Verordening (EG) nr. 2532/98 van de Raad van 23 november 1998 met betrekking tot de bevoegdheid van de ECB om sancties op te leggen
Publicatieblad Nr. L 318 van 27/11/1998 blz. 0004 - 0007
VERORDENING (EG) Nr. 2532/98 VAN DE RAAD van 23 november 1998 met betrekking tot de bevoegdheid van de ECB om sancties op te leggen DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (het "Verdrag"), inzonderheid op artikel 108 A, lid 3, en artikel 34.3 van protocol nr. 3 betreffende de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank (de "statuten"), Gezien de aanbeveling van de Europese Centrale Bank (de "ECB") (1), Gezien het advies van het Europees Parlement (2), Gezien het advies van de Commissie (3), Volgens de procedure van artikel 106, lid 6, van het Verdrag en van artikel 42 van de statuten en onder de voorwaarden van artikel 109 K, lid 5, van het Verdrag en punt 7 van protocol nr. 11 betreffende enkele bepalingen met betrekking tot het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, (1) Overwegende dat deze verordening, overeenkomstig artikel 34.3 juncto artikel 43.1 van de statuten, punt 8 van het protocol nr. 11 en punt 2 van protocol nr. 12 betreffende enkele bepalingen inzake Denemarken, geen rechten verleent noch verplichtingen oplegt aan niet-deelnemende lidstaten; (2) Overwegende dat de Raad ingevolge artikel 34.3 van de statuten dient te bepalen binnen welke grenzen en onder welke voorwaarden de ECB gerechtigd is om ondernemingen boeten of dwangsommen op te leggen bij niet-naleving van de verplichtingen krachtens haar verordeningen en beschikkingen; (3) Overwegende dat niet-naleving van de verplichtingen krachtens verordeningen en beschikkingen van de ECB zich op verschillende tot de bevoegdheden van de ECB behorende gebieden kan voordoen; (4) Overwegende dat het wenselijk is, met het oog op de uniforme toepassing van sancties op de verschillende bevoegdheidsgebieden van de ECB, alle algemene en procedurele bepalingen met betrekking tot de toepassing van dergelijke sancties in één enkele verordening van de Raad op te nemen; dat andere verordeningen van de Raad voorzien in specifieke sancties op specifieke gebieden en dat zij voor wat betreft de beginselen en procedures met betrekking tot de toepassing van die sancties verwijzen naar de onderhavige verordening; (5) Overwegende dat deze verordening - met het oog op het creëren van een effectief systeem voor de administratie van sancties - de ECB enige speelruimte moet laten, zowel wat betreft de betrokken procedures als wat betreft de tenuitvoerlegging daarvan binnen de grenzen en onder de voorwaarden vastgelegd in deze verordening; (6) Overwegende dat aan het Europees Stelsel van centrale banken ("ESCB") en de ECB is opgedragen voorbereidingen te treffen om volledig operationeel te worden in de derde fase van de Economische en Monetaire Unie (hierna "fase 3" te noemen); dat een tijdige voorbereiding absoluut nodig is, wil het ESCB in staat zijn zich in fase 3 van zijn taken te kwijten; dat de vaststelling, vóór fase 3, van de voorschriften inzake het opleggen van sancties aan ondernemingen bij niet-naleving van op hen rustende verplichtingen krachtens verordeningen en beschikkingen van de ECB, een wezenlijk onderdeel van de voorbereiding vormt; dat het wenselijk is de marktdeelnemers zo snel mogelijk te informeren over nadere regels die de ECB nodig kan achten met het oog op de toepassing van sancties; dat derhalve de ECB vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening regelgevende bevoegdheid moet worden verleend; (7) Overwegende dat de bepalingen van deze verordening alleen dan effectief kunnen worden toegepast als de deelnemende lidstaten ervoor hebben gezorgd dat hun autoriteiten de bevoegdheden hebben om de ECB bij te staan en volledige samenwerking te verlenen bij de tenuitvoerlegging van de niet-nalevingsprocedure zoals voorgeschreven in deze verordening, overeenkomstig artikel 5 van het Verdrag; (8) Overwegende dat de ECB een beroep zal kunnen doen op de nationale centrale banken voor de uitvoering van de taken van het ESCB voorzover dit mogelijk en passend wordt geacht; (9) Overwegende dat beschikkingen uit hoofde van deze verordening die een geldelijke verplichting inhouden, executoriale titel vormen overeenkomstig artikel 192 van het Verdrag, HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD: Artikel 1 Definities Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder: 1. "deelnemende lidstaat": een lidstaat die de ene munt overeenkomstig het Verdrag heeft aangenomen; 2. "nationale centrale bank": de centrale bank van een deelnemende lidstaat; 3. "ondernemingen": private of publieke natuurlijke of rechtspersonen (uitgezonderd publiekrechtelijke rechtspersonen tijdens de uitoefening van hun publieke functie) in een deelnemende lidstaat die onderworpen zijn aan de verplichtingen die voort- vloeien uit de verordeningen en beschikkingen van de ECB, met inbegrip van bijkantoren of andere vaste inrichtingen gesitueerd in een deelnemende lidstaat, waarvan het hoofdkantoor of de statutaire zetel zich niet in een deelnemende lidstaat bevindt; 4. "niet-naleving": de omstandigheid dat een onderneming niet heeft voldaan aan de verplichtingen voortvloeiende uit de verordeningen of beschikkingen van de ECB; 5. "boete": een eenmalig door een onderneming te betalen bedrag, als sanctie; 6. "dwangsommen": door een onderneming te betalen geldbedragen, als sanctie voor een geval van niet-naleving dat zich uitstrekt over een zekere tijdspanne, in rekening te brengen voor elke dag dat de niet-naleving voortduurt, gerekend vanaf de dag van kennisgeving van een beschikking krachtens artikel 3, lid 1, tweede alinea, die beëindiging van de niet-naleving voorschrijft; 7. "sancties": de boeten en dwangsommen die als gevolg van niet-naleving zijn opgelegd. Artikel 2 Sancties 1. Tenzij anders bepaald in specifieke verordeningen van de Raad dient de ECB bij het opleggen van boeten en dwangsommen aan ondernemingen de volgende maxima in acht te nemen: a) boeten bedragen ten hoogste 500 000 EUR en b) dwangsommen bedragen ten hoogste 10 000 EUR per dag dat de niet-naleving voortduurt. Dwangsommen kunnen, nadat de onderneming kennis is gegeven van een beschikking krachtens artikel 3, lid 1, tweede alinea, gedurende maximaal zes maanden worden opgelegd. 2. De ECB zal zich bij haar besluit al dan niet een sanctie op te leggen en bij het vaststellen van een passende sanctie door het proportionaliteitsprincipe laten leiden. 3. De ECB zal in voorkomend geval rekening houden met de omstandigheden van elk specifiek geval, zoals: a) aan de ene kant, de goede trouw en mate van openheid van de betrokken onderneming bij de interpretatie en nakoming van de verplichtingen voortvloeiende uit de verordeningen of beschikkingen van de ECB alsook de bereidwilligheid en coöperatieve houding van de onderneming, of, aan de andere kant, enig bewijs van moedwillige misleiding door de functionarissen van de onderneming; b) de ernst van de gevolgen van de niet-naleving; c) het herhalen, de frequentie of de duur van niet-naleving door de onderneming; d) de winst behaald door de onderneming als gevolg van de niet-naleving; e) de economische omvang van de onderneming, en f) eerdere sancties, door andere instanties aan dezelfde onderneming opgelegd op grond van dezelfde feiten. 4. Wanneer de niet-naleving bestaat in het niet-uitvoeren van een taak, ontslaat de toepassing van een sanctie de onderneming niet van de plicht die taak uit te voeren, tenzij het besluit krachtens artikel 3, lid 4, uitdrukkelijk anders bepaalt. Artikel 3 Procedurele regels 1. Het besluit van de directie van de ECB een niet-nalevingsprocedure al dan niet in te stellen wordt ofwel op eigen initiatief genomen ofwel op basis van een motie daartoe die bij de ECB is ingediend door de bevoegde nationale centrale bank van de lidstaat in wiens rechtsgebied de vermeende niet-naleving zich heeft voorgedaan. Het besluit kan ook worden genomen door de nationale centrale bank van de lidstaat in wiens rechtsgebied de vermeende niet-naleving zich heeft voorgedaan, ofwel op eigen initiatief ofwel op basis van een motie daartoe ingediend door de ECB bij de desbetreffende nationale centrale bank. Van het besluit een niet-nalevingsprocedure in te stellen wordt schriftelijk kennis gegeven aan de betrokken onderneming, de betrokken toezichthoudende instantie en de bevoegde nationale centrale bank van de lidstaat in wiens rechtsgebied de vermeende niet-naleving zich heeft voorgedaan of de ECB. Deze kennisgeving bevat een precieze omschrijving van de beweringen tegen de onderneming en het bewijs waarop deze beweringen zijn gebaseerd. In voorkomend geval wordt de onderneming in het besluit gesommeerd de vermeende niet-naleving te beëindigen en wordt haar meegedeeld dat dwangsommen kunnen worden opgelegd. 2. Het in lid 1 bedoelde besluit kan vereisen dat de onderneming zich onderwerpt aan een niet-nalevingsprocedure. Bij het uitvoeren van de niet-nalevingsprocedure heeft de ECB, respectievelijk de nationale centrale bank, het recht: a) de overlegging van documenten te vorderen; b) de boeken en registers van de onderneming te inspecteren; c) kopieën en uittreksels van die boeken en registers te maken, en d) schriftelijke of mondelinge toelichting in te winnen. Indien een onderneming de uitvoering van een niet-nalevingsprocedure belemmert, verleent de deelnemende lidstaat waar de desbetreffende bedrijfsruimten zijn gesitueerd, de nodige assistentie, inclusief het verzekeren van toegang voor de ECB of de nationale centrale bank tot de bedrijfsruimten van de onderneming, zodat bovengenoemde rechten kunnen worden uitgeoefend. 3. De betrokken onderneming heeft het recht om door de ECB, respectievelijk door de nationale centrale bank gehoord te worden. De onderneming heeft ten minste dertig dagen de tijd om verweer in te dienen. 4. De directie van de ECB neemt, zodra een nationale centrale bank een verzoek heeft ingediend waardoor een niet-nalevingsprocedure wordt ingeleid, of na overleg met de nationale centrale bank van de lidstaat in wiens rechtsgebied het vermeende geval van niet-naleving zich heeft voorgedaan, zo snel mogelijk een met redenen omkleed besluit omtrent de vraag of een onderneming zich aan niet-naleving schuldig heeft gemaakt, en bepaalt daarbij de eventueel op te leggen sanctie. 5. De betrokken onderneming wordt schriftelijk kennis gegeven van het besluit en wordt geïnformeerd over het recht op toetsing. De betrokken toezichthoudende instanties en de nationale centrale bank van de lidstaat in wiens rechtsgebied het geval van niet-naleving zich heeft voorgedaan, worden eveneens in kennis gesteld van het besluit. 6. De betrokken onderneming heeft het recht om toetsing van het besluit van de directie te verzoeken door de Raad van bestuur van de ECB. Een dergelijk verzoek dient binnen dertig dagen na ontvangst van de kennisgeving van het besluit te worden gedaan en dient alle informatie en argumenten ter staving te bevatten. Het dient schriftelijk aan de Raad van bestuur van de ECB gericht te worden. 7. Een besluit van de Raad van bestuur van de ECB in antwoord op een verzoek krachtens lid 6 dient de redenen voor het besluit te bevatten. De betrokken onderneming, de instantie belast met het toezicht op die onderneming, en de nationale centrale bank van de lidstaat in wiens rechtsgebied het geval van niet-naleving zich heeft voorgedaan, worden hiervan schriftelijk in kennis gesteld. In de kennisgeving wordt de onderneming ervan in kennis gesteld dat beroep op de rechter openstaat. Indien de Raad van bestuur binnen twee maanden na indiening van het verzoek geen besluit heeft genomen, kan de betrokken onderneming overeenkomstig het Verdrag om rechterlijke toetsing van het besluit van de directie verzoeken. 8. Tegen de onderneming zullen geen sancties worden genomen totdat het besluit definitief is geworden, ofwel doordat: a) de periode van dertig dagen vermeld in lid 6 is verstreken zonder dat de onderneming een verzoek om toetsing door de Raad van bestuur van de ECB heeft ingediend; ofwel doordat b) de Raad van bestuur de onderneming in kennis heeft gesteld van zijn beslissing, of de in lid 7 genoemde periode is verstreken zonder dat de Raad van bestuur een beslissing heeft genomen. 9. De opbrengst van sancties die door de ECB zijn opgelegd, komt aan de ECB toe. 10. Als de niet-naleving uitsluitend verband houdt met een krachtens de statuten en het Verdrag aan het ESCB opgedragen taak, kan een niet-nalevingsprocedure alleen op grond van deze verordening worden ingeleid, ongeacht eventuele bestaande nationale wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen die voorzien in een aparte procedure. Als de niet-naleving tevens verband houdt met een of meer gebieden die buiten de bevoegdheid van het ESCB vallen, bestaat het recht om een niet-nalevingsprocedure krachtens deze verordening in te leiden ongeacht enig recht van een bevoegde nationale instantie om andere procedures in te leiden in verband met deze buiten de bevoegdheid van het ESCB vallende gebieden. Deze bepaling geldt onverminderd de toepassing van het strafrecht en de bevoegdheden op het gebied van bedrijfseconomisch toezicht in de deelnemende lidstaten. 11. De kosten van de niet-nalevingsprocedure komen voor rekening van de onderneming, indien is besloten dat deze in gebreke is gebleven bij het nakomen van haar verplichtingen. Artikel 4 Termijnen 1. Het recht te besluiten een niet-nalevingsprocedure in te leiden in de zin van deze verordening vervalt een jaar na het moment waarop ofwel de ECB ofwel de nationale centrale bank van de lidstaat in wiens rechtsgebied het vermeende geval van niet-naleving zich heeft voorgedaan, kennis heeft gekregen van het bestaan ervan, en in elk geval vijf jaar na de datum waarop het geval van niet-naleving zich heeft voorgedaan, of, in het geval van een voortdurende niet-naleving, vijf jaar na beëindiging van de niet-naleving. 2. Het recht te besluiten om wegens niet-naleving een sanctie op te leggen, overeenkomstig deze verordening, vervalt een jaar nadat is besloten een procedure in te leiden zoals beschreven in artikel 3, lid 1. 3. Het recht een tenuitvoerleggingsprocedure in te leiden vervalt zes maanden nadat het besluit krachtens artikel 3, lid 8, uitvoerbaar is geworden. Artikel 5 Toetsing door de rechter Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft volledige rechtsmacht in de zin van artikel 172 van het Verdrag met betrekking tot de herziening van definitieve besluiten waarbij een sanctie is opgelegd. Artikel 6 Algemene bepalingen en regelgevende bevoegdheid 1. In geval van conflict tussen de bepalingen van deze verordening en de bepalingen van andere verordeningen van de Raad die de ECB het recht verlenen tot het opleggen van sancties, primeren de bepalingen van de laatstgenoemde. 2. De ECB kan - binnen de grenzen en onder de voorwaarden vastgelegd in deze verordening - verordeningen vaststellen ter verdere regulering van de toepassing van sancties en richtsnoeren ter coördinatie en harmonisatie van de procedures die betrekking hebben op de uitvoering van de niet-nalevingsprocedure. Artikel 7 Slotbepalingen Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen. Artikel 6, lid 2, is van toepassing vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening. De overige artikelen zijn van toepassing vanaf 1 januari 1999. Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat. Gedaan te Brussel, 23 november 1998. Voor de Raad De Voorzitter R. EDLINGER (1) PB C 246 van 6. 8. 1998, blz. 9. (2) PB C 328 van 26. 10. 1998. (3) Advies uitgebracht op 8 oktober 1998 (nog niet verschenen in het Publicatieblad).