32000R1685

Verordening (EG) nr. 1685/2000 van de Commissie van 28 juli 2000 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1260/1999 van de Raad met betrekking tot de subsidiabiliteit van de uitgaven voor door de structuurfondsen medegefinancierde verrichtingen

Publicatieblad Nr. L 193 van 29/07/2000 blz. 0039 - 0048


Verordening (EG) nr. 1685/2000 van de Commissie

van 28 juli 2000

tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1260/1999 van de Raad met betrekking tot de subsidiabiliteit van de uitgaven voor door de structuurfondsen medegefinancierde verrichtingen

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1260/1999 van de Raad van 21 juni 1999 houdende algemene bepalingen inzake de structuurfondsen(1), en met name op artikel 30, lid 3, en artikel 53, lid 2,

Na raadpleging van het Comité uit hoofde van artikel 147 van het Verdrag, het Comité van beheer voor de landbouwstructuur en de plattelandsontwikkeling en het Comité van beheer voor de sector visserij en aquacultuur,

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Artikel 1, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad van 17 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) en tot wijziging en instelling van een aantal verordeningen(2) bepaalt dat bij de maatregelen voor plattelandsontwikkeling die worden geïntegreerd in de maatregelen ter bevordering van de ontwikkeling en de structurele aanpassing van de regio's met een ontwikkelingsachterstand (doelstelling 1) of die de maatregelen ter ondersteuning van de economische en sociale omschakeling van de gebieden met structurele moeilijkheden (doelstelling 2) in de betrokken regio's begeleiden, de specifieke oogmerken van de communautaire steunverlening in het kader van de structuurfondsen in acht moeten worden genomen overeenkomstig het bepaalde in Verordening (EG) nr. 1260/1999. In artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1257/1999 zijn de activiteiten vastgelegd waarop de steun voor plattelandsontwikkeling betrekking kan hebben.

(2) Artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1783/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 1999 met betrekking tot het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling(3) vermeldt het soort verrichtingen waarvoor een financiële bijdrage uit het EFRO kan worden gegeven.

(3) Artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1784/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 1999 betreffende het Europees Sociaal Fonds(4) vermeldt het soort verrichtingen waarvoor een financiële bijdrage van het ESF kan worden gegeven.

(4) Artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1263/1999 van de Raad van 21 juni 1999 betreffende het Financieringsinstrument voor de Oriëntatie van de Visserij(5) vermeldt het soort acties waarvoor een financiële bijdrage uit het FIOV kan worden gegeven. In Verordening (EG) nr. 2792/1999 van de Raad(6) zijn de uitvoeringsbepalingen en voorwaarden voor de structurele bijstand van de Gemeenschap in de visserijsector vastgesteld.

(5) Artikel 30, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1260/1999 bepaalt dat de relevante nationale bepalingen van toepassing zijn op de subsidiabele uitgaven, tenzij de Commissie het nodig acht op communautair niveau regels vast te stellen. Voor bepaalde soorten verrichtingen acht de Commissie het nodig gemeenschappelijke subsidiabiliteitsregels vast te stellen, teneinde te waarborgen dat de bijstandsverlening van de structuurfondsen in de gehele Gemeenschap op eenvormige en billijke wijze ten uitvoer wordt gelegd. De vaststelling van een regel voor een specifiek soort verrichting impliceert niet dat wordt vastgelegd uit welk van de bovengenoemde fondsen deze verrichting wordt medegefinancierd. De vaststelling van deze regels dient voor de lidstaten geen beletsel te vormen om in bepaalde, nader aan te geven gevallen strengere nationale regels toe te passen. Derhalve gelden de in de onderhavige verordening vastgelegde regels voor alle uitgaven die tussen de in artikel 30, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1260/1999 vastgelegde data worden gedaan.

(6) Artikel 36, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1257/1999 bepaalt dat ten aanzien van de uit de afdeling Garantie van het EOGFL gefinancierde steun voor maatregelen voor plattelandsontwikkeling in de gebieden van doelstelling 2 Verordening (EG) nr. 1260/1999 geldt, tenzij in Verordening (EG) nr. 1257/1999 iets anders is bepaald. De in de onderhavige verordening vervatte bepalingen gelden bijgevolg voor dergelijke maatregelen welke deel uitmaken van de programma's voor gebieden van doelstelling 2, behalve wanneer in Verordening (EG) nr. 1257/1999 en in Verordening (EG) nr. 1750/1999 van de Commissie(7), tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1257/1999, iets anders is bepaald.

(7) De artikelen 87 en 88 van het Verdrag zijn van toepassing op door de structuurfondsen medegefinancierde maatregelen. De beschikking van de Commissie tot goedkeuring van een bijstandsmaatregel kan niet prejudiciëren op een beoordeling op grond van de regels inzake staatssteun en ontslaat de lidstaten niet van hun verplichtingen uit hoofde van deze artikelen.

(8) De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Raadgevend Comité voor de ontwikkeling en omschakeling van de regio's,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in de bijlage bij deze verordening vervatte regels zijn van toepassing om te bepalen of uitgaven uit hoofde van normen van bijstandsverlening in de zin van artikel 9, onder e), van Verordening (EG) nr. 1260/1999 voor subsidie in aanmerking komen.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 28 juli 2000.

Voor de Commissie

Michaele Schreyer

Lid van de Commissie

(1) PB L 161 van 26.6.1999, blz. 1.

(2) PB L 160 van 26.6.1999, blz. 80.

(3) PB L 213 van 13.8.1999, blz. 1.

(4) PB L 213 van 13.8.1999, blz. 5.

(5) PB L 161 van 26.6.1999, blz. 54.

(6) PB L 337 van 30.12.1999, blz. 10.

(7) PB L 214 van 13.8.1999, blz. 31.

BIJLAGE

SUBSIDIABILITEITSREGELS

Regel nr. 1 - Daadwerkelijk verrichte uitgaven

1. DOOR DE EINDBEGUNSTIGDEN GEDANE BETALINGEN

1.1. Door de eindbegunstigden gedane betalingen in de zin van artikel 32, lid 1, derde alinea, van Verordening (EG) nr. 1260/1999, hierna "de algemene verordening" genoemd, geschieden in de vorm van geld, onder voorbehoud van de in punt 1.4 aangegeven uitzonderingen.

1.2. In het geval van steunmaatregelen uit hoofde van artikel 87 van het Verdrag en in het geval van steunverlening door een door de lidstaat aangewezen instantie, wordt onder "door de eindbegunstigden gedane betalingen" steun verstaan die door de steunverlenende instantie aan de individuele begunstigden wordt betaald. Ter motivering van de door de eindbegunstigden gedane betalingen moet worden verwezen naar de voorwaarden en doelstellingen van de steun.

1.3. In andere gevallen dan de in punt 1.2 bedoelde, worden onder "door de eindbegunstigden gedane betalingen" betalingen verstaan die worden gedaan door de instantie of de onderneming in de overheids- of particuliere sector van de overeenkomstig artikel 18, lid 3, onder b), van de algemene verordening in het programmacomplement omschreven categorieën, die rechtstreeks verantwoordelijk is voor het geven van de opdracht tot de specifieke verrichting.

1.4. Onder de in de punten 1.5 tot en met 1.7 vastgestelde voorwaarden kunnen afschrijvingen, bijdragen in natura en indirecte kosten (overheadkosten) ook deel uitmaken van de in punt 1.1 bedoelde betalingen. De medefinanciering van een verrichting door de structuurfondsen mag evenwel niet meer bedragen dan de totale subsidiabele uitgaven aan het eind van de verrichting, exclusief de bijdragen in natura.

1.5. De afschrijvingen van onroerende goederen of materieel die rechtstreeks verband houden met de doelstellingen van de verrichting vormen subsidiabele uitgaven, mits:

a) de aankoop van dergelijke onroerende goederen of uitrusting niet met nationale of communautaire subsidies is medegefinancierd;

b) zij overeenkomstig de geldende boekhoudregels zijn berekend, en

c) zij uitsluitend betrekking hebben op de periode gedurende welke de betrokken verrichting wordt medegefinancierd.

1.6. Bijdragen in natura vormen subsidiabele uitgaven, mits:

a) het gaat om de inbreng van grond of onroerend goed, uitrusting of materieel, research of professionele activiteiten, of niet-betaald vrijwilligerswerk;

b) zij niet worden toegekend uit hoofde van acties op het gebied van de in de regels nrs. 8, 9 en 10 bedoelde financiële instrumentering;

c) de waarde ervan onafhankelijk kan worden beoordeeld en gecontroleerd;

d) ingeval het om de inbreng van grond of onroerend goed gaat, de waarde door een onafhankelijke bevoegde taxateur of een bevoegde officiële instantie is gecertificeerd;

e) ingeval het om onbetaald vrijwilligerswerk gaat, de waarde van dat werk wordt vastgesteld met inaanmerkingneming van de eraan bestede tijd en van het normale uur- en dagtarief voor de verrichte werkzaamheden;

f) in voorkomend geval is voldaan aan de bepalingen van de regels nrs. 4, 5 en 6.

1.7. Indirecte kosten (overheadkosten) vormen subsidiabele uitgaven, mits zij gebaseerd zijn op de werkelijke kosten die verband houden met de uitvoering van de door de structuurfondsen medegefinancierde actie en zij verhoudingsgewijs volgens een naar behoren gemotiveerde faire en billijke methode worden toegerekend aan de actie.

1.8. Het bepaalde in de punten 1.4 tot en met 1.7 is van toepassing op de in punt 1.2 bedoelde individuele begunstigden in het geval van steunmaatregelen uit hoofde van artikel 87 van het Verdrag en in het geval van steunverlening door een door de lidstaat aangewezen instantie.

1.9. De lidstaten mogen strengere nationale regels toepassen om vast te stellen welke uitgaven overeenkomstig de punten 1.5 tot en met 1.7 voor subsidie in aanmerking komen.

2. BEWIJSSTUKKEN INZAKE DE UITGAVEN

In het algemeen moeten de door de eindbegunstigde gedane betalingen worden gestaafd met vereffende facturen. Wanneer dit niet mogelijk is, moeten deze betalingen worden gestaafd met boekingsstukken met vergelijkbare bewijskracht.

Wanneer voor de tenuitvoerlegging van de acties geen openbare aanbestedingsprocedure vereist is, moeten de door de eindbegunstigden gedane betalingen bovendien worden gerechtvaardigd door de uitgaven (inclusief de in punt 1.4 bedoelde uitgaven) die bij het niveau van de tenuitvoerlegging van de actie daadwerkelijk door de betrokken instanties of ondernemingen in de overheids- of particuliere sector zijn verricht.

3. ONDERAANNEMING

3.1. Onverminderd de toepassing van strengere nationale regels, komen uitgaven in verband met de volgende onderaannemingscontracten niet voor medefinanciering uit de structuurfondsen in aanmerking:

a) onderaannemingscontracten waardoor de kosten voor de uitvoering van de actie worden verhoogd zonder dat een daarmee evenredige waarde aan de actie wordt toegevoegd;

b) onderaannemingscontracten met tussenpersonen of adviseurs waarin het te betalen bedrag is uitgedrukt als een percentage van de totale kostprijs van de actie, tenzij de gegrondheid van een dergelijke betalingswijze door de eindbegunstigde wordt bewezen aan de hand van de werkelijke waarde van het verrichte werk of de verleende diensten.

3.2. De onderaannemers dienen de audit- en controleorganen voor alle onderaannemingscontracten alle vereiste informatie betreffende de in onderaanneming gegeven activiteiten te verschaffen.

Regel nr. 2 - Boekhoudkundige behandeling van ontvangsten

1. Onder "ontvangsten" in de zin van deze regel worden de inkomsten verstaan die in het kader van een actie in de periode waarin de medefinanciering loopt of gedurende een door de lidstaat vastgestelde langere periode die loopt tot de afsluiting van het bijstandspakket, worden verkregen door de verkoop, verhuur, diensten, inschrijvingsgelden of andere daarmee gelijkgestelde ontvangsten, met uitzondering van:

a) de ontvangsten die tijdens de gehele economische levensduur van de medegefinancierde investeringen worden verkregen en onder de specifieke bepalingen van artikel 29, lid 4, van de algemene verordening vallen;

b) de ontvangsten verkregen in het kader van de acties op het gebied van de in de regels nrs. 8, 9 en 10 bedoelde financiële instrumentering;

c) de bijdragen die de particuliere sector bij wijze van medefinanciering van de acties levert en die in de financiële tabellen betreffende het betrokken bijstandspakket naast de overheidsbijdragen zijn vermeld.

2. De in punt 1 bedoelde ontvangsten vormen inkomsten die het voor de betrokken actie vereiste bedrag van de medefinanciering van de structuurfondsen verlagen. Deze worden voordat de bijdrage van de structuurfondsen wordt berekend en niet later dan op het ogenblik waarop het bijstandspakket wordt afgesloten, afhankelijk van het feit of zij volledig of slechts gedeeltelijk door de medegefinancierde actie zijn verkregen, volledig of verhoudingsgewijs in mindering gebracht op de in het kader van de actie voor medefinanciering in aanmerking komende uitgaven.

Regel nr. 3 - Financierings- en andere kosten, uitgaven voor rechtsbijstand

1. FINANCIERINGSKOSTEN

Debetrente (andere dan de uitgaven uit hoofde van rentesubsidies om de kosten van leningen voor bedrijven krachtens een goedgekeurde steunregeling van de staat te verlagen), kosten verbonden aan financiële transacties, wisselprovisies en wisselkoersverliezen, alsmede andere zuivere financieringskosten komen niet voor medefinanciering door de structuurfondsen in aanmerking. Uitsluitend in het geval van globale subsidies echter komt de debetrente die door de aangewezen bemiddelende instantie is betaald voordat het eindsaldo van de bijstand is betaald, na aftrek van de creditrente op de voorschotten, voor medefinanciering in aanmerking.

2. AAN REKENINGEN VERBONDEN BANKKOSTEN

Wanneer met het oog op de medefinanciering van de structuurfondsen voor de tenuitvoerlegging van een actie een afzonderlijke bankrekening of -rekeningen moet respectievelijk moeten worden geopend, komen de aan het openen en vervolgens het houden van de rekening(en) verbonden bankkosten, voor medefinanciering in aanmerking.

3. KOSTEN VAN JURIDISCH ADVIES, NOTARISKOSTEN, KOSTEN VOOR TECHNISCHE OF FINANCIËLE EXPERTISE EN BOEKHOUD- OF AUDITKOSTEN

Deze kosten zijn subsidiabel indien zij rechtstreeks op de actie betrekking hebben en noodzakelijk zijn voor de voorbereiding of uitvoering ervan of, wat de boekhoud- of auditkosten betreft, indien zij op door de beheersautoriteit opgelegde voorwaarden betrekking hebben.

4. KOSTEN VAN DOOR EEN BANK OF EEN ANDERE FINANCIËLE INSTELLING VERSTREKTE GARANTIES

Deze kosten zijn subsidiabel voorzover de garanties vereist zijn ingevolge de nationale of de communautaire wetgeving of ingevolge de beschikking van de Commissie tot goedkeuring van de bijstand.

5. BOETES, FINANCIËLE SANCTIES EN PROCESKOSTEN

Deze uitgaven zijn niet subsidiabel.

Regel nr. 4 - Aankoop van tweedehands materieel

Onverminderd de toepassing van strengere nationale regels, komen de aankoopkosten van tweedehands materieel voor medefinanciering in het kader van de structuurfondsen in aanmerking wanneer aan de volgende drie voorwaarden is voldaan:

a) de verkoper moet een verklaring afgeven waarin de herkomst van het materieel is vermeld en waarin wordt bevestigd dat het in geen geval de voorbije zeven jaar met behulp van nationale of communautaire subsidies is aangekocht;

b) de prijs van het tweedehands materieel mag niet hoger liggen dan de marktwaarde en moet lager liggen dan de kostprijs van soortgelijk nieuw materieel, en

c) de technische eigenschappen van het materieel moeten in overeenstemming zijn met de eisen van de actie en met de geldende normen en standaarden.

Regel nr. 5 - Aankoop van grond

1. ALGEMENE REGEL

1.1. Onverminderd de toepassing van strengere nationale regels, komen de kosten in verband met de aankoop van onbebouwde grond alleen voor medefinanciering in het kader van de structuurfondsen in aanmerking wanneer aan de volgende drie voorwaarden is voldaan:

a) er moet een rechtstreeks verband bestaan tussen de aankoop van de grond en de doelstelling van de medegefinancierde actie;

b) het aandeel van de aankoop van grond in de totale subsidiabele uitgaven van de actie mag, behalve in de in punt 2 vermelde gevallen, de limiet van 10 % niet overschrijden, tenzij in het door de Commissie goedgekeurde bijstandspakket een hoger percentage is vastgesteld;

c) er moet van een onafhankelijke bevoegde taxateur of van een bevoegde officiële instantie een certificaat worden verkregen, waarin wordt bevestigd dat de aankoopprijs niet hoger ligt dan de marktwaarde.

1.2. In het geval van steunmaatregelen uit hoofde van artikel 87 van het Verdrag, moet in het licht van de steunregeling als geheel worden beoordeeld of de aankoop van grond al dan niet subsidiabel is.

2. ACTIES INZAKE MILIEUBESCHERMING

Uitgaven voor acties inzake milieubescherming zijn subsidiabel indien aan alle hiernavolgende voorwaarden is voldaan:

- over de aankoop is door het beheerscomité een gunstig besluit genomen;

- de grond wordt gedurende een in dat besluit vastgestelde periode voor het vastgestelde doel gebruikt;

- de grond is, behalve in naar behoren gemotiveerde en door de beheersautoriteit aanvaarde gevallen, niet voor de landbouw bestemd;

- de grond is aangekocht door of namens een overheidsinstelling of een publiekrechtelijk lichaam.

Regel nr. 6 - Aankoop van onroerend goed

1. ALGEMENE REGEL

Onverminderd de toepassing van strengere nationale regels, komen de kosten in verband met de aankoop van onroerend goed, dat wil zeggen bestaande gebouwen en de grond waarop deze staan, onder de in punt 2 vermelde voorwaarden in aanmerking voor medefinanciering in het kader van de structuurfondsen, indien er een rechtstreeks verband bestaat tussen de aankoop en de doelstellingen van de betrokken actie.

2. SUBSIDIABILITEITSVOORWAARDEN

2.1. Er moet van een onafhankelijke bevoegde taxateur of een bevoegde officiële instantie een certificaat worden verkregen, waarin wordt vastgesteld dat de prijs niet hoger ligt dan de marktwaarde en wordt verklaard dat het gebouw voldoet aan de nationale voorschriften dan wel waarin de punten worden genoemd waarop het niet aan deze voorschriften voldoet en die de eindbegunstigde voornemens is in het kader van de actie te corrigeren.

2.2. Voor het betrokken gebouw mag in de voorbije tien jaar geen nationale of communautaire subsidie zijn verleend die in geval van medefinanciering van de aankoop door de structuurfondsen tot cumulatie van steun zou leiden.

2.3. Het onroerend goed moet gedurende een door de beheersautoriteit vastgestelde periode voor de door hem vastgestelde bestemming worden gebruikt.

2.4. Het gebouw mag alleen in overeenstemming met de doelstellingen van de actie worden gebruikt. Het mag met name alleen dienen om er diensten van overheidsadministratie in onder te brengen, wanneer een dergelijk gebruik in overeenstemming is met de in het kader van het betrokken structuurfonds subsidiabele activiteiten.

Regel nr. 7 - BTW en andere heffingen en belastingen

1. De BTW vormt geen subsidiabele uitgave, behalve wanneer zij effectief en definitief door de eindbegunstigde of door de individuele ontvanger wordt gedragen in het kader van de steunmaatregelen uit hoofde van artikel 87 van het Verdrag en in het geval van steunverlening door een door de lidstaat aangegeven instantie. BTW die op enigerlei wijze kan worden teruggevorderd kan, zelfs wanneer zij niet daadwerkelijk door de eindbegunstigde of door de individuele ontvanger wordt teruggevorderd, niet als subsidiabel worden beschouwd.

2. Wanneer de eindbegunstigde of de individuele ontvanger onderworpen is aan een forfaitaire regeling van titel XIV van Zesde Richtlijn 77/388/EEG van de Raad(1), betreffende de BTW, wordt de betaalde BTW in de zin van punt 1 als terugvorderbaar beschouwd.

3. De communautaire medefinanciering mag in geen geval meer bedragen dan de totale subsidiabele uitgaven, exclusief BTW.

4. Andere heffingen en belastingen of lasten (met name directe belastingen en socialezekerheidsbijdragen op lonen en salarissen) die voortvloeien uit de medefinanciering van de structuurfondsen vormen geen subsidiabele uitgaven, behalve wanneer zij daadwerkelijk en definitief door de eindbegunstigde of de individuele begunstigde worden gedragen.

Regel nr. 8 - Risicokapitaal- en leningsfondsen

1. ALGEMENE REGEL

De structuurfondsen kunnen onder de in punt 2 vermelde voorwaarden deelnemen aan de financiering van risicokapitaal- en/of leningsfondsen of van risicokapitaalholdingfondsen, hierna "fondsen" genoemd. Onder "risicokapitaalfondsen en leningsfondsen" worden in de zin van deze regel investeringsinstellingen verstaan die specifiek zijn bedoeld om vermogen of andere vormen van risicokapitaal, waaronder leningen, te verstrekken aan kleine en middelgrote ondernemingen in de zin van Aanbeveling 96/280/EG van de Commissie(2). Onder "risicokapitaalholdingfondsen" worden fondsen verstaan die zijn opgericht om in verscheidene risicokapitaal- en leningsfondsen te investeren. De deelneming van de structuurfondsen in de fondsen kan samengaan met mede-investeringen of garanties van andere financieringsinstrumenten van de Gemeenschap.

2. VOORWAARDEN

2.1. De medefinanciers of sponsors van het fonds moeten een voorzichtig bedrijfsplan indienen waarin onder meer de doelmarkt, de criteria, de financieringsvoorwaarden, de operationele begroting van het fonds, de eigenaren en de medefinancierende partners, de beroepsmatige aanpak, de bevoegdheid en de onafhankelijkheid van het beheer, de statuten van het fonds, de rechtvaardiging van de bijdragen van de structuurfondsen en het gebruik dat men voornemens is van deze bijdragen te maken, het investeringsonttrekkingsbeleid en de voorwaarden voor de ontbinding van het fonds, waaronder begrepen het hergebruik van uit de bijdrage van de structuurfondsen voortvloeiende opbrengsten, moeten worden gespecificeerd. Het bedrijfsplan moet zorgvuldig worden beoordeeld en op de uitvoering ervan moet toezicht worden gehouden door of onder de verantwoordelijkheid van de beheersautoriteit.

2.2. Het fonds moet worden opgezet als een onafhankelijke rechtspersoon waarvan de werking is geregeld in de overeenkomsten tussen de aandeelhouders, of als een afzonderlijk financieel geheel binnen een bestaande financiële instelling. In laatstgenoemd geval moet voor het fonds een afzonderlijke uitvoeringsovereenkomst worden opgesteld, waarin met name wordt bepaald dat afzonderlijke rekeningen moeten worden bijgehouden, waarin de nieuwe middelen die in de fondsen worden geïnvesteerd (inclusief de bijdragen van de structuurfondsen) duidelijk worden onderscheiden van die welke oorspronkelijk in de instelling beschikbaar waren. Alle deelnemers aan het fonds moeten hun bijdragen in geld betalen.

2.3. De Commissie kan geen partner in of aandeelhouder van het fonds worden.

2.4. Voor de bijdrage van de structuurfondsen gelden de maxima die in artikel 29, leden 3 en 4, van de algemene verordening zijn vastgesteld.

2.5. De fondsen mogen alleen in kleine en middelgrote ondernemingen investeren bij de oprichting ervan, in de vroegste stadia (inclusief startkapitaal) of de uitbreiding ervan en alleen in activiteiten die door de beheerders van het fonds potentieel economisch levensvatbaar worden geacht. Bij de beoordeling van de levensvatbaarheid moeten alle inkomstenbronnen van de betrokken ondernemingen in aanmerking worden genomen. De fondsen mogen niet investeren in ondernemingen in moeilijkheden in de zin van de communautaire richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden(3).

2.6. Er moeten voorzorgsmaatregelen worden genomen om de verstoring van de mededinging op de markt voor risicokapitaal of leningen zoveel mogelijk te beperken. In het bijzonder opbrengsten uit kapitaalinvesteringen en leningen (na aftrek van het evenredige gedeelte van de beheerskosten) moeten bij voorkeur aan de particuliere investeerders worden toegerekend tot het vergoedingsniveau dat in de aandeelhoudersovereenkomst is vastgesteld en daarna moeten zij evenredig over alle aandeelhouders en de structuurfondsen worden verdeeld. Inkomsten van het fonds die voortvloeien uit de bijdragen van de structuurfondsen moeten opnieuw worden gebruikt voor activiteiten ter ontwikkeling van kleine en middelgrote ondernemingen in hetzelfde voor bijstand in aanmerking komende gebied.

2.7. De beheerskosten mogen tijdens de periode van de bijstandsverlening per jaar gemiddeld niet meer bedragen dan 5 % van het gestorte kapitaal, tenzij na een openbare aanbesteding een hoger percentage nodig blijkt.

2.8. Bij de afsluiting van de actie worden de subsidiabele uitgaven van het fonds (de eindbegunstigde) gevormd door het kapitaal van het fonds dat is geïnvesteerd in of uitgeleend aan kleine en middelgrote ondernemingen, inclusief de beheerskosten.

2.9. Op de bijdragen van de structuurfondsen en de andere overheidsbijdragen in de fondsen alsmede op de investeringen van fondsen in afzonderlijke kleine en middelgrote ondernemingen zijn de bepalingen inzake staatssteun van toepassing.

3. AANBEVELINGEN

3.1. De Commissie beveelt de in de punten 3.2 tot en met 3.6 vastgestelde normen voor een goede werkwijze aan voor fondsen waarin de structuurfondsen bijdragen. Bij de beoordeling van het fonds op zijn verenigbaarheid met de bepalingen inzake staatssteun zal de Commissie de naleving van deze aanbevelingen als een positief gegeven beschouwen. De aanbevelingen houden geen verplichting in wat de subsidiabiliteit van de uitgaven betreft.

3.2. De financiële inbreng van de particuliere sector moet aanzienlijk zijn en meer bedragen dan 30 %.

3.3. De fondsen moeten omvangrijk genoeg zijn en een voldoende ruime doelgroep bestrijken om te garanderen dat hun acties potentieel economisch levensvatbaar zijn (de investeringstermijn moet in overeenstemming zijn met de bijdrageperiode van het structuurfonds) en zij moeten gericht zijn op gebieden waar sprake is van marktonvolkomenheden.

3.4. De stortingen van de participaties in het fonds worden door de structuurfondsen en door de aandeelhouders gedaan volgens hetzelfde tijdschema en proportioneel met de genomen participaties.

3.5. De fondsen moeten worden beheerd door onafhankelijke professionele teams die over voldoende beroepservaring beschikken om blijk te geven van de vereiste bekwaamheid en geloofwaardigheid om een risicokapitaalfonds te beheren. De beheersteams worden gekozen via een selectieprocedure op basis van mededinging, waarbij de hoogte van de overwogen vergoedingen in aanmerking wordt genomen.

3.6. De fondsen mogen normaal geen meerderheidsbelang in ondernemingen verwerven en moeten ernaar streven alle investeringen tijdens de looptijd van het fonds te realiseren.

Regel nr. 9 - Garantiefondsen

1. ALGEMENE REGEL

De structuurfondsen kunnen het kapitaal van garantiefondsen medefinancieren overeenkomstig de voorwaarden van punt 2. Onder "garantiefondsen" in de zin van deze regel worden financieringsinstrumenten verstaan die risicokapitaal- en leningsfondsen in de zin van regel nr. 8 en andere risicodragende financieringsregelingen voor kleine en middelgrote ondernemingen (inclusief leningen) vrijwaren tegen verliezen die voortvloeien uit hun investeringen in kleine en middelgrote ondernemingen in de zin van Aanbeveling 96/280/EG. De fondsen kunnen door de overheid gesteunde onderlinge fondsen zijn waarop wordt ingetekend door kleine en middelgrote ondernemingen, op commerciële basis geëxploiteerde fondsen met partners uit de particuliere sector of volledig door de overheid gefinancierde fondsen. De deelneming van de structuurfondsen in de fondsen kan worden gecombineerd met door andere financieringsinstrumenten van de Gemeenschap verstrekte gedeeltelijke garanties.

2. VOORWAARDEN

2.1. De medefinanciers of sponsors van het fonds moeten zoals voor de risicokapitaalfondsen (regel nr. 8) mutatis mutandis een voorzichtig bedrijfsplan indienen, waarin wordt aangegeven welke garantieportefeuille wordt beoogd. Het bedrijfsplan moet zorgvuldig worden beoordeeld en op de uitvoering ervan moet toezicht worden gehouden door of onder de verantwoordelijkheid van de beheersautoriteit.

2.2. Het fonds moet worden opgezet als een onafhankelijke rechtspersoon waarvan de werking geregeld is in overeenkomsten tussen de aandeelhouders, of als een afzonderlijke financiële eenheid binnen een bestaande financiële instelling. In laatstgenoemd geval moet voor het "fonds" een specifieke uitvoeringsovereenkomst worden opgesteld, waarin met name wordt bepaald dat afzonderlijke rekeningen moeten worden bijgehouden, waarin de nieuwe middelen die in het fonds worden geïnvesteerd (waaronder de bijdrage van de structuurfondsen) duidelijk worden onderscheiden van de oorspronkelijk in de instelling beschikbare middelen.

2.3. De Commissie kan geen vennoot bij of aandeelhouder van het fonds worden.

2.4. De fondsen kunnen alleen waarborgen verstrekken voor investeringen in activiteiten die potentieel economisch gezond worden geacht. De fondsen kunnen zich niet borg stellen voor ondernemingen in moeilijkheden in de zin van de communautaire richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden.

2.5. Gedeelten van de bijdrage van de structuurfondsen die overblijven nadat de garanties zijn uitbetaald, moeten opnieuw worden gebruikt voor activiteiten ter ontwikkeling van kleine en middelgrote ondernemingen in hetzelfde voor bijstand in aanmerking komende gebied.

2.6. De beheerskosten mogen tijdens de periode van bijstandsverlening per jaar gemiddeld niet meer bedragen dan 2 % van het gestorte kapitaal, tenzij na een openbare aanbesteding een hoger percentage noodzakelijk blijkt.

2.7. Bij de afsluiting van de bijstandverlening wordt het bedrag aan gestort kapitaal van het fonds dat, op grond van een onafhankelijke audit, nodig is om de verstrekte garantie, inclusief de veroorzaakte beheerskosten, te dekken, als de voor medefinanciering in aanmerking komende uitgaven van het fonds (de eindbegunstigde) aangemerkt.

2.8. Op de bijdragen van de structuurfondsen en de andere overheidsbijdragen in de garantiefondsen, alsmede op de door dergelijke fondsen aan afzonderlijke kleine en middelgrote ondernemingen verstrekte garanties, zijn de bepalingen inzake staatssteun van toepassing.

Regel nr. 10 - Leasing

1. Uitgaven gedaan in verband met leasing komen op de in de punten 2 tot en met 4 genoemde voorwaarden in aanmerking voor medefinanciering uit de structuurfondsen.

2. BIJSTAND VIA DE LEASINGGEVER

2.1. De leasinggever is de rechtstreekse ontvanger van de communautaire medefinanciering die wordt gebruikt ter verlaging van de bedragen die bij wijze van leasingprijs door de leasingnemer moeten worden betaald voor de onder de leaseovereenkomst vallende goederen.

2.2. De leaseovereenkomst waarvoor de communautaire bijstand wordt verleend, moet voorzien in een koopoptie of in een minimale leasingperiode die overeenkomt met de nuttige levensduur van het geleasde goed.

2.3. De leasinggever moet zich ertoe verbinden, in geval van niet door de bevoegde autoriteiten goedgekeurde vervroegde beëindiging van de minimale leasingperiode, het deel van de communautaire subsidie dat overeenkomt met de resterende duur van de leasingperiode aan de bevoegde nationale autoriteiten terug te betalen (voor rekening van het betrokken fonds).

2.4. De voor medefinanciering in aanmerking komende uitgave is de aankoop van het goed door de leasinggever zoals deze blijkt uit een vereffende factuur of uit boekhoudbescheiden met een vergelijkbare bewijskracht. Voor communautaire medefinanciering kan geen hoger bedrag in aanmerking komen dan de marktwaarde van het geleasde goed.

2.5. Andere kosten dan de met de leasingovereenkomst gemoeide uitgaven bedoeld in punt 2.4 (met name belastingen, winstmarge van de leasinggever, rentefinancieringskosten, overheadkosten, verzekeringskosten) zijn niet-subsidiabele uitgaven.

2.6. De aan de leasinggever betaalde communautaire steun moet volledig ten voordele van de begunstigde van de leaseovereenkomst worden gebruikt door alle gedurende de leasingperiode bij wijze van leasingprijs te betalen bedragen op uniforme wijze te verlagen.

2.7. De leasinggever moet het bewijs ervan leveren dat het voordeel van de communautaire bijstand volledig ten goede komt aan de leasingnemer. Daartoe moet hij de bij wijze van leasingprijs te betalen bedragen uitsplitsen of gebruikmaken van een alternatieve methode die dezelfde garantie geeft.

2.8. De in punt 2.5 bedoelde kosten, de uit de leasingoperatie voortvloeiende belastingvoordelen en de andere voorwaarden van de overeenkomst moeten dezelfde zijn als die welke gelden wanneer geen communautaire bijstand wordt verleend.

3. BIJSTAND AAN DE LEASINGNEMER

3.1. De leasingnemer is de rechtstreekse ontvanger van de communautaire medefinanciering.

3.2. De voor medefinanciering in aanmerking komende uitgave is de door de leasingnemer aan de leasinggever betaalde leasingprijs zoals deze blijkt uit een vereffende factuur of uit boekhoudbescheiden met een vergelijkbare bewijskracht.

3.3. Wanneer de leasingovereenkomst voorziet in een koopoptie of in een minimale leasingperiode die overeenkomt met de nuttige levensduur van het geleasde goed, kan voor communautaire medefinanciering geen hoger bedrag in aanmerking komen dan de marktwaarde van het geleasde goed. Andere met de leaseovereenkomst gemoeide kosten (belasting, winstmarge van de leasinggever, rentefinancieringskosten, overheadkosten, verzekeringskosten, enz.) zijn niet-subsidiabele uitgaven.

3.4. De communautaire bijstand uit hoofde van de in punt 3.3 bedoelde leasingovereenkomsten wordt in één of meer termijnen aan de leasingnemer betaald op basis van de daadwerkelijk als leasingprijs betaalde bedragen. Indien de leaseovereenkomst nog doorloopt na de uiterste datum waarop betalingen in het kader van de communautaire bijstandsverlening in aanmerking kunnen worden genomen, kunnen alleen uitgaven in verband met de leasingprijs welke de leasingnemer tot en met de uiterste betalingsdatum in het kader van het bijstandspakket verschuldigd was en heeft betaald, als subsidiabel worden beschouwd.

3.5. Wanneer de leaseovereenkomst niet in een koopoptie voorziet en de leasingperiode korter is dan de nuttige levensduur van het geleasde goed, komt de leasingprijs voor medefinanciering door de Gemeenschap in aanmerking in verhouding tot de duur van de subsidiabele actie. De leasingnemer moet evenwel het bewijs kunnen leveren dat leasing de kosteneffectiefste methode was om het gebruik van de outillage te verkrijgen. Zouden de kosten lager zijn geweest wanneer van een alternatieve methode (bijvoorbeeld wanneer de outillage was gehuurd) gebruik was gemaakt, dan worden de extra kosten op de subsidiabele uitgaven in mindering gebracht.

3.6. De lidstaten mogen strengere nationale regels toepassen om vast te stellen welke uitgaven overeenkomstig de punten 3.1 tot en met 3.5 subsidiabel zijn.

4. SALE EN LEASEBACK

De leasingprijs die door de leasingnemer in het kader van een sale/leaseback-operatie wordt betaald, kan een subsidiabele uitgave overeenkomstig de regels van punt 3 zijn. De aankoopkosten van het goed komen niet voor communautaire medefinanciering in aanmerking.

Regel nr. 11 - Kosten voor het beheer en de tenuitvoerlegging van de structuurfondsen

1. ALGEMENE REGEL

De kosten die voor de lidstaten voortvloeien uit het beheer en de uitvoering van, alsmede uit het toezicht en de controle op de structuurfondsen komen, tenzij dit in punt 2 anders is bepaald en zij binnen de in punt 2.1 vermelde categorieën vallen, niet voor medefinanciering in aanmerking.

2. VOOR MEDEFINANCIERING IN AANMERKING KOMENDE CATEGORIEËN BEHEERS-, UITVOERINGS-, TOEZICHT- EN CONTROLEUITGAVEN

2.1. Overeenkomstig de in de punten 2.2 tot en met 2.7 omschreven voorwaarden komen de volgende uitgavencategorieën in het kader van de bijstandverlening voor medefinanciering in aanmerking:

- uitgaven voor de voorbereiding, de selectie en de beoordeling van, het toezicht op en de interne evaluatie van de bijstandsverlening en van de verrichtingen;

- uitgaven voor vergaderingen van de toezichtcomités en subcomités in verband met de tenuitvoerlegging van het bijstandspakket. Deze uitgaven kunnen ook de kosten omvatten van deskundigen en andere deelnemers aan deze comités, waaronder deelnemers die uit een derde land afkomstig zijn, wanneer de persoon die dergelijke comités voorzit hun aanwezigheid voor de doeltreffende tenuitvoerlegging van het bijstandspakket noodzakelijk acht;

- uitgaven voor audits en controles ter plaatse van de verrichtingen.

2.2. Uitgaven voor salarissen, waaronder socialezekerheidsbijdragen, komen alleen in de volgende gevallen voor medefinanciering in aanmerking:

a) ambtenaren of andere overheidsfunctionarissen die door een met schriftelijke bewijsstukken te staven besluit van de bevoegde autoriteit zijn gedetacheerd om de in punt 2.1 bedoelde taken uit te voeren;

b) ander personeel dat in dienst wordt genomen om de in punt 2.1 bedoelde taken uit te voeren.

Het tijdvak van de detachering of van het dienstverband mag de in de beschikking waarbij de bijstandsverlening werd goedgekeurd vastgestelde einddatum voor de subsidiabiliteit van de uitgaven niet overschrijden.

2.3. De bijdrage van de structuurfondsen in de uitgaven bedoeld in punt 2.1 wordt beperkt tot een maximumbedrag dat wordt vastgesteld in het door de Commissie goedgekeurde bijstandspakket en kan niet hoger liggen dan de in de punten 2.4 en 2.5 vermelde maxima.

2.4. Voor alle bijstandspakketten, behalve communautaire initiatieven, het speciale programma PEACE II en innovatieve acties, is het maximum gelijk aan de som van de volgende bedragen:

- 2,5 % van het gedeelte van de totale bijdrage van de structuurfondsen tot 100 miljoen EUR;

- 2 % van het gedeelte van de totale bijdrage van de structuurfondsen tussen 100 miljoen en 500 miljoen EUR;

- 1 % van het gedeelte van de totale bijdrage van de structuurfondsen tussen 500 miljoen en 1 miljard EUR;

- 0,5 % van het gedeelte van de totale bijdrage van de structuurfondsen boven 1 miljard EUR.

2.5. Voor de communautaire initiatieven, de innovatieve acties en het speciale programma Peace II bedraagt het maximum 5 % van de totale bijdrage van de structuurfondsen. Wanneer verscheidene lidstaten aan dergelijke bijstandspakketten deelnemen, kan dit maximum worden verhoogd om rekening te houden met de hogere beheers- en uitvoeringskosten en wordt dit maximum in de beschikking van de Commissie vastgesteld.

2.6. Voor de berekening van het bedrag van de in de punten 2.4 en 2.5 aangegeven maxima, geldt als totale bijdrage van de structuurfondsen het totaal dat in ieder door de Commissie goedgekeurd bijstandspakket is vastgesteld.

2.7. De Commissie en de lidstaten komen overeen de punten 2.1 tot en met 2.6 van deze regel ten uitvoer te leggen. Dit wordt in het bijstandspakket vastgelegd. Het bijdragepercentage wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 29, lid 7, van de algemene verordening. Wat het toezicht betreft, moet voor de in de punt 2.1 bedoelde kosten een afzonderlijke maatregel of submaatregel in het pakket voor de technische hulp worden opgenomen.

3. ANDERE UITGAVEN IN HET KADER VAN DE TECHNISCHE HULP

De voorwaarden van de punten 2.4 tot en met 2.6 gelden niet voor andere dan de in punt 2 bedoelde acties die in het kader van de technische hulp kunnen worden medegefinancierd (bv. studies, seminars, voorlichtingsacties, externe evaluaties). Uitgaven voor de salarissen van ambtenaren of andere overheidsfunctionarissen die dergelijke acties uitvoeren, komen niet voor medefinanciering in aanmerking.

4. UITGAVEN VAN OVERHEIDSDIENSTEN DIE BETREKKING HEBBEN OP DE UITVOERING VAN DE VERRICHTINGEN

De volgende uitgaven van overheidsdiensten komen, wanneer zij betrekking hebben op de uitvoering van een actie of project en mits zij niet voortvloeien uit de wettelijke verantwoordelijkheden van de overheidsinstantie of uit de dagelijkse beheers-, toezicht- en controleopdrachten van de instantie, op andere wijze dan via technische hulp voor medefinanciering in aanmerking:

a) kosten van professionele diensten die door een overheidsdienst worden verleend in het kader van de uitvoering van een actie. Deze kosten moeten hetzij worden gefactureerd aan een "openbare of particuliere" eindbegunstigde, hetzij worden aangetoond aan de hand van bescheiden met gelijkwaardige bewijskracht die het mogelijk maken de door de betrokken overheidsdienst voor die verrichting betaalde werkelijke kosten te bepalen;

b) kosten voor de uitvoering van een actie, wanneer uitgaven die verband houden met dienstverlening, ten laste van een overheidsdienst die de eindbegunstigde van de bijstand is en zelf een actie of project voor eigen rekening uitvoert zonder een beroep op een extern engineering- of ander bedrijf te doen. De betrokken uitgaven moeten verband houden met daadwerkelijk en rechtstreeks voor de medegefinancierde actie betaalde kosten en moeten worden aangetoond aan de hand van bescheiden die het mogelijk maken de door de betrokken overheidsdienst voor die actie betaalde werkelijke kosten te bepalen.

Regel nr. 12 - Subsidiabiliteit van de uitgaven op grond van de locatie van de actie

1. ALGEMENE REGEL

Als algemene regel geldt dat door de structuurfondsen medegefinancierde verrichtingen of acties moeten worden uitgevoerd in de regio waarop de bijstandsverlening betrekking heeft.

2. UITZONDERING

2.1. Ingeval de regio waarop de bijstandsverlening betrekking heeft het volledige of gedeeltelijke voordeel geniet van een actie die buiten die regio plaatsheeft, kan de actie door de beheersautoriteit voor medefinanciering in aanmerking worden genomen, mits is voldaan aan alle in de punten 2.2 tot en met 2.4 vastgestelde voorwaarden. In de andere gevallen is de procedure van punt 3 van toepassing om vast te stellen of een actie voor medefinanciering in aanmerking komt. Voor verrichtingen die in het kader van het Financieringsinstrument voor de Oriëntatie van de Visserij (FIOV) worden gefinancierd, moet de procedure van punt 3 altijd worden gevolgd.

2.2. De actie moet plaatshebben in een NUTS III-gebied van de lidstaat, dat onmiddellijk grenst aan de regio waarop de bijstand betrekking heeft.

2.3. Het maximale voor medefinanciering in aanmerking te nemen bedrag aan uitgaven van de actie wordt berekend in verhouding tot de voordelen voor de regio die van de actie worden verwacht en moet worden gebaseerd op een beoordeling van een onafhankelijke instantie. De voordelen moeten worden bepaald rekening houdend met de specifieke doelstellingen van de bijstand en het verwachte effect ervan. De actie kan niet voor medefinanciering in aanmerking worden genomen wanneer het aandeel van de voordelen lager ligt dan 50 %.

2.4. De overeenkomstig punt 2.1 voor medefinanciering in aanmerking genomen uitgaven van de acties mogen voor elke maatregel van het bijstandspakket niet meer bedragen dan 10 % van de totale voor medefinanciering in aanmerking komende uitgaven voor de desbetreffende maatregel. Bovendien mogen de overeenkomstig punt 2.1 voor medefinanciering in aanmerking komende uitgaven van alle acties van het bijstandspakket niet meer bedragen dan 5 % van de totale voor medefinanciering in aanmerking komende uitgaven voor het desbetreffende bijstandspakket.

2.5. De acties die door de beheersautoriteit op grond van punt 2.1 worden aanvaard, moeten in het jaar- en eindverslag over de uitvoering van de bijstand worden vermeld.

3. ANDERE GEVALLEN

In het geval van acties die plaatshebben buiten de regio waarop de bijstand betrekking heeft, maar die niet voldoen aan de voorwaarden van punt 2, en van acties die in het kader van het FIOV worden gefinancierd, mag de actie slechts voor medefinanciering in aanmerking worden genomen nadat de Commissie daaraan op grond van een door de lidstaat ingediend verzoek van geval tot geval haar uitdrukkelijke goedkeuring heeft gehecht, rekening houdend in het bijzonder met de locatie waar de actie ten opzichte van het gebied plaatsheeft, het voordeel dat voor de regio kan worden verwacht en het bedrag van de uitgaven in verhouding tot de totale uitgaven voor de maatregel en voor het bijstandspakket. In het geval van bijstand die betrekking heeft op de buitenste regio's, is de procedure van dit punt van toepassing.

(1) PB L 145 van 13.6.1977, blz. 1.

(2) PB L 107 van 30.4.1996, blz. 4.

(3) PB C 288 van 9.10.1999, blz. 2.