Vestiging van jonge landbouwers

1.   De in artikel 20, onder ii), bedoelde steun wordt toegekend aan landbouwers die:

a)

jonger zijn dan 40 jaar en zich voor het eerst als bedrijfshoofd op een landbouwbedrijf vestigen;

b)

over voldoende vakbekwaamheid en deskundigheid beschikken;

c)

een bedrijfsplan voor de ontwikkeling van hun landbouwactiviteiten indienen.

2.   De steun wordt verleend tot het in de bijlage vastgestelde maximumbedrag.

Artikel 23

Vervroegde uittreding

1.   De in artikel 20, onder a), iii), bedoelde steun wordt toegekend aan:

a)

landbouwers die besluiten hun landbouwactiviteit te beëindigen met het oog op overdracht van de betrokken bedrijven aan andere landbouwers;

b)

werknemers in de landbouw die besluiten alle werkzaamheden op landbouwbedrijven definitief te beëindigen op het moment dat het bedrijf wordt overgedragen.

2.   De cedent:

a)

is op het tijdstip van de overdracht ten minste 55 jaar oud zonder evenwel de normale pensioengerechtigde leeftijd te hebben bereikt, of ten hoogste 10 jaar jonger dan de normale pensioengerechtigde leeftijd in de betrokken lidstaat;

b)

beëindigt definitief alle commerciële landbouwactiviteiten;

c)

heeft in de aan de overdracht voorafgaande tien jaar de landbouw beoefend.

3.   De overnemer:

a)

volgt de cedent op door zich overeenkomstig artikel 22 te vestigen, of

b)

is een landbouwer jonger dan 50 jaar of een privaatrechtelijk lichaam, en neemt het door de cedent vrijgemaakte landbouwbedrijf over om het landbouwbedrijf te vergroten.

4.   De werknemer in de landbouw:

a)

is ten minste 55 jaar oud zonder evenwel de normale pensioengerechtigde leeftijd te hebben bereikt, of ten hoogste 10 jaar jonger dan de normale pensioengerechtigde leeftijd in de betrokken lidstaat;

b)

heeft in de voorafgaande vijf jaar ten minste de helft van zijn arbeidstijd als meewerkend gezinslid of werknemer in de landbouw aan werkzaamheden op landbouwbedrijven besteed;

c)

heeft in de vier jaar vóór de vervroegde uittreding van de cedent ten minste het equivalent van twee voltijdjaren op diens landbouwbedrijf gewerkt;

d)

valt onder een socialezekerheidsstelsel.

5.   De totale duur van de steun voor vervroegde uittreding mag voor de cedent en voor de werknemer in de landbouw niet meer dan 15 jaar bedragen. De steun mag niet worden voortgezet nadat de cedent 70 jaar is geworden of de werknemer in de landbouw de normale pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt.

Ingeval de lidstaat de cedent een ouderdomspensioen betaalt, wordt de steun voor vervroegde uittreding toegekend als aanvulling met inachtneming van het bedrag van het nationale ouderdomspensioen.

6.   De subsidiabele maximumbedrag van de steun is vermeld in de bijlage.

Artikel 24

Gebruik van adviesdiensten

1.   De in artikel 20, onder a), iv), bedoelde steun wordt verleend om landbouwers en bosbezitters te helpen de kosten te dragen die voortvloeien uit het gebruik van adviesdiensten die de algehele prestatie van hun bedrijf moeten verbeteren.

De adviesdienst aan de landbouwer bestrijkt ten minste:

a)

de voorgeschreven beheerseisen en de goede landbouw- en milieucondities als bepaald in de artikelen 4 en 5 en de bijlagen III en IV van Verordening (EG) nr. 1782/2003;

b)

op communautaire regelgeving gebaseerde arbeidsveiligheidsnormen.

2.   De steun voor het gebruik van adviesdiensten beperkt zich tot de in de bijlage vastgestelde maxima.

Artikel 25

Oprichting van diensten ter ondersteuning van het bedrijfsbeheer, bedrijfsverzorgingsdiensten en bedrijfsadviesdiensten

De in artikel 20, onder a), v), bedoelde steun wordt verleend ter dekking van kosten die zijn gemoeid met de oprichting van diensten ter ondersteuning van het bedrijfsbeheer, bedrijfsverzorgingsdiensten en landbouw- en bosbouwbedrijfsadviesdiensten en is degressief over een maximumperiode van vijf jaar vanaf de oprichting.

Onderafdeling 2

Voorwaarden voor de maatregelen om het fysieke kapitaal te herstructureren en te ontwikkelen, en innovatie te bevorderen

Artikel 26

Modernisering van landbouwbedrijven

1.   De in artikel 20, onder b), i), bedoelde steun wordt verleend voor materiële en/of immateriële investeringen die:

a)

de algehele prestatie van het landbouwbedrijf verbeteren en

b)

voldoen aan de voor de betrokken investering geldende communautaire normen.

In het geval van investeringen om aan communautaire normen te voldoen, mag alleen steun worden verleend voor investeringen die worden verricht om te voldoen aan een pas ingevoerde communautaire normen. In dat geval kan een extra termijn voor de naleving van de betrokken norm worden toegestaan, die niet meer mag bedragen dan 36 maanden te rekenen vanaf de datum waarop die norm voor het landbouwbedrijf dwingend wordt.

Voor jonge landbouwers die de in artikel 20, onder a), ii), bedoelde steun ontvangen, mag investeringssteun worden verleend om aan de communautaire normen te voldoen, wanneer dat in het in artikel 22, lid 1, onder c), bedoelde bedrijfsplan is vermeld. De termijn binnen welke aan de normen moet zijn voldaan, mag niet meer bedragen dan 36 maanden vanaf de datum van vestiging.

2.   De steun beperkt zich tot de in de bijlage vastgestelde maxima.

Artikel 27

Verbetering van de economische waarde van bossen

1.   De in artikel 20, onder b), ii), bedoelde investeringssteun wordt verleend voor bossen die het eigendom zijn van particuliere eigenaren of verenigingen daarvan, of van gemeenten of verenigingen daarvan. Deze beperking geldt niet voor de tropische of subtropische bossen en de beboste oppervlakten van de Azoren, Madeira, de Canarische Eilanden, de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee in de zin van Verordening (EEG) nr. 2019/93 en de Franse overzeese departementen.

2.   Voor bosbouwbedrijven van meer dan een door de lidstaten in hun programma's te bepalen omvang worden de investeringen gebaseerd op bosbeheersplannen.

3.   De steun beperkt zich tot de in de bijlage vastgestelde maxima.

Artikel 28

Verhoging van de toegevoegde waarde van land- en bosbouwproducten

1.   De in artikel 20, onder b), iii), bedoelde steun wordt verleend voor materiële en/of immateriële investeringen die:

a)

de algehele prestatie van de onderneming verbeteren,

b)

betrekking hebben op:

de verwerking en/of de afzet van andere in bijlage I bij het Verdrag genoemde producten dan visserijproducten en van bosproducten, en/of

de ontwikkeling van nieuwe producten, procédés en technologieën voor de in bijlage I bij het Verdrag genoemde producten, met uitzondering van visserijproducten, en voor bosproducten,

en

c)

voldoen aan de voor de betrokken investering geldende communautaire normen.

In het geval van investeringen om aan communautaire normen te voldoen, mag alleen steun worden verleend voor investeringen die door micro-ondernemingen als bedoeld in lid 2 worden verricht om te voldoen aan een pas ingevoerde communautaire norm. In dat geval kan een extra termijn voor de naleving van de betrokken norm worden toegestaan, die niet meer mag bedragen dan 36 maanden te rekenen vanaf de datum waarop de norm voor de onderneming dwingend wordt.

2.   De steun beperkt zich tot de in de bijlage vastgestelde maxima.

3.   De in lid 1 bedoelde steun wordt, wat de maxima betreft, beperkt tot micro-, kleine en middelgrote ondernemingen in de zin van Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie (16). Voor de Azoren, Madeira, de Canarische Eilanden, de Franse overzeese departementen en de kleinere eilanden van de Egeïsche Zee zijn met betrekking tot de maxima geen omvangslimieten van toepassing. Voor ondernemingen die niet onder artikel 2, lid 1, van die aanbeveling vallen, minder dan 750 werknemers of een omzet van minder dan 200 miljoen EUR hebben, wordt de maximale steun gehalveerd. Voor de bosbouw wordt de steun tot micro-ondernemingen beperkt.

De steun wordt niet verleend aan ondernemingen in moeilijkheden in de zin van de communautaire richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden (17).

Artikel 29

Samenwerking voor de ontwikkeling van nieuwe producten, procédés en technologieën in de landbouw-, de voedsel- en de bosbouwsector

1.   De in artikel 20, onder b), iv), bedoelde steun wordt verleend ter bevordering van de samenwerking tussen primaire land- en bosbouwproducenten, de verwerkende industrie en/of derden.

2.   De steun draagt bij tot de dekking van de voor de samenwerking gemaakte kosten.

Artikel 30

Infrastructuur voor de ontwikkeling en aanpassing van de land- en de bosbouw

De in artikel 20, onder b), v), bedoelde steun kan met name worden verleend voor concrete acties die betrekking hebben op de toegankelijkheid van landbouw- en bosgrond, landinrichting en verbetering van land, energievoorziening en waterbeheer.

Onderafdeling 3

Voorwaarden voor de maatregelen ter verbetering van de kwaliteit van de landbouwproductie en van de landbouwproducten

Artikel 31

Voldoen aan op communautaire regelgeving gebaseerde normen

1.   De in artikel 20, onder c), i), bedoelde steun vergoedt gedeeltelijk de gemaakte kosten en de gederfde inkomsten die voor landbouwers het gevolg zijn van het feit dat zij normen op het gebied van milieubescherming, volksgezondheid, de gezondheid van dieren en planten, dierenwelzijn en arbeidsveiligheid moeten toepassen.

Die normen moeten sinds kort in de nationale wetgeving tot uitvoering van communautaire wetgeving zijn opgenomen en moeten de landbouw nieuwe verplichtingen of beperkingen opleggen die een belangrijk effect hebben op de normale exploitatiekosten van een landbouwbedrijf en een aanzienlijk aantal landbouwers betreffen.

2.   De steun is forfaitair, tijdelijk en degressief en wordt op jaarbasis toegekend gedurende ten hoogste vijf jaar vanaf de datum waarop de norm een dwingende norm wordt in overeenstemming met de communautaire regelgeving. De steun beperkt zich tot het in de bijlage vastgestelde maximumbedrag.

Artikel 32

Deelname door landbouwers aan voedselkwaliteitsregelingen

1.   De in artikel 20, onder c), ii), bedoelde steun:

a)

wordt verleend voor landbouwproducten die uitsluitend voor menselijke consumptie bestemd zijn;

b)

geldt voor de communautaire voedselkwaliteitsregelingen of voor door de lidstaten erkende voedselkwaliteitsregelingen die voldoen aan volgens de in artikel 90, lid 2, bedoelde procedure vast te stellen precieze criteria; regelingen die uitsluitend tot doel hebben de controle te verscherpen op de naleving van uit communautaire regelgeving of nationale wetgeving voortvloeiende dwingende normen, komen niet voor steun in aanmerking;

c)

wordt gedurende ten hoogste vijf jaar toegekend in de vorm van een jaarlijkse financiële stimulans waarvan het niveau wordt bepaald op basis van de hoogte van de vaste kosten die zijn gemoeid met deelneming aan de regelingen waarvoor de steun wordt verleend.

2.   De steun beperkt zich tot het in de bijlage vastgestelde maximum.

Artikel 33

Activiteiten op het gebied van voorlichting en afzetbevordering

De in artikel 20, onder c), iii), bedoelde steun heeft betrekking op producten waarop steun voor deelname aan de in artikel 32 bedoelde kwaliteitsregelingen betrekking heeft. De steun beperkt zich tot het in de bijlage vastgestelde maximum.

Onderafdeling 4

Voorwaarden voor de overgangsmaatregelen

Artikel 34

Semi-zelfvoorzieningsbedrijven

1.   De in artikel 20, onder d), i), bedoelde steun aan landbouwbedrijven die primair voor eigen consumptie produceren, maar ook een deel van hun productie op de markt brengen („semi-zelfvoorzieningsbedrijven”), wordt toegekend aan landbouwers die een bedrijfsplan indienen.

2.   Na drie jaar wordt nagegaan hoeveel vooruitgang er met de uitvoering van het in lid 1 bedoelde bedrijfsplan is geboekt.

3.   De steun wordt gedurende een periode van ten hoogste vijf jaar betaald in de vorm van een forfaitair bedrag tot het in de bijlage vastgestelde maximumbedrag.

4.   De steun wordt verleend voor aanvragen die uiterlijk op 31 december 2013 zijn goedgekeurd.

Artikel 35

Producentengroeperingen

1.   De in artikel 20, onder d), ii), bedoelde steun wordt verleend om de oprichting en de administratieve werking te vergemakkelijken van producentengroeperingen die zich tot doel stellen:

a)

de productie en output van de producenten die er lid van zijn, aan te passen aan de markteisen;

b)

goederen gezamenlijk op de markt te brengen, met inbegrip van de voorbereiding voor de verkoop, de centralisatie van de verkoop en de levering aan bulkkopers;

c)

gemeenschappelijke regels vast te stellen voor de verstrekking van informatie over de productie, en vooral over de oogst en de beschikbaarheid van producten.

2.   De steun wordt op forfaitaire basis in jaartranches verleend voor de eerste vijf jaren na de datum waarop de producentengroepering is erkend. De steun wordt berekend op basis van de per jaar door de producentengroepering verkochte productie met inachtneming van de in de bijlage vastgestelde maxima.

3.   De steun wordt verleend aan producentengroeperingen die uiterlijk op 31 december 2013 officieel door de bevoegde autoriteit van de lidstaat zijn erkend.

AFDELING 2

AS 2

Verbetering van het milieu en het platteland

Artikel 36

Maatregelen

De steun in het kader van deze afdeling betreft:

a)

maatregelen om een duurzaam gebruik van landbouwgrond te bevorderen door:

i)

betalingen voor natuurlijke handicaps aan landbouwers in berggebieden,

ii)

betalingen aan landbouwers in andere gebieden met handicaps dan berggebieden,

iii)

Natura 2000-betalingen en betalingen in verband met Richtlijn 2006/60/EG,

iv)

agromilieubetalingen,

v)

dierenwelzijnsbetalingen,

vi)

steun voor niet-productieve investeringen;

b)

maatregelen om een duurzaam gebruik van bosgrond te bevorderen door:

i)

de eerste bebossing van landbouwgrond,

ii)

de eerste totstandbrenging van boslandbouwsystemen op landbouwgrond,

iii)

de eerste bebossing van andere grond dan landbouwgrond,

iv)

Natura 2000-betalingen,

v)

bosmilieubetalingen,

vi)

herstel van bosbouwpotentieel en het treffen van preventieve maatregelen,

vii)

steun voor niet-productieve investeringen.

Onderafdeling 1

Voorwaarden voor de maatregelen ter bevordering van een duurzaam gebruik van landbouwgrond

Artikel 37

Betalingen in verband met natuurlijke handicaps in berggebieden en betalingen in andere gebieden met handicaps

1.   De in artikel 36, onder a), i) en ii), bedoelde betalingen worden jaarlijks toegekend per hectare gebruikte landbouwgrond in de zin van Beschikking 2000/115/EG van de Commissie van 24 november 1999 betreffende de definities van de kenmerken, de lijst van landbouwproducten, de uitzonderingen op de definities en de regio's en gebieden voor de enquêtes inzake de structuur van de landbouwbedrijven (18).

Zij moeten de extra kosten en de gederfde inkomsten compenseren die voor landbouwers het gevolg zijn van de handicap voor de landbouwproductie in het betrokken gebied.

2.   De betalingen worden toegekend aan landbouwers die zich ertoe verbinden hun landbouwactiviteit in overeenkomstig artikel 50, leden 2 en 3, aangewezen gebieden gedurende ten minste vijf jaar vanaf de eerste betaling voort te zetten.

3.   De betalingen worden vastgesteld op een niveau tussen het minimumbedrag en het maximumbedrag die in de bijlage zijn vermeld.

Betalingen die hoger zijn dan het maximumbedrag, mogen in naar behoren gerechtvaardigde gevallen worden toegekend, op voorwaarde dat het gemiddelde van alle betalingen in kwestie die op het niveau van de betrokken lidstaat worden toegekend, dit maximumbedrag niet overschrijdt.

4.   Boven een in het programma vast te stellen drempelniveau van de oppervlakte per bedrijf zijn de betalingen degressief.

Artikel 38

Natura 2000-betalingen en betalingen in verband met Richtlijn 2000/60/EG

1.   De in artikel 36, onder a), iii), bedoelde steun wordt jaarlijks per hectare gebruikte landbouwgrond aan landbouwers toegekend als compensatie voor de gemaakte kosten en de gederfde inkomsten die het gevolg zijn van nadelen die in de betrokken gebieden worden ondervonden door de uitvoering van de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG, alsook van Richtlijn 2000/60/EG.

2.   De steun beperkt zich tot de in de bijlage vastgestelde maxima. Voor betalingen in verband met Richtlijn 2000/60/EG worden uitvoerige voorschriften vastgelegd overeenkomstig de procedure, bedoeld in artikel 90, lid 2.

Artikel 39

Agromilieubetalingen

1.   De lidstaten stellen de in artikel 36, onder a), iv), bedoelde steun op hun gehele grondgebied beschikbaar in overeenstemming met hun specifieke behoeften.

2.   Agromilieubetalingen worden verleend aan landbouwers die op vrijwillige basis agromilieuverbintenissen aangaan. Agromilieubetalingen kunnen aan andere grondbeheerders worden verleend wanneer dit naar behoren gerechtvaardigd is om milieudoelstellingen te bereiken.

3.   Agromilieubetalingen worden slechts verleend voor verbintenissen die verder gaan dan de relevante dwingende normen als bedoeld in de artikelen 4 en 5 en de bijlagen III en IV van Verordening (EG) nr. 1782/2003 en de minimumeisen inzake het gebruik van meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen en van andere relevante dwingende eisen die in nationale wetgeving zijn vastgesteld en in het programma zijn vermeld.

De verbintenissen worden in de regel aangegaan voor een periode van tussen de vijf en zeven jaar. Waar dat noodzakelijk en gerechtvaardigd is, wordt voor specifieke typen van verbintenissen volgens de in artikel 90, lid 2, bedoelde procedure een langere periode vastgesteld.

4.   De betalingen worden jaarlijks verleend en dekken de extra kosten en de gederfde inkomsten die het gevolg zijn van de nakoming van de aangegane verbintenis; zo nodig kunnen zij ook transactiekosten dekken.

Wanneer dat dienstig is, mogen de begunstigden worden geselecteerd door middel van een inschrijving waarbij criteria van economische doelmatigheid en milieuefficiëntie worden gehanteerd.

De steun beperkt zich tot de in de bijlage vastgestelde maxima.

5.   Er kan steun voor de instandhouding van genetische hulpbronnen in de landbouw worden verleend voor niet onder de bepalingen op grond van de leden 1 tot en met 4 vallende concrete acties.

Artikel 40

Dierenwelzijnsbetalingen

1.   Dierenwelzijnsbetalingen als bedoeld in artikel 36, onder a), v), worden verleend aan landbouwers die op vrijwillige basis dierenwelzijnsverbintenissen aangaan.

2.   Dierenwelzijnsbetalingen worden slechts verleend voor verbintenissen die verder gaan dan de relevante dwingende normen als bedoeld in artikel 4 en bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 en van andere relevante dwingende eisen die in nationale wetgeving zijn vastgesteld en in het programma zijn vermeld.

De verbintenissen worden in de regel aangegaan voor een periode van tussen de vijf en zeven jaar. Waar dat noodzakelijk en gerechtvaardigd is, wordt voor specifieke typen van verbintenissen volgens de in artikel 90, lid 2, bedoelde procedure een langere periode vastgesteld.

3.   De betalingen worden jaarlijks verleend en dekken de extra kosten en de gederfde inkomsten die het gevolg zijn van de nakoming van de aangegane verbintenis; zo nodig kunnen zij ook transactiekosten dekken.

De steun beperkt zich tot het in de bijlage vastgestelde maximum.

Artikel 41

Niet-productieve investeringen

De in artikel 36, onder a), vi), bedoelde steun wordt verleend voor:

a)

investeringen die verband houden met verbintenissen die zijn aangegaan in het kader van de in artikel 36, onder a), iv), bedoelde maatregel of andere agromilieudoelstellingen;

b)

investeringen op landbouwbedrijven die de maatschappelijke belevingswaarde van een Natura 2000-zone of andere in het programma te omschrijven gebieden met een hoge natuurwaarde vergroten.

Onderafdeling 2

Voorwaarden voor de maatregelen ter bevordering van een duurzaam gebruik van bosgrond

Artikel 42

Algemene voorwaarden

1.   De steun in het kader van deze onderafdeling wordt slechts verleend voor bossen en beboste oppervlakten die het eigendom zijn van particuliere eigenaren of verenigingen daarvan, of van gemeenten of verenigingen daarvan. Deze beperking geldt niet voor de tropische of subtropische bossen en de beboste oppervlakten van de Azoren, Madeira, de Canarische Eilanden, de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee in de zin van Verordening (EEG) nr. 2019/93 en de Franse overzeese departementen.

Deze beperking geldt niet voor de in artikel 36, onder b), i), iii), vi) en vii), bedoelde steun.

2.   Op grond van deze onderafdeling voorgestelde maatregelen in gebieden die in het kader van de communautaire actie ter bescherming van de bossen tegen brand zijn ingedeeld in de klasse zeer brandgevaarlijk of de klasse middelmatig brandgevaarlijk, moeten in overeenstemming zijn met de door de lidstaten voor die gebieden vastgestelde plannen voor de bescherming van de bossen.

Artikel 43

Eerste bebossing van landbouwgrond,

1.   De in artikel 36, onder b), i), bedoelde steun heeft alleen betrekking op een of meer van de volgende kosten:

a)

de aanlegkosten;

b)

een jaarlijkse premie per beboste hectare om bij te dragen in de dekking van de onderhoudskosten gedurende een periode van maximaal vijf jaar;

c)

een jaarlijkse premie per hectare om bij te dragen in de dekking van de door de bebossing gederfde inkomsten gedurende een periode van maximaal 15 jaar voor de landbouwers of verenigingen van landbouwers die de grond vóór de bebossing ervan exploiteerden, of voor enige andere natuurlijke persoon of privaatrechtelijk lichaam.

2.   Steun voor de bebossing van landbouwgrond die het eigendom is van overheidsinstanties, wordt alleen verleend voor de aanlegkosten. Indien de te bebossen landbouwgrond wordt gepacht door een natuurlijke persoon of een privaatrechtelijk lichaam, kunnen de in lid 1 bedoelde jaarlijkse premies worden toegekend.

3.   Steun voor de bebossing van landbouwgrond wordt niet verleend:

a)

aan landbouwers die steun voor vervroegde uittreding ontvangen;

b)

voor de aanplant van kerstbomen.

In het geval van snelgroeiende soorten met een korte omlooptijd wordt steun voor bebossing alleen verleend door de aanlegkosten.

4.   De steun aan landbouwers of andere natuurlijke lichamen en aan privaatrechtelijke personen wordt beperkt tot de in de bijlage vastgestelde maxima.

Artikel 44

Eerste totstandbrenging van boslandbouwsystemen op landbouwgrond

1.   De in artikel 36, onder b), ii), bedoelde steun wordt aan landbouwers verleend voor de totstandbrenging van boslandbouwsystemen waarbij systemen voor extensieve landbouw en bosbouwsystemen worden gecombineerd. Deze steun wordt verleend voor de aanlegkosten.

2.   Boslandbouwsystemen zijn systemen voor grondgebruik waarbij de teelt van bomen wordt gecombineerd met landbouw op dezelfde grond.

3.   Kerstbomen en snelgroeiende soorten met korte omlooptijd worden van de steun uitgesloten.

4.   De steun beperkt zich tot de in de bijlage vastgestelde maxima.

Artikel 45

Eerste bebossing van andere dan landbouwgrond

1.   De in artikel 36, onder b), iii), bedoelde steun voor bebossing van grond die niet in aanmerking komt voor de in artikel 36, onder b), i), bedoelde maatregel, wordt verleend voor de aanlegkosten. In het geval van uit de productie genomen landbouwgrond wordt de steun ook verleend voor de in artikel 43, lid 1, onder b), bedoelde jaarlijkse premie.

2.   De steun wordt niet toegekend voor het planten van kerstbomen.

3.   Wanneer steun voor de aanlegkosten wordt verleend aan natuurlijke personen of privaatrechtelijke lichamen, wordt die steun beperkt tot de in de bijlage vastgestelde maxima.

Artikel 46

Natura 2000-betalingen

De in artikel 36, onder b), iv), bedoelde steun wordt jaarlijks per hectare bos aan particuliere boseigenaren of verenigingen daarvan toegekend als compensatie voor de gemaakte kosten en gederfde inkomsten die het gevolg zijn van beperkingen op het gebruik van bossen en andere beboste oppervlakten door de uitvoering van de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG in het betrokken gebied. De steun wordt vastgesteld op een niveau tussen het minimumbedrag en het maximumbedrag die in de bijlage zijn vastgesteld.

Artikel 47

Bosmilieubetalingen

1.   De in artikel 36, onder b), v), bedoelde bosmilieubetalingen worden per hectare bos verleend aan begunstigden die op vrijwillige basis bosmilieuverbintenissen aangaan. Zij worden slechts verleend voor verbintenissen die verder gaan dan de naleving van de relevante dwingende eisen.

Deze verbintenissen worden in de regel aangegaan voor een periode van tussen de vijf en zeven jaar. Waar dat noodzakelijk en gerechtvaardigd is, wordt voor specifieke typen van verbintenissen volgens de in artikel 90, lid 2, bedoelde procedure een langere periode vastgesteld.

2.   De betalingen dekken de extra kosten en gederfde inkomsten die het gevolg zijn van de aangegane verbintenis. De steun wordt vastgesteld op een niveau tussen het minimumbedrag en het maximumbedrag die in de bijlage zijn vastgesteld.

Artikel 48

Herstel van bosbouwpotentieel en het treffen van preventieve maatregelen

1.   De in artikel 36, onder b), vi), bedoelde steun wordt verleend voor het herstel van het bosbouwpotentieel in bossen die door een natuurramp of brand zijn beschadigd, en voor het treffen van passende preventieve maatregelen.

2.   Preventieve maatregelen tegen brand moeten betrekking hebben op bossen die de lidstaten in het kader van hun plannen voor de bescherming van de bossen als zeer of middelmatig brandgevaarlijk hebben ingedeeld.

Artikel 49

Niet-productieve investeringen

De in artikel 36, onder b), vii), bedoelde steun wordt verleend voor investeringen in bossen die:

a)

verband houden met de nakoming van verbintenissen die zijn aangegaan in het kader van de in artikel 36, onder b), v), bedoelde maatregel of andere milieudoelstellingen;

b)

de recreatieve waarde voor het publiek van bossen en beboste oppervlakten van het betrokken gebied vergroten.

Onderafdeling 3

Aanwijzing van gebieden

Artikel 50

Voor betalingen in aanmerking komende gebieden

1.   De lidstaten wijzen overeenkomstig de leden 2 tot en met 5 van dit artikel de gebieden aan die in aanmerking komen voor de in artikel 36, onder a), i), ii) en iii), en onder b), i), iii), iv) en vi), bedoelde betalingen.

2.   Om voor de in artikel 36, onder a), i), bedoelde betalingen in aanmerking te komen moeten berggebieden worden gekenmerkt door sterk beperkte mogelijkheden voor grondgebruik en veel hogere kosten van werkzaamheden als gevolg van:

a)

hetzij zeer ongunstige klimatologische omstandigheden ten gevolge van de hoogteligging waardoor de groeiperiode er aanzienlijk korter is;

b)

hetzij, op geringere hoogte, het voorkomen van steile hellingen over het grootste deel van de betrokken oppervlakte waardoor geen machines kunnen worden gebruikt of het gebruik van zeer duur speciaal materieel vereist is, dan wel een combinatie van de voornoemde twee factoren als elke factor afzonderlijk een minder grote handicap tot gevolg heeft, maar de combinatie van de twee tot een handicap van vergelijkbare omvang leidt.

Gebieden ten noorden van 62o NB en sommige aangrenzende gebieden worden als berggebieden beschouwd.

3.   Om voor de in artikel 36, onder a), ii), bedoelde betalingen in aanmerking te komen moeten andere gebieden dan de in lid 2 van dit artikel bedoelde berggebieden:

a)

hetzij gebieden zijn die te kampen hebben met een grote natuurlijke handicap, met name een geringe bodemproductiviteit of ongunstige klimatologische omstandigheden, en waar de instandhouding van extensieve landbouwactiviteit belangrijk is voor het landbeheer,

b)

hetzij gebieden zijn die met een specifieke handicap te kampen hebben en waar de voortzetting van landbeheer noodzakelijk is voor milieubehoud of -verbetering, instandhouding van het platteland en handhaving van de toeristische mogelijkheden van het betrokken gebied of voor kustbescherming.

Deze bedoelde gebieden omvatten landbouwgebieden die homogeen zijn uit het oogpunt van de natuurlijke productieomstandigheden en hun totale oppervlakte mag niet meer bedragen dan 10 % van de oppervlakte van de betrokken lidstaat.

4.   In de programma's worden door de lidstaten, overeenkomstig specifieke bepalingen, vast te stellen volgens de in artikel 90, lid 2, bedoelde procedure:

de op grond van lid 2 en lid 3, onder b), bestaande begrenzingen bevestigd dan wel gewijzigd,

de in lid 3, onder a), bedoelde gebieden afgebakend.

5.   De overeenkomstig de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG aangewezen Natura 2000-landbouwgebieden en landbouwgebieden die zijn opgenomen in beheersplannen voor stroomgebieden van rivieren overeenkomstig Richtlijn 2000/60/EG komen in aanmerking voor de in artikel 36, onder a), iii), bedoelde betalingen.

6.   De gebieden waar bebossing wenselijk is om milieuredenen zoals bescherming tegen erosie of bosuitbreiding om klimaatverandering te helpen tegengaan, komen in aanmerking voor de in artikel 36, onder b), i) en iii), bedoelde betalingen.

7.   De overeenkomstig de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG aangewezen Natura 2000-bosgebieden komen in aanmerking voor de in artikel 36, onder b), iv), bedoelde betalingen.

8.   De middelmatig tot zeer brandgevaarlijke bosgebieden komen in aanmerking voor de in artikel 36, onder b), vi), bedoelde betalingen voor preventieve maatregelen tegen brand.

Onderafdeling 4

Naleving van normen

Artikel 51

Verlaging van betalingen of uitsluiting ervan

1.   Indien begunstigden die betalingen als bedoeld in artikel 36, onder a), i) tot en met v), en onder b), i), iv) en v), ontvangen, door een rechtstreeks aan hen te wijten handelen of nalaten niet op het hele bedrijf voldoen aan de dwingende eisen als bedoeld in de artikelen 4 en 5 en de bijlagen III en IV van Verordening (EG) nr. 1782/2003, wordt het totale bedrag van de betalingen die aan hen moeten worden toegekend in het kalenderjaar van de niet-naleving, verlaagd of geannuleerd.

De hierboven bedoelde verlaging of annulering geldt ook voor gevallen waarin de begunstigden die betalingen als bedoeld in artikel 36, onder a), iv), ontvangen, door een rechtstreeks aan hen te wijten handelen of nalaten niet op het hele bedrijf voldoen aan de minimumeisen inzake het gebruik van meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen, bedoeld in artikel 39, lid 3.

2.   De verlaging of annulering van de in lid 1 bedoelde betalingen is tijdens de extra termijn niet van toepassing op normen waarvoor overeenkomstig artikel 26, lid 1, onder b), een extra termijn is toegekend.

3.   In afwijking van lid 1 zijn voor begunstigden in de lidstaten die de in artikel 143 ter van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bepaalde regeling inzake een enkele areaalbetaling toepassen, de na te leven dwingende eisen die welke in artikel 5 en bijlage IV bij die verordening zijn bepaald.

4.   De gedetailleerde bepalingen voor de verlagingen en uitsluitingen worden vastgesteld volgens de in artikel 90, lid 2, bedoelde procedure. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst, de omvang, het permanente karakter en de herhaling van de niet-naleving.

5.   De leden 1 tot en met 4 gelden niet voor artikel 39, lid 5.

AFDELING 3

As 3

De leefkwaliteit op het platteland en diversificatie van de plattelandseconomie

Artikel 52

Maatregelen

De steun in het kader van deze afdeling betreft:

a)

maatregelen om de plattelandseconomie te diversifiëren, die omvatten:

i)

diversificatie naar niet-agrarische activiteiten,

ii)

steun voor de oprichting en ontwikkeling van micro-ondernemingen met het doel ondernemerschap te bevorderen en het economische weefsel te ontwikkelen,

iii)

bevordering van toeristische activiteiten;

b)

maatregelen om de leefkwaliteit op het platteland te verbeteren, die omvatten:

i)

basisvoorzieningen voor de economie en plattelandsbevolking,

ii)

dorpsvernieuwing en — ontwikkeling,

iii)

instandhouding en opwaardering van het landelijke erfgoed;

c)

een maatregel betreffende opleiding en voorlichting voor economische actoren die werkzaam zijn op de onder as 3 vallende terreinen;

d)

een maatregel betreffende verwerving van vakkundigheid en dynamisering met het oog op de opstelling en de uitvoering van een plaatselijke ontwikkelingsstrategie.

Onderafdeling 1

Voorwaarden voor de maatregelen om de plattelandseconomie te diversifiëren

Artikel 53

Diversificatie naar niet-agrarische activiteiten

De begunstigde van de in artikel 52, onder a), i), bedoelde steun is een lid van het landbouwhuishouden.

Artikel 54

Steun voor de oprichting en ontwikkeling van ondernemingen

De in artikel 52, onder a), ii), bedoelde steun kan uitsluitend worden verleend aan micro-ondernemingen als gedefinieerd in Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie.

Artikel 55

Bevordering van toeristische activiteiten

De in artikel 52, onder a), iii), bedoelde steun wordt verleend voor:

a)

kleinschalige infrastructuur zoals informatiecentra en de bewegwijzering ten behoeve van toeristische trekpleisters;

b)

recreatieve infrastructuur zoals die welke natuurgebieden toegankelijk maakt, en kleinschalige logiesmogelijkheden;

c)

de ontwikkeling en/of marketing van toeristische diensten die betrekking hebben op plattelandstoerisme.

Onderafdeling 2

Voorwaarden voor de maatregelen ter verbetering van de leefkwaliteit op het platteland

Artikel 56

Basisvoorzieningen voor de plattelandseconomie en -bevolking

De in artikel 49, onder b), i), bedoelde steun wordt verleend voor het opzetten van basisvoorzieningen, met inbegrip van culturele en vrijetijdsactiviteiten, ten behoeve van een dorp of een aantal dorpen en voor bijbehorende kleinschalige infrastructuur.

Artikel 57

Instandhouding en opwaardering van het landelijke erfgoed

De in artikel 52, onder b), iii), bedoelde steun wordt verleend voor:

a)

de opstelling van beschermings- en beheersplannen met betrekking tot Natura 2000-gebieden en andere gebieden met een hoge natuurwaarde, acties om het milieubewustzijn te vergroten en investeringen in het kader van onderhoud, herstel en opwaardering van het natuurlijk erfgoed en de ontwikkeling van gebieden met een hoge natuurwaarde;

b)

studies en investeringen in het kader van het onderhoud en de restauratie, alsmede de opwaardering van het culturele erfgoed, zoals de culturele kenmerken van dorpen en het plattelandslandschap.

Onderafdeling 3

Opleiding, verwerving van vakkundigheid en dynamisering

Artikel 58

Opleiding en voorlichting

De in artikel 52, onder c), bedoelde steun wordt niet verleend voor cursussen of stages die deel uitmaken van normale programma's of leergangen van het middelbaar of hoger onderwijs.

Artikel 59

Verwerving van vakkundigheid, dynamisering en uitvoering

De in artikel 52, onder d), bedoelde steun wordt verleend voor:

a)

studies over het betrokken gebied;

b)

acties om voorlichting te geven over het gebied en over de plaatselijke ontwikkelingsstrategie;

c)

de opleiding van personeel dat wordt betrokken bij de opstelling en de uitvoering van een plaatselijke ontwikkelingsstrategie;

d)

dynamiseringsacties en de opleiding van personen met een dynamiseringstaak;

e)

uitvoering, door andere publiek-private partnerschappen dan de in artikel 62, lid 1, onder b), omschreven groepen, van een plaatselijke ontwikkelingsstrategie die een of meer van de in artikel 52, onder a), b) en c), bedoelde maatregelen omvat.

Onderafdeling 4

Uitvoering van de as

Artikel 60

Afbakening

Indien een onder deze afdeling vallende maatregel is gericht op concrete acties die ook subsidiabel zijn in het kader van een ander communautair steuninstrument, inclusief de structuurfondsen en het communautair steuninstrument voor de visserij, stelt de lidstaat in elk programma de afbakeningscriteria vast voor de concrete acties die worden ondersteund door het ELFPO, respectievelijk die welke worden ondersteund door het andere communautaire steuninstrument.

AFDELING 4

As 4

Leader

Artikel 61

Omschrijving van de Leader-aanpak

De Leader-aanpak omvat ten minste de volgende elementen:

a)

gebiedsgerichte plaatselijke ontwikkelingsstrategieën voor welomschreven subregionale plattelandsgebieden;

b)

een plaatselijk publiek-privaat partnerschap (hierna „plaatselijke groep” genoemd);

c)

een aanpak van onderop met beslissingsbevoegdheid voor een plaatselijke groep wat de uitwerking en de uitvoering van plaatselijke ontwikkelingsstrategieën betreft;

d)

een multisectorale opzet en uitvoering van de strategie, op basis van de interactie tussen actoren en projecten uit verschillende sectoren van de plaatselijke economie;

e)

de uitvoering van innovatieve benaderingen;

f)

de uitvoering van samenwerkingsprojecten;

g)

de vorming van een netwerk van plaatselijke partnerschappen.

Artikel 62

Plaatselijke groepen

1.   De op een partnerschap gebaseerde aanpak van de plaatselijke ontwikkeling wordt uitgevoerd door plaatselijke groepen die aan de volgende voorwaarden voldoen:

a)

de groep stelt een geïntegreerde plaatselijke ontwikkelingsstrategie voor, gebaseerd op ten minste de in de punten a) tot en met d) en punt g) van artikel 61 genoemde elementen, en is verantwoordelijk voor de uitvoering daarvan;

b)

zij is hetzij een groep die reeds in aanmerking is genomen voor het initiatief Leader II (19), het initiatief Leader+ (20) of overeenkomstig de Leader-aanpak, hetzij een nieuwe groep die partners uit de verschillende lokaal verankerde sociaal-economische geledingen in het betrokken gebied vertegenwoordigt. Voor de besluitvorming moeten de sociaal-economische partners en andere vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld, zoals landbouwers, plattelandsvrouwen, jongeren en hun verenigingen, ten minste 50 % van het plaatselijke partnerschap uitmaken;

c)

zij moet aantonen in staat te zijn een ontwikkelingsstrategie voor het gebied te bepalen en uit te voeren.

2.   De beheersautoriteit zorgt ervoor dat de plaatselijke groepen hetzij een administratieve en financiële eerstverantwoordelijke kiezen die in staat is overheidsmiddelen te beheren en voor een bevredigend functioneren van het partnerschap te zorgen, hetzij zich verenigen in een in een rechtsvorm opgerichte gemeenschappelijke structuur waarvan de statuten een bevredigend functioneren van het partnerschap en het vermogen overheidsmiddelen te beheren, garanderen.

3.   Het gebied waarop de strategie betrekking heeft, moet coherent zijn en op het vlak van personele, financiële en economische middelen voldoende kritische massa bezitten om als draagvlak voor een uitvoerbare ontwikkelingsstrategie te fungeren.

4.   De in het kader van de strategie te financieren projecten worden geselecteerd door de plaatselijke groep. Deze kan ook samenwerkingsprojecten selecteren.

Artikel 63

Maatregelen

In het kader van de as Leader wordt steun verleend voor:

a)

de uitvoering van plaatselijke ontwikkelingsstrategieën als bedoeld in artikel 62, lid 1, onder a), om de doelstellingen te verwezenlijken van een of meer van de drie andere in de afdelingen 1, 2 en 3 bepaalde assen;

b)

de uitvoering van samenwerkingsprojecten met betrekking tot de overeenkomstig onder a) geselecteerde doelstellingen;

c)

het beheer van de plaatselijke groep, de verwerving van vakkundigheid en de dynamisering van het gebied, als bedoeld in artikel 59.

Artikel 64

Uitvoering van plaatselijke strategieën

Indien de concrete acties in het kader van de plaatselijke strategie overeenstemmen met de maatregelen die bij deze verordening voor de andere assen zijn bepaald, zijn de desbetreffende voorwaarden zoals aangegeven in de afdelingen 1, 2 en 3 van toepassing.

Artikel 65

Samenwerking

1.   De in artikel 63, onder b), bedoelde steun wordt verleend voor projecten voor interterritoriale of transnationale samenwerking.

Onder „interterritoriale samenwerking” wordt verstaan samenwerking binnen een lidstaat. Onder „transnationale samenwerking” wordt verstaan samenwerking tussen gebieden in verscheidene lidstaten en met gebieden in derde landen.

2.   Alleen de uitgaven betreffende de in de Gemeenschap gelegen gebieden komen voor de steun in aanmerking.

3.   Artikel 64 geldt ook voor samenwerkingsprojecten.

HOOFDSTUK II

TECHNISCHE BIJSTAND

Artikel 66

Financiering van de technische bijstand

1.   Overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1290/2005, kan het ELFPO tot 0,25 % van zijn jaarlijkse toewijzing gebruiken om op initiatief en/of voor rekening van de Commissie acties op het gebied van voorbereiding, toezicht, administratieve ondersteuning, evaluatie en controle te financieren. Deze acties worden uitgevoerd overeenkomstig artikel 53, lid 2, van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (21) en iedere andere bepaling van die verordening en van de uitvoeringsregelingen daarvan die voor de betrokken vorm van uitvoering van de begroting gelden.

2.   Op initiatief van de lidstaten kan het ELFPO in het kader van elk programma voor plattelandsontwikkeling acties financieren op het gebied van voorbereiding, beheer, toezicht, evaluatie, voorlichting en controle met betrekking tot de op grond van het programma verleende bijstand.

Tot 4 % van het totale bedrag voor elk programma kan aan deze acties worden besteed.

3.   Binnen het in lid 2 vastgestelde maximum moet een bedrag worden gereserveerd voor het opzetten en het functioneren van het in artikel 68 bedoelde nationale netwerk voor het platteland.

Lidstaten met regionale programma's mogen een specifiek programma voor het opzetten en het functioneren van hun nationale netwerk voor het platteland ter goedkeuring voorleggen.

De nadere bijzonderheden betreffende het opzetten en functioneren van het nationale netwerk voor het platteland worden vastgelegd volgens de in lid 2 van artikel 90 bedoelde procedure.

Artikel 67

Europees netwerk voor plattelandsontwikkeling

Overeenkomstig artikel 66, lid 1, wordt een Europees netwerk voor plattelandsontwikkeling opgericht om op communautair niveau een netwerk te vormen van de nationale netwerken en de op het gebied van plattelandsontwikkeling werkzame organisaties en overheidsdiensten.

Het netwerk heeft tot taak:

a)

informatie over de communautaire maatregelen op het gebied van plattelandsontwikkeling te verzamelen, te analyseren en te verspreiden;

b)

goede praktijken op het gebied van plattelandsontwikkeling op communautair niveau te verzamelen, te verspreiden en te consolideren;

c)

informatie te verstrekken over de ontwikkelingen in de plattelandsgebieden in de Gemeenschap en in derde landen;

d)

bijeenkomsten en seminars op communautair niveau te organiseren voor degenen die actief betrokken zijn bij de plattelandsontwikkeling;

e)

deskundigennetwerken op te zetten en te beheren met het doel de uitwisseling van deskundigheid te vergemakkelijken en de uitvoering en de evaluatie van het beleid inzake plattelandsontwikkeling te ondersteunen;

f)

de nationale netwerken en de initiatieven voor transnationale samenwerking te ondersteunen.

Artikel 68

Nationaal netwerk voor het platteland

1.   Elke lidstaat richt een nationaal netwerk voor het platteland op dat de bij de plattelandsontwikkeling betrokken organisaties en overheidsdiensten bijeenbrengt.

2.   Het in artikel 66, lid 3, eerste alinea, bedoelde bedrag wordt gebruikt voor:

a)

de structuur die nodig is om het netwerk te beheren;

b)

een actieplan dat ten minste de volgende activiteiten omvat: de opsporing en analyse van overdraagbare goede praktijken en de verstrekking van informatie daarover, het beheer van het netwerk, de organisatie van uitwisselingen van ervaring en knowhow, de voorbereiding van opleidingsprogramma's ten behoeve van plaatselijke groepen in oprichting en de verlening van technische bijstand voor interterritoriale en transnationale samenwerking.

TITEL V

BIJDRAGE UIT HET FONDS

Artikel 69

Middelen en verdeling ervan

1.   Het bedrag voor communautaire steun voor plattelandsontwikkeling uit hoofde van deze verordening voor de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2013, de jaarlijkse verdeling ervan en het minimumbedrag dat moet worden geconcentreerd in gebieden die uit hoofde van de convergentiedoelstelling voor steun in aanmerking komen, worden door de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, op voorstel van de Commissie, vastgesteld overeenkomstig het financiële vooruitzicht 2007-2013 en het Interinstitutioneel Akkoord over de begrotingsdiscipline en de verbetering van de begrotingsprocedure, voor dezelfde periode.

2.   Van de in lid 1 genoemde middelen wordt 0,25 % bestemd voor de in artikel 66, lid 1, bedoelde technische bijstand voor de Commissie.

3.   Voor de programmering van de in lid 1 genoemde bedragen en de daaropvolgende opvoering ervan op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen worden die bedragen met 2 % per jaar geïndexeerd.

4.   Door de Commissie wordt een verdeling per lidstaat en per jaar van de in lid 1 genoemde bedragen, na aftrek van het in lid 2 genoemde bedrag, verricht met inachtneming van:

a)

de bedragen die zijn gereserveerd voor de onder de convergentiedoelstelling vallende regio's,

b)

de in het verleden geleverde prestaties en

c)

bijzondere situaties en behoeften, uitgaande van objectieve criteria.

5.   Voor de programmering rekenen de lidstaten naast de in lid 4 bedoelde bedragen ook de bedragen mee die voortvloeien uit de overeenkomstig artikel 12, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1290/2005 toegepaste modulatie.

6.   De Commissie ziet erop toe dat voor een lidstaat de jaarlijkse toewijzing overeenkomstig deze verordening uit het EOGFL, afdeling Oriëntatie, uit het EFRO, het ESF en het CF, overeenkomstig de communautaire regelgeving inzake deze fondsen voor het tijdvak 1 januari 2007-31 december 2013, met inbegrip van de bijdrage van het EFRO overeenkomstig de communautaire regelgeving houdende algemene bepalingen inzake het Europees Nabuurschapsinstrument, uit het Pretoetredingsinstrument, overeenkomstig de communautaire regelgeving inzake dat instrument, en uit het deel van het Financieringsinstrument voor de Oriëntatie van de Visserij, dat tot de verwezenlijking van de convergentiedoelstelling bijdraagt, in totaal niet meer bedragen dan 4 % van het BBP van die lidstaat zoals geschat bij de aanneming van het Interinstitutioneel Akkoord over de begrotingsdiscipline en de verbetering van de begrotingsprocedure.

Artikel 70

Bijdrage uit het fonds

1.   In de beschikking tot vaststelling van een programma voor plattelandsontwikkeling wordt de maximumbijdrage uit het ELFPO vastgesteld voor elke as, binnen een flexibiliteitsmarge die volgens de in artikel 90, lid 2, bedoelde procedure wordt bepaald. In voorkomend geval worden de kredieten die worden toegewezen aan regio's die onder de convergentiedoelstelling vallen, in de beschikking duidelijk als zodanig vermeld.

2.   De bijdrage uit het ELPFO wordt berekend op basis van het bedrag aan subsidiabele overheidsuitgaven.

3.   De procentuele bijdrage uit het ELFPO wordt vastgesteld voor elke as.

a)

Voor as 1 (concurrentievermogen) en as 3 (diversificatie en kwaliteit van het bestaan) en voor de technische bijstand overeenkomstig artikel 66, lid 2, gelden voor dat percentage de volgende maxima:

i)

75 % van de subsidiabele overheidsuitgaven in de regio's die in aanmerking komen uit hoofde van de convergentiedoelstelling;

ii)

50 % van de subsidiabele overheidsuitgaven in de overige regio's.

b)

Voor as 2 (verbetering van het milieu en het platteland) en as 4 (Leader) gelden voor dat percentage de volgende maxima:

i)

80 % van de subsidiabele overheidsuitgaven in de regio's die in aanmerking komen uit hoofde van de convergentiedoelstelling;

ii)

55 % van de subsidiabele overheidsuitgaven in de overige regio's.

De procentuele bijdrage uit het ELFPO op het niveau van een as bedraagt ten minste 20 %.

4.   In afwijking van de in lid 3 vastgestelde maxima kan de procentuele bijdrage uit het ELFPO worden verhoogd voor de programma's voor de ultraperifere gebieden en de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee, in de zin van Verordening (EEG) nr. 2019/93.

5.   Voor lidstaten die kiezen voor een specifiek programma overeenkomstig artikel 66, lid 3, tweede alinea, bedraagt het maximum van de bijdrage uit het ELFPO 50 % van de subsidiabele overheidsuitgave.

6.   Acties in het kader van de technische bijstand op initiatief of voor rekening van de Commissie kunnen tot 100 % worden gefinancierd.

7.   Voor uitgaven die worden medegefinancierd uit het ELFPO, vindt geen medefinanciering plaats in de vorm van bijdragen uit de structuurfondsen, het CF of enig ander communautair financieringsinstrument.

Zij kunnen slechts in het kader van een enkele as van een programma voor plattelandsontwikkeling worden medegefinancierd. Indien een concrete actie onder maatregelen in het kader van meer dan één as valt, worden de uitgaven toegerekend aan de overheersende as.

8.   Tenzij in deze verordening anders is bepaald, moeten overheidsuitgaven voor steun aan ondernemingen binnen de steunmaxima blijven die voor staatssteun zijn vastgesteld.

Artikel 71

Subsidiabiliteit van de uitgaven

1.   Onverminderd artikel 39, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1290/2005, komen uitgaven voor een bijdrage uit het ELFPO in aanmerking indien het betaalorgaan de betrokken steun daadwerkelijk tussen 1 januari 2007 en 31 december 2015 heeft betaald. De medegefinancierde concrete acties dienen niet vóór de begindatum van de subsidiabiliteit te zijn voltooid.

Nieuwe uitgaven die worden toegevoegd bij een wijziging van het programma als bedoeld in artikel 19, zijn subsidiabel vanaf de datum waarop de Commissie het verzoek tot wijziging van het programma heeft ontvangen.

2.   Uitgaven komen slechts voor een bijdrage uit het ELFPO in aanmerking, indien zij worden gedaan voor concrete acties waartoe door of onder verantwoordelijkheid van de beheersautoriteit van het betrokken programma is besloten volgens de door het bevoegd orgaan vastgestelde selectiecriteria.

3.   De regels inzake de subsidiabiliteit van uitgaven worden op nationaal niveau vastgesteld onder voorbehoud van de bijzondere voorwaarden die bij deze verordening voor bepaalde maatregelen voor plattelandsontwikkeling zijn vastgesteld.

De volgende kosten komen niet voor een bijdrage uit het ELFPO in aanmerking:

a)

BTW, uitgezonderd niet-recupereerbare BTW die werkelijk en definitief wordt gedragen door andere begunstigden dan niet-belastbare personen in de zin van artikel 4, lid 5, eerste alinea, van de zesde BTW-richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (22);

b)

debetrente, onverminderd lid 5;

c)

de aankoop van grond voor een bedrag dat hoger is dan 10 % van de totale subsidiabele uitgaven voor de betrokken concrete actie. In uitzonderlijke, naar behoren gemotiveerde gevallen kan er een hoger percentage worden vastgesteld voor concrete acties ten behoeve van milieubehoud.

4.   De leden 1 tot en met 3 gelden niet voor artikel 66, lid 1.

5.   In afwijking van lid 3, onder b), mag de bijdrage uit het ELFPO worden verleend in een andere vorm dan niet-terugvorderbare rechtstreekse bijstand. Nadere uitvoeringsbepalingen worden vastgesteld volgens de in artikel 90, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 72

Duurzaamheid van investeringen

1.   Onverminderd de voorschriften betreffende de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten in de zin van de artikelen 43 en 49 van het Verdrag, ziet de lidstaat erop toe dat de bijdrage uit het ELFPO voor een concrete actie die een investering betreft, slechts dan wordt gehandhaafd indien deze investeringsactie gedurende vijf jaar te rekenen vanaf het door de beheersautoriteit genomen financieringsbesluit geen belangrijke wijziging ondergaat die:

a)

de aard of de uitvoeringsvoorwaarden ervan raakt, of een onderneming of overheidsinstantie onrechtmatig voordeel oplevert;

b)

het gevolg is hetzij van een verandering in de aard van de eigendom van een infrastructuurvoorziening, hetzij van de beëindiging of verplaatsing van een productieactiviteit.

2.   De onverschuldigd betaalde bedragen worden teruggevorderd overeenkomstig artikel 33 van Verordening (EG) nr. 1290/2005.

TITEL VI

BEHEER, CONTROLE EN VOORLICHTING

HOOFDSTUK I

BEHEER EN CONTROLE

Artikel 73

Verantwoordelijkheden van de Commissie

Om in het kader van het gedeelde beheer voor een goed financieel beheer als bedoeld in artikel 274 van het Verdrag te zorgen, voert de Commissie de in artikel 9, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1290/2005 genoemde werkzaamheden en controles uit.

Artikel 74

Verantwoordelijkheden van de lidstaten

1.   De lidstaten stellen overeenkomstig artikel 9, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1290/2005 alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast om een doeltreffende bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap te waarborgen.

2.   De lidstaten wijzen voor elk programma voor plattelandsontwikkeling de volgende autoriteiten aan:

a)

de beheersautoriteit, die een op nationaal of regionaal niveau werkende overheids- of particuliere instantie kan zijn, of de lidstaat zelf wanneer die taak door hem wordt verricht, die wordt belast met het beheer van het betrokken programma;

b)

het erkende betaalorgaan in de zin van artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1290/2005;

c)

de certificerende instantie in de zin van artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1290/2005.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat voor elk programma voor plattelandsontwikkeling de nodige beheers- en controlesystemen zijn opgezet die een duidelijke toedeling en scheiding van de taken van de beheersautoriteit en de andere instanties waarborgen. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat de systemen gedurende de gehele programmeringsperiode doeltreffend functioneren.

4.   De lidstaten verrichten controles overeenkomstig gedetailleerde uitvoeringsbepalingen die volgens de in artikel 90, lid 2, bedoelde procedure worden vastgesteld, betreffende met name het type en de intensiteit van de controles, die moeten zijn aangepast aan de aard van de verschillende maatregelen voor plattelandsontwikkeling.

Artikel 75

Beheersautoriteit

1.   De beheersautoriteit is ervoor verantwoordelijk dat het programma op doelmatige, doeltreffende en correcte wijze wordt beheerd en uitgevoerd, en moet met name:

a)

erop toezien dat de concrete acties voor financiering worden geselecteerd met inachtneming van de voor het programma voor plattelandsontwikkeling geldende criteria;

b)

ervoor zorgen dat er een systeem is om de statistische informatie over de uitvoering vast te leggen en te bewaren in een geautomatiseerde vorm die geschikt is voor het toezicht en de evaluatie;

c)

ervoor zorgen dat de begunstigden en de andere bij de uitvoering van concrete acties betrokken instanties:

i)

worden geïnformeerd over hun verplichtingen die uit de toegekende steun voortvloeien, en voor alle transacties betreffende de concrete actie hetzij een afzonderlijk boekhoudsysteem, hetzij een passende boekhoudkundige code gebruiken en

ii)

op de hoogte zijn van de eisen inzake de verstrekking van gegevens aan de beheersautoriteit en inzake de registratie van de output en de resultaten;

d)

erop toezien dat de evaluaties van het programma binnen de in deze verordening gestelde termijnen plaatsvinden, en in overeenstemming zijn met het gemeenschappelijke toezicht- en evaluatiekader, en de verrichte evaluaties doen toekomen aan de relevante nationale autoriteiten en de Commissie;

e)

leidinggeven aan het toezichtcomité en het de nodige documenten bezorgen om toezicht op de uitvoering van het programma te kunnen uitoefenen in het licht van de specifieke doelstellingen ervan;

f)

erop toezien dat de in artikel 76 bedoelde verplichtingen inzake publiciteit worden nagekomen;

g)

het jaarverslag over de uitvoering opstellen en dit verslag, na goedkeuring ervan door het toezichtcomité, indienen bij de Commissie;

h)

erop toezien dat het betaalorgaan in het bijzonder met betrekking tot de voor financiering geselecteerde concrete acties alle nodige gegevens over de toegepaste procedures en de verrichte controles ontvangt, voordat de betalingsopdrachten worden gegeven.

2.   Indien een deel van de taken van de beheersautoriteit wordt gedelegeerd aan een andere instantie, behoudt de beheersautoriteit er de volledige verantwoordelijkheid voor dat de gedelegeerde taken doelmatig en correct worden beheerd en vervuld.

HOOFDSTUK II

VOORLICHTING EN PUBLICITEIT

Artikel 76

Voorlichting en publiciteit

1.   De lidstaten dragen zorg voor de voorlichting en de publiciteit met betrekking tot de nationale strategische plannen, de programma's voor plattelandsontwikkeling en de bijdrage van de Gemeenschap.

Die voorlichting is gericht op het grote publiek. Zij heeft tot doel de rol van de Gemeenschap onder de aandacht te brengen en de bijstand van het ELFPO doorzichtig te maken.

2.   De beheersautoriteit van het programma is als volgt verantwoordelijk voor de publiciteit over het programma:

a)

zij informeert de potentiële begunstigden, de beroepsorganisaties, de economische en sociale partners, de organisaties voor de bevordering van gelijke kansen voor mannen en vrouwen en de betrokken niet-gouvernementele organisaties, waaronder milieuorganisaties, over de door het programma geboden mogelijkheden en over de regels voor toegang tot financiering in het kader van het programma;

b)

zij informeert de begunstigden over de communautaire bijdrage;

c)

zij informeert het grote publiek over de rol die de Gemeenschap in de programma's speelt, en over de resultaten van de programma's.

TITEL VII

TOEZICHT EN EVALUATIE

HOOFDSTUK I

TOEZICHT

Artikel 77

Toezichtcomité

1.   Voor elk programma voor plattelandsontwikkeling wordt een toezichtcomité opgericht binnen een termijn van ten hoogste drie maanden na de beschikking tot goedkeuring van het programma.

Om zijn taken overeenkomstig deze verordening te vervullen, stelt het toezichtcomité binnen het institutionele, juridische en financiële kader van de betrokken lidstaat zijn reglement van orde op en stelt het dit in overeenstemming met de beheersautoriteit vast.

2.   Elk toezichtcomité wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van de lidstaat of van de beheersautoriteit.

De lidstaat beslist over de samenstelling van het toezichtcomité, die de in artikel 6, lid 1, bedoelde partners omvat.

Vertegenwoordigers van de Commissie kunnen op eigen initiatief met raadgevende stem aan de werkzaamheden van het toezichtcomité deelnemen.

3.   Lidstaten met regionale programma's kunnen een nationaal toezichtcomité oprichten dat de uitvoering van deze programma's moet combineren met de nationale strategie en het gebruik van financiële middelen.

Artikel 78

Verantwoordelijkheden van het toezichtcomité

Het toezichtcomité vergewist zich ervan dat het programma voor plattelandsontwikkeling doeltreffend wordt uitgevoerd. Daartoe:

a)

wordt het comité binnen vier maanden na het besluit tot goedkeuring van het programma geraadpleegd over de criteria voor de selectie van de gefinancierde concrete acties. De selectiecriteria worden herzien naar gelang van de behoeften in het kader van de programmering;

b)

gaat het toezichtcomité aan de hand van de door de beheersautoriteit bezorgde documenten periodiek na welke vooruitgang is geboekt bij de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen van het programma;

c)

worden de resultaten van de uitvoering, en met name de verwezenlijking van de voor elke as vastgestelde doelstellingen en de evaluaties tijdens de uitvoering, door het toezichtcomité onderzocht;

d)

worden de jaarverslagen over de uitvoering en het laatste verslag over de uitvoering door het toezichtcomité onderzocht en goedgekeurd, voordat deze aan de Commissie worden toegezonden;

e)

kan het toezichtcomité de beheersautoriteit elke aanpassing of herziening van het programma voorstellen die erop is gericht de in artikel 4 omschreven doelstellingen van het ELFPO te bereiken of het beheer van het programma, met inbegrip van het financiële beheer, te verbeteren;

f)

wordt elk voorstel tot wijziging van de inhoud van de beschikking van de Commissie over de bijdrage uit het ELFPO door het toezichtcomité onderzocht en goedgekeurd.

Artikel 79

Nadere voorschriften betreffende het toezicht

1.   De beheersautoriteit en het toezichtcomité zien toe op de kwaliteit van de uitvoering van het programma.

2.   De beheersautoriteit en het toezichtcomité oefenen het toezicht op elk programma voor plattelandsontwikkeling uit met behulp van financiële, output- en resultaatindicatoren.

Artikel 80

Gemeenschappelijk toezicht- en evaluatiekader

Het gemeenschappelijke toezicht- en evaluatiekader wordt gezamenlijk door de Commissie en de lidstaten opgesteld en wordt volgens de in artikel 90, lid 2, bedoelde procedure vastgesteld. In het kader wordt een beperkt aantal, voor alle programma's geldende gemeenschappelijke indicatoren opgenomen.

Artikel 81

Indicatoren

1.   De voortgang, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van de programma's voor plattelandsontwikkeling in het licht van de doelstellingen ervan worden gemeten met behulp van indicatoren betreffende de uitgangssituatie en de financiële uitvoering, de output, de resultaten en de impact van de programma's.

2.   In elk programma voor plattelandsontwikkeling wordt een beperkt aantal aanvullende indicatoren opgenomen die specifiek zijn voor dat programma.

3.   Indien de aard van de bijstand zich daartoe leent, worden de gegevens betreffende de indicatoren uitgesplitst naar geslacht en leeftijd van de begunstigden.

Artikel 82

Jaarverslag over de uitvoering

1.   Voor het eerst in 2008 en uiterlijk op 30 juni van elk jaar doet de beheersautoriteit de Commissie een jaarverslag over de uitvoering van het programma toekomen. De beheersautoriteit dient uiterlijk op 30 juni 2016 een laatste verslag over de uitvoering van het programma bij de Commissie in.

2.   Elk jaarverslag over de uitvoering bevat de volgende gegevens:

a)

elke verandering van de algemene omstandigheden die een rechtstreekse invloed heeft op de voorwaarden voor de uitvoering van het programma, en elke wijziging van het communautaire en nationale beleid dat gevolgen heeft voor de coherentie tussen de bijstand van het ELFPO en die van de andere financieringsinstrumenten;

b)

de aan de hand van output- en resultaatindicatoren aangegeven vorderingen met het programma in het licht van de vastgestelde doelstellingen;

c)

de financiële uitvoering van het programma, waarbij per maatregel een overzicht van de uitgaven voor betalingen aan begunstigden wordt gegeven; indien het programma geldt voor regio's die onder de convergentiedoelstelling vallen, moeten de uitgaven voor die regio's afzonderlijk worden vermeld;

d)

een beknopt overzicht van de werkzaamheden op het gebied van de evaluatie tijdens de uitvoering overeenkomstig artikel 86, lid 3;

e)

de maatregelen die de beheersautoriteit en het toezichtcomité hebben genomen om de kwaliteit en de doeltreffendheid van de uitvoering van het programma te waarborgen, en met name:

i)

de activiteiten op het gebied van toezicht en evaluatie;

ii)

een samenvatting van de grote problemen die bij het beheer van het programma zijn ondervonden, en de maatregelen die eventueel, al dan niet naar aanleiding van overeenkomstig artikel 83 gemaakte opmerkingen, zijn genomen;

iii)

het gebruik van technische bijstand;

iv)

de maatregelen die zijn genomen om overeenkomstig artikel 76 bekendheid aan het programma te geven;

f)

een verklaring over de inachtneming van het communautaire beleid in het kader van de bijstand, inclusief informatie over de ondervonden problemen en over de maatregelen die zijn genomen om deze aan te pakken;

g)

in voorkomend geval, het hergebruik van steun die overeenkomstig artikel 33 van Verordening (EG) nr. 1290/2005 is teruggevorderd.

3.   Het verslag wordt voor de toepassing van artikel 26 van Verordening (EG) nr. 1290/2005 toereikend geacht, indien het alle in lid 2 genoemde gegevens bevat en de mogelijkheid biedt zich een beeld te vormen van de uitvoering van het programma.

Nadat de beheersautoriteit het jaarverslag over de uitvoering heeft ingediend, heeft de Commissie twee maanden de tijd om opmerkingen over het verslag te maken. Voor het laatste verslag over de uitvoering van het programma bedraagt deze termijn vijf maanden. Indien de Commissie niet binnen de gestelde termijn heeft geantwoord, wordt het verslag geacht te zijn aanvaard.

4.   Nadere bijzonderheden betreffende jaarverslagen over de uitvoering voor specifieke programma's overeenkomstig artikel 66, lid 3, worden vastgesteld volgens de procedure bedoeld in artikel 90, lid 2.

Artikel 83

Jaarlijks onderzoek van de programma's

1.   Elk jaar onderzoeken de Commissie en de beheersautoriteit, naar aanleiding van de indiening van het jaarverslag over de uitvoering, de belangrijkste resultaten van het voorgaande jaar, volgens in overeenstemming met de betrokken lidstaat en beheersautoriteit te bepalen regels.

2.   Na dit onderzoek kan de Commissie opmerkingen doen toekomen aan de lidstaat en aan de beheersautoriteit, die het toezichtcomité daarvan in kennis stelt. De lidstaat deelt de Commissie mee welk gevolg aan die opmerkingen is gegeven.

HOOFDSTUK II

EVALUATIE

Artikel 84

Algemene bepalingen

1.   De programma's voor plattelandsontwikkeling worden overeenkomstig de artikelen 85, 86 en 87 onderworpen aan ex ante, mid term en ex post evaluaties.

2.   De evaluaties hebben tot doel de kwaliteit, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van de uitvoering van de programma's voor plattelandsontwikkeling te verbeteren. Bij de evaluaties wordt de impact van die programma's beoordeeld in het licht van de in artikel 9 bedoelde communautaire strategische richtsnoeren en van de problemen op het gebied van plattelandsontwikkeling die specifiek zijn voor de betrokken lidstaten en regio's; daarbij wordt rekening gehouden met de eisen inzake duurzame ontwikkeling en aan het milieueffect, met inachtneming van de relevante communautaire regelgeving.

3.   De evaluatie wordt naar gelang van het geval georganiseerd onder verantwoordelijkheid van hetzij de lidstaten, hetzij de Commissie.

4.   De in lid 1 bedoelde evaluaties worden uitgevoerd door onafhankelijke beoordelaars. De resultaten ervan worden beschikbaar gesteld onder voorbehoud van Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (23).

5.   De lidstaten stellen adequate personele en financiële middelen beschikbaar voor de uitvoering van de evaluaties, het organiseren, het produceren en het verzamelen van de benodigde gegevens, en maken gebruik van de verschillende gegevens die het toezichtsysteem oplevert.

6.   Op initiatief van de Commissie komen de lidstaten en de Commissie in het kader van artikel 80 de toe te passen evaluatiemethoden en -normen overeen.

Artikel 85

Ex ante evaluatie

1.   De ex ante evaluatie maakt deel uit van de opstelling van elk programma voor plattelandsontwikkeling, en heeft tot doel tot een optimale toewijzing van de begrotingsmiddelen te komen en de kwaliteit van de programmering te verbeteren. Zij omvat de bepaling en beoordeling van: de behoeften op middellange en lange termijn, de te bereiken doelstellingen, de verwachte resultaten, de gekwantificeerde doelstellingen, met name wat de impact in vergelijking met de uitgangssituatie betreft, de toegevoegde waarde van het optreden van de Gemeenschap, de mate waarin rekening wordt gehouden met de communautaire prioriteiten, de uit de voorgaande programmering getrokken lessen en de kwaliteit van de regelingen voor de uitvoering, het toezicht, de evaluatie en het financieel beheer.

2.   De ex ante evaluatie wordt uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van de lidstaat.

Artikel 86

Mid term evaluatie en ex post evaluatie

1.   De lidstaten zetten voor elk programma voor plattelandsontwikkeling een systeem voor een evaluatie tijdens de uitvoering op.

2.   De beheersautoriteit van het programma en het toezichtcomité gebruiken de evaluatie tijdens de uitvoering om:

a)

de vorderingen met het programma in vergelijking met de doelstellingen ervan te onderzoeken aan de hand van resultaatindicatoren en, in voorkomend geval, impactindicatoren;

b)

de kwaliteit en de uitvoering van het programma te verbeteren;

c)

voorstellen voor belangrijke wijzigingen van het programma te onderzoeken;

d)

de mid term evaluatie en de ex post evaluatie voor te bereiden.

3.   Vanaf 2008 brengt de beheersautoriteit elk jaar aan het toezichtcomité verslag uit over de werkzaamheden op het gebied van de evaluatie tijdens de uitvoering. Een beknopt overzicht van die werkzaamheden wordt opgenomen in het in artikel 82 bedoelde jaarverslag over de uitvoering.

4.   In 2010 neemt de evaluatie tijdens de uitvoering de vorm aan van een afzonderlijk verslag over de mid term evaluatie. Bij deze mid term evaluatie worden maatregelen voorgesteld om de kwaliteit en de tenuitvoerlegging van de programma's te verbeteren.

Op initiatief van de Commissie wordt een samenvatting van de verslagen over de mid term evaluatie opgesteld.

5.   In 2015 krijgt de evaluatie tijdens de uitvoering de vorm van een afzonderlijk verslag over de ex post evaluatie.

6.   Bij de mid term en ex post evaluaties worden de mate van benutting van de middelen, de doeltreffendheid en de doelmatigheid van de voor het EFRO gehanteerde programmering, de sociaal-economische impact van die programmering en de impact ervan op de communautaire prioriteiten onderzocht. Deze evaluaties hebben betrekking op de doelstellingen van het programma, en hebben tot doel lessen te trekken ten aanzien van het beleid inzake plattelandsontwikkeling. Bij deze evaluaties worden de factoren opgespoord die hebben bijgedragen tot het welslagen of de mislukking van de uitvoering van de programma's, ook op het vlak van duurzaamheid, en wordt bepaald wat de beste praktijken zijn.

7.   De evaluatie tijdens de uitvoering wordt georganiseerd op initiatief van de beheersautoriteit in samenwerking met de Commissie. Zij wordt georganiseerd op meerjarenbasis en heeft betrekking op de periode 2007-2015.

8.   De Commissie organiseert op eigen initiatief acties inzake opleiding, uitwisseling van de beste praktijken en voorlichting ten behoeve van de met de evaluatie tijdens de uitvoering belaste beoordelaars, de deskundigen in de lidstaten en de leden van de toezichtcomités, alsmede thematische en samenvattende evaluaties.

Artikel 87

Samenvatting van de ex post evaluaties

1.   Er wordt een samenvatting van de ex post evaluaties gemaakt onder verantwoordelijkheid van de Commissie en in samenwerking met de lidstaten en de beheersautoriteiten, die de daarvoor benodigde gegevens verzamelen.

2.   De samenvatting van de ex post evaluaties wordt uiterlijk op 31 december 2016 voltooid.

TITEL VIII

STAATSSTEUN

Artikel 88

Toepassing van de regels inzake staatssteun

1.   Tenzij in deze titel anders is bepaald, zijn de artikelen 87, 88 en 89 van het Verdrag van toepassing op steun van de lidstaten voor plattelandsontwikkeling.

De artikelen 87, 88 en 89 van het Verdrag zijn evenwel niet van toepassing op de financiële bijdragen die de lidstaten leveren als tegenwaarde voor de communautaire steun die overeenkomstig deze verordening wordt verleend voor plattelandsontwikkeling uit hoofde van artikel 36 van het Verdrag.

2.   Steun voor de modernisering van landbouwbedrijven die de overeenkomstig artikel 26, lid 2, in de bijlage vastgestelde percentages overschrijdt, is verboden. Dit verbod geldt niet voor steun voor:

a)

overwegend in het algemeen belang verrichte investeringen waarbij het gaat om het behoud van het traditionele landschap dat door land- en bosbouw tot stand is gekomen, of om de verplaatsing van bedrijfsgebouwen;

b)

investeringen voor milieuverbetering en -bescherming;

c)

investeringen ter verbetering van de hygiënische omstandigheden in de veehouderij en van het dierenwelzijn en betreffende arbeidsveiligheid op de werkplek.

3.   Staatssteun die aan landbouwers wordt toegekend als compensatie voor natuurlijke handicaps in berggebieden en in andere gebieden met een handicap, is verboden indien die steun niet aan de bij artikel 37 vastgestelde voorwaarden voldoet. In naar behoren gerechtvaardigde gevallen mag echter aanvullende steun worden verleend boven de in bijlage I voor artikel 37, lid 3, vastgestelde bedragen.

4.   Staatssteun voor landbouwers die agromilieu- of dierenwelzijnsverbintenissen aangaan welke niet voldoen aan de bij artikel 39, respectievelijk artikel 40, vastgestelde voorwaarden, is verboden. Aanvullende steun boven de in de bijlage voor artikel 39, lid 4, en artikel 40, lid 3, vastgestelde maximumbedragen mag evenwel worden verleend indien deze naar behoren gerechtvaardigd is. In uitzonderingsgevallen kan een naar behoren gerechtvaardigde afwijking worden toegestaan van de minimumduur die bij artikel 39, lid 3, en artikel 40, lid 2, voor de genoemde verbintenissen is vastgesteld.

5.   Staatssteun voor landbouwers die zich aanpassen aan veeleisende normen welke zijn gebaseerd op communautaire regelgeving op het gebied van milieubescherming, volksgezondheid, de gezondheid van dieren en planten, dierenwelzijn en arbeidsveiligheid, is verboden indien die steun niet voldoet aan de in artikel 31 genoemde voorwaarden. Aanvullende steun boven het overeenkomstig artikel 31 vastgestelde maximumbedrag mag evenwel worden verleend om landbouwers te helpen te voldoen aan nationale wetgeving die verder gaat dan de communautaire normen.

6.   Bij ontstentenis van communautaire regelgeving is staatssteun voor landbouwers die zich aanpassen aan veeleisende normen welke zijn gebaseerd op nationale wetgeving op het gebied van milieu, volksgezondheid, de gezondheid van dieren en planten, dierenwelzijn en arbeidsveiligheid, verboden indien die steun niet voldoet aan de in artikel 31 genoemde voorwaarden. Aanvullende steun boven het in de bijlage voor artikel 31, lid 2, vastgestelde maximumbedrag mag alleen worden verleend indien dit op grond van artikel 31 gerechtvaardigd is.

Artikel 89

Aanvullende nationale financiering

Staatssteun die tot doel heeft aanvullende financiering te verschaffen voor plattelandsontwikkeling waarvoor communautaire steun wordt verleend, wordt overeenkomstig deze verordening door de lidstaten gemeld en door de Commissie goedgekeurd als onderdeel van de in artikel 16 bedoelde programmering. Op de aldus gemelde steun is artikel 88, lid 3, eerste zin, van het Verdrag niet van toepassing.

TITEL IX

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 90

Comité

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het Comité voor plattelandsontwikkeling (hierna het „comité” genoemd).

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.

De in artikel 4, lid 3, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op één maand.

3.   Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 91

Uitvoeringsbepalingen

Volgens de in artikel 90, lid 2, bedoelde procedure worden gedetailleerde uitvoeringsbepalingen vastgesteld voor deze verordening ter aanvulling van de specifieke bepalingen die zij bevat. Deze uitvoeringsbepalingen hebben met name betrekking op:

a)

de indiening van de voorgestelde programma's voor plattelandsontwikkeling;

b)

de voorwaarden voor de maatregelen voor plattelandsontwikkeling.

Artikel 92

Overgangsbepalingen

1.   Mochten specifieke maatregelen nodig zijn om de overgang van de geldende regeling naar de bij deze verordening ingestelde regeling te vergemakkelijken, dan worden die maatregelen vastgesteld volgens de in artikel 90, lid 2, bedoelde procedure.

2.   Dergelijke maatregelen worden met name vastgesteld om bestaande communautaire steun die de Commissie heeft goedgekeurd uit hetzij de afdeling Oriëntatie, hetzij de afdeling Garantie van het EOGFL voor een periode die na 1 januari 2007 eindigt, in te passen in de steun voor plattelandsontwikkeling waarin deze verordening voorziet, en om de evaluaties achteraf van de programma's voor de periode 2000-2006 te bestrijken.

Artikel 93

Intrekkingen

1.   Verordening (EG) nr. 1257/1999 wordt met ingang van 1 januari 2007 ingetrokken, met uitzondering van artikel 13, onder a), artikel 14, lid 1 en lid 2, eerste en tweede streepje, artikel 15, de artikelen 17 tot en met 20, artikel 51, lid 3, en artikel 55, lid 4, alsmede het deel van bijlage I dat bedragen op grond van artikel 15, lid 3, bevat. Deze bepalingen worden ingetrokken op 1 januari 2010, op grond van een besluit dat de Raad neemt volgens de procedure van artikel 37 van het Verdrag.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar deze verordening.

Verordening (EG) nr. 1257/1999 blijft van toepassing voor de acties die de Commissie vóór 1 januari 2007 op grond van die verordening goedkeurt.

2.   De richtlijnen en beschikkingen van de Raad tot vaststelling of wijziging van de uit hoofde van artikel 21, lid 2, van Verordening (EG) nr. 950/97 aangenomen lijsten van probleemgebieden worden ingetrokken met ingang van 1 januari 2010 behoudens een besluit dat de Raad neemt volgens de procedure van artikel 37 van het Verdrag.

Artikel 94

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing op de communautaire steun voor de programmeringsperiode die ingaat op 1 januari 2007. Deze verordening is evenwel niet van toepassing vóór de inwerkingtreding van communautaire regelgeving houdende algemene bepalingen voor het EFRO, het ESF en het CF voor het tijdvak van 1 januari 2007-31 december 2013, met uitzondering van de artikelen 9, 90, 91 en 92 die van toepassing zijn vanaf de inwerkingtreding van deze verordening.

Niettegenstaande de tweede alinea zijn artikel 37, artikel 50, leden 2, 3 en 4, en artikel 88, lid 3, vanaf 1 januari 2010 van toepassing, behoudens een besluit dat de Raad neemt volgens de procedure van artikel 37 van het Verdrag.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 september 2005.

Voor de Raad

De voorzitter

M. BECKETT


(1)  Advies uitgebracht op 7 juni 2005 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 118/2005 van de Commissie (PB L 24 van 27.1.2005, blz. 15).

(3)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 80. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2223/2004 (PB L 379 van 24.12.2004, blz. 1).

(4)  PB L 103 van 24.4.1979, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 807/2003 (PB L 122 van 16.5.2003, blz. 36).

(5)  PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).

(6)  PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1. Richtlijn gewijzigd bij Besluit nr. 2455/2001/EG (PB L 331 van 15.12.2001, blz. 1).

(7)  PB L 142 van 2.6.1997,blz. 1. Verordening ingetrokken bij Verordening (EG) nr. 1257/1999.

(8)  PB L 209 van 11.8.2005, blz. 1.

(9)  Verordening (EG) nr. 1263/1999 van de Raad van 21 juni 1999 betreffende het Financieringsinstrument voor de Oriëntatie van de Visserij (PB L 161 van 26.6.1999, blz. 54).

(10)  PB L 184 van 27.7.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1782/2003.

(11)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(12)  Advies uitgebracht op 9 maart 2005 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(13)  Advies uitgebracht op 23 februari 2005 (PB C 164 van 5.7.2005, blz. 18).

(14)  PB L 154 van 21.6.2003, blz. 1.

(15)  PB L 134 van 30.4.2004, blz. 114.

(16)  PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36.

(17)  PB C 244 van 1.10.2004, blz. 2.

(18)  PB L 38 van 12.2.2000, blz. 1. Besluit laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2139/2004 (PB L 369 van 16.12.2004, blz. 26).

(19)  Mededeling van de Commissie aan de lidstaten tot vaststelling van de richtsnoeren voor globale subsidies of geïntegreerde operationele programma's in het kader waarvan de lidstaten bijstandsaanvragen kunnen indienen uit hoofde van een communautair initiatief voor plattelandsontwikkeling (Leader II) (PB C 180 van 1.7.1994, blz. 48).

(20)  Mededeling van de Commissie aan de lidstaten van 14 april 2000 tot vaststelling van richtsnoeren voor het communautair initiatief voor plattelandsontwikkeling (Leader+) (PB C 139 van 18.5.2000, blz. 5). Mededeling laatstelijk gewijzigd bij een mededeling van de Commissie (PB C 294 van 294 van 4.12.2003, blz. 11).

(21)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(22)  PB L 145 van 13.6.1977, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/66/EG (PB L 168 van 1.5.2004, blz. 35).

(23)  PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43.


BIJLAGE

STEUNBEDRAGEN EN -PERCENTAGES

Artikel

Onderwerp

Bedrag in EUR of percentage

 

22, lid 2

Vestigingssteun (2)

55 000

 

23, lid 6

Vervroegde uittreding

18 000

Per cedent en per jaar

 

 

180 000

Totaalbedrag per cedent

 

 

4 000

Per werknemer en per jaar

 

 

40 000

Totaalbedrag per werknemer

24, lid 2

Adviesdiensten

80 %

Van de subsidiabele kosten per verleende adviesdienst

 

 

1 500

Maximaal subsidiabel bedrag

26, lid 2

Intensiteit van de steun voor de modernisering van landbouwbedrijven

60 %

Van het bedrag aan subsidiabele investeringen door jonge landbouwers in de in artikel 36, onder a), i), ii) en iii), bedoelde gebieden

 

 

50 %

Van het bedrag aan subsidiabele investeringen door andere landbouwers in de in artikel 36, onder a), i), ii) en iii), bedoelde gebieden

 

 

50 %

Van het bedrag aan subsidiabele investeringen door jonge landbouwers in andere gebieden

 

 

40 %

Van het bedrag aan subsidiabele investeringen door andere landbouwers in andere gebieden

 

 

75 %

Van het bedrag aan subsidiabele investeringen in de ultraperifere gebieden en op de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee in de zin van Verordening (EG) nr. 2019/93

 

 

75 %

Van het bedrag aan subsidiabele investeringen in de lidstaten die op 1 mei 2004 tot de Gemeenschap zijn toegetreden, voor de uitvoering van Richtlijn 91/676/EEG (1) met een maximumperiode van vier jaar vanaf de toetredingsdatum, overeenkomstig artikel 3, lid 2 en artikel 5, lid 1, van voornoemde richtlijn

27, lid 3

Intensiteit van de steun ter verbetering van de economische waarde van bossen

60 % (3)

Van het bedrag aan subsidiabele investeringen in de in artikel 36, onder a), i), ii) en iii), bedoelde gebieden

 

 

50 %

Van het bedrag aan subsidiabele investeringen in andere gebieden

 

 

85 % (3)

Van het bedrag aan subsidiabele investeringen in de ultraperifere gebieden

28, lid 2

Intensiteit van de steun ter verhoging van de toegevoegde waarde van land- en bosbouwproducten

50 %

Van het bedrag aan subsidiabele investeringen in de onder de convergentiedoelstelling vallende regio's

 

 

40 %

Van het bedrag aan subsidiabele investeringen in andere regio's

 

 

75 %

Van het bedrag aan subsidiabele investeringen in de ultraperifere gebieden

 

 

65 %

Van het bedrag aan subsidiabele investeringen op de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee in de zin van Verordening (EEG) nr. 2019/93

31, lid 2

Maximumbedrag van de steun voor het voldoen aan normen

10 000

Per bedrijf

32, lid 2

Maximumbedrag van de steun voor deelneming aan voedselkwaliteitsregelingen

3 000

Per bedrijf

33

Intensiteit van de steun voor voorlichtings- en afzetbevorderingsactiviteiten

70 %

Van de subsidiabele kosten van de actie

34, lid 3

Maximumbedrag van de steun aan semi-zelfvoorzieningsbedrijven

1 500

Per bedrijf en per jaar

35, lid 2

Producentengroeperingen: maximum in procenten van de in de eerste vijf jaren na de erkenning verkochte productie

5 %, 5 %, 4 %, 3 % en 2 % (4)

Van het deel van de waarde van de verkochte productie tot 1 000 000 EUR, voor respectievelijk het 1e, het 2e, het 3e, het 4e en het 5e jaar

 

 

2,5 %, 2,5 %, 2,0 %, 1,5 %

en 1,5 %

Van het deel van de waarde van de verkochte productie dat hoger is dan 1 000 000 EUR, voor respectievelijk het 1e, het 2e, het 3e, het 4e en het 5e jaar

 

Maar voor elk van de eerste vijf jaren per producentengroepering ten hoogste

100 000

100 000

80 000

60 000

50 000

Voor het 1e jaar

Voor het 2e jaar

Voor het 3e jaar

Voor het 4e jaar

Voor het 5e jaar

37, lid 3

Minimale betaling voor handicaps

25

Per hectare gebruikte landbouwgrond

 

Maximale betaling voor berggebieden met een handicap

250

Per hectare gebruikte landbouwgrond

 

Maximale betaling voor gebieden met andere handicaps

150

Per hectare gebruikte landbouwgrond

38, lid 2

Aanvankelijke maximale Natura 2000-betaling gedurende een periode van ten hoogste vijf jaar

500 (5)

Per hectare gebruikte landbouwgrond

 

Normale maximale Natura 2000-betaling

200 (5)

Per hectare gebruikte landbouwgrond

39, lid 4

Eenjarige gewassen

600 (5)

Per hectare

 

Gespecialiseerde blijvende teelten

900 (5)

Per hectare

 

Andere vormen van grondgebruik

450 (5)

Per hectare

 

Lokale rassen die voor de veehouderij verloren dreigen te gaan

200 (5)

Per grootvee-eenheid

40, lid 3

Dierenwelzijn

500

Per grootvee-eenheid

43, lid 4

Maximale jaarlijkse premie ter dekking van de door de bebossing gederfde inkomsten

 

 

 

voor landbouwers of verenigingen van landbouwers

700

Per hectare

 

voor enige andere natuurlijke persoon of privaatrechtelijk lichaam

150

Per hectare

Artikel 43, lid 4, artikel 44, lid 4, en artikel 45, lid 3

Intensiteit van de steun ter dekking van de aanlegkosten

80 % (3)

Van de subsidiabele kosten in de in artikel 36, onder a), i), ii) en iii), bedoelde gebieden

 

 

70 %

Van de subsidiabele kosten in andere gebieden

 

 

85 % (3)

Van de subsidiabele kosten in de ultraperifere gebieden

Artikel 46 en artikel 47, lid 2

Jaarlijkse Natura 2000- en bosmilieubetalingen

 

 

 

minimale betaling

40

Per hectare

 

maximale betaling

200 (5)

Per hectare


(1)  Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PB L 375 van 31.12.1991, blz. 1).

(2)  Vestigingssteun mag worden gegeven in de vorm van eenmalige premie van ten hoogste 40 000 EUR, of in de vorm van een rentesubsidie waarvan de gekapitaliseerde waarde ten hoogste 40 000 EUR bedraagt. Beide vormen van steun mogen niet meer bedragen dan 55 000 EUR.

(3)  Niet van toepassing voor tropische of subtropische bossen en de beboste oppervlakten in overheidsbezit op de Azoren, Madeira, de Canarische Eilanden, de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee en de Franse overzeese departementen.

(4)  Voor Malta kan de Commissie een minimaal steunbedrag vaststellen voor productiesectoren waarin de totale productie uiterst gering is.

(5)  In uitzonderingsgevallen mogen deze bedragen worden verhoogd op grond van specifieke omstandigheden die in de programma's voor plattelandsontwikkeling moeten worden aangetoond.