31999F0364

1999/364/JBZ: Gemeenschappelijk standpunt van 27 mei 1999 door de Raad aangenomen op grond van artikel 34 van het Verdrag betreffende de Europese Unie inzake onderhandelingen in de Raad van Europa over het verdrag inzake cybercriminaliteit

Publicatieblad Nr. L 142 van 05/06/1999 blz. 0001 - 0002


GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT

van 27 mei 1999

door de Raad aangenomen op grond van artikel 34 van het Verdrag betreffende de Europese Unie inzake onderhandelingen in de Raad van Europa over het verdrag inzake cybercriminaliteit

(1999/364/JBZ)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, met name op artikel 34, lid 2, onder a),

Het belang erkennende van de ontwikkeling van doeltreffende maatregelen om misbruik van, steeds meer gebruikte, nieuwe technologieƫn te voorkomen en te bestrijden;

Overwegende dat de Europese Raad van Amsterdam van juni 1997 zijn goedkeuring heeft gehecht aan het actieplan van de Groep op hoog niveau "Georganiseerde criminaliteit", dat onder andere voorstellen voor de versterking van de bestrijding van de hightech-criminaliteit bevat;

Rekening houdend met de maatregelen die door de Europese Unie in verband met de bestrijding van hightech-criminaliteit reeds zijn aangenomen, nog worden voorbereid of nog moeten worden aangenomen;

Overwegende dat regelingen zijn getroffen voor de uitwerking van de onderhandelingen over een verdrag van de Raad van Europa inzake cybercriminaliteit;

Overwegende dat in de nota "Onderdelen van de Uniestrategie tegen hightech-criminaliteit", die op 3 december 1998 door de Raad is goedgekeurd, de lidstaten wordt verzocht hun krachten op dit gebied te bundelen, bijvoorbeeld door gemeenschappelijke standpunten aan te nemen betreffende het werk van andere internationale fora of het gebied van hightech-criminaliteit;

Gelet op het gemeenschappelijk optreden van de Europese Unie ter bestrijding van racisme en vreemdelingenhaat;

Gelet op het actieplan van de Europese Unie ter bevordering van een veilig gebruik van Internet;

In het verlangen zo volledig mogelijk aan de onderhandelingen over het ontwerp-verdrag inzake cybercriminaliteit mee te werken en onverenigbaarheid van dat verdrag en de in de Europese Unie vastgestelde instrumenten te voorkomen,

HEEFT HET VOLGENDE GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT AANGENOMEN:

Artikel 1

1. De lidstaten steunen de opstelling van het ontwerp-verdrag van de Raad van Europa inzake cybercriminaliteit. De lidstaten pleiten voor het opnemen in dat verdrag van bepalingen die doeltreffend onderzoek en vervolging van strafbare feiten die verband houden met computersystemen of -gegevens, vergemakkelijken.

2. De bepalingen van het verdrag inzake cybercriminaliteit zouden het desbetreffende strafrecht adequaat moeten aanvullen en betrekking moeten hebben op misdrijven tegen de vertrouwelijkheid, de integriteit en de beschikbaarheid van computergegevens, computermisdrijven zoals computerfraude en -vervalsing en misdrijven met betrekking tot de inhoud, bijvoorbeeld op het gebied van kinderpornografie. De lidstaten moeten erop toezien dat de omschrijving van misdrijven in verband met kinderpornografie een uitgebreid gamma van specifieke criminele activiteiten omvat. Voorts bepleiten de lidstaten, voorzover nodig, dat regels voor misdrijven met betrekking tot inhoud ook gelden voor door middel van een computersysteem gepleegde misdrijven.

3. De lidstaten zien erop toe dat er toegang tot de rechter is voor delicten die vallen onder het verdrag inzake cybercriminaliteit.

4. De lidstaten moeten hun steun verlenen aan de vaststelling van bepalingen die de internationale samenwerking vergemakkelijken, waaronder bepalingen betreffende wederzijdse rechtsbijstand op zo groot mogelijke schaal. Het verdrag inzake cybercriminaliteit moet de snelle samenwerking vergemakkelijken waar het gaat om misdrijven op het vlak van of met behulp van computers. Deze vorm van samenwerking kan inhouden dat permanent toegankelijke contactpunten voor wetshandhaving worden opgezet, die de bestaande structuren voor wederzijdse bijstand aanvullen.

5. De lidstaten moeten hun steun verlenen aan bepalingen die, bij wijze van subsidiaire maatregel, stipuleren dat de verdragspartijen opgeslagen gegevens zo nodig op verzoek van een andere partij bewaren, waarbij de bewaarprocedure in overeenstemming is met hun nationale recht.

6. De lidstaten moeten hun steun verlenen aan de opneming van bepalingen waarin de verdragspartijen zich ertoe verbinden gegevens die op hun grondgebied zijn opgeslagen, in het kader van onderzoek naar ernstige misdrijven versneld op te zoeken.

7. Onder voorbehoud van constitutionele beginselen en specifieke garanties om op passende wijze de soevereiniteit, de veiligheid, de openbare orde en andere wezenlijke belangen van andere staten te eerbiedigen, kan in uitzonderlijke gevallen een grensoverschrijdende computeropsporing voor een onderzoek naar een nader in het vedrag inzake cybercriminaliteit te omschrijven ernstig misdrijf worden overwogen, en in het bijzonder wanneer er spoed vereist is, bijvoorbeeld wanneer dit nodig is om de vernietiging of verandering van bewijzen van het ernstige misdrijf te voorkomen of om misdrijven te voorkomen die de dood of ernstig lichamelijk letsel van een persoon tot gevolg kunnen hebben.

8. Bepalingen inzake grensoverschrijdende computeropsporingen in verband met ernstige misdrijven moeten volledig in overeenstemming zijn met de wetgeving van de Europese Unie betreffende de toegang tot en het gebruik van verkeersgegevens.

Artikel 2

Tijdens het overleg over het verdrag van de Raad van Europa inzake cybercriminaliteit zorgen de lidstaten zoveel mogelijk, op initiatief van het voorzitterschap, voor de coƶrdinatie van hun standpunten en streven zij ernaar overeenstemming te bereiken over alle kwesties die belangrijke gevolgen hebben voor de belangen van de Europese Unie. De Commissie wordt hierbij volledig betrokken.

Artikel 3

De Raad streeft indien nodig naar het aannemen van verdere gemeenschappelijke standpunten in verband met het verdrag inzake cybercriminaliteit.

Artikel 4

Dit gemeenschappelijk standpunt wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad.

Gedaan te Brussel, 27 mei 1999.

Voor de Raad

De voorzitter

O. SCHILY