31999D0157

1999/157/EG: Beschikking van de Commissie van 22 april 1998 betreffende staatssteun ten gunste van Triptis Porzellan GmbH i. GV, Thüringen (kennisgeving geschied onder nummer C(1998) 1324) (Slechts de tekst in de Duitse taal is authentiek) (Voor de EER relevante tekst)

Publicatieblad Nr. L 052 van 27/02/1999 blz. 0048 - 0054


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE van 22 april 1998 betreffende staatssteun ten gunste van Triptis Porzellan GmbH i. GV, Thüringen (kennisgeving geschied onder nummer C(1998) 1324) (Slechts de tekst in de Duitse taal is authentiek) (Voor de EER relevante tekst) (1999/157/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 93, lid 2, eerste alinea,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, inzonderheid op artikel 62, lid 1, onder a),

Na de belanghebbenden overeenkomstig de voormelde artikelen in de gelegenheid te hebben gesteld hun opmerkingen te maken en gelet op deze opmerkingen,

Overwegende hetgeen volgt:

I

Bij brief van 30 mei 1997 stelde de Commissie Duitsland in kennis van haar besluit de procedure van artikel 93, lid 2, van het EG-Verdrag in te leiden ten aanzien van de staatssteun ten gunste van Triptis Porzellan GmbH, Thüringen en verzocht zij Duitsland daaromtrent opmerkingen te maken.

De overige lidstaten en andere belanghebbenden werden bij een bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen (over de inleiding van de procedure) (1) hiervan in kennis gesteld, en hun werd verzocht opmerkingen te maken.

Duitsland deelde zijn opmerkingen mee bij brief van 11 juli 1997, die op dezelfde dag binnenkwam. Bij brieven van 28 juli 1997 en 5 augustus 1997 verzocht de Commissie om verdere inlichtingen. Duitsland antwoordde hierop met brieven van 29 augustus 1997 (binnengekomen op 12 september 1997) en 8 september 1997 (binnengekomen op 9 september 1997). Op 18 en 19 september 1997 werd deze zaak in Berlijn besproken met vertegenwoordigers van Duitsland.

Op 15 september 1997 ontving de Commissie de opmerkingen van een Spaanse concurrent. De vertaling van dit standpunt werd Duitsland bij brief van 27 oktober 1997 toegezonden. Duitsland antwoordde hierop bij brief van 1 december 1997, die op 2 december 1997 werd ingeschreven.

II

De Duitse porseleinfabriek Triptis Porzellan GmbH, Thüringen, hierna "Triptis" genoemd, werd in 1891 onder de naam Unger & Gretschel opgericht. De onderneming was gevestigd in Thüringen, een van de nieuwe Duitse deelstaten.

Ten tijde van de voormalige DDR maakte VEB Porzellanwerk Triptis deel uit van het Kombinat Feinkeramik Kahla. Het beschikte niet over een eigen handelsmerk, noch over een eigen distributiesysteem.

Op 1 juli 1990 werd VEB Porzellanwerk Triptis met ongeveer 900 werknemers door de Treuhandanstalt overgenomen.

Met de privatisering van Triptis in september 1993 begon de herstructurering van de onderneming. Bij de inleiding van de procedure uitte de Commissie twijfel ten aanzien van de methode die voor de privatisering was gekozen.

In het kader van de privatisering ontving de onderneming aanzienlijke steun (in totaal werd 34,7 miljoen DEM aan leningen kwijtgescholden), die volledig werd gedekt door de Treuhand-regeling, een door de Commissie goedgekeurd programma (2). Aansluitend bij de privatisering was niet alleen een herstructurering van de onderneming nodig, maar bovendien moesten door het wegvallen van de markten in Oost-Europa ook een afzet- en distributiesysteem voor nieuwe markten worden opgebouwd. De aanloopperiode na de privatisering is derhalve moeilijk gebleken, hetgeen tot hoge schulden heeft geleid.

Begin 1995 kwam de bedrijfsleiding tot het inzicht dat zij de herstructurering van de onderneming niet met eigen middelen kon voortzetten. Daarom verzocht de onderneming de Bundesanstalt vereinigungsbedingter Sonderaufgaben (BvS) om financiële steun. De steun van de BvS werd in het kader van een gecoördineerd optreden toegekend in de vorm van een lening van 8 miljoen DEM (vermeerderd met rente). Nadien werd ervan afgezien terugbetaling van de lening te vorderen. Toen van terugbetaling werd afgezien, werd de Commissie hiervan in kennis gesteld. Alle betrokken partijen (investeerders, werknemers en BvS) spanden zich in voor een sanering van de onderneming. Zo zag de Hessische Landesbank ("HeLaBa") ervan af terugbetaling te vorderen van 10 miljoen DEM, een onderdeel van een groter pakket vorderingen.

Op 30 april 1997 besloot de Commissie de procedure van artikel 93, lid 2, van het EG-Verdrag in te leiden ten aanzien van de aan Triptis toegekende staatssteun. De Commissie kwam tot de slotsom dat de BvS-lening ten belope van 8 miljoen DEM (vermeerderd met rente) steun vormde die, overeenkomstig artikel 93, lid 3, van het EG-Verdrag, bij de toekenning ervan aan de Commissie had moeten worden meegedeeld. Voorts rees de vraag of de afstand door HeLaBa van terugbetaling van 10 miljoen DEM steun vormde in de zin van artikel 92, lid 1, van het EG-Verdrag.

De procedure werd vooral om de volgende twee redenen ingeleid:

1. daar HeLaBa in handen is van de staat, betwijfelde de Commissie of de bank, door afstand van terugbetaling van de lening te doen, wel gehandeld had als een particuliere bank. Om deze reden bleef onzekerheid bestaan ten aanzien van het precieze bedrag van de toegekende steun. Dit probleem moest tijdens de procedure worden opgehelderd;

2. Triptis produceerde in een markt met grote overcapaciteit. ln het kader van de herstructurering van de onderneming bracht de onderneming haar capaciteit terug met 50 %; een verdere capaciteitsinkrimping die evenredig zou zijn met de nieuwe steun, was evenwel niet gepland. Gezien de grote overcapaciteit in de porseleinsector was de kans reëel dat de steun ten gunste van Triptis de mededinging in aanzienlijke mate ongunstig zou beïnvloeden en schade zou berokkenen aan concurrenten die geen steun ontvingen. In andere gevallen in dezelfde sector hebben concurrenten bezwaar tegen mogelijke steun gemaakt.

Op grond daarvan rees ernstige twijfel ten aanzien van de verenigbaarheid van deze steun met de in artikel 92, lid 3, onder a) en c), van het EG-Verdrag vastgestelde uitzonderingsbepalingen en inzonderheid met de communautaire kaderregeling voor reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden (3).

Op geen enkel moment heeft de Commissie twijfel geuit aan de levensvatbaarheid van de onderneming.

III

Duitsland deelde de Commissie pas bij brief van 11 juli 1997 mee dat op 30 april 1997 de Gesamtvollstreckung-procedure (de faillissementsprocedure in de nieuwe Duitse deelstaten) was ingeleid. De Duitse regering had, volgens haar eigen verklaringen, pas in juli kennis van de Gesamtvollstreckung gekregen. Daarom was Duitsland voornemens de aanmelding van de steun in te trekken.

Bij brief van 28 juli 1997 werd Duitsland meegedeeld dat een intrekking van de aanmelding niet mogelijk was, omdat de steun in juli en september 1996 - vóór de aanmelding ervan - was toegekend, en dat de procedure van artikel 93, lid 2, van het EG-Verdrag ten aanzien van deze steunmaatregelen reeds was ingeleid. Voorts werd Duitsland meegedeeld dat de Commissie bij haar beoordeling uitgegaan was van het tijdstip waarop de steun was toegekend en dat het feit dat de steun tijdens de Gesamtvollstreckung-procedure voor de lijst van vorderingen was aangemeld, hierin geen verandering bracht.

Uit de op 8 september 1997 verstrekte informatie blijkt dat voor de lening van 10 miljoen DEM, waarvoor HeLaBa in het kader van het gecoördineerde optreden van de terugbetaling heeft afgezien, een garantie van 90 % was verleend door de deelstaat Thüringen. Deze garantie was niet aangemeld en moest derhalve als onrechtmatig worden aangemerkt. Nadat HeLaBa van het vorderen van terugbetaling had afgezien, deed zij een beroep op de door de Thüringen verstrekte garantie en kreeg vervolgens 90 % van het oorspronkelijke bedrag van de lening uitbetaald (9 miljoen DEM). Aangezien het afzien van de terugbetaling en de betaling van de garantie reeds in 1996 plaatsvonden, maakten HeLaBa noch Thüringen tijdens de Gesamtvollstreckung-procedure aanspraak op de lening of de garantie.

Voorts had Thüringen in 1993 en 1994 ten aanzien van HeLaBa voor leningen ten belope van 26,75 miljoen DEM garanties verleend (als zekerheid voor 90 % van het totale werkelijke bedrag van de lening), zonder de Commissie daarvan in kennis te stellen. ln het kader van de privatisering had het ministerie van Financiën van de deelstaat Thüringen deze garanties verleend voor investeringskredieten ten belope van 14,75 miljoen DEM en 5 miljoen DEM en garanties voor werkingsmiddelen ten belope van 7 miljoen DEM. ln dit bedrag is de garantie van 90 % voor de lening van 10 miljoen DEM, waarvoor in 1996 van terugbetaling werd afgezien, reeds meegerekend. Daar Thüringen deze garantie reeds aan HeLaBa heeft betaald (in totaal 9 miljoen DEM), moet ook dit bedrag bij de beoordeling van de steun in aanmerking worden genomen.

In het kader van de Gesamtvollstreckung maakte HeLaBa aanspraak op de overblijvende leningen van 16,75 miljoen DEM, maar dit bedrag kan in het kader van die procedure slechts voor een uiterst beperkt gedeelte worden vereffend. Bijgevolg moet met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden aangenomen dat de desbetreffende garanties worden uitbetaald. Daarom moeten alle onrechtmatig verleende garanties, die een steunbedrag van 24,075 miljoen DEM bedragen, bij de beoordeling in aanmerking worden genomen.

Bij brief van 1 december 1997 deelde Duitsland, in antwoord op de inleiding van de procedure, mee dat de BvS een geldboete van 8,75 miljoen DEM wegens niet-nagekomen verbintenissen inzake werkverschaffing, een geldboete van 2,685 miljoen DEM wegens het niet-aangetoonde juiste gebruik van reserves, alsmede de lening van 8 miljoen DEM (vermeerderd met rente), van terugbetaling waarvan in het kader van het gecoördineerde optreden was afgezien, in het kader van de Gesamtvollstreckung-procedure als vorderingen had ingediend.

IV

Na het faillissement van Triptis trachtte de curator een koper te vinden aan wie de activa van de onderneming in het kader van een tweede privatisering konden worden verkocht, om zo de bedrijfsactiviteiten van de onderneming in stand te houden (Auffanglösung, afsplitsingsconstructie). De onderneming werd aan diverse porseleinfabrieken in Duitsland, Europa en daarbuiten aangeboden. De THA ontving 13 aanbiedingen. De overeenkomst zou worden gesloten met de investeerder die het beste plan en het beste aanbod voorlegde.

Uiteindelijk bleven twee kandidaat-overnemers over, het Duitse Winterling Porzellan AG uit Kirchenlamitz en het Franse Medart de Noblat uit Limoges. Op 18 juni 1997 werden de activa van Triptis GmbH voor 2,5 miljoen DEM aan Winterling verkocht. Daarenboven bood Winterling een investeringsgarantie van 8 miljoen DEM en het behoud van 160 arbeidsplaatsen. Op grond hiervan werd het aanbod van Winterling als het beste aanbod aangemerkt; Medart de Noblat wilde namelijk slechts 1 miljoen DEM betalen, voor 4 miljoen DEM investeringen toezeggen en geen enkele garantie geven inzake werkgelegenheid.

Wat de capaciteitsinkrimping betreft, bedroeg de capaciteit volgens de verstrekte informatie in 1996 3 000 ton, met een benutting van 2 300 ton in een systeem van vijf werkdagen. In het "nieuwe" Triptis zou de capaciteit niet verder worden teruggebracht, maar op 3 000 ton blijven, met een benutting van 2 880 ton in een systeem van zeven werkdagen.

De nieuwe onderneming zal weliswaar geen enkele herstructureringssteun ontvangen, maar toch is de deelstaat Thüringen voornemens, in het kader van het goedgekeurde 26ste kaderplan van de Gemeinschaftsaufgabe (4), middelen uit dit plan voor nieuwe investeringen toe te kennen.

V

Bij brief van 16 december 1997 deed de Commissie Duitsland de opmerkingen toekomen die zij van derden - in dit geval een Spaanse concurrent - had ontvangen na de bekendmaking van het besluit tot inleiding van de procedure.

De Spaanse concurrent toonde zich bezorgd over de gevolgen voor de Europese porseleinmarkt van een herstructurering van Triptis met financiële steun van de staat. De concurrent stelde dat Triptis aanzienlijk werd bevoordeeld: zelf moest hij de herstructurering van zijn onderneming met eigen middelen financieren, terwijl Triptis daarvoor staatssteun ontving. Dit betekende een ernstige afbreuk aan de mededinging op een markt met enorme overcapaciteit; ook zou de concurrenten die van de staat geen financiële steun ontvingen, schade worden toegebracht. Voorts bestreed de concurrent dat de flexibiliteit waarmee de Commissie bij capaciteitsinkrimping in steungebieden kan optreden haar de mogelijkheid gaf geheel van capaciteitsinkrimping af te zien. Om deze reden moet aan herstructureringssteun steeds een capaciteitsinkrimping verbonden zijn. Daarom kon hij enkel met een beperktere inkrimping genoegen nemen. Als derde argument voerde hij aan dat Triptis voornemens was haar exportaandeel van 20 % tot 38 % te verhogen, hetgeen gezien de reeds bestaande sterke overcapaciteit op de markt ten koste van de West-Europese concurrenten van de onderneming zou gaan.

VI

Bij brief van 1 december 1997 deed Duitsland zijn antwoord op de opmerkingen van de Spaanse concurrent toekomen.

In deze brief werd bevestigd dat HeLaBa in het kader van de Gesamtvollstreckung aanspraak maakte op 16,75 miljoen DEM, terwijl de deelstaat Thüringen dit voor de 9 miljoen DEM die HeLaBa op grond van de garantie had gevorderd, naliet.

De BvS maakte aanspraak op in totaal 19 717 567 DEM (een geldboete van 8,75 miljoen DEM wegens niet-nagekomen verbintenissen inzake werkverschaffing, een geldboete van 2,685 miljoen DEM wegens het niet-aangetoonde juiste gebruik van reserves en 8 miljoen DEM (vermeerderd met rente) uit hoofde van de lening waarvoor was afgezien van terugbetaling.

Wat de capaciteit betreft, werd verwezen naar de aanmelding, waarin reeds sprake was van een capaciteitsinkrimping van 6 500 ton tot 3 000 ton sinds de privatisering van 1993; ook werd er nogmaals op gewezen dat voor de toekomst geen verdere inkrimpingen in verhouding tot de nieuwe steun waren gepland.

VII

In het kader van de procedure van artikel 93, lid 2, van het EG-Verdrag werd het standpunt van de Commissie bevestigd dat de BvS-lening van 8 miljoen DEM (vermeerderd met rente) als steun in de zin van artikel 92, lid 1, van het EG-Verdrag moet worden aangemerkt en onverenigbaar is met de uitzonderingsregelingen van artikel 92, lid 3, en met name met de kaderregeling voor reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden, die als enige grondslag voor de goedkeuring van de steun zou kunnen dienen.

Hetzelfde geldt voor de onwettige garanties van de deelstaat Thüringen ten bedrage van 26,75 miljoen DEM, die tijdens de procedure bekend geraakten.

Voorts werd vastgesteld dat het feit dat HeLaBa in het kader van een gecoördineerd optreden ervan afzag terugbetaling te vorderen van een lening van 10 miljoen DEM op zich geen steun in de zin van artikel 92, lid 1, van het EG-Verdrag vormt, omdat de lening voor 90 % door de staat werd gegarandeerd. Door een dergelijke garantie wordt het risico dat een bank neemt wanneer zij een onderneming een lening verstrekt (ongeacht of het om een onderneming in moeilijkheden gaat of niet), nagenoeg volledig naar de overheid doorgeschoven, terwijl de bank zelf bijna geen risico meer draagt.

1. De 8 miljoen DEM (vermeerderd met rente) die BvS ten gunste van Triptis toekende in de vorm van een lening tegen een rente van 4,4 %, is zonder twijfel steun in de zin van artikel 92, lid 1, van het EG-Verdrag en artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst. Daar de onderneming zich sinds haar privatisering in 1993 in moeilijkheden bevond, zou geen enkele particuliere bank en geen enkele particuliere investeerder een lening hebben toegekend tegen een rente onder de marktrente, die in 1996 ongeveer 7,33 % bedroeg. De oorzaken van de moeilijkheden liggen in hoofdzaak bij de late privatisering, omdat tot dan toe geen particuliere investeerder kon worden gevonden, zodat ook geen herstructureringsplan kon worden opgesteld en ten uitvoer gelegd. Daardoor konden de noodzakelijke investeringen pas met vertraging aanvangen, en liepen de schulden van de onderneming hoog op, terwijl zij met verouderde installaties - en dus inefficiënt - moest produceren.

In het kader van het gecoördineerde optreden werd dan afstand gedaan van de terugbetaling van de lening van 8 miljoen DEM (vermeerderd met rente). De steunintensiteit bedroeg reeds ongeveer 100 %, omdat het ging om een onderneming in de zin van de mededeling van de Commissie aan de lidstaten betreffende de toepassing van de artikelen 92 en 93 van het EG-Verdrag op openbare bedrijven in de industriesector (5), die zich in moeilijkheden bevond. Bijgevolg leidde het afzien van de terugbetaling niet tot een verhoging van de steunintensiteit.

2. Als steun in de zin van artikel 92, lid 1, van het EG-Verdrag zijn eveneens aan te merken de garanties van Thüringen ten belope van 26,75 miljoen DEM (in diverse afzonderlijke tranches). Het steunbestanddeel van een dergelijke garantie komt in de regel overeen met het verschil tussen de rente voor een lening tegen marktvoorwaarden en de daadwerkelijke, door de garantie toegekende rente. De Commissie heeft zich - zoals in Beschikking 94/696/EG (6) - steeds op het standpunt gesteld dat in elk geval waarin geen enkele kredietinstelling wegens de moeilijke financiële situatie bereid zou zijn zonder staatsgarantie krediet te verlenen, het volledige kredietbedrag als steun moet worden aangemerkt. Omdat het hier een garantie van 90 % betreft, beloopt de toegekende steun 24,075 miljoen DEM.

Wat de ten gunste van Triptis toegekende steun betreft, moet ervan worden uitgegaan dat deze vermoedelijk kan leiden tot vervalsing van de mededinging en een ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer tussen de lidstaten. Triptis produceert en verkoopt huishoudporselein in het hogere A-segment. In 1995 bedroeg het relevante marktsegment in de oude deelstaten ongeveer 341 miljoen DEM en in de nieuwe deelstaten ongeveer 98 miljoen DEM. Het aandeel van Triptis op de Duitse markt, die een van de grootste afzonderlijke markten in de Gemeenschap is, bedroeg 3,6 %. In de sector keramiek/porselein is er een intensief handelsverkeer tussen Duitsland en de andere lidstaten. In 1993 beliep de Duitse invoer van tafel- en sierkeramiek 357,02 miljoen ECU en de uitvoer 403,97 miljoen ECU.

De productiewaarde van de keramieksector in de Gemeenschap bedraagt 17 miljard ECU en biedt werkgelegenheid aan 210 000 personen in meer dan 2 500 ondernemingen. In de periode 1984-1993 steeg de Europese productie gemiddeld met 0,9 % per jaar en nam de consumptie met 1,18 % toe. Triptis nam intensief deel aan het intracommunautaire handelsverkeer. Bijna 20 % van haar productie werd op de West-Europese markt afgezet, vooral in Italië, Frankrijk en Zweden. Elke steunmaatregel ten gunste van Triptis zou derhalve kunnen leiden tot een versterking van haar marktpositie ten opzichte van de concurrenten in de Gemeenschap die geen aanspraak op staatssteun kunnen maken.

Het steunprogramma voor garanties van de deelstaat Thüringen (7), waarop de garanties van 1993 en 1994 blijkbaar waren gebaseerd (8), was op dat ogenblik niet aangemeld en is ook voor de periode 1992-1994 tot dusver niet goedgekeurd. Bijgevolg werd de steun niet toegekend in het kader van een goedgekeurd steunprogramma en moest hij dus, overeenkomstig artikel 93, lid 3, van het EG-Verdrag, vóór de tenuitvoerlegging ervan afzonderlijk worden aangemeld. Duitsland is deze verplichtingen van artikel 93, lid 3, van het EG-Verdrag niet nagekomen, daar de lening van de BvS en de garanties van de deelstaat zonder voorafgaande goedkeuring van de Commissie werden verleend. Het betreft dus onwettige steun.

Het was evenwel mogelijk geweest voor de steun een vrijstelling te verkrijgen van het verbod op iedere vorm van steun in de zin van artikel 92, lid 1, van het EG-Verdrag. Op de afwijkingen van artikel 92, lid 2, van EG-Verdrag kan in dit geval geen beroep worden gedaan, gezien de aard van de steun en het feit dat niet werd getracht te voldoen aan de voorwaarden voor toepassing van deze afwijkingen.

Wat de afwijkingen van artikel 92, lid 3, van het EG-Verdrag betreft, is het inderdaad juist dat Triptis gevestigd is in een gebied met een ernstig gebrek aan werkgelegenheid of met een abnormaal lage levensstandaard. Overeenkomstig artikel 92, lid 3, onder a), van het EG-Verdrag kan steun ter bevordering van de economische ontwikkeling van dergelijke streken als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt worden beschouwd. De onderhavige steun droeg zeker niet bij tot de economische ontwikkeling van de regio, omdat hij in de eerste plaats diende om een verliesgevende onderneming op de markt te houden, en niet om arbeidsplaatsen en investeringen te scheppen. Daarom moet de steun worden aangemerkt als ad-hocsteun, waarmee het herstel van de levensvatbaarheid van een in een economisch zwakke regio gevestigde onderneming in moeilijkheden wordt beoogd.

Omdat het de herstructurering van een onderneming in moeilijkheden betreft, moet de verenigbaarheid worden beoordeeld overeenkomstig artikel 92, lid 3, onder c). Wil de steun voor de afwijking van artikel 92, lid 3, onder c), van het EG-Verdrag in aanmerking komen, dan moet deze voldoen aan de desbetreffende voorschriften van de communautaire kaderregeling voor reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden. Daarom moet de steun meer bepaald:

- de levensvatbaarheid van de onderneming binnen een redelijk tijdsbestek herstellen, op grond van een levensvatbaar en realistisch herstructureringsplan;

- buitensporige vervalsing van de mededinging vermijden. Dit betekent dat steun in het kader van de voormelde kaderregeling enkel kan worden goedgekeurd wanneer maatregelen worden genomen om nadelige gevolgen voor concurrenten zoveel mogelijk te compenseren, daar de steun anders het gemeenschappelijk belang zou schaden en niet in aanmerking zou komen voor een vrijstelling op grond van artikel 92, lid 3, onder c), van het EG-Verdrag. Wanneer uit een objectieve beoordeling van de vraag- en aanbodzijde van een relevante markt in de Gemeenschap blijkt dat er sprake is van structurele overcapaciteit, dient het herstructureringsplan, evenredig met de hoogte van het ontvangen steunbedrag, bij te dragen tot de herstructurering van de betrokken bedrijfstak in de Gemeenschap door onomkeerbare vermindering of sluiting van capaciteit. Wel kan de Commissie dit beginsel in een gebied van artikel 93, lid 3, onder a), van het EG-Verdrag soepeler toepassen;

- in omvang tot het strikt noodzakelijke minimum beperkt zijn. Uit de analyse van de maatregelen moet blijken dat de steun in verhouding staat tot de kosten en baten van de herstructurering. De steun moet in zodanige vorm worden verleend dat de onderneming niet de beschikking krijgt over extra middelen. Evenmin mag de steun worden gebruikt voor agressieve, marktvervalsende activiteiten, noch voor investeringen die voor de herstructurering niet nodig zijn, maar voor de oplossing van specifieke problemen van de onderneming essentieel zijn.

Wat de eerste voorwaarde betreft, heeft de Commissie bij de inleiding van de procedure van artikel 93, lid 2, op grond van de door Duitsland bij de aanmelding en nadien verstrekte cijfergegevens geen enkele twijfel geuit ten aanzien van de levensvatbaarheid van de onderneming. Volgens deze prognoses zou de jaaromzet blijven stijgen en zou in het jaar 1997/1998 de rendabiliteit hersteld zijn en de winst 1,25 miljoen DEM bedragen. Daarom betrof de twijfel, die leidde tot de inleiding van de procedure, enkel de capaciteit en de precieze omvang van de steun. Zoals op 30 april 1997 bij het faillissement van de onderneming bleek, waren de cijfers, die pas vijf maanden voordien waren meegedeeld, blijkbaar ofwel reeds achterhaald toen zij bij de Commissie binnenkwamen ofwel gebaseerd op onrealistische uitgangspunten. Bovendien blijkt Duitsland hiervan op de hoogte te zijn geweest voordat de Commissie in kennis werd gesteld.

Voorts was de Commissie bij de inleiding van de procedure niet op de hoogte van 26,75 miljoen DEM onrechtmatige steun, in de vorm van garanties van de deelstaat Thüringen. Ook blijkt dat in 1993 en 1994 - dus toen de steun werd toegekend - geen levensvatbaar herstructureringsplan bestond en bijgevolg ook geen inspanningen werden geleverd die in verhouding stonden tot deze steun.

Zo was het, ondanks alle inspanningen, niet mogelijk de rendabiliteit van Triptis te herstellen en tegelijkertijd werd ook de doelstelling van het gecoördineerde optreden - Triptis van het faillissement redden - niet bereikt.

Ten aanzien van de tweede voorwaarde moet worden opgemerkt dat in de loop van de procedure bleek dat er in de sector porselein inderdaad overcapaciteit bestaat. De productie en het verbruik van keramische producten kenden in de periode van 1984 tot 1991 een aanhoudende stijging in de hele Gemeenschap, waarna in 1992 en 1993 een terugval kwam. Sinds 1994 wordt gerekend op een verbetering van de productiecijfers. Ook een uitvoerstijging kan de concurrentiedruk in deze bedrijfstak niet wegnemen. De gespannen concurrentiesituatie zou eerder nog verscherpt kunnen worden, niet alleen door capaciteitsoverschotten in de Gemeenschap, maar ook door een toenemende invoer vanuit Zuidoost-Azië en de Centraal- en Oost-Europese landen - vooral de Tsjechische Republiek en Hongarije -, die van hun handelsovereenkomsten met de Gemeenschap profiteren. Een en ander leidde tot hoge productiekosten en het capaciteitsoverschot in de sector tafelkeramiek van de Gemeenschap. Tot de voltooiing van de herstructurering moet daarom nog een lange weg worden afgelegd.

Tijdens de procedure werd vastgesteld dat de steun voor Triptis gezien de sterke overcapaciteit in de porseleinsector inderdaad een buitensporige mededingingsvervalsing is en dat dus ook de concurrenten die geen steun ontvangen en de structurele aanpassing op eigen kracht moeten bewerkstelligen, door deze steunverlening extra schade lijden. De stelling dat de steun ten behoeve van Triptis de mededinging buitensporig zou vervalsen, wordt bevestigd door de reactie die de Commissie van een Spaanse concurrent ontving.

Volgens de derde voorwaarde moet ervoor worden gezorgd dat de onderneming als gevolg van de toegekende steun geen overmatige extra middelen ontvangt, waardoor zij een agressief marktbeleid kan voeren dat geen verband met het herstructureringsproces houdt. Een groot deel van de steun werd reeds in 1993 en 1994 toegekend en werd door de hoge schulden en rentelasten veroorzaakt. Hetzelfde geldt voor de aan Triptis ter beschikking gestelde 8 miljoen DEM, waarvan 600 000 DEM als liquide middelen beschikbaar was gesteld en 7,4 miljoen DEM als dekking voor de verliezen uit de periode 1994-1996 diende.

Wat de evenredigheid van de steun betreft, heeft Triptis zelf reeds 17 miljoen DEM bijgedragen aan de investeringen en 24,7 miljoen DEM aan de dekking van verliezen. In 1996 verbond de onderneming zich er ook toe verdere investeringen ten belope van 2,5 miljoen DEM te zullen doen, waaraan de investeerders elk 100 000 DEM bijdroegen. Aangezien de eigen middelen van de onderneming hiermee uitgeput zijn, is een verdere financiële participatie niet meer mogelijk. Daar het om particulieren gaat en niet om een onderneming met overeenkomstige financiële structuur, kan deze participatie als adequaat worden aangemerkt.

Omdat de steun al niet voldoet aan twee van de drie criteria van de kaderregeling, is een goedkeuring van de steun op grond van artikel 92, lid 3, onder c), van het EG-Verdrag niet mogelijk.

Gelet op alle aangevoerde feiten moet de Commissie tot de slotsom komen dat zowel de door de BvS toegekende lening van 8 miljoen DEM (vermeerderd met rente) als de diverse door de deelstaat Thüringen verleende garanties ten belope van 26,75 miljoen DEM (met een steunintensiteit van 24,075 miljoen DEM) als steun moeten worden aangemerkt die onder geen enkele van de afwijkingen van artikel 92, lid 3, van het EG-Verdrag valt.

3. Het feit dat HeLaBa in het kader van het gecoördineerde optreden ervan afziet de terugbetaling te vorderen van de lening van 10 miljoen DEM, vormt op zich geen steun, omdat dit gebeurde in het kader van een staatsgarantie van 90 %, die het steunbestanddeel van deze transactie vormt. In dit verband mag worden aangenomen dat het om een transactie onder normale marktvoorwaarden gaat, ook al stelt de overheid zekerheid voor 90 % van de lening en neemt zij daarmee het grootste deel van het risico ten laste.

4. In verband met de afsplitsingsconstructie, die na het faillissement van Triptis werd opgezet en waarbij Winterling de activa van de onderneming overnam, moet nog worden uitgemaakt in hoeverre dit aanbod als het beste kan worden beschouwd. Na een open en onbeperkte biedprocedure bleven nog twee kandidaten over, Winterling en het Franse Médar de Noblat. Winterling bood een koopprijs van 2,5 miljoen DEM, gaf garanties voor 8 miljoen DEM investeringen en verbond zich ertoe 160 werknemers over te nemen. Médar de Noblat bood 1 miljoen DEM, gaf garanties voor 4 miljoen DEM investeringen en deed geen toezeggingen inzake werkgelegenheid. Op basis hiervan kon het aanbod van Winterling als het beste worden beschouwd. De activa van Triptis werden vervolgens op 18 juni 1997 aan Winterling verkocht. Daarom kan worden geconcludeerd dat bij de verwerving van de activa van Triptis door Winterling de steunmaatregelen geen rol speelden.

Uit de op 9 september 1997 door Duitsland verstrekte informatie blijkt dat de nieuwe onderneming geen enkele herstructureringssteun zal ontvangen. Een uitzondering hierop zijn de middelen die Thüringen binnen het raam van het goedgekeurde kaderplan van de 26ste Gemeinschaftsaufgabe voor nieuwe investeringen wil verlenen. Daarom moet deze subsidie weliswaar als steun worden aangemerkt, maar is zij gedekt door een goedkeuring van de Commissie. Alle verdere steun ten gunste van de nieuwe onderneming moet bij de Commissie worden aangemeld.

VIII

Wanneer wordt vastgesteld dat steun niet verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt, verlangt de Commissie van de lidstaat dat hij de steun van de ontvanger terugvordert (9). Aangezien dit bij de maatregelen ten gunste van Triptis, waarop de onderhavige beschikking betrekking heeft, het geval is, dient de steun te worden teruggevorderd. Aan deze beoordeling wordt niets afgedaan door het feit dat Triptis intussen de Gesamtvollstreckung heeft aangevraagd.

De terugvordering van de steun geschiedt volgens het Duitse recht, met inbegrip van de bepalingen betreffende moratoire interest over publiekrechtelijke vorderingen tegen het geldende referentiepercentage, te rekenen vanaf de dag waarop de steun is verleend (10).

Overeenkomstig het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 21 maart 1990 in zaak C-142/87, België/Commissie (11), moeten de toepasselijke bepalingen bij de terugvordering van steun aldus worden toegepast dat de door het Gemeenschapsrecht verlangde terugbetaling niet praktisch onmogelijk wordt gemaakt. Eventuele procesrechtelijke of andere moeilijkheden bij de uitvoering van de maatregel hebben geen invloed op de rechtmatigheid ervan,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

Zowel de door de Bundesanstalt vereinigungsbedingter Sonderaufgaben toegekende lening van 8 miljoen DEM (vermeerderd met rente) als de door de deelstaat Thüringen ten gunste van Triptis Porzellan GmbH (in afzonderlijke tranches) verleende garantie voor 90 % van een lening van 26,75 miljoen DEM (steunbedrag: 24,075 miljoen DEM) zijn onwettig, omdat zij zijn toegekend zonder vooraf overeenkomstig artikel 93, lid 3, van het EG-Verdrag bij de Commissie te zijn aangemeld.

De steunmaatregelen zijn overeenkomstig artikel 92, lid 1, van het EG-Verdrag en artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt, omdat zij niet voldoen aan de in de voormelde artikelen genoemde voorwaarden voor een vrijstelling of afwijking.

Artikel 2

Duitsland ziet erop toe dat de in artikel 1 vermelde steun binnen twee maanden na de datum van kennisgeving van deze beschikking volledig wordt teruggevorderd en terugbetaald.

De terugvordering van de steun geschiedt volgens de procedures en voorschriften van het Duitse recht, met inbegrip van de bepalingen betreffende moratoire interest over publiekrechtelijke vorderingen, waarbij rente verschuldigd is vanaf de datum waarop de steun is verleend tot de dag van terugbetaling ervan, berekend op basis van het referentiepercentage dat op dat ogenblik werd gebruikt voor de berekening van het nettosubsidie-equivalent voor regionale steun in Duitsland.

Deze bepalingen moeten aldus worden toegepast dat de door het Gemeenschapsrecht verlangde terugbetaling niet praktisch onmogelijk wordt gemaakt. Eventuele procesrechtelijke of andere moeilijkheden bij de uitvoering van de maatregel hebben geen invloed op de rechtmatigheid ervan.

Artikel 3

Duitsland deelt de Commissie binnen twee maanden na de datum van kennisgeving van deze beschikking mee welke maatregelen het heeft genomen om hieraan te voldoen.

Artikel 4

Deze beschikking is gericht tot de Bondsrepubliek Duitsland.

Gedaan te Brussel, 22 april 1998.

Voor de Commissie

Karel VAN MIERT

Lid van de Commissie

(1) PB C 250 van 15. 8. 1997, blz. 3.

(2) E 15/92 (niet gepubliceerd). Van het totale bedrag aan leningen ten belope van 34,71 miljoen DEM, diende 19,26 miljoen DEM ter garantie van de liquiditeit, 7,25 miljoen DEM voor investeringsdoeleinden en 8,2 miljoen DEM ter dekking van verliezen. Aangezien de onderneming beneden de voor de Treuhand-regeling vastgelegde drempels van 1 500 werknemers en 150 miljoen DEM financiële verplichtingen vanwege de THA bleef, was geen afzonderlijke aanmelding noodzakelijk.

(3) PB C 368 van 23. 12. 1994, blz. 12.

(4) Staatssteun nr. N 123/97.

(5) PB C 307 van 13. 11. 1993, blz. 3.

(6) PB L 273 van 25. 10. 1994, blz. 22.

(7) Richtsnoeren voor het stellen van garanties door de deelstaat Thüringen ten behoeve van de economie en de vrije beroepen van 18 juni 1992. Zoals in brief SG(96) D/11031 van de Commissie uitdrukkelijk werd vastgesteld, werd bij de goedkeuring van het volgende garantieplan voor 1996 geen rekening met eerdere versies gehouden.

(8) Tijdens de procedure heeft Thüringen zich op geen enkel ogenblik op deze rechtsgrondslag beroepen.

(9) Mededeling van de Commissie van 24 november 1983 (PB C 318 van 24.11.1983, blz. 3).

(10) Schrijven SG(91) D/4577 van de Commissie aan de lidstaten van 4 maart 1991.

(11) Jurispr. 1990, blz. I-959, r.o. 58 tot en met 63.