31998R1295

Verordening (EG) nr. 1295/98 van de Raad van 22 juni 1998 inzake de bevriezing van de middelen die de regeringen van de Federale Republiek Joegoslavië en van de Republiek Servië in het buitenland bezitten

Publicatieblad Nr. L 178 van 23/06/1998 blz. 0033 - 0035


VERORDENING (EG) Nr. 1295/98 VAN DE RAAD van 22 juni 1998 inzake de bevriezing van de middelen die de regeringen van de Federale Republiek Joegoslavië en van de Republiek Servië in het buitenland bezitten

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op de artikelen 73 G en 228 A,

Gelet op Gemeenschappelijk Standpunt 98/326/GBVB van 7 mei 1998, door de Raad bepaald op grond van artikel J.2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, inzake de bevriezing van de middelen die de regeringen van de Federale Republiek Joegoslavië en van Servië in het buitenland bezitten (1),

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende dat genoemd gemeenschappelijk standpunt voorziet in de bevriezing van de middelen die de regeringen van de Federale Republiek Joegoslavië en van Servië in het buitenland bezitten;

Overwegende dat deze maatregel binnen de werkingssfeer van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap valt;

Overwegende dat derhalve, vooral ter voorkoming van concurrentieverstoring, voor de uitvoering van bedoelde maatregel, voorzover het grondgebied van de Gemeenschap daarbij betrokken is, communautaire wetgeving nodig is; dat voor de toepassing van deze verordening het grondgebied van de Gemeenschap wordt geacht het grondgebied van de lidstaten te omvatten waarop het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap van toepassing is, onder de in dat Verdrag bepaalde voorwaarden;

Overwegende dat het ontduiken van deze verordening, met name door entiteiten die eigendom zijn van genoemde regeringen, dient te worden tegengegaan door middel van een adequaat informatiesysteem en, in voorkomend geval, het overwegen van passende tegenmaatregelen met inbegrip van aanvullende communautaire wetgeving;

Overwegende dat aangewezen instanties in de lidstaten de nodige bevoegdheid moeten krijgen voor het toezicht op de naleving van deze verordening;

Overwegende dat de Commissie en de lidstaten elkaar in kennis dienen te stellen van de krachtens deze verordening getroffen maatregelen en van andere terzake dienende gegevens waarover zij beschikken in verband met deze verordening,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In het kader van deze verordening wordt verstaan onder:

1. de regering van de Federale Republiek Joegoslavië: de regering van de Federale Republiek Joegoslavië met inbegrip van de overheidsdiensten en -organen op federaal niveau;

2. de regering van de Republiek Servië: de regering van de Republiek Servië met inbegrip van de overheidsdiensten en -organen op nationaal niveau in de Republiek Servië;

3. middelen: middelen van ongeacht welke aard, met inbegrip van interesten, dividenden of andere opbrengsten van dergelijke middelen;

4. bevriezing van middelen: het voorkomen van iedere wijziging van omvang, bedrag, locatie, eigenaar, bezit, onderscheidende kenmerken, bestemming, of van iedere andere wijziging waardoor het gebruik van bedoelde middelen mogelijk zou worden gemaakt.

Artikel 2

Behoudens indien toegestaan uit hoofde van artikel 3 worden:

1. alle zich buiten het grondgebied van de Federale Republiek Joegoslavië bevindende middelen die eigendom zijn van de regeringen van de Federale Republiek Joegoslavië en/of de Republiek Servië bevroren;

2. aan of ten behoeve van genoemde regeringen noch afzonderlijk noch gezamenlijk noch rechtstreeks noch onrechtstreeks middelen ter beschikking gesteld.

Artikel 3

Artikel 2 is niet van toepassing op middelen welke uitsluitend worden gebruikt voor de volgende doeleinden:

a) de betaling van lopende uitgaven met inbegrip van de salarissen van het lokale personeel van ambassades, consulaten of diplomatieke missies van de regering van de Federale Republiek Joegoslavië en/of de regering van de Republiek Servië binnen de Gemeenschap;

b) het overmaken vanuit de Gemeenschap aan in de Federale Republiek Joegoslavië woonachtige natuurlijke personen van sociale uitkeringen of pensioenen alsook het overmaken van andere betalingen ter bescherming van rechten op het gebied van de sociale zekerheid;

c) betalingen ten behoeve van democratiseringsprojecten of humanitaire activiteiten die door de Europese Gemeenschap en de lidstaten worden uitgevoerd met inbegrip van de uitvoering van de door president Milosevic en dr. Ibrahim Rugova, leider van de etnisch Albanese gemeenschap, ondertekende Onderwijsovereenkomst van september 1996;

d) betalingen van schulden die vóór de inwerkingtreding van de onderhavige verordening bij de regeringen van de Federale Republiek Joegoslavië en Servië zijn aangegaan, mits deze betalingen worden verricht op rekeningen die door deze regeringen bij banken of financiële instellingen binnen de Gemeenschap worden aangehouden;

e) betalingen voor essentiële diensten op het gebied van de doorvoer die door de regeringen van de Federale Republiek Joegoslavië en Servië worden verricht mits deze diensten worden verlengd tegen het gebruikelijke tarief.

Artikel 4

1. Het is verboden om bewust en opzettelijk deel te nemen aan verwante activiteiten die ertoe strekken of tot gevolg hebben dat, rechtstreeks of onrechtstreeks, het bepaalde in de artikelen 2 en 4 wordt ontdoken.

2. Onverminderd de voorschriften van de Gemeenschap inzake vertrouwelijkheid hebben de aangewezen instanties van de lidstaten de bevoegdheid banken, andere financiële instellingen en andere organisaties en personen te verzoeken alle voor het toezien op de naleving van deze verordening relevante informatie te verstrekken.

3. Iedere informatie dat het bepaalde van artikel 2 wordt of is ontdoken, wordt ter kennis gebracht van de in bijlage I genoemde aangewezen instanties van de lidstaten en/of de Commissie.

Artikel 5

Voor de toepassing van deze verordening wordt de Commissie gemachtigd om, op basis van de door de lidstaten verstrekte informatie, over te gaan tot wijziging van de bijlage.

Artikel 6

Elke lidstaat bepaalt welke sancties van toepassing zijn indien de bepalingen van deze verordening worden overtreden. Deze acties moeten doeltreffend en evenredig zijn alsmede een preventieve werking hebben.

Artikel 7

De Commissie en de lidstaten stellen elkaar in kennis van de krachtens deze verordening getroffen maatregelen en van andere terzake dienende gegevens waarover zij beschikken in verband met deze verordening, met inbegrip van de uit hoofde van artikel 4, lid 3, ontvangen informatie, zoals schendingen, problemen bij de handhaving, uitspraken van nationale rechters of besluiten van relevante internationale fora.

Artikel 8

Deze verordening is van toepassing op:

- het grondgebied van de Europese Gemeenschap, met inbegrip van haar luchtruim,

- de vlieg- of vaartuigen die onder de jurisdictie van een lidstaat vallen,

- alle zich elders bevindende natuurlijke personen die onderdaan van een lidstaat zijn,

- alle volgens het recht van een lidstaat geregistreerde of opgerichte rechtspersonen.

Artikel 9

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Luxemburg, 22 juni 1998.

Voor de Raad

De Voorzitter

J. BATTLE

(1) PB L 143 van 14. 5. 1998, blz. 1.

BIJLAGE

Lijst van de namen en adressen van de in artikel 4 bedoelde aangewezen instanties/diensten respectieveijk coördinerende dienst/instantie van de Commissie en de lidstaten