32004R0806

Verordening (EG) nr. 806/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende de bevordering van gendergelijkheid in de ontwikkelingssamenwerking

Publicatieblad Nr. L 143 van 30/04/2004 blz. 0040 - 0045


Verordening (EG) Nr. 806/2004 van het Europees Parlement en de Raad

van 21 april 2004

betreffende de bevordering van gendergelijkheid in de ontwikkelingssamenwerking

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 179,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1) De millenniumdoelstellingen van de Verenigde Naties voor ontwikkeling hebben betrekking op gendergelijkheid en de versterking van de rol van de vrouw. Daarbij worden duidelijke doelen gesteld op onderwijsgebied, die uiterlijk in 2015 moeten worden gerealiseerd.

(2) Twee derde van de kinderen die niet naar school gaan zijn meisjes; bij meisjes is het schoolbezoekpercentage lager dan bij jongens, en het schoolverlatingspercentage hoger.

(3) Artikel 3, lid 2, van het Verdrag bepaalt dat de Gemeenschap er bij elk in dat artikel bedoeld optreden, met inbegrip van het beleid inzake ontwikkelingssamenwerking, naar dient te streven de ongelijkheden tussen mannen en vrouwen op te heffen en gendergelijkheid in te bevorderen.

(4) Vrouwen hebben een onevenredig groot aandeel in de armen in de wereld. Bevordering van gendergelijkheid is dan ook belangrijk in het kader van de algemene doelstelling van armoedevermindering vóór 2015.

(5) Gendergelijkheid voor alle leeftijdscategorieën wordt algemeen erkend als een punt dat van groot belang is voor de effectieve en efficiënte bestrijding van armoede. Om de doelstelling van gendergelijkheid te bereiken door mainstreaming, moet deze strategie worden gecombineerd met specifieke maatregelen voor vrouwen in alle leeftijdscategorieën.

(6) Vrouwen leveren een bijdrage aan ontwikkeling, ondanks tal van obstakels die het effect van hun werk beperken en de voordelen ervan voor henzelf en de samenleving als geheel verminderen. Gezien de belangrijke rol die vrouwen, vanuit economisch, sociaal en milieuoogpunt, in hun verschillende levensfases in ontwikkelingslanden spelen, groeit internationaal het besef dat hun volledige deelname zonder enige vorm van discriminatie onontbeerlijk is voor duurzame en effectieve ontwikkeling.

(7) De Gemeenschap en haar lidstaten hebben de verklaring en het actieprogramma van de 4e Wereldvrouwenconferentie van Peking (1995) mede ondertekend. Daarin wordt de nadruk gelegd op de behoefte aan actie tegen wereldwijde obstakels voor gendergelijkheid en op gendermainstreaming als een strategie om gendergelijkheid te bevorderen.

(8) Volgens het VN-Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen is discriminatie van vrouwen een obstakel voor ontwikkeling. De partijen bij dat verdrag zijn dan ook overeengekomen deze vorm van discriminatie met alle passende middelen uit te roeien.

(9) Verordening (EG) nr. 2836/98 van de Raad van 22 december 1998 betreffende de integratie van de genderproblematiek in de ontwikkelingssamenwerking(2) is gericht op het ondersteunen van mainstreaming van genderanalyse in alle beleidsvormen op het gebied van ontwikkelingssamenwerking en op de ondersteuning en vergemakkelijking van de opname daarin van maatregelen ter bestrijding van genderongelijkheid tussen mannen en vrouwen. De verordening draagt bij tot de bevordering van gendergelijkheid in de nationale plannen die de voornaamste elementen van het actieprogramma van Peking ten uitvoer moeten leggen. De verordening is op 31 december 2003 verstreken.

(10) Volgens de verklaring van de Raad en de Commissie over het ontwikkelingsbeleid van de Europese Gemeenschap, die op 10 november 2000 werd aangenomen, is gendergelijkheid een transversaal vraagstuk.

(11) In de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement van 21 juni 2001 over het actieprogramma voor de horizontale integratie van het gendergelijkheidsaspect ("mainstreaming of gender equality") in de ontwikkelingssamenwerking van de Gemeenschap is het beleidskader vastgesteld voor die mainstreaming. Het actieprogramma is door de Raad goedgekeurd in de conclusies van 8 november 2001.

(12) Het Europees Parlement wees in de resolutie van 25 april 2002(3) over het actieprogramma op zijn gehechtheid aan gendermainstreaming als strategie op weg naar gendergelijkheid en naar een verbetering van de positie van de vrouw in ontwikkelingslanden.

(13) Deze verordening legt voor de gehele duur van het programma een financieel kader vast dat, in de zin van punt 33 van het Interinstitutioneel akkoord van 6 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over begrotingsdiscipline en de verbetering van de begrotingsprocedure(4), voor de begrotingsautoriteit het voornaamste referentiepunt vormt in de loop van de jaarlijkse begrotingsprocedure. In het algemeen dient de communautaire financiering voor ontwikkelingsaangelegenheden ook bij te dragen tot gendergelijkheid als een horizontale kwestie.

(14) De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen dienen te worden aangenomen overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(5).

(15) Aangezien de doelstellingen van het overwogen optreden, namelijk de bevordering van gendergelijkheid in de ontwikkelingssamenwerking niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de omvang of de gevolgen van dat optreden beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze verordening niet verder dan wat nodig is om die doelstelling te verwezenlijken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

TOEPASSINGSGEBIED

Artikel 1

1. Doel van deze verordening is de implementatie van maatregelen ter bevordering van gendergelijkheid in het beleid, de strategieën en de acties van de Gemeenschap op het gebied van ontwikkelingssamenwerking.

De Gemeenschap verstrekt daartoe financiële bijstand en relevante knowhow om gendergelijkheid in haar beleid op het gebied van ontwikkelingssamenwerking en in haar acties in ontwikkelingslanden te bevorderen.

2. De steun van de Gemeenschap moet het beleid en de capaciteiten van ontwikkelingslanden, alsmede de in het kader van andere samenwerkingsinstrumenten verleende bijstand aanvullen en versterken.

Artikel 2

Voor de toepassing van deze verordening geldt het volgende:

a) "gendermainstreaming": zodanige planning, (re)organisatie, verbetering en evaluatie van de beleidsprocessen, dat de reguliere actoren een perspectief van gendergelijkheid inbouwen in alle beleidsvormen, strategieën en acties, op alle niveaus en in alle stadia;

b) om te zorgen voor gelijkheid van mannen en vrouwen in de praktijk, kunnen "specifieke maatregelen" worden gehandhaafd of genomen om bepaalde geslachtsgebonden nadelen te voorkomen of te compenseren; dergelijke maatregelen zijn er in de eerste plaats op gericht de situatie van de vrouw op de onder deze verordening vallende terreinen te verbeteren.

Artikel 3

De doelstellingen van deze verordening liggen op een lijn met het doel om gendergelijkheid en de positie van de vrouw te bevorderen, zoals omschreven in de Millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling van de Verenigde Naties, het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen van de Verenigde Naties, de Slotverklaring en het Platform voor Actie van de Vierde Wereldvrouwenconferentie van Peking, en in het eindverslag van de speciale zitting van de Algemene Vergadering "Vrouwen 2000: gendergelijkheid, ontwikkeling en vrede voor de 21e eeuw", en omvatten:

a) de ondersteuning van gendermainstreaming op alle terreinen van ontwikkelingssamenwerking, in samenhang met specifieke maatregelen ten behoeve van vrouwen in alle leeftijdscategorieën, met het doel gendergelijkheid te bevorderen als een belangrijke factor voor armoedevermindering;

b) de ondersteuning van de endogene capaciteiten van de publieke en de particuliere sectoren in de ontwikkelingslanden die verantwoordelijkheid kunnen dragen en initiatieven kunnen nemen om gendergelijkheid te bevorderen.

Artikel 4

1. Activiteiten op het gebied van de bevordering van gendergelijkheid die voor financiering in aanmerking komen, zijn met name:

a) de ondersteuning van specifieke maatregelen in verband met de toegang van vrouwen tot, en hun controle over, middelen en diensten, in het bijzonder op het gebied van onderwijs en opleiding, gezondheid, economische en sociale activiteiten, werkgelegenheid en infrastructuren, en in verband met hun deelname aan de politieke, economische en sociale besluitvorming;

b) de bevordering van de verzameling, verspreiding, analyse en de verbetering van statistieken naar geslacht en leeftijd, ontwikkeling en verspreiding van methodologieën, richtlijnen, gendereffectrapportages ex ante en a posteriori, thematische studies, kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren, en andere operationele instrumenten;

c) de ondersteuning van maatregelen gericht op voorlichting, belangenbehartiging en oprichting van netwerken op het gebied van gendergelijkheid;

d) de ondersteuning van maatregelen ter versterking van de institutionele en operationele capaciteiten van de belangrijkste belanghebbenden bij het ontwikkelingsproces in de partnerlanden, zoals het ter beschikking stellen van genderexperts, opleidingsacties en technische bijstand.

2. In het kader van de in lid 1 bedoelde maatregelen kunnen de volgende instrumenten gefinancierd worden:

a) studies rond theoretische of praktische vraagstukken in verband met gendergelijkheid die voor alle leeftijdscategorieën relevant zijn;

b) technische bijstand, met inbegrip van gendereffectrapportage, onderwijs, opleiding, informatiemaatschappij of andere diensten;

c) leveringen, audits, evaluatie- en controlemissies.

3. De communautaire middelen kunnen worden gebruikt voor de financiering van:

a) uitgaven voor investeringsprojecten, met uitzondering van de aankoop van onroerend goed, en

b) huishoudelijke uitgaven van een begunstigde instelling, inclusief vaste, administratie- en onderhoudskosten, die de kosten die zijn vastgesteld voor administratieve uitgaven, niet zouden mogen overschrijden.

De financiering van exploitatiesubsidies dient stapsgewijs te worden verlaagd.

Artikel 5

Bij de selectie en implementatie van de in artikel 4, lid 1, bedoelde activiteiten wordt bijzondere aandacht besteed aan de volgende punten:

a) de acties en programma's dienen de potentie te hebben als katalysator en multiplicator te fungeren, ter ondersteuning van de mainstreamingstrategie op grote schaal in acties van de Gemeenschap;

b) strategische partnerschappen en grensoverschrijdende samenwerking die met name de regionale samenwerking op het gebied van gendergelijkheid intensiveren, dienen te worden versterkt;

c) bij de planning van acties dient te worden gestreefd naar kosteneffectiviteit en duurzaam effect;

d) doelstellingen en indicatoren dienen duidelijk te worden gedefinieerd en gecontroleerd;

e) er dienen inspanningen te worden geleverd ter bevordering van synergieën met beleidsvormen en programma's die gericht zijn op reproductieve en seksuele gezondheid en rechten en aan armoede gerelateerde ziekten, met name HIV/AIDS-programma's, bestrijding van geweld, meisjesvraagstukken, onderwijs en opleiding van vrouwen van alle leeftijden, ouderen, het milieu, mensenrechten, conflictpreventie en de democratisering en de deelname van vrouwen aan het politieke, economische en sociale besluitvormingsproces;

f) gendermainstreaming dient in de zes prioritaire gebieden van het communautair ontwikkelingsbeleid te betreffen;

g) speciale aandacht dient te worden besteed aan het onderwijs voor meisjes en de mogelijkheid de ongelijke kansen gelijker te trekken door plaatselijke vrouwelijke docenten aan te werven en op te leiden.

HOOFDSTUK II

IMPLEMENTATIE VAN HULP

Artikel 6

1. De financiële steunverlening krachtens deze verordening vindt plaats in de vorm van subsidies of contracten.

2. Een subsidie mag slechts worden gebruikt voor de financiering van de volledige kosten van een maatregel indien wordt aangetoond dat dit essentieel is voor de uitvoering van die maatregel, met uitzondering van maatregelen die voortvloeien uit de implementatie van financieringsovereenkomsten met derde landen of maatregelen die worden beheerd door internationale organisaties. In alle andere gevallen dient te worden verzocht om een financiële bijdrage van de in artikel 7 gedefinieerde begunstigden. Bij de vaststelling van die bijdrage dient rekening te worden gehouden met de capaciteit van de betrokken partners en de aard van de actie.

3. Contracten met begunstigden mogen voorzien in de financiering van de operationele uitgaven van deze laatsten, overeenkomstig artikel 4, lid 3, onder b).

4. De levering van financiële bijstand in het kader van deze verordening kan medefinanciering omvatten met andere donors, in het bijzonder de lidstaten, de Verenigde Naties, en internationale of regionale ontwikkelingsbanken of financiële instellingen.

Artikel 7

1. De partners die voor financiële bijstand in het kader van deze verordening in aanmerking komen, zijn:

a) overheidsinstellingen en -organen op nationaal, regionaal en plaatselijk bestuursniveau;

b) plaatselijke gemeenschappen, NGO's, in het bijzonder die welke actief zijn op het gebied van de gendergelijkheid, vrouwenorganisaties, organisaties van plaatselijke gemeenschappen, vakbonden en andere natuurlijke en rechtspersonen uit de particuliere non-profitsector;

c) de plaatselijke particuliere sector;

d) regionale organisaties;

e) internationale organisaties, zoals de Verenigde Naties en VN-organen, -fondsen en -programma's, ontwikkelingsbanken, financiële instellingen, wereldwijde initiatieven, internationale publieke/particuliere partnerschappen;

f) onderzoeksinstellingen, instituten voor ontwikkelingsstudies en universiteiten.

2. Onverminderd het bepaalde in lid 1, onder e), verleent de Gemeenschap financiële bijstand in de vorm van subsidies aan partners waarvan het hoofdkantoor is gevestigd in een lidstaat of een derde land dat in het kader van deze verordening communautaire bijstand krijgt of daarvoor in aanmerking kan komen, mits dit kantoor het feitelijke centrum is van waaruit de zakelijke activiteiten worden bestuurd. In uitzonderlijke gevallen mag dit kantoor zich in een ander derde land bevinden. Prioriteit wordt verleend aan endogene structuren die een rol kunnen spelen bij de ontwikkeling van plaatselijke capaciteiten op het gebied van gender.

Artikel 8

1. Indien deze acties onderwerp zijn van financieringsovereenkomsten tussen de Gemeenschap en het begunstigde land, dienen die overeenkomsten te bepalen dat de betaling van belastingen, heffingen en andere lasten niet door de Gemeenschap wordt gefinancierd.

2. Elke krachtens deze verordening gesloten financieringsovereenkomst, elke subsidieovereenkomst en elk krachtens deze verordening gesloten financieringscontract voorziet in controles ter plaatse door de Commissie en de Rekenkamer volgens de gebruikelijke procedures, die door de Commissie zijn vastgesteld op basis van de geldende bepalingen, met name het Financieel Reglement dat van toepassing is op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen(6).

3. Er worden de nodige maatregelen genomen om tot uitdrukking te laten komen dat de krachtens deze verordening verleende steun afkomstig is van de Gemeenschap.

Artikel 9

1. De deelname aan aanbestedingen en de gunning van aanbestedingsopdrachten staat op gelijke voorwaarden open voor alle natuurlijke personen en rechtspersonen uit de lidstaten, daarmee gelijkgestelde landen en alle ontwikkelingslanden. Op basis van reciprociteit staat deelname ook open voor andere derde landen. Deelname kan in uitzonderlijke en goed gemotiveerde gevallen worden opengesteld voor andere derde landen.

2. Leveringen zijn afkomstig uit de lidstaten, het begunstigde land of andere ontwikkelingslanden. In de in lid 1 genoemde gevallen mogen leveranties afkomstig zijn uit andere landen.

Artikel 10

1. Om de doelstellingen van samenhang en complementariteit, als bedoeld in het Verdrag, te verwezenlijken en om optimale doeltreffendheid van de steun te garanderen, kan de Commissie alle noodzakelijke coördinatiemaatregelen nemen, met name:

a) de totstandbrenging van een systeem voor systematische uitwisseling en analyse van gegevens over gefinancierde acties en acties die de Gemeenschap en de lidstaten overwegen te financieren;

b) de coördinatie van de acties op de plaats van uitvoering, door middel van regelmatige vergaderingen en uitwisseling van informatie tussen de vertegenwoordigers van de Commissie en de lidstaten in het begunstigde land, plaatselijke autoriteiten en andere gedecentraliseerde instanties.

2. De Commissie stelt het gendervraagstuk als een vast agendapunt aan de orde tijdens vergaderingen van vertegenwoordigers van de Commissie, de lidstaten en de partnerlanden om het bewustzijn te vergroten met betrekking tot de genderproblematiek op nieuwe terreinen van ontwikkelingssamenwerking.

3. De Commissie houdt rekening met de ervaringen van de lidstaten, andere donoren en partnerlanden op het gebied van integratie van gendermainstreaming en de emancipatie van vrouwen.

4. De Commissie mag samen met de lidstaten alle nodige initiatieven nemen om te zorgen voor een optimale coördinatie met andere betrokken donoren, in het bijzonder donoren die deel uitmaken van het systeem van de Verenigde Naties.

HOOFDSTUK III

FINANCIËLE BEPALINGEN EN RELEVANTE BESLUITVORMINGSPROCEDURES

Artikel 11

1. Het financiële kader voor de uitvoering van deze verordening in de periode van 2004 tot en met 2006 wordt hierbij vastgesteld op 9 miljoen euro.

2. De jaarlijkse kredieten worden door de begrotingsautoriteit goedgekeurd binnen de grenzen van de financiële vooruitzichten.

Artikel 12

1. De Commissie is verantwoordelijk voor de opstelling van strategische programmeringsrichtlijnen, waarin de samenwerking van de Gemeenschap wordt gedefinieerd in termen van meetbare doelstellingen, prioriteiten, termijnen voor specifieke actiegebieden, uitgangspunten en verwachte resultaten. De programmering is meerjaarlijks en indicatief.

2. In het kader van een gezamenlijke vergadering van de in artikel 14, lid 1, bedoelde comités vindt eenmaal per jaar overleg plaats op basis van een uiteenzetting door de vertegenwoordiger van de Commissie van de algemene richtlijnen voor de te voeren acties.

Artikel 13

1. De Commissie is verantwoordelijk voor het voorafgaand onderzoek van, de besluitvorming inzake en het beheer van de onder deze verordening vallende acties, volgens de geldende budgettaire en andere procedures, met name die welke zijn vastgelegd in het Financieel Reglement.

2. Het werkprogramma dient overeenkomstig de in artikel 14, lid 2, vastgestelde procedure te worden goedgekeurd.

Artikel 14

1. De Commissie wordt bijgestaan door het geografisch comité dat bevoegd is voor ontwikkeling.

2. In gevallen waarin wordt verwezen naar dit lid, zijn de artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 7 en 8.

De in artikel 4, lid 3, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op 45 dagen.

3. Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

HOOFDSTUK IV

RAPPORTEN

Artikel 15

1. Na elk begrotingsjaar legt de Commissie het Europees Parlement en de Raad een jaarverslag voor over het EG-beleid inzake ontwikkelingssamenwerking, met daarin informatie over de in de loop van dat begrotingsjaar gefinancierde acties en de conclusies van de Commissie betreffende de uitvoering van deze verordening in het voorgaande begrotingsjaar.

Het overzicht bevat met name informatie over de sterke en zwakke punten en de resultaten van de acties, de organisaties waarmee contracten zijn gesloten en de resultaten van eventuele onafhankelijke evaluaties van specifieke acties.

2. Een jaar vóór het verstrijken van deze verordening legt de Commissie het Europees Parlement en de Raad een onafhankelijk beoordelingsrapport voor over de uitvoering van deze verordening, met het doel vast te stellen of de beoogde doelstellingen zijn bereikt en om richtlijnen te geven om toekomstige acties doeltreffender te maken. Op basis van dit beoordelingsrapport kan de Commissie voorstellen doen voor de toekomst van deze verordening en, voor zover nodig, voorstellen deze te wijzigen.

Artikel 16

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing tot en met 31 december 2006.

Gedaan te Straatsburg, 21 april 2004.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

P. Cox

Voor de Raad

De voorzitter

D. Roche

(1) Advies van het Europees Parlement van 18 december 2003 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 19 februari 2004 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en standpunt van het Europees Parlement van 30 maart 2004 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2) PB L 354 van 30.12.1998, blz. 5. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).

(3) PB C 131 E van 5.6.2003, blz. 153.

(4) PB C 172 van 18.6.1999, blz. 1. Overeenkomst zoals gewijzigd bij Besluit 2003/429/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 147 van 14.6.2003, blz. 25).

(5) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(6) Verordening van de Raad (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1).