32000L0059

Richtlijn 2000/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2000 betreffende havenontvangstvoorzieningen voor scheepsafval en ladingresiduen - Verklaring van de Commissie

Publicatieblad Nr. L 332 van 28/12/2000 blz. 0081 - 0090


Richtlijn 2000/59/EG van het Europees Parlement en de Raad

van 27 november 2000

betreffende havenontvangstvoorzieningen voor scheepsafval en ladingresiduen

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 80, lid 2,

Gezien het voorstel van de Commissie(1),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité(2),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's(3),

Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(4), en gezien de gemeenschappelijke ontwerptekst die op 18 juli 2000 door het bemiddelingscomité is goedgekeurd,

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Het milieubeleid van de Gemeenschap is gericht op een hoog niveau van bescherming; het berust op het voorzorgsbeginsel en de beginselen dat de vervuiler betaalt en dat preventief handelen noodzakelijk is.

(2) Een belangrijk onderdeel van het optreden van de Gemeenschap op het gebied van maritiem transport betreft het terugdringen van de verontreiniging van de zeeën; dit kan worden bereikt door de naleving van internationale verdragen, codes en resoluties, met behoud van de vrijheid van scheepvaart, zoals vastgelegd in het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee, alsmede van de vrijheid van dienstverlening, zoals vastgelegd in het Gemeenschapsrecht.

(3) De Gemeenschap is ernstig bezorgd over de verontreiniging van de zeeën en kusten van de lidstaten door lozingen van scheepsafval en ladingresiduen, en in het bijzonder over de tenuitvoerlegging van het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen van 1973, zoals gewijzigd bij het daarop betrekking hebbende Protocol van 1978 (Marpol 73/78), dat regelt welke afvalstoffen door schepen in het mariene milieu mogen worden geloosd en de verdragsluitende partijen verplicht toereikende ontvangstvoorzieningen in havens aan te bieden; alle lidstaten hebben Marpol 73/78 geratificeerd.

(4) De bescherming van het mariene milieu kan worden verbeterd door het terugdringen van lozingen van scheepsafval en ladingresiduen in zee; dit kan worden verwezenlijkt door de beschikbaarheid en het gebruik van ontvangstvoorzieningen alsmede de handhaving van de regelgeving te verbeteren; de Raad heeft, in zijn resolutie van 8 juni 1993 over een gemeenschappelijk beleid inzake de veiligheid op zee(5), de ontwikkeling van de beschikbaarheid en het gebruik van de ontvangstvoorzieningen in de Gemeenschap aangemerkt als prioritaire acties.

(5) Schepen die een onredelijk groot gevaar voor schade aan het mariene milieu opleveren mogen niet uitvaren op grond van Richtlijn 95/21/EG van de Raad van 19 juni 1995 betreffende de naleving, met betrekking tot de schepen die gebruikmaken van havens in de Gemeenschap en varen in de onder de rechtsmacht van de lidstaten vallende wateren, van internationale normen op het gebied van de veiligheid van schepen, voorkoming van verontreiniging en leef- en werkomstandigheden aan boord (havenstaatcontrole)(6).

(6) De verontreiniging van de zeeën is uit de aard der zaak een grensoverschrijdend verschijnsel; volgens het subsidiariteitsbeginsel is het optreden op gemeenschapsniveau de meest doeltreffende manier om gemeenschappelijke milieunormen voor schepen en havens in de gehele Gemeenschap te verzekeren.

(7) Volgens het proportionaliteitsbeginsel is een richtlijn het geschikte wettelijke instrument, aangezien deze een kader verschaft voor een uniforme en verplichte toepassing van de milieunormen door de lidstaten, terwijl zij elke lidstaat vrijlaat te beslissen welke uitvoeringsinstrumenten het best past in zijn interne bestel.

(8) Overeenstemming met bestaande regionale overeenkomsten, zoals het Verdrag ter bescherming van het mariene milieu in het Oostzeegebied 1974/1992, moet worden verzekerd.

(9) Milieueisen moeten van toepassing zijn op alle schepen, ongeacht onder welke vlag zij varen, teneinde verontreiniging beter te kunnen voorkomen en concurrentievervalsing te vermijden, en adequate ontvangstvoorzieningen moeten beschikbaar worden gesteld in alle havens van de Gemeenschap.

(10) Adequate havenontvangstvoorzieningen moeten voldoen aan de behoeften van de gebruikers - van het grootste koopvaardijschip tot het kleinste pleziervaartuig - en van het milieu, zonder onnodig oponthoud te veroorzaken voor schepen die er gebruik van maken. De verplichting om de beschikbaarheid van adequate havenontvangstvoorzieningen te verzekeren laat de lidstaten een grote mate van vrijheid voor het regelen van de ontvangst van afval op de meest geschikte wijze, en biedt hun onder andere de gelegenheid vaste ontvangstinstallaties aan te bieden of dienstverleners aan te wijzen die mobiele eenheden voor de ontvangst van afval naar de havens brengen wanneer daaraan behoefte is. Dit voorschrift houdt ook de verplichting in die diensten en/of andere nevenvoorzieningen te bieden die nodig zijn voor een correct en adequaat gebruik van die voorzieningen.

(11) De adequaatheid van de voorzieningen kan worden verbeterd door up-to-date afvalontvangst- en afvalverwerkingsplannen die in overleg met de betrokken partijen zijn opgesteld.

(12) De doelmatigheid van havenontvangstvoorzieningen kan worden verbeterd door schepen te verplichten hun behoefte om van havenontvangstvoorzieningen gebruik te maken vooraf aan te melden; die aanmelding zal ook informatie opleveren voor een doeltreffende planning van het afvalbeheer. Vissersvaartuigen en pleziervaartuigen waarmee ten hoogste 12 passagiers mogen worden vervoerd, kunnen zonder voorafgaande aanmelding hun afval afgeven aan de havenontvangstvoorzieningen.

(13) Lozingen van scheepsafval op zee kunnen worden teruggedrongen door alle schepen te verplichten hun afval vóór vertrek uit de haven bij de havenontvangstvoorzieningen af te geven; om de belangen van een vlot zeevervoer met de bescherming van het milieu te verzoenen, moeten uitzonderingen op dit vereiste mogelijk zijn, rekening houdend met het voorhanden zijn van voldoende aparte opslagcapaciteit aan boord, de afgiftemogelijkheden in een andere haven zonder risico voor lozen op zee en overeenkomstig het internationale recht vastgestelde bijzondere afgiftevoorschriften.

(14) Gelet op het beginsel "de vervuiler betaalt", moeten de kosten van de havenontvangstvoorzieningen, met inbegrip van de verwerking en de verwijdering van scheepsafval, door de schepen worden gedekt. In het belang van de bescherming van het milieu zou het bijdragesysteem veeleer moeten aanzetten tot het afgeven van afval in de haven dan tot het lozen op zee. Dit kan worden aangemoedigd door ervoor te zorgen dat alle schepen bijdragen in de kosten in verband met de ontvangst en behandeling van scheepsafval, waardoor het economische voordeel van lozingen op zee wordt beperkt. Volgens het subsidiariteitsbeginsel blijven de lidstaten overeenkomstig hun nationale wetgeving en hun huidige praktijken bevoegd om te bepalen of en in welke mate de bijdragen die gerelateerd zijn aan de door het schip feitelijk afgegeven hoeveelheden afval, worden opgenomen in de kostendekkingssystemen voor het gebruik van de havenontvangstvoorzieningen. De bijdragen voor het gebruik van deze voorzieningen moeten redelijk, niet-discriminerend en transparant zijn.

(15) Schepen die minder scheepsafval produceren, dienen in de kostendekkingssystemen een voorkeursbehandeling te krijgen; de aanwijzing van dergelijke schepen zou door gemeenschappelijke criteria worden vergemakkelijkt.

(16) Teneinde onnodige lasten voor de betrokken partijen te vermijden, kunnen schepen die volgens een dienstregeling frequent en regelmatig bepaalde havens aandoen en waarvoor genoegzaam is aangetoond dat er een regeling is getroffen voor de afgifte van scheepsafval en de betaling van bijdragen, van bepaalde verplichtingen ingevolge deze richtlijn worden vrijgesteld.

(17) Ladingresiduen moeten worden afgegeven bij havenontvangstvoorzieningen overeenkomstig Marpol 73/78; Marpol 73/78 schrijft voor dat ladingresiduen moeten worden afgegeven bij havenontvangstvoorzieningen voorzover dat nodig is om te voldoen aan de voorschriften betreffende het schoonmaken van de tank. Voor die afgifte moet de gebruiker van de ontvangstvoorziening een bijdrage betalen waarbij de gebruiker gewoonlijk nader wordt aangeduid in de contractuele regelingen tussen de betrokken partijen of in andere plaatselijke regelingen.

(18) Er moeten gerichte inspecties worden uitgevoerd om te controleren of deze richtlijn wordt nageleefd; het aantal van dergelijke inspecties en de opgelegde sancties moeten toereikend zijn om niet-naleving van de richtlijn te ontmoedigen. Die inspecties kunnen, om redenen van doelmatigheid en kosteneffectiviteit, in voorkomend geval plaatsvinden in het kader van Richtlijn 95/21/EG.

(19) De lidstaten dienen een passend bestuursrechtelijk kader voor een adequate werking van de havenontvangstvoorzieningen te verzekeren. Overeenkomstig Marpol 73/78 moeten klachten over inadequate havenontvangstvoorzieningen aan de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) worden toegezonden. Die gegevens kunnen tegelijkertijd ter informatie aan de Commissie worden toegezonden.

(20) Een informatiesysteem voor het identificeren van verontreinigende of potentieel verontreinigende schepen zou de handhaving van deze richtlijn vergemakkelijken en zou ook van nut zijn voor de evaluatie van de uitvoering van de richtlijn. Het krachtens het Memorandum van Overeenstemming van Parijs inzake havenstaatcontrole opgezette informatiesysteem Sirenac verstrekt een groot deel van de daarvoor benodigde aanvullende informatie.

(21) Het is noodzakelijk dat een comité, bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten, de Commissie bijstaat met het oog op een doeltreffende toepassing van deze richtlijn. Aangezien de voor de uitvoering van de onderhavige tekst vereiste maatregelen, maatregelen van algemene strekking zijn in de zin van artikel 2 van Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(7), moeten deze maatregelen worden vastgesteld volgens de in artikel 5 van genoemd besluit bedoelde regelgevingsprocedure.

(22) Een aantal bepalingen van deze richtlijn kunnen overeenkomstig deze procedure worden gewijzigd om rekening te houden met IMO- of EG-maatregelen die in de toekomst van kracht worden, en om te zorgen voor een geharmoniseerde toepassing,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Doel

Het doel van deze richtlijn is lozing van scheepsafval en ladingresiduen in zee, met name illegale lozingen, door schepen die gebruikmaken van havens in de Gemeenschap te doen verminderen, door de beschikbaarheid en het gebruik van havenontvangstvoorzieningen voor scheepsafval en ladingresiduen te verbeteren, teneinde aldus een betere bescherming van het mariene milieu te bewerkstelligen.

Artikel 2

Definities

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

a) "schip": zeegaand vaartuig, ongeacht het type, dat in het mariene milieu opereert, met inbegrip van draagvleugelboten, luchtkussenvaartuigen, onderwatervaartuigen en drijvende vaartuigen;

b) "Marpol 73/78": het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen van 1973, als gewijzigd bij het Protocol van 1978 bij dat Verdrag, zoals van kracht op de datum van aanneming van deze richtlijn;

c) "scheepsafval": afval, met inbegrip van sanitair afval, en residuen, niet zijnde ladingresiduen, die ontstaan tijdens de bedrijfsvoering van een schip en vallen onder het toepassingsgebied van de bijlagen I, IV en V van Marpol 73/78, en ladinggebonden afval zoals omschreven in de Guidelines voor de uitvoering van bijlage V van Marpol 73/78;

d) "ladingresiduen": de restanten van lading in ruimen of tanks aan boord die na het lossen en schoonmaken achterblijven, met inbegrip van restanten na lading of lossing en morsingen;

e) "havenontvangstvoorziening": vaste, drijvende of mobiele voorziening die geschikt is voor de ontvangst van scheepsafval of ladingresiduen;

f) "vissersvaartuig": schip, uitgerust of met commercieel oogmerk gebruikt voor het vangen van vis of andere levende rijkdommen van de zee;

g) "pleziervaartuig": schip, bestemd of gebruikt voor sport of vrijetijdsbesteding, ongeacht het type en de wijze van voortstuwing;

h) "haven": plaats of geografisch gebied met verbeteringswerken en voorzieningen die voornamelijk dienen voor de ontvangst van schepen, met inbegrip van vissersvaartuigen en pleziervaartuigen.

Onverminderd de definities van de punten c) en d) worden "scheepsafval" en "ladingresiduen" beschouwd als afval in de zin van artikel 1, punt a), van Richtlijn 75/442/EEG van de Raad van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen(8).

Artikel 3

Toepassingsgebied

Deze richtlijn is van toepassing op:

a) elk schip, vissersvaartuig en pleziervaartuig, ongeacht hun vlag, die een haven in een lidstaat aandoen of daar in bedrijf zijn, met uitzondering van oorlogsschepen, marinehulpschepen en andere schepen in eigendom of onder beheer van een staat die uitsluitend voor een niet-commerciële overheidsdienst worden gebruikt, en

b) alle havens van de lidstaten die gewoonlijk worden aangedaan door schepen welke onder het toepassingsgebied van punt a) vallen.

De lidstaten nemen maatregelen om ervoor te zorgen dat schepen die uit hoofde van de vorige alinea, onder a) zijn uitgezonderd van het toepassingsgebied van deze richtlijn, hun scheepsafval en ladingresiduen afgeven op een wijze die, voorzover redelijk en uitvoerbaar, in overeenstemming is met deze richtlijn.

Artikel 4

Havenontvangstvoorzieningen

1. De lidstaten dragen zorg voor de beschikbaarheid van havenontvangstvoorzieningen die toereikend zijn voor de behoeften van de schepen welke hun havens gewoonlijk aandoen, zonder onnodig oponthoud van de schepen te veroorzaken.

2. Havenontvangstvoorzieningen zijn toereikend, indien zij geschikt zijn voor de ontvangst van de soorten en hoeveelheden scheepsafval en ladingresiduen van de schepen welke die haven gewoonlijk aandoen, rekening houdende met de behoeften van de gebruikers van de haven, de grootte en de geografische ligging van de haven, het soort schepen dat de haven aandoet en de vrijstellingen bedoeld in artikel 9.

3. De lidstaten stellen procedures vast, overeenkomstig die welke in de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) zijn overeengekomen, voor kennisgeving van vermeende ontoereikendheden van havenontvangstvoorzieningen aan de havenstaat.

Artikel 5

Afvalontvangst- en afvalverwerkingsplannen

1. Voor elke haven wordt een passend plan voor ontvangst en verwerking van scheepsafval uitgewerkt en vastgesteld na overleg met de betrokken partijen, in het bijzonder de havengebruikers of hun vertegenwoordigers, waarin rekening gehouden wordt met de artikelen 4, 6, 7, 10 en 12. Nadere voorschriften voor de uitwerking van dergelijke plannen zijn opgenomen in bijlage I.

2. De in lid 1 bedoelde afvalontvangst- en afvalverwerkingsplannen kunnen met passende inschakeling van elke haven in regionaal verband worden opgesteld, indien dit doelmatig is, mits de behoefte aan havenontvangstvoorzieningen en de beschikbaarheid daarvan voor elke haven apart worden vermeld.

3. De lidstaten evalueren het afvalontvangst- en afvalverwerkingsplan, keuren het goed, zien toe op de uitvoering ervan en zorgen ervoor dat het ten minste om de drie jaar en na significante veranderingen in de werking van de haven opnieuw wordt goedgekeurd.

Artikel 6

Aanmelding

1. De kapitein van een schip, niet zijnde een vissersvaartuig of een pleziervaartuig waarmee ten hoogste 12 passagiers mogen worden vervoerd, dat op weg is naar een haven in de Gemeenschap, vult het formulier van bijlage II waarheidsgetrouw en nauwkeurig in en verstrekt de informatie aan de autoriteit of instantie die voor dat doel is aangewezen door de lidstaat, waarin die haven is gelegen:

a) ten minste 24 uur voor aankomst, indien de aanloophaven bekend is; of

b) zodra de aanloophaven bekend is, indien die informatie minder dan 24 uur voor aankomst beschikbaar is; of

c) uiterlijk bij vertrek uit de vorige haven, indien de duur van de reis minder dan 24 uur bedraagt.

De lidstaten kunnen bepalen dat de informatie wordt aangemeld bij de exploitant van de havenontvangstvoorziening, die de informatie doorzendt naar de betrokken autoriteit of instantie.

2. De in lid 1 bedoelde informatie wordt ten minste tot de volgende aanloophaven aan boord bewaard en desgevraagd ter beschikking gesteld van de autoriteiten van de lidstaat.

Artikel 7

Afgifte van scheepsafval

1. De kapitein van een schip dat een haven in de Gemeenschap aandoet, geeft alle scheepsafval voor vertrek uit die haven af bij een havenontvangstvoorziening.

2. Niettegenstaande lid 1, kan een schip naar de volgende aanloophaven doorvaren zonder afgifte van het scheepsafval, indien uit de overeenkomstig artikel 6 en bijlage II verstrekte informatie blijkt dat er voldoende aparte opslagcapaciteit aan boord aanwezig is voor alle scheepsafval dat is ontstaan en dat tijdens de voorgenomen reis van het schip tot de haven van afgifte nog zal ontstaan.

Indien er goede redenen zijn om aan te nemen dat er geen toereikende havenontvangstvoorzieningen beschikbaar zijn in de beoogde haven van afgifte, of indien die haven niet bekend is en er derhalve een risico bestaat dat het afval op zee zal worden geloosd, neemt de lidstaat alle nodige maatregelen om verontreiniging van de zee te voorkomen, indien nodig door te eisen dat het schip voor het vertrek uit de haven zijn scheepsafval afgeeft.

3. Lid 2 is van toepassing onverminderd strengere afgiftevoorschriften voor schepen die overeenkomstig het internationale recht zijn vastgesteld.

Artikel 8

Bijdragen voor scheepsafval

1. De lidstaten dragen er zorg voor dat de kosten van de havenontvangstvoorzieningen voor scheepsafval, met inbegrip van de behandeling en verwijdering van het scheepsafval, worden bekostigd uit bijdragen van schepen.

2. De kostendekkingssystemen voor het gebruik van havenontvangstvoorzieningen mogen niet aanzetten tot het lozen van afval op zee. Daartoe gelden voor schepen, niet zijnde een vissersvaartuig of een pleziervaartuig waarmee ten hoogste 12 passagiers mogen worden vervoerd, de volgende beginselen:

a) alle schepen die een haven in een lidstaat aandoen, dragen substantieel bij in de kosten bedoeld in lid 1, ongeacht het feitelijk gebruik van de voorzieningen. Mogelijkheden om dat te bewerkstelligen zijn het opnemen van de bijdrage in de havengelden en het invoeren van een aparte vaste afvalbijdrage. De bijdragen kunnen onder andere naar gelang van de categorie, het type en de grootte van het schip gedifferentieerd worden;

b) het gedeelte van de kosten dat eventueel niet wordt gedekt door de onder a) vermelde bijdrage wordt gedekt op basis van de feitelijk door het schip afgegeven soorten en hoeveelheden scheepsafval;

c) de bijdragen kunnen worden verlaagd indien het milieuzorgsysteem, het ontwerp, de uitrusting en de exploitatie van het schip zodanig zijn dat de kapitein kan aantonen dat het minder scheepsafval produceert.

3. Teneinde te verzekeren dat de bijdragen billijk, transparant en niet-discriminerend zijn en de kosten van de ter beschikking gestelde en, voorzover van toepassing, gebruikte havenontvangstvoorzieningen en diensten weerspiegelen, dienen de grondslag waarop de bijdragen zijn berekend en het bedrag aan de havengebruikers bekend te worden gemaakt.

4. De Commissie legt drie jaar na de in artikel 16, lid 1 bedoelde datum, aan het Europees Parlement en de Raad een beoordelingsrapport voor over de gevolgen die de verscheidenheid van de volgens lid 2 vastgestelde kostendekkingssystemen heeft voor het mariene milieu en voor de afvalstromen. Dit rapport wordt opgesteld in samenwerking met de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en havenvertegenwoordigers.

Indien dat in het licht van deze beoordeling nodig blijkt, dient zij een voorstel tot wijziging van deze richtlijn in; dit voorstel is gericht op de instelling hetzij van een systeem waarbij alle schepen die een haven van een lidstaat aandoen een passend percentage, doch minimum één derde van de kosten van lid 1 betalen, en dit ongeacht of zij van de installaties al dan niet gebruik maken, hetzij van een systeem met vergelijkbare resultaten.

Artikel 9

Vrijstellingen

1. Indien schepen volgens een dienstregeling frequent en regelmatig bepaalde havens aandoen en genoegzaam aangetoond is dat er een regeling is getroffen voor de afgifte van scheepsafval en de betaling van bijdragen in een op de route van het schip liggende haven, kunnen de lidstaten van de betrokken havens die schepen vrijstelling verlenen van de in artikel 6, artikel 7, lid 1, en artikel 8 vermelde verplichtingen.

2. De lidstaten stellen de Commissie regelmatig, doch ten minste eenmaal per jaar, in kennis van vrijstellingen die overeenkomstig lid 1 zijn verleend.

Artikel 10

Afgifte van ladingresiduen

De kapitein van een schip dat een haven in de Gemeenschap aandoet, draagt er zorg voor dat ladingresiduen afgegeven worden bij een havenontvangstvoorziening overeenkomstig de voorschriften van Marpol 73/78. Bijdragen verbonden aan de afgifte van ladingresiduen worden door de gebruiker van de havenontvangstvoorziening betaald.

Artikel 11

Handhaving

1. De lidstaten dragen er zorg voor dat elk schip geïnspecteerd kan worden om na te gaan of het voldoet aan de artikelen 7 en 10, en dat er voldoende inspecties worden uitgevoerd.

2. Voor inspecties van andere schepen dan vissersvaartuigen en pleziervaartuigen waarmee ten hoogste 12 passagiers mogen worden vervoerd, geldt het volgende:

a) bij de selectie van te inspecteren schepen besteden de lidstaten bijzondere aandacht aan:

- schepen die niet aan de aanmeldingsvoorschriften van artikel 6 hebben voldaan;

- schepen waarbij het onderzoek van de door de kapitein overeenkomstig artikel 6 aangemelde informatie andere redenen aan het licht heeft gebracht voor de veronderstelling dat het schip niet aan deze richtlijn voldoet;

b) de inspectie kan in voorkomend geval plaatsvinden in het kader van Richtlijn 95/21/EG, doch ongeacht het kader van de inspecties, geldt het in die richtlijn vermelde vereiste van 25 % inspecties;

c) indien de betrokken autoriteit het resultaat van de inspectie niet bevredigend acht, draagt hij er zorg voor dat het schip de haven niet verlaat voordat het zijn scheepsafval en/of ladingresiduen bij een havenontvangstvoorziening heeft afgegeven overeenkomstig de artikelen 7 en 10;

d) wanneer er duidelijke aanwijzingen zijn dat een schip is uitgevaren zonder aan artikel 7 of artikel 10 te hebben voldaan, wordt de bevoegde autoriteit van de volgende aanloophaven daarvan in kennis gesteld en mag aan dat schip, onverminderd de toepassing van de in artikel 13 bedoelde sancties, geen toestemming worden verleend die haven te verlaten alvorens een nadere evaluatie van de factoren met betrekking tot de naleving van deze richtlijn door het schip, zoals de juistheid van de overeenkomstig artikel 6 verstrekte informatie, heeft plaatsgevonden.

3. De lidstaten stellen, voorzover noodzakelijk, controleprocedures vast om te verzekeren dat vissersvaartuigen en pleziervaartuigen waarmee ten hoogste 12 passagiers mogen worden vervoerd, aan de toepasselijke voorschriften van deze richtlijn voldoen.

Artikel 12

Begeleidende maatregelen

1. De lidstaten:

a) treffen alle noodzakelijke maatregelen om ervoor te zorgen dat kapiteins, aanbieders van havenontvangstvoorzieningen en andere betrokken personen naar behoren worden geïnformeerd over de eisen die uit hoofde van deze richtlijn aan hen worden gesteld en dat zij aan die eisen voldoen;

b) wijzen autoriteiten of instanties aan voor het vervullen van de taken in het kader van deze richtlijn;

c) zorgen voor samenwerking tussen de betrokken autoriteiten en instanties en commerciële organisaties met het oog op een doeltreffende uitvoering van deze richtlijn;

d) zorgen ervoor dat de informatie die overeenkomstig artikel 6 door kapiteins is aangemeld, naar behoren wordt onderzocht;

e) zorgen ervoor dat de formaliteiten in verband met het gebruik van havenontvangstvoorzieningen eenvoudig en vlot verlopen en onnodig oponthoud van schepen wordt vermeden, zodat de kapitein wordt gestimuleerd de havenontvangstvoorzieningen te gebruiken;

f) zorgen ervoor dat de Commissie een afschrift van klachten over ontoereikende havenontvangstvoorzieningen als bedoeld in artikel 4, lid 3, ontvangt;

g) zorgen ervoor dat de verwerking, terugwinning of verwijdering van scheepsafval en ladingresiduen plaatsvindt overeenkomstig Richtlijn 75/442/EEG en andere toepasselijke Gemeenschapswetgeving betreffende afvalstoffen, in het bijzonder Richtlijn 75/439/EEG van de Raad van 16 juni 1975 inzake de verwijdering van afgewerkte olie(9) en Richtlijn 91/689/EEG van de Raad van 12 december 1991 betreffende gevaarlijke afvalstoffen(10).

h) zorgen er overeenkomstig hun nationale wetgeving voor dat alle partijen die deelnemen aan het afgeven of ontvangen van scheepsafval en ladingresiduen, een compensatie kunnen eisen voor overmatige vertraging.

2. Afgegeven scheepsafval en ladingresiduen worden beschouwd als in het vrije verkeer te zijn gebracht in de zin van artikel 79 van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek(11). Overeenkomstig artikel 45 van het communautair douanewetboek zien de douaneautoriteiten af van de eis dat er een summiere aangifte moet worden ingediend.

3. De lidstaten en de Commissie werken samen om, ten minste voor de gehele Gemeenschap, een passend informatie- en controlesysteem op te zetten zodat:

- schepen die hun scheepsafval en ladingresiduen niet overeenkomstig deze richtlijn hebben afgegeven, beter kunnen worden geïdentificeerd,

- kan worden nagegaan of de doelstellingen van artikel 1 van de richtlijn zijn gehaald.

4. De lidstaten en de Commissie werken samen bij de vaststelling van gemeenschappelijke criteria voor de aanwijzing van de in artikel 8, lid 2, onder c), bedoelde schepen.

Artikel 13

Sancties

De lidstaten voeren een stelsel van sancties in voor het geval van inbreuk op de nationale voorschriften die uit hoofde van deze richtlijn zijn vastgesteld, en treffen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat die sancties ten uitvoer worden gelegd. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

Artikel 14

Regelgevend comité

1. De Commissie wordt bijgestaan door het comité dat is opgericht bij artikel 12, lid 1, van Richtlijn 93/75/EEG(12), hierna "het comité".

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van het bepaalde in artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

3. Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 15

Wijzigingsprocedure

De bijlagen bij deze richtlijn, de definitie in artikel 2, onder b), verwijzingen naar gemeenschapsinstrumenten en verwijzingen naar IMO-instrumenten kunnen volgens de procedure van artikel 14, lid 2, worden gewijzigd om ze in overeenstemming te brengen met communautaire of IMO-maatregelen die van kracht zijn geworden, voorzover het toepassingsgebied van deze richtlijn door dergelijke wijzigingen niet wordt uitgebreid.

De bijlagen bij deze richtlijn kunnen volgens die procedure worden gewijzigd indien dat nodig is om de bij deze richtlijn getroffen regeling te verbeteren, voorzover het toepassingsgebied van deze richtlijn door dergelijke wijzigingen niet wordt uitgebreid.

Artikel 16

Uitvoering

1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om vóór 28 december 2002 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Met betrekking tot sanitair afval, als bedoeld in artikel 2, onder c), wordt de toepassing van deze richtlijn echter opgeschort tot twaalf maanden na de inwerkingtreding van bijlage IV van Marpol 73/78, met inachtneming van het aldaar gemaakte onderscheid tussen nieuwe en bestaande schepen.

2. Indien de lidstaten die bepalingen vaststellen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

Artikel 17

Evaluatie

1. De lidstaten dienen om de drie jaar bij de Commissie een rapport in over de stand van uitvoering van deze richtlijn.

2. De Commissie legt op basis van de rapporten van de lidstaten, bedoeld in lid 1, aan het Europees Parlement en de Raad een evaluatieverslag voor over de werking van het bij deze richtlijn ingestelde systeem, indien nodig vergezeld van voorstellen betreffende de uitvoering van deze richtlijn.

Artikel 18

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 19

Bestemming

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 27 november 2000.

Voor het Europees Parlement

De voorzitster

N. Fontaine

Voor de Raad

De voorzitter

L. Fabius

(1) PB C 271 van 31.8.1998, blz. 79 en

PB C 148 van 28.5.1999, blz. 7.

(2) PB C 138 van 18.5.1999, blz. 12.

(3) PB C 198 van 14.7.1999, blz. 27.

(4) Advies van het Europees Parlement van 11 februari 1999 (PB C 150 van 28.5.1999, blz. 432), bevestigd op 16 september 1999, gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 8 november 1999 (PB C 10 van 13.1.2000, blz. 14) en besluit van het Europees Parlement van 14 maart 2000 (nog niet gepubliceerd in het Publicatieblad). Besluit van het Europees Parlement van 6 september 2000 en Besluit van de Raad van 14 september 2000.

(5) PB C 271 van 7.10.1993, blz. 1.

(6) PB L 157 van 7.7.1995, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 98/42/EG (PB L 184 van 27.6.1998, blz. 40).

(7) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(8) PB L 194 van 25.7.1975, blz. 39. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 96/350/EG van de Commissie (PB L 135 van 6.6.1996, blz. 32).

(9) PB L 194 van 25.7.1975, blz. 23. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 91/692/EEG (PB L 377 van 31.12.1991, blz. 48).

(10) PB L 377 van 31.12.1991, blz. 20. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 94/31/EEG (PB L 168 van 2.7.1994, blz. 28).

(11) PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 955/1999 (PB L 119 van 7.5.1999, blz. 1).

(12) PB L 247 van 5.10.1993, blz. 19. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 98/74/EG (PB L 276 van 13.10.1998, blz. 7).

BIJLAGE I

VOORSCHRIFTEN VOOR AFVALONTVANGST- EN AFVALVERWERKINGSPLANNEN IN HAVENS

(bedoeld in artikel 5)

De plannen moeten betrekking hebben op alle soorten scheepsafval en ladingresiduen, afkomstig van schepen die gewoonlijk de betrokken haven aandoen, en afgesteld zijn op de grootte van de haven en het soort schepen dat die haven aandoet.

De volgende elementen moeten deel uitmaken van de plannen:

- een beoordeling van de behoefte aan havenontvangstvoorzieningen, gelet op de behoefte van de schepen die de haven gewoonlijk aandoen;

- een beschrijving van het soort havenontvangstvoorzieningen en de capaciteit daarvan;

- een gedetailleerde beschrijving van de procedures voor de ontvangst en inzameling van scheepsafval en ladingresiduen;

- een beschrijving van het tariefsysteem;

- procedures voor het melden van vermeende tekortkomingen van havenontvangstvoorzieningen;

- procedures voor structureel overleg met havengebruikers, afvalbedrijven, terminalexploitanten en andere betrokken partijen, en

- soort en hoeveelheden ontvangen en verwerkt scheepsafval en ladingresiduen.

Daarnaast dienen de plannen het volgende te omvatten:

- een overzicht van de toepasselijke wetgeving en formaliteiten voor de afgifte;

- vermelding van een persoon of personen die verantwoordelijk is of zijn voor de uitvoering van het plan;

- een beschrijving van eventuele voorbehandelingsinstallaties en -processen in de haven;

- een beschrijving van de methoden voor het registreren van het feitelijk gebruik van de havenontvangstvoorzieningen;

- een beschrijving van de methoden voor het registreren van de ontvangen hoeveelheden scheepsafval en ladingresiduen, en

- een beschrijving van de wijze waarop scheepsafval en ladingresiduen worden verwijderd.

De procedures voor de ontvangst, inzameling, opslag, behandeling en verwijdering dienen in alle opzichten conform een milieuzorgsysteem te zijn dat geschikt is voor een geleidelijke vermindering van de milieueffecten van deze activiteiten. De procedures worden geacht conform te zijn indien zij voldoen aan Verordening (EEG) nr. 1836/93 van de Raad van 29 juni 1993 inzake de vrijwillige deelneming van bedrijven uit de industriële sector aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem(1).

Informatie die aan alle havengebruikers moet worden verstrekt:

- korte verwijzing naar het fundamentele belang van een behoorlijke afgifte van scheepsafval en ladingresiduen;

- locatie van de havenontvangstvoorzieningen voor iedere aanlegplaats, met tekening/kaart;

- lijst van gewoonlijk verwerkte soorten scheepsafval en ladingresiduen;

- lijst van contactadressen, exploitanten en geboden diensten;

- beschrijving van de afgifteprocedures;

- beschrijving van het tariefsysteem; en

- procedures voor het melden van vermeende tekortkomingen van havenontvangstvoorzieningen.

(1) PB L 168 van 10.7.1993, blz. 1.

BIJLAGE II

>PIC FILE= "L_2000332NL.008802.EPS">

>PIC FILE= "L_2000332NL.008901.EPS">

Verklaring van de Commissie

De Commissie interpreteert de uitdrukking "substantieel" als wijzend op een orde van grootte van ten minste 30 % van de in artikel 8, lid 1, bedoelde kosten.