31999R1268

Verordening (EG) nr. 1268/1999 van de Raad van 21 juni 1999 inzake steunverlening door de Gemeenschap voor pretoetredingsmaatregelen op het gebied van landbouw en plattelandsontwikkeling in de kandidaat-lidstaten in Midden- en Oost-Europa gedurende de pretoetredingsperiode

Publicatieblad Nr. L 161 van 26/06/1999 blz. 0087 - 0093


VERORDENING (EG) Nr. 1268/1999 VAN DE RAAD

van 21 juni 1999

inzake steunverlening door de Gemeenschap voor pretoetredingsmaatregelen op het gebied van landbouw en plattelandsontwikkeling in de kandidaat-lidstaten in Midden- en Oost-Europa gedurende de pretoetredingsperiode

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 308,

Gezien het voorstel van de Commissie(1),

Gezien het advies van het Europees Parlement(2),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité(3),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's(4),

(1) Overwegende dat de conclusies van de Europese Raad van 12 en 13 december 1997 in Luxemburg in een versterkte pretoetredingsstrategie voorzien voor de kandidaat-lidstaten uit Midden- en Oost-Europa en in een specifieke pretoetredingsstrategie voor Cyprus;

(2) Overwegende dat volgens de conclusies van de Europese Raad de bijstand waarin deze verordening voorziet vooralsnog enkel wordt toegekend aan de tien kandidaat-lidstaten uit Midden- en Oost-Europa;

(3) Overwegende dat de Gemeenschap heeft besloten aan de landen die een toetredingsaanvraag hebben ingediend, bijzondere bijstand in de vorm van pretoetredingssteun toe te kennen voor de uitvoering van acties die erop zijn gericht de huidige economische en sociale hervormingen in deze landen te ondersteunen en de integratie van hun economie in die van de Gemeenschap voor te bereiden en te vergemakkelijken;

(4) Overwegende dat de bijstand in het kader van de steunverlening door de Gemeenschap voor pretoetredingsmaatregelen op het gebied van landbouw en plattelandsontwikkeling in de kandidaat-lidstaten in Midden- en Oost-Europa gedurende de pretoetredingsperiode en de bijstand van de Gemeenschap in het kader van Verordening (EG) nr. 1267/1999 van de Raad van 21 juni 1999 tot instelling van een pretoetredingsinstrument voor structuurbeleid(5) dienen te worden gecoördineerd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1266/1999 betreffende de coördinatie van de bijstand aan de kandidaat-lidstaten in het kader van de pretoetredingsstrategie en houdende wijziging van Verordening (EEG) nr. 3906/89(6) en te worden onderworpen aan de voorwaarden zoals vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 622/98 van de Raad van 16 maart 1998 inzake bijstand aan de kandidaat-lidstaten in het kader van de pretoetredingsstrategie, en in het bijzonder inzake de oprichting van partnerschappen voor toetreding(7);

(5) Overwegende dat in punt 17 van de conclusies van de Europese Raad van Luxemburg van 12 en 13 december 1997 is bepaald dat de verdeling van de financiële steun aan de landen die bij het uitbreidingsproces betrokken zijn, gebaseerd zal worden op het beginsel van gelijke behandeling, ongeacht het tijdstip van toetreding, waarbij bijzondere aandacht zal uitgaan naar de landen met de grootste noden;

(6) Overwegende dat de pretoetredingssteun van de Gemeenschap in het bijzonder dient te worden verleend voor het oplossen van de om prioriteit vragende problemen in verband met de duurzame aanpassing van de economie van de kandidaat-lidstaten en voor het vergemakkelijken van de uitvoering door deze landen van het communautaire acquis, met bijzondere nadruk op het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB);

(7) Overwegende dat de pretoetredingssteun voor de landbouw in overeenstemming moet zijn met de prioriteiten van het hervormde gemeenschappelijk landbouwbeleid; dat deze steun moet worden bestemd voor per land aan te wijzen prioritaire terreinen zoals de verbetering van de verwerkingsstructuur voor landbouw- en visserijproducten, de distributie, de kwaliteitscontroles op levensmiddelen en de veterinaire en fytosanitaire controles en de oprichting van producentengroeperingen; dat ook de financiering mogelijk moet worden gemaakt van geïntegreerde projecten voor plattelandsontwikkeling waarmee wordt beoogd plaatselijke initiatieven en milieumaatregelen in de landbouw te ondersteunen, landbouwbedrijven doelmatiger te maken en de infrastructuur aan te passen, alsmede van maatregelen die de structurele omschakeling zullen versnellen;

(8) Overwegende dat op landbouwgebied de steunverlening van de Gemeenschap ten uitvoer zal worden gelegd door middel van meerjarenprogramma's die volgens de voor de operationele programma's in het kader van het structuurbeleid geldende richtsnoeren en beginselen worden opgesteld om de toepassing van de vastgestelde beginselen en procedures in de kandidaat-lidstaten te vergemakkelijken;

(9) Overwegende dat op grond van Verordening (EG) nr. 1260/1999 van 21 juni 1999 houdende algemene bepalingen inzake de Structuurfondsen(8) voor een maatregel gedurende een bepaalde periode slechts uit een enkel communautair financieringsinstrument steun kan worden verleend, met dien verstande dat de Europese Investeringsbank (EIB) haar eigen regels toepast voor haar bijstandsverlening;

(10) Overwegende dat de financiële middelen van de Gemeenschap niet in de plaats mogen komen van deze die in elke kandidaat-lidstaat zelf beschikbaar zijn, en dat de bijstandsverlening van de Gemeenschap is bedoeld als een financiële bijdrage tot de uitvoering van projecten;

(11) Overwegende dat de pretoetredingssteun in de landbouwsector dient te worden toegekend in de vorm van een financiële bijdrage en overeenkomstig de specifieke financiële voorschriften die zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1258/1999 van de Raad van 17 mei 1999 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid(9);

(12) Overwegende dat bij de toewijzing aan de kandidaat-lidstaten van de middelen die de begrotingsautoriteit in de preambule van dit instrument heeft vastgesteld, ten volle rekening dient te worden gehouden met de nationale welvaart op basis van het bruto binnenlands product, de agrarische beroepsbevolking en de oppervlakte cultuurgrond en, zodanig, specifieke territoriale kenmerken;

(13) Overwegende dat de kandidaat-lidstaten hun plannen zo snel mogelijk moeten indienen om vertraging in de uitvoering van de pretoetredingsmaatregelen vanaf 1 januari 2000 te voorkomen;

(14) Overwegende dat de opstelling, de uitvoering en de follow-up van de programma's dienen te geschieden op een wijze die in overeenstemming is met de specifieke voorschriften van de Structuurfondsen, om aldus de overdracht van het communautaire acquis te vergemakkelijken;

(15) Overwegende dat het dienstig is dat vóór de vastlegging van communautaire middelen een uitvoerige evaluatie vooraf plaatsvindt om zich ervan te vergewissen dat het programma in de werkelijke behoeften zal voorzien, om een flexibele uitvoering van de bijstandsverlening van de Gemeenschap mogelijk te maken, teneinde rekening te houden met de relevante informatie en met de eerste resultaten van de maatregelen, en een solide regeling voor het toezicht en de evaluatie achteraf te treffen om zich ervan te kunnen vergewissen dat de beoogde effecten zijn bereikt;

(16) Overwegende dat dient te worden bepaald dat een toezichtcomité de Commissie zal bijstaan bij de follow-up van elk programma;

(17) Overwegende dat de nodige besluiten dienen te worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 50, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1260/1999 en, voor specifieke financiële aangelegenheden, volgens de procedure van artikel 13 van Verordening (EG) nr. 1258/1999;

(18) Overwegende dat bij het Parlement, de Raad, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's verslagen over de vorderingen bij de uitvoering van de pretoetredingssteun aan de landbouw dienen te worden ingediend;

(19) Overwegende dat in de overgangsperiode (van 1 januari 1999 tot en met 31 december 2001) elke verwijzing naar de euro in de regel moet worden beschouwd als een verwijzing naar de euro als munteenheid zoals bedoeld in artikel 2, tweede zin, van Verordening (EG) nr. 974/98 van 3 mei 1998 inzake de invoering van de euro(10);

(20) Overwegende dat de uitvoering van deze maatregelen zal bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de Gemeenschap; dat het Verdrag voor deze maatregelen niet voorziet in andere bevoegdheden dan deze die zijn vastgesteld bij artikel 308,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

TITEL 1

DOELSTELLINGEN EN SOORTEN MAATREGELEN

Artikel 1

Doelstellingen

1. Bij deze verordening wordt het kader vastgesteld voor de communautaire steunverlening voor duurzame landbouw en duurzame plattelandsontwikkeling gedurende de pretoetredingsperiode aan de volgende kandidaat-lidstaten: Bulgarije, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Polen, Roemenië, Slowakije, Slovenië en de Tsjechische Republiek.

2. De steun van de Gemeenschap dient te voldoen aan de in het kader van de partnerschappen voor toetreding vastgestelde voorwaarden en in het bijzonder te worden bestemd voor:

a) het leveren van een bijdrage aan de uitvoering van het acquis communautaire op het gebied van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en daarmee verband houdende beleidstakken;

b) het oplossen van om prioriteit vragende en specifieke problemen in verband met de duurzame aanpassing van de landbouwsector en de plattelandsgebieden van de kandidaat-lidstaten.

Artikel 2

Maatregelen

Overeenkomstig de door de kandidaat-lidstaten vastgestelde en in artikel 4, lid 3, bedoelde prioriteiten heeft de steunverlening op het gebied van landbouw en plattelandsontwikkeling betrekking op een of meer van de volgende maatregelen, die moeten voldoen aan het desbetreffende acquis communautaire:

- investeringen in landbouwbedrijven;

- de verbetering van de verwerking en afzet van landbouw- en visserijproducten;

- de verbetering van de structuur voor kwaliteits-, veterinaire en fytosanitaire controles, voor de kwaliteit van levensmiddelen en voor de consumentenbescherming;

- landbouwproductiemethoden die zijn ontworpen met het oog op milieubescherming en natuurbeheer;

- de ontwikkeling en diversificatie van de economische bedrijvigheid, gericht op het combineren van verscheidene activiteiten en het aanboren van alternatieve inkomstenbronnen;

- de oprichting van bedrijfsverzorgingsdiensten en diensten ter ondersteuning van het bedrijfsbeheer voor de landbouw;

- de oprichting van producentengroeperingen;

- dorpsvernieuwing en -ontwikkeling en de bescherming en instandhouding van het landelijke erfgoed;

- grondverbetering en herverkaveling;

- de samenstelling en bijwerking van kadasters;

- de verbetering van de beroepsopleiding;

- de ontwikkeling en verbetering van de plattelandsinfrastructuur;

- waterbeheer voor landbouwdoeleinden;

- bosbouwmaatregelen, waaronder bebossing van landbouwgebied, investeringen in bosbedrijven die eigendom zijn van particuliere boseigenaren, en maatregelen op het gebied van de verwerking en afzet van bosproducten;

- technische hulp voor de onder deze verordening vallende maatregelen, met inbegrip van studies om te helpen bij de voorbereiding van en het toezicht op de programma's, en voorlichtings- en publiciteitscampagnes.

TITEL II

BIJSTANDSVERLENING

Artikel 3

Complementariteit en technische hulp

1. Het optreden van de Gemeenschap vult overeenkomstige nationale acties aan of draagt ertoe bij. Voor de totstandbrenging ervan wordt op het passende niveau nauw samengewerkt tussen de Commissie, de kandidaat-lidstaat, de bevoegde autoriteiten en instanties en de economische en sociale partners. Deze samenwerking heeft betrekking op de voorbereiding en de uitvoering, inclusief de financiering, van de maatregelen, alsmede op de beoordeling van de maatregelen, het toezicht erop en de evaluatie ervan.

2. In het kader van de technische hulp neemt de Commissie initiatieven en maatregelen om ervoor te zorgen dat het optreden van de Gemeenschap het bereiken van de in artikel 1 omschreven prioritaire doelstellingen ondersteunt en de nationale initiatieven een meerwaarde verleent.

Artikel 4

Programmering

1. De maatregelen voor landbouw en duurzame plattelandsontwikkeling uit hoofde van deze verordening worden opgenomen in een plan dat op het meest passende geografische niveau wordt opgesteld. Het plan wordt uitgewerkt door de bevoegde autoriteiten die door de kandidaat-lidstaat zijn aangewezen, en wordt door dit land bij de Commissie ingediend na raadpleging van de bevoegde autoriteiten en organisaties op het passende niveau.

2. Het plan bestrijkt een periode van ten hoogste zeven jaar die begint in het jaar 2000, en bevat met inachtneming van het bepaalde in artikel 1, lid 2:

- een gekwantificeerde beschrijving van de bestaande situatie waarin aandacht wordt besteed aan de verschillen, tekortkomingen en ontwikkelingsmogelijkheden, en een overzicht van de voornaamste resultaten van eerdere met communautaire steun ondernomen acties, de daarbij aangewende financiële middelen en de beschikbare evaluatieresultaten;

- een beschrijving van de voorgestelde strategie, de gekwantificeerde doelstellingen van die strategie, de gekozen prioriteiten en het bestreken geografische gebied;

- een voorafgaande beoordeling waarin wordt aangegeven welke economische, milieu- en sociale effecten, met inbegrip van de werkgelegenheidseffecten, worden verwacht;

- een indicatieve algemene financiële tabel waarin voor elke in het kader van het plan gestelde prioriteit inzake plattelandsontwikkeling een overzicht wordt gegeven van de uit te trekken nationale, communautaire en in voorkomend geval particuliere financiële middelen, met inbegrip, indien nodig, van de door de EIB en andere internationale financieringsinstrumenten te financieren maatregelen;

- een indicatief financieel profiel met betrekking tot elke tot het programma bijdragende financieringsbron voor elk jaar van de programmeringsperiode;

- in voorkomend geval, informatie over de behoeften op het gebied van studies, opleiding of technische hulp met betrekking tot de voorbereiding, uitvoering of aanpassing van de betrokken maatregelen;

- de namen van de bevoegde autoriteiten en instanties die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van het programma, met inbegrip van de betaalinstantie;

- een omschrijving van de "eindbegunstigden", die voor de uitvoering van de werkzaamheden verantwoordelijke organisaties of overheids- of privé-bedrijven kunnen zijn. Gaat het om overheidssteun die in opdracht van de kandidaat-lidstaat door andere autoriteiten wordt toegekend, dan is de eindbegunstigde de instelling die over de toekenning van de overheidssteun beslist;

- een beschrijving van de maatregelen die ter uitvoering van de plannen worden overwogen, en vooral van de steunregelingen, inclusief de gegevens die nodig zijn om de naleving van de mededingingsregels te kunnen beoordelen;

- de regelingen om voor een correcte uitvoering van het programma te zorgen, met inbegrip van de regelingen inzake toezicht en evaluatie waarin gekwantificeerde indicatoren voor de evaluatie zijn bepaald, en van de controle- en sanctieregelingen;

- de resultaten van het overleg dat is gepleegd met en de regelingen die zijn getroffen voor de inschakeling van de bevoegde autoriteiten en instanties en passende economische, sociale en milieupartners.

3. De kandidaat-lidstaten dienen ervoor te zorgen dat in hun plannen prioriteit wordt gegeven aan maatregelen om de markt efficiënter te maken en om aan hogere kwaliteits- en gezondheidsnormen te voldoen en aan maatregelen die erop zijn gericht in de plattelandsgebieden arbeidsplaatsen te scheppen, een en andere overeenkomstig de voorschriften inzake milieubescherming.

4. Tenzij met de kandidaat-lidstaat anders wordt overeengekomen, moet het plan uiterlijk zes maanden na de inwerkingtreding van deze verordening worden ingediend.

5. Op basis van het plan van elke kandidaat-lidstaat wordt door de Commissie volgens de procedure van artikel 50, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1260/1999 binnen zes maanden na de indiening van het plan een programma voor landbouw en plattelandsontwikkeling goedgekeurd op voorwaarde dat alle relevante informatie beschikbaar is. De Commissie beoordeelt het voorgestelde plan met name om uit te maken of het strookt met deze verordening.

6. Zonodig kan het programma worden herzien en gewijzigd op grond van:

- de sociaal-economische ontwikkeling, nieuwe relevante informatie en de geconstateerde resultaten van de uitvoering van de betrokken acties, met inbegrip van de resultaten van het toezicht en de evaluatie, alsmede de noodzaak de beschikbare steunbedragen aan te passen;

- acties die worden ondernomen in het kader van het partnerschap voor toetreding en het nationaal programma voor het overnemen van het communautair acquis;

- een nieuwe toewijzing van de middelen zoals bepaald bij artikel 15.

Artikel 5

Voorafgaande beoordeling, toezicht en evaluatie

1. De steun voor de in het programma vervatte maatregelen moet, om de effectiviteit ervan te meten, worden onderworpen aan een voorafgaande beoordeling, een beoordeling halverwege de looptijd, toezicht tijdens de uitvoering en een evaluatie achteraf, die erop zijn gericht het geboekte succes en de verkregen effecten te toetsen aan de vastgestelde doelstellingen.

2. De Commissie en de kandidaat-lidstaat dragen zorg voor het toezicht op de uitvoering van het programma. Dit toezicht wordt uitgeoefend volgens gezamenlijk overeengekomen procedures.

Bij dit toezicht wordt gebruikgemaakt van specifieke materiële, milieu- en financiële indicatoren die vooraf zijn overeengekomen en vastgesteld.

Voor elk jaar dienen de kandidaat-lidstaten uiterlijk aan het einde van de zesde maand van het daaropvolgende jaar bij de Commissie een voortgangsverslag in dat ten minste de in artikel 37 van Verordening (EG) nr. 1260/1999 bedoelde informatie bevat.

3. Voor elk programma voor plattelandsontwikkeling wordt overeenkomstig artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1260/1999 een toezichtcomité opgericht.

Artikel 6

Verenigbaarheid

De maatregelen waarvoor steun van de Gemeenschap wordt verleend, moeten in overeenstemming zijn met de verbintenissen die in het partnerschap voor toetreding zijn aangegaan, en stroken met de beginselen van het nationaal programma voor het overnemen van het communautair acquis.

De in het kader van deze verordening gefinancierde maatregelen moeten in overeenstemming zijn met de Europaovereenkomsten, met inbegrip van de bepalingen ter uitvoering van deze overeenkomsten op het gebied van de steunmaatregelen van de staten.

De in het kader van deze verordening gefinancierde maatregelen moeten in overeenstemming zijn met de doelstellingen van het GLB, met name deze die verband houden met de gemeenschappelijke marktordening, en van de structuurmaatregelen van de Gemeenschap. Zij mogen geen ontwrichting van de handel veroorzaken.

TITEL III

FINANCIËLE BEPALINGEN

Artikel 7

Financiële middelen

1. De bijstand van de Gemeenschap uit hoofde van deze verordening wordt toegekend in de periode 2000-2006. De jaarlijkse kredieten worden door de begrotingsautoriteit binnen de grenzen van de financiële vooruitzichten vastgesteld.

2. De financiële bijdrage van de Gemeenschap voor de uitvoering van het programma voor plattelandsontwikkeling wordt toegekend in de vorm van voorschotten, medefinanciering en financiering volgens de beginselen die zijn vastgesteld in artikel 30 van Verordening (EG) nr. 1260/1999.

Er kan financiële bijstand worden betaald in de vorm van voorschotten voor de uitvoering van het programma en in de vorm van de vergoeding van gedane uitgaven.

3. De financiële toewijzing voor elke kandidaat-lidstaat voor pretoetredingssteun uit hoofde van dit instrument wordt gebaseerd op de volgende objectieve criteria:

- de landbouwbevolking;

- de oppervlakte landbouwgrond;

- het bruto binnenlands product (BBP) per hoofd van de bevolking in koopkracht;

- de specifieke territoriale situatie.

4. Gedurende de in artikel 4, lid 2, bedoelde periode kan tot 2 % van de jaarlijkse toewijzing worden bestemd voor de financiering van de op initiatief van de Commissie genomen maatregelen op het gebied van voorbereidende studies, uitwisselingsbezoeken, evaluaties en controles.

Artikel 8

Hoogte van de bijdrage van de Gemeenschap

1. De bijdrage van de Gemeenschap kan tot 75 % van de totale subsidiabele overheidsuitgaven bedragen.

Voor de maatregelen als bedoeld in artikel 2, laatste streepje, en artikel 7, lid 4, kan de bijdrage van de Gemeenschap tot 100 % van de totale subsidiabele kosten bedragen.

2. Voor investeringen die inkomsten genereren, mag tot 50 % van de totale subsidiabele kosten worden gedekt door overheidssteun, die tot 75 % kan bestaan uit bijdragen van de Gemeenschap. De bijdrage van de Gemeenschap moet in elk geval in overeenstemming zijn met de voor de steunmaatregelen van de staten vastgestelde plafonds met betrekking tot steunpercentages en cumulering van steunbedragen.

3. De bedragen van de financiële steun en van de betalingen luiden in euro.

Artikel 9

Financiële controle

1. De financiële steunverlening wordt ten uitvoer gelegd overeenkomstig de beginselen die zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1258/1999.

De Commissie verricht de uitgaven in het kader van deze verordening overeenkomstig het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting der Europese Gemeenschappen op basis van het tussen de Commissie en de kandidaat-lidstaat te sluiten financieringsmemorandum.

2. De Commissie stelt volgens de procedure van artikel 12 de methoden voor het beheer van het programma, de voorschriften inzake het toezicht en de controle op de uitvoering ervan, de systemen om onregelmatigheden te voorkomen en er controle op uit te oefenen en de procedures voor de terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen vast. Eerst nadat deze maatregelen zijn vastgesteld, kan het in artikel 4, lid 5, bedoelde programma worden goedgekeurd.

3. Onverminderd de door de begunstigde landen uitgevoerde controles, kunnen de Commissie en de Rekenkamer, via hun eigen functionarissen of naar behoren gemachtigde vertegenwoordigers, technische of financiële audits ter plaatse uitvoeren, met inbegrip van steekproefsgewijze controles en eindaudits.

Artikel 10

Vermindering, schorsing en intrekking van steun

1. Indien de uitvoering van een maatregel geen enkel deel lijkt te rechtvaardigen van de financiële middelen die ervoor zijn toegewezen, onderwerpt de Commissie de zaak aan een passend onderzoek, waarbij zij met name de kandidaat-lidstaat of de autoriteiten die dit land voor de uitvoering van de maatregel heeft aangewezen, verzoekt om binnen een bepaalde termijn zijn of hun opmerkingen kenbaar te maken.

2. Na dit onderzoek kan de Commissie de steun voor de betrokken maatregel verlagen of schorsen indien het onderzoek heeft bevestigd dat er sprake is van een onregelmatigheid of van een belangrijke wijziging die van invloed is op de aard van de maatregel of op de omstandigheden waaronder deze wordt uitgevoerd, en waarvoor niet de goedkeuring van de Commissie was verkregen.

3. Elk te veel betaald bedrag dat is teruggekregen, moet worden overgemaakt aan de Commissie. Over de niet-overgemaakte bedragen is overeenkomstig de bepalingen van het Financieel Reglement moratoire rente verschuldigd.

Artikel 11

De Commissie wijst de beschikbare financiële middelen toe aan de kandidaat-lidstaten, ter uitvoering van artikel 7, lid 2. Binnen drie maanden na de vaststelling van deze verordening deelt de Commissie haar besluiten over de indicatieve financiële toewijzing voor zeven jaar aan elke kandidaat-lidstaat mee.

TITEL IV

UITVOERINGSBEPALINGEN

Artikel 12

1. De Commissie stelt uitvoeringsbepalingen voor deze verordening vast volgens de procedure van artikel 50, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1260/1999.

2. De Commissie stelt de financiële uitvoeringsbepalingen vast volgens de procedure van artikel 13 van Verordening (EG) nr. 1258/1999. Deze uitvoeringsbepalingen bevatten in het bijzonder passende regelingen om inachtneming van de begrotingsdiscipline te waarborgen.

TITEL V

ANDERE BEPALINGEN

Artikel 13

Verslagen

De Commissie dient jaarlijks een verslag over de in het kader van deze verordening verleende communautaire steun in bij het Europees Parlement, de Raad, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's.

In dit verslag geeft de Commissie in het bijzonder aan welke vorderingen zijn gemaakt bij de verwezenlijking van de in artikel 1 omschreven doelstellingen.

TITEL VI

SLOTBEPALINGEN

Artikel 14

Informatie en publiciteit

1. Aan de in artikel 4, lid 5, bedoelde programma's moet in de kandidaat-lidstaten passende publiciteit worden gegeven.

2. De publiciteit heeft in het bijzonder tot doel:

- potentiële begunstigden en beroepsorganisaties te informeren over de beschikbare bijstand;

- het grote publiek te informeren over de rol die de Gemeenschap met betrekking tot de acties speelt.

De hiertoe overwogen en genomen maatregelen moeten aan de Commissie worden meegedeeld.

Artikel 15

Bij de toetreding tot de Europese Unie verliest een land zijn recht op steun uit hoofde van deze verordening. De middelen die ingevolge de toetreding van een kandidaat-lidstaat tot de Europese Unie beschikbaar komen, worden herverdeeld onder de in artikel 1, lid 1, genoemde kandidaat-lidstaten. De herverdeling geschiedt op grond van de behoeften en het vermogen van de kandidaat-lidstaten om bijstand te absorberen, en op grond van de criteria van artikel 7, lid 3.

De Raad neemt op voorstel van de Commissie met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een besluit over de algemene aanpak van de herverdeling.

In het licht van het in de tweede alinea bedoelde besluit van de Raad beslist de Commissie over de herverdeling van de beschikbare middelen over de andere begunstigde landen overeenkomstig de procedure van artikel 12, lid 1.

Artikel 16

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2000.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Luxemburg, 21 juni 1999.

Voor de Raad

De voorzitter

G. VERHEUGEN

(1) PB C 175 van 9.6.1998, blz. 7 en

PB C 27 van 2.2.1999, blz. 18.

(2) Advies uitgebracht op 6 mei 1999 (nog niet verschenen in het Publicatieblad).

(3) PB C 101 van 12.4.1999.

(4) PB C 93 van 6.4.1999.

(5) Zie bladzijde 73 van dit Publicatieblad.

(6) Zie bladzijde 68 van dit Publicatieblad.

(7) PB L 85 van 20.3.1998, blz. 1.

(8) Zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad.

(9) PB L 160 van 26.6.1999, blz. 103.

(10) PB L 139 van 11.5.1998, blz. 1.