31999R1255

Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten

Publicatieblad Nr. L 160 van 26/06/1999 blz. 0048 - 0072


VERORDENING (EG) Nr. 1255/1999 VAN DE RAAD

van 17 mei 1999

houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op de artikelen 36 en 37,

Gezien het voorstel van de Commissie(1),

Gezien het advies van het Europees Parlement(2),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité(3),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's(4),

Gezien het advies van de Rekenkamer(5),

(1) Overwegende dat de werking en de ontwikkeling van de gemeenschappelijke markt voor landbouwproducten gepaard moeten gaan met de totstandkoming van een gemeenschappelijk landbouwbeleid en dat dit beleid met name een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten dient te omvatten, die verschillende vormen kan aannemen naar gelang van de producten;

(2) Overwegende dat het gemeenschappelijk landbouwbeleid tot doel heeft de in artikel 33 van het Verdrag gestelde doeleinden te bereiken; dat, om de markten te stabiliseren en de landbouwbevolking een redelijke levensstandaard te verzekeren, de interventiebureaus op basis van een stelsel van gemeenschappelijke prijzen in de zuivelsector interventiemaatregelen moeten kunnen nemen, die het aankopen van boter en mageremelkpoeder en het toekennen van steun voor de particuliere opslag van deze producten inhouden; dat deze maatregelen evenwel uniform moeten zijn om het vrije verkeer van de betrokken producten binnen de Gemeenschap niet te belemmeren;

(3) Overwegende dat bij Verordening (EEG) nr. 3950/92 van de Raad(6) voor de markt voor melk en zuivelproducten een regeling inzake een extra heffing is ingesteld om het gebrek aan evenwicht tussen vraag en aanbod op de markt voor melk en zuivelproducten en de daaruit voortvloeiende overschotten te verkleinen; dat deze regeling zal gelden voor acht nieuwe opeenvolgende tijdvakken van twaalf maanden die ingaan op 1 april 2000;

(4) Overwegende dat, om het verbruik van melk en zuivelproducten in de Gemeenschap te bevorderen en de concurrentiepositie van deze producten op de internationale markten te verbeteren, het niveau van de marktsteun dient te worden verlaagd, met name door de richtprijs en de interventieprijzen voor boter en mageremelkpoeder met ingang van 1 juli 2005 geleidelijk te verlagen;

(5) Overwegende dat een interventieregeling voor boter zo moet worden toegepast dat de concurrentiepositie van boter op de markt wordt gehandhaafd en wordt gezorgd voor een zo doelmatig mogelijke opslag; dat de kwaliteitsnormen waaraan boter moet voldoen, van doorslaggevend belang zijn voor het bereiken van deze doelstellingen; dat interventieaankoop dient plaats te vinden voorzover nodig om de markt stabiel te houden op basis van toetsing aan de marktprijs voor boter in de lidstaten, en wel volgens een inschrijvingsprocedure;

(6) Overwegende dat alleen boter die is verkregen uit room en melk van oorsprong uit de Gemeenschap, in aanmerking kan komen voor steun voor de particuliere opslag en dat in de voorwaarden voor deze steun een verwijzing naar de nationale kwaliteitsklassen dient te worden gehandhaafd;

(7) Overwegende dat naast de interventie voor boter en verse room nog andere communautaire interventiemaatregelen nodig zijn om de melkeiwitten zo lonend mogelijk te maken en de prijzen te ondersteunen van producten die van bijzonder belang zijn voor de vorming van de producentenprijzen voor melk; dat het bij die maatregelen dient te gaan om de aankoop van mageremelkpoeder en de toekenning van steun voor de particuliere opslag van dit product; dat de normale interventieaankoop van mageremelkpoeder echter moet kunnen worden geschorst zodra een bepaalde hoeveelheid is bereikt, en dan moet kunnen worden vervangen door aankoop volgens een inschrijvingsprocedure;

(8) Overwegende dat, ter voorkoming van distorsies tussen de betrokken verkopers en met het oog op een goed beheer van de financiële middelen van de Gemeenschap, voor de interventieaankoop van mageremelkpoeder een minimumeiwitgehalte dient te worden vastgesteld; dat bij deze vaststelling rekening moet worden gehouden met de bestaande handelsnormen en dat ervoor moet worden gezorgd dat dit minimumgehalte niet kan fungeren als een criterium om producten van interventie uit te sluiten;

(9) Overwegende dat, om bij te dragen tot het evenwicht op de zuivelmarkt en de marktprijzen voor melk en zuivelproducten te stabiliseren, dient te worden voorzien in aanvullende maatregelen die de afzetmogelijkheden voor zuivelproducten verruimen; dat deze maatregelen betrekking dienen te hebben enerzijds op de toekenning van steun voor de particuliere opslag van bepaalde kaassoorten, en anderzijds op de toekenning van steun voor de afzet van bepaalde zuivelproducten voor specifieke toepassingen en bestemmingen;

(10) Overwegende dat, om het melkverbruik door jongeren te bevorderen, de mogelijkheid dient te worden geopend dat de Gemeenschap een deel voor haar rekening neemt van de uitaven die voortvloeien uit de toekenning van steun voor de verstrekking van melk aan leerlingen in onderwijsinstellingen;

(11) Overwegende dat, in verband met de verlaging van de marktsteun in de zuivelsector, maatregelen moeten worden genomen om aan de melkproducenten inkomenssteun toe te kennen; dat deze maatregelen betrekking dienen te hebben op een melkpremie die hoger wordt naarmate de marktsteun geleidelijk wordt verlaagd; dat de individuele inkomenssteun moet worden berekend op basis van de individuele referentiehoeveelheden van de betrokken producenten; dat, om de regeling naar behoren te kunnen toepassen, rekening te kunnen houden met de multilaterale verbintenissen van de Gemeenschap en de begrotingsuitgaven te kunnen beheersen, ervoor dient te worden gezorgd dat in elke lidstaat de totale inkomenssteun niet hoger wordt dan het niveau dat correspondeert met de totale referentiehoeveelheden van die lidstaat bij de inwerkingtreding van deze verordening;

(12) Overwegende dat de omstandigheden voor de melkproductie en de inkomenssituatie van de producenten in de onderscheiden productiegebieden van de Gemeenschap sterk verschillen; dat een voor de hele Gemeenschap geldende regeling met betalingen voor melk die voor alle producenten uniform zijn, te star zou zijn om adequaat te kunnen inspelen op de structurele en natuurlijke verschillen en op de uiteenlopende behoeften die daaruit voortvloeien; dat het daarom dienstig is een flexibel kader te scheppen voor extra communautaire betalingen die door de lidstaten worden bepaald en verricht binnen vastgestelde totaalbedragen overeenkomstig bepaalde gemeenschappelijke criteria; dat de totaalbedragen aan de lidstaten dienen te worden toegewezen op basis van hun totale referentiehoeveelheden voor melk; dat de gemeenschappelijke criteria onder meer tot doel hebben te voorkomen dat de extra betalingen discriminerend werken, en volledig rekening te houden met de desbetreffende multilaterale verbintenissen van de Gemeenschap; dat het met name van essentieel belang is de lidstaten ertoe te verplichten hun discretionaire bevoegdheden op basis van objectieve criteria te gebruiken, het beginsel van gelijke behandeling volledig in acht te nemen en markt- en concurrentiedistorsies te voorkomen; dat dient te worden bepaald welke vormen de extra betalingen kunnen aannemen; dat het bij deze vormen dient te gaan om premietoeslagen en areaalbetalingen;

(13) Overwegende dat premietoeslagen dienen te worden toegekend als aanvulling op de melkpremiebedragen die toegekend worden per ton van de beschikbare premiereferentiehoeveelheden; dat ook een grens moet worden gesteld aan het totale steunbedrag dat per premiebedrag per jaar kan worden toegekend;

(14) Overwegende dat extra areaalbetalingen slechts mogen worden toegekend voor blijvend grasland waarvoor geen andere communautaire marktsteun wordt verleend; dat de areaalbetalingen moeten worden toegepast binnen de grenzen van regionale basisarealen blijvend grasland, die de lidstaten aan de hand van historische referentiegegevens moeten vaststellen; dat het maximumbedrag aan areaalbetalingen dat per hectare mag worden toegekend, inclusief extra areaalbetalingen in het kader van de gemeenschappelijke marktordening voor rundvlees, vergelijkbaar dient te zijn met de gemiddelde steun per hectare in het kader van de steunregeling voor de producenten van bepaalde akkerbouwgewassen;

(15) Overwegende dat, om het gewenste economische effect te bereiken, de rechtstreekse betalingen binnen bepaalde termijnen dienen te worden toegekend;

(16) Overwegende dat, indien het Gemeenschapsrecht de toediening van boviene somatotropine aan melkkoeien verbiedt, de Commissie sancties dient te bepalen die analoog zijn aan die welke op grond van de gemeenschappelijke marktordening voor rundvlees gelden in het geval dat bij de productie van rundvlees bepaalde verboden stoffen worden gebruikt;

(17) Overwegende dat eenmaking van de communautaire markt voor melk en zuivelproducten meebrengt dat aan de buitengrenzen van de Gemeenschap een uniforme regeling van het handelsverkeer moet gelden; dat de communautaire markt in beginsel wordt gestabiliseerd als de interventiemaatregelen worden aangevuld met een regeling van het handelsverkeer die invoerrechten en uitvoerrestituties omvat; dat de regeling van het handelsverkeer gebaseerd dient te zijn op de verbintenissen die zijn aangegaan bij de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde;

(18) Overwegende dat, om de omvang van de handel in melk en zuivelproducten met derde landen te kunnen volgen, een stelsel van invoer- en uitvoercertificaten voor bepaalde producten dient te worden opgezet, dat onder meer voorziet in het stellen van een zekerheid om de uitvoering te garanderen van de transacties waarvoor deze certificaten worden afgegeven;

(19) Overwegende dat, om de nadelen voor de markt van de Gemeenschap die het gevolg kunnen zijn van de invoer van bepaalde landbouwproducten, te voorkomen of te beperken, in bepaalde situaties de invoer van één of meer van deze producten aan een aanvullend invoerrecht moet worden onderworpen;

(20) Overwegende dat op bepaalde voorwaarden aan de Commissie de bevoegdheid dient te worden verleend om de tariefcontingenten te openen en te beheren die voortvloeien uit de overeenkomstig het Verdrag gesloten internationale overeenkomsten of uit andere handelingen van de Raad; dat de Commissie bovendien moet beschikken over overeenkomstige bevoegdheden met betrekking tot bepaalde tariefcontingenten die door derde landen worden geopend;

(21) Overwegende dat de deelneming van de Gemeenschap aan de internationale handel in melk en zuivelproducten dient te worden veiliggesteld door middel van bepalingen inzake de toekenning van restituties bij uitvoer naar derde landen die op het prijsverschil tussen de Gemeenschap en de wereldmarkt zijn gebaseerd en binnen de in de WTO-Overeenkomst inzake de landbouw(7) gestelde grenzen blijven; dat voor deze restituties beperkingen qua hoeveelheid en waarde moeten gelden;

(22) Overwegende dat er bij de vaststelling van de restituties voor dient te worden gezorgd dat de beperkingen in waarde in acht worden genomen, en wel via het toezicht op de betalingen overeenkomstig de voor het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw geldende voorschriften; dat het toezicht door verplichte vaststelling vooraf van de restituties kan worden vergemakkelijkt, waarbij in het geval van gedifferentieerde restituties de mogelijkheid dient te worden geboden om binnen een geografisch gebied waarvoor hetzelfde restitutiebedrag geldt, de vermelde bestemming door een andere te vervangen; dat bij wijziging van de bestemming de voor de werkelijke bestemming geldende restitutie dient te worden betaald met als maximum het bedrag dat geldt voor de vooraf vastgestelde bestemming;

(23) Overwegende dat, om de beperkingen in hoeveelheid in acht te kunnen nemen, een betrouwbaar en effectief toezichtsysteem moet worden ingesteld; dat hiertoe de toekenning van restituties aan een uitvoercertificaat dient te worden gekoppeld; dat restituties dienen te worden toegekend tot de hoeveelheden waarvoor dit in het kader van de beperkingen mogelijk is, afhankelijk van de specifieke situatie voor elk betrokken product; dat hierop uitsluitend uitzonderingen kunnen worden gemaakt voor niet in bijlage II van het Verdrag opgenomen verwerkte producten, waarvoor geen beperkingen in hoeveelheid gelden, en voor voedselhulp, waarvoor geen enkele beperking geldt; dat het toezicht op de hoeveelheden die gedurende de verkoopseizoenen als bedoeld in de WTO-Overeenkomst inzake de landbouw met restitutie worden uitgevoerd, dient te worden uitgeoefend aan de hand van de voor elk verkoopseizoen afgegeven uitvoercertificaten;

(24) Overwegende dat, ter aanvulling van het hierboven beschreven stelsel en voorzover nodig voor de goede werking ervan, de mogelijkheid dient te worden geoepend om de toepassing van de regeling actieve veredeling te reguleren of, wanneer de marktsituatie zulks vereist, te verbieden;

(25) Overwegende dat dient te worden voorzien in het nemen van maatregelen in het geval dat een aanzienlijke stijging of daling van de prijzen de markt van de Gemeenschap verstoort of dreigt te verstoren;

(26) Overwegende dat het stelsel van douanerechten het mogelijk maakt af te zien van iedere andere beschermende maatregel aan de buitengrenzen van de Gemeenschap; dat de voor de interne markt en de douanerechten geldende mechanismen echter in buitengewone omstandigheden te kort kunnen schieten; dat, om de markt van de Gemeenschap in dergelijke gevallen niet zonder bescherming te laten tegen verstoringen die hieruit kunnen voortvloeien, de Gemeenschap in staat moet worden gesteld snel alle vereiste maatregelen te nemen; dat deze maatregelen in overeenstemming moeten zijn met de verplichtingen die uit de desbetreffende WTO-Overeenkomsten voortvloeien;

(27) Overwegende dat beperkingen van het vrije verkeer die voortvloeien uit de toepassing van maatregelen om de verbreiding van dierziekten tegen te gaan, moeilijkheden op de markt van een of meer lidstaten kunnen veroorzaken; dat dient te worden voorzien in de mogelijkheid deze situatie te verhelpen door buitengewone maatregelen ter ondersteuning van de markt;

(28) Overwegende dat sommige steunmaatregelen de eenmaking van de markt in gevaar zouden brengen; dat daarom de Verdragsbepalingen die het mogelijk maken steunmaatregelen van de lidstaten te beoordelen en dergelijke maatregelen te verbieden als zij onverenigbaar zijn met de gemeenschappelijke markt, van toepassing moeten worden verklaard binnen de werkingssfeer van de gemeenschappelijke marktordening voor melk en zuivelproducten;

(29) Overwegende dat, gezien de ontwikkelingen die de gemeenschappelijke markt voor melk en zuivelproducten ondergaat, de lidstaten en de Commissie elkaar voortdurend de voor de toepassing van deze verordening benodigde informatie moeten verstrekken;

(30) Overwegende dat, om de uitvoering van de voorgenomen maatregelen te vergemakkelijken, dient te worden voorzien in een procedure waarbij in het kader van een Comité van beheer een nauwe samenwerking tussen de lidstaten en de Commissie tot stand wordt gebracht;

(31) Overwegende dat de uitgaven die de lidstaten doen als gevolg van de uit de toepassing van deze verordening voortvloeiende verplichtingen, door de Gemeenschap moeten worden gefinancierd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1258/1999 van de Raad van 17 mei 1999 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid(8);

(32) Overwegende dat bij de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten gelijkelijk en op passende wijze rekening moet worden gehouden met de in de artikelen 33 en 131 van het Verdrag vastgestelde doeleinden;

(33) Overwegende dat de gemeenschappelijke marktordening voor melk en zuivelproducten die is vastgesteld bij Verordening (EEG) nr. 804/68 van de Raad van 27 juni 1968 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten(9), herhaaldelijk is gewijzigd; dat de betrokken teksten talrijk, ingewikkeld en over verscheidene publicatiebladen verspreid zijn, waardoor zij moeilijk te gebruiken zijn en dus de duidelijkheid ontberen die een wezenlijk kenmerk van alle regelgeving dient te zijn; dat daarom deze teksten in een nieuwe verordening moeten worden geconsolideerd en de genoemde Verordening (EEG) nr. 804/68 moet worden ingetrokken; dat de voornaamste bepalingen van de Verordeningen (EEG) nr. 986/68(10), (EEG) nr. 987/68(11), (EEG) nr. 508/71(12), (EEG) nr. 1422/78(13), (EEG) nr. 1723/81(14), (EEG) nr. 2990/82(15), (EEG) nr. 1842/83(16), (EEG) nr. 865/84(17) en (EEG) nr. 777/87(18) van de Raad in de onderhavige verordening zijn overgenomen en dat die verordeningen bijgevolg eveneens moeten worden ingetrokken;

(34) Overwegende dat zich bij de overgang van de bij Verordening (EEG) nr. 804/68 vastgestelde regeling naar de bij deze verordening vastgestelde regeling moeilijkheden zouden kunnen voordoen die in deze verordening niet worden behandeld; dat met het oog op deze mogelijkheid moet worden bepaald dat de Commissie de nodige overgangsmaatregelen vaststelt; dat de Commissie ook dient te worden gemachtigd om specifieke praktische problemen op te lossen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten geldt voor de volgende producten:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

TITEL I

INTERNE MARKT

HOOFDSTUK I

Prijsregeling

Artikel 2

Het melkprijsjaar voor alle in artikel 1 genoemde producten begint op 1 juli en eindigt op 30 juni van het daaropvolgende kalenderjaar.

Artikel 3

1. De richtprijs in de Gemeenschap voor melk met een vetgehalte van 3,7 % in het stadium franco melkfabriek, uitgedrukt in euro per 100 kg, wordt vastgesteld op:

- 30,98 EUR voor de periode van 1 juli 2000 tot en met 30 juni 2005,

- 29,23 EUR voor de periode van 1 juli 2005 tot en met 30 juni 2006,

- 27,47 EUR voor de periode van 1 juli 2006 tot en met 30 juni 2007,

- 25,72 EUR vanaf 1 juli 2007.

De richtprijs is de prijs die wordt nagestreefd voor de totale hoeveelheid melk die door de producenten op de markt van de Gemeenschap en op de markten daarbuiten wordt verkocht.

2. De Raad kan volgens de procedure van artikel 37, lid 2, van het Verdrag de richtprijs wijzigen.

Artikel 4

1. De interventieprijs in de Gemeenschap, uitgedrukt in euro per 100 kg, wordt:

a) voor boter vastgesteld op:

- 328,20 EUR voor de periode van 1 juli 2000 tot en met 30 juni 2005,

- 311,79 EUR voor de periode van 1 juli 2005 tot en met 30 juni 2006,

- 295,38 EUR voor de periode van 1 juli 2006 tot en met 30 juni 2007,

- 278,97 EUR vanaf 1 juli 2007;

b) voor mageremelkpoeder vastgesteld op:

- 205,52 EUR voor de periode van 1 juli 2000 tot en met 30 juni 2005,

- 195,24 EUR voor de periode van 1 juli 2005 tot en met 30 juni 2006,

- 184,97 EUR voor de periode van 1 juli 2006 tot en met 30 juni 2007,

- 174,69 EUR vanaf 1 juli 2007.

2. De Raad kan volgens de procedure van artikel 37, lid 2, van het Verdrag de interventieprijzen wijzigen.

Artikel 5

De prijsregeling wordt vastgesteld onverminderd de uitvoering van de regeling inzake de extra heffing.

HOOFDSTUK II

Interventieregeling

Artikel 6

1. Indien de prijzen op de botermarkt in een of meer lidstaten gedurende een representatieve periode beneden 92 % van de interventieprijs komen te liggen, wordt in die lidstaat of lidstaten voor aankoop door de interventiebureaus een openbare inschrijving gehouden, waarvoor nog vast te stellen voorwaarden gelden.

De door de Commissie vastgestelde aankoopprijs zal niet minder bedragen dan 90 % van de interventieprijs.

Zodra de marktprijzen in die lidstaat of lidstaten gedurende een representatieve periode op of boven 92 % van de interventieprijs komen te liggen, wordt de aankoop bij inschrijving geschorst.

2. Overeenkomstig lid 1 mogen de interventiebureaus uitsluitend boter aankopen die in een erkend bedrijf in de Gemeenschap rechtstreeks en uitsluitend uit gepasteuriseerde room is bereid en die

a) de volgende kenmerken heeft:

- zij heeft een minimumgehalte aan botervet van 82 gewichtspercenten en een maximumgehalte aan water van 16 gewichtspercenten;

- bij de aankoop overschrijdt zij niet een nader te bepalen ouderdom;

- zij voldoet aan nader te bepalen voorwaarden inzake minimumhoeveelheid en verpakking;

b) voldoet aan bepaalde nader vast te stellen vereisten inzake met name:

- de houdbaarheid, ten aanzien waarvan de interventiebureaus aanvullende eisen kunnen vaststellen;

- het gehalte aan vrije vetzuren;

- het peroxidegetal;

- de microbiologische kwaliteit;

- de sensorische kenmerken (uitzicht, consistentie, smaak en geur).

Nog vast te stellen nationale kwaliteitsklassen mogen worden vermeld op de verpakking van boter die aan de nationale kwaliteitseisen voldoet.

Forfaitaire vervoerskosten komen, onder nog vast te stellen voorwaarden, voor rekening van het interventiebureau indien de boter wordt geleverd aan een koelhuis dat zich bevindt op meer dan een nog te bepalen afstand van de plaats waar de boter was opgeslagen.

3. Steun voor de particuliere opslag wordt toegekend voor:

- room;

- in een erkend bedrijf in de Gemeenschap geproduceerde ongezouten boter met een minimumgehalte aan botervet van 82 gewichtspercenten en een maximumgehalte aan water van 16 gewichtspercenten;

- in een erkend bedrijf in de Gemeenschap geproduceerde gezouten boter met een minimumgehalte aan botervet van 80 gewichtspercenten, een maximumgehalte aan water van 16 gewichtspercenten en een maximumgehalte aan zout van 2 gewichtspercenten.

De boter moet beantwoorden aan de vast te stellen nationale kwaliteitsklassen en moet dienovereenkomstig zijn gemerkt.

Voor de vaststelling van het steunbedrag wordt uitgegaan van de opslagkosten en de verwachte ontwikkeling van de prijs voor verse boter en koelhuisboter. Wanneer zich bij de uitslag een ongunstige marktontwikkeling blijkt te hebben voorgedaan, die bij de inslag niet te voorzien was, kan de steun worden verhoogd.

De steun voor de particuliere opslag wordt slechts toegekend als, volgens nader vast te stellen bepalingen, een opslagcontract wordt gesloten met het interventiebureau van de lidstaat op het grondgebied waarvan de betrokken boter of room wordt opgeslagen.

Op grond van de marktsituatie kan de Commissie besluiten de hoeveelheid room of boter waarvoor contracten voor de particuliere opslag zijn gesloten, gedeeltelijk of geheel weer op de markt te laten brengen.

4. De door de interventiebureaus aangekochte boter wordt afgezet tegen een minimumprijs en onder zodanige nader vast te stellen voorwaarden, dat het evenwicht op de markt niet wordt verstoord en dat de kopers een gelijke behandeling en gelijke toegang tot de te koop aangeboden boter worden gegarandeerd. Wanneer de te koop aangeboden boter voor uitvoer is bestemd, kunnen bijzondere voorwaarden worden vastgesteld om te waarborgen dat de bestemming van het product niet wordt gewijzigd en om rekening te houden met de bijzondere vereisten inzake de betrokken verkoop.

Wanneer door de interventiebureaus aangekochte boter in de loop van een melkprijsjaar niet op normale voorwaarden kan worden afgezet, kunnen bijzondere maatregelen worden genomen. Voorzover dit op grond van die maatregelen verantwoord is, worden ook bijzondere maatregelen genomen om de afzetmogelijkheden te handhaven voor de producten waarvoor de in lid 3 bedoelde steun voor de particuliere opslag is verleend.

5. De interventieregeling wordt zodanig toegepast dat:

- de concurrentiepositie van boter op de markt gehandhaaft blijft,

- de oorspronkelijke kwaliteit van de boter zoveel mogelijk behouden blijft,

- het product zo rationeel mogelijk wordt opgeslagen.

6. In dit artikel wordt verstaan onder:

- "melk": in de Gemeenschap geproduceerde koemelk;

- "room": room die rechtstreeks en uitsluitend uit melk is bereid.

Artikel 7

1. Het door elke lidstaat aangewezen interventiebureau koopt tegen de interventieprijs, onder nader vast te stellen voorwaarden, het hem in de periode van 1 maart tot en met 31 augustus aangeboden, volgens het verstuivingsprocédé vervaardigde mageremelkpoeder van eerste kwaliteit dat in een erkend bedrijf van de Gemeenschap rechtstreeks en uitsluitend uit magere melk is bereid en dat:

- een eiwitgehalte van minstens 35,6 gewichtspercenten op de niet-vette droge stof heeft,

- voldoet aan nader te bepalen eisen ten aanzien van de houdbaarheid,

- voldoet aan nader te bepalen voorwaarden inzake minimumhoeveelheid en verpakking.

De interventiebureaus kopen echter ook mageremelkpoeder waarvan het eiwitgehalte van de vetvrije droge stof ten minste 31,4, maar minder dan 35,6 % bedraagt, voorzover aan alle overige voorwaarden van de eerste alinea is voldaan. De aankoopprijs is dan gelijk aan de interventieprijs, verminderd met 1,75 % per procentpunt dat het eiwitgehalte lager ligt dan 35,6 %.

De interventieprijs is die welke geldt op de dag waarop het mageremelkpoeder is bereid, en geldt voor mageremelkpoeder dat franco wordt geleverd aan de door het interventiebureau aangewezen opslagplaats. Forfaitaire vervoerskosten komen onder nog vast te stellen voorwaarden voor rekening van het interventiebureau indien het mageremelkpoeder wordt geleverd aan een opslagplaats die verder dan een nog te bepalen afstand verwijderd is van de plaats waar het was opgeslagen.

Het mageremelkpoeder mag slechts worden ondergebracht in opslagplaatsen die voldoen aan nader vast te stellen voorwaarden.

2. De Commissie kan de in lid 1 bedoelde aankoop van mageremelkpoeder schorsen zodra de in de periode van 1 maart tot en met 31 augustus van elk jaar voor interventie aangeboden hoeveelheden 109000 ton overschrijden.

In dit geval kan aankoop door de interventiebureaus plaatsvinden in het kader van een permanente openbare inschrijving, waarvoor nog vast te stellen voorwaarden gelden.

3. Er kan worden besloten om steun toe te kennen voor de particuliere opslag van mageremelkpoeder van eerste kwaliteit dat in een erkend bedrijf van de Gemeenschap rechtstreeks en uitsluitend uit magere melk bereid is, in het bijzonder wanneer uit de ontwikkeling van prijzen en voorraden van dat product blijkt dat de markt ernstig verstoord is en dat dit door seizoenopslag geheel of gedeeltelijk kan worden verholpen. Om voor de steun in aanmerking te komen moet met mageremelkpoeder aan nader te bepalen voorwaarden voldoen.

Het steunbedrag wordt vastgesteld met inachtneming van de opslagkosten en de verwachte ontwikkeling van de prijzen voor mageremelkpoeder.

De steun voor de particuliere opslag wordt slechts toegekend als, volgens nader vast te stellen bepalingen, een opslagcontract wordt gesloten met het interventiebureau van de lidstaat op het grondgebied waarvan het betrokken mageremelkpoeder wordt opgeslagen. Op grond van de marktsituatie kan de Commissie besluiten de hoeveelheid mageremelkpoeder waarvoor contracten voor particuliere opslag zijn gesloten, geheel of gedeeltelijk weer op de markt te laten brengen.

4. Het door de interventiebureaus aangekochte mageremelkpoeder wordt afgezet tegen een minimumprijs en onder zodanige nader vast te stellen voorwaarden, dat het marktevenwicht niet wordt verstoord en dat de kopers een gelijke behandeling en gelijke toegang tot het te koop aangeboden mageremelkpoeder worden gegarandeerd.

Wanneer het te koop aangeboden mageremelkpoeder voor uitvoer is bestemd, kunnen bijzondere voorwaarden worden vastgesteld om te waarborgen dat de bestemming van het product niet wordt gewijzigd en om rekening te houden met de bijzondere vereisten inzake de betrokken verkoop.

Wanneer door de interventiebureaus aangekocht mageremelkpoeder in de loop van een melkprijsjaar niet op normale voorwaarden kan worden afgezet, kunnen bijzondere maatregelen worden genomen.

5. In dit artikel wordt onder "magere melk" verstaan: magere melk die rechtstreeks en uitsluitend uit in de Gemeenschap geproduceerde koemelk is verkregen.

Artikel 8

1. Onder nader te bepalen voorwaarden wordt er steun verleend voor de particuliere opslag van:

a) Grana Padanokaas die ten minste negen maanden oud is,

b) Parmigiano-Reggianokaas die ten minste 15 maanden oud is,

c) Provolonekaas die ten minste drie maanden oud is,

indien deze kaassoorten voldoen aan bepaalde vereisten.

2. Voor de vaststelling van de steun voor de particuliere opslag wordt uitgegaan van de opslagkosten en de verwachte ontwikkeling van de marktprijzen.

3. Het interventiebureau dat is aangewezen door de lidstaat waarin genoemde kaassoorten bereid worden en recht hebben op de benaming van oorsprong, voert de op grond van lid 1 genomen maatregelen uit.

De steun voor de particulieren opslag wordt afhankelijk gesteld van het sluiten van een opslagcontract met het interventiebureau. Dit contract wordt opgesteld volgens nader vast te stellen bepalingen.

Op grond van de marktsituatie kan de Commissie besluiten dat het interventiebureau de opgeslagen hoeveelheid kaas gedeeltelijk of geheel weer op de markt moet laten brengen.

Artikel 9

1. Er kan steun worden verleend voor de particuliere opslag van soorten bewaarkaas en van kaassoorten die zijn geproduceerd op basis van schapenmelk en/of geitenmelk en ten minste zes maanden moeten rijpen, indien uit de ontwikkeling van prijzen en voorraden van deze kaassoorten een ernstig gebrek aan evenwicht op de markt blijkt, dat door seizoenopslag kan worden opgeheven of verminderd.

2. Bij de vaststelling van het bedrag van de steun wordt rekening gehouden met de opslagkosten en met het in acht te nemen evenwicht tussen kaas waarvoor deze steun wordt verleend en de andere op de markt gebrachte kaas.

3. Waanneer de marktsituatie in de Gemeenschap dit noodzakelijk maakt, kan de Commissie besluiten de onder contracten voor particuliere opslag vallende hoeveelheden kaas gedeeltelijk of geheel weer op de markt te laten brengen.

4. Indien op het tijdstip waarop de geldigheidsduur van het opslagcontract verstrijkt, de marktprijzen van opgeslagen kaas op een hoger niveau liggen dan op het tijdstip van sluiting van het contract, kan worden besloten dat het bedrag van de steun dienovereenkomstig wordt aangepast.

Artikel 10

Volgens de procedure van artikel 42 worden vastgesteld:

a) de uitvoeringsbepalingen van dit hoofdstuk, en met name de voorschriften voor de vaststelling van de marktprijzen voor boter,

b) de in dit hoofdstuk bedoelde steunbedragen voor particuliere opslag,

c) de andere besluiten en maatregelen die de Commissie op grond van deze titel kan nemen.

HOOFDSTUK III

Afzetmaatregelen

Artikel 11

1. Voor ondermelk en mageremelkpoeder die voor voederdoeleinden worden gebruikt en aan bepaalde vereisten voldoen, wordt steun verleend.

Als ondermelk en mageremelkpoeder in de zin van dit artikel worden eveneens karnemelk en karnemelkpoeder beschouwd.

2. Bij de vaststelling van de steunbedragen wordt rekening gehouden met:

- de interventieprijs voor mageremelkpoeder;

- de ontwikkeling van de voorzieningssituatie voor ondermelk en mageremelkpoeder, en de ontwikkeling van het gebruik van die producten voor voederdoeleinden;

- de ontwikkeling van de prijzen van kalveren;

- de ontwikkeling van de marktprijs van concurrerende proteïnen ten opzichte van de marktprijs van mageremelkpoeder.

Artikel 12

1. Onder de overeenkomstig lid 2 vastgestelde voorwaarden wordt steun verleend voor in de Gemeenschap geproduceerde en tot caseïne of caseïnaten verwerkte ondermelk, indien deze melk en de daaruit vervaardigde caseïne en caseïnaten aan bepaalde vereisten voldoen.

2. De steun kan worden gedifferentieerd naargelang de ondermelk tot caseïne of tot caseïnaten wordt verwerkt en naar gelang van de kwaliteit van deze producten.

Bij de vaststelling van de steun wordt rekening gehouden met:

- de interventieprijs voor mageremelkpoeder of de marktprijs voor volgens het verstuivingsprocédé vervaardigd mageremelkpoeder van eerste kwaliteit indien deze laatste prijs hoger is dan de interventieprijs;

- de marktprijzen voor caseïne en caseïnaten op de markt van de Gemeenschap en de wereldmarkt.

Artikel 13

1. Wanneer overschotten van zuivelproducten ontstaan of dreigen te ontstaan, kan de Commissie besluiten steun te verlenen om het mogelijk te maken dat room, boter en boterconcentraat tegen verlaagde prijs worden aangekocht:

a) door instellingen en gemeenschappen zonder winstoogmerk;

b) door legers en daarmee gelijkgestelde eenheden van de lidstaten;

c) door fabrikanten van banketbakkerswerk en consumptie-ijs;

d) door fabrikanten van andere nader te bepalen voedingsmiddelen;

e) voor de rechtstreekse consumptie van boterconcentraat.

Artikel 14

1. De Gemeenschap verleent ten behoeve van leerlingen van onderwijsinstellingen steun voor melk die tot bepaalde producten van de GN-codes 0401, 0403, 0404 90 en 0406 of van GN-code 2202 90 is verwerkt.

2. Ter aanvulling van de steun van de Gemeenschap kunnen de lidstaten nationale steun toekennen voor de uitreiking van de in lid 1 bedoelde producten aan de leerlingen in onderwijsinstellingen.

3. Voor volle melk is de communautaire steun gelijk aan 95 % van de richtprijs voor melk. Voor de andere zuivelproducten wordt de steun vastgesteld met inachtneming van de melkbestanddelen van de betrokken producten.

4. De in lid 1 bedoelde steun wordt toegekend voor ten hoogste 0,25 liter melkequivalent per leerling per dag.

Artikel 15

Volgens de procedure van artikel 42 worden vastgesteld

a) de uitvoeringsbepalingen voor dit hoofdstuk, met name de voorwaarden voor de toepassing van de daarin vervatte steun;

b) de in dit hoofdstuk bedoelde steunbedragen;

c) de lijst van de in artikel 13, onder d), en in artikel 14, lid 1, bedoelde producten;

d) de overige besluiten en maatregelen die uit hoofde van dit hoofdstuk door de Commissie aangenomen kunnen worden.

HOOFDSTUK IV

Rechtstreekse betalingen

Artikel 16

1. De producenten komen in aanmerking voor een melkpremie. Deze premie wordt toegekend per kalenderjaar, per bedrijf en per ton individuele referentiehoeveelheid die in aanmerking komt voor de premie en op het bedrijf beschikbaar is.

2. Het premiebedrag per ton individuele referentiehoeveelheid die in aanmerking komt voor de premie, wordt vastgesteld op:

- 5,75 EUR voor het kalenderjaar 2005,

- 11,49 EUR voor het kalenderjaar 2006,

- 17,24 EUR voor het kalenderjaar 2007 en de kalenderjaren daarna.

3. De individuele referentiehoeveelheid die in aanmerking komt voor de premie, is gelijk aan de individuele referentiehoeveelheid voor melk die op 31 maart van het betrokken kalenderjaar op het bedrijf beschikbaar is, onverminderd de verlagingen ingevolge de toepassing van de tweede alinea van dit lid. De individuele referentiehoeveelheden die op 31 maart van het betrokken kalenderjaar overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EEG) nr. 3950/92 tijdelijk zijn overgedragen, worden geacht voor dat kalenderjaar beschikbaar te zijn op het bedrijf van de overnemer.

Indien op 31 maart van een kalenderjaar de som van alle individuele referentiehoeveelheden in een lidstaat groter is dan de som van de desbetreffende totale hoeveelheden voor die lidstaat die in artikel 3, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 3950/92 voor het tijdvak van twaalf maanden 1999/2000 zijn vermeld, neemt die lidstaat aan de hand van objectieve criteria de nodige maatregelen om het totaal van de individuele referentiehoeveelheden die voor de premie in aanmerking komen op zijn grondgebied, voor het betrokken kalenderjaar dienovereenkomstig te verlagen.

4. Voor de toepassing van deze titel gelden de in artikel 9 van Verordening (EEG) nr. 3950/92 vastgestelde definities van "producent" en "bedrijf".

Artikel 17

1. Op jaarbasis doen de lidstaten aan de producenten op hun grondgebied extra betalingen die de in bijlage I vastgestelde totaalbedragen belopen. Deze betalingen worden gedaan aan de hand van objectieve criteria, waaronder in het bijzonder de desbetreffende productiestructuur en productieomstandigheden, en op zodanige wijze dat een gelijke behandeling van de producenten wordt gewaarborgd en distorsies op de markt en van de mededinging worden voorkomen. Bovendien mogen deze betalingen niet aan de schommelingen van de marktprijzen worden gekoppeld.

2. De extra betalingen kunnen de vorm aannemen van premietoeslagen (artikel 18) en/of van areaalbetalingen (artikel 19).

Artikel 18

1. De premietoeslagen kunnen uitsluitend worden toegekend als aanvullend bedrag per premiebedrag als bedoeld in artikel 16, lid 2.

2. Het totaalbedrag van de melkpremie en de premietoeslag dat kan worden toegekend per premiebedrag per ton van de individuele referentiehoeveelheid die voor de premie in aanmerking komt, mag niet meer bedragen dan:

- 13,9 EUR per ton voor het kalenderjaar 2005,

- 27,8 EUR per ton voor het kalenderjaar 2006,

- 41,7 EUR per ton voor het kalenderjaar 2007 en de verdere kalenderjaren.

Artikel 19

1. De areaalbetalingen worden toegekend per hectare blijvend grasland:

a) die gedurende het betrokken kalenderjaar voor een producent beschikbaar is,

b) die niet wordt gebruikt om te voldoen aan de specifieke eisen inzake de veebezetting als bedoeld in artikel 15, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1254/1999 van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees(19) en

c) waarvoor geen betalingen voor hetzelfde jaar worden aangevraagd in het kader van de steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen, de steunregeling voor gedroogde voedergewassen en communautaire steunregelingen voor andere gewassen in de sector meerjarige teelten of de sector tuinbouw.

Het areaal blijvend grasland in een regio waarvoor areaalbetalingen kunnen worden toegekend, is ten hoogste gelijk aan het desbetreffende regionale basisareaal.

2. Het regionale basisareaal wordt door de lidstaat vastgesteld overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EG) nr. 1254/1999.

3. Met inbegrip van de in artikel 17 van Verordening (EG) nr. 1254/1999 bedoelde areaalbetaling kan in totaal per hectare voor het kalenderjaar 2005 en de kalenderjaren daarna geen hogere areaalbetaling worden toegekend dan 350 EUR.

Artikel 20

1. Vóór 1 januari 2005 verstrekken de lidstaten de Commissie uitvoerige informatie over hun nationale regelingen inzake de toekenning van extra betalingen. Elke wijziging van deze regelingen moet binnen één maand na de vaststelling ervan aan de Commissie worden medegedeeld.

2. Vóór 1 april 2007 dienen de lidstaten uitvoerige verslagen over de uitvoering van de artikelen 17 tot en met 19 bij de Commissie in.

Vóór 1 januari 2008 evalueert de Commissie de uitvoering van de artikelen 17 tot en met 19 en onderzoekt zij de in bijlage I vastgestelde verdeling van communautaire middelen over de lidstaten. Zo nodig doet de Commissie passende voorstellen aan de Raad toekomen.

Artikel 21

De rechtstreekse betalingen in het kader van deze titel worden, nadat het recht op uitbetaling gecontroleerd is, uitgevoerd tussen 16 oktober van het betrokken kalenderjaar en, behalve in naar behoren gemotiveerde uitzonderingsgevallen, uiterlijk 30 juni van het daaropvolgende jaar.

Artikel 22

De in dit hoofdstuk vastgestelde bedragen van de rechtstreekse betalingen kunnen volgens de procedure van artikel 37, lid 2, van het Verdrag worden gewijzigd in het licht van de ontwikkelingen op het gebied van de productie, de productiviteit en de markten.

Artikel 23

Indien bij of op grond van de communautaire wetgeving de toediening van boviene somatotropine aan melkkoeien niet is toegestaan of de beschikbaarheid van die stof op landbouwbedrijven anders is geregeld, stelt de Commissie volgens de procedure van artikel 42 maatregelen vast die analoog zijn aan die welke zijn opgenomen in artikel 23 van Verordening (EG) nr. 1254/1999.

Artikel 24

De uitvoeringsbepalingen van deze titel worden door de Commissie vastgesteld volgens de procedure van artikel 42.

Artikel 25

De uitgaven die uit de toekenning van de in deze titel bedoelde rechtstreekse betalingen voortvloeien, worden geacht betrekking te hebben op interventiemaatregelen in de zin van artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1254/1999.

TITEL II

REGELING VAN HET HANDELSVERKEER MET DERDE LANDEN

Artikel 26

1. Voor alle invoer in de Gemeenschap van de in artikel 1 bedoelde producten moet een invoercertificaat worden overgelegd. Voor alle uitvoer van deze producten uit de Gemeenschap kan een uitvoercertificaat verplicht worden gesteld.

2. Het certificaat wordt, onverminderd de bepalingen voor de toepassing van de artikelen 29, 30 en 31, door de lidstaten afgegeven aan elke belanghebbende die daarom verzoekt, ongeacht zijn plaats van vestiging in de Gemeenschap.

Invoer- en uitvoercertificaten zijn geldig in de hele Gemeenschap. De afgifte van deze certificaten is afhankelijk van het stellen van een zekerheid, als garantie dat zal worden voldaan aan de verplichting tot in- of uitvoer tijdens de geldigheidsduur van het certificaat; behoudens in geval van overmacht wordt deze zekerheid geheel of gedeeltelijk verbeurd als de transactie niet of slechts ten dele binnen deze termijn wordt uitgevoerd.

3. Volgens de procedure van artikel 42 worden door de Commissie vastgesteld:

a) de lijst van de producten waarvoor uitvoercertificaten worden geëist,

b) de geldigheidsduur van de certificaten, en

c) de andere uitvoeringsbepalingen van dit artikel.

Artikel 27

Behoudens andersluidende bepalingen in deze verordening gelden voor de in artikel 1 bedoelde producten de rechten van het gemeenschappelijk douanetarief.

Artikel 28

1. Om de nadelen voor de markt van de Gemeenschap die het gevolg kunnen zijn van de invoer van bepaalde in artikel 1 bedoelde producten, te voorkomen of te beperken, wordt bij de invoer van één of meer van deze producten tegen het in artikel 27 bedoelde recht een aanvullend invoerrecht toegepast, indien wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 5 van de Overeenkomst inzake de landbouw die in overeenstemming met artikel 300 van het Verdrag is gesloten in het kader van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, behalve wanneer de invoer de communautaire markt niet dreigt te verstoren of de gevolgen niet in verhouding staan tot het beoogde doel.

2. De prijzen beneden welke een aanvullend invoerrecht kan worden toegepast, zijn die welke door de Gemeenschap aan de Wereldhandelsorganisatie worden doorgegeven.

De hoeveelheden die moeten worden overschreden voor de toepassing van een aanvullend invoerrecht, worden met name vastgesteld op basis van de invoer in de Gemeenschap tijdens de drie jaren die voorafgaan aan het jaar waarin de in lid 1 bedoelde nadelen zich voordoen of zich dreigen voor te doen.

3. De invoerprijzen die in aanmerking dienen te worden genomen voor de toepassing van een aanvullend invoerrecht, worden vastgesteld op basis van de cif-invoerprijzen van de zending in kwestie.

De cif-invoerprijzen worden daartoe geverifieerd aan de hand van de representatieve prijzen voor het betrokken product op de wereldmarkt of op de communautaire invoermarkt voor het product.

4. De Commissie stelt de uitvoeringsbepalingen van dit artikel vast volgens de procedure van artikel 42. Deze bepalingen betreffen met name:

a) de producten waarvoor aanvullende invoerrechten worden toegepast volgens artikel 5 van de Overeenkomst inzake de landbouw;

b) de andere criteria die noodzakelijk zijn om te waarborgen dat lid 1 wordt toegepast overeenkomstig artikel 5 van genoemde overeenkomst.

Artikel 29

1. De tariefcontingenten voor de in artikel 1 bedoelde producten die voortvloeien uit de overeenkomstig artikel 300 van het Verdrag gesloten overeenkomsten of andere handelingen van de Raad, worden geopend en beheerd volgens bepalingen die worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 42.

2. De contingenten kunnen worden beheerd volgens een van de onderstaande methoden of door een combinatie van deze methoden, namelijk:

- op basis van de chronologische volgorde waarin de aanvragen zijn ingediend (het beginsel "wie het eerst komt, het eerst maalt"),

- evenredige verdeling van de hoeveelheden waarom bij de indiening van de aanvragen is verzocht (de zogeheten methode van het gelijktijdige onderzoek),

- rekening houdend met de traditionele handelsstromen (de zogeheten methode van de traditionele en de nieuwe importeurs).

Andere passende methoden kunnen worden vastgesteld.

Deze methoden moeten elke vorm van discriminatie tussen de betrokken marktdeelnemers voorkomen.

3. Bij de vastgestelde beheersmethode wordt, indien zulks passend is, rekening gehouden met de voorzieningsbehoeften van de markt van de Gemeenschap en met de noodzaak het evenwicht op deze markt te vrijwaren, waarbij kan worden uitgegaan van de methoden die in het verleden zijn gehanteerd voor de contingenten die overeenkomen met de in lid 1 bedoelde contingenten, zulks onverminderd de rechten uit hoofde van de in het kader van de handelsbesprekingen van de Uruguayronde gesloten overeenkomsten.

4. De in lid 1 bedoelde bepalingen voorzien in de opening van de contingenten op jaarbasis en, waar nodig, op passende wijze gespreid, en in de vaststelling van de toe te passen beheersmethode; zij bevatten, zo nodig:

a) bepalingen die de aard, de herkomst en de oorsprong van het product waarborgen;

b) bepalingen betreffende de erkenning van het document aan de hand waarvan de onder a) bedoelde waarborgen kunnen worden gecontroleerd;

c) de voorwaarden voor de afgifte en de geldigheidsduur van de invoercertificaten.

Artikel 30

1. Indien een overeenkomstig artikel 300 van het Verdrag gesloten overeenkomst voorziet in het volledige of gedeeltelijke beheer van een door een derde land geopend tariefcontingent voor de in artikel 1 bedoelde producten, worden de toe te passen beheersmethode en de desbetreffende bepalingen vastgesteld volgens de procedure van artikel 42.

2. De contingenten kunnen worden beheerd door toepassing van een van de onderstaande methoden of een combinatie van deze methoden:

- op basis van de chronologische volgorde van indiening van de aanvragen (volgens het principe "wie het eerst komt, het eerst maalt"),

- verdeling naar evenredigheid van de aangevraagde hoeveelheden (de methode van "gelijktijdig onderzoek"),

- op basis van de traditionele handelsstromen (de methode van de "traditionele en nieuwe importeurs").

Andere passende methoden kunnen worden vastgesteld, met name methoden die ervoor zorgen dat de door het betrokken contingent geboden mogelijkheden ten volle worden benut.

Deze methoden moeten elke vorm van discriminatie tussen de betrokken marktdeelnemers voorkomen.

Artikel 31

1. Voorzover nodig om de uitvoer van de in artikel 1 bedoelde producten, in ongewijzigde staat of in de vorm van in bijlage II opgenomen goederen wanneer het de in artikel 1, onder a), b), c), d), e) en g), bedoelde producten betreft, op basis van de prijzen van deze producten in de internationale handel mogelijk te maken en binnen de grenzen die voortvloeien uit de overeenkomsten die zijn gesloten in overeenstemming met artikel 300 van het Verdrag, kan het verschil tussen deze prijzen en die in de Gemeenschap door een restitutie bij uitvoer worden overbrugd.

De restitutie voor uitvoer van de in artikel 1 bedoelde producten in de vorm van in bijlage II opgenomen goederen mag niet hoger zijn dan de restitutie voor de uitvoer van die producten in ongewijzigde staat.

2. Voor de toewijzing van de hoeveelheden die met restitutie kunnen worden uitgevoerd, wordt de methode vastgesteld:

a) die het best overeenstemt met de aard van het product en met de marktsituatie in kwestie, zodat de beschikbare middelen zo doeltreffend mogelijk gebruikt kunnen worden rekening houdend met de doeltreffendheid en met de structuur van de uitvoer van de Gemeenschap, doch zonder dat dit leidt tot discriminatie tussen kleine en grote marktdeelnemers;

b) die, gezien de beheerseisen, administratief het minst belastend is voor de marktdeelnemers;

c) waarmee elke vorm van discriminatie tussen de betrokken marktdeelnemers voorkomen wordt.

3. De restitutie is voor de gehele Gemeenschap gelijk.

Zij kan variëren naar gelang van de bestemming, indien de situatie in de internationale handel of de specifieke vereisten van bepaalde markten dat noodzakelijk maakt of maken.

De restituties worden door de Commissie vastgesteld volgens de procedure van artikel 42. Zij kunnen:

a) periodiek worden vastgesteld;

b) via inschrijving worden vastgesteld, voor de producten waarvoor deze procedure in het verleden gold.

Behalve bij vaststelling via openbare inschrijving, worden de lijst van producten waarvoor een restitutie wordt toegekend, en het bedrag van deze restitutie ten minste eenmaal per vier weken vastgesteld. Het bedrag van de restituties kan echter gedurende meer dan vier weken op hetzelfde niveau gehandhaafd blijven en zo nodig in de tussentijd door de Commissie op verzoek van een lidstaat dan wel op eigen initiatief worden gewijzigd. Voor de in artikel 1 bedoelde producten die worden uitgevoerd in de vorm van in bijlage II van deze verordening opgenomen goederen kan er evenwel volgens de procedure van artikel 16 van Verordening (EG) nr. 3448/93 van de Raad(20) een andere vaststellingsfrequentie worden bepaald.

4. Bij de vaststelling van de restituties voor de in artikel 1 bedoelde producten die in ongewijzigde staat worden uitgevoerd, worden de volgende factoren in aanmerking genomen:

a) de situatie en de vooruitzichten van:

- de prijzen en de beschikbaarheid van melk en zuivelproducten op de markt van de Gemeenschap;

- de prijzen van melk en zuivelproducten in de internationale handel;

b) de gunstigste afzetkosten en vervoerkosten vanaf de markten van de Gemeenschap tot de havens of andere plaatsen van uitvoer van de Gemeenschap, alsmede de aanvoerkosten tot de landen van bestemming; de vraag op de markt van de Gemeenschap;

c) de doelstellingen van de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten, namelijk te zorgen voor een evenwichtige situatie van deze markten en een natuurlijke ontwikkeling inzake prijzen en handelsverkeer;

d) de limieten die voortvloeien uit overeenkomstig artikel 300 van het Verdrag gesloten overeenkomsten;

e) het belang om verstoring van de markt van de Gemeenschap te voorkomen;

f) het economische aspect van de beoogde uitvoer.

Er wordt met name ook rekening gehouden met de noodzaak een evenwicht tot stand te brengen tussen het gebruik van grondstoffen uit de Gemeenschap voor uitvoer van verwerkte goederen naar derde landen en het gebruik van tot het actieve veredelingsverkeer toegelaten producten uit deze landen.

5. Voor de in artikel 1 bedoelde producten die in ongewijzigde staat worden uitgevoerd, worden:

a) de in lid 1 bedoelde prijzen in de Gemeenschap vastgesteld rekening houdend met de gehanteerde prijzen die het gunstigst blijken met het oog op uitvoer,

b) de in lid 1 bedoelde prijzen in de internationale handel vastgesteld op basis van met name:

- de prijzen op de markten van derde landen,

- de gunstigste prijzen bij invoer van producten van oorsprong uit derde landen in de derde landen van bestemming,

- de in de uitvoerende derde landen geconstateerde productieprijzen, in voorkomend geval rekening houdend met de door deze landen toegekende subsidies,

- de aanbiedingsprijzen franco grens van de Gemeenschap.

6. Voor de in lid 1 bedoelde producten die in ongewijzigde staat worden uitgevoerd, wordt de restitutie uitsluitend toegekend op aanvraag en na overlegging van het uitvoercertificaat.

7. De restitutie bij uitvoer van de in artikel 1 bedoelde producten die in ongewijzigde staat worden uitgevoerd, is het bedrag dat geldt op de dag van de aanvraag van het certificaat en, wat een gedifferentieerde restitutie betreft, de restitutie die op diezelfde dag geldt:

a) voor de op het certificaat aangegeven bestemming of, eventueel,

b) voor de werkelijke bestemming, indien deze verschilt van de op het certificaat aangegeven bestemming. In dat geval mag het toepasselijke bedrag niet hoger zijn dan het bedrag dat geldt voor de op het certificaat vermelde bestemming.

Er kunnen passende maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat misbruik wordt gemaakt van de flexibiliteit waarin dit lid voorziet.

8. De bepalingen van de leden 6 en 7 kunnen volgens de procedure van artikel 16 van Verordening (EG) nr. 3448/93 worden uitgebreid tot de in artikel 1 bedoelde producten die worden uitgevoerd in de vorm van in bijlage II opgenomen goederen.

9. Voor de in artikel 1 bedoelde producten waarvoor restituties worden toegekend in het kader van voedselhulpacties, kan volgens de procedure van artikel 42 van de bepalingen van de leden 6 en 7 worden afgeweken.

10. De restitutie wordt uitbetaald wanneer is aangetoond dat de producten:

- van oorsprong uit de Gemeenschap zijn,

- uit de Gemeenschap zijn uitgevoerd, en

- in geval van een gedifferentieerde restitutie, onverminderd lid 7, onder b), de op het certificaat vermelde bestemming of een andere bestemming waarvoor een restitutie is vastgesteld, hebben bereikt. Van deze regel kan worden afgeweken volgens de procedure van artikel 42, behoudens nader te bepalen voorwaarden die gelijke waarborgen bieden.

11. Onverminderd het bepaalde in lid 10, eerste streepje, wordt, tenzij volgens de procedure van artikel 42 in een afwijking is voorzien, bij de uitvoer van uit derde landen ingevoerde en opnieuw naar derde landen uitgevoerde producten geen restitutie verleend.

12. Voor de in artikel 1 bedoelde producten die in de vorm van in bijlage II van deze verordening opgenomen goederen worden uitgevoerd, gelden de leden 10 en 11 uitsluitend voor de goederen van de volgende GN-codes:

- 0405 20 30 (zuivelpasta's met een vetgehalte van 60 of meer gewichtspercenten doch niet meer dan 75 gewichtspercenten),

- 1806 90 60 tot en met 1806 90 90 (bepaalde cacao bevattende producten),

- 1901 (bepaalde bereidingen voor menselijke consumptie van meel enz.),

- 2106 90 98 (bepaalde niet elders genoemde producten voor menselijke consumptie), met een hoog gehalte aan zuivelcomponenten.

13. De inachtneming van de maxima met betrekking tot de hoeveelheden, voortvloeiend uit de overeenkomsten die zijn gesloten in overeenstemming met artikel 300 van het Verdrag, wordt gewaarborgd op basis van de uitvoercertificaten die worden afgegeven uit hoofde van de daarin vermelde referentieperiodes voor de betrokken producten. Wat betreft het nakomen van de verplichtingen uit hoofde van de Overeenkomst inzake de landbouw, laat het verstrijken van een referentieperiode de geldigheid van de uitvoercertificaten onverlet.

14. De uitvoeringsbepalingen van dit artikel, met inbegrip van de bepalingen betreffende de herverdeling van de niet toegewezen of niet benutte hoeveelheden die voor uitvoer in aanmerking komen, worden door de Commissie vastgesteld volgens de procedure van artikel 42. De bepalingen betreffende de uitvoering van de leden 8, 10, 11 en 12 worden, voor de in lid 1 bedoelde producten die worden uitgevoerd in de vorm van in bijlage II van deze verordening opgenomen goederen, vastgesteld volgens de procedure van artikel 16 van Verordening (EG) nr. 3448/93.

Artikel 32

1. Voorzover nodig voor de goede werking van de gemeenschappelijke marktordening in de sector melk en zuivelproducten kan de Raad op voorstel van de Commissie met gekwalificeerde meerderheid van stemmen in bijzondere gevallen de in artikel 1 bedoelde producten die bestemd zijn voor de vervaardiging van de in artikel 1 bedoelde producten en van in bijlage II van deze verordening bedoelde goederen, geheel of gedeeltelijk uitsluiten van de regeling actief veredelingsverkeer.

2. In afwijking van lid 1 besluit de Commissie, indien de in lid 1 bedoelde situatie zich uitzonderlijk dringend laat aanzien en de communautaire markt verstoord wordt of verstoord dreigt te worden door de regeling actief veredelingsverkeer, op verzoek van een lidstaat of op eigen initiatief tot de noodzakelijke maatregelen, die aan de Raad en aan de lidstaten worden meegedeeld en die niet langer dan zes maanden geldig mogen blijven en onmiddellijk van toepassing zijn. Wanneer bij de Commissie een dergelijk verzoek van een lidstaat wordt ingediend, beslist zij hierover binnen een week na ontvangst van het verzoek.

3. Iedere lidstaat kan binnen een week volgende op de dag waarop van het besluit van de Commissie mededeling wordt gedaan, dit besluit aan de Raad voorleggen. De Raad kan, met gekwalificeerde meerderheid, het besluit van de Commissie bevestigen, wijzigen of intrekken.

Indien de Raad binnen drie maanden geen besluit heeft genomen, wordt het besluit van de Commissie geacht te zijn ingetrokken.

Artikel 33

1. De algemene bepalingen voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur en de bijzondere regels voor de toepassing ervan gelden voor de indeling van de onder deze verordening vallende producten; de tariefnomenclatuur die voortvloeit uit deze verordening, wordt overgenomen in het gemeenschappelijk douanetarief.

2. Behoudens andersluidende bepalingen die in deze verordening of ter uitvoering van een van de bepalingen daarvan worden vastgesteld, zijn in het handelsverkeer met derde landen verboden:

- de toepassing van enige heffing van gelijke werking als een douanerecht, en

- de toepassing van enige kwantitatieve beperking of maatregel van gelijke werking.

Artikel 34

1. Wanneer voor een of meer van de in artikel 1 bedoelde producten de prijs franco grens het niveau van de communautaire prijzen gevoelig overschrijdt, deze toestand kan blijven duren en hierdoor de markt van de Gemeenschap wordt verstoord of dreigt te worden verstoord, kunnen de in lid 5 bedoelde maatregelen worden getroffen.

2. Van een gevoelige overschrijding in de zin van lid 1 is sprake wanneer de prijs franco grens de voor het betrokken product vastgestelde interventieprijs, verhoogd met 15 %, overschrijdt of, voor producten waarvoor geen interventieprijs bestaat, een van de interventieprijs afgeleide prijs overschrijdt die volgens de procedure van artikel 42 rekening houdend met de aard en de samenstelling van het betrokken product wordt vastgesteld.

3. De gevoelige overschrijding van het prijzenniveau door de prijs franco grens kan blijven duren indien er een gebrek aan evenwicht tussen vraag en aanbod bestaat en dit gebrek aan evenwicht dreigt voort te duren, gelet op de te verwachten ontwikkeling van de productie en de marktprijzen.

4. De markt van de Gemeenschap wordt verstoord of dreigt te worden verstoord ten gevolge van de in dit artikel bedoelde situatie, wanneer het hoge prijsniveau in de internationale handel:

- de invoer in de Gemeenschap van zuivelproducten belemmert of

- ertoe leidt dat zuivelproducten de Gemeenschap verlaten,

zodat de voorziening van de Gemeenschap met zuivelproducten niet langer kan worden gegarandeerd of dreigt niet langer te kunnen worden gegarandeerd.

5. Indien aan de in de leden 1 tot en met 4 bedoelde voorwaarden is voldaan, kan volgens de procedure van artikel 42 besloten worden de invoerrechten geheel of gedeeltelijk op te schorten en/of uitvoerheffingen te innen. De uitvoeringsbepalingen van dit artikel worden indien nodig door de Commissie vastgesteld volgens dezelfde procedure.

Artikel 35

1. Als in de Gemeenschap de markt voor een of meer van de in artikel 1 bedoelde producten als gevolg van de invoer of uitvoer ernstige verstoringen ondergaat of dreigt te ondergaan die de doelstellingen van artikel 33 van het Verdrag in gevaar kunnen brengen, kunnen in het handelsverkeer met derde landen passende maatregelen worden toegepast totdat de verstoring opgeheven of het gevaar daarvoor geweken is.

De Raad stelt de algemene uitvoeringsbepalingen van dit lid vast en bepaalt in welke gevallen en binnen welke grenzen de lidstaten conservatoire maatregelen kunnen treffen, een en ander op voorstel van de Commissie en met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

2. Als de in lid 1 bedoelde situatie zich voordoet, beslist de Commissie op verzoek van een lidstaat of op eigen initiatief over de noodzakelijke maatregelen, die aan de lidstaten worden meegedeeld en die onmiddellijk van toepassing zijn. Als bij de Commissie een dergelijk verzoek van een lidstaat wordt ingediend, beslist zij hierover binnen drie werkdagen na ontvangst van het verzoek.

3. Iedere lidstaat kan de maatregel van de Commissie binnen drie werkdagen volgende op de dag van de mededeling daarvan aan de Raad voorleggen. De Raad komt onverwijld bijeen. Hij kan de betreffende maatregel met gekwalificeerde meerderheid van stemmen wijzigen of intrekken binnen één maand na de datum waarop de maatregel aan hem is voorgelegd.

4. De bepalingen van dit artikel worden toegepast met inachtneming van de verplichtingen op grond van de overeenkomsten die zijn gesloten in overeenstemming met artikel 300, lid 2, van het Verdrag.

TITEL III

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 36

Teneinde rekening te houden met de beperkingen van het vrije verkeer die zouden kunnen voortvloeien uit maatregelen om de verbreiding van dierziekten te bestrijden, kunnen volgens de procedure van artikel 42 buitengewone maatregelen ter ondersteuning van de markt die door deze beperkingen wordt getroffen, worden genomen. Deze maatregelen kunnen slechts worden getroffen in de mate en voor het tijdvak die strikt noodzakelijk zijn voor de ondersteuning van deze markt.

Artikel 37

Behoudens andersluidende bepalingen in deze verordening, zijn de artikelen 87, 88 en 89 van het Verdrag van toepassing op de productie van en de handel in de in artikel 1 bedoelde producten.

Artikel 38

1. Behoudens het bepaalde in artikel 87, lid 2, van het Verdrag, is steun waarvan het bedrag wordt vastgesteld in verhouding tot de prijs of de hoeveelheid van de in artikel 1 bedoelde producten, verboden.

2. Nationale maatregelen waardoor een verevening van de prijzen van de in artikel 1 bedoelde producten mogelijk is, zijn eveneens verboden.

Artikel 39

Onverminderd de toepassing van de artikelen 87, 88 en 89 van het Verdrag kan een lidstaat aan zijn melkproducenten een heffing voor verkoopbevordering op de in de handel gebrachte hoeveelheden melk of melkequivalent opleggen ter financiering van maatregelen om de consumptie in de Gemeenschap te bevorderen, de afzetmarkten voor melk en zuivelproducten uit te breiden en de kwaliteit te verbeteren.

Artikel 40

De lidstaten en de Commissie verstrekken elkaar de voor de toepassing van deze verordening benodigde gegevens. De wijze waarop deze gegevens worden medegedeeld en verspreid, wordt door de Commissie vastgesteld volgens de procedure van artikel 42.

Artikel 41

Hierbij wordt een Comité van beheer voor melk en zuivelproducten, hierna te noemen het comité, ingesteld, dat is samengesteld uit vertegenwoordigers van de lidstaten en onder voorzitterschap staat van een vertegenwoordiger van de Commissie.

Artikel 42

1. In de gevallen waarin wordt verwezen naar de in dit artikel omschreven procedure, leidt de voorzitter deze procedure bij het comité in, hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van de vertegenwoordiger van een lidstaat.

2. De vertegenwoordiger van de Commissie legt het comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het comité brengt advies uit over dit ontwerp binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie. Het comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 205, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen. Bij de stemming in het comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de lidstaten gewogen overeenkomstig genoemd artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.

3. De Commissie stelt maatregelen vast, die onmiddellijk van toepassing zijn. Indien deze maatregelen echter niet in overeenstemming zijn met het advies dat het comité heeft uitgebracht, worden zij onverwijld door de Commissie ter kennis van de Raad gebracht. In dat geval kan de Commissie de toepassing van de maatregelen waartoe zij heeft besloten, tot ten hoogste één maand na deze kennisgeving uitstellen.

De Raad kan binnen een maand met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een andersluitend besluit nemen.

Artikel 43

Het comité kan elk ander vraagstuk onderzoeken dat door zijn voorzitter, hetzij op diens initiatief, hetzij op verzoek van de vertegenwoordiger van een lidstaat, aan de orde wordt gesteld.

Artikel 44

Deze verordening moet zodanig worden toegepast dat gelijkelijk en op passende wijze rekening wordt gehouden met de in de artikelen 33 en 131 van het Verdrag gestelde doeleinden.

Artikel 45

Verordening (EG) nr. 1254/1999 en de desbetreffende uitvoeringsbepalingen zijn op de in artikel 1 genoemde producten van toepassing.

TITEL IV

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 46

1. De Verordeningen (EEG) nr. 804/68, (EEG) nr. 986/68, (EEG) nr. 987/68, (EEG) nr. 508/71, (EEG) nr. 1422/78, (EEG) nr. 1723/81, (EEG) nr. 2990/82, (EEG) nr. 1842/83, (EEG) nr. 865/84 en (EEG) nr. 777/87 worden hierbij ingetrokken.

2. Verwijzingen naar Verordening (EEG) nr. 804/68 gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening, volgens de concordantietabel in bijlage III.

Artikel 47

De Commissie stelt volgens de procedure van artikel 42 vast:

- de maatregelen die nodig zijn om de overgang te vergemakkelijken van de in Verordening (EEG) nr. 804/68 vervatte regelingen naar de bij de onderhavige verordening vastgestelde regelingen;

- de maatregelen die nodig zijn om specifieke praktische problemen te kunnen oplossen. Als de noodzaak van die maatregelen naar behoren is aangetoond, kunnen zij afwijken van bepaalde onderdelen van deze verordening.

Artikel 48

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2000.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 mei 1999.

Voor de Raad

De voorzitter

K.-H. FUNKE

(1) PB C 170 van 4.6.1998, blz. 38.

(2) Advies uitgebracht op 6 mei 1999 (nog niet verschenen in het Publicatieblad).

(3) PB C 407 van 28.12.1998, blz. 203.

(4) PB C 93 van 6.4.1999, blz. 1.

(5) PB C 401 van 22.12.1998, blz. 3.

(6) PB L 405 van 31.12.1992, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1256/1999 van de Commissie (zie bladzijde 73 van dit Publicatieblad).

(7) PB L 336 van 23.12.1994, blz. 22.

(8) Zie bladzijde 103 van dit Publicatieblad.

(9) PB L 148 van 27.6.1968, blz. 13. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1587/96 (PB L 206 van 16.8.1996, blz. 21).

(10) PB L 169 van 18.7.1968, blz. 4. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1802/95 (PB L 174 van 26.7.1995, blz. 31).

(11) PB L 169 van 18.7.1968, blz. 6. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 1435/90 (PB L 138 van 31.5.1990, blz. 8).

(12) PB L 58 van 11.3.1971, blz. 1.

(13) PB L 171 van 28.6.1978, blz. 14.

(14) PB L 172 van 30.6.1981, blz. 14. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 863/84 (PB L 90 van 1.4.1984, blz. 23).

(15) PB L 314 van 10.11.1982, blz. 26. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2442/96 (PB L 333 van 21.12.1996, blz. 1).

(16) PB L 183 van 7.7.1983, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1958/97 (PB L 277 van 10.10.1997, blz. 1).

(17) PB L 90 van 1.4.1984, blz. 25.

(18) PB L 78 van 20.3.1987, blz. 10. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 1634/91 (PB L 150 van 15.6.1991, blz. 26).

(19) Zie bladzijde 21 van dit Publicatieblad.

(20) PB L 318 van 20.12.1993, blz. 31.

BIJLAGE I

EXTRA BETALINGEN: TOTAALBEDRAGEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 17

(in miljoen euro)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE II

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE III

CONCORDANTIETABEL

>RUIMTE VOOR DE TABEL>