11.10.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 266/1


VERORDENING (EG) Nr. 1645/2005 VAN DE RAAD

van 6 oktober 2005

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2603/2000 tot instelling van een definitief compenserend recht op de invoer van polyethyleentereftalaat uit onder meer India

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2026/97 van de Raad van 6 oktober 1997 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid van de Europese Gemeenschap zijn (1) („de basisverordening”), en met name op artikel 20,

Gelet op het voorstel dat de Commissie heeft ingediend na overleg met het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   VOORAFGAANDE PROCEDURE

(1)

De Raad heeft bij Verordening (EG) nr. 2603/2000 (2) een definitief compenserend recht ingesteld op de invoer van polyethyleentereftalaat („PET”) met een viscositeitscoëfficient van 78 ml/g of meer volgens de DIN-norm (Deutsche Industrienorm) 53728, gewoonlijk ingedeeld onder de GN-codes 3907 60 20 („het betrokken product”) van oorsprong uit onder meer India. De maatregelen bestonden uit een specifiek recht dat varieerde van 0 tot 41,30 EUR per ton voor individuele medewerkende Indiase exporteurs, en een specifiek recht van 41,30 EUR voor alle andere Indiase exporteurs.

B.   HUIDIGE PROCEDURE

1.   VERZOEK OM EEN NIEUW ONDERZOEK

(2)

Na de instelling van definitieve maatregelen werd op grond van artikel 20 van de basisverordening bij de Commissie een verzoek om inleiding van een versnelde procedure voor de herziening van Verordening (EG) nr. 2603/2000 ingediend door South Asian Petrochem Limited, een Indiase producent van het betrokken product (hierna „de indiener van het verzoek” genoemd). De indiener van het verzoek stelde geen banden te hebben met de andere exporteurs van het betrokken product. Verder meldde hij dat hij het betrokken product in het oorspronkelijke onderzoektijdvak (1 oktober 1998 tot en met 30 september 1999) niet naar de Gemeenschap had uitgevoerd, maar wel na die periode.

2.   INLEIDING VAN EEN VERSNELDE HERZIENINGSPROCEDURE

(3)

De Commissie heeft het door de indiener van het verzoek voorgelegde bewijsmateriaal onderzocht en is tot de conclusie gekomen dat dit toereikend was om een versnelde herzieningsprocedure in te leiden overeenkomstig artikel 20 van de basisverordening. Na overleg in het Raadgevend Comité en na de betrokken EG-producenten de gelegenheid te hebben geboden opmerkingen te maken, heeft de Commissie, door middel van een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie  (3), een versnelde procedure ingeleid voor de herziening van Verordening (EG) nr. 2603/2000 ten behoeve van de indiener van het verzoek.

3.   BETROKKEN PRODUCT

(4)

Het product waarop deze herzieningsprocedure betrekking heeft, is hetzelfde product als dat waarop Verordening (EG) nr. 2603/2000 betrekking heeft (zie overweging 1).

4.   ONDERZOEKTIJDVAK

(5)

Het onderzoek naar de subsidiëring betrof de periode van 1 oktober 2003 tot en met 30 september 2004 („het onderzoektijdvak van de herzieningsprocedure”).

5.   BETROKKEN PARTIJEN

(6)

De Commissie stelde de indiener van het verzoek en de Indiase overheid officieel in kennis van de inleiding van het onderzoek. Verder bood zij andere belanghebbenden de gelegenheid om hun opmerkingen schriftelijk bekend te maken en te verzoeken te worden gehoord. De Commissie ontving evenwel geen opmerkingen noch verzoeken om te worden gehoord.

(7)

De Commissie zond de indiener van het verzoek een vragenlijst en ontving binnen de gestelde termijn een volledig antwoord. De Commissie verzamelde en verifieerde alle gegevens die zij voor het onderzoek noodzakelijk achtte en voerde bij de indiener van het verzoek ter plaatse, in Calcutta en in Haldia, controles uit.

C.   DRAAGWIJDTE VAN HET NIEUWE ONDERZOEK

(8)

De Commissie onderzocht dezelfde subsidieregelingen als in het oorspronkelijke onderzoek. Zij onderzocht tevens of de indiener van het verzoek gebruik had gemaakt van andere subsidieregelingen of voor het betrokken product ad-hocsubsidies had ontvangen.

D.   RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

1.   NIEUWE EXPORTEUR

(9)

De indiener van het verzoek kon aantonen dat hij geen rechtstreekse of onrechtstreekse banden had met de producenten/exporteurs ten aanzien van wie voor het betrokken product compenserende rechten zijn ingesteld.

(10)

Het onderzoek bevestigde dat de indiener van het verzoek het betrokken product niet heeft uitgevoerd in het oorspronkelijke onderzoektijdvak (1 oktober 1998 tot en met 30 september 1999) en dat hij pas daarna met de uitvoer naar de Gemeenschap is begonnen. Verder werd de indiener van het verzoek tijdens het oorspronkelijke onderzoek niet individueel onderzocht, om andere redenen dan een weigering om met de Commissie samen te werken.

(11)

Bevestigd wordt derhalve dat de indiener van het verzoek als een nieuwe exporteur moet worden beschouwd. Overeenkomstig artikel 20 van de basisverordening moet derhalve voor de indiener van het verzoek een individueel compenserend recht worden ingesteld.

2.   SUBSIDIËRING

(12)

Op basis van het antwoord van de indiener van het verzoek op de vragenlijst van de Commissie en de gegevens die werden verzameld in de loop van het onderzoek, werden de volgende regelingen onderzocht:

Duty Entitlement Passbook-regeling;

Export Credit Scheme (regeling exportkredieten);

Export Oriented Unit Scheme/Special Economic Zones Scheme (regeling exportgerichte bedrijven/regeling bijzondere economische zones);

Export Promotion Capital Goods Scheme (regeling exportbevordering kapitaalgoederen);

Income Tax Exemption Scheme (regeling vrijstelling inkomstenbelasting);

West Bengal Incentives Scheme (stimuleringsregeling west-Bengalen).

2.1.   OORSPRONKELIJK ONDERZOCHTE REGELINGEN WAARVAN DE ONDERNEMING GEBRUIKMAAKTE

2.1.1.   Regeling exportgerichte bedrijven/regeling bijzondere economische zones

a)   Juridische grondslag

(13)

Deze regelingen zijn gebaseerd op de Foreign Trade (Development and Regulation) Act 1992 (nr. 22 van 1992), die op 7 augustus 1992 in werking is getreden. Deze wet geeft de Indiase overheid het recht mededelingen te doen in verband met de handelspolitiek, voorheen genoemd „in- en uitvoerbeleid” en sinds 1 september 2004„beleid inzake buitenlandse handel”. Het beleid inzake buitenlandse handel 2004-2009, waarvan het in- en uitvoerbeleid 2002-2007 deel van uitmaakt, is in dit geval relevant voor het onderzoektijdvak van de herzieningsprocedure. Bovendien heeft de Indiase overheid de procedures voor het beleid inzake buitenlandse handel vastgesteld in het „Handboek van procedures” deel I (hierna „HOP I” genoemd) (4).

(14)

Deze regelingen zijn beschreven in hoofdstuk 6 (exportgerichte bedrijven) en hoofdstuk 7 (bijzondere economische zones) van het document beleid buitenlandse handel en het HOP I.

b)   Criteria

(15)

Met uitzondering van zuivere handelsmaatschappijen komen alle ondernemingen die zich er in beginsel toe verbinden hun gehele productie van goederen of diensten uit te voeren in aanmerking voor de regeling exportgerichte bedrijven of de regeling bijzondere economische zones. Alle industriële ondernemingen moeten evenwel — in tegenstelling tot dienstverlenende bedrijven en landbouwbedrijven — een minimumbedrag (10 miljoen INR) in vaste activa investeren om voor de regeling exportgerichte bedrijven in aanmerking te komen.

c)   Toepassing in de praktijk

(16)

De regeling bijzondere economische zones vervangt de voormalige Export Processing Zones Scheme (regeling exportproductiezones). Bijzondere economische zones zijn afgebakende belastingvrije enclaves en worden in het kader van het beleid inzake buitenlandse handel beschouwd als buitenlands grondgebied wat handel, rechten en heffingen betreft. 35 bijzondere economische zones zijn door de Indiase autoriteiten goedgekeurd.

(17)

Exportgerichte bedrijven zijn geografisch flexibeler en kunnen overal in India worden gevestigd. De regeling exportgerichte bedrijven vormt een aanvulling op de regeling bijzondere economische zones.

(18)

In een aanvraag om als bedrijf in een bijzondere economische zone of als exportgericht bedrijf te worden behandeld, dienen gegevens voor de komende vijf jaar te worden verstrekt over onder meer de geplande productie, de verwachte exportwaarde, de behoefte aan ingevoerde en aan binnenlandse inputs. Indien de aanvraag wordt aanvaard, worden de aan deze aanvaarding verbonden voorwaarden aan de onderneming medegedeeld. De erkenning van de onderneming als vallende onder de regeling exportgerichte bedrijven of de regeling bijzondere economische zones is vijf jaar geldig. Deze erkenning kan worden verlengd.

(19)

Een belangrijke verplichting voor een onderneming die in aanmerking komt voor de regeling exportgerichte bedrijven of de regeling bijzondere economische zones is volgens het beleid inzake buitenlandse handel dat haar deviezenrekening een positief saldo moet vertonen, dat wil zeggen dat de totale waarde van haar uitvoer in een referentieperiode (vijf jaar) groter moet zijn dan de totale waarde van haar invoer.

(20)

Bedrijven in bijzondere economische zones/exportgerichte bedrijven komen in aanmerking voor de volgende concessies:

i)

vrijstelling van invoerrechten op alle soorten goederen (inclusief kapitaalgoederen, grondstoffen en verbruiksgoederen) die nodig zijn voor fabricage, productie of verwerking, of die in verband daarmee worden gebruikt;

ii)

vrijstelling van accijnzen op in het binnenland aangekochte goederen;

iii)

terugbetaling van de nationale omzetbelasting op plaatselijk aangekochte goederen;

iv)

terugbetaling van rechten (op basis van alle industriële rechten), voor stookolie die is aangekocht bij binnenlandse oliemaatschappijen;

v)

de mogelijkheid een deel van de productie op de binnenlandse markt te verkopen tegen betaling van de toepasselijke rechten op het eindproduct; dit is een uitzondering op de algemene eis dat de volledige productie moet worden uitgevoerd;

vi)

vrijstelling van de inkomstenbelasting op de exportwinsten, overeenkomstig Section 10 A of Section 10 B van de Income Tax Act, voor een periode van tien jaar vanaf het begin van de activiteiten van de onderneming en uiterlijk tot het jaar 2010;

vii)

dergelijke bedrijven mogen voor 100 % in buitenlandse handen zijn.

(21)

De voordelen die in het kader van beide regelingen worden verleend, zijn zeer vergelijkbaar, maar er zijn toch enkele verschillen. Zo komen bijvoorbeeld exportgerichte bedrijven in aanmerking voor 50 % vermindering van rechten wanneer ze hun producten op de binnenlandse markt verkopen, terwijl bedrijven in bijzondere economische zones bij een dergelijke verkoop 100 % van de rechten moeten betalen. Een exportgericht bedrijf kan tot 50 % van zijn omzet tegen een dergelijk gereduceerd tarief op de binnenlandse markt afzetten.

(22)

Bedrijven die in het kader van deze regelingen opereren, staan onder het toezicht van douaneambtenaren overeenkomstig Section 65 van de Customs Act (douanewet) van India.

(23)

Op deze bedrijven rust de wettelijke verplichting om in een bepaalde vorm een betrouwbare boekhouding te voeren van alle ingevoerde goederen, van het gebruik dat daarvan is gemaakt alsmede van de uitgevoerde goederen. Deze boekhouding moet periodiek en op verzoek aan de bevoegde autoriteiten worden voorgelegd („driemaandelijkse en jaarlijkse voortgangsverslagen”).

(24)

Volgens de paragrafen 6.11.2 en 7.13.2 van HOP I wordt evenwel van een in een bijzonder economische zone gevestigd bedrijf of een exportgericht bedrijf niet verlangd dat het iedere invoer in verband brengt met uitvoer, overdracht naar andere bedrijven, verkoop op de binnenlandse markt tegen lagere rechten of met voorraden.

(25)

Bij binnenlandse verkoop wordt de verzending van de goederen door de fabrikant zelf geregistreerd, zonder aankondiging van specifieke transacties. Bij uitvoer door een exportgericht bedrijf ziet een douaneambtenaar die permanent in dat bedrijf aanwezig is toe op de verzending van de goederen. De onderneming moet de Indiase overheid het salaris van een dergelijke ambtenaar terugbetalen.

(26)

Tenzij anders bepaald worden alle activiteiten in de zone van bedrijven in bijzondere economische zones, inclusief de uitvoer en de wederinvoer van goederen, door de fabrikant zelf geregistreerd, overeenkomstig paragraaf 7.29 van HOP I. De exportzendingen van een bedrijf in een bijzondere economische zone worden dus niet stelselmatig door de douane gecontroleerd.

(27)

In onderhavig geval werd door de indiener van het verzoek gebruikgemaakt van de regeling exportgerichte bedrijven. Aangezien geen gebruik werd gemaakt van de regeling bijzondere economische zones, behoeft niet te worden nagegaan of die regeling tot compenserende maatregelen aanleiding geeft. De indiener van het verzoek maakte gebruik van de regeling exportgerichte bedrijven om grondstoffen en kapitaalgoederen vrij van rechten in te voeren, goederen op de binnenlandse markt vrij van accijnzen aan te kopen, terugbetaling van omzetbelasting te verkrijgen en een deel van zijn productie op de binnenlandse markt af te zetten. Hij heeft dus gebruikgemaakt van alle voordelen die in overweging 20, onder i) tot en met v), zijn opgesomd. De indiener van het verzoek heeft geen gebruikgemaakt van de voordelen in het kader van de vrijstelling van inkomstenbelasting die voor exportgerichte bedrijven geldt (zie overweging 53).

d)   Conclusies inzake de regeling exportgerichte bedrijven

(28)

De voor een exportgericht bedrijf geldende vrijstelling van twee soorten invoerrechten (het „basisdouanerecht” en het „bijzonder aanvullend douanerecht”), de terugbetaling van de omzetbelasting en de terugbetaling van rechten op stookolie zijn financiële bijdragen van de Indiase overheid in de zin van artikel 2, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening. De overheid derft door deze regeling inkomsten en bovendien verkrijgt de indiener van het verzoek een voordeel in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisverordening, daar dit bedrijf liquide middelen bespaart wanneer het de normaal verschuldigde rechten niet behoeft te betalen en de omzetbelasting terugbetaald krijgt.

(29)

Door de vrijstelling van accijnzen en het invoerrechtenequivalent („aanvullend douanerecht”) derft de Indiase overheid evenwel geen inkomsten. Accijnzen en aanvullend douanerecht kunnen, indien ze betaald worden, later weer van toekomstige betalingen worden afgetrokken (het zogenaamde „Cenvat”-mechanisme). Deze rechten zijn derhalve niet definitief. Door het Cenvat-mechanisme wordt alleen op de toegevoegde waarde een definitief recht geheven bij de onderneming, maar niet op de inputs.

(30)

Bijgevolg zijn slechts de vrijstelling van het basisdouanerecht en het bijzonder aanvullend douanerecht, de terugbetaling van de omzetbelasting en de terugbetaling van rechten op stookolie subsidies in de zin van artikel 2 van de basisverordening. Zij zijn rechtens afhankelijk van exportprestaties en worden derhalve geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen ingevolge artikel 3, lid 4, onder a), van de basisverordening. Om voor deze regelingen in aanmerking te komen moet een exportgericht bedrijf zich tot export verplichten volgens paragraaf 6.1 van het document beleid inzake buitenlandse handel.

(31)

Bovendien kunnen deze subsidies niet beschouwd worden als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of vervangende inputs als bedoeld in artikel 2, lid 1, onder a) ii), van de basisverordening. Zij voldoen niet aan de strikte criteria van bijlage I (punten h) en i)), bijlage II (omschrijving en voorwaarden van de terugbetalingsregeling voor inputs) en bijlage III (omschrijving en voorwaarden van de terugbetalingsregeling voor vervangende inputs) van de basisverordening.

(32)

De terugbetaling van omzetbelasting of de vrijstelling van invoerrechten bij de aankoop van kapitaalgoederen is reeds in strijd met de voorwaarden voor toegestane terugbetalingsregelingen omdat deze goederen niet verbruikt worden tijdens het productieproces zoals vereist in bijlage I, punt h) (terugbetaling van omzetbelasting) en punt i) (kwijtschelding van invoerheffingen).

(33)

Voorts is gebleken — en dit geldt ook voor de andere voordelen in het kader van deze regeling — dat de Indiase overheid niet over een effectieve controlemethode of -procedure beschikt om vast te stellen of, en in welke hoeveelheden, inputs die vrij zijn van rechten of inputs waarvoor omzetbelasting of rechten op stookolie zijn terugbetaald, verbruikt werden bij de vervaardiging van het exportproduct (bijlage II, punt II.4, van de basisverordening en, voor terugbetalingsregelingen voor vervangende inputs, bijlage III, punt II.2, van de basisverordening).

(34)

Een exportgericht bedrijf mag een aanmerkelijk gedeelte van zijn productie — tot 50 % van zijn jaaromzet — op de binnenlandse markt verkopen. De wet verplicht de onderneming dus niet om de totale productie uit te voeren. Bovendien wordt deze binnenlandse verkoop door de onderneming zelf geregistreerd, zonder toezicht of controle door een overheidsambtenaar. Bijgevolg wordt het entrepot van een exportgericht bedrijf ten minste ten dele niet fysiek gecontroleerd door de Indiase overheid. Om te kunnen spreken van een verificatiesysteem voor terugbetaling van rechten moeten er echter andere verificatie-elementen aanwezig zijn, met name om het verband te kunnen vaststellen tussen de rechtenvrije inputs en de exportproducten.

(35)

Wat andere verificatie-elementen betreft wordt eraan herinnerd (zoals vermeld in overweging 24) dat de wet op geen enkel ogenblik van een exportgericht bedrijf eist dat alle ingevoerde goederen in verband worden gebracht met de bestemming van het overeenkomstige eindproduct. Maar alleen een dergelijke controle zou de Indiase autoriteiten voldoende gegevens verschaffen over de uiteindelijke bestemming van inputs, zodat zij kunnen controleren of de vrijstelling van rechten, de terugbetaling van omzetbelasting en de terugbetaling van rechten op stookolie niet hoger zijn dan die op inputs bestemd voor de productie van exportproducten. De maandelijkse aangiften betreffende de belastingen op de binnenlandse verkoop door het bedrijf zelf, gevolgd door periodieke controles door de Indiase overheid, zijn terzake ontoereikend. Controlesystemen van het bedrijf zelf, waartoe geen wettelijke verplichting bestaat in het kader van het beleid inzake buitenlandse handel, bijvoorbeeld een systeem van ladingcontrolebladen (batch sheets) kunnen niet in de plaats treden van een daadwerkelijke controle in het kader van een regeling voor de terugbetaling van rechten. Een dergelijk systeem moet door de overheid worden opgezet en toegepast en niet aan het initiatief van de betrokken ondernemingen worden overgelaten. Bijgevolg wordt geconstateerd dat, aangezien van een exportgericht bedrijf volgens het Indiase beleid inzake buitenlandse handel uitdrukkelijk niet wordt geëist dat het het verband aantoont tussen de inputs en het product waarin deze zijn verwerkt, er door de Indiase overheid geen effectief controlemechanisme was opgezet aan de hand waarvan kon worden vastgesteld welke inputs bij de productie van de exportproducten werden verbruikt en in welke hoeveelheden.

(36)

De Indiase overheid verrichtte ook geen verder onderzoek naar de werkelijk verbruikte inputs, hoewel dit normalerwijze dient plaats te vinden indien er geen effectief controlesysteem is (bijlage II, punt II.5, en bijlage III, punt II.3, bij de basisverordening) en kon ook niet bewijzen dat niet teveel was terugbetaald.

(37)

Na de bekendmaking van de feiten voerde de indiener van het verzoek aan dat de Commissie in onderhavig geval wat de beoordeling van de regeling exportgerichte bedrijven betreft niet op dezelfde wijze te werk is gegaan, in de zin van artikel 22, lid 4, van de basisverordening, als bij het oorspronkelijke onderzoek. De exporteurs bij het oorspronkelijke onderzoek verstrekten echter bewijsmateriaal dat geen excessieve terugbetaling had plaatsgevonden, en om die reden gaf de vrijstelling van rechten op de aanschaf van grondstoffen in het kader van de regeling exportgerichte bedrijven in de oorspronkelijke verordening geen aanleiding tot compenserende maatregelen.

(38)

Degelijk bewijsmateriaal werd door de indiener van het verzoek echter in onderhavig geval niet verstrekt. In dit verband wordt ook opgemerkt dat hij het betrokken product tevens op de binnenlandse markt verkocht, dat wil zeggen dat niet noodzakelijk alle met vrijstelling van rechten verkregen inputs voor de exportproductie werden verbruikt. Bovendien was met name het feit dat volgens het Indiase recht exporteurs in het kader van de regeling exportgerichte bedrijven niet verplicht zijn ingevoerde zendingen in verband te brengen met de bestemming van het overeenkomstige uitgevoerde product, een omstandigheid die bij het oorspronkelijke onderzoek niet was vastgesteld. In onderhavig geval is de regeling derhalve beoordeeld overeenkomstig artikel 22, lid 4, van de basisverordening, waarin wordt bepaald dat rekening dient te worden gehouden met gewijzigde omstandigheden. De bevinding dat de regeling exportgerichte bedrijven geen toegelaten terugbetalingsregeling voor inputs of vervangende inputs is, wordt derhalve bevestigd.

e)   Berekening van de subsidiemarge

(39)

Omdat er geen sprake is van een toegestane regeling voor terugbetaling van rechten op inputs of vervangende inputs, bestaat het tot compenserende maatregelen aanleiding gevende voordeel derhalve uit de kwijtschelding van het gehele bedrag aan rechten dat normalerwijze bij invoer verschuldigd zou zijn geweest (basisdouanerecht en bijzonder aanvullend douanerecht) en de terugbetaling van de omzetbelasting en de rechten op stookolie in het onderzoektijdvak van de herzieningsprocedure.

(40)

Na de bekendmaking van de feiten voerde de indiener van het verzoek aan dat het subsidiebedrag, inclusief de rentecorrectie voor eenmalige subsidies, uitsluitend zou moeten worden berekend op basis van de zeven maanden van het onderzoektijdvak van de herzieningsprocedure waarin het bedrijf commercieel actief was. Als alternatief verzocht de indiener van het verzoek om inachtneming van slechts een periode van tien maanden, die ook de maanden van de productietests omvat.

(41)

Overeenkomstig artikel 5 van de basisverordening wordt de hoogte van tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies berekend in termen van het door de ontvanger daarmee verkregen voordeel waarvan het bestaan wordt vastgesteld in het onderzoektijdvak voor de subsidiëring. Overeenkomstig diezelfde bepaling en de normale praktijk bij de Europese Gemeenschap is een periode van twaalf maanden gekozen als onderzoektijdvak van de herzieningsprocedure en zijn de bevindingen gebaseerd op die periode. Nergens in de basisverordening wordt bepaald dat de opstartfase van een onderneming niet in aanmerking dient te worden genomen. Het argument van de indiener van het verzoek diende derhalve van de hand te worden gewezen.

i)   Vrijstelling van invoerrechten (basisdouanerechten en bijzonder aanvullend douanerecht) en terugbetaling van omzetbelasting op grondstoffen

(42)

Het subsidiebedrag voor de indiener van het verzoek is berekend op basis van het bedrag aan niet-betaalde invoerrechten (basisdouanerecht en bijzonder aanvullend douanerecht) op de ingevoerde materialen, en het bedrag aan terug te betalen omzetbelasting en rechten op stookolie, alle in het onderzoektijdvak van de herzieningsprocedure. De kosten om de subsidie te verkrijgen werden overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder a), van de basisverordening van het subsidiebedrag afgetrokken, en het resulterende bedrag diende als de teller van de breuk. Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening werden deze subsidiebedragen omgeslagen over de waarde van de uitvoer (de noemer van de breuk), daar de subsidie afhankelijk is van de exportprestaties en niet van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden. De op deze wijze berekende subsidiemarge is 12,6 %.

(43)

De indiener van het verzoek voerde in dat verband aan dat slechts het gedeelte van de subsidie dat rechtstreeks toegerekend kon worden aan het betrokken product, als teller zou moeten dienen. De indiener van het verzoek produceert een kleine hoeveelheid PET met een lagere viscositeit dan het betrokken product, alsmede het tussenproduct amorfe PET-snippers, waarop dit onderzoek geen betrekking heeft. Hij stelde voor het subsidiebedrag toe te rekenen op basis van de omzet van het betrokken product in verhouding tot de totale omzet.

(44)

De diverse inputs kunnen echter niet specifiek worden gekoppeld aan het betrokken product, aan het PET met lagere viscositeit of aan het tussenproduct, omdat dezelfde grondstoffen voor de vervaardiging van al deze producten kunnen worden gebruikt. Zoals gesteld in de overwegingen 32 tot en met 38 is er bovendien geen goed systeem om de eindbestemming van de inputs te verifiëren. In dergelijke gevallen worden, overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening, de teller en de noemer van de breuk bepaald op basis van het totale productengamma dat de indiener van het verzoek vervaardigt, om te berekenen welk gedeelte van het subsidiebedrag kan worden toegeschreven aan het betrokken product. De indiener van het verzoek kon niet aantonen dat een alternatieve methode tot een preciezer resultaat zou leiden. Met name wordt opgemerkt dat bij aanvaarding van het argument de noemer pro rata zou worden verlaagd, wat tot hetzelfde uiteindelijke resultaat zou leiden.

ii)   Vrijstelling van invoerrechten (basisdouanerechten en bijzonder aanvullend douanerecht) op kapitaalgoederen

(45)

In tegenstelling tot grondstoffen worden kapitaalgoederen niet fysiek verwerkt in de eindproducten. Overeenkomstig artikel 7, lid 3, van de basisverordening werd het voordeel voor het onderzochte bedrijf berekend door het bedrag van de niet-betaalde invoerrechten op ingevoerde kapitaalgoederen te spreiden over een tijdvak dat in de betrokken bedrijfstak de normale afschrijvingstermijn voor deze goederen is (dat wil zeggen 18,465 jaar), waaruit een afschrijvingspercentage van (afgerond) 5,42 % resulteert. Het op deze wijze berekende bedrag dat aan het onderzoektijdvak van de herzieningsprocedure kan worden toegerekend, is gecorrigeerd door de toevoeging van rente voor deze periode om de ontwikkeling van de waarde van het voordeel en daarmee het volledige voordeel van de regeling voor de ontvanger vast te stellen. Het toegevoegde bedrag aan rente is gebaseerd op het commerciële rentetarief dat in het onderzoektijdvak van de herzieningsprocedure in India van toepassing was. De kosten om de subsidie te verkrijgen werden overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder a), van de basisverordening van het subsidiebedrag afgetrokken, en het resulterende bedrag diende als de teller van de breuk. Overeenkomstig artikel 7, lid 2 en lid 3, van de basisverordening werd dit subsidiebedrag omgeslagen over de exportomzet gedurende het onderzoektijdvak van de herzieningsprocedure (de noemer van de breuk), daar de subsidie afhankelijk is van de exportprestaties en niet van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden. De op deze wijze berekende subsidiemarge is 0,9 %.

(46)

Na de bekendmaking van de feiten voerde de indiener van het verzoek aan dat de voor het bedrijf specifieke afschrijvingstermijn van 18,93 jaar zou moeten worden gebruikt in plaats van 18,465 jaar (het met de oorspronkelijke afschrijvingstermijn gecombineerde gemiddelde). Bovendien voerde hij aan dat zijn individuele afschrijvingstermijn overeenstemt met de huidige norm in zijn bedrijfstak in India.

(47)

Zoals eerder gezegd bepaalt artikel 7, lid 3, van de basisverordening echter dat de normale, dat wil zeggen gemiddelde, afschrijvingstermijn van de bedrijfstak in aanmerking dient te worden genomen, en niet de voor een bedrijf specifieke termijn. Bovendien kon de indiener van het verzoek niet aantonen dat de afschrijvingsnorm van de betrokken bedrijfstak over het algemeen was gestegen. Het argument is derhalve afgewezen.

(48)

Ook voerde de indiener van het verzoek aan dat het afschrijvingspercentage voor het berekenen van het subsidiebedrag niet naar boven had mogen worden afgerond.

(49)

De afronding is echter niet van invloed op het resultaat en dit argument doet derhalve niet terzake.

(50)

De totale subsidiemarge voor de indiener van het verzoek in het kader van de regeling exportgerichte bedrijven is derhalve 13,5 %.

2.2.   REGELINGEN DIE WERDEN ONDERZOCHT TIJDENS HET OORSPRONKELIJKE ONDERZOEK WAARVAN DE ONDERNEMING GEEN GEBRUIKMAAKT

2.2.1.   Duty Entitlement Passbook-regeling

(51)

De indiener van het verzoek heeft geen gebruikgemaakt van de Duty Entitlement Passbook-regeling.

2.2.2.   Export Promotion Capital Goods Scheme (regeling exportbevordering kapitaalgoederen)

(52)

Er is vastgesteld dat de indiener van het verzoek geen kapitaalgoederen heeft ingevoerd onder de regeling exportbevordering kapitaalgoederen en dus van deze regeling geen gebruik heeft gemaakt.

2.2.3.   Income Tax Exemption Scheme (regeling vrijstelling inkomstenbelasting)

(53)

Er is vastgesteld dat de indiener van het verzoek gedurende het onderzoektijdvak van de herzieningsprocedure geen belastbare winsten heeft gemaakt en daarom niet in aanmerking is gekomen voor vrijstelling van de inkomstenbelasting op grond van Section 10B van de Income Tax Act 1961.

2.3.   ANDERE DOOR HET BEDRIJF IN VERBAND MET HET BETROKKEN PRODUCT GEBRUIKTE REGELINGEN DIE AANLEIDING GEVEN TOT COMPENSERENDE MAATREGELEN

2.3.1.   Export Credit Scheme (regeling exportkredieten)

a)   Juridische grondslag

(54)

De regeling exportkredieten is gebaseerd op de Sections 21 en 35A van de Indiase Banking Regulation Act 1949 die de Reserve Bank of India („RBI”) machtigt handelsbanken instructies te geven op het gebied van exportkredieten.

(55)

Deze regeling wordt beschreven in Master Circular IECD nr. 35/04.02.02/2004-05 (exportkredieten in buitenlandse valuta) en Master Circular IECD nr. 27/04.02.02/2004-05 (exportkredieten in roepie) van de RBI, die alle handelsbanken in India hebben ontvangen.

b)   Begunstigden van de regeling

(56)

Voor deze regeling komen producenten/exporteurs en handelaren/exporteurs in aanmerking.

c)   Toepassing in de praktijk

(57)

In het kader van deze regeling stelt de RBI voor exportkredieten maximumrentetarieven vast, in Indiase roepies of in vreemde valuta, die handelsbanken exporteurs kunnen aanrekenen om ervoor te zorgen dat deze tegen internationaal concurrerende tarieven exportkredieten kunnen verkrijgen. De regeling bestaat uit twee deelregelingen: Pre-Shipment Export Credit Scheme, waarbij aan de exporteur kredieten worden verstrekt voor de financiering van de aankoop, verwerking, fabricage, verpakking en/of verzending van goederen vóór de uitvoer, en Post-Shipment Export Credit Scheme, waarbij bedrijfskapitaal wordt verschaft voor de financiering van vorderingen op buitenlandse debiteuren. De RBI geeft de banken tevens opdracht een bepaald gedeelte van hun nettobankkrediet voor exportfinanciering te benutten.

(58)

Dankzij deze Master Circulars van de RBI kunnen exporteurs exportkredieten verkrijgen tegen een preferentieel rentetarief dat voordelig is vergeleken met de rentetarieven voor gewone handelskredieten (kaskredieten), waarvoor marktvoorwaarden gelden. In de Master Circular betreffende exportkredieten in Indiase roepie wordt gesteld dat de maximumrente bij kredietverlening aan exporteurs als beschreven in deze circulaire lager is dan de maximumrente die doorgaans aan andere leners wordt aangerekend en die dus als voordelig wordt beschouwd.

(59)

Door de Master Circulars van de RBI genoot de indiener van het verzoek een preferentieel rentetarief voor leningen in het kader van de regeling exportkredieten, dat lager was dan de rente voor kaskredieten.

d)   Conclusies inzake de regeling exportkredieten

(60)

In de eerste plaats leidden de preferentiële rentetarieven voor exportkredieten volgens de Master Circulars van de RBI (zie overweging 55) tot lagere rentekosten voor de indiener van het verzoek dan een marktconforme lening, waardoor hij een voordeel verkreeg als bedoeld in artikel 2, lid 2, van de basisverordening. In de tweede plaats moet — ondanks het feit dat de preferentiële exportkredieten door handelsbanken worden verleend — dit voordeel worden beschouwd als een financiële bijdrage van de overheid in de zin van artikel 2, lid 1, onder iv), van de basisverordening. Om tot de conclusie te komen dat het om een subsidie gaat, is het volgens artikel 2, lid 1, onder iv), van de basisverordening en de WTO-overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen niet vereist dat gebruik is gemaakt van overheidsmiddelen, bijvoorbeeld in de vorm van een terugbetaling door de Indiase overheid aan de handelsbanken, maar is het voldoende dat de overheid de functies laat vervullen die zijn vermeld in de punten i), ii) of iii), van artikel 2, lid 1, van de basisverordening. De RBI is een overheidsorgaan en valt dus onder de definitie van „overheid” in artikel 1, lid 3, van de basisverordening. Deze bank is voor 100 % in handen van de overheid, streeft doelstellingen na van het overheidsbeleid, bijvoorbeeld het monetair beleid, en de bestuursleden worden door de Indiase overheid benoemd. De RBI heeft zeggenschap over particuliere instellingen in de zin dat de handelsbanken zich aan bepaalde voorwaarden moeten houden, onder meer i) de maximale rentetarieven voor exportkredieten in de Master Circulars van de RBI en ii) de bepaling van de RBI dat de handelsbanken een bepaald bedrag van hun nettobankkrediet voor exportfinanciering moeten bestemmen. Hierdoor zijn handelsbanken verplicht de functies te vervullen die zijn vermeld in artikel 2, lid 1, onder a), i), van de basisverordening, in dit geval de verstrekking van exportkredieten tegen preferentiële voorwaarden. Een dergelijke rechtstreekse overdracht van middelen in de vorm van kredietverlening op bepaalde voorwaarden zou normalerwijze een taak van de overheid zijn, en deze praktijk wijkt in werkelijkheid niet af van de praktijken die overheden plegen te volgen, als bedoeld in artikel 2, onder 1, onder a), iv), van de basisverordening. Bovendien wordt deze subsidie geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen, daar de preferentiële rentetarieven slechts beschikbaar zijn voor de financiering van exporttransacties en derhalve van uitvoerprestaties afhankelijk zijn in de zin van artikel 3, lid 4, onder a), van de basisverordening.

e)   Berekening van het subsidiebedrag

(61)

Het subsidiebedrag is berekend op basis van het verschil tussen de rente die is verkregen voor exportkredieten die in het onderzoektijdvak van de herzieningsperiode zijn gebruikt en het bedrag aan rente dat de indiener van het verzoek had moeten betalen als dezelfde rentetarieven hadden gegolden als voor gewone handelskredieten. Dit subsidiebedrag (de teller van de breuk) is omgeslagen over de totale waarde van de uitvoer in het onderzoektijdvak van de herzieningsprocedure (de noemer van de breuk), overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening, aangezien de subsidie afhankelijk is van exportprestaties en niet van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden. De op deze wijze berekende subsidiemarge voor exportkredieten is 0,4 %.

2.3.2.   West Bengal Incentive Scheme (stimuleringsregeling west-Bengalen)

(62)

Deze regeling wordt beschreven in Commerce & Industries Department Notification nr. 588-CI/H van de overheid van west-Bengalen van 22 juni 1999 („WBIS 1999”), laatstelijk gewijzigd bij Notification nr. 134-CI/O/Incentive/17/03/I van 24 maart 2004 („WBIS 2004”). Aangezien uit het onderzoek gebleken is dat het door de indiener van het verzoek verkregen voordeel onbeduidend is, wordt deze regeling niet verder onderzocht.

3.   TOTAAL BEDRAG VAN DE TOT COMPENSERENDE MAATREGELEN AANLEIDING GEVENDE SUBSIDIES

(63)

Rekening houdend met de genoemde definitieve bevindingen inzake de regelingen is het percentage van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies voor de indiener van het verzoek als volgt:

 

Regeling exportkredieten

Regeling exportgerichte bedrijven

Totaal

South Asian Petrochem Limited

0,4 %

13,5 %

13,9 %

E.   WIJZIGING VAN DE MAATREGELEN WAAROP DE HERZIENING BETREKKING HEEFT

(64)

Overeenkomstig artikel 15, lid 1, van de basisverordening dient de hoogte van het compenserende recht lager te zijn dan het totale bedrag van de subsidies waartegen compenserende maatregelen kunnen worden genomen, indien een lager recht toereikend zou zijn om de schade voor de bedrijfstak van de Gemeenschap weg te nemen. In het oorspronkelijke onderzoek werd een algemene schademarge van 44,3 % vastgesteld, die hoger is dan de subsidiemarge die voor de indiener van het verzoek is vastgesteld.

(65)

Op basis van de bevindingen van deze herzieningsprocedure wordt geconcludeerd dat ten aanzien van de invoer in de Gemeenschap van het betrokken product, geproduceerd en uitgevoerd door de indiener van het verzoek, een compenserend recht dient te worden ingesteld dat overeenstemt met de voor dit bedrijf vastgestelde individuele subsidiemarge, namelijk 13,9 %. Aangezien het bij Verordening (EG) nr. 2603/2000 ingestelde recht was uitgedrukt in een specifiek bedrag per ton, is het bovengenoemde recht voor de indiener van het verzoek eveneens omgerekend in een specifiek bedrag, namelijk 106,5 EUR per ton.

(66)

Verordening (EG) nr. 2603/2000 dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd.

F.   VERBINTENIS

(67)

De indiener van het verzoek heeft ten aanzien van de door hem verrichte uitvoer van het betrokken product naar de Gemeenschap een prijsverbintenis aangeboden overeenkomstig artikel 13, lid 1, van de basisverordening.

(68)

Na het aanbod te hebben onderzocht, is de Commissie tot het oordeel gekomen dat de verbintenis kan worden aanvaard, omdat zij de schadelijke gevolgen van de subsidiëring wegneemt. De indiener van het verzoek zal de Commissie regelmatig gedetailleerde verslagen doen toekomen, zodat zij het nodige toezicht kan uitoefenen. Bovendien zijn het product en de verkoopstructuur van de indiener van het verzoek van zodanige aard dat de Commissie het risico op ontwijking van de verbintenis beperkt acht.

(69)

Om de naleving van en het doeltreffende toezicht op de verbintenis te waarborgen, dient om vrijstelling van het recht te verkrijgen bij indiening van het verzoek om de goederen in het vrije verkeer te brengen ingevolge de verbintenis, aan de douanediensten van de betrokken lidstaat een geldige „handelsfactuur” te worden overgelegd, die door de indiener van het verzoek is opgesteld en de in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 2603/2000 vermelde gegevens bevat. Indien een dergelijke factuur niet wordt overgelegd, of indien de goederen op de factuur niet overeenstemmen met de bij de douane aangeboden goederen, dient het toepasselijke compenserende recht te worden betaald om een doeltreffende toepassing van de verbintenis te waarborgen.

(70)

Bij niet-nakoming of intrekking van de verbintenis kan een compenserend recht worden ingesteld overeenkomstig artikel 13, leden 9 en 10, van de basisverordening.

G.   BEKENDMAKING EN DUUR VAN DE MAATREGELEN

(71)

De indiener van het verzoek en de Indiase overheid werden in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op basis waarvan de Commissie voornemens was wijziging van Verordening (EG) nr. 2603/2000 voor te stellen, en werden in de gelegenheid gesteld opmerkingen in te dienen. Alleen door de indiener van het verzoek zijn opmerkingen ingediend, voornamelijk over de regeling exportgerichte bedrijven, die ter sprake zijn gekomen bij de conclusies over die regeling onder punt 2.1.1, onder d),

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 2603/2000 wordt als volgt gewijzigd:

a)

In artikel 1, lid 3, wordt de onderstaande vermelding ingevoegd in de tabel bij de producenten in India:

Land

Onderneming

Definitief recht

(EUR/t)

Aanvullende Taric-code

„India

South Asian Petrochem Limited

106,5

A585”

b)

In artikel 2, lid 3, wordt de onderstaande vermelding ingevoegd in de tabel:

Onderneming

Land

Aanvullende Taric-code

„South Asian Petrochem Limited

India

A585”

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Luxemburg, 6 oktober 2005.

Voor de Raad

De voorzitter

A. DARLING


(1)  PB L 288 van 21.10.1997, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 461/2004 (PB L 77 van 13.3.2004, blz. 12).

(2)  PB L 301 van 30.11.2000, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 822/2004 (PB L 127 van 29.4.2004, blz. 3).

(3)  PB C 8 van 12.1.2005, blz. 2.

(4)  Notification nr. 1/2002-07 van 31.3.2002 van het Ministry of Commerce and Industry van India.