32000D0253

Besluit nr. 253/2000/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 januari 2000 tot vaststelling van de tweede fase van het communautaire actieprogramma op onderwijsgebied "Socrates

Publicatieblad Nr. L 028 van 03/02/2000 blz. 0001 - 0015


BESLUIT Nr. 253/2000/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 24 januari 2000

tot vaststelling van de tweede fase van het communautaire actieprogramma op onderwijsgebied "Socrates"

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op de artikelen 149 en 150,

Gezien het voorstel van de Commissie(1),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité(2),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's(3),

Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(4),

Gezien de gemeenschappelijke tekst die op 10 november 1999 door het bemiddelingscomité is goedgekeurd,

Overwegende hetgeen volgt:

(1) In het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap is bepaald dat de Gemeenschap, onder andere, bijdraagt tot de ontwikkeling van onderwijs en opleiding van hoog gehalte. Door maatregelen in het kader van dit programma moet de Europese dimensie van onderwijs worden bevorderd en moet worden bijgedragen tot de ontwikkeling van kwalitatief hoogstaand onderwijs ter bevordering van permanente educatie.

(2) Bij Besluit nr. 819/95/EG van het Europees Parlement en de Raad(5) is het communautaire actieprogramma "Socrates" ingesteld.

(3) De buitengewone Europese Raad over de werkgelegenheid, gehouden op 20 en 21 november 1997 te Luxemburg, heeft erkend dat onderwijs en opleiding gedurende het gehele leven een belangrijke bijdrage kunnen leveren tot het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten met het oog op de verbetering van de inzetbaarheid, het aanpassingsvermogen en het ondernemerschap en met het oog op de bevordering van gelijke kansen.

(4) De Commissie heeft in haar mededeling "Voor een Europa van de kennis" de grote lijnen geschetst voor de totstandbrenging van een open en dynamische Europese onderwijsruimte, die het mogelijk moet maken de doelstelling van onderwijs en opleiding gedurende het gehele leven te verwezenlijken.

(5) De Commissie stelt in haar Witboek "Onderwijzen en leren - naar een cognitieve samenleving" dat het ontstaan van de cognitieve samenleving impliceert dat de verwerving van nieuwe kennis wordt aangemoedigd en dat het derhalve dienstig is op alle mogelijke manieren tot leren aan te zetten. De Commissie onderstreept in haar Groenboek "Onderwijs, opleiding, onderzoek: de belemmeringen voor transnationale mobiliteit" dat mobiliteit voordelen meebrengt voor de mensen en het concurrentievermogen in de Europese Unie.

(6) Volgens de Commissie, overeenkomstig de wens van het Europees Parlement, moet een participatie worden bereikt van ten minste 10 % van de scholen in het kader van de "Comenius"-actie en van ongeveer 10 % van de studenten aan de mobiliteit in het kader van de "Erasmus"-actie.

(7) Een actief burgerschap dient te worden bevorderd en de bestrijding van de diverse vormen van uitsluiting, met inbegrip van racisme en vreemdelingenhaat, dient te worden versterkt. Bijzondere aandacht dient te worden besteed aan het bevorderen van gelijkheid en het stimuleren van gelijke kansen voor vrouwen en mannen. Bijzondere aandacht dient te worden besteed aan personen met speciale behoeften.

(8) Het Europees Parlement en de Raad hebben bij hun Besluit inzake jeugdzaken en de Raad bij Besluit 1999/382/EG(6) inzake opleiding communautaire actieprogramma's op het gebied van, respectievelijk, jeugdzaken en opleiding vastgesteld, die samen met het "Socrates"-programma tot een Europa van de kennis bijdragen.

(9) Teneinde de toegevoegde waarde van het optreden van de Gemeenschap te vergroten, moet de Commissie in samenwerking met de lidstaten op alle niveaus zorgen voor samenhang tussen en complementariteit van de in het kader van dit besluit uitgevoerde acties en andere relevante communautaire beleidsmaatregelen, instrumenten en acties.

(10) Er moet worden voorzien in de mogelijkheid van gezamenlijke activiteiten in het kader van het "Socrates"-programma en andere communautaire programma's en acties met een onderwijsdimensie, teneinde synergie te bevorderen en de toegevoegde waarde van het communautaire optreden te vergroten.

(11) De Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (EER) voorziet in een uitgebreide samenwerking op het gebied van onderwijs, opleiding en jeugdzaken tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de landen van de Europese Vrijhandelsassociatie die deelnemen aan de Europese Economische Ruimte (EVA/EER-landen), anderzijds.

(12) Dit programma dient te worden opengesteld voor de deelneming van de geassocieerde landen in Midden- en Oost-Europa (LMOE), overeenkomstig de voorwaarden die zijn vastgesteld in de Europa-overeenkomsten, in de aanvullende protocollen daarbij en in de besluiten van de onderscheiden associatieraden, voor de deelneming van Cyprus, op basis van aanvullende kredieten volgens met dat land overeen te komen procedures, alsmede voor de deelneming van Malta en van Turkije op basis van aanvullende kredieten overeenkomstig de bepalingen van het Verdrag.

(13) In samenwerking tussen de Commissie en de lidstaten dient te worden gezorgd voor toezicht op en voortdurende evaluatie van dit programma. Deze evaluatie moet in voorkomend geval de mogelijkheid van aanpassingen kunnen bieden, met name wat de prioriteiten voor de uitvoering van de maatregelen betreft. De evaluatie moet een externe evaluatie door onafhankelijke en onpartijdige instanties omvatten.

(14) Overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag vervatte subsidiariteits- en evenredigheidsbeginsel, kunnen de doelstellingen van de voorgenomen actie betreffende de bijdrage van de Europese samenwerking aan onderwijs van hoog gehalte niet voldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt, met name gezien de noodzaak multilaterale partnerschappen, multilaterale mobiliteit alsmede uitwisselingen op communautair niveau te bevorderen. Deze doelstellingen kunnen derhalve, gezien de transnationale dimensie van de communautaire acties en maatregelen, beter door de Gemeenschap worden verwezenlijkt. Het onderhavige besluit van het Europees Parlement en de Raad gaat niet verder dan wat nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(15) Verbetering van het Europese studiepuntenoverdrachtsysteem (ECTS) is een doeltreffend middel om ervoor te zorgen dat de mobiliteit haar doelstellingen volledig bereikt; universiteiten die aan het programma deelnemen, worden aangemoedigd zoveel mogelijk gebruik te maken van het ECTS.

(16) Bij het onderhavige besluit worden voor de gehele duur van het programma de financiële middelen vastgesteld die voor de Begrotingsautoriteit in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure het voornaamste referentiepunt vormen in de zin van punt 33 van het Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie van 6 mei 1999 over de begrotingsdiscipline en de verbetering van de begrotingsprocedure(7).

(17) De voor de uitvoering van dit besluit vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(8),

BESLUITEN:

Artikel 1

Vaststelling van het programma

1. Bij dit besluit wordt de tweede fase vastgesteld van het communautaire actieprogramma op onderwijsgebied "Socrates", hierna "dit programma" genoemd.

2. Dit programma wordt uitgevoerd in de periode van 1 januari 2000 tot en met 31 december 2006.

3. Dit programma draagt bij tot de bevordering van een Europa van de kennis via de ontwikkeling van de Europese dimensie op het gebied van onderwijs en opleiding door het bevorderen van levenslang leren op basis van formeel en informeel onderwijs en van formele en informele opleiding. Het ondersteunt de ontwikkeling van kennis, vaardigheden en bekwaamheden die een actief burgerschap en inzetbaarheid op de arbeidsmarkt kunnen bevorderen.

4. Dit programma strekt tot ondersteuning en aanvulling van de door en in de lidstaten georganiseerde activiteiten, met volledige eerbiediging van de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de inhoud van het onderwijs en de inrichting van de onderwijs- en opleidingsstelsels, enerzijds, en hun culturele en taalkundige verscheidenheid, anderzijds.

Artikel 2

Doelstellingen van dit programma

Om met volledige eerbiediging van de verantwoordelijkheid van de lidstaten bij te dragen tot onderwijs van een hoog gehalte en ter bevordering van permanente educatie, wordt met dit programma het volgende beoogd:

a) versterking van de Europese dimensie van het onderwijs op elk niveau en het vergemakkelijken van ruime transnationale toegang tot onderwijsfaciliteiten in Europa, waarbij het creëren van gelijke kansen in alle sectoren van het onderwijs wordt bevorderd;

b) stimulering van een kwantitatieve en kwalitatieve verbetering van de kennis van de talen van de Europese Unie, met name de talen die minder verspreid zijn en minder onderwezen worden, om zo tot meer begrip en solidariteit tussen de volkeren van de Europese Unie te komen en de interculturele dimensie van het onderwijs te bevorderen;

c) stimulering van de samenwerking en de mobiliteit op onderwijsgebied, met name door:

- aanmoediging van uitwisselingen tussen onderwijsinstellingen;

- bevordering van het open- en afstandsonderwijs;

- verbetering van de erkenning van diploma's en onderwijsperioden;

- ontwikkeling van de gegevensuitwisseling

en hulp bij het wegnemen van de belemmeringen;

d) aanmoediging tot vernieuwingen in de ontwikkeling van de onderwijspraktijk en het onderwijsmateriaal, waar nodig, met inbegrip van het gebruik van nieuwe technologieën, en bestudering van aangelegenheden die van belang zijn voor het gemeenschappelijk beleid op onderwijsgebied.

Artikel 3

Communautaire acties

1. De in artikel 2 beoogde doelstellingen van dit programma worden nagestreefd door middel van de volgende acties, waarvan de operationele inhoud en de uitvoeringsprocedures in de bijlage beschreven worden:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

2. De acties krijgen concreet gestalte in de volgende transnationale maatregelen of een combinatie ervan:

a) steun voor de transnationale mobiliteit van personen op het gebied van het onderwijs in Europa;

b) steun voor het gebruik van informatie- en communicatietechnologie (ICT) in het onderwijs;

c) steun voor het opzetten van transnationale samenwerkingsnetwerken die de uitwisseling van ervaringen en goede praktijken vergemakkelijken;

d) bevordering van talenkennis en inzicht in verschillende culturen;

e) steun voor vernieuwende proefprojecten, berustend op transnationale partnerschappen ten behoeve van de innovatie in en de kwaliteit van het onderwijs;

f) voortdurende verbetering van communautair referentiemateriaal door

- observatie en analyse van het nationale onderwijsbeleid,

- observatie en verspreiding van goede praktijken en vernieuwingen,

- ruime gegevensuitwisseling.

Artikel 4

Toegang tot dit programma

1. Dit programma is, onder de in de bijlage neergelegde voorwaarden en volgens de daarin bepaalde uitvoeringsregelingen, vooral gericht op:

a) leerlingen, studenten en andere lerenden;

b) personeel dat rechtstreeks bij onderwijs betrokken is;

c) alle door iedere lidstaat gespecificeerde typen onderwijsinstellingen;

d) alle personen en instanties die voor de onderwijsstelsels en het onderwijsbeleid in de lidstaten op lokaal, regionaal en nationaal niveau verantwoordelijk zijn.

2. Openbare of particuliere instanties die met onderwijsinstellingen samenwerken, kunnen ook aan acties van dit programma deelnemen; dat geldt met name voor:

- lokale en regionale instanties en organisaties;

- verenigingen die actief zijn op onderwijsgebied, waaronder studenten-, leerlingen-, leraren- en ouderverenigingen;

- ondernemingen, groepen van ondernemingen, beroepsverenigingen en kamers van koophandel;

- sociale partners en hun organisaties op alle niveaus;

- onderzoekscentra en -instanties.

Artikel 5

Uitvoering van dit programma en samenwerking met de lidstaten

1. De Commissie is belast met

- de uitvoering van de communautaire acties die onder dit programma vallen, overeenkomstig de bijlage;

- de raadpleging van de sociale partners en de relevante verenigingen die zich op Europees niveau met onderwijs bezighouden; zij stelt het in artikel 8, lid 1, bedoelde comité van hun opvattingen in kennis.

2. De lidstaten

- nemen de nodige maatregelen om het efficiënte verloop van het programma op niveau van de lidstaten te waarborgen en betrekken hierbij alle partijen die met onderwijs te maken hebben, overeenkomstig de nationale praktijken,

- zetten een passende structuur op voor een gecoördineerd beheer van de uitvoering op niveau van de lidstaten van de onder dit programma vallende acties (nationale agentschappen voor "Socrates"),

- streven ernaar de maatregelen te nemen die zij wenselijk achten om juridische en administratieve belemmeringen voor de toegang tot dit programma weg te nemen,

- zorgen ervoor dat mogelijke synergieën met andere communautaire programma's op het niveau van de lidstaten tot stand komen.

3. De Commissie draagt, in samenwerking met de lidstaten, zorg voor

- de overgang tussen de in het kader van het vorige programma op onderwijsgebied (Socrates) ondernomen acties vastgesteld bij Besluit nr. 819/95/EG en de uit hoofde van dit programma uit te voeren acties;

- de verspreiding van de resultaten van de in het kader van het vorige programma op onderwijsgebied (Socrates) ondernomen acties en van de uit hoofde van dit programma uit te voeren acties;

- voorlichting, publiciteit en follow-up waar het de door dit programma gesteunde acties betreft.

Artikel 6

Gezamenlijke acties

In het kader van de opbouw van een Europa van de kennis kunnen de maatregelen van dit programma overeenkomstig de procedure van artikel 8, lid 2, de vorm aannemen van gezamenlijke acties met verwante communautaire programma's en acties, met name, "Leonardo da Vinci" en "Jeugd", alsmede met communautaire programma's voor onderzoek, ontwikkeling en nieuwe technologieën.

Artikel 7

Uitvoeringsmaatregelen

1. De voor de uitvoering van dit besluit vereiste maatregelen die betrekking hebben op de volgende aangelegenheden moeten worden vastgesteld volgens de beheersprocedure van artikel 8, lid 2:

a) het jaarlijkse werkprogramma, inclusief prioriteiten, onderwerpen voor gezamenlijke acties en de selectiecriteria en -procedures;

b) de financiële steun die door de Gemeenschap zal worden verleend (bedragen, tijdsduur en begunstigden) en de algemene richtsnoeren voor de uitvoering van het programma;

c) de jaarlijkse begroting en de verdeling van de middelen over de verschillende onder het programma vallende acties;

d) de verdeling over de lidstaten van de middelen voor de decentraal te beheren acties;

e) de regelingen voor de controle en de evaluatie van het programma, alsmede voor de verspreiding en de overdracht van de resultaten;

f) voorstellen van de Commissie voor het selecteren van projecten, met inbegrip van die van actie 7 (gezamenlijke acties).

2. De voor de uitvoering van dit besluit vereiste maatregelen die betrekking hebben op andere aangelegenheden moeten worden vastgelegd volgens de raadplegingsprocedure van artikel 8, lid 3.

Artikel 8

Comité

1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité.

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van het bepaalde in artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 4, lid 3, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op twee maanden.

3. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 3 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van het bepaalde in artikel 8 van dat besluit.

4. Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 9

Samenwerking met andere programmacomités en informatie over andere communautaire initiatieven

1. Het comité werkt regelmatig en gestructureerd samen met het comité dat is ingesteld in het kader van het actieprogramma, "Leonardo da Vinci" voor de uitvoering van het communautaire beleid inzake beroepsopleiding en met het comité dat is ingesteld in het kader van het communautair actieprogramma "Jeugd".

2. Om de samenhang van dit programma met andere in artikel 11 bedoelde maatregelen te verwezenlijken, houdt de Commissie het comité regelmatig op de hoogte van de communautaire initiatieven op het gebied van onderwijs, opleiding en jeugd, met inbegrip van de samenwerking met derde landen en internationale organisaties.

Artikel 10

Financiële bepalingen

1. De financiële middelen voor de uitvoering van dit programma in de in artikel 1 genoemde periode belopen 1850 miljoen EUR.

2. De jaarlijkse kredieten worden door de Begrotingsautoriteit toegestaan binnen de grenzen van de financiële vooruitzichten.

Artikel 11

Samenhang en complementariteit

1. De Commissie draagt, in samenwerking met de lidstaten, zorg voor de algehele samenhang en complementariteit tussen dit programma en andere betrokken beleidsmaatregelen, instrumenten en acties van de Gemeenschap. Het programma draagt bij tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het Gemeenschapsbeleid inzake gelijkheid, gelijke kansen voor vrouwen en mannen en de bevordering van de sociale integratie.

De Commissie draagt zorg voor een doeltreffende verbinding tussen dit programma en de programma's en acties op onderwijsgebied in het kader van de samenwerking van de Gemeenschap met derde landen en de bevoegde internationale organisaties.

2. Bij de uitvoering van de maatregelen van dit programma houden de Commissie en de lidstaten rekening met de prioriteiten in de werkgelegenheidsrichtsnoeren die door de Raad zijn vastgesteld, als onderdeel van een gecoördineerde werkgelegenheidsstrategie.

Artikel 12

Deelneming van de EVA/EER-landen, de geassocieerde landen van Midden- en Oost-Europa (LMOE), Cyprus, Malta en Turkije

Dit programma staat open voor deelneming van

- de EVA/EER-landen, overeenkomstig de voorwaarden van de EER-Overeenkomst,

- de geassocieerde landen van Midden- en Oost-Europa (LMOE), overeenkomstig de voorwaarden die zijn vastgesteld in de Europaovereenkomsten, in de aanvullende protocollen daarbij en in de besluiten van de onderscheiden associatieraden,

- Cyprus, op basis van aanvullende kredieten volgens met dit land overeen te komen procedures,

- Malta en Turkije, op basis van aanvullende kredieten overeenkomstig de bepalingen van het Verdrag.

Artikel 13

Internationale samenwerking

In het kader van dit programma en in overeenstemming met de procedures van artikel 8, lid 2, kan de Commissie samenwerken met de derde landen en met de bevoegde internationale organisaties, in het bijzonder met de Raad van Europa.

Artikel 14

Toezicht en evaluatie

1. De Commissie oefent, in samenwerking met de lidstaten, regelmatig toezicht uit op het verloop van dit programma. Bij de uitvoering van het programma wordt gebruikgemaakt van de resultaten van het toezicht- en evaluatieproces.

Dit toezicht heeft ook betrekking op de in lid 3 bedoelde verslagen en specifieke activiteiten.

2. Dit programma wordt door de Commissie, in samenwerking met de lidstaten, regelmatig geëvalueerd. Deze evaluatie is ervoor bestemd om de relevantie, de doeltreffendheid en de resultaten van de uitgevoerde actie aan de in artikel 2 genoemde doelstellingen te toetsen. Zij zal tevens de resultaten van het programma als geheel bekijken.

De evaluatie heeft tevens betrekking op de complementariteit tussen de in het kader van dit programma uitgevoerde actie en die uit hoofde van onder andere relevante communautaire beleidsmaatregelen, instrumenten en acties.

Dit programma wordt op gezette tijden aan een onafhankelijke externe evaluatie onderworpen aan de hand van de overeenkomstig de procedure van artikel 8, lid 2, vastgestelde criteria.

3. Uiterlijk op respectievelijk 31 december 2003 en 30 juni 2007 dienen de lidstaten bij de Commissie verslagen in over de uitvoering en de resultaten van dit programma.

4. De Commissie verstrekt het Europees Parlement, de Raad, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's:

- met betrekking tot de toetreding van nieuwe lidstaten, een verslag over de financiële gevolgen van deze toetredingen voor het programma en vervolgens, indien passend, financiële voorstellen inzake de financiële gevolgen van deze toetredingen voor het programma, overeenkomstig de bepalingen van het Interinstitutioneel Akkoord van 6 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en de verbetering van de begrotingsprocedure en met de conclusies van de Europese Raad van Berlijn van maart 1999. Het Europees Parlement en de Raad nemen zo snel mogelijk een besluit over die voorstellen;

- uiterlijk op 30 juni 2004 een tussentijds evaluatieverslag over de bereikte resultaten en kwalitatieve en kwantitatieve aspecten van de uitvoering van dit programma;

- uiterlijk op 31 december 2006 een mededeling over de voortzetting van dit programma;

- uiterlijk op 31 december 2007 een ex-post-evaluatieverslag.

Artikel 15

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de dag van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Gedaan te Brussel, 24 januari 2000.

Voor het Europees Parlement

De Voorzitster

N. FONTAINE

Voor de Raad

De voorzitter

J. GAMA

(1) PB C 314 van 13.10.1998, blz. 5.

(2) PB C 410 van 30.12.1998, blz. 2.

(3) PB C 51 van 22.2.1999, blz. 77.

(4) Advies van het Europees Parlement uitgebracht op 5 november 1998 (PB C 359 van 23.11.1998, blz. 60), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 21 december 1998 (PB C 49 van 22.2.1999, blz. 42), besluit van het Europees Parlement van 25 februari 1999 (PB C 153 van 1.6.1999, blz. 24), besluit van het Europees Parlement van 15 december 1999 (nog niet in het Publicatieblad verschenen) en besluit van de Raad van 17 december 1999.

(5) PB L 87 van 20.4.1995, blz. 10. Besluit gewijzigd bij Besluit nr. 576/98/EG (PB L 77 van 14.3.1998, blz. 1).

(6) PB L 146 van 11.6.1999, blz. 33.

(7) PB C 172 van 18.6.1999, blz. 1.

(8) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

BIJLAGE

I. INLEIDING EN ALGEMENE BEPALINGEN

1. De in artikel 2 van het besluit opgenomen doelstellingen worden ten uitvoer gelegd door middel van de in deze bijlage opgenomen acties op basis van de in artikel 3 omschreven communautaire maatregelen.

2. De bepalingen betreffende tijdschema, de voorwaarden voor de indiening van de aanvragen en de subsidiërings- en selectiecriteria worden overeenkomstig artikel 8, lid 2, van het besluit vastgesteld en regelmatig door de Commissie in de "Gids voor aanvragers" voor "Socrates" gepubliceerd, naast extra oproepen tot het indienen van voorstellen, waarin alle termijnen voor de indiening van voorstellen worden aangegeven.

3. In het kader van de activiteiten ten behoeve van de mobiliteit van personen moet er via adequate voorbereidende taalcursussen voor gezorgd worden dat de begunstigden over voldoende kennis beschikken van de taal of talen waarin het onderwijs in de gastinstelling wordt gegeven. In de eigen instelling en de gastinstelling moeten passende organisatorische regelingen getroffen worden om ervoor te zorgen dat maximaal voordeel wordt gehaald uit de mobiliteitsactiviteit.

4. De projecten die in het kader van de verschillende acties van dit programma door universiteiten gecoördineerd worden, worden ondergebracht in het "institutioneel contract" als bedoeld in actie 2.

5. Ondersteunende maatregelen kunnen worden genomen om toegang en deelname van personen met speciale onderwijsbehoeften te bevorderen. Waar passend, kunnen positieve acties worden ondernomen ter bevordering van gelijke kansen voor mannen en vrouwen. Activiteiten waarin speciale aandacht gegeven wordt aan interculturele aspecten, dan wel ter bevordering van de kennis van vreemde talen, met name de minder verbreide en minder onderwezen talen van de Gemeenschap, worden in het bijzonder aangemoedigd. De bevordering van alle types open- en afstandsonderwijs, evenals een passend gebruik van informatie- en communicatietechnologie (ICT), wordt voor alle acties van het programma aangemoedigd. In alle acties van het programma wordt bijzondere aandacht geschonken aan de verspreidingen van resultaten.

II. COMMUNAUTAIRE ACTIES

Deze bijlage behelst de volgende twee hoofdgroepen van acties:

- de eerste groep, acties 1 tot en met 3, heeft betrekking op de drie fundamentele stadia van de permanente educatie (school, universiteit en andere onderwijsvormen);

- de tweede groep, acties 4 tot en met 8, heeft betrekking op transversale maatregelen op gebieden als talen, informatie- en communicatietechnologie voor onderwijsdoeleinden, waaronder met name multimedia voor onderwijsdoeleinden en uitwisseling van informatie, alsmede zaken van horizontaal belang zoals vernieuwing, verspreiding van resultaten, gezamenlijke acties en de evaluatie van het programma.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

ACTIE 1: "COMENIUS" - SCHOOLONDERWIJS

"Comenius" beoogt de kwaliteit van het schoolonderwijs te verbeteren en de Europese dimensie ervan te versterken, met name door de transnationale samenwerking tussen scholen te bevorderen, door middel van een betere professionele ontwikkeling voor het personeel dat rechtstreeks betrokken is bij het schoolonderwijs, en beoogt het talenonderwijs en het intercultureel bewustzijn te stimuleren.

Actie 1.1: Schoolpartnerschappen

1. De Gemeenschap bevordert de vorming van multilaterale partnerschappen tussen scholen. Daarbij kunnen andere instanties betrokken worden zoals instellingen voor lerarenopleidingen, plaatselijke instellingen en overheden, ondernemingen of culturele instellingen alsmede organisaties van ouders of leerlingen en andere relevante organisaties.

2. Financiële bijstand van de Gemeenschap kan worden verleend voor:

a) projecten waarin bijzondere aandacht wordt besteed aan één of meer onderwerpen van gemeenschappelijk belang voor de deelnemende scholen en die betrekking hebben op:

- de deelneming van leerlingen aan de voorbereiding van projecten en projectactiviteiten, in voorkomend geval met inbegrip van projectgerelateerde mobiliteit;

- de mobiliteit van onderwijzend personeel voor de voorbereiding en de follow-up van een project of voor het geven van lessen in een andere lidstaat, met inbegrip van stages in het bedrijfsleven;

- het ontwikkelen van didactisch materiaal en de uitwisseling van goede praktijken;

b) projecten die in het bijzonder gericht zijn op het onderwijzen en verwerven van de officiële talen van de Gemeenschap, tezamen met het Iers (een van de talen waarin de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen zijn gesteld) en het Letzeburgs (een taal die op het grondgebied van Luxemburg wordt gesproken), alsmede, in de grensregio's van de lidstaten, van de officiële talen van de Gemeenschap in aangrenzende regio's van andere lidstaten. Deze projecten kunnen bilateraal zijn, in het bijzonder als ze gericht zijn op een van deze talen die minder verbreid is of minder onderwezen wordt, en dienen naast de onder a) genoemde activiteiten ook leerlingenuitwisselingen te omvatten;

c) projecten ter stimulering van het intercultureel bewustzijn, in het bijzonder projecten die werden ontwikkeld om een bijdrage te leveren tot de bestrijding van racisme en vreemdelingenhaat of om tegemoet te komen aan de specifieke behoeften van kinderen van migrerende werknemers, zigeuners en reizigers en ambulante werknemers;

d) projecten waarmee tegemoetgekomen wordt aan de behoeften van leerlingen met speciale onderwijsbehoeften, met bijzondere aandacht voor de integratie van deze leerlingen in het normale onderwijs.

3. Scholen die aan deze actie wensen deel te nemen, leggen een korte schets voor van de activiteiten die zij van plan zijn in het komende schooljaar uit te voeren in het kader van dit programma ("Comenius Plan"). Het "Comenius Plan" stelt de nationale agentschappen voor "Socrates" in staat bij de selectie uit hoofde van de betrokken actie rekening te houden met alle Europese activiteiten die door de betrokken school worden ontwikkeld.

Actie 1.2: Initiële opleiding en bijscholing van onderwijzend personeel

1. De Gemeenschap ondersteunt multilaterale projecten van instellingen en organisaties die zich bezighouden met de initiële opleiding of de bijscholing van rechtstreeks bij het onderwijs betrokken personeel. Daarbij wordt de deelneming bevorderd van scholen en andere actoren uit de onderwijssector als bedoeld in artikel 4 van het besluit, alsmede, in voorkomend geval, de betrokkenheid van regionale en plaatselijke toezichthoudende instanties.

2. Financiële bijstand van de Gemeenschap kan worden verleend voor

mobiliteitsacties:

a) Mobiliteit in verband met de initiële opleiding, met inbegrip van praktijkstages en assistentschappen voor taalleraren en stages in het bedrijfsleven.

b) Mobiliteit ten behoeve van bijscholing en actualisering van de bekwaamheden van personeel dat een onderwijsopleiding heeft genoten.

c) Mobiliteit van beperkte duur, met inbegrip van intensieve stages, voor taalleraren, personeel dat wordt omgeschoold tot talenleraar, gekwalificeerde leraren die op korte termijn weer aan het werk willen gaan als talenleraar, en onderwijzend personeel in andere vakken dat in een vreemde taal les moet of wil geven;

multilaterale samenwerkingsprojecten betreffende

d) bijdragen tot het ontwikkelen van curricula, cursussen, modules of didactisch materiaal in het kader van de versterking van de Europese dimensie van het schoolonderwijs;

e) opleidingsactiviteiten en informatie-uitwisseling betreffende het leiden van een school en daarmee samenhangende diensten als studie- en beroepskeuzevoorlichting;

f) onderwijs- en opleidingsactiviteiten en informatie-uitwisseling die zijn opgezet om het interculturele bewustzijn in het schoolonderwijs te stimuleren en om de integratie en de onderwijsprestaties van kinderen van migrerende werknemers, zigeuners en reizigers en ambulante werknemers te bevorderen;

g) activiteiten betreffende de opleiding en ontwikkeling van het personeel dat betrokken is bij het onderwijs aan leerlingen in een risicosituatie en leerlingen met speciale onderwijsbehoeften.

Actie 1.3: Netwerken betreffende schoolpartnerschappen en de opleiding van onderwijzend personeel

De Gemeenschap stimuleert de netwerkvorming van schoolpartnerschappen en van projecten betreffende de opleiding van onderwijzend personeel die in het kader van respectievelijk de acties 1.1 en 1.2 worden ondersteund, ter bevordering van de samenwerking inzake onderwerpen van gemeenschappelijk belang, de verspreiding van resultaten en goede praktijken, en de discussie over de kwalitatieve en vernieuwende aspecten van het schoolonderwijs. De netwerken voor de opleiding van het onderwijzend personeel worden in voorkomend geval ontwikkeld in nauwe samenwerking met de in de "Erasmus"-actie bedoelde "thematische netwerken" van universiteiten.

ACTIE 2: "ERASMUS" - HOGER ONDERWIJS

"Erasmus" heeft als doelstelling de kwaliteit van het hoger onderwijs te bevorderen, de Europese dimensie ervan te versterken, de transnationale samenwerking tussen universiteiten te bevorderen, de Europese mobiliteit in de hogeronderwijssector te stimuleren en de doorzichtigheid en de academische erkenning van studies en kwalificaties in de hele Gemeenschap te verbeteren.

De deelnemende universiteiten sluiten met de Commissie "institutionele contracten" voor alle goedgekeurde "Erasmus"-activiteiten. Dergelijke contracten hebben normaliter een looptijd van drie jaar en zijn verlengbaar.

Actie 2.1: Samenwerking tussen Europese universiteiten

1. De Gemeenschap ondersteunt samenwerkingsactiviteiten van universiteiten, met inbegrip van de ontwikkeling van vernieuwende projecten, die door de universiteiten worden uitgevoerd tezamen met partners in andere lidstaten, waarbij in voorkomend geval ook andere actoren uit de onderwijswereld, als bedoeld in artikel 4 van het besluit, worden betrokken.

2. Financiële bijstand van de Gemeenschap kan worden verleend voor:

a) de organisatie van de mobiliteit van studenten en universitaire docenten;

b) de gemeenschappelijke ontwikkeling en uitvoering van studieprogramma's, modules, intensieve programma's of andere onderwijsactiviteiten, waaronder multidisciplinaire activiteiten en het onderwijs van vakken in andere talen;

c) de consolidatie, uitbreiding en verdere ontwikkeling van het Europese studiepunten-overdrachtsysteem (ECTS) om academische erkenning in andere lidstaten te vereenvoudigen.

Actie 2.2: Mobiliteit van studenten en universitaire docenten

1. De Gemeenschap ondersteunt de transnationale mobiliteit, die betrekking heeft op:

a) studenten als bedoeld in punt 2;

b) universitaire docenten voor het uitvoeren van leeropdrachten die de Europese dimensie van de door de betrokken universiteiten aangeboden cursussen kunnen versterken, dan wel het aanbod daarvan kunnen verruimen.

2. Studenten die, na voltooiing van ten minste hun eerste studiejaar, in het kader van de onderhavige actie tussen drie en twaalf maanden in een andere lidstaat doorbrengen, worden als "Erasmus"-studenten beschouwd, ongeacht de vraag of zij overeenkomstig punt 3 financiële steun gekregen hebben. Dergelijke studieperiodes worden volledig erkend in het kader van de interuniversitaire overeenkomsten die deel uitmaken van de institutionele contracten, en kunnen eventueel geïntegreerde stages in het bedrijfsleven inhouden. Gastuniversiteiten verlangen geen collegegeld van "Erasmus"-studenten. Aan studenten die speciale voorzieningen nodig hebben, wordt bijzondere aandacht geschonken.

3. Financiële steun van de Gemeenschap kan worden verleend ten behoeve van

- de mobiliteit van studenten. Bij toekenning van communautaire beurzen kunnen de lidstaten naar behoren rekening houden met de economische omstandigheden van de kandidaten. Aangezien de bijdrage van de Gemeenschap slechts een gedeelte van de kosten van de mobiliteit van studenten dekt, wordt de lidstaten verzocht de noodzakelijke middelen te helpen verschaffen. In dit verband wordt erop gewezen dat de leningen of beurzen die in de lidstaat van herkomst voor de studenten beschikbaar zijn, tijdens hun studieperiode in een gastlidstaat moeten worden doorbetaald;

- de mobiliteit van universitaire docenten;

- voorbereidende maatregelen, overeenkomstig sectie IV, onderdeel B, punt 4.

Actie 2.3: Thematische netwerken

De Gemeenschap moedigt de oprichting en consolidatie aan van thematische netwerken, waarbinnen telkens een brede groep universiteiten kan samenwerken inzake één of meer vakgebieden of andere thema's van gemeenschappelijk belang, teneinde innovatie en goede praktijken te helpen verspreiden, het denken over kwalitatieve en vernieuwende aspecten van het hoger onderwijs te bevorderen, onderwijsmethoden te verbeteren en de ontwikkeling van gemeenschappelijke programma's en gespecialiseerde cursussen te stimuleren. De deelname van vertegenwoordigers van wetenschappelijke genootschappen en verenigingen, alsmede van beroepsverenigingen en uit de sociaal-economische wereld moet worden bevorderd. Bijzondere aandacht wordt geschonken aan de verspreiding van resultaten.

ACTIE 3: "GRUNDTVIG" - VOLWASSENENONDERWIJS EN ANDERE ONDERWIJSTRAJECTEN

1. Als aanvulling op actie 1 (Schoolonderwijs) en actie 2 (Hoger onderwijs) wil "Grundtvig" de Europese dimensie in de permanente educatie versterken, via meer transnationale samenwerking bijdragen tot innovatie en een hogere mate van beschikbaarheid, toegankelijkheid en kwaliteit van andere onderwijstrajecten, alsmede het leren van talen bevorderen. De actie is derhalve gericht op personen die zich, in welke periode van hun leven dan ook, in het kader van formeel of informeel onderwijs dan wel via zelfstudie toegang willen verschaffen tot kennis en vaardigheden en daardoor hun interculturele bewustzijn en hun inzetbaarheid vergroten en hun mogelijkheden bevorderen om vooruitgang te boeken in het onderwijs en een volwaardige en actieve rol te spelen in de samenleving.

2. Communautaire financiële steun kan worden verleend voor transnationale projecten en initiatieven die het volgende willen bevorderen:

a) de individuele vraag van volwassenen naar en hun deelneming aan activiteiten in het kader van permanente educatie;

b) het verwerven of bijwerken van vaardigheden door personen die een basisopleiding en basiskwalificaties missen;

c) het ontwikkelen, uitwisselen en verspreiden van vernieuwende onderwijsvormen en goede praktijken, met inbegrip van de ontwikkeling en verspreiding van modules en aangepast didactisch materiaal;

d) de ontwikkeling van informatieve en ondersteunende diensten voor lerende volwassenen en voor degenen die aan volwassenen onderwijs geven, inclusief diensten in verband met studie- en beroepskeuzevoorlichting;

e) het ontwikkelen van instrumenten en methoden voor de evaluatie, validering of certificering van kennis, vaardigheden en bekwaamheden die door lerende volwassenen verworven zijn, onder meer middels ervaringsleren, zelfstudie of informeel onderwijs;

f) het vergroten van de beheersing van andere Gemeenschapstalen of van het internationale bewustzijn bij lerende volwassenen en diegenen die volwassenen onderwijs geven;

g) het ontwikkelen van de initiële opleiding en nascholing voor onderwijzend personeel dat in deze sector werkt;

h) bezoeken en uitwisseling voor personen, met inbegrip van volwassenenopleiders en degenen die volwassenenopleiders opleiden;

i) projecten die gericht zijn op lerende volwassenen met speciale onderwijsbehoeften.

3. De Gemeenschap bevordert de vorming van Europese netwerken die de contacten tussen de verschillende op dit gebied werkzame actoren willen verstevigen, ten behoeve van een stabielere samenwerking inzake thema's van gemeenschappelijk belang, en om hun bewustzijn van de Europese dimensie in het onderwijs te versterken.

ACTIE 4: "LINGUA" - TALENONDERWIJS EN TAALVERWERVING

1. De "Lingua"-actie beoogt ondersteuning te geven aan transversale maatregelen op het gebied van het talenonderwijs, teneinde de verscheidenheid aan talen in de Gemeenschap te helpen bevorderen en instandhouden, de kwaliteit van het talenonderwijs en de taalverwerving te verhogen en de toegang tot de mogelijkheden van een aan de individuele behoeften aangepaste taalverwerving gedurende het gehele leven te vergemakkelijken. Bijzondere aandacht wordt geschonken aan de intensivering van transnationale contacten binnen de beroepsgroep van de taalleraren en tussen diegenen die in de gehele Gemeenschap voor het beleid op het gebied van het talenonderwijs in alle onderwijssectoren verantwoordelijk zijn. Aldus vormt "Lingua" zowel een aanvulling op als een verrijking van de maatregelen ter bevordering van het talenonderwijs in het kader van andere acties van dit programma, met name de acties 1, 2 en 3.

2. In dit verband wordt onder "vreemdetalenonderwijs" verstaan het onderwijs in en leren, als vreemde taal, van alle officiële talen van de Gemeenschap, alsmede van het Iers (een van de talen waarin de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen zijn gesteld) en het Letzeburgs (een taal die op het grondgebied van Luxemburg gesproken wordt). In het programma wordt bijzondere aandacht besteed aan het bevorderen van de minder verbreide en minder onderwezen talen uit deze groep.

3. Financiële steun van de Gemeenschap kan worden verleend aan de volgende transnationale projecten en activiteiten voor het leren van talen:

a) bewustmakingsactiviteiten om het belang van het talenonderwijs en de beschikbare mogelijkheden voor het leren van een vreemde taal te onderstrepen;

b) activiteiten ten behoeve van de bevordering en/of verspreiding van innovaties waarvan de kwaliteit bewezen is en van goede praktijken zoals het taalonderwijs op jonge leeftijd of het communiceren in verscheidene talen;

c) de ontwikkeling en uitwisseling van leerprogramma's, de vervaardiging van nieuw didactisch materiaal en de verbetering van methodes en instrumenten voor de erkenning van taalvaardigheden;

d) informatie-uitwisseling en transnationale netwerkvorming van documentatiecentra;

e) de ontwikkeling van maatregelen ter bevordering van de in specifieke situaties en verbanden vereiste vaardigheden in vreemde talen, voorzover deze geen verband houden met specifieke beroepen;

f) aandacht voor aspecten van talenonderwijs en taalverwerving in verband met de verdere uitbreiding van de Gemeenschap.

ACTIE 5: "MINERVA" - OPEN- EN AFSTANDSONDERWIJS: INFORMATIE- EN COMMUNICATIETECHNOLOGIEËN IN HET ONDERWIJS

1. Deze actie is bedoeld voor de ondersteuning van transversale maatregelen op het gebied van open- en afstandsonderwijs, alsmede het gebruik van informatie- en communicatietechnologie (ICT), met inbegrip van multimedia, in het onderwijs. Dit is een aanvulling op en een verrijking van de overeenkomstige maatregelen die in het kader van andere acties van dit programma getroffen worden.

Deze maatregelen dienen een drieledig doel:

- het bevorderen van een beter begrip bij leraren, lerenden, besluitvormers op onderwijsgebied en het publiek in het algemeen van de gevolgen van open- en afstandsonderwijs, in het bijzonder van ICT, voor het onderwijs en een kritische en verantwoorde toepassing van de middelen en methodes die van dergelijke technologieën voor onderwijsdoeleinden gebruikmaken;

- het bijbrengen van meer begrip voor de noodzaak ervoor te zorgen dat bij de ontwikkeling van op ICT gebaseerde onderwijsproducten, met name multimedia, op passende wijze rekening wordt gehouden met pedagogische overwegingen, en

- het bevorderen van de toegang tot betere methoden, didactisch materiaal en de daarmee behaalde resultaten, met name door een transnationale uitwisseling van informatie, ervaringen en goede praktijken.

2. Door de Gemeenschap kan financiële steun worden verleend voor:

a) projecten en studies die erop gericht zijn degenen die bij onderwijs betrokken zijn, te helpen inzicht te verwerven in en gebruik te maken van de actuele vernieuwingsprocessen, in het bijzonder die betreffende het gebruik van ICT in het onderwijs en in het leren, het ontwikkelen van vernieuwende instrumenten en benaderingen alsmede methoden voor de vaststelling van criteria voor de kwaliteitstoetsing van op ICT gebaseerde onderwijsproducten en -diensten;

b) projecten voor het opzetten en testen van nieuwe methoden, modules en hulpmiddelen voor open- en afstandsonderwijs en voor ICT;

c) projecten voor de ontwikkeling en interconnectie van diensten en systemen die informatie geven, ten behoeve van leraren, besluitvormers en andere bij het onderwijs betrokken actoren, over onderwijsmethoden en didactisch materiaal waarbij gebruikgemaakt wordt van open- en afstandsonderwijs en van ICT;

d) activiteiten ter ondersteuning van het uitwisselen van ideeën en ervaringen betreffende open- en afstandsonderwijs en het gebruik van ICT in het onderwijs, in het bijzonder netwerkvorming van documentatiecentra, lerarenopleidingen, deskundigen, besluitvormers en projectcoördinatoren, betreffende thema's van gezamenlijk belang.

ACTIE 6: OBSERVATIE EN INNOVATIE

Deze actie draagt bij tot het verhogen van de kwaliteit en de transparantie van de onderwijsstelsels en tot het bevorderen van het proces van onderwijsvernieuwing in Europa door middel van de uitwisseling van informatie en ervaringen, het vaststellen van goede praktijken, de vergelijkende analyse van systemen en beleid op dit terrein, alsmede het bespreken en analyseren van door de Raad vast te stellen aangelegenheden die voor het onderwijsbeleid van gezamenlijk belang zijn.

Actie 6.1: Observatie van onderwijsstelsels, -beleid en -innovatie

1. Deze actie waarbij waar mogelijk optimaal gebruikgemaakt wordt van de bestaande structuren, bestaat uit de volgende onderdelen:

a) het verzamelen van descriptieve en statistische gegevens en het verrichten van een vergelijkende analyse van de onderwijssystemen en het onderwijsbeleid in de lidstaten;

b) het ontwikkelen van methoden voor de evaluatie van de kwaliteit van het onderwijs, met name door het ontwikkelen van passende criteria en indicatoren;

c) het opzetten en bijwerken van gegevensbanken en andere bronnen van informatie betreffende experimentele innovaties;

d) het verspreiden van ervaringen die zijn opgedaan bij relevante activiteiten die werden ondersteund op het niveau van de Gemeenschap c.q. de lidstaten;

e) vergemakkelijking van de erkenning van diploma's, kwalificaties en studieperioden op alle onderwijsniveaus in andere lidstaten.

2. Hiertoe kan financiële bijstand van de Gemeenschap worden verleend aan:

a) het Informatienetwerk voor onderwijs in de Europese Gemeenschap "Eurydice", dat bestaat uit een door de Commissie opgerichte Europese eenheid en door de lidstaten opgerichte nationale eenheden, teneinde dit netwerk in staat te stellen optimaal bij te dragen tot de tenuitvoerlegging van deze actie. Het netwerk zal in het bijzonder worden belast met het verzamelen en uitwisselen van informatie betreffende onderwijssystemen en onderwijsbeleid, het opzetten van gegevensbanken, het verrichten van vergelijkende studies, en het uitwerken van indicatoren "Eurydice" zal waar nodig een beroep doen op externe deskundigen;

b) het organiseren van en deelnemen aan multilaterale studiebezoeken in het kader van "Arion" voor besluitvormers en hogere leidinggevenden van onderwijsinstellingen in alle onderwijssectoren, die bedoeld zijn om uitwisseling van informatie en ervaring betreffende onderwerpen die voor de lidstaten van wederzijds belang zijn, te vergemakkelijken. De Commissie en de lidstaten zullen zorgdragen voor passende verspreiding van de resultaten van deze bezoeken en de wisselwerking met andere acties in het kader van dit programma bevorderen;

c) netwerkvorming van instituten en andere instanties met voldoende kwalificaties die betrokken zijn bij het analyseren van onderwijsstelsels en onderwijsbeleid, evenals van instanties die betrokken zijn bij de evaluatie van de onderwijskwaliteit;

d) studies, analyses, proefprojecten, uitwisseling van deskundigen, seminars en andere passende acties betreffende aangelegenheden van gemeenschappelijk onderwijsbelang welke besluitvormers bijeenbrengt over door de Raad te bepalen onderwerpen. De Commissie kan een beroep doen op de diensten van een groep van deskundigen teneinde haar bij te staan om de betrouwbaarheid van de in het kader van deze activiteiten uitgevoerde analysewerkzaamheden te verzekeren. De regeling voor de instelling van deze groep wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 8, lid 2, van het besluit;

e) activiteiten die zijn bedoeld ter bevordering van de erkenning van diploma's, kwalificaties en studieperiodes, met name studies, analyses, proefprojecten en de uitwisseling van informatie en ervaring. Het communautaire netwerk van Nationale Informatiecentra voor academische erkenning (NARIC) zal hiervoor zijn volledige steun verlenen. In het bijzonder zal het centrum de voor echt verklaarde informatie verzamelen en verspreiden die noodzakelijk is met het oog op academische erkenning, daarbij rekening houdend met de gezamenlijke inspanningen in verband met de beroepserkenning van diploma's.

3. Bij de tenuitvoerlegging van deze actie zal in het bijzonder nauw worden samengewerkt met het Bureau voor de statistiek van de Europese Gemeenschappen (Eurostat), het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (Cedefop), de Europese Stichting voor opleiding (ETF) en de internationale organisaties die op dit gebied actief zijn, met name de Raad van Europa, de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en de Organisatie van de Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur (Unesco).

Actie 6.2: Vernieuwende initiatieven als antwoord op nieuwe behoeften

Behalve aan de in de verschillende andere acties van dit programma vastgestelde samenwerkingsactiviteiten kan de Gemeenschap steun verlenen aan transnationale projecten en studies waarmee beoogd wordt in één of meer onderwijssectoren vernieuwingen tot stand te helpen brengen. Prioritaire thema's worden vastgesteld door de Raad en regelmatig herzien, opdat ze kunnen worden aangepast aan nieuwe behoeften die gedurende de hele looptijd van dit programma kunnen ontstaan.

ACTIE 7: GEZAMENLIJKE ACTIES

1. Overeenkomstig artikel 6 van het besluit kan in het kader van dit programma communautaire steun worden verleend aan acties in samenwerking met andere communautaire programma's en acties ter bevordering van een Europa van de kennis, in het bijzonder de programma's "Leonardo da Vinci" en "Jeugd".

2. Dergelijke gezamenlijke acties kunnen worden uitgevoerd door middel van gezamenlijke oproepen tot het indienen van voorstellen betreffende overeenkomstig artikel 8, lid 2, van het besluit vast te stellen geselecteerde thema's van gemeenschappelijk belang, die niet uitsluitend bij een van de bestaande programma's kunnen worden ondergebracht, en waarover met de comités van de andere betrokken programma's en acties overeenstemming moet worden bereikt.

3. Er worden passende maatregelen genomen om op regionaal en lokaal niveau het contact en de wisselwerking te bevorderen tussen diegenen die aan dit programma respectievelijk de programma's "Leonardo da Vinci" en "Jeugd" deelnemen.

ACTIE 8: BEGELEIDENDE MAATREGELEN

1. Uit hoofde van dit programma kan door de Gemeenschap financiële steun worden verleend aan de volgende initiatieven waarmee de doelstellingen van dit programma worden nagestreefd, voorzover deze initiatieven niet voor steun in het kader van andere acties van het programma in aanmerking komen:

a) Bewustmakingsactiviteiten ter bevordering van de samenwerking in het onderwijs, met inbegrip van steun voor passende wedstrijden en andere evenementen die ontworpen zijn om de Europese dimensie van het onderwijs onder de aandacht te brengen.

b) Transnationale activiteiten van verenigingen en andere niet-gouvernementele organisaties die actief zijn op het gebied van het onderwijs, alsook instanties die betrokken zijn bij het begeleiden en adviseren op het gebied van het onderwijs.

c) Conferenties en colloquia over innovaties in de door het programma bestreken sectoren.

d) Activiteiten ten behoeve van de opleiding van bij het beheer van de Europese samenwerkingsprogramma's op onderwijsgebied betrokken personen.

e) Maatregelen voor een optimale benutting en voor de verspreiding van de resultaten van de met steun van dit programma of de vorige versie daarvan uitgevoerde projecten en activiteiten.

f) Activiteiten die samenwerking inhouden met derde landen, en met de bevoegde internationale organisaties, in het bijzonder de Raad van Europa, met inachtneming van het bepaalde in artikel 13 van het besluit.

2. Financiële steun door de Gemeenschap wordt verleend ter ondersteuning van de activiteiten van de door de lidstaten overeenkomstig artikel 5 van het besluit opgezette nationale instanties van "Socrates", alsook om een doeltreffend toezicht op en de evaluatie van dit programma te verzekeren.

3. Ter uitvoering van dit programma kan de Commissie gebruikmaken van deskundigen en van externe bureaus voor technische ondersteuning, waarvan de financiering ten laste kan komen van de totale middelen van het programma. Voorts kan de Commissie seminars, colloquia en andere ontmoetingen van deskundigen organiseren die de uitvoering van het programma gemakkelijker kunnen maken, en passende activiteiten organiseren inzake voorlichting, publicatie en verspreiding van resultaten.

III. SELECTIEPROCEDURES

De indiening en de selectie van de in deze bijlage bedoelde activiteiten geschieden als volgt:

1. Gedecentraliseerde acties

De volgende acties, waarvoor de selectiebesluiten door de lidstaten worden genomen, gelden als "gedecentraliseerd":

a) - Actie 1.1 (schoolpartnerschappen).

- Actie 1.2, punt 2, onder a), b) en c) (activiteiten inzake mobiliteit met opleidingspartnerschappen voor onderwijzend personeel).

- Actie 3, punt 2, onder h) (bezoeken en uitwisseling in het kader van het volwassenenonderwijs).

- Actie 6.1, punt 2, onder b) (studiebezoeken in het kader van "Arion").

- Voorbereidende bezoeken uit hoofde van alle acties.

Aanvragen voor financiële bijstand die in het kader van deze acties worden ingediend, moeten worden voorgelegd aan de nationale agentschappen voor "Socrates", die overeenkomstig artikel 5 van het besluit door de lidstaten zijn aangewezen. De lidstaten verrichten, met bijstand van de nationale agentschappen voor "Socrates", de selectie en kennen aan de geselecteerde aanvragers financiële bijstand toe volgens de algemene richtsnoeren die overeenkomstig artikel 8, lid 2, van het besluit zullen worden vastgesteld.

b) Actie 2.2, punt 3 (mobiliteit van studenten en universitaire docenten)

De toewijzing van financiële steun voor studenten en universitaire docenten voor mobiliteit in het kader van de onder actie 2.1 bedoelde institutionele contracten, alsmede voor de organisatie van de mobiliteit van studenten en universitaire docenten geschiedt, met inachtneming van de overeenkomstig artikel 8, lid 2, van het besluit vast te stellen algemene richtsnoeren, door de lidstaten, met steun van de krachtens artikel 5 van het besluit aangewezen nationale agentschappen voor "Socrates" en rekening houdend met de prestaties in het verleden van de betrokken universiteiten.

2. Gecentraliseerde acties

De volgende acties, waarvoor de selectiebesluiten door de Commissie worden genomen, gelden als "gecentraliseerd":

a) - Actie 1.2, punt 2, onder d), e), f) en g) (multilaterale samenwerkingsactiviteiten).

- Actie 3, punt 2, onder a) tot en met g) en i) (multilaterale samenwerkingsactiviteiten).

- Actie 4 ("Lingua").

- Actie 5 ("Minerva").

- Actie 6.2 (vernieuwende initiatieven).

Voor de selectie van projecten die onder deze acties vallen, is de volgende procedure van toepassing:

i) projectcoördinatoren leggen een ontwerp voor aan de Commissie en een afschrift aan het door de respectieve lidstaat aangewezen nationaal agentschap voor "Socrates";

ii) met assistentie van een groep van onafhankelijke deskundigen beoordeelt de Commissie de voorstellen. Nationale agentschappen kunnen de Commissie van hun beoordeling van de voorstellen in kennis stellen;

iii) in gevallen waarin de beoordeling van de Commissie op het vlak van de kwaliteit of de geschiktheid van het project afwijkt van het advies dat van de nationale agentschappen in het coördinerende land is ingewonnen, pleegt de Commissie, op verzoek van de lidstaat, met de betrokken lidstaten overleg. Dit overleg duurt niet langer dan twee weken;

iv) de Commissie legt het comité een voorstel over de definitieve selectie voor (projecten die zullen worden gesteund en bedragen die zullen worden toegekend), overeenkomstig de procedure van artikel 8, lid 2, van het besluit;

v) na ontvangst van het advies van het comité stelt de Commissie de lijst van geselecteerde projecten op en wijst zij de toe te kennen bedragen toe.

In uitzonderlijke gevallen, met name vanwege omvang en aard van de activiteiten in kwestie, kan er een procedure in twee fasen worden toegepast. De bovenvermelde procedure wordt dan voorafgegaan door de indiening en de selectie van voorontwerpen. Het besluit hierover en de regeling met betrekking tot deze voorselectie worden vastgesteld overeenkomstig artikel 8, lid 2, van het besluit.

b) - Actie 1.3 (netwerken betreffende schoolpartnerschappen en opleiding van onderwijzend personeel).

- Actie 2.1 (samenwerking tussen Europese universiteiten).

- Actie 2.3 ("Erasmus" - thematische netwerken).

- Actie 3, punt 3 (netwerken in volwassenenonderwijs).

- Actie 6.1, punt 2, onder a), c), d) en e) (observatie).

- Actie 8 (begeleidende maatregelen).

Projectvoorstellen uit hoofde van deze acties worden aan de Commissie voorgelegd. Voor de acties 1.3 en 2.3 en actie 3, punt 3, beoordeelt de Commissie de projectvoorstellen, bijgestaan door onafhankelijke deskundigen. Besluiten over de projectvoorstellen worden door de Commissie genomen na inwinning van het advies van het comité overeenkomstig artikel 8, lid 2, van het besluit.

De onder a), laatste alinea, bedoelde procedure in twee fasen is van toepassing op de acties 1.3 en 2.3 en actie 3, punt 3, onder dezelfde voorwaarden als bepaald in die alinea.

3. Gezamenlijke acties

De selectieprocedures voor actie 7 (gezamenlijke acties) zullen worden vastgesteld overeenkomstig artikel 8, lid 2, van het besluit. In voorkomend geval kunnen bovengenoemde procedures worden aangepast om aan de bijzondere voorwaarden van desbetreffende gezamenlijke acties te beantwoorden. De Commissie zal alles doen om optimale coördinatie te verzekeren tussen deze procedures en die welke zijn aangenomen in het kader van de andere communautaire programma's of acties waarmee de betrokken gezamenlijke acties worden uitgevoerd.

4. De Commissie beijvert zich er, met steun van de lidstaten, voor dat de met betrekking tot de selectie genomen besluiten uiterlijk vijf maanden na de sluitingsdatum voor het indienen van de aanvragen in het kader van de betreffende actie, aan de aanvragers bekendgemaakt worden. Voor projecten die overeenkomstig de bij punt 2, onder a) en b), ingestelde procedure in twee fasen zijn geselecteerd, heeft dit alleen betrekking op de tweede fase van de selectie (het definitieve projectvoorstel).

5. De Commissie en, voor wat de gedecentraliseerde acties betreft, de lidstaten streven naar een optimale coördinatie tussen de procedures en de uiterste termijnen voor het indienen en het selecteren van aanvragen voor steun in het kader van dit programma, enerzijds, en de communautaire programma's op het gebied van de beroepsopleiding en jongeren, anderzijds.

IV. FINANCIËLE BEPALINGEN

A. Gedecentraliseerde acties

1. De communautaire middelen van de in sectie III, punt 1, genoemde gedecentraliseerde acties worden over de lidstaten verdeeld volgens de volgende formules:

a) aan iedere lidstaat wordt een minimumbedrag toegewezen, dat wordt vastgesteld overeenkomstig de budgettaire middelen die voor de betrokken actie beschikbaar zijn;

b) het restbedrag wordt aan de verschillende lidstaten toegewezen op grond van:

i) het verschil in de kosten van levensonderhoud tussen de lidstaat van herkomst en de lidstaat die als gastland optreedt;

ii) de afstand en de kosten van het reizen tussen de lidstaat van herkomst en de lidstaat die als gastland optreedt, waarbij de laagste prijs voor de betrokken reis in aanmerking wordt genomen;

iii) in de betreffende lidstaat:

- voor actie 1.1 (schoolpartnerschappen) en actie 1.2, punt 2, onder a), b) en c) (mobiliteitsacties met opleidingspartnerschappen voor het onderwijzend personeel van scholen): het aantal leerlingen en docenten in het schoolonderwijs;

- voor actie 2.2, punt 3 (mobiliteit van studenten): het aantal studenten in het hoger onderwijs. Met het aantal afgestudeerden zal in beperkte mate rekening worden gehouden als bijkomende en aanvullende factor, te bepalen op basis van artikel 8, lid 2, van het besluit om, waar zulks passend is, het aan de lidstaten toegewezen bedrag aan te passen;

- voor actie 2.2, punt 3 (mobiliteit van universiteitsdocenten): het aantal universiteitsdocenten.

2. De aldus verdeelde communautaire middelen worden door de lidstaten beheerd met assistentie van de krachtens artikel 5 van het besluit ingestelde nationale agentschappen voor "Socrates".

3. De Commissie neemt in samenwerking met de lidstaten de nodige maatregelen ter bevordering van een evenwichtige deelname op communautair, nationaal en, in voorkomend geval, regionaal niveau alsmede, wat het hoger onderwijs betreft, voor de diverse studierichtingen. Het voor deze maatregelen bestemde aandeel mag niet meer bedragen dan 5 % van het jaarlijks voor de financiering van de desbetreffende actie gereserveerde bedrag.

4. De regelingen voor de toewijzing van middelen aan elke lidstaat voor de mobiliteitsactiviteiten uit hoofde van actie 3, punt 2, onder h) (bezoeken en uitwisselingen in het kader van het volwassenenonderwijs) en actie 6.1, punt 2, onder b) ("Arion"), voor de organisatie van de mobiliteit van studenten en universitaire docenten overeenkomstig sectie III, punt 1, onder b), en voor de ondersteuning van de voorbereidende bezoeken en voor de in onderdeel B, punt 4, bedoelde voorbereidende maatregelen worden overeenkomstig artikel 8, lid 2, van het besluit door de Commissie vastgesteld, na raadpleging van het comité.

B. Overige bepalingen

1. Bij de toewijzing van de middelen overeenkomstig artikel 8, lid 2, van het besluit gelden de volgende richtsnoeren, waarbij op passende wijze rekening dient te worden gehouden met de kwaliteit en het aantal van de aanvragen om financiële steun:

a) de krachtens actie 1 ("Comenius") toe te wijzen middelen mogen niet minder bedragen dan 27 % van het totale voor dit programma beschikbare bedrag;

b) de krachtens actie 2 ("Erasmus") toe te wijzen middelen mogen niet minder bedragen dan 51 % van het totale voor dit programma beschikbare bedrag;

c) de krachtens actie 3 ("Grundtvig") toe te wijzen middelen mogen niet minder bedragen dan 7 % van het totale voor dit programma beschikbare bedrag;

d) de voor de financiële ondersteuning van de nationale agentschappen voor "Socrates" krachtens actie 8, punt 2, en voor technische ondersteuning krachtens actie 8, punt 3, toe te wijzen middelen mogen niet meer bedragen dan 4,5 % van het totale jaarlijkse budget voor dit programma.

De bovenstaande percentages zijn indicatief en kunnen overeenkomstig artikel 8, lid 2, van het besluit worden bijgesteld.

2. In het algemeen dient de communautaire financiële steun voor projecten uit hoofde van dit programma als tegemoetkoming in de geraamde kosten voor de uitvoering van de betrokken activiteiten. De bijdrage wordt verleend voor een periode van ten hoogste drie jaar, onder voorbehoud van een regelmatige controle op de geboekte vooruitgang. De bijdrage van de Gemeenschap mag normaliter niet meer dan 75 % van de totale kosten van een specifiek project bedragen, behalve wanneer het gaat om begeleidende maatregelen. Met de uitkering van de steun mag worden begonnen vóór de aanvang van het project, teneinde voorbereidende bezoeken mogelijk te maken.

Het bedrag dat in het jaarlijkse budget van het programma voor activiteiten in het kader van actie 8, punt 1, onder f), wordt uitgetrokken, mag niet meer bedragen dan 250000 EUR.

3. Met de specifieke situatie van personen met speciale behoeften wordt rekening gehouden bij het bepalen van het bedrag van de toe te kennen financiële steun van de Gemeenschap.

4. Ten aanzien van de activiteiten in verband met de mobiliteit van personen kan de Gemeenschap financiële steun verlenen om ervoor te zorgen dat de periode die in een andere lidstaat wordt doorgebracht, goed wordt voorbereid. Dergelijke voorbereidende maatregelen kunnen met name taalcursussen, voorlichting over sociale en culturele aspecten van de gastlidstaat, enz. inhouden.

V. DEFINITIES

In het kader van dit besluit wordt verstaan onder:

1. "onderneming": elke onderneming in de particuliere of overheidssector, ongeacht haar omvang en rechtsvorm of de bedrijfstak waartoe zij behoort, en ongeacht de economische bedrijvigheid die zij uitoefent, met inbegrip van de sociale economie;

2. "besluitvormers" : iedere categorie van personeel op het gebied van het onderwijs met functies op het stuk van leiding geven, evaluatie, opleiding, beroeps- en studiekeuzebegeleiding of inspectie, alsmede de verantwoordelijke functionarissen op lokaal, regionaal of nationaal niveau en van ministeries;

3. studie- en beroepskeuzevoorlichting: een reeks activiteiten zoals voorlichting, beoordeling, oriëntatie en advisering om lerenden te helpen bij hun keuzes in verband met onderwijs- en opleidingsprogramma's of kansen op de arbeidsmarkt;

4. "levenslang leren"; onderwijs- en opleidingsmogelijkheden die gedurende het hele leven worden geboden, opdat men voortdurend kennis, vaardigheden en bekwaamheden kan opdoen, bijhouden en bijstellen;

5. "open- en afstandsonderwijs": elke vorm van flexibel onderricht die al dan niet de toepassing van informatie- en communicatietechnologieën omvat;

6. "project": een transnationale samenwerkingsactiviteit die gezamenlijk wordt ontwikkeld door een formele of informele bundeling van organisaties of instellingen;

7. "leerling": iemand die als zodanig staat ingeschreven bij een "school", als omschreven in deze bijlage;

8. "documentatiecentrum": een instantie die zich toelegt op het vervaardigen, verzamelen of verspreiden van documentatie, materiaal of methodes met betrekking tot een type activiteiten dat onder het onderhavige programma valt, zoals talen of met onderwijs verband houdende informatie- en communicatietechnologieën;

9. "school": alle typen van instellingen voor algemeen (kleuter-, lager- en middelbaar onderwijs), beroeps- of technisch onderwijs alsmede, bij wijze van uitzondering, in geval van maatregelen voor het leren van talen, niet-schoolse opleidingsinstellingen;

10. "sociale partners": op nationaal niveau: werkgevers- en werknemersorganisaties overeenkomstig de nationale wetgeving en/of praktijk; op communautair niveau: werkgevers- en werknemersorganisaties die deelnemen aan de sociale dialoog op communautair niveau;

11. "student": een persoon die bij een "universiteit" in de zin van deze bijlage staat ingeschreven om, ongeacht de studierichting, hoger onderwijs te volgen met het doel een erkende titel of een afsluitend diploma te verwerven, waaronder de doctorstitel;

12. "docent/onderwijzend personeel": diegenen die uit hoofde van hun functie rechtstreeks bij het onderwijsproces in de lidstaten betrokken zijn, naar gelang van de inrichting van hun eigen onderwijsstelsel;

13. "universiteit": alle soorten hogeronderwijsinstellingen overeenkomstig de nationale wetgeving of praktijk die kwalificaties of titels van dit niveau verlenen, ongeacht hun benaming in de lidstaten;

14. "universitair docent": categorie werknemers die als zodanig is aangesteld bij een "universiteit", als omschreven in deze bijlage.