32000D0647

Beschikking nr. 647/2000/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 februari 2000 tot vaststelling van een meerjarenprogramma ter bevordering van de energie-efficiëntie (SAVE) (1998-2002)

Publicatieblad Nr. L 079 van 30/03/2000 blz. 0006 - 0009


Beschikking nr. 647/2000/EG van het Europees Parlement en de Raad

van 28 februari 2000

tot vaststelling van een meerjarenprogramma ter bevordering van de energie-efficiëntie (SAVE) (1998-2002)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid artikel 175, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité(1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's(2),

Overeenkomstig de procedure van artikel 251 van het Verdrag(3) en gezien de gemeenschappelijke tekst die op 9 december 1999 door het bemiddelingscomité is goedgekeurd,

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Artikel 174 van het Verdrag bepaalt dat één van de doelstellingen van de communautaire actie moet zijn, een behoedzaam en rationeel gebruik van natuurlijke hulpbronnen te verzekeren.

(2) De Raad heeft in zijn zitting van 29 oktober 1990 als doelstelling gesteld, tegen het jaar 2000 de totale uitstoot van CO2 in de Gemeenschap in haar geheel te stabiliseren op het niveau van 1990.

(3) Het protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering bevat verdere verplichtingen voor de Gemeenschap en haar lidstaten om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen.

(4) Voor het bereiken van een significante daling van de CO2-uitstoot in de Gemeenschap moet een extra inspanning worden geleverd, vooral omdat de door energieverbruik veroorzaakte CO2-uitstoot tussen 1995 en 2000 naar verwachting met 3 % zal toenemen, uitgaande van een normale economische groei. Daarom zijn aanvullende maatregelen onontbeerlijk.

(5) Bij Beschikking 93/389/EEG van de Raad(4) is een bewakingssysteem voor de uitstoot van CO2 en andere broeikasgassen in de Gemeenschap ingesteld.

(6) De Commissie heeft in haar mededeling van 8 februari 1990 over energie en het milieu energie-efficiëntie aangemerkt als de hoeksteen van toekomstige initiatieven ter vermindering van de negatieve gevolgen van energie voor het milieu. In de mededeling van de Commissie van 29 april 1998 betreffende "de energie-efficiëntie in de Europese Gemeenschap - op weg naar een strategie voor het rationeel gebruik van energie" wordt het economische potentieel voor energie-efficiëntie geaccentueerd, om de aandacht weer op de bevordering van energie-efficiëntie te richten.

(7) Verbetering van het energiebeheer, waarbij vooral gebruik wordt gemaakt van het grote potentieel om de energie-intensiteit te verminderen, is dringend nodig om bij te dragen tot de bescherming van het milieu, de continuïteit van de voorziening en duurzame ontwikkeling.

(8) De Commissie heeft haar opvattingen over de toekomst van het energiebeleid in de Gemeenschap en over de rol van energiebesparende en energie-efficiëntiemaatregelen in het Groenboek van 11 januari 1995 en het Witboek van 13 december 1995 aan het Europees Parlement en de Raad meegedeeld.

(9) Volgens artikel 158 van het Verdrag ontwikkelt en vervolgt de Gemeenschap haar optreden gericht op de versterking van de economische en sociale samenhang en stelt zij zich in het bijzonder ten doel, de verschillen tussen de ontwikkelingsniveaus van de onderscheiden regio's en de achterstand van de minst begunstigde regio's te verkleinen. Dit optreden bestrijkt onder meer de energiesector.

(10) De Raad heeft bij Beschikking 91/565/EEG(5) en bij Beschikking 96/737/EG(6) een communautair programma inzake energie-efficiëntie (SAVE) vastgesteld, dat is gericht op de versterking van de passende energie-efficiëntie-infrastructuren binnen de Gemeenschap.

(11) Het SAVE-programma is een belangrijk en noodzakelijk instrument ter bevordering van meer energie-efficiëntie.

(12) Daarom moet binnen het bij Beschikking 1999/21/EG, Euratom van de Raad(7) aangenomen meerjarenkaderprogramma voor acties in de energiesector (1998-2002) een specifiek programma worden opgezet ter bevordering van het rationele en efficiënte gebruik van energiebronnen. Dit specifieke programma moet in de plaats komen van het huidige instrument.

(13) De Gemeenschap beschouwt het SAVE-programma als een belangrijk element van haar strategie ter vermindering van CO2-uitstoot. In de mededeling van de Commissie van 8 mei 1991 aangaande het optreden van de Europese Gemeenschap in het kader van energieprogramma's op regionaal niveau, in de conclusies van de Raad over deze mededeling en in de resolutie van het Europees Parlement van 16 juli 1993(8) is gesteld, dat de uit dit programma voortvloeiende activiteiten moeten worden vervolgd, uitgebreid en benut als ondersteuning van de energiestrategie van de Gemeenschap. Dit initiatief voor regionale acties moet nu volledig worden opgenomen.

(14) Aan Besluit nr. 182/1999/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 december 1998 betreffende het vijfde kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (1998-2002)(9) wordt uitvoering gegeven in de Beschikking 1999/170/EG van de Raad van 25 januari 1999 tot vaststelling van een specifiek programma voor onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie op het gebied van "Energie, milieu en duurzame ontwikkeling" (1998-2002)(10), die bijzondere aandacht besteedt aan efficiënte en hernieuwbare energietechnologieën. SAVE is een beleidsinstrument dat dit programma aanvult.

(15) Het SAVE-programma is erop gericht de energie-intensiteit van de eindvraag te verbeteren met één extra procentpunt per jaar boven wat anders gehaald zou zijn.

(16) De Raad heeft tijdens zijn zitting van 15 en 16 december 1994 verklaard dat de beoogde stabilisatie van de CO2-uitstoot alleen bereikt kan worden met een gecoördineerd pakket maatregelen gericht op verbetering van de energie-efficiëntie en een rationeler energiegebruik, op basis van vraag en aanbod op alle niveaus van productie, omzetting, vervoer en verbruik van energie, alsmede op het gebruik van duurzame energiebronnen, en dat de lokale programma's voor energiebeheer tot die maatregelen behoren.

(17) Het Europees Parlement heeft in zijn resolutie van 10 oktober 1995 over het Groenboek van de Commissie over het energiebeleid(11) verzocht doelstellingen en een gemeenschappelijk programma op te stellen voor energie-efficiëntie en -besparingen, die verenigbaar zijn met de doelstellingen inzake de uitstoot van broeikasgassen, zoals overeengekomen in Rio de Janeiro (1992), Berlijn (1995) en Kyoto (1997). Het Europees Parlement heeft daarbij opgeroepen tot de instelling van een SAVE II-programma dat in vergelijking met het SAVE I-programma over veel meer middelen beschikt, en heeft de verwachting uitgesproken dat de Commissie concreet aangeeft welke rol zij denkt te spelen bij energiebesparingen en -efficiëntie door het creëren van praktijkprojecten.

(18) Een verhoogde energie-efficiëntie zal een gunstige uitwerking hebben op zowel het milieu als de continuïteit van de energievoorziening, die een mondiale dimensie hebben. Derhalve is een hoge mate van internationale samenwerking nodig om tot de gunstigste resultaten te komen.

(19) Tot het jaar 2000 kan tussen 180 en 200 miljoen t aan CO2-uitstoot worden vermeden door een extra verbetering van de energie-intensiteit van de eindvraag met 5 % ten opzichte van de normale verwachtingen. Deze cijfers kunnen door een efficiënter en rationeler gebruik van de energiebronnen worden verhoogd.

(20) Het is politiek en economisch wenselijk het programma open te stellen voor de geassocieerde landen van Midden- en Oost-Europa, overeenkomstig de conclusies van de Europese Raad van Kopenhagen van 21 en 22 juni 1993, zoals bevestigd door de daarop volgende Europese Raden, en zoals in mei 1994 uiteengezet in de mededeling van de Commissie daaromtrent. Het programma moet ook open staan voor Cyprus.

(21) De Commissie, om te waarborgen dat de communautaire steun efficiënt wordt gebruikt en overlappingen worden voorkomen, zal erop toezien dat projecten vooraf grondig worden beoordeeld en de voortgang en het resultaat van de gesteunde projecten en aanvullende werkzaamheden op het gebied van hernieuwbare energiebronnen stelselmatig worden getoetst en geëvalueerd.

(22) De voor de uitvoering van deze beschikking vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld volgens Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(12).

(23) Deze beschikking stelt voor de gehele looptijd van het programma de financiële middelen vast die voor de Begrotingsautoriteit het voornaamste referentiepunt vormen in de zin van punt 33 van het Interinstitutioneel Akkoord van 6 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en de verbetering van de begrotingsprocedure(13).

(24) Deze beschikking komt in de plaats van Beschikking 96/737/EG die moet worden ingetrokken,

HEBBEN DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:

Artikel 1

1. Voor de periode 1998-2002 wordt door de Gemeenschap binnen het bestek van het meerjarenkaderprogramma voor acties in de energiesector een specifiek programma voor wetgevings- en niet-wetgevingsmaatregelen uitgevoerd ter aanmoediging van een rationeel en efficiënt gebruik van energiebronnen (SAVE), hierna "programma" genoemd.

Naast de prioritaire doelstellingen van artikel 1, lid 2, van Beschikking 1999/21/EG, Euratom omvat het programma de volgende doelstellingen:

a) het stimuleren van energie-efficiëntiemaatregelen in alle sectoren;

b) het aanmoedigen van investeringen in energieconservatie door verbruikers uit de particuliere sector en de overheidssector en door de industrie;

c) het creëren van voorwaarden om de energie-intensiteit van het eindverbruik te verbeteren.

2. De financiële steun van de Gemeenschap wordt in het kader van dit programma verleend voor acties die onder de doelstellingen van deze beschikking vallen.

Artikel 2

De volgende categorieën acties en maatregelen met betrekking tot energie-efficiëntie worden in het kader van het programma gefinancierd:

a) studies en soortgelijke acties, die gericht zijn op de invoering, uitvoering, voltooiing en evaluering van de effecten van communautaire maatregelen (zoals vrijwillige overeenkomsten, met inbegrip van de bijbehorende doelstellingen en de controle daarop, opdrachten aan normalisatie-instituten, gezamenlijke aankopen en wetgeving) ter verbetering van de energie-efficiëntie, studies over de gevolgen van energieprijzen voor de energie-efficiëntie en studies die erop gericht zijn energie-efficiëntie tot criterium te maken in het kader van programma's van de Gemeenschap en waarbij sprake is van coördinatie op internationaal vlak;

b) gerichte sectoriële proefacties om het tempo van investeringen in energie-efficiëntie op te voeren en/of gedragspatronen met betrekking tot energiegebruik te verbeteren, welke worden uitgevoerd door openbare en particuliere organisaties of ondernemingen, indien passend met inbegrip van plaatselijke onafhankelijke energie-centra of agentschappen, en door bestaande de gehele Gemeenschap bestrijkende netten of tijdelijke groeperingen van organisaties en/of ondernemingen die gevormd zijn met het oog op de verwezenlijking van de projecten;

c) door de Commissie voorgestelde maatregelen ter bevordering van de uitwisseling van ervaring, waarmee de coördinatie van de activiteiten op internationaal, communautair, nationaal, regionaal en lokaal niveau door passende voorzieningen voor informatieverspreiding kan worden verbeterd;

d) dezelfde maatregelen als onder c), maar voorgesteld door andere instanties dan de Commissie;

e) controle van de vorderingen op het gebied van de energie-efficiëntie in de Gemeenschap en in de afzonderlijke lidstaten en doorlopende evaluatie en controle van in het kader van het programma ondernomen acties en maatregelen, alsmede werkelijke metingen (zoals de opstelling van een energiebalans) voor en na de toepassing der maatregelen, interventies, stimulansen, enz.;

f) specifieke acties voor een beter energiebeheer op regionaal en stedelijk niveau en een grotere samenhang tussen de lidstaten en regio's op het gebied van energie-efficiëntie.

Artikel 3

1. Alle kosten in verband met de in artikel 2, onder a), c) en e), genoemde acties en maatregelen komen ten laste van de algemene begroting van de Europese Unie.

2. De financiële bijdrage voor de in artikel 2, onder b), d) en f), genoemde acties en maatregelen beloopt maximaal 50 % van de totale kosten.

3. Het resterende deel van de kosten van de in artikel 2, onder b), d) en f), genoemde acties en maatregelen kan uit openbare of particuliere middelen dan wel uit een combinatie van beide gefinancierd worden.

Artikel 4

1. De financiële middelen voor de uitvoering van dit programma belopen voor de in artikel 1 vastgestelde periode 66 miljoen EUR.

2. De jaarlijkse kredieten worden binnen de grenzen van de financiële vooruitzichten door de Begrotingsautoriteit goedgekeurd.

Artikel 5

1. De Commissie wordt belast met de financiële aspecten en de uitvoering van het programma.

De Commissie ziet er tevens op toe dat acties uit hoofde van het programma worden onderworpen aan een beoordeling vooraf, aan controle, en aan een eindevaluatie waarbij na voltooiing van het project het effect ervan en de uitvoering worden beoordeeld en waarbij nagegaan wordt of de oorspronkelijke doelstellingen zijn gehaald.

2. De geselecteerde begunstigden brengen om de zes maanden en na voltooiing van een project verslag uit aan de Commissie.

3. De voorwaarden en richtsnoeren voor de ondersteuning van alle in artikel 2 bedoelde acties en maatregelen worden jaarlijks vastgesteld, gelet op:

- de criteria kosteneffectiviteit, potentiële besparingen en het milieu-effect, meer bepaald de beperking van de CO2-uitstoot;

- de lijst van prioriteiten, bedoeld in artikel 7;

- de samenhang tussen de lidstaten op het gebied van de energie-efficiëntie.

Het in artikel 6 bedoelde comité staat de Commissie bij bij de vaststelling van deze voorwaarden en richtsnoeren.

Artikel 6

Voor de uitvoering van het programma wordt de Commissie bijgestaan door het comité van artikel 4 van Beschikking 1999/21/EG, Euratom.

Wanneer naar dit artikel wordt verwezen, zijn de artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, onverminderd artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 4, lid 3, van dat besluit bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 7

De Commissie formuleert jaarlijks een lijst van prioriteiten voor financiering in het kader van het programma. In die lijst wordt op basis van jaarlijks door elke lidstaat in beknopte vorm verstrekte informatie rekening gehouden met de complementariteit tussen SAVE en de nationale programma's. De gebieden waar deze complementariteit het grootst is krijgen prioriteit.

Het comité van artikel 6 assisteert de Commissie bij het opstellen van deze lijst van prioriteiten.

Artikel 8

De bestudering en de interne en externe evaluatie van de uitvoering van dit programma geschieden in overeenstemming met het bepaalde in artikel 5 van Beschikking 1999/21/EG, Euratom.

Artikel 9

Het programma staat open voor deelname van de geassocieerde landen van Midden- en Oost-Europa, overeenkomstig de voorwaarden, inclusief de financiële regelingen, die zijn vastgesteld in de aanvullende protocollen bij de associatieovereenkomsten of in de associatieovereenkomsten zelf voor de deelname aan communautaire programma's.

Het programma staat eveneens open voor deelname van Cyprus op basis van aanvullende kredieten volgens dezelfde regels als die welke van toepassing zijn voor de EVA/EER-landen, overeenkomstig de met Cyprus overeen te komen procedures.

Artikel 10

Deze beschikking treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 11

Beschikking 96/737/EG wordt ingetrokken.

Artikel 12

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 28 februari 2000.

Voor het Europees Parlement

De voorzitster

N. Fontaine

Voor de Raad

De voorzitter

J. Pina Moura

(1) PB C 214 van 10.7.1998, blz. 44.

(2) PB C 315 van 13.10.1998, blz. 1.

(3) Advies van het Europees Parlement d.d. 11 maart 1999 (PB C 175 van 21.6.1999, blz. 269). Gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 28 juni 1998 (PB C 232 van 13.8.1999, blz. 20) en besluit van het Europees Parlement van 6 oktober 1999 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Besluit van de Raad van 24 januari 2000 en besluit van het Europees Parlement van 3 februari 2000.

(4) PB L 167 van 9.7.1993, blz. 31.

(5) PB L 307 van 8.11.1991, blz. 34.

(6) PB L 335 van 24.12.1996, blz. 50.

(7) PB L 7 van 13.1.1999, blz. 16.

(8) PB C 255 van 20.9.1993, blz. 252.

(9) PB L 26 van 1.2.1999, blz. 1.

(10) PB L 64 van 12.3.1999, blz. 58.

(11) PB C 287 van 30.10.1995, blz. 34.

(12) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(13) PB C 172 van 18.6.1999, blz. 1.