4.6.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 141/3


VERORDENING (EG) Nr. 851/2005 VAN DE RAAD

van 2 juni 2005

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 539/2001 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld, wat betreft het wederkerigheidsmechanisme

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 62, punt 2, letter b), onder i),

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het mechanisme van artikel 1, lid 4, van Verordening (EG) nr. 539/2001 (2) is ongeschikt gebleken voor de aanpak van situaties van niet-wederkerigheid waarbij een in bijlage II bij bovengenoemde verordening opgenomen derde land, dit wil zeggen een derde land waarvan de onderdanen van de visumplicht zijn vrijgesteld, de visumplicht ten aanzien van de onderdanen van één of meer lidstaten handhaaft of invoert. Uit het oogpunt van solidariteit ten aanzien van de lidstaten die door deze situaties van niet-wederkerigheid worden getroffen, dient het bestaande mechanisme te worden aangepast zodat het doeltreffend wordt.

(2)

Gelet op de ernst van dergelijke situaties van niet-wederkerigheid is het noodzakelijk dat de betrokken lidstaten dienaangaande tot kennisgeving worden verplicht. Om te bereiken dat het betrokken derde land opnieuw de vrijstelling van visumplicht toepast voor de onderdanen van de betrokken lidstaten, moet er een mechanisme komen waarmee snel uitvoerbare acties op verschillende niveaus en van verschillende intensiteit kunnen worden gecombineerd. De Commissie dient hierbij onverwijld stappen te ondernemen ten aanzien van het derde land. Zij moet verslag uitbrengen bij de Raad en de mogelijkheid hebben om op elk moment aan de Raad voor te stellen om te besluiten tot de voorlopige herinvoering van de visumplicht ten aanzien van de onderdanen van het betrokken derde land. Het nemen van een dergelijk voorlopig besluit mag geen afbreuk doen aan de mogelijkheid om het betrokken derde land naar bijlage I bij Verordening (EG) nr. 539/2001 over te hevelen. Tevens moet een verband worden gelegd tussen het tijdstip van de inwerkingtreding van de voorlopige maatregel en het moment waarop een eventueel voorstel tot overheveling van het land naar bijlage I wordt ingediend.

(3)

Het besluit van een derde land tot het invoeren of herinvoeren van de vrijstelling van visumplicht voor de onderdanen van één of meer lidstaten, dient automatisch een einde te maken aan de voorlopige herinvoering van de visumplicht bij besluit van de Raad.

(4)

Het aangepaste solidariteitsmechanisme strekt ertoe volledige wederkerigheid ten aanzien van alle lidstaten tot stand te brengen en ter waarborging daarvan een doeltreffend en verantwoordelijk mechanisme in te stellen.

(5)

Verordening (EG) nr. 539/2001 moet dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6)

Er dient te worden voorzien in een overgangsregeling voor gevallen waarbij lidstaten op het ogenblik van de inwerkingtreding van deze verordening aan de visumplicht zijn onderworpen door in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 539/2001 vermelde derde landen.

(7)

Wat IJsland en Noorwegen betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis zoals bedoeld in de tussen de Raad van de Europese Unie, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen gesloten overeenkomst inzake de wijze waarop deze twee staten worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (3), vallend onder het in artikel 1, punt B, van Besluit 1999/437/EG (4) inzake bepaalde toepassingsbepalingen van die overeenkomst bedoelde gebied.

(8)

Het Verenigd Koninkrijk en Ierland zijn niet gebonden door Verordening (EG) nr. 539/2001. Zij nemen niet deel aan de vaststelling van de onderhavige verordening en zijn derhalve niet door haar gebonden en dienen haar evenmin toe te passen.

(9)

Wat Zwitserland betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis zoals bedoeld in de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (5), vallend onder artikel 1, punt B, van Besluit 1999/437/EG, in samenhang met artikel 4, lid 1, van Besluit 2004/849/EG (6) en artikel 4, lid 1, van Besluit 2004/860/EG (7),

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Artikel 1 van Verordening (EG) nr. 539/2001 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Lid 4 wordt vervangen door:

„4.   De invoering van de visumplicht door een in de lijst van bijlage II opgenomen derde land ten aanzien van de onderdanen van een lidstaat leidt tot toepassing van de volgende bepalingen:

a)

binnen 90 dagen na de aankondiging of toepassing van deze invoering door het derde land stelt de betrokken lidstaat de Raad en de Commissie hiervan schriftelijk in kennis; deze kennisgeving wordt bekendgemaakt in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie. De kennisgeving bevat de datum van uitvoering van de maatregel en specificeert de betrokken soorten reisdocumenten en visa.

Indien het derde land besluit de verplichting in te trekken voordat deze termijn is verstreken, wordt de kennisgeving overbodig;

b)

de Commissie onderneemt, onmiddellijk na bekendmaking en in overleg met de betrokken lidstaat, stappen bij de autoriteiten van het betrokken derde land met het oog op de herinvoering van de vrijstelling van de visumplicht;

c)

binnen 90 dagen na de bekendmaking van die kennisgeving brengt de Commissie, in overleg met de betrokken lidstaat, verslag uit bij de Raad. Het verslag kan vergezeld gaan van een voorstel dat voorziet in de tijdelijke herinvoering van de visumplicht ten aanzien van de onderdanen van het betrokken derde land. De Commissie kan dit voorstel ook indienen na beraadslagingen in de Raad over haar verslag. De Raad neemt binnen drie maanden met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een besluit over dit voorstel;

d)

wanneer zij dit gerechtvaardigd acht, kan de Commissie het onder c) bedoelde voorstel tot tijdelijke herinvoering van de visumplicht ten aanzien van de onderdanen van het derde land zonder voorafgaand verslag indienen. De onder c) bedoelde procedure is op dit voorstel van toepassing. De betrokken lidstaat kan aangeven of hij wenst dat de Commissie afziet van de tijdelijke herinvoering van bedoelde visumplicht zonder voorafgaand verslag;

e)

de onder c) en d) bedoelde procedure doet geen afbreuk aan de bevoegdheid van de Commissie voor te stellen dat de onderhavige verordening wordt gewijzigd en het betrokken derde land naar bijlage I wordt overgebracht. Ingeval een tijdelijke maatregel zoals bedoeld onder c) en d) is genomen, wordt het voorstel tot wijziging van de onderhavige verordening uiterlijk negen maanden na de inwerkingtreding van de tijdelijke maatregel door de Commissie ingediend. Dat voorstel bevat ook bepalingen tot opheffing van tijdelijke maatregelen die op grond van de onder c) en d) bedoelde procedures zouden zijn ingevoerd. In de tussentijd zet de Commissie haar inspanningen voort om de autoriteiten van het betrokken derde land ertoe te bewegen de vrijstelling van visumplicht opnieuw toe te passen voor de onderdanen van de betrokken lidstaat;

f)

wanneer het betrokken derde land de visumplicht opheft, stelt de lidstaat de Raad en de Commissie hiervan onmiddellijk in kennis. Deze kennisgeving wordt bekendgemaakt in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie. Een eventuele tijdelijke maatregel overeenkomstig het bepaalde onder d) wordt zeven dagen na de bekendmaking in het Publicatieblad beëindigd. Indien het betrokken derde land een visumplicht heeft ingevoerd ten aanzien van de onderdanen van twee of meer lidstaten, wordt de tijdelijke maatregel pas na de laatste bekendmaking beëindigd.”.

2)

Het volgende lid wordt toegevoegd:

„5.   Zolang er tussen een lidstaat en een derde land dat voorkomt op de lijst van bijlage II geen wederkerigheid inzake visumvrijstelling blijft bestaan, brengt de Commissie vóór 1 juli van elk even jaar aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de niet-wederkerigheidssituatie en dient zij in voorkomend geval passende voorstellen in.”.

Artikel 2

De lidstaten waarvan de onderdanen op 24 juni 2005 door een in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 539/2001 vermeld derde land aan de visumplicht zijn onderworpen, stellen de Raad en de Commissie hiervan uiterlijk op 24 juli 2005 schriftelijk in kennis. Deze kennisgeving wordt bekendgemaakt in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie.

De bepalingen van artikel 1, lid 4, onder b) tot en met f), van Verordening (EG) nr. 539/2001 zijn van toepassing.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

Gedaan te Luxemburg, 2 juni 2005.

Voor de Raad

De voorzitter

L. FRIEDEN


(1)  Advies uitgebracht op 28 april 2005 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  PB L 81 van 21.3.2001, blz. 1.

(3)  PB L 176 van 10.7.1999, blz. 36.

(4)  PB L 176 van 10.7.1999, blz. 31.

(5)  Document 13054/04 van de Raad: zie http://register.consilium.eu.int.

(6)  PB L 368 van 15.12.2004, blz. 26.

(7)  PB L 370 van 17.12.2004, blz. 78.