31999L0042

Richtlijn 1999/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 juni 1999 betreffende de invoering van een regeling voor de erkenning van diploma's betreffende beroepswerkzaamheden die binnen de werkingssfeer van de liberaliseringsrichtlijnen en van de richtlijnen houdende overgangsmaatregelen vallen en tot aanvulling van het algemene stelsel van erkenning van diploma's

Publicatieblad Nr. L 201 van 31/07/1999 blz. 0077 - 0093


RICHTLIJN 1999/42/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 7 juni 1999

betreffende de invoering van een regeling voor de erkenning van diploma's betreffende beroepswerkzaamheden die binnen de werkingssfeer van de liberaliseringsrichtlijnen en van de richtlijnen houdende overgangsmaatregelen vallen en tot aanvulling van het algemene stelsel van erkenning van diploma's

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 40, artikel 47, lid 1 en lid 2, eerste en derde volzin, en artikel 55,

Gezien het voorstel van de Commissie(1),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité(2),

Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(3) en gezien het gemeenschappelijk ontwerp dat op 22 april 1999 door het bemiddelingscomité is goedgekeurd,

(1) Overwegende dat volgens het Verdrag elke discriminerende behandeling op grond van nationaliteit inzake vestiging en dienstverrichting sinds het verstrijken van de overgangsperiode verboden is; dat derhalve een aantal bepalingen van de op dit gebied geldende richtlijnen voor de tenuitvoerlegging van de in het Verdrag zelf verankerde regel van nationale behandeling welke rechtstreekse werking heeft, overbodig zijn geworden;

(2) Overwegende dat het evenwel aangewezen lijkt sommige bepalingen van deze richtlijnen welke gericht zijn op de vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening van het vestigingsrecht en van de vrije dienstverrichting, te behouden, met name wanneer zij voor de tenuitvoerlegging van de verplichtingen welke uit het Verdrag voortvloeien, op nuttige wijze verduidelijking brengen;

(3) Overwegende dat in afwachting van een wederzijdse erkenning van diploma's richtlijnen houdende overgangsmaatregelen zijn vastgesteld teneinde de vrije vestiging en de vrije dienstverrichting voor een reeks werkzaamheden te vergemakkelijken; dat de daadwerkelijke uitoefening van de desbetreffende werkzaamheid in de lidstaat van herkomst gedurende een redelijke tijd in een voldoende nabij verleden in deze richtlijnen voor de toegang tot de betrokken werkzaamheden in de lidstaten die deze werkzaamheid hebben gereglementeerd, een toereikende voorwaarde wordt geacht;

(4) Overwegende dat dient te worden overgegaan tot de vervanging van de voornaamste bepalingen van bedoelde richtlijnen in de lijn van de conclusies van de Europese Raad van Edinburgh van 11 en 12 december 1992 betreffende de subsidiariteit, de vereenvoudiging van de communautaire wetgeving en meer in het bijzonder het door de Commissie te verrichten heronderzoek van de betrekkelijk oude richtlijnen op het gebied van de beroepskwalificaties; dat de desbetreffende richtlijnen derhalve dienen te worden ingetrokken;

(5) Overwegende dat Richtlijn 89/48/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende een algemeen stelsel van erkenning van hogeronderwijsdiploma's waarmee beroepsopleidingen van ten minste drie jaar worden afgesloten(4) en Richtlijn 92/51/EEG van de Raad van 18 juni 1992 betreffende een tweede algemeen stelsel van erkenning van beroepsopleidingen, ter aanvulling van Richtlijn 89/48/EEG(5), niet van toepassing zijn op bepaalde beroepswerkzaamheden welke binnen de werkingssfeer vallen van de voor dit terrein geldende richtlijnen (bijlage A, deel 1, van deze richtlijn); dat derhalve moet worden voorzien in een mechanisme van erkenning van diploma's voor die beroepswerkzaamheden die niet binnen de werkingssfeer van de Richtlijnen 89/48/EEG en 92/51/EEG vallen; dat de in bijlage A, deel 2, van deze richtlijn vermelde beroepswerkzaamheden ten aanzien van de erkenning van diploma's voor het grootste deel binnen de werkingssfeer van Richtlijn 92/51/EEG vallen;

(6) Overwegende dat een voorstel aan de Raad is toegezonden dat tot doel heeft de Richtlijnen 89/48/EEG en 92/51/EEG te wijzigen wat betreft het bewijs van financiële draagkracht en het bewijs van een verzekering tegen financiële risico's die een ontvangende lidstaat van de begunstigde kan eisen; dat de Raad voornemens is dit voorstel in een later stadium te behandelen;

(7) Overwegende dat een voorstel aan de Raad is toegezonden ter vergemakkelijking van het vrije verkeer van gespecialiseerde verpleegkundigen die geen van de in artikel 3 van Richtlijn 77/452/EEG(6) genoemde diploma's bezitten; dat de Raad voornemens is dit voorstel in een later stadium te behandelen;

(8) Overwegende dat dient te worden voorzien in regelmatige verslagen teneinde op de uitvoering van deze richtlijn toezicht te kunnen houden;

(9) Overwegende dat deze richtlijn de toepassing van artikel 39, lid 4, en van artikel 45 van het Verdrag onverlet laat,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

TITEL I

Toepassingsgebied

Artikel 1

1. De lidstaten nemen de in deze richtlijn omschreven maatregelen aan met betrekking tot het verrichten van diensten door, respectievelijk de vestiging op hun grondgebied van de in titel I van de Algemene Programma's voor de opheffing van de beperkingen van het vrij verrichten van diensten(7) en voor de opheffing van de beperkingen van de vrijheid van vestiging(8) genoemde natuurlijke personen en vennootschappen, hierna "begunstigden" genoemd, die de in bijlage A genoemde activiteiten willen uitoefenen.

2. Deze richtlijn is van toepassing op de in bijlage A genoemde activiteiten welke de onderdanen van de lidstaten in de ontvangende lidstaat als zelfstandige of als werknemer willen uitoefenen.

Artikel 2

De lidstaten waar de toegang tot of de uitoefening van een in bijlage A bedoelde activiteit afhankelijk wordt gesteld van het bezit van bepaalde kwalificaties, dragen er zorg voor dat de begunstigden op hun verzoek worden ingelicht over de voorschriften die gelden voor het beroep dat zij voornemens zijn uit te oefenen, voordat zij zich vestigen of diensten beginnen te verrichten.

TITEL II

Erkenning van formele kwalificaties die door een andere lidstaat zijn verleend

Artikel 3

1. Onverminderd artikel 4 mag een lidstaat een onderdaan van een andere lidstaat de toegang tot of uitoefening van de in bijlage A, deel 1, genoemde activiteiten onder dezelfde voorwaarden als die welke voor eigen onderdanen gelden, niet weigeren wegens onvoldoende kwalificaties, zonder de kennis en vaardigheden die worden aangetoond door middel van diploma's, certificaten, andere titels betreffende formele kwalificaties die de begunstigde met het oog op de uitoefening van dezelfde activiteit elders in de Gemeenschap heeft verworven, te vergelijken met die welke krachtens de nationale voorschriften vereist zijn. Indien uit het vergelijkend onderzoek blijkt dat de kennis en vaardigheden waarvan een door een andere lidstaat afgegeven diploma, certificaat of andere titel betreffende formele kwalificaties getuigt, overeenstemmen met die welke krachtens de nationale voorschriften vereist zijn, mag de ontvangende lidstaat de houder van de kwalificatie het recht om de betrokken activiteit uit te oefenen, niet ontzeggen. Indien uit de vergelijking evenwel een wezenlijk verschil tussen de bedoelde kennis en vaardigheden blijkt, moet de ontvangende lidstaat de begunstigde de mogelijkheid bieden om aan te tonen dat hij de ontbrekende kennis en vaardigheden heeft verworven. In dat geval moet de ontvangende lidstaat de aanvrager de keuze bieden tussen de aanpassingsstage en de proeve van bekwaamheid naar analogie van de Richtlijnen 89/48/EEG en 92/51/EEG.

In afwijking van deze bepaling kan de ontvangende lidstaat een aanpassingsstage of een proeve van bekwaamheid eisen wanneer de migrant als zelfstandige of bedrijfsleider beroepsactiviteiten wil uitoefenen die vallen onder bijlage A, deel 1, en die kennis en toepassing van de geldende specifieke nationale voorschriften vereisen, voorzover de bevoegde instanties van de ontvangende lidstaat de kennis en toepassing van deze nationale voorschriften als voorwaarde stellen voor de toegang tot bedoelde activiteiten van de eigen onderdanen.

De lidstaten trachten rekening te houden met de voorkeur van de begunstigde ten aanzien van deze alternatieven.

2. Verzoeken om erkenning in de zin van lid 1 moeten zo spoedig mogelijk worden onderzocht, en de bevoegde instantie van de ontvangende lidstaat moet uiterlijk vier maanden na de indiening van de aanvraag en alle bijbehorende documenten, een met redenen omkleed besluit nemen. Tegen het besluit, respectievelijk het uitblijven daarvan, kan bij een nationale rechterlijke instantie beroep worden ingesteld.

TITEL III

Erkenning van beroepskwalificaties op grond van in een andere lidstaat opgedane beroepservaring

Artikel 4

Wanneer in een lidstaat de toegang tot of de uitoefening van de in bijlage A genoemde activiteiten afhankelijk wordt gesteld van het bezit van algemene kennis, handels- of vakkennis en vakbekwaamheid, beschouwt deze lidstaat als voldoende bewijs van die kennis en bekwaamheid het feit dat de activiteit in kwestie in een andere lidstaat is uitgeoefend. Dit moet geschied zijn als het om een in deel 1 van bijlage A genoemde activiteit gaat:

1. Voor de activiteiten van lijst I:

a) gedurende zes opeenvolgende jaren als zelfstandige of als bedrijfsleider; of

b) gedurende drie opeenvolgende jaren als zelfstandige of als bedrijfsleider, indien de begunstigde bewijst dat hij voor de betrokken activiteit een voorafgaande opleiding van ten minste drie jaar heeft gevolgd, die met een op nationaal niveau erkend certificaat is afgesloten of die door een bevoegde beroeps- of bedrijfsorganisatie als volwaardig is aangemerkt; of

c) gedurende drie opeenvolgende jaren als zelfstandige, indien de begunstigde bewijst dat hij de betrokken activiteit gedurende ten minste vijf jaar als werknemer heeft uitgeoefend; of

d) gedurende vijf opeenvolgende jaren in leidinggevende functies waarvan minstens drie jaar in technische functies die de verantwoordelijkheid voor ten minste één afdeling van de onderneming inhouden, indien de begunstigde bewijst dat hij voor de betrokken activiteit een voorafgaande opleiding van ten minste drie jaar heeft gevolgd, die is afgesloten met een op nationaal niveau erkend certificaat of die door een bevoegde beroeps- of bedrijfsorganisatie als volwaardig is aangemerkt.

In de onder a) en c) bedoelde gevallen mogen op de datum van indiening van het in artikel 8 bedoelde verzoek sedert de beëindiging van de activiteit niet meer dan tien jaar zijn verstreken.

2. Voor de activiteiten van lijst II:

a) gedurende zes opeenvolgende jaren als zelfstandige of als bedrijfsleider; of

b) - gedurende drie opeenvolgende jaren als zelfstandige of als bedrijfsleider, indien de begunstigde bewijst dat hij voor de betrokken activiteit een voorafgaande opleiding van ten minste drie jaar heeft gevolgd, die met een op nationaal niveau erkend certificaat is afgesloten of die door een bevoegde beroeps- of bedrijfsorganisatie als volwaardig is aangemerkt, dan wel

- gedurende vier opeenvolgende jaren als zelfstandige of als bedrijfsleider, indien de begunstigde bewijst dat hij voor de betrokken activiteit een voorafgaande opleiding van ten minste twee jaar heeft gevolgd, die met een op nationaal niveau erkend certificaat is afgesloten of die door een bevoegde beroeps- of bedrijfsorganisatie als volwaardig is aangemerkt; of

c) gedurende drie opeenvolgende jaren als zelfstandige of als bedrijfsleider, indien de begunstigde bewijst dat hij de betrokken activiteit gedurende ten minste vijf jaar als werknemer heeft uitgeoefend; of

d) - gedurende vijf opeenvolgende jaren als werknemer, indien de begunstigde bewijst dat hij voor de betrokken activiteit een voorafgaande opleiding van ten minste drie jaar heeft gevolgd, die met een op nationaal niveau erkend certificaat is afgesloten of die door een bevoegde beroeps- of bedrijfsorganisatie als volwaardig is aangemerkt; dan wel

- gedurende zes opeenvolgende jaren als werknemer, indien de begunstigde bewijst dat hij voor de betrokken activiteit een voorafgaande opleiding van ten minste twee jaar heeft gevolgd, die met een op nationaal niveau erkend certificaat is afgesloten of die door een bevoegde beroeps- of bedrijfsorganisatie als volwaardig is aangemerkt.

In de onder a) en c) bedoelde gevallen mogen op de datum van indiening van het in artikel 8 bedoelde verzoek sedert de beëindiging van de activiteit niet meer dan tien jaar zijn verstreken.

3. Voor de activiteiten van lijst III:

a) gedurende zes opeenvolgende jaren als zelfstandige of als bedrijfsleider; of

b) gedurende drie opeenvolgende jaren als zelfstandige of als bedrijfsleider, indien de begunstigde bewijst dat hij voor de betrokken activiteit een voorafgaande opleiding van ten minste drie jaar heeft gevolgd, die met een op nationaal niveau erkend certificaat is afgesloten of die door een bevoegde beroeps- of bedrijfsorganisatie als volwaardig is aangemerkt; of

c) gedurende drie opeenvolgende jaren als zelfstandige, indien de begunstigde bewijst dat hij de betrokken activiteit gedurende ten minste vijf jaar als werknemer heeft uitgeoefend.

In de onder a) en c) bedoelde gevallen mogen op de datum van de indiening van het in artikel 8 bedoelde verzoek sedert de beëindiging van de activiteit niet meer dan tien jaar zijn verstreken.

4. Voor de activiteiten van lijst IV:

a) gedurende vijf opeenvolgende jaren als zelfstandige of als bedrijfsleider; of

b) gedurende twee opeenvolgende jaren als zelfstandige of als bedrijfsleider, indien de begunstigde bewijst dat hij voor de betrokken activiteit een voorafgaande opleiding van ten minste drie jaar heeft gevolgd, die met een op nationaal niveau erkend certificaat is afgesloten of die door een bevoegde beroeps- of bedrijfsorganisatie als volwaardig is aangemerkt; of

c) gedurende drie opeenvolgende jaren als zelfstandige of als bedrijfsleider, indien de begunstigde bewijst dat hij voor de betrokken activiteit een voorafgaande opleiding van ten minste twee jaar heeft gevolgd, die met een op nationaal niveau erkend certificaat is afgesloten of die door een bevoegde beroeps- of bedrijfsorganisatie als volwaardig is aangemerkt; of

d) gedurende twee opeenvolgende jaren als zelfstandige of als bedrijfsleider, indien de begunstigde bewijst dat hij de betrokken activiteit gedurende ten minste drie jaar als werknemer heeft uitgeoefend; of

e) gedurende drie opeenvolgende jaren als werknemer, indien de begunstigde bewijst dat hij voor de betrokken activiteit een voorafgaande opleiding van ten minste twee jaar heeft gevolgd, die met een op nationaal niveau erkend certificaat is afgesloten of die door een bevoegde beroeps- of bedrijfsorganisatie als volwaardig is aangemerkt.

5. Voor de activiteiten van lijst V:

a) gedurende drie jaar als zelfstandige of als bedrijfsleider, op voorwaarde dat op de datum van indiening van het in artikel 8 bedoelde verzoek sedert de beëindiging van de betrokken activiteit niet meer dan twee jaar zijn verstreken; of

b) gedurende drie jaar als zelfstandige of als bedrijfsleider, op voorwaarde dat op de datum van indiening van het in artikel 8 bedoelde verzoek sedert de beëindiging van de betrokken activiteit niet meer dan twee jaar zijn verstreken, tenzij de ontvangende lidstaat aan zijn onderdanen een langere onderbreking van die activiteit toestaat.

6. Voor de activiteiten van lijst VI:

a) gedurende drie opeenvolgende jaren als zelfstandige of als bedrijfsleider; of

b) gedurende twee opeenvolgende jaren als zelfstandige of als bedrijfsleider, indien de begunstigde bewijst dat hij voor de betrokken activiteit een voorafgaande opleiding heeft gevolgd, die met een op nationaal niveau erkend certificaat is afgesloten of die door een bevoegde beroeps- of bedrijfsorganisatie als volwaardig is aangemerkt; of

c) gedurende twee opeenvolgende jaren als zelfstandige of als bedrijfsleider, indien de begunstigde bewijst dat hij de betrokken activiteit gedurende ten minste drie jaar als werknemer heeft uitgeoefend; of

d) gedurende drie opeenvolgende jaren als werknemer, indien de begunstigde bewijst dat hij voor de betrokken activiteit een voorafgaande opleiding heeft gevolgd, die met een op nationaal niveau erkend certificaat is afgesloten of die door een bevoegde beroepsorganisatie als volwaardig is aangemerkt.

In de onder a) en c) bedoelde gevallen mogen op de datum van indiening van het in artikel 8 bedoelde verzoek sedert de beëindiging van de activiteit niet meer dan tien jaar zijn verstreken.

Artikel 5

Wanneer een begunstigde een op nationaal niveau erkend certificaat bezit dat in een lidstaat is verworven en een bewijs vormt van kennis en bekwaamheid op het gebied van de betrokken activiteit die gelijkwaardig zijn aan ten minste twee c.q drie jaar beroepsopleiding, dan kan dat certificaat door de ontvangende lidstaat op dezelfde wijze worden behandeld als een certificaat waarmee een opleiding van de in artikel 4, lid 1, onder b) en d), lid 2, onder b) en d), lid 3, onder b), lid 4, onder b), c) en e), vereiste duur wordt afgesloten.

Artikel 6

Heeft de begunstigde een opleiding gevolgd van ten minste twee jaar, maar minder dan drie jaar, dan is aan de vereisten van artikel 4 voldaan wanneer de duur van de beroepservaring als zelfstandige of als bedrijfsleider, zoals gespecificeerd in artikel 4, lid 1, onder b) en d), lid 2, onder b), eerste streepje, lid 3, onder b), en lid 4, onder b), of als werknemer, zoals gespecificeerd in artikel 4, lid 2, onder d), eerste streepje, naar rato wordt uitgebreid om het verschil in opleidingsduur te overbruggen.

Artikel 7

De activiteit van bedrijfsleider in de zin van artikel 4 wordt geacht te worden uitgeoefend door ieder die in een onderneming van de bedrijfstak in kwestie werkzaam is geweest:

a) als bedrijfsleider of als leider van een filiaal van een onderneming; of

b) als plaatsvervanger van de ondernemer of van de bedrijfsleider indien deze functie, wat verantwoordelijkheid betreft, met die van de vertegenwoordigde ondernemer of bedrijfsleider overeenstemt of;

c) als lid van het leidinggevend personeel, belast met commerciële en/of technische taken en verantwoordelijk voor een of meer afdelingen van de onderneming.

Artikel 8

Het bewijs dat aan de in artikel 4 omschreven voorwaarden is voldaan, wordt geleverd door middel van een door de bevoegde instantie of instelling van de lidstaat van oorsprong of van herkomst van de begunstigde afgegeven verklaring over de aard en de duur van de activiteit die de begunstigde moet indienen ter ondersteuning van zijn verzoek om in de ontvangende lidstaat de betrokken activiteit of activiteiten te mogen uitoefenen.

TITEL IV

Erkenning van andere in een andere lidstaat verworven beroepskwalificaties

Artikel 9

1. Wanneer een ontvangende lidstaat voor de toegang tot de in artikel 1, lid 2, bedoelde activiteiten van eigen onderdanen een bewijs van goed gedrag eist en een getuigschrift waaruit blijkt dat zij niet failliet zijn en ook nooit failliet zijn gegaan, dan wel een van deze documenten, aanvaardt deze lidstaat het als voldoende bewijs voor onderdanen van andere lidstaten, wanneer zij een uittreksel uit het strafregister overleggen, of, bij gebreke daarvan, een door een bevoegde rechterlijke of administratieve instantie van de lidstaat van oorsprong of van herkomst van de begunstigde afgegeven gelijkwaardig document, waaruit blijkt dat aan deze eisen wordt voldaan.

2. Wanneer een ontvangende lidstaat voor de toegang tot de in artikel 1, lid 2, bedoelde activiteiten aan eigen onderdanen bepaalde eisen inzake goed gedrag oplegt en van hen bewijs verlangt dat zij niet failliet zijn en ook nooit failliet zijn gegaan en dat jegens hen nooit disciplinaire maatregelen van een beroepsgroep of administratieve disciplinaire maatregelen genomen zijn (bijvoorbeeld ontzetting uit het recht om bepaalde ambten te bekleden, schorsing of royering), maar bewijs daarvan niet door middel van het in lid 1 van dit artikel bedoelde document kan worden geleverd, aanvaardt deze lidstaat als voldoende bewijs voor onderdanen van andere lidstaten een door een bevoegde rechterlijke of administratieve instantie van de lidstaat van oorsprong of van herkomst van de begunstigde afgegeven verklaring, waaruit blijkt dat aan deze eisen wordt voldaan. Deze verklaring moet betrekking hebben op de specifieke feiten die door de ontvangende lidstaat als relevant worden beschouwd.

3. Wanneer de in lid 1 bedoelde documenten of de in lid 2 bedoelde verklaring niet worden afgegeven door de lidstaat van oorsprong of van herkomst van de begunstigde, worden deze vervangen door een verklaring onder ede - of, in de lidstaten waar in deze verklaring niet is voorzien, door een plechtige verklaring - welke door de betrokkene wordt afgelegd ten overstaan van een bevoegde rechterlijke of administratieve instantie of, in voorkomend geval, van een notaris van bedoelde lidstaat, welke een attest afgeeft waarin de aflegging van deze eed of deze plechtige verklaring wordt bevestigd. De verklaring betreffende de afwezigheid van faillissement, mag ook ten overstaan van een bevoegde beroeps- of bedrijfsorganisatie van de lidstaat van oorsprong of van herkomst worden afgelegd.

4. Wanneer in een ontvangende lidstaat de financiële draagkracht moet worden bewezen, aanvaardt deze lidstaat de door banken van de lidstaat van oorsprong of van herkomst van de begunstigde afgegeven verklaringen als gelijkwaardig aan die welke op zijn grondgebied zijn afgegeven.

5. Wanneer een ontvangende lidstaat voor de toegang tot of de uitoefening van de in artikel 1, lid 2, bedoelde activiteiten van eigen onderdanen bewijs verlangt dat zij verzekerd zijn tegen de financiële risico's die voortvloeien uit hun beroepsaansprakelijkheid, aanvaardt deze lidstaat de door verzekeringsmaatschappijen van andere lidstaten afgegeven verklaringen als gelijkwaardig aan die welke op zijn eigen grondgebied zijn afgegeven. In deze verklaringen moet worden vermeld dat de verzekeraar, wat de aard en de omvang van de dekking betreft, de wettelijke en bestuursrechtelijke voorschriften van de ontvangende lidstaat in acht heeft genomen.

6. De in de leden 1, 2, 3 en 5 bedoelde documenten mogen bij overlegging niet ouder dan drie maanden zijn.

TITEL V

Procedurevoorschriften

Artikel 10

1. De lidstaten wijzen binnen de in artikel 14 genoemde termijn, de instanties en instellingen aan die voor de afgifte van de in artikel 8 en artikel 9, leden 1, 2 en 3, bedoelde verklaringen bevoegd zijn en stellen de andere lidstaten en de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

2. Elke lidstaat mag voor de activiteiten van de instanties en instellingen uit hoofde van lid 1 een coördinator benoemen in de bij artikel 9, lid 2, van Richtlijn 89/48/EEG ingestelde Coördinatiegroep. De Coördinatiegroep heeft de volgende taken:

- de uitvoering van deze richtlijn te vergemakkelijken,

- alle nuttige informatie in te winnen voor de toepassing van deze richtlijn in de lidstaten, en met name informatie te vergaren en te vergelijken over de verschillende beroepskwalificaties in de sectoren die onder de werkingssfeer van deze richtlijn vallen.

TITEL VI

Slotbepalingen

Artikel 11

1. De richtlijnen in bijlage B worden hierbij ingetrokken.

2. De verwijzingen naar de ingetrokken richtlijnen worden beschouwd als verwijzingen naar deze richtlijn.

Artikel 12

Met ingang van 1 januari 2001 leggen de lidstaten aan de Commissie om de twee jaar een verslag over de toepassing van het ingevoerde stelsel voor.

Behalve algemene toelichtingen dient dat verslag een statistisch overzicht te bevatten van de genomen besluiten, alsmede een beschrijving van de voornaamste problemen die uit de toepassing van deze richtlijn voortvloeien.

Artikel 13

De Commissie doet het Europees Parlement en de Raad uiterlijk vijf jaar na de in artikel 14 vastgestelde datum een verslag toekomen over de stand van de toepassing van deze richtlijn, en met name van artikel 5, in de lidstaten.

Na alle nodige raadplegingen, in het bijzonder van de coördinatoren, legt de Commissie haar conclusies voor met betrekking tot de wijzigingen die in de bestaande regeling kunnen worden aangebracht. De Commissie dient in voorkomend geval ook voorstellen in ter verbetering van de bestaande regelingen, teneinde het vrije verkeer van personen, het recht van vestiging en het vrij verrichten van diensten te vergemakkelijken.

Artikel 14

1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om vóór 31 juli 2001 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar deze richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijke bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 15

Deze richtlijn treedt in werking op de datum van bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 16

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Luxemburg, 7 juni 1999.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. M. GIL-ROBLES

Voor de Raad

De voorzitter

E. BULMAHN

(1) PB C 115 van 19.4.1996, blz. 16, en

PB C 264 van 30.8.1997, blz. 5.

(2) PB C 295 van 7.10.1996, blz. 43.

(3) Advies van het Europees Parlement van 20 februari 1997 (PB C 85 van 17.3.1997, blz. 114), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 29 juni 1998 (PB C 262 van 19.8.1998, blz. 12), besluit van het Europees Parlement van 8 oktober 1998 (PB C 328 van 26.10.1998, blz. 156). Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 1999 en besluit van de Raad van 11 mei 1999.

(4) PB L 19 van 24.1.1989, blz. 16.

(5) PB L 209 van 24.7.1992, blz. 25. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 97/38/EG van de Commissie (PB L 184 van 12.7.1997, blz. 31).

(6) Richtlijn 77/452/EEG van de Raad van 27 juni 1977 inzake de onderlinge erkenning van de diploma's, certificaten en andere titels van verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger, tevens houdende maatregelen tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening van het recht van vestiging en vrij verrichten van diensten (PB L 176 van 15.7.1977, blz. 1). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 90/658/EEG (PB L 353 van 17.12.1990, blz. 73).

(7) PB 2 van 15.1.1962, blz. 32/62.

(8) PB 2 van 15.1.1962, blz. 36/62.

BIJLAGE A

DEEL 1

WERKZAAMHEDEN DIE VERBAND HOUDEN MET DE CATEGORIEËN BEROEPSERVARING

Lijst I

Klassen die vallen onder Richtlijn 64/427/EEG, gewijzigd bij Richtlijn 69/77/EEG, en onder de Richtlijnen 68/366/EEG, 75/368/EEG, 75/369/EEG

1

Richtlijn 64/427/EEG

(De betreffende liberaliseringsrichtlijn is 64/429/EEG)

NICE-nomenclatuur (overeenkomend met de klassen 23-40 ISIC)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

2

Richtlijn 68/366/EEG

(Liberaliseringsrichtlijn 68/365/EEG)

NICE-nomenclatuur

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

3

Richtlijn 75/368/EEG (werkzaamheden bedoeld in artikel 5, lid 1)

ISIC-nomenclatuur

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

4

Richtlijn 75/369/EEG

(artikel 6: wanneer de werkzaamheid als industrieel of ambachtelijk wordt beschouwd)

ISIC-nomenclatuur

Ambulante uitoefening van de volgende werkzaamheden:

a) koop en verkoop van goederen:

- door venters en colporteurs (ex groep 612 ISIC)

- op overdekte markten anders dan in vaste inrichtingen en op niet-overdekte markten;

b) de werkzaamheden waarvoor andere richtlijnen houdende overgangsmaatregelen gelden, waarin de ambulante vorm van deze werkzaamheden uitdrukkelijk wordt uitgesloten of niet wordt vermeld.

Lijst II

Richtlijn 82/470/EEG (artikel 6, lid 3)

Groepen 718 en 720 van de ISIC-nomenclatuur:

De bedoelde werkzaamheden bestaan met name in:

- het organiseren, aanbieden en verkopen, tegen een forfaitair bedrag of tegen provisie, van de afzonderlijke of gecoördineerde elementen van een reis of verblijf (vervoer, logies, voeding, excursie enz.), ongeacht de reden van de reis of het verblijf (artikel 2, punt B, onder a))

Lijst III

Richtlijn 82/489/EEG

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Lijst IV

Richtlijn 82/470/EEG (artikel 6, lid 1)

Groepen 718 en 720 van de ISIC-nomenclatuur:

De hier bedoelde werkzaamheden bestaan met name in:

- het als tussenpersoon optreden tussen ondernemers van de verschillende takken van vervoer en personen die goederen verzenden of zich goederen laten toezenden, en het verrichten van verschillende daarmee samenhangende werkzaamheden door:

aa) het sluiten, voor rekening van opdrachtgevers, van de overeenkomsten met de vervoerondernemers;

bb) het kiezen van de tak van vervoer, de onderneming en de route die voor de opdrachtgever het voordeligst worden geacht;

cc) de technische voorbereiding van het vervoer (bijvoorbeeld de voor het vervoer noodzakelijke verpakking); het verrichten van diverse bijkomende werkzaamheden tijdens het vervoer (bijvoorbeeld het voorzien van koelwagens met ijs);

dd) het vervullen van de aan het vervoer verbonden formaliteiten, zoals het invullen van de vrachtbrieven, het groeperen en splitsen van zendingen;

ee) het coördineren van de verschillende gedeelten van een transport middels het toezicht op de doorvoer, de wederverzending, de overlading en diverse eindverrichtingen;

ff) het bezorgen van respectievelijk vracht aan de vervoerondernemers en vervoergelegenheid aan personen die goederen verzenden of zich goederen laten toezenden;

- het berekenen van de vervoerskosten, het nazien van de afrekening;

- het uit naam en voor rekening van een reder of een ondernemer van transporten over zee permanent of incidenteel verrichten van bepaalde formaliteiten (bij havenautoriteiten, scheepsleveranciers enz.);

(Werkzaamheden van artikel 2, punt A, onder a), b) en d))

Lijst V

Richtlijnen 64/222/EEG en 70/523/EEG

a

(Zie artikel 4, punt 5, onder a), van de onderhavige richtlijn)

Richtlijn 64/222/EEG

(Liberaliseringsrichtlijn 64/224/EEG)

1. Werkzaamheden van de tussenpersoon, die op grond van een of meer opdrachten belast is met het inleiden of afsluiten van handelstransacties op naam en voor rekening van derden.

2. Werkzaamheden van de tussenpersoon die, zonder hiermede blijvend belast te zijn, personen die rechtstreeks contracten willen afsluiten met elkaar in contact brengt, of de handelstransacties inleidt, dan wel bij de afsluiting daarvan zijn diensten verleent.

3. Werkzaamheden van de tussenpersoon die op eigen naam voor rekening van derden handelstransacties afsluit.

4. Werkzaamheden van de tussenpersoon die voor rekening van derden groothandelsveilingen houdt.

5. Werkzaamheden van de tussenpersoon die van huis tot huis bestellingen opneemt.

6. Het beroepshalve verrichten van diensten door een tussenpersoon in loondienst van een of meer ondernemingen op het gebied van handel, industrie of ambacht.

b

(Zie artikel 4, punt 5, onder b), van de onderhavige richtlijn)

Richtlijn 70/523/EEG

Anders dan in loondienst verrichte werkzaamheden welke onder de groothandel in steenkool ressorteren en werkzaamheden van tussenpersonen op het gebied van steenkool (ex groep 6112, ISIC-nomenclatuur)

Lijst VI

Richtlijnen 68/364/EEG, 68/368/EEG, 75/368/EEG, 75/369/EEG, 82/470/EEG

1

Richtlijn 68/364/EEG

(Liberaliseringsrichtlijn 68/363/EEG)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

2

Richtlijn 68/368/EEG

(Liberaliseringsrichtlijn 68/367/EEG)

ISIC-nomenclatuur

ex klasse 85 ISIC:

1. Restaurants en slijterijen (groep 852 ISIC)

2. Hotels, pensions en dergelijke inrichtingen, kampeerterreinen (groep 853 ISIC)

3

Richtlijn 75/368/EEG (artikel 7)

Alle werkzaamheden die in de bijlage bij Richtlijn 75/368/EEG worden opgesomd behalve die welke in artikel 5 van die richtlijn worden vermeld (lijst I, nr. 3, van deze bijlage).

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

4

Richtlijn 75/369/EEG (artikel 5)

De ambulante uitoefening van de volgende werkzaamheden:

a) de koop en verkoop van goederen:

- door venters en colporteurs (ex groep 612 ISIC),

- op overdekte markten anders dan in vaste inrichtingen en op niet-overdekte markten;

b) de werkzaamheden waarvoor richtlijnen houdende overgangsmaatregelen gelden, waarin de ambulante vorm van deze werkzaamheden uitdrukkelijk wordt uitgesloten of niet wordt vermeld.

5

Richtlijn 82/470/EEG (artikel 6, lid 2)

(Werkzaamheden die vermeld worden in artikel 2, punt A, onder c) of e), punt B, onder b), punt C of D)

Deze werkzaamheden bestaan met name in:

- het in huur geven van spoorwegwagons of -rijtuigen voor het vervoer van reizigers of goederen;

- het als tussenpersoon optreden bij de aankoop, de verkoop of de verhuur van schepen;

- het voorbereiden van, onderhandelen over en sluiten van overeenkomsten voor het vervoer van emigranten;

- het in entrepots, pakhuizen, meubelopslagplaatsen, koelhuizen, silo's enz., onder douanetoezicht of niet, voor rekening van de bewaargever in bewaring nemen van alle voorwerpen en goederen;

- het aan de bewaargever afgeven van een ontvangstbewijs voor het in bewaring ontvangen voorwerp of goed;

- het verschaffen van verblijfsruimte, voeder en verkoopruimte voor vee dat hetzij vóór de verkoop, hetzij onderweg naar of van de markt in tijdelijke bewaring wordt gegeven;

- het verrichten van de technische controle of expertise van motorrijtuigen;

- het meten, wegen en ijken van goederen.

DEEL 2

ANDERE WERKZAAMHEDEN DAN DIE WELKE IN DEEL 1 ZIJN OPGENOMEN

1

Richtlijnen 63/261/EEG, 63/262/EEG, 65/1/EEG, 67/530/EEG, 67/531/EEG, 67/532/EEG, 68/192/EEG, 68/415/EEG en 71/18/EEG

ISIC-nomenclatuur

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

in het bijzonder:

a) de algemene landbouw, de wijnbouw inbegrepen, de teelt van fruit en fruitbomen, zaadteelt, groenten-, bloemen- en sierplantenteelt, ook in kassen;

b) de veeteelt, de pluimveeteelt, de konijnenteelt, de pelsdierenteelt en de teelt van diverse andere dieren; de bijenteelt; de productie van vlees, melk, wol, huiden, bont, eieren en honing;

c) de werkzaamheden op het gebied van de landbouw, de veeteelt en de tuinbouw, die tegen vast bedrag of krachtens overeenkomst verricht worden.

2

Richtlijn 63/607/EEG

(Filmbedrijf)

3

Richtlijn 64/223/EEG

ISIC-nomenclatuur

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

4

Richtlijn 64/428/EEG

NICE-nomenclatuur

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

5

Richtlijn 65/264/EEG

(Cinematografie)

6

Richtlijn 66/162/EEG

ISIC-nomenclatuur

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

7

Richtlijn 67/43/EEG

ISIC-nomenclatuur

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

8

Richtlijn 67/654/EEG

ISIC-nomenclatuur

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

9

Richtlijnen 68/369/EEG en 70/451/EEG

ISIC-nomenclatuur

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

10

Richtlijn 69/82/EEG

ISIC-nomenclatuur

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

11

Richtlijn 70/522/EEG

ISIC-nomenclatuur

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE B

INGETROKKEN RICHTLIJNEN

DEEL 1: LIBERALISERINGSRICHTLIJNEN

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

DEEL 2: RICHTLIJNEN HOUDENDE OVERGANGSMAATREGELEN

>RUIMTE VOOR DE TABEL>