32003R1335

Verordening (EG) nr. 1335/2003 van de Commissie van 25 juli 2003 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2454/93 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (Voor de EER relevante tekst)

Publicatieblad Nr. L 187 van 26/07/2003 blz. 0016 - 0020


Verordening (EG) nr. 1335/2003 van de Commissie

van 25 juli 2003

tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2454/93 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek(1), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2700/2000 van het Europees Parlement en de Raad(2), inzonderheid op artikel 247 en artikel 247 bis,

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Volgens artikel 220, lid 2, onder b), en artikel 239 van Verordening (EEG) nr. 2913/92 bestaat in bepaalde gevallen de mogelijkheid in- of uitvoerrechten niet achteraf te boeken of deze om redenen van billijkheid terug te betalen of kwijt te schelden.

(2) Daar de inning van de traditionele eigen middelen krachtens artikel 8 van Besluit 2000/597/EG, Euratom van de Raad van 29 september 2000 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen(3) in de eerste plaats de taak is van de lidstaten, verdient het aanbeveling de autoriteiten van de lidstaten in eerste instantie zelf te laten beslissen of in- of uitvoerrechten, al dan niet achteraf moeten worden geboekt krachtens artikel 220, lid 2, onder b), van Verordening (EEG) nr. 2913/92 of moeten worden terugbetaald of kwijtgescholden krachtens artikel 239 van de genoemde verordening.

(3) Het is echter wenselijk, teneinde de gelijke behandeling van alle marktdeelnemers te waarborgen en de financiële belangen van de Gemeenschappen veilig te stellen, de verplichting te handhaven dat bepaalde dossiers ter beslissing aan de Commissie worden voorgelegd, met name wanneer de lidstaten van mening zijn dat een gunstige beschikking moet worden genomen en a) de Commissie mogelijk een vergissing of verzuim heeft begaan, of b) de in het dossier beschreven omstandigheden verband houden met communautaire onderzoeken op grond van Verordening (EG) nr. 515/97 van de Raad van 13 maart 1997 betreffende de wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en de samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie met het oog op de juiste toepassing van de douane- en landbouwvoorschriften(4), of c) het bedrag aan rechten 500000 EUR of meer is.

(4) Verwijzing naar de Commissie is evenwel niet nodig indien deze reeds een beschikking heeft genomen in een geval waarin zich feitelijk en juridisch vergelijkbare omstandigheden voordoen en de lidstaten zich voor hun definitieve beslissing kunnen baseren op de meest recente, feitelijk en juridisch vergelijkbare beschikking van de Commissie.

(5) Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie(5), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 881/2003(6), moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6) Het Comité douanewetboek heeft binnen de door de voorzitter vastgestelde termijn geen advies uitgebracht en de Commissie heeft bijgevolg bij de Raad een voorstel voor die maatregelen ingediend; daar de Raad geen besluit heeft genomen binnen de termijn die is vastgesteld bij artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(7), is het de taak van de Commissie genoemde maatregelen vast te stellen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EEG) nr. 2454/93 wordt als volgt gewijzigd:

1. artikel 869 wordt als volgt gewijzigd:

a) punt b) wordt vervangen door:

"b) wanneer zij van oordeel zijn dat aan alle in artikel 220, lid 2, onder b), van het wetboek gestelde voorwaarden is voldaan, met uitzondering van de gevallen waarin het dossier overeenkomstig artikel 871 naar de Commissie moet worden verwezen. Wanneer artikel 871, lid 2, tweede streepje, van toepassing is, mogen de douaneautoriteiten het besluit de betrokken rechten niet achteraf te boeken pas nemen na afloop van de overeenkomstig de artikelen 871 tot en met 876 ingeleide procedure.".

b) punt c) wordt geschrapt.

c) de twee volgende alinea's worden toegevoegd:"Wanneer een verzoek om terugbetaling of kwijtschelding wordt ingediend uit hoofde van artikel 236 van het wetboek, in samenhang met artikel 220, lid 2, onder b), van het wetboek, is het bepaalde onder b) van de eerste alinea en in de artikelen 871 tot en met 876 van overeenkomstige toepassing.

De lidstaten verlenen elkaar bijstand bij de toepassing van het bovenstaande, met name wanneer een vergissing is begaan door de douaneautoriteiten van een andere lidstaat dan die welke bevoegd is tot het nemen van de beschikking.".

2. De artikelen 870, 871 en 872 worden vervangen door:

"Artikel 870

1. Elke lidstaat houdt ter beschikking van de Commissie de lijst van gevallen waarin werden toegepast:

- artikel 869, onder a);

- artikel 236 van het wetboek, in samenhang met artikel 220, lid 2, onder b), van het wetboek, wanneer de in lid 2 bedoelde mededeling niet vereist is;

- artikel 869, onder b), wanneer de in lid 2 bedoelde mededeling niet vereist is.

2. Elke lidstaat deelt de Commissie de lijst mede van gevallen, beknopt samengevat, waarin artikel 236 van het wetboek, in samenhang met artikel 220, lid 2, onder b), van het wetboek, of artikel 869, onder b), werd toegepast voorzover het ingevolge eenzelfde vergissing van een marktdeelnemer niet geïnde bedrag dat, in voorkomend geval, met meerdere in- of uitvoerverrichtingen verband houdt, hoger is dan 50000 EUR. Deze mededeling wordt in het eerste en het derde kwartaal van elk jaar gedaan voor alle gevallen ten aanzien waarvan in het voorbije halfjaar werd besloten niet tot boeking achteraf over te gaan.

Artikel 871

1. De douaneautoriteit verwijst een zaak naar de Commissie voor afhandeling overeenkomstig de in de artikelen 872 tot en met 876 bedoelde procedure wanneer zij meent dat aan de voorwaarden van artikel 220, lid 2, onder b), van het wetboek is voldaan en:

- zij van oordeel is dat de Commissie een vergissing in de zin van artikel 220, lid 2, onder b), van het wetboek heeft begaan, of

- de omstandigheden in het betrokken geval verband houden met de resultaten van een communautair onderzoek op grond van Verordening (EG) nr. 515/97 van de Raad van 13 maart 1997 betreffende de wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en de samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie met het oog op de juiste toepassing van de douane- en landbouwvoorschriften(8), dan wel op grond van enige andere communautaire bepaling of door de Gemeenschap met bepaalde landen of groepen van landen gesloten overeenkomst die in de mogelijkheid van dergelijke communautaire onderzoeken voorziet, of

- het ingevolge eenzelfde vergissing van een marktdeelnemer niet geïnde bedrag dat, in voorkomend geval, met meerdere in- of uitvoerverrichtingen verband houdt, hoger is dan of gelijk is aan 500000 EUR.

2. De in lid 1 bedoelde verwijzing vindt niet plaats wanneer:

- de Commissie overeenkomstig de procedure van de artikelen 872 tot en met 876 reeds een beschikking heeft genomen in een geval waarin zich feitelijk en juridisch vergelijkbare omstandigheden hebben voorgedaan;

- reeds een geval dat feitelijk en juridisch vergelijkbaar is bij de Commissie is ingeleid.

3. Het aan de Commissie toegezonden dossier dient alle voor een volledig onderzoek van het voorgelegde geval noodzakelijke elementen te bevatten, met inbegrip van een gedetailleerde evaluatie van het gedrag van de belanghebbende en met name van diens beroepservaring en goede trouw en de zorgvuldigheid waarvan hij blijk heeft gegeven. Deze evaluatie dient vergezeld te gaan van alle elementen die zouden kunnen aantonen dat de belanghebbende te goeder trouw heeft gehandeld. Het dossier moet bovendien een door de belanghebbende ondertekende verklaring bevatten waarin deze bevestigt dat hij kennis heeft genomen van het dossier en daaraan niets wenst toe te voegen of waarin hij alle aanvullende elementen vermeldt die zijns inziens in het dossier moeten worden opgenomen.

4. De Commissie bevestigt onverwijld de ontvangst van het dossier aan de betrokken lidstaat.

5. Wanneer blijkt dat de door de lidstaat medegedeelde gegevens voor de Commissie ontoereikend zijn om zich met kennis van zaken te kunnen uitspreken over het haar voorgelegde geval, kan zij deze of enige andere lidstaat om aanvullende informatie verzoeken.

6. De Commissie zendt het dossier terug aan de douaneautoriteit en de in de artikelen 872 tot en met 876 bedoelde procedure wordt geacht niet te zijn ingeleid indien een van de volgende omstandigheden zich voordoet:

- uit het dossier blijkt dat tussen de douaneautoriteit die het dossier heeft doorverwezen en de persoon die de in lid 3 bedoelde verklaring heeft ondertekend onenigheid bestaat over de feiten;

- het dossier is duidelijk onvolledig in die zin dat het geen enkel element bevat dat een onderzoek door de Commissie rechtvaardigt;

- het dossier dient krachtens het bepaalde in de leden 1 en 2 niet te worden doorverwezen;

- het bestaan van de douaneschuld is niet vastgesteld;

- tijdens het onderzoek van het betrokken dossier heeft de douaneautoriteit de Commissie nieuwe elementen medegedeeld die de feitelijke inhoud of de juridische evaluatie van het dossier ingrijpend kunnen wijzigen.

Artikel 872

De Commissie zendt de lidstaten binnen 15 dagen na de datum van ontvangst een afschrift van het in artikel 871, lid 3, bedoelde dossier.

Het onderzoek van dit dossier wordt zo spoedig mogelijk op de agenda van een vergadering van de in artikel 873 bedoelde groep van deskundigen geplaatst.".

3. De artikelen 873, 874 en 875 worden vervangen door:

"Artikel 873

Na raadpleging van een groep van deskundigen bestaande uit vertegenwoordigers van alle lidstaten die in het kader van het comité bijeenkomen teneinde het betrokken geval te onderzoeken, neemt de Commissie een beschikking waarbij zij vaststelt dat, hetzij de onderzochte situatie van zodanige aard is dat niet behoeft te worden overgegaan tot boeking achteraf van de betreffende rechten, hetzij de situatie niet van dien aard is.

Deze beschikking dient te worden genomen binnen negen maanden na ontvangst van het in artikel 871, lid 3, bedoelde dossier door de Commissie. Wanneer de in artikel 871, lid 3, bedoelde verklaring of evaluatie van het gedrag van de belanghebbende in het dossier ontbreken, dan gaat de termijn van negen maanden pas in op de datum van ontvangst van deze documenten door de Commissie. De douaneautoriteit en de belanghebbende bij het aan de Commissie voorgelegde geval worden hiervan in kennis gesteld.

Indien de Commissie genoodzaakt is om aanvullende informatie te verzoeken teneinde zich over de zaak te kunnen uitspreken, wordt de termijn van negen maanden verlengd met de tijd die is verstreken tussen de datum van verzending van het verzoek om aanvullende informatie door de Commissie en de datum van ontvangst van deze informatie. De belanghebbende bij het aan de Commissie voorgelegde geval wordt van de verlenging in kennis gesteld.

Indien de Commissie zelf onderzoek verricht om zich over de zaak te kunnen uitspreken, wordt de termijn van negen maanden verlengd met de tijd die nodig is voor dit onderzoek. Deze verlenging mag niet meer dan negen maanden bedragen. De douaneautoriteit en de belanghebbende bij het aan de Commissie voorgelegde geval worden in kennis gesteld van de datum waarop het onderzoek wordt geopend en van de datum waarop dit wordt beëindigd.

Indien de Commissie haar bezwaren overeenkomstig artikel 872 bis ter kennis heeft gebracht van de belanghebbende, wordt de termijn van negen maanden met een maand verlengd.

Artikel 874

De in artikel 873 bedoelde beschikking wordt de betrokken lidstaat zo spoedig mogelijk ter kennis gebracht, doch uiterlijk binnen een maand na de datum waarop de in het genoemde artikel bedoelde termijn verstrijkt.

De Commissie stelt alle lidstaten in kennis van door haar genomen beschikkingen, teneinde de douaneautoriteiten te helpen een beslissing te nemen in gevallen die feitelijk en juridisch vergelijkbaar zijn.

Artikel 875

Wanneer bij de in artikel 873 bedoelde beschikking wordt vastgesteld dat de onderzochte situatie van dien aard is dat niet tot boeking achteraf van de betrokken rechten behoeft te worden overgegaan, kan de Commissie de voorwaarden vaststellen waaronder de lidstaten niet tot boeking achteraf van de rechten behoeven over te gaan in gevallen waarin zich feitelijk en juridisch vergelijkbare omstandigheden voordoen.".

4. Artikel 899 wordt vervangen door:

"Artikel 899

1. Wanneer de beschikkende douaneautoriteit na ontvangst van het in artikel 239, lid 2, van het wetboek bedoelde verzoek om terugbetaling of kwijtschelding vaststelt:

- dat de tot staving van het verzoek aangevoerde argumenten beantwoorden aan een van de omstandigheden bedoeld in de artikelen 900 tot en met 903 en deze geen frauduleuze handeling of klaarblijkelijke nalatigheid van de zijde van de belanghebbende inhouden, staat zij de terugbetaling of kwijtschelding van de rechten bij in- of uitvoer toe;

- dat de tot staving van het verzoek aangevoerde argumenten beantwoorden aan een van de omstandigheden bedoeld in artikel 904, staat zij de terugbetaling of kwijtschelding van de rechten bij in- of uitvoer niet toe.

2. In de andere gevallen, met uitzondering van die waarin het dossier overeenkomstig artikel 905 naar de Commissie moet worden verwezen, beslist de beschikkende douaneautoriteit zelf of zij terugbetaling of kwijtschelding van rechten bij invoer of uitvoer verleent wanneer het gaat om bijzondere omstandigheden die geen frauduleuze handeling of klaarblijkelijke nalatigheid van de zijde van de belanghebbende inhouden.

Wanneer artikel 905, lid 2, tweede streepje, van toepassing is, kan een beschikking van de douaneautoriteiten tot terugbetaling of kwijtschelding van de betrokken rechten slechts worden genomen na afloop van de procedure die overeenkomstig de artikelen 906 tot en met 909 is ingeleid.

3. Voor de toepassing van artikel 239, lid 1, van het wetboek en van dit artikel wordt onder 'belanghebbende' verstaan de in artikel 878, lid 1, bedoelde persoon of personen of hun vertegenwoordigers evenals, in voorkomend geval, elke andere persoon die een rol heeft gespeeld bij het vervullen van de douaneformaliteiten voor de goederen in kwestie of die de voor het vervullen van deze formaliteiten noodzakelijke instructies heeft gegeven.

4. De lidstaten verlenen elkaar bijstand bij de toepassing van het bepaalde in de leden 1 en 2, met name wanneer een ambtelijk verzuim is begaan door de douaneautoriteiten van een andere lidstaat dan die welke bevoegd is tot het nemen van de beschikking.".

5. Na artikel 904 wordt het volgende artikel ingevoegd:

"Artikel 904 bis

1. Indien geen mededeling vereist is krachtens het bepaalde in lid 2, houdt elke lidstaat de lijst van de gevallen waarin de bepalingen van artikel 899, lid 2, werden toegepast ter beschikking van de Commissie.

2. Elke lidstaat deelt de Commissie een lijst mede van gevallen, beknopt samengevat, waarin artikel 899, lid 2, toepassing heeft gevonden, wanneer het ingevolge eenzelfde bijzondere omstandigheid terugbetaalde of kwijtgescholden bedrag dat in voorkomend geval met meerdere in- of uitvoerverrichtingen verband houdt, hoger is dan 50000 EUR. Deze mededeling wordt in het eerste en het derde kwartaal van elk jaar gedaan voor alle gevallen waarvoor in het voorbije halfjaar een beschikking inzake terugbetaling of kwijtschelding werd genomen.".

6. De artikelen 905 en 906 worden vervangen door:

"Artikel 905

1. Indien het in artikel 239, lid 2, van het wetboek bedoelde verzoek om terugbetaling of kwijtschelding vergezeld gaat van bewijsstukken waarmee het bestaan kan worden aangetoond van bijzondere omstandigheden die geen frauduleuze handeling of klaarblijkelijke nalatigheid van de zijde van de belanghebbende inhouden, verwijst de lidstaat waaronder de beschikkende douaneautoriteit ressorteert de zaak door naar de Commissie ter behandeling volgens de procedure bedoeld in de artikelen 906 tot en met 909 wanneer:

- deze autoriteit van oordeel is dat de bijzondere situatie het gevolg is van een verzuim van de Commissie, of

- de omstandigheden in het betrokken geval verband houden met de resultaten van een communautair onderzoek op grond van Verordening (EG) nr. 515/97, dan wel op grond van enige andere communautaire bepaling of door de Gemeenschap met bepaalde landen of groepen van landen gesloten overeenkomst die in de mogelijkheid van dergelijke communautaire onderzoeken voorziet, of

- het bedrag waarvoor de belanghebbende ingevolge dezelfde bijzondere omstandigheden aansprakelijk is en dat, in voorkomend geval, met meerdere in- en uitvoerverrichtingen verband houdt, hoger is dan of gelijk is aan 500000 EUR.

De term 'belanghebbende' heeft dezelfde betekenis als in artikel 899.

2. De in lid 1 bedoelde verwijzing vindt niet plaats wanneer:

- de Commissie overeenkomstig de procedure van de artikelen 906 tot en met 909 reeds een beschikking heeft genomen in een zaak waarin zich feitelijk en juridisch vergelijkbare omstandigheden hebben voorgedaan;

- reeds een zaak die feitelijk en juridisch vergelijkbaar is bij de Commissie is ingeleid.

3. Het aan de Commissie toegezonden dossier dient alle voor het onderzoek van het voorgelegde geval noodzakelijke elementen te bevatten, met inbegrip van een gedetailleerde evaluatie van het gedrag van de belanghebbende en met name van diens beroepservaring en goede trouw en de zorgvuldigheid waarvan hij blijk heeft gegeven. Deze evaluatie dient vergezeld te gaan van alle elementen die zouden kunnen aantonen dat de belanghebbende te goeder trouw heeft gehandeld. Het dossier moet bovendien een door de belanghebbende ondertekende verklaring bevatten waarin deze bevestigt dat hij kennis heeft genomen van het dossier en daaraan niets wenst toe te voegen of waarin hij alle aanvullende elementen vermeldt die zijns inziens in het dossier dienen te worden opgenomen.

4. De Commissie bevestigt onverwijld de ontvangst van het dossier aan de betrokken lidstaat.

5. Wanneer blijkt dat de door de lidstaat medegedeelde gegevens voor de Commissie ontoereikend zijn om zich met kennis van zaken te kunnen uitspreken over het haar voorgelegde geval, kan zij deze of enige andere lidstaat om aanvullende informatie verzoeken.

6. De Commissie zendt het dossier terug aan de douaneautoriteit en de in de artikelen 906 tot en met 909 bedoelde procedure wordt geacht nooit te zijn ingeleid indien een van de volgende omstandigheden zich voordoet:

- uit het dossier blijkt dat tussen de douaneautoriteit die het dossier heeft doorverwezen en de persoon die de in lid 3 bedoelde verklaring heeft ondertekend onenigheid bestaat over de feiten;

- het dossier is duidelijk onvolledig in die zin dat het geen enkel element bevat dat een onderzoek door de Commissie rechtvaardigt;

- het dossier dient krachtens het bepaalde in de leden 1 en 2 niet naar de Commissie te worden doorverwezen;

- het bestaan van de douaneschuld is niet vastgesteld;

- tijdens het onderzoek van het dossier heeft de douaneautoriteit de Commissie nieuwe elementen ter kennis gebracht die de feitelijke inhoud of de juridische evaluatie van het dossier ingrijpend kunnen wijzigen.

Artikel 906

De Commissie zendt de lidstaten binnen 15 dagen na ontvangst een afschrift van het in artikel 905, lid 3, bedoelde dossier.

Het onderzoek van dit dossier wordt zo spoedig mogelijk op de agenda van een vergadering van de in artikel 907 bedoelde groep van deskundigen geplaatst.".

7. De artikelen 907 en 908 worden vervangen door:

"Artikel 907

Na raadpleging van een groep van deskundigen bestaande uit vertegenwoordigers van alle lidstaten die in het kader van het comité bijeenkomen teneinde het betrokken geval te onderzoeken, neemt de Commissie een beschikking waarbij zij vaststelt dat de onderzochte bijzondere situatie de terugbetaling of de kwijtschelding al dan niet rechtvaardigt.

Deze beschikking dient te worden genomen binnen negen maanden na ontvangst van het in artikel 905, lid 3, bedoelde dossier door de Commissie. Wanneer de in artikel 905, lid 3, bedoelde verklaring of evaluatie van het gedrag van de belanghebbende in het dossier ontbreken, dan gaat de termijn van negen maanden echter pas in op de datum van ontvangst van deze documenten door de Commissie. De douaneautoriteit en de indiener van het verzoek om terugbetaling of kwijtschelding worden hiervan in kennis gesteld.

Indien de Commissie genoodzaakt is om aanvullende informatie te verzoeken teneinde zich over de zaak te kunnen uitspreken, wordt de termijn van negen maanden verlengd met de tijd die is verstreken tussen de datum van verzending van het verzoek om aanvullende informatie door de Commissie en de datum van ontvangst van deze informatie. De indiener van het verzoek om kwijtschelding of terugbetaling wordt van de verlenging in kennis gesteld.

Indien de Commissie zelf onderzoek verricht om zich over de zaak te kunnen uitspreken, wordt de termijn van negen maanden verlengd met de tijd die nodig is voor dit onderzoek. Deze verlenging mag niet meer dan negen maanden bedragen. De douaneautoriteit en de indiener van het verzoek om terugbetaling of kwijtschelding worden in kennis gesteld van de datum waarop het onderzoek wordt geopend en van de datum waarop dit wordt beëindigd.

Indien de Commissie haar bezwaren overeenkomstig artikel 906 bis ter kennis heeft gebracht van de belanghebbende, wordt de termijn van negen maanden met een maand verlengd.

Artikel 908

1. De in artikel 907 bedoelde beschikking wordt de betrokken lidstaat zo spoedig mogelijk ter kennis gebracht, doch uiterlijk binnen een maand na de datum waarop de in het genoemde artikel bedoelde termijn verstrijkt.

De Commissie stelt de lidstaten in kennis van de door haar genomen beschikkingen, teneinde de douaneautoriteiten te helpen zich uit te spreken over gevallen die feitelijk en juridisch vergelijkbaar zijn.

2. Op grond van de beschikking van de Commissie waarvan overeenkomstig het bepaalde in lid 1 kennis is gegeven, spreekt de beschikkende autoriteit zich uit over het haar voorgelegde verzoek.

3. Wanneer bij de in artikel 907 bedoelde beschikking wordt vastgesteld dat de onderzochte bijzondere situatie terugbetaling of kwijtschelding rechtvaardigt, kan de Commissie de voorwaarden vaststellen waaronder de lidstaten in feitelijk en juridisch vergelijkbare gevallen tot kwijtschelding of terugbetaling van rechten kunnen overgaan.".

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 1 is met ingang van 1 augustus 2003 van toepassing op alle gevallen die niet voor die datum ter beslissing aan de Commissie zijn voorgelegd.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 25 juli 2003.

Voor de Commissie

Frederik Bolkestein

Lid van de Commissie

(1) PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1.

(2) PB L 311 van 12.12.2000, blz. 17.

(3) PB L 253 van 7.10.2000, blz. 42.

(4) PB L 82 van 22.3.1997, blz. 1.

(5) PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1.

(6) PB L 134 van 29.5.2003, blz. 1.

(7) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(8) PB L 82 van 22.3.1997, blz. 1.