32002L0056

Richtlijn 2002/56/EG van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het in de handel brengen van pootaardappelen

Publicatieblad Nr. L 193 van 20/07/2002 blz. 0060 - 0073


Richtlijn 2002/56/EG van de Raad

van 13 juni 2002

betreffende het in de handel brengen van pootaardappelen

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 37,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement(1),

Na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Richtlijn 66/403/EEG van de Raad van 14 juni 1966 betreffende het in de handel brengen van pootaardappelen(2) is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd(3). Codificatie van genoemde richtlijn is nodig om een duidelijke en rationeel geordende tekst te verkrijgen.

(2) De voortbrenging van aardappelen neemt een belangrijke plaats in de landbouw van de Gemeenschap in.

(3) De bevredigende resultaten van de aardappelteelt hangen grotendeels van het gebruik van geschikte pootaardappelen af.

(4) De productiviteit van pootaardappelen in de Gemeenschap zal stijgen indien de lidstaten eenvormige en zo streng mogelijke regels toepassen bij de keuze van de tot de handel toegelaten rassen, met name met het oog op de gezondheidstoestand ervan. Derhalve is bij Richtlijn 2002/53/EG van de Raad(4) een gemeenschappelijke rassenlijst voor landbouwgewassen vastgesteld.

(5) Er dient voor de Gemeenschap een eenvormige keuringsregeling te worden opgesteld die berust op ervaringen opgedaan bij het toepassen van de regelingen van de lidstaten en van de Economische Commissie van de Verenigde Naties voor Europa. In het kader van de consolidatie van de interne markt dient de communautaire regeling van toepassing te zijn op de productie met het oog op het in de handel brengen en op het in de handel brengen in de Gemeenschap, met uitsluiting van de mogelijkheid voor de lidstaten om hiervan eenzijdig af te wijken, mogelijkheid waardoor het vrije verkeer van zaaizaad en pootgoed in de Gemeenschap zou kunnen worden verhinderd.

(6) Pootaardappelen mogen in het algemeen slechts in de handel worden gebracht indien zij volgens de keuringsregeling officieel zijn onderzocht en goedgekeurd als basispootgoed of gecertificeerd pootgoed. De keuze van de technische termen "basispootgoed" en "gecertificeerd pootgoed" berust op een reeds bestaande internationale terminologie. Onder bepaalde voorwaarden moeten kwekerspootgoed van generaties die aan het basispootgoed voorafgaan en niet-bewerkt pootgoed in de handel kunnen worden gebracht.

(7) De lidstaten mogen de categorieën pootaardappelen indelen in klassen waarvoor verschillende eisen gelden. Er dient in te worden voorzien dat communautaire klassen en de daarvoor geldende eisen kunnen worden vastgesteld volgens een versnelde procedure. De lidstaten moeten de mogelijkheid hebben te besluiten in hoeverre zij deze klassen toepassen op hun eigen productie.

(8) In verband met de ontwikkeling van nieuwe vermeerderingstechnieken dient te worden voorzien in een communautaire procedure voor het vaststellen van specifieke regels die gelden voor het in de handel brengen van pootaardappelen die zijn gekweekt met technieken waarbij microvermeerdering wordt toegepast.

(9) De communautaire bepalingen dienen dientengevolge niet van toepasing te zijn op pootaardappelen waarvan is aangetoond dat zij bestemd zijn voor uitvoer naar derde landen.

(10) Teneinde naast de genetische waarde en de gezondheidstoestand de uitwendige hoedanigheden van de pootaardappel in de Gemeenschap te verhogen, moeten toleranties worden vastgesteld ten aanzien van onzuiverheden, bepaalde gebreken en ziekten van pootaardappelen.

(11) Aan de lidstaten kan machtiging worden verleend om, voor het op hun grondgebied of op een deel daarvan in de handel brengen van pootaardappelen, tegen bepaalde virussen die in deze gebieden niet voorkomen of die voor de teelt in deze gebieden bijzonder nadelig kunnen zijn, strengere maatregelen te nemen dan die welke zijn vastgesteld in bijlage I bij de richtlijn. Het is dientengevolge dienstig gebleken de werkingssfeer van deze bepaling uit te breiden tot andere schadelijke organismen dan virussen.

(12) Ter vastlegging van de identiteit van pootaardappelen moeten communautaire bepalingen worden vastgesteld betreffende de verpakking, de sluiting en de aanduiding. De etiketten moeten hiertoe de voor de uitoefening van het officiële toezicht alsmede voor de voorlichting van de gebruiker noodzakelijke gegevens vermelden en moeten het communautaire karakter van de goedkeuring tot uitdrukking brengen.

(13) Er dienen regels te worden vastgesteld die betrekking hebben op het in de handel brengen van chemisch behandelde pootaardappelen en van voor biologische teelt geschikte pootaardappelen evenals regels betreffende de instandhouding van plantaardige genetische bronnen van pootaardappelen met het oog op de instandhouding, door gebruik in situ, van rassen die met genetische erosie worden bedreigd.

(14) Afwijkingen moeten onder bepaalde voorwaarden worden toegestaan, zonder aan het bepaalde in artikel 14 van het Verdrag afbreuk te doen. De lidstaten die van die afwijkingen gebruikmaken, moeten elkaar voor de controle wederzijdse administratieve bijstand verlenen.

(15) De lidstaten moeten passende controlemaatregelen vaststellen teneinde te waarborgen dat bij het in de handel brengen is voldaan aan de voorwaarden betreffende de kwaliteit van de pootaardappelen en aan de bepalingen betreffende de waarborging van de identiteit.

(16) De pootaardappelen die aan deze voorwaarden voldoen, mogen slechts worden onderworpen aan de in de communautaire bepalingen opgenomen beperkingen ten aanzien van het in de handel brengen, onverminderd de toepassing van artikel 30 van het Verdrag, afgezien van de gevallen waarin de communautaire bepalingen toleranties bevatten ten aanzien van ziekten, schadelijke organismen en dragers van dergelijke organismen.

(17) Er dient te worden bepaald dat pootaardappelen die zijn geoogst in derde landen, in de Gemeenschap slechts in de handel mogen worden gebracht, indien zij dezelfde waarborgen bieden als in de Gemeenschap officieel goedgekeurde pootaardappelen die beantwoorden aan de communautaire bepalingen.

(18) Voor perioden waarin de voorziening met goedgekeurde pootaardappelen van verschillende categoriën op moeilijkheden stuit, dienen tijdelijk pootaardappelen te worden toegelaten waarvoor minder strenge eisen gelden, alsmede pootaardappelen van rassen die noch in de gemeenschappelijke rassenlijst, noch in een nationale rassenlijst voorkomen.

(19) Het verdient aanbeveling, teneinde te waarborgen dat de in de lidstaten goedgekeurde pootaardappelen aan de gestelde eisen voldoen en in de toekomst over mogelijkheden te beschikken voor een vergelijking tussen dit pootgoed en het uit derde landen afkomstige pootgoed, in de lidstaten communautaire vergelijkingsproeven vast te leggen voor een jaarlijkse nacontrole van het goedgekeurde pootgoed van verschillende categorieën. De lidstaten moeten gemachtigd worden voor alle rassen of voor bepaalde rassen het in de handel brengen van pootaardappelen uit de andere lidstaten te verbieden, voorzover het vergelijkend onderzoek gedurende verschillende jaren geen bevredigende resultaten heeft opgeleverd.

(20) Het is gewenst dat tijdelijke experimenten kunnen worden opgezet om betere alternatieven voor sommige bepalingen van de onderhavige richtlijn te vinden.

(21) De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(5).

(22) Deze richtlijn mag geen afbreuk doen aan de verplichtingen van de lidstaten wat de omzettingstermijnen van de in bijlage IV, deel B, genoemde richtlijnen betreft,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Deze richtlijn heeft betrekking op de productie met het oog op het in de handel brengen en het in de handel brengen van pootaardappelen de Gemeenschap.

Zij geldt niet voor pootaardappelen waarvan is aangetoond dat zij bestemd zijn voor uitvoer naar derde landen.

Artikel 2

In de zin van deze richtlijn wordt verstaan onder

a) In de handel brengen: de verkoop, het bezit met het oog op de verkoop, het aanbieden voor verkoop en iedere beschikbaarstelling, levering of overdracht van pootaardappelen aan derden met het oog op commercieel gebruik, tegen of zonder vergoeding. Onder "in de handel brengen" wordt niet verstaan de handel in pootaardappelen die niet is gericht op commercieel gebruik van het ras, zoals de volgende handelingen:

- beschikbaarstelling van pootaardappelen aan officiële onderzoeks- en controle-instanties;

- levering van pootaardappelen aan verleners van diensten voor verwerking of verpakking, voorzover de verlener van diensten geen rechten op de geleverde pootaardappelen verwerft.

Onder "in de handel brengen" wordt niet verstaan de levering van pootaardappelen onder bepaalde voorwaarden aan verleners van diensten voor de productie van bepaalde landbouwgrondstoffen voor industriële doeleinden, of voor vermeerdering van pootaardappelen voor dat doel, voorzover de dienstverlener geen rechten op de geleverde pootaardappelen of op de opbrengst van de oogst verwerft. De leverancier van de pootaardappelen verstrekt de certificeringsdienst een afschrift van de betrokken delen van het contract met de dienstverlener, en daarin wordt vermeld aan welke normen en voorwaarden de verstrekte pootaardappelen op dat moment voldoen.

De voorwaarden voor de uitvoering van deze bepaling worden volgens de in artikel 25, lid 2, bedoelde prodedure vastgesteld.

b) Basispootgoed: aardappelknollen

i) die zijn voortgebracht volgens de regels voor de stelselmatige instandhouding met betrekking tot het ras en de gezondheidstoestand;

ii) die vooral bestemd zijn voor voortbrenging van gecertificeerde pootaardappelen;

iii) die voldoen aan de in de bijlagen I en II voor basispootgoed opgesomde minimumvoorwaarden en

iv) waarvan bij een officieel onderzoek is gebleken dat bovenbedoelde minimumvoorwaarden zijn vervuld.

c) Gecertificeerd pootgoed: aardappelknollen

i) die rechtstreeks afkomstig zijn van basispootgoed, van gecertificeerd pootgoed, of van pootgoed van een aan het basispootgoed voorafgaand stadium waarvan bij een officieel onderzoek is gebleken dat het aan de voorwaarden voor basispootgoed voldoet;

ii) die vooral bestemd zijn voor de voortbrenging van andere aardappelen dan pootaardappelen;

iii) die voldoen aan de in de bijlagen I en II voor gecertificeerd pootgoed opgesomde minimumvoorwaarden en

iv) waarvan bij een officieel onderzoek is gebleken dat bovenbedoelde minimumvoorwaarden zijn vervuld.

d) Officiële maatregelen: maatregelen die genomen zijn

i) door autoriteiten van een staat, of

ii) onder verantwoordelijkheid van een staat, door publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersonen, of

iii) voor hulpwerkzaamheden, eveneens onder toezicht van een staat, door beëdigde natuurlijke personen,

mits de onder ii) en iii) genoemde personen geen bijzonder voordeel ontlenen aan het resultaat van deze maatregelen.

Artikel 3

1. De lidstaten schrijven voor dat pootaardappelen slechts in de handel mogen worden gebracht, indien zij officieel zijn goedgekeurd als basispootgoed of gecertificeerd pootgoed en voldoen aan de minimumvoorwaarden, vervat in de bijlagen I en II. Zij bepalen dat in de handel gebrachte pootaardappelen die niet voldoen aan de in bijlage II opgesomde mimimumvoorwaarden, mogen worden gesorteerd. De niet-verwijderde pootaardappelen worden vervolgens aan een nieuw officieel onderzoek onderworpen.

2. De lidstaten mogen de categorieën pootaardappelen, genoemd in artikel 2, indelen in klassen, waarvoor verschillende eisen gelden.

3. Volgens de in artikel 25, lid 2, bedoelde procedure kunnen voor officieel gecertificeerde pootaardappelen:

- communautaire klassen,

- de daarvoor geldende eisen,

- de daarvoor geldende benamingen,

worden vastgesteld.

De lidstaten mogen voorschrijven in hoeverre zij die communautaire klassen bij de certificering van hun eigen productie toepassen.

4. Voor pootaardappelen die met microvermeerdering worden gekweekt en die niet de op grond van de richtlijn vereiste afmetingen hebben, kunnen volgens de in artikel 25, lid 2, bedoelde procedure worden vastgesteld:

- afwijkingen van specifieke bepalingeen van deze richtlijn;

- de eisen die gelden ten aanzien van dergelijke pootaardappelen;

- de aanduidingen die van toepassing zijn voor dergelijke pootaardappelen.

Artikel 4

In afwijking van het bepaalde in artikel 3, lid 1, schrijven de lidstaten voor dat kweekmateriaal van generaties die aan het basispootgoed voorafgaan in de handel mag worden gebracht.

Artikel 5

De lidstaten mogen, wat de in de bijlagen I en II opgesomde minimumvoorwaarden betreft, aanvullende voorwaarden of strengere voorwaarden voor de goedkeuring van hun eigen productie vaststellen.

Artikel 6

1. In afwijking van het bepaalde in artikel 3, lid 1, kunnen de lidstaten aan op hun grondgebied gevestigde producenten toestemming verlenen om:

a) kleine hoeveelheden pootaardappelen in de handel te brengen voor wetenschappelijke of kweekdoeleinden;

b) passende hoeveelheden pootaardappelen voor andere onderzoeks- of beproevingsdoeleinden in de handel te brengen, voorzover het gaat om pootaardappelen van een ras waarvoor in de betrokken lidstaat een aanvraag tot opneming op de rassenlijst is ingediend.

In het geval van genetisch gemodificeerd materiaal mag daarvoor alleen toestemming worden verleend wanneer alle passende maatregelen zijn genomen ter voorkoming van negatieve effecten voor de volksgezondheid en het milieu. Voor de milieurisicobeoordeling die in dit verband moet worden uitgevoerd, is artikel 7, lid 4, van Richtlijn 2002/53/EG van overeenkomstige toepassing.

2. De doeleinden waarvoor de in lid 1, onder b), bedoelde toestemming mag worden verleend, de voorschriften voor de etikettering van de verpakking alsmede de hoeveelheden waarvoor en de voorwaarden waaronder de lidstaten deze toestemming mogen verlenen worden volgens de in artikel 25, lid 2, bedoelde procedure vastgesteld.

3. Toestemmingen die voor de vaststellingsdatum van deze richtlijn door de lidstaten aan op hun grondgebied gevestigde producenten voor de in lid 1 genoemde doeleinden zijn verleend, blijven in afwachting van de vaststelling van de in lid 2 bedoelde bepalingen van kracht. Daarna moeten al deze toestemmingen voldoen aan de overeenkomstig lid 2 vastgestelde bepalingen.

Artikel 7

De lidstaten schrijven voor dat bij het onderzoek van de knollen met het oog op de goedkeuring de monsters officieel volgens passende methoden worden genomen.

Artikel 8

1. De lidstaten kunnen voorschrijven dat pootaardappelen en andere aardappelen die op hun grondgebied worden geproduceerd om fytosanitaire redenen in alle productiestadia gescheiden moeten worden gehouden van andere aardappelen.

2. De in lid 1 bedoelde eis kan maatregelen omvatten om:

- de teelt van pootaardappelen en die van andere aardappelen gescheiden te houden,

- pootaardappelen en andere aardappelen apart te sorteren, op te slaan, te vervoeren en te behandelen.

Artikel 9

De lidstaten schrijven voor dat pootaardappelen niet in de handel mogen worden gebracht, indien zij zijn behandeld met kiemremmende middelen.

Artikel 10

1. De lidstaten schrijven voor dat pootaardappelen slechts in de handel mogen worden gebracht wanneer zij een zodanige mimimumdoorsnee hebben dat zij niet door een vierkante opening van 25 × 25 mm kunnen gaan. Voor knollen die te groot zijn om door een vierkante opening van 35 × 35 mm te gaan, worden de minimum- en maximumdoorsnee in een veelvoud van vijf uitgedrukt.

Het maximumverschil in doorsnee tussen de knollen van een partij moet zodanig zijn, dat het verschil in afmeting tussen de twee gebruikte vierkante openingen niet meer dan 25 mm bedraagt. Al deze sorteernormen kunnen volgens de in artikel 25, lid 2, bedoelde procedure worden gewijzigd.

2. Een partij mag niet meer dan 3 gewichtsprocenten aan knollen met een kleinere doorsnee dan de minimumdoorsnee bevatten en ook niet meer dan 3 gewichtsprocenten aan knollen met een grotere doorsnee dan de aangegeven maximumdoorsnee.

3. De lidstaten mogen bij pootaardappelen van de nationale productie het verschil tussen de kleinste en de grootste doorsnee van de knollen van een partij verder beperken.

Artikel 11

1. De lidstaten schrijven voor dat basispootgoed en gecertificeerd pootgoed slechts in de handel mogen worden gebracht in voldoende homogene partijen en in verpakkingen of bakken, die moeten worden gesloten en overeenkomstig de artikelen 12 en 13 voorzien van een sluitingssysteem en een aanduiding. De verpakkingen moeten nieuw zijn; de bakken moeten schoon zijn.

2. De lidstaten mogen afwijkingen van lid 1 toestaan voor het in de handel brengen van kleine hoeveelheden ten behoeve van de laatste gebruiker wat verpakking, sluitingssysteem en aanduiding betreft.

Artikel 12

1. De lidstaten schrijven voor dat verpakkingen en bakken van basispootgoed en gecertificeerd pootgoed officieel of onder officieel toezicht zodanig worden gesloten dat zij niet kunnen worden geopend zonder dat het sluitingssysteem wordt beschadigd of het in artikel 13, lid 1, bedoelde officiële etiket, de verpakking of de bak sporen van manipulatie vertoont.

Voor een goede sluiting moet ten minste het officiële etiket in het sluitingssysteem worden verwerkt ofwel moet op de sluiting een officieel zegel worden aangebracht.

De in de tweede alinea bedoelde maatregelen zijn niet beslist noodzakelijk voor een sluitingssysteem dat niet opnieuw kan worden gebruikt.

Volgens de in artikel 25, lid 2, bedoelde procedure kan worden vastgesteld of een bepaald sluitingssysteem aan de bepalingen van dit lid voldoet.

2. Een, eventueel herhaalde, nieuwe sluiting mag slechts officieel of onder officieel toezicht geschieden. In dat geval wordt op het in artikel 13, lid 1, voorgeschreven etiket ook melding gemaakt van de laatste nieuwe sluiting, van de datum daarvan en van de dienst die haar heeft verricht.

3. Voor op hun grondgebied gesloten kleine verpakkingen kunnen de lidstaten voorzien in afwijkingen van lid 1. Volgens de in artikel 25, lid 2, bedoelde procedure kunnen voorwaarden voor deze afwijkingen worden vastgesteld.

Artikel 13

1. De lidstaten schrijven voor, dat verpakkingen en bakken van basispootgoed en gecertificeerd pootgoed

a) aan de buitenkant worden voorzien van een nog niet gebruikt officieel etiket dat beantwoordt aan de vereisten van bijlage III en waarvan de gegevens gesteld zijn in één van de officiële talen an de Gemeenschap. De kleur van het etiket is wit voor basispootgoed en blauw voor gecertificeerd pootgoed. Indien het etiket van een oogje is voorzien, wordt voor de bevestiging van dat etiket steeds een officieel zegel gebruikt. Het gebruik van officiële gometiketten is toegestaan. Volgens de in artikel 25, lid 2, bedoelde procedure mag worden toegestaan dat de voorgeschreven aanduidingen onder officieel toezicht onuitwisbaar op de verpakkingen worden aangebracht volgens het model van het etiket;

b) een officieel certificaat bevatten in de kleur van het etiket en met ten minste de in bijlage III, deel A, punten 3, 4 en 6, voor het etiket voorgeschreven gegevens. Het certificaat moet een zodanige vorm hebben dat het niet kan worden verward met het onder a) bedoelde officiële etiket. Het certificaat is niet vereist wanneer de gegevens onuitwisbaar op de verpakking zijn aangebracht of wanneer overeenkomstig het bepaalde onder a) een gometiket of een etiket van scheurvrij materiaal wordt gebruikt.

2. Voor op hun grondgebied gesloten kleine verpakkingen kunnen de lidstaten voorzien in afwijkingen van lid 1. Volgens de in artikel 25, lid 2, bedoelde procedure kunnen voorwaarden voor deze afwijkingen worden vastgesteld.

Artikel 14

Volgens de in artikel 25, lid 2, bedoelde procedure kan worden voorgeschreven dat in andere dan de in deze richtlijn bedoelde gevallen verpakkingen of bakken van basispootgoed of gecertificeerd pootgoed moeten zijn voorzien van een etiket van de leverancier (in de vorm van een apart etiket, naast het officiële etiket, of van op de verpakking of de bak zelf gedrukte informatie van de leverancier). Welke gegevens op dat etiket moeten worden vermeld, wordt eveneens volgens de in artikel 25, lid 2, bedoelde procedure vastgesteld.

Artikel 15

Voor pootaardappelen van een ras dat genetisch is gemodificeerd, moet op elk officieel dan wel ander etiket of document dat krachtens het bepaalde in deze richtlijn op de partij pootaardappelen is aangebracht of deze partij vergezelt, duidelijk zijn vermeld dat het ras genetisch is gemodificeerd.

Artikel 16

De lidstaten schrijven voor dat, in geval van een chemische behandeling van het basispootgoed of van het gecertificeerde pootgoed, hiervan op het officiële etiket dan wel op een etiket van de leverancier alsmede op of in de verpakking of op de bak melding wordt gemaakt.

Artikel 17

1. De lidstaten zien erop toe dat pootgoed dat overeenkomstig de verplicht dan wel facultatief toe te passen bepalingen van deze richtlijn in de handel wordt gebracht, ten aanzien van eigenschappen, onderzoek, aanduiding en sluiting aan geen andere dan de in deze richtlijn of in andere richtlijnen vastgestelde beperkingen voor het in de handel brengen wordt onderworpen.

2. De Commissie verleent volgens de in artikel 25, lid 2, bedoelde procedure machtiging om voor het in de handel brengen van pootaardappelen op het grondgebied van één of meer lidstaten of delen daarvan strengere maatregelen te treffen dan die welke zijn vastgesteld in de bijlagen I en II tegen schadelijke organismen die in de betrokken gebieden niet voorkomen of die voor de teelt in die gebieden bijzonder nadelig kunnen zijn. Bij onmiddellijk gevaar van binnendringen of uitbreiding van dergelijke schadelijke organismen kunnen vanaf het ogenblik waarop het verzoek wordt gedaan tot het ogenblik waarop de Commissie hieromtrent definitief haar standpunt bepaalt door de betrokken lidstaat maatregelen worden getroffen.

Artikel 18

Onder de volgende voorwaarden mag kweekmateriaal van generaties die aan het basispootgoed voorafgaan op grond van artikel 4 in de handel worden gebracht:

a) het materiaal moet geteeld zijn in overeenstemming met de aanvaarde praktijken voor het behoud van het ras en van de gezondheid;

b) het materiaal moet hoofdzakelijk bestemd zijn voor de teelt van basispootgoed;

c) het materiaal moet voldoen aan de volgens de in artikel 25, lid 2, bedoelde procedure voor pre-basispootgoed vast te stellen minimumvoorwaarden;

d) het materiaal moet blijkens een officieel onderzoek aan de onder c) bedoelde minimumvoorwaarden voldoen;

e) het materiaal moet worden aangeboden in verpakkingen of bakken die voldoen aan de bepalingen van deze richtlijn en

f) de verpakkingen of bakken moeten voorzien zijn van een officieel etiket met ten minste de volgende gegevens:

- de certificeringsdienst en de lidstaat of desbetreffend kenteken,

- het identificatienummer van de producent of partijnummer,

- de maand en het jaar van sluiting,

- de soort, aangegeven met ten minste, in Latijns schrift, de botanische benaming, eventueel in verkorte vorm en zonder de namen van de auteurs, dan wel de gewone benaming, of beide,

- het ras, ten minste in Latijns schrift,

- de aanduiding "pre-basispootgoed".

Het etiket is wit van kleur en heeft een diagonaal lopende paarse streep.

Artikel 19

Om betere alternatieven te vinden voor sommige bepalingen van deze richtlijn, met uitzondering van beginselen die betrekking hebben op fytosanitaire aangelegenheden, kan volgens de in artikel 25, lid 2, bedoelde procedure worden besloten onder nader bepaalde voorwaarden op communautair niveau tijdelijke experimenten te organiseren.

In het kader van dergelijke experimenten kunnen de lidstaten worden vrijgesteld van bepaalde verplichtingen die in deze richtlijn zijn vastgesteld. In deze vrijstelling wordt aangegeven op welke bepalingen zij betrekking heeft. De duur van een experiment mag niet meer bedragen dan zeven jaar.

Artikel 20

1. Overeenkomstig de in artikel 25, lid 2, bedoelde procedure kan de Commissie het in de handel brengen van pootaardappelen die in een bepaald gebied van de Gemeenschap zijn geoogst, geheel of gedeeltelijk verbieden indien de nateelt van monsters die officieel zijn genomen uit in dat gebied geoogst basispootgoed of gecertificeerd pootgoed en die op een of meer proefvelden in de Gemeenschap zijn geteeld, drie jaar na elkaar duidelijk afwijkt van de in bijlage I, punt 1, onder c), punt 2, onder c), en de punten 3 en 4, bedoelde minimumvoorwaarden. Bij de vergelijkingsproeven kan het materiaal ook worden getoetst aan de andere minimumvoorwaarden waarin bijlage I voorziet.

2. De krachtens lid 1 genomen maatregelen worden door de Commissie opgeheven zodra met voldoende zekerheid is vastgesteld dat het in het betrokken gebied van de Gemeenschap geoogst basispootgoed en gecertificeerd pootgoed voortaan aan de in lid 1 bedoelde minimvoorwaarden zullen voldoen.

3. Overeenkomstig de in artikel 25, lid 2, bedoelde procedure worden de bepalingen vastgesteld die nodig zijn voor de uitvoering van de vergelijkingsproeven. Pootaardappelen die in derde landen zijn geoogst, kunnen eveneens bij de vergelijkingsproeven worden betrokken.

Artikel 21

1. Op voorstel van de Commissie stelt de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen vast of het in een derde land geoogste pootgoed dat dezelfde waarborgen biedt ten aanzien van de eigenschappen daarvan, alsmede van de toepassing van de maatregelen betreffende het onderzoek, de verzekering van de identiteit, de aanduiding en de controle, in dit opzicht gelijkwaardig is aan basispootgeod of gecertificeerd pootgoed dat in de Gemeenschap is geoogst en voldoet aan de bepalingen van deze richtlijn.

2. Totdat de Raad zich overeenkomstig lid 1 heeft uitgesproken, mogen de lidstaten zelf de in dat lid bedoelde vaststellingen verrichten. Dit recht vervalt op 1 juli 1975.

3. De lidstaten worden gemachtigd de geldigheidsduur van de vaststellingen die zij overeenkomstig lid 2 hebben verricht, te verlengen tot en met 31 maart 2002, met dien verstande dat daartoe strekkende besluiten slechts mogen worden gebruikt in overeenstemming met de verplichtingen die voor de lidstaten voortvloeien uit de bij Richtlijn 2000/29/EG van de Raad van 8 mei 2000 betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen(6) vastgestelde gemeenschappelijke regels op fytosanitair gebied.

De in de eerste alinea genoemde termijn kan volgens de in artikel 25, lid 2, bedoelde procedure voor derde landen worden verlengd, indien en zolang niet de nodige informatie beschikbaar is voor een vaststelling overeenkomstig lid 1.

4. De leden 1 en 2 vinden eveneens toepassing op iedere nieuwe lidstaat gedurende de periode vanaf zijn toetreding tot het tijdstip waarop hij de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking moet doen treden teneinde aan de bepalingen van deze richtlijn te voldoen.

Artikel 22

1. Teneinde tijdelijke moeilijkheden op te heffen die zich bij de algemene voorziening met basispootgoed of gecertificeerd pootgoed binnen de Gemeenschap voordoen en die niet op een andere manier kunnen worden overwonnen, kan volgens de in artikel 25, lid 2, bedoelde procedure worden besloten dat de lidstaten voor een bepaalde tijd toestemming verlenen voor het in de handel brengen op het gehele grondgebied van de Gemeenschap van de voor het oplossen van de voorzieningsmoeilijkheden nodige hoeveelheden pootgoed van een categorie waaraan minder strenge eisen zijn gesteld, of pootaardappelen van rassen die noch in de "Gemeenschappelijke rassenlijst voor landbouwgewassen" noch in de nationale rassenlijsten van de lidstaten voorkomen.

2. Wanneer het een categorie pootgoed van een bepaald ras betreft, is het officiële etiket het etiket dat voor de overeenkomstige categorie is voorgeschreven; in geval van pootaardappelen van rassen die niet op bovengenoemde rassenlijsten voorkomen is het officiële etiket bruin van kleur. Op het etiket moet steeds worden vermeld dat het pootaardappelen betreft van een categorie waarvoor minder strenge eisen gelden.

3. Volgens de in artikel 25, lid 2, bedoelde procedure kunnen regels ter uitvoering van de bepalingen van lid 1 worden vastgesteld.

Artikel 23

1. De lidstaten zien erop toe dat bij het in de handel brengen van pootgoed ten minste steekproefsgewijs officiële controles worden verricht om na te gaan of het voldoet aan de eisen en voorwaarden van deze richtlijn.

2. Onverminderd het vrije verkeer van pootgoed binnen de Gemeenschap nemen de lidstaten de nodige maatregelen opdat zij bij het in de handel brengen van uit derde landen ingevoerde hoeveelheden pootgoed van meer dan 2 kg van de volgende gegevens in kennis worden gesteld:

a) soort,

b) ras,

c) catgorie,

d) producerend land en keuringsdienst,

e) land van verzending,

f) importeur,

g) hoeveelheid pootgoed.

Volgens de in artikel 25, lid 2, bedoelde procedure kan nader worden vastgesteld hoe deze gegevens moeten worden verstrekt.

Artikel 24

De in verband met de ontwikkeling van de wetenschappelijke of technische kennis in de bijlagen aan te brengen wijzigingen worden volgens de in artikel 25, lid 2, bedoelde procedure vastgesteld.

Artikel 25

1. De Commisie wordt bijgestaan door het bij artikel 1 van Besluit 66/399/EEG van de Raad(7) ingestelde Permanente Comité voor teeltmateriaal voor land-, tuin- en bosbouw.

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.

De in artikel 4, lid 3, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op één maand.

3. Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 26

Behoudens de in de bijlagen I en II vervatte toleranties ten aanzien van de aanwezigheid van ziekten, schadelijke organismen of dragers van dergelijke organismen doet deze richtlijn geen afbreuk aan de bepalingen van de nationale wetgevingen die gerechtvaardigd zijn uit hoofde van de bescherming van het leven en de gezondheid van personen, dieren of planten of uit hoofde van de bescherming van de industriële eigendom.

Artikel 27

1. Volgens de in artikel 25, lid 2, bedoelde procedure kunnen specifieke voorwaarden worden vastgesteld om rekening te houden met ontwikkelingen op het gebied van:

a) de voorwaarden waaronder chemisch behandeld pootgoed in de handel mag worden gebracht;

b) de voorwaarden waaronder pootgoed in de handel mag worden gebracht in verband met de instandhouding in situ en het duurzaam gebruik van de plantaardige genetische hulpbronnen, die worden geassocieerd met specifieke natuurlijke en semi-natuurlijke habitats en worden bedreigd door genetische erosie;

c) de voorwaarden waaronder voor biologische teelt geschikt pootgoed in de handel mag worden gebracht.

2. De in lid 1, onder b), bedoelde specifieke voorwaarden omvatten met name de volgende punten:

a) het pootgoed van deze soorten is van een bekende herkomst die is erkend door de autoriteit die in elke lidstaat bevoegd is voor het in de handel brengen van het pootgoed in bepaalde gebieden;

b) passende kwantitatieve beperkingen.

Artikel 28

De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de tekst van de bepalingen van nationaal recht die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

De Commissie stelt de andere lidstaten daarvan in kennis.

Artikel 29

Richtlijn 66/403/EEG, zoals gewijzigd bij de in bijlage IV, deel A, genoemde richtlijnen en beschikkingen wordt ingetrokken, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten wat de in bijlage IV, deel B, opgenomen omzettingstermijnen betreft.

Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de in bijlage V opgenomen concordantietabel.

Artikel 30

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 31

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Luxemburg, 13 juni 2002.

Voor de Raad

De voorzitter

M. Rajoy Brey

(1) Advies uitgebracht op 9 april 2002 (nog niet verschenen in het Publicatieblad).

(2) PB 125 van 11.7.1966, blz. 2320/66. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 1999/742/EG van de Commissie (PB L 297 van 18.11.1999, blz. 39).

(3) Zie bijlage IV, deel A.

(4) Zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad.

(5) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(6) PB L 169 van 10.7.2000, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2002/28/EG van de Commissie (PB L 77 van 20.3.2002, blz. 23).

(7) PB 125 van 11.7.1966, blz. 2289/66.

BIJLAGE I

MINIMUMVOORWAARDEN WAARAAN POOTAARDAPPELEN MOETEN VOLDOEN

1. Basispootgoed moet aan de volgende voorwaarden voldoen:

a) het aantal planten dat door zwartbenigheid is aangetast, mag bij een officiële veldkeuring niet meer bedragen dan 2 %;

b) in de directe nateelt mag het aantal niet-rasechte pootaardappelen niet meer dan 0,25 % bedragen; niet meer dan 0,1 % daarvan mag van andere rassen zijn;

c) in de directe nateelt mag het aantal pootaardappelen met symptomen van zware of lichte virusziekten niet meer bedragen dan 4 %.

2. Gecertificeerde pootaardappelen moeten aan de volgende voorwaarden voldoen:

a) het aantal pootaardappelen die door zwartbenigheid zijn aangetast, mogen bij een officiële veldkeuring niet meer bedragen dan 4 %.

b) in de directe nateelt mag het aantal niet-rasechte pootaardappelen niet meer bedragen dan 0,5 %; niet meer dan 0,2 % daarvan mag van andere rassen zijn;

c) in de directe nateelt mag het aantal pootaardappelen met symptomen van zware virusziekten niet meer bedragen dan 10 %. Buiten beschouwing blijft de lichte mozaïek, dat wil zeggen als slechts lichte verkleuringen zonder misvormingen van de bladeren te constateren zijn.

3. Bij de beoordeling van de nateelt van een ras dat chronisch door een virusziekte is aangetast, worden de door dit virus veroorzaakte lichte symptomen niet in aanmerking genomen.

4. De in punt 1, onder c), punt 2, onder c), en punt 3 omschreven toleranties gelden slechts voor virusziekten die door in Europa verbreide virussen worden veroorzaakt.

5. Het vermeerderingsperceel is niet besmet met Heterodera rostochiensis Woll.

6. Het gewas is vrij van:

a) Synchytrium endobioticum (Schilb.) Perc.;

b) Corynebacterium sepedonicum (Spieck. et Kotth.) Skapt. et Burkh.

BIJLAGE II

MINIMUMVOORWAARDEN INZAKE DE KWALITEIT VAN PARTIJEN POOTAARDAPPELEN

A.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

B. Het pootgoed moet vrij zijn van Heterodera rostochiensis, Synchytrium endobioticum, Corynebacterium sepedonicum en Pseudomonas solanacearum.

BIJLAGE III

ETIKET

A. Te vermelden gegevens

1. "EG-systeem"

2. Keuringsdienst en lidstaat of desbetreffend kenteken

3. Telernummer of partijnummer

4. Maand en jaar van de sluiting

5. Ras, ten minste vermeld in Latijns schrift

6. Teeltland

7. Categorie en eventueel klasse

8. Sortering

9. Opgegeven nettogewicht

B. Minimumafmetingen

110 mm × 67 mm

BIJLAGE IV

DEEL A

INGETROKKEN RICHTLIJN EN HAAR OPEENVOLGENDE WIJZIGINGEN

(bedoeld in artikel 29)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

DEEL B

LIJST VAN DE TERMIJNEN VOOR OMZETTING IN NATIONAAL RECHT

(bedoeld in artikel 29)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE V

CONCORDANTIETABEL

>RUIMTE VOOR DE TABEL>