13.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 338/18


RICHTLIJN 2004/101/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 27 oktober 2004

houdende wijziging van Richtlijn 2003/87/EG tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap, met betrekking tot de projectgebonden mechanismen van het Protocol van Kyoto

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 175, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 2003/87/EG tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (3) is erop gericht reducties van broeikasgasemissies op een kosteneffectieve en economisch efficiënte manier te bevorderen, erkennend dat op langere termijn het niveau van de mondiale uitstoot van broeikasgassen met ongeveer 70 % moet worden verminderd vergeleken met dat van 1990. De richtlijn heeft tot doel bij te dragen tot het vervullen van de verplichtingen van de Gemeenschap en haar lidstaten om de antropogene emissies van broeikasgassen te verminderen overeenkomstig het Protocol van Kyoto, dat werd goedgekeurd bij Beschikking 2002/358/EG van de Raad van 25 april 2002 betreffende de goedkeuring, namens de Europese Gemeenschap, van het Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC) en de gezamenlijke nakoming van de in dat kader aangegane verplichtingen (4).

(2)

Richtlijn 2003/87/EG bepaalt dat de erkenning van kredieten van projectgebonden mechanismen voor het vervullen van de verplichtingen vanaf 2005 de kosteneffectiviteit van het verwezenlijken van reducties van de mondiale uitstoot van broeikasgassen zal verhogen en dat daarin zal worden voorzien door middel van bepalingen die Kyoto-projectgebonden mechanismen, waaronder Joint Implementation (JI - gemeenschappelijke uitvoering) en het Clean Development Mechanism (CDM - mechanisme voor schone ontwikkeling) in het kader van het Protocol van Kyoto koppelen aan de Gemeenschapsregeling voor de handel in broeikasgasemissierechten (hierna „de Gemeenschapsregeling” genoemd).

(3)

Koppeling van de Kyoto-projectgebonden mechanismen aan de Gemeenschapsregeling, met behoud van de milieu-integriteit, biedt de mogelijkheid emissiekredieten te gebruiken die zijn gegenereerd door middel van projectactiviteiten die krachtens de artikelen 6 en 12 van het Protocol van Kyoto in aanmerking komen om de verplichtingen van de lidstaten ingevolge artikel 12, lid 3, van Richtlijn 2003/87/EGna te komen. Zodoende ontstaat een grotere diversiteit van goedkope opties om aan de verplichtingen in het kader van de Gemeenschapsregeling te voldoen, waardoor de totale kosten van de nakoming van het Protocol van Kyoto verminderen en de liquiditeit van de markt voor broeikasgasemissierechten in de Gemeenschap verbetert. Door het stimuleren van de vraag naar JI-kredieten zullen bedrijven in de Gemeenschap investeren in de ontwikkeling en overdracht van geavanceerde milieuvriendelijke technologie en knowhow. De vraag naar CDM-kredieten zal eveneens worden gestimuleerd en ontwikkelingslanden die als gastland van CDM-projecten fungeren zullen zodoende worden bijgestaan in het verwezenlijken van hun doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling.

(4)

Kredieten van projectgebonden mechanismen van het Protocol van Kyoto zullen pas na de inwerkingtreding van het Protocol van Kyoto beschikbaar komen. De Kyoto-projectgebonden mechanismen, die door de Gemeenschap en haar lidstaten, en door bedrijven en personen die buiten de Gemeenschapsregeling vallen, worden gebruikt, moeten bovendien zodanig aan de Gemeenschapsregeling worden gekoppeld dat zij verenigbaar zijn met het UNFCCC (Raamverdrag van de VN inzake klimaatverandering) en het Protocol van Kyoto en verdere op grond daarvan genomen besluiten alsook met de doelstellingen en architectuur van de Gemeenschapsregeling en bepalingen, als vastgesteld bij Richtlijn 2003/87/EG.

(5)

De lidstaten kunnen aan exploitanten toestaan om in de Gemeenschapsregeling vanaf 2005 gebruik te maken van gecertificeerde emissiereducties (CER's), en vanaf 2008 van emissiereductie-eenheden (ERU's). Het gebruik van CER's en ERU's vanaf 2008 is toegestaan tot aan een percentage van de toewijzing aan elke installatie, die iedere lidstaat in zijn nationale toewijzingsplan moet specificeren. Het gebruik geschiedt door de uitgifte en onmiddellijke inlevering van één emissierecht in ruil voor één CER of ERU. Een in ruil voor een CER of ERU uitgegeven emissierecht correspondeert met de bewuste CER of ERU.

(6)

De verordening van de Commissie voor een gestandaardiseerd en beveiligd registratiesysteem die moet worden aangenomen op grond van artikel 19, lid 3 van Richtlijn 2003/87/EG en artikel 6, lid 1 van Beschikking nr. 280/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 betreffende een bewakingssysteem voor de uitstoot van broeikasgassen in de Gemeenschap en de uitvoering van het Protocol van Kyoto (5) zal regels geven voor de relevante processen en procedures in het registratiesysteem voor het gebruik van gecertificeerde emissiereducties (CER's) in de periode 2005-2007 en daaropvolgende periodes alsmede het gebruik van emissiereductie-eenheden (ERU's) in de periode 2008-2012 en daaropvolgende perioden.

(7)

Elke lidstaat neemt een besluit over de limiet op het gebruik van CER's en ERU's uit projectactiviteiten, waarbij terdege rekening wordt gehouden met de desbetreffende bepalingen in het Protocol van Kyoto en de akkoorden van Marrakesh, om de eis daarin na te leven dat het gebruik van mechanismen een aanvulling vormt op binnenlandse maatregelen. Binnenlandse maatregelen vormen derhalve een aanzienlijk onderdeel van de totale inspanningen.

(8)

Overeenkomstig het UNFCC en het Kyoto-protocol en latere op grond daarvan genomen besluiten dienen de lidstaten af te zien van het gebruik van met behulp van nucleaire installaties gegenereerde CER's en ERU's om te voldoen aan hun verplichtingen overeenkomstig artikel 3, lid 1 van het Protocol van Kyoto en Besluit 2002/358/EG.

(9)

In het op grond van het UNFCCC en het Protocol van Kyoto aangenomen besluit 19/CP.7 wordt onderstreept dat milieu-integriteit moet worden bereikt door onder meer degelijke modaliteiten, voorschriften en richtsnoeren voor de mechanismen, degelijke en strikte beginselen en regelingen inzake landgebruik, veranderingen in landgebruik en bosbouwactiviteiten, en dat rekening wordt gehouden met zaken als niet-duurzaamheid, additionaliteit, lekkage, onzekerheden alsmede sociaal-economische en milieugevolgen, met inbegrip van gevolgen voor biodiversiteit en natuurlijke ecosystemen in verband met bebossings- en herbebossingsprojectactiviteiten. De Commissie moet bij haar herziening van de richtlijn in 2006 technische bepalingen overwegen in verband met de tijdelijke aard van kredieten en de grens van 1 %, waarbinnen landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouwactiviteiten in aanmerking komen, zoals bedoeld in besluit 17/CP.7, en bepalingen in verband met het resultaat van de evaluatie van potentiële gevaren die verband houden met het gebruik van genetisch gemodificeerde organismen en potentieel invasieve vreemde soorten door bebossings- en herbebossingsprojecten om aan exploitanten het gebruik toe te staan van CER's en ERU's voortvloeiend uit landgebruik, veranderingen in landgebruik en bosbouwprojectactiviteiten in de Gemeenschapsregeling vanaf 2008, overeenkomstig de besluiten die worden genomen op grond van het UNFCCC of het Protocol van Kyoto.

(10)

Ter voorkoming van dubbeltelling mogen geen emissiereductie-eenheden en gecertificeerde emissiereducties worden verleend op basis van reducties die zijn gegenereerd door middel van in de Gemeenschap ondernomen projectactiviteiten die eveneens resulteren in een vermindering of beperking van emissies uit installaties die onder Richtlijn 2003/87/EG vallen, tenzij een dienovereenkomstig aantal emissierechten wordt geannuleerd in het register van de lidstaat van de herkomst van de CER's en ERU's.

(11)

Overeenkomstig de betreffende toetredingsverdragen moet met het acquis communautaire rekening worden gehouden bij de vaststelling van referentieniveaus voor projectactiviteiten die in tot de Unie toetredende landen worden ondernomen.

(12)

Een lidstaat die particuliere of openbare organisaties machtigt deel te nemen aan projectactiviteiten blijft verantwoordelijk voor de naleving van zijn verplichtingen krachtens het UNFCCC en het Protocol van Kyoto en zorgt ervoor dat deze deelneming strookt met de richtsnoeren, regels en procedures terzake, welke vastgesteld zijn op grond van het UNFCCC en het Protocol van Kyoto.

(13)

Overeenkomstig het UNFCCC, het Protocol van Kyoto en verdere voor de uitvoering ervan genomen besluiten moeten de Commissie en de lidstaten capaciteit opbouwende activiteiten in ontwikkelingslanden en landen in de overgang naar een markteconomie steunen, teneinde hen mede in staat te stellen ten volle te profiteren van JI en het CDM op een wijze die hun strategie voor duurzame ontwikkeling ten goede komt, terwijl de Commissie toezicht moet houden op de inspanningen in deze richting en hierover verslag moet uitbrengen.

(14)

Criteria en richtsnoeren die van belang zijn voor de beantwoording van de vraag of projecten voor het produceren van hydro-elektrische energie nadelige milieueffecten en sociale gevolgen hebben, zijn vastgesteld door de Wereldcommissie voor dammen in haar in november 2000 uitgebrachte verslag „Dams and Development - A New Framework for Decision-Making”, door de OESO en door de Wereldbank.

(15)

Aangezien deelneming aan JI- en CDM-projectactiviteiten op vrijwillige basis geschiedt, moeten de verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid van het bedrijfsleven op sociaal en milieugebied worden versterkt overeenkomstig paragraaf 17 van het implementatieplan van de wereldtop voor duurzame ontwikkeling. In dat verband moeten bedrijven worden aangemoedigd om de sociale en milieuprestatie van JI- en CDM-activiteiten waaraan zij deelnemen, te verbeteren.

(16)

Informatie over projectactiviteiten, waaraan een lidstaat of een door hem gemachtigde particuliere of openbare organisatie deelneemt, moet toegankelijk worden gemaakt voor het publiek overeenkomstig Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie (6).

(17)

De Commissie kan verwijzingen naar gevolgen voor de elektriciteitsmarkt opnemen in haar verslagen over de emissiehandel en het gebruik van kredieten van projectactiviteiten.

(18)

Nadat het Protocol van Kyoto in werking is getreden moet de Commissie nagaan of het eventueel mogelijk is overeenkomsten te sluiten met landen die zijn opgesomd in bijlage B bij het Protocol van Kyoto die dit nog moeten ratificeren, met het oog op erkenning van de emissierechten tussen de Gemeenschapsregeling en de verplichte programma's voor de handel in uitstoot van broeikasgassen die een bovengrens stellen aan de absolute uitstoot, die in deze landen zijn vastgesteld.

(19)

Aangezien het doel van deze richtlijn, de koppeling van de Kyoto-projectgebonden mechanismen en de Gemeenschapsregeling, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve, vanwege de omvang en de gevolgen van het voorgestelde optreden, beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen vaststellen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is om dat doel te bereiken.

(20)

Richtlijn 2003/87/EG dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen in Richtlijn 2003/87/EG

Richtlijn 2003/87/EG wordt als volgt gewijzigd:

1.

In artikel 3 worden de volgende punten toegevoegd:

„k)

„partij van bijlage I”, een in bijlage I van het UNFCCC opgenomen partij die het Protocol van Kyoto heeft bekrachtigd, zoals gespecificeerd in artikel 1, punt 7, van het Protocol van Kyoto;

l)

„projectactiviteit”, een projectactiviteit die door één of meer partijen van bijlage I is goedgekeurd in overeenstemming met artikel 6 of artikel 12 van het Protocol van Kyoto en de overeenkomstig het UNFCCC of het Protocol van Kyoto genomen besluiten;

m)

„emissiereductie-eenheid” (ERU), een eenheid die is verleend overeenkomstig artikel 6 van het Protocol van Kyoto en de overeenkomstig het UNFCCC of het Protocol van Kyoto genomen besluiten;

n)

„gecertificeerde emissiereductie” (CER), een eenheid die is verleend overeenkomstig artikel 12 van het Protocol van Kyoto en de overeenkomstig het UNFCCC of het Protocol van Kyoto genomen besluiten.”

2.

Na artikel 11 worden de volgende artikelen ingevoegd:

„Artikel 11 bis

Gebruik van CER's en ERU's uit projectactiviteiten in de Gemeenschapsregeling

1.   Onverminderd lid 3, kunnen lidstaten exploitanten toestaan CER's en ERU's van projectactiviteiten te gebruiken in de Gemeenschapsregeling gedurende elke in artikel 11, lid 2, bedoelde periode tot een percentage van de aan iedere installatie toegewezen hoeveelheid die door iedere lidstaat moet worden gespecificeerd in zijn nationale toewijzingsplan voor de periode in kwestie. Zulks geschiedt door het verlenen en de onmiddellijke inlevering van één emissierecht door de lidstaat in ruil voor één CER of ERU die de exploitant volgens het nationale register bezit.

2.   Onverminderd lid 3, kunnen lidstaten exploitanten gedurende de in artikel 11, lid 1, bedoelde periode toestaan CER's van projectactiviteiten te gebruiken in de Gemeenschapsregeling. Zulks geschiedt door het verlenen en de onmiddellijke inlevering van één emissierecht door de lidstaat in ruil voor één CER. De lidstaten annuleren CER's die door exploitanten zijn gebruikt tijdens de in artikel 11, lid 1, bedoelde periode.

3.   Alle CER's en ERU's die worden uitgegeven en kunnen worden gebruikt overeenkomstig het UNFCCC en het Protocol van Kyoto en vervolgbesluiten in het kader daarvan kunnen worden gebruikt in de Gemeenschapsregeling:

a)

uitgezonderd, in overweging genomen dat de lidstaten overeenkomstig het UNFCCC en het Protocol van Kyoto en latere op grond daarvan genomen besluiten moeten afzien van het gebruik van CER's en ERU's die worden gegenereerd uit nucleaire installaties, teneinde te kunnen voldoen aan hun verplichtingen overeenkomstig artikel 3, lid 1, van het Protocol van Kyoto en beschikking 2002/358/EG, dat exploitanten CER's en ERU's, die in dergelijke installaties worden gegenereerd gedurende de in artikel 11, lid 1, bedoelde periode en de eerste periode van vijf jaar waarnaar wordt verwezen in artikel 11, lid 2, niet mogen gebruiken in de Gemeenschapsregeling,

en

b)

met uitzondering van uit landgebruik, verandering in het landgebruik en bosbouwactiviteiten afkomstige CER's en ERU's.

Artikel 11 ter

Projectactiviteiten

1.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de referentieniveaus voor projectactiviteiten, zoals omschreven in latere op grond van het UNFCCC of het Protocol van Kyoto genomen besluiten, welke worden ondernomen in landen die een toetredingsverdrag met de Unie hebben ondertekend, volledig voldoen aan het acquis communautaire, met inbegrip van de tijdelijke ontheffingen als bepaald in dat toetredingsverdrag.

2.   Met uitzondering van het bepaalde in de leden 3 en 4, dragen lidstaten die als gastland voor projectactiviteiten fungeren, er zorg voor dat geen ERU's of CER's worden verleend voor reducties of beperkingen van broeikasgasemissies uit onder deze richtlijn vallende installaties.

3.   Tot 31 december 2012 kunnen voor JI- en CDM-projectactiviteiten die de uitstoot van een installatie welke onder het toepassingsgebied van deze richtlijn valt rechtstreeks terugdringen of beperken uitsluitend ERU's en CER'S worden verleend indien door de exploitant van de installatie in kwestie een gelijk aantal emissierechten wordt geannuleerd.

4.   Tot 31 december 2012 kunnen voor JI- en CDM-projectactiviteiten die de uitstoot van een installatie welke onder het toepassingsgebied van deze richtlijn valt rechtstreeks terugdringen of beperken uitsluitend ERU's en CER'S worden verleend indien een gelijk aantal emissierechten wordt geannuleerd uit het nationale register van de lidstaat waaruit de ERU's of CER's afkomstig zijn.

5.   Een lidstaat die particuliere of openbare organisaties machtigt deel te nemen aan projectactiviteiten blijft verantwoordelijk voor het nakomen van haar verplichtingen overeenkomstig het UNFCCC en het Protocol van Kyoto en ziet erop toe dat deze deelname strookt met de desbetreffende richtsnoeren, uitvoeringsvoorwaarden en procedures overeenkomstig het UNFCCC en het Protocol van Kyoto.

6.   Wat betreft projectactiviteiten voor de opwekking van waterkracht met een opwekkingsvermogen van meer dan 20 MW zien de lidstaten er bij de goedkeuring van dergelijke projectactiviteiten op toe dat gedurende de ontwikkeling van dergelijke projectactiviteiten de hand wordt gehouden aan de desbetreffende internationale normen en richtsnoeren, o.a. die welke deel uitmaken van het in 2000 uitgebrachte verslag van de Wereldcommissie stuwdammen: „Dams and Development - A new Framework for Decision-Making”.

7.   Bepalingen inzake de uitvoering van de leden 3 en 4, met name indien zij betrekking hebben op het voorkomen van dubbeltellingen, alsook iedere bepaling die noodzakelijk is voor de uitvoering van lid 5 indien het gastland voldoet aan alle eisen om in aanmerking te komen voor JI project activiteiten, worden vastgesteld overeenkomstig artikel 23, lid 2.”

3.

Artikel 17 wordt vervangen door:

„Artikel 17

Toegang tot informatie

Besluiten over de toekenning van emissierechten, informatie in het bezit van de bevoegde autoriteit over projectactiviteiten waaraan een lidstaat of een door hem gemachtigde particuliere of openbare organisatie deelneemt, en de uitstootverslagen die verplicht zijn overeenkomstig de vergunning voor de uitstoot van broeikasgassen, worden door de bevoegde autoriteit voor het publiek toegankelijk gemaakt, overeenkomstig Richtlijn 2003/4/EG.”

4.

Aan artikel 18 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„De lidstaten zorgen met name voor coördinatie tussen hun aangewezen centrale punt voor de goedkeuring van projectactiviteiten overeenkomstig artikel 6, lid 1, onder a), van het Protocol van Kyoto en hun aangewezen nationale autoriteit voor de uitvoering van artikel 12 van het Protocol van Kyoto respectievelijk aangewezen overeenkomstig latere op grond van het UNFCCC of het Protocol van Kyoto genomen besluiten.”

5.

Aan lid 3 van artikel 19 wordt de volgende zin toegevoegd:

„Die verordening bevat tevens bepalingen betreffende het gebruik en de identificatie van CER's en ERU's voor gebruik in de Gemeenschapsregeling en betreffende de bewaking van het niveau van dit gebruik.”

6.

Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 1 wordt de tweede zin vervangen door:

„In dit verslag wordt bijzondere aandacht besteed aan de regelingen voor de toewijzing van emissierechten, het gebruik van ERU's en CER's in de Gemeenschapsregeling, het functioneren van de nationale registers, de toepassing van richtsnoeren voor bewaking en rapportage, de verificatie en kwesties die met de naleving van de richtlijn verband houden en aan de eventuele fiscale behandeling van emissierechten.”

b)

Lid 3 wordt vervangen door:

„3.   De Commissie organiseert een uitwisseling, tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, van gegevens betreffende ontwikkelingen in verband met de verlening van emissierechten, gebruik van ERU's en CER's in de Gemeenschapsregeling, het functioneren van de nationale registers, de bewaking, de rapportage, de verificatie en de naleving van deze richtlijn.”

7.

Na artikel 21 wordt het volgende artikel ingevoegd:

„Artikel 21 bis

Overeenkomstig het UNFCCC, het Protocol van Kyoto en verdere voor de uitvoering ervan genomen besluiten trachten de Commissie en de lidstaten capaciteit opbouwende activiteiten in ontwikkelingslanden en landen die een overgang naar een markteconomie doormaken, te steunen, teneinde hen in staat te stellen ten volle te profiteren van JI en het CDM op een wijze die hun strategie voor duurzame ontwikkeling ten goede komt en het betrekken van organisaties in de ontwikkeling en uitvoering van JI- en CDM-projecten te vergemakkelijken.”

8.

Artikel 30 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 2, punt d), wordt vervangen door:

„d)

het gebruik van kredieten afkomstig van projectactiviteiten, met inbegrip van de noodzaak van harmonisatie van het toegestane gebruik van ERU's en CER's in de Gemeenschapsregeling;”

b)

aan lid 2 worden de volgende punten toegevoegd:

„l)

het effect van projectgebonden mechanismen op gastlanden, vooral op hun ontwikkelingsdoelstellingen, of er JI- en CDM-projecten voor grote waterkrachtcentrales met een opwekkingsvermogen van meer dan 500 MW zijn goedgekeurd die negatieve sociale of milieueffecten hebben, en het toekomstige gebruik van CER's of ERU's die voortkomen uit dergelijke projectactiviteiten voor de opwekking van waterkracht in de Gemeenschapsregeling;

m)

de steun aan capaciteitsontwikkeling in ontwikkelingslanden en landen wier economie zich in een overgangsfase bevindt;

n)

de uitvoeringsvoorwaarden en procedures voor goedkeuring door de lidstaten van binnenlandse projectactiviteiten en voor de uitgifte van emissierechten in verband met uitstootverminderingen of -beperkingen die voortvloeien uit dergelijke activiteiten vanaf 2008;

o)

technische bepalingen in verband met de tijdelijke aard van kredieten en de grens van 1 %, waarbinnen landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouwprojectactiviteiten in aanmerking komen, zoals bepaald bij Besluit 17/CP.7, en bepalingen in verband met de resultaten van de evaluatie van mogelijke gevaren die verband houden met het gebruik van genetisch gemodificeerde organismen en mogelijk invasieve vreemde soorten via projectactiviteiten met betrekking tot bebossing en herbebossing, om exploitanten vanaf 2008 in staat te stellen CER's en ERU's te gebruiken in de Gemeenschapsregeling die afkomstig zijn van projectactiviteiten op het gebied van landgebruik, wijziging van landgebruik en bosbouwprojecten, overeenkomstig de besluiten die zijn genomen op basis van het UNFCCC of het Protocol van Kyoto.”

c)

lid 3 wordt vervangen door:

„3.   Voorafgaand aan iedere in artikel 11, lid 2 bedoelde periode maakt iedere lidstaat in zijn nationale toewijzingsplan bekend welk gebruik hij voornemens is te maken van ERU's en CER's, alsook het percentage van de toewijzing aan iedere installatie dat exploitanten in het kader van de Gemeenschapsregeling gedurende die periode maximaal aan ERU's en CER's mogen gebruiken. Het totaalgebruik van ERU's en CER's moet stroken met de desbetreffende supplementariteitsverplichtingen overeenkomstig het Protocol van Kyoto en het UNFCCC en de in het kader daarvan genomen besluiten.

Overeenkomstig artikel 3 van Beschikking nr. 208/2004/EG van de Commissie van 16 oktober 2003 inzake een procedure op grond van artikel 81 van het EG-Verdrag en artikel 53 van de EER-overeenkomst (7) brengen de lidstaten om de twee jaar aan de Commissie verslag uit over de mate waarin de binnenlandse activiteiten een aanzienlijk element vormen van de op nationaal vlak geleverde inspanningen, en van de mate waarin het gebruik van de projectgebonden mechanismen daadwerkelijk een aanvulling betekent op binnenlandse maatregelen, alsook van de verhouding hiertussen overeenkomstig de desbetreffende bepalingen in het Protocol van Kyoto en de in het kader daarvan genomen besluiten. De Commissie brengt ter zake overeenkomstig artikel 5 van bedoelde beschikking verslag uit. Tegen de achtergrond van dit verslag doet de Commissie zo nodig wetgevende of andere voorstellen ter aanvulling van de door de lidstaten vastgestelde bepalingen om ervoor te zorgen dat het gebruik van de mechanismen een aanvulling is op binnenlandse maatregelen in de Gemeenschap.”

9.

Aan bijlage III wordt het volgende punt toegevoegd:

„12.

In het plan wordt het maximale aantal CER's en ERU's gespecificeerd dat door exploitanten in het kader van de Gemeenschapsregeling mag worden gebruikt als een percentage van de aan iedere installatie toegewezen hoeveelheid. Dit percentage moet stroken met de supplementariteitsverplichtingen van de lidstaat overeenkomstig het Protocol van Kyoto en de besluiten die zijn genomen overeenkomstig het UNFCCC en het Protocol van Kyoto.”

Artikel 2

Uitvoering

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk 13 november 2005 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden door de lidstaten vastgesteld.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen. De Commissie stelt de overige lidstaten daarvan in kennis.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 27 oktober 2004.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. BORRELL FONTELLES

Voor de Raad

De voorzitter

A. NICOLAI


(1)  PB C 80 van 30.3.2004, blz. 61.

(2)  Advies van het Europees Parlement van 20 april 2004 (nog niet verschenen in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 13 september 2004 (nog niet verschenen in het Publicatieblad).

(3)  PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32.

(4)  PB L 130 van 15.5.2002, blz. 1.

(5)  PB L 49 van 19.2.2004, blz. 1.

(6)  PB L 41 van 14.2.2003, blz. 26.

(7)  PB L 49 van 19.2.2004, blz. 1.