32003D0687

2003/687/EG: Beschikking van de Commissie van 19 maart 2003 betreffende steunmaatregelen van Duitsland aan Linde AG (Saksen-Anhalt) (Voor de EER relevante tekst) (kennisgeving geschied onder nummer C(2003) 647)

Publicatieblad Nr. L 250 van 02/10/2003 blz. 0024 - 0028


Beschikking van de Commissie

van 19 maart 2003

betreffende steunmaatregelen van Duitsland aan Linde AG (Saksen-Anhalt)

(kennisgeving geschied onder nummer C(2003) 647)

(Slechts de tekst in de Duitse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

(2003/687/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 88, lid 2, eerste alinea,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name op artikel 62, lid 1, onder a),

Na de belanghebbenden overeenkomstig de genoemde artikelen te hebben verzocht hun opmerkingen te maken,

Overwegende hetgeen volgt:

I. PROCEDURE

(1) Op 17 oktober 2002 heeft het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen Beschikking 2000/524/EG van de Commissie(1), waarbij steunmaatregelen aan Linde AG (hierna: "Linde") onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt werden verklaard, nietig verklaard. Het Gerecht wees de vordering van Linde toe voorzover de Commissie de goedkeuring had geweigerd van een belangrijk deel van een als steun beschouwde investeringssubsidie (hierna: "subsidie").

(2) In mei 1998 vernam de Commissie in het kader van haar contacten met Duitsland dat er meerdere handelstransacties hadden plaatsgevonden tussen de Treuhandanstalt (hierna: "THA"), respectievelijk haar opvolger, de Bundesanstalt für vereinigungsbedingte Sonderaufgaben (hierna: "BvS"), de onderneming UCB Chemie GmbH (hierna: "UCB") en Linde. Het ging daarbij in hoofdzaak om de voorwaarden voor de levering van koolmonoxide (CO) aan een installatie voor amineproductie die UCB in het kader van de privatisering van Leuna Werke GmbH (hierna: "LWG") had verworven.

(3) Bij brief van 7 augustus 1998 verstrekte Duitsland de Commissie inlichtingen over de achtergrond van deze transacties en de daarbij verleende staatssteun. Bij schrijven van 18 september 1998 verzocht de Commissie om aanvullende inlichtingen, die haar op 3 december 1998 meegedeeld werden. De zaak werd op 3 februari 1999 onder nr. NN 16/99 ingeschreven.

(4) Bij brief van 30 maart 1999 stelde de Commissie Duitsland in kennis van haar besluit om de procedure van artikel 88, lid 2, EG-Verdrag in te leiden betreffende een subsidie van 9 miljoen DEM aan Linde voor de bouw van een nieuwe fabriek voor CO-productie en de voorwaarden waaronder op dat moment CO aan UCB geleverd werd (SG(99)D/2353)(2).

(5) Bij brief van 25 mei 1999 deelde Duitsland zijn opmerkingen mee. De Commissie heeft geen opmerkingen van derden ontvangen.

(6) Op 18 januari 2000 heeft de Commissie de gedeeltelijk negatieve Beschikking 2000/524/EG gegeven.

(7) Op 21 april 2000 heeft Linde (met steun van Duitsland) bij het Gerecht van eerste aanleg een verzoek tot nietigverklaring van de artikelen 2 en 3 van Beschikking 2000/524/EG ingediend. De Commissie vroeg de afwijzing van de vordering. Bij arrest van 17 oktober 2002 in zaak 98/00(3) heeft het Gerecht de vordering van Linde na mondelinge behandeling toegewezen.

(8) Krachtens artikel 233 van het EG-Verdrag moet de Commissie de maatregelen nemen die nodig zijn ter uitvoering van het arrest van het Gerecht, dat wil zeggen een nieuwe beschikking geven overeenkomstig de uitspraak van het Gerecht.

II. BESCHRIJVING VAN DE STEUNMAATREGEL

1. De begunstigde onderneming

(9) Linde is een dochtervennootschap van de Linde-groep, die internationaal actief is op het gebied van techniek. In 2001 realiseerde de groep een omzet van 9,076 miljard EUR met 46400 werknemers, waarvan 18176 in Duitsland en 28387 in andere landen. De nettowinst beliep dat jaar 289 miljoen EUR. Volgens de door de Linde-groep verstrekte gegevens neemt Linde een leidende positie in op de betrokken markten voor de activiteiten van de groep inzake gassen en engineering, materiaalbewerking en koeltechniek(4).

2. De privatisering van de amineproductie en de overname van de CO-productie

(10) In 1993 verkocht THA de amine-installaties in Leuna aan UCB, een dochtervennootschap van Union Chimique Belge, die wereldwijd in de drie industrietakken farmacie, chemie en folie actief is (hierna: "privatiseringsovereenkomst"). De moedervennootschap UCB SA omvat wereldwijd ongeveer 130 dochtervennootschappen en verbonden ondernemingen, hoofdzakelijk in West-Europa, echter ook in Noord- en Zuid-Amerika en Azië. In 2001 had de groep ongeveer 10000 werknemers, waarvan de ene helft in de farmaceutische sector en de andere helft in de sectoren chemie en folie was tewerkgesteld. Bijna een derde van de werknemers is in België werkzaam, waar zich een van de belangrijkste productie-eenheden en het administratief centrum van de drie industrietakken bevinden, alsmede het centrum voor onderzoek en ontwikkeling voor de takken chemie en farmacie. De groep realiseerde in 2001 een omzet van 2,475 miljard EUR(5).

(11) Volgens de door Duitsland verstrekte inlichtingen werd de amineproductie na een openbare, onvoorwaardelijke en transparante aanbesteding verkocht aan UCB als enige inschrijver.

(12) Omdat CO nodig is voor de amineproductie, stelde UCB als voorwaarde voor de aankoop dat de toelevering van CO in Leuna door THA gegarandeerd zou worden. THA verklaarde bereid te zijn voor een periode van tien jaar CO te leveren tegen een vaste prijs, op voorwaarde dat UCB geen toeleveringsovereenkomst met een andere producent zou sluiten en geen eigen CO-installatie zou oprichten. In de privatiseringsovereenkomst stelde THA daarvoor evenwel een bedrag van 5 miljoen EUR beschikbaar.

(13) Over de vaststelling van deze vaste prijs werden geen inlichtingen verstrekt. THA sloot in die periode regelmatig dergelijke toeleveringsovereenkomsten op lange termijn met nieuwe investeerders, omdat de bevoorrading van de chemie-industrie tamelijk onzeker was. Volgens door Duitsland verstrekte inlichtingen waren de meeste producenten zonder deze leveringsgaranties niet bereid geweest in de vestigingen te Leuna te investeren, zodat THA niet in staat zou zijn geweest haar privatiseringsopdracht te vervullen.

(14) Toen THA met UCB de privatiseringsovereenkomst over de amine-installatie sloot, hoopte zij ook een investeerder voor de overname van de CO-productie te vinden. Deze hoop werd niet vervuld. Doordat de CO-installatie niet werd geherstructureerd of gemoderniseerd, lagen haar productiekosten aanzienlijk boven de verwachte kosten. Door de leveringsverplichting leed THA jaarlijks tussen 3,5 en 5 miljoen DEM verlies, doordat de vaste prijs op grond van verkeerde veronderstellingen was berekend en zelfs niet de productiekosten van de verouderde installatie dekte. Zodoende zou THA op 30 april 2003, einddatum van de toeleveringsovereenkomst, voor de periode vanaf oktober 1998 een gecumuleerd verlies van 15 miljoen DEM hebben geleden.

(15) In 1996 besloot de BvS de CO-toeleveringsovereenkomst, die verlieslatend was, te beëindigen en stelde zij UCB voor om zelf het voor de amineproductie benodigde CO te produceren. Hiervoor zou de onderneming overeenkomstig de privatiseringsovereenkomst een subsidie van 5 miljoen DEM ontvangen.

(16) Omdat UCB dit voorstel afwees, was de BvS gedwongen om op zoek te gaan naar een andere investeerder.

(17) De enige investeerder die geïnteresseerd en in staat was om de leveringsverplichting voor CO over te nemen, was de onderneming Linde, die sinds 1994 in Leuna gassen produceert. In juni 1997 werd tussen de BvS, LWG, UCB en Linde een overeenkomst gesloten over de levering van CO (hierna: "overeenkomst van 1997"). Op grond van deze overeenkomst zou Linde binnen 18 maanden een nieuwe installatie voor de productie van CO bouwen. De nieuwe installatie zou in het bestaande bedrijf van Linde in Leuna worden geïntegreerd. De bouwkosten werden op 12,5 miljoen DEM geraamd. Daarvan zou Linde 3,5 miljoen DEM uit eigen middelen leveren en de BvS de overige 9 miljoen DEM (subsidie).

(18) Omdat de Commissie sterke vermoedens had dat a) de subsidie van 9 miljoen DEM aan Linde voor de productie van CO en b) de tussen UCB en Linde overeengekomen "vaste prijs", staatssteunelementen zouden kunnen bevatten, besloot zij de procedure van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag tegen deze maatregelen in te leiden.

(19) Bij brief van 25 mei 1999 wees Duitsland erop dat CO, wegens de bijzondere chemische kenmerken van dit gas, op de plaats van verbruik moet worden geproduceerd. Bijgevolg kon dergelijke productie de intracommunautaire handel niet beïnvloeden. Aangezien er geen CO-markt in de gebruikelijke zin bestaat, kan de verkoopprijs uitsluitend op basis van de lopende kosten van de bestaande installaties worden berekend.

(20) Het oprichten van een nieuwe CO-fabriek aan 20 miljoen DEM zou aanzienlijk duurder zijn geweest dan het ombouwen van de bestaande gasproductie-installatie, wat Linde 12,5 miljoen DEM gekost heeft. Er was geen verplichting tot openbare aanbesteding, omdat de in aanmerking komende CO-producenten waren aangesproken en geen enkele andere onderneming interesse had betoond. Een positieve reactie kwam enkel van Linde. De prijzen van Linde waren gebaseerd op de investeringskosten, vermeerderd met een redelijke winst.

(21) LWG heeft de mogelijkheid onderzocht om zelf CO te produceren, maar de investeringskosten hiervoor bleken te hoog. CO wordt geproduceerd op basis van een synthesegas, dat in een steamreformer moet worden gereinigd. Voor LWG was het enige alternatief voor eigen productie het gebruik van een in de nabijheid beschikbare steamreformer. Omdat Linde eerder een steamreformer van LWG had gekocht, stelde zij de BvS en UCB voor de CO-leverancier van UCB te worden. Het CO zou in dat geval voor een nieuw overeen te komen - hogere - prijs aan UCB worden geleverd.

(22) Bij brief van 25 mei 1999 deelde Duitsland mee, dat UCB het aanbod van Linde had aangenomen: hierin was weliswaar een hogere CO-prijs voorzien, maar het bevatte enkele gunstige voorwaarden die verder gingen dan de verbintenis van THA. Linde kon met behulp van de nieuwe productie-installatie voor een langere periode meer CO leveren dan LWG. De mogelijkheid om de amineproductie in de toekomst uit te breiden was voor UCB een belangrijke reden om de overeenkomst van 1997 aan te nemen.

3. Beschikking 2000/524/EG

(23) In juli 1999 heeft de Commissie een formele onderzoeksprocedure ingeleid omdat zij vermoedde dat de subsidie van 9 miljoen DEM aan Linde een steunmaatregel betrof. Enkel Duitsland heeft op de bekendmaking van de inleiding van de procedure gereageerd. In januari 2000 heeft de Commissie de procedure beëindigd met de gedeeltelijk negatieve Beschikking 2000/524/EG.

(24) Zij concludeerde daarin dat de subsidie van 9 miljoen DEM een steunmaatregel betrof. Overeenkomstig de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen(6) was het deel van het bedrag dat 35 % van de voor steun in aanmerking komende investeringskosten, hetzij 4,4 miljoen DEM, overtrof, niet verenigbaar met de gemeenschappelijke markt en diende dit dus te worden terugbetaald.

(25) De belangrijkste reden waarom de maatregel als een steunmaatregel werd gekwalificeerd, is dat de subsidie Linde in staat stelde een nieuwe productie-installatie op te richten zonder dat zij daarvoor de volledige kosten diende te dragen. Voor de beoordeling door de Commissie was het van geen belang dat het om bepaalde redenen voordeliger was om CO te produceren op de plaats van vestiging van de verbruiker. Linde was ten opzichte van potentiële concurrenten bevoordeeld voorzover zij reeds op deze plaats gevestigd was en dus onder gunstigere voorwaarden kon investeren in de oprichting van de nieuwe installatie.

(26) De Commissie stelde, dat de subsidie de eindproducten van andere producenten, waarbij CO als tussenproduct wordt gebruikt, kon beïnvloeden. Binnen de Gemeenschap worden deze eindproducten verhandeld.

(27) Bovendien was UCB weliswaar de enige afnemer van CO op deze plaats, maar kon niet worden uitgesloten dat Linde in de toekomst ook aan andere ondernemingen in de regio zou leveren.

(28) Ten slotte bracht Duitsland geen afdoende bewijs aan waaruit blijkt dat buiten Linde geen andere onderneming bereid was geweest om de leveringsverplichting aan UCB over te nemen. Het stelt dat Linde de enige geïnteresseerde investeerder was - er werd geen openbare aanbesteding uitgeschreven.

(29) In april 2000 heeft Linde met steun van Duitsland beroep ingesteld tegen Beschikking 2000/524/EG.

4. Het arrest van het Gerecht van eerste aanleg

(30) Het arrest van het Gerecht is in wezen gegrond op de volgende overwegingen:

"42. Blijkens het dossier kreeg BvS, die in de plaats van THA was gekomen, en die eigenaar was van de door LWG te Leuna geëxploiteerde productie-eenheid voor koolmonoxide, in 1996 te maken met financiële problemen wegens volgende samenloop van omstandigheden:

- in de toeleveringsovereenkomst van 22 april 1993 hadden THA en LWG zich ertoe verbonden bepaalde hoeveelheden koolmonoxide aan UCB te leveren gedurende een periode van tien jaar, vernieuwbaar voor onbepaalde duur, tegen een prijs die was omschreven als overeenstemmend met de marktprijs;

- later is echter gebleken dat deze leveringsprijs niet volstond om de productiekosten van LWG voor koolmonoxide te dekken;

- deze kosten waren immers uitzonderlijk hoog doordat de installaties van LWG en de door haar gebruikte technologie verouderd waren;

- bovendien was de leveringsprijs vastgesteld in het vooruitzicht dat zich te Leuna een tweede afnemer van koolmonoxide zou vestigen, in welk geval de exploitatie van de productie-eenheid van LWG rendabeler zou kunnen geweest zijn, maar zover is het uiteindelijk nooit gekomen;

- de door BvS en LWG ten gevolge van de uitvoering van deze toeleveringsovereenkomst geleden verliezen bedroegen ongeveer 3,5 miljoen DEM per jaar, en zouden vanaf 1998 5 miljoen DEM per jaar hebben bedragen;

- was die overeenkomst dus blijven lopen tot haar uiterste datum, namelijk 30 april 2003, in plaats van in oktober 1998 te worden opgezegd, dan hadden BvS en LWG te rekenen vanaf deze laatste datum gecumuleerde verliezen van meer dan 15 miljoen DEM gedragen;

- LWG kon de toeleveringsovereenkomst van 22 april 1993 niet opzeggen overeenkomstig artikel 6, lid 4, ervan (zie punt 3 hierboven), aangezien in casu geen van de twee in deze bepaling bedoelde gevallen zich had voorgedaan;

- enerzijds had UCB namelijk afgezien van de bouw en exploitatie van een eigen productie-installatie voor koolmonoxide;

- anderzijds was er te Leuna geen enkele andere producent bij wie UCB koolmonoxide kon betrekken;

- UCB kon evenmin elders koolmonoxide betrekken, aangezien dit gas in de nabijheid van de afnemer moet worden vervaardigd (zie overweging 22 van de bestreden beschikking).".

(31) Een ander belangrijk gegeven was het plan van Linde om haar productiecapaciteit tot de behoeften van UCB te beperken(7). De levering van koolmonoxide aan andere afnemers werd uitgesloten wegens de geringe productiereserve. In Leuna zijn er geen andere potentiële afnemers van CO. Transport naar de dichtstbijgelegen chemische installaties in Bitterfeld of Buna was wegens de technische kenmerken van CO onmogelijk.

III. BEOORDELING VAN DE MAATREGEL

1. De relevante markt

(32) De relevante productmarkt is de markt voor CO, een giftig gas dat in de chemische industrie wordt gebruikt. Daar het transport ervan duur en gevaarlijk is, moet het dicht bij de afnemer worden geproduceerd.

(33) De relevante geografische markt is steeds een lokale markt, omdat productie en verbruik zich wegens de transportkosten en -risico's op dezelfde plaats moeten bevinden.

2. Aanwezigheid van steun

(34) De subsidie van 9 miljoen DEM vormt geen staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, EG-Verdrag, omdat deze maatregel noch de concurrentie verstoort, noch de handel ongunstig beïnvloedt.

(35) Vanwege de bijzondere kenmerken van de productmarkt en de omstandigheden in de nieuwe deelstaten, die in het begin van de jaren negentig gekenmerkt werden door privatiseringsinspanningen, had de subsidie geen gevolgen voor de concurrentiepositie bij de CO-productie, noch voor het verdere gebruik van CO bij de amineproductie.

(36) De bijzondere economische en juridische gegevens moeten in het kader van het "Industriekombinatsysteem" van de voormalige DDR worden beoordeeld. Het streven om de volledige branche op een of twee plaatsen te bundelen, leidde ertoe dat de betrokken activiteiten werden geconcentreerd in de twee grote vestigingsplaatsen voor de chemische industrie, Leuna en Bitterfeld. Na de Duitse hereniging bleek dat deze grote industriecomplexen niet volgens de marktvoorwaarden konden werken. Bij de privatisering van deze industriële vestigingen werd rekening gehouden met de bijzonderheden van het vroegere economische stelsel.

(37) In het kader van de privatisering van de chemische industrie in Leuna ging Duitsland in 1993 de verbintenis aan om voor een tamelijk lange periode CO aan UCB te leveren tegen een vaste prijs. Zonder deze toezegging had UCB de amineproductie in Leuna niet overgenomen(8).

(38) Duitsland is zijn contractuele verbintenis ten aanzien van UCB nagekomen en heeft dienovereenkomstig - met verlies - CO geleverd. Het heeft echter geprobeerd de eraan gekoppelde financiële last te verlichten en een economische oplossing nagestreefd. De keuze van Linde was in deze bijzondere situatie voor de overheid objectief de meest economische oplossing, aangezien Linde reeds een chemische fabriek in Leuna had. In 1994 had Linde in Leuna het grootste productiecentrum voor industriële gassen ter wereld in bedrijf genomen, en in 1998 nam zij de volledige toelevering van industriële gassen aan de Mitteldeutsche Erdölraffinerie (MIDER) in Leuna op zich. De nieuwe CO-installatie kon in de bestaande structuur worden geïntegreerd, zodat de investeringskosten aanzienlijk lager waren dan deze voor de bouw van een volledig nieuwe fabriek.

(39) Aangezien geen andere in Leuna gevestigde onderneming dergelijke objectieve structurele voordelen had of zelfs maar interesse had voor de bouw van een productie-installatie voor de overname van de CO-leveringen, beschikte Linde voor de bouw van de nieuwe installatie over een belangrijk financieel voordeel.

(40) Linde kreeg de subsidie voor de bouw van de nieuwe CO-installatie. Zonder de subsidie had Linde de investering niet verricht. Bij de onderhandelingen over de subsidie werd het voor de bouw van de installatie vereiste minimumbedrag overeengekomen. Doordat Linde als enige onderneming in Leuna reeds over een in bedrijf zijnde fabriek voor chemische gassen beschikte, had geen andere onderneming de bouw van een dergelijke installatie met dit bedrag kunnen financieren. De subsidie van 9 miljoen DEM vormde bijgevolg voor de overheid de beste, meest economische oplossing, aangezien een volledig nieuwe fabriek anders 20 miljoen DEM had gekost, en niet 12,5 miljoen DEM zoals in het geval van Linde. Elke andere onderneming had als compensatie voor de hogere bouwkosten een aanzienlijk hogere subsidie gevraagd of had de prijs voor de toelevering aan UCB aanzienlijk moeten verhogen. UCB, dat zich op zijn voorkeursrecht op grond van de oorspronkelijke privatiseringsovereenkomst kon beroepen, zou dit hebben geweigerd en het gehele project zou mislukt zijn.

(41) De bijzondere positie van Linde als meest geschikte CO-leverancier voor UCB blijkt ook uit het feit, dat tijdens de gehele onderzoeksprocedure van de Commissie met uitzondering van Duitsland geen andere concurrenten of andere belanghebbenden hebben gereageerd. Samengenomen vormen deze overwegingen het voldoende bewijs, dat een andere selectieprocedure niet tot een lagere subsidie had geleid dan in de overeenkomst van 1997 is vastgelegd.

(42) De subsidie had geen invloed op de CO-markt, aangezien de technische kenmerken van de fabriek en de productiecapaciteit specifiek op de behoefte van UCB waren afgestemd. De nieuwe Linde-fabriek was bedoeld om uitsluitend voor UCB te produceren. Er is nooit een tweede afnemer van CO geweest, die van het "gesubsidieerde" CO had kunnen profiteren. In deze omstandigheden bestond er dan ook geen mogelijkheid dat "gesubsidieerd" CO Leuna zou verlaten of in Leuna een andere afnemer vond. Derhalve kan worden uitgesloten dat de subsidie andere producten of markten heeft beïnvloed.

(43) Uit deze overwegingen blijkt, dat de steunmaatregel van Duitsland voor de nieuwe Linde-fabriek uitsluitend tot doel had de contractuele verplichtingen ten aanzien van UCB op de voordeligste wijze uit te voeren. De subsidie aan Linde stemt overeen met het voor het bereiken van dit doel vereiste minimumbedrag. Gelet op de bijzondere omstandigheden van deze zaak, heeft de steunmaatregel de concurrentie op de markten waarop Linde of UCB vertegenwoordigd zijn, niet verstoord.

(44) Ook op de aminemarkt kan concurrentieverstoring worden uitgesloten, aangezien de CO-prijs van Linde zelfs boven de oorspronkelijk door UCB op grond van de privatiseringsovereenkomst betaalde prijs lag en de concurrentiepositie van UCB dus zeker niet verbeterde. De prijs is tussen Linde en UCB bepaald op grond van louter commerciële criteria. UCB heeft de hogere prijs aanvaard in ruil voor de verlenging van de leveringsgarantie tot na de oorspronkelijk in de privatiseringsovereenkomst vastgelegde termijn (2003). Bijgevolg had de subsidie geen invloed op een downstreammarkt.

IV. CONCLUSIE

(45) Wegens de bijzondere feitelijke omstandigheden en de historische achtergrond kan een verstoring van de mededinging op de relevante markt (of het risico van een dergelijke verstoring) worden uitgesloten. Linde was objectief de enige geschikte onderneming om CO aan UCB te leveren en heeft uitsluitend aan UCB geleverd. Voor Duitsland bood Linde de waarborg de verbintenis om CO aan UCB te leveren, verder na te komen. De subsidie was beperkt tot het hiervoor vereiste minimumbedrag,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De subsidie van Duitsland aan Linde AG voor de bouw van een koolstofmonoxidefabriek in Leuna ten bedrage van 9 miljoen DEM vormt geen steunmaatregel in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag.

Artikel 2

Deze beschikking is gericht tot de Bondsrepubliek Duitsland.

Gedaan te Brussel, 19 maart 2003.

Voor de Commissie

Mario Monti

Lid van de Commissie

(1) PB L 211 van 22.8.2000, blz. 7.

(2) PB C 194 van 10.7.1999, blz. 14.

(3) Nog niet gepubliceerd.

(4) http://www.linde.com/en/en.jsp, 3 december 2002.

(5) http://www.ucb-group.com/corp/ default.htm, 3 december 2002.

(6) PB C 74 van 10.3.1998, blz. 9.

(7) Door Linde gesteld in haar verzoekschrift van 19 april 2000, punt 21. Dit werd door de Commissie niet bestreden.

(8) Het feit dat de door UCB aan THA/BvS voor de CO betaalde prijs niet eens de productieprijs dekte, kan op een element van staatssteun wijzen. Daar het echter hoogstwaarschijnlijk onder de goedgekeurde uitzonderingsregeling valt ("Treuhandstelsel"), is de Commissie op dit punt niet nader ingegaan.