31998R0975

Verordening (EG) nr. 975/98 van de Raad van 3 mei 1998 over de denominaties en technische specificaties van voor circulatie bestemde euromuntstukken

Publicatieblad Nr. L 139 van 11/05/1998 blz. 0006 - 0008


VERORDENING (EG) Nr. 975/98 VAN DE RAAD van 3 mei 1998 over de denominaties en technische specificaties van voor circulatie bestemde euromuntstukken

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 105 A, lid 2,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Europees Monetair Instituut (2),

Volgens de procedure van artikel 189 C van het Verdrag (3),

(1) Overwegende dat tijdens de vergadering van de Europese Raad te Madrid op 15 en 16 december 1995 het scenario voor de overgang op de gemeenschappelijke munteenheid is vastgesteld en dat daarin bepaald is dat uiterlijk op 1 januari 2002 euromuntstukken worden ingevoerd; dat de juiste datum voor de uitgifte van euromuntstukken zal worden vastgesteld wanneer de Raad zijn verordening over de invoering van de euro aanneemt onmiddellijk nadat de lidstaten het besluit tot invoering van de euro als enige munt zo vroeg mogelijk in 1998 hebben genomen;

(2) Overwegende dat in artikel 105 A, lid 2, van het Verdrag bepaald is dat de lidstaten munten kunnen uitgeven, onder voorbehoud van goedkeuring van de Europese Centrale Bank (ECB) met betrekking tot de omvang van de uitgifte en dat de Raad, volgens de procedure van artikel 189 C en na raadpleging van de ECB, maatregelen kan nemen om de nominale waarden en technische specificaties van alle voor circulatie bestemde munten te harmoniseren voorzover dit nodig is voor een goede circulatie van munten binnen de Gemeenschap;

(3) Overwegende dat het Europees Monetair Instituut te kennen heeft gegeven dat de coupures van eurobankbiljetten uiteen zullen lopen van 5 euro tot 500 euro; dat de denominaties van bankbiljetten en muntstukken het mogelijk moeten maken betalingen van bedragen die in euro en in cent luiden, gemakkelijk te verrichten;

(4) Overwegende dat de Directeuren van de Munten van de Gemeenschap van de Raad de opdracht hebben gekregen een afgerond voorstel voor één Europees muntstelsel te bestuderen en uit te werken; dat zij in november 1996 een rapport hebben ingediend en vervolgens in februari 1997 een gewijzigd rapport hebben gedaan, waarin de denominaties en technische specificaties (diameter, dikte, gewicht, kleur, legering en randafwerking) van de nieuwe euromuntstukken worden aangegeven;

(5) Overwegende dat het nieuwe Europese muntstelsel het vertrouwen van het publiek moet winnen en technologische vernieuwingen met zich moet brengen, zodat het als veilig, betrouwbaar en efficiënt wordt beschouwd;

(6) Overwegende dat de acceptatie van het nieuwe stelsel door het publiek een van de hoofddoelstellingen is van het muntstelsel van de Gemeenschap; dat het vertrouwen van het publiek in het nieuwe stelsel afhangt van de fysieke kenmerken van de euromuntstukken, die gebruikersvriendelijk zouden moeten zijn;

(7) Overwegende dat met consumentenorganisaties, de Europese blindenverenigingen en vertegenwoordigers van de verkoopautomatenindustrie overleg is gevoerd om rekening te houden met de specifieke eisen van belangrijke categorieën gebruikers van munstukken; dat, voor een soepele overgang op de euro en ter bevordering van de acceptatie van de nieuwe muntstukken door de gebruikers, de muntstukken door hun visuele en tactiele kenmerken gemakkelijk van elkaar te onderscheidene moeten zijn;

(8) Overwegende dat de herkenbaarheid van de nieuwe euromuntstukken wordt verbeterd en de gewenning daaraan wordt vergemakkelijkt, wanneer er een samenhang bestaat tussen de grootte van de diameter en de nominale waarde van de muntstukken;

(9) Overwegende dat, vanwege de hoge nominale waarde van de muntstukken van 1 en 2 euro, voor deze munten extra beveiligingskenmerken nodig zijn om fraude te bemoeilijken; dat het gebruik van een techniek waarbij de muntstukken in drie lagen worden vervaardigd, en het combineren van twee verschillende kleuren in het muntstuk geacht worden de meest effectieve beveiliging te zijn die thans beschikbaar is;

(10) Overwegende dat de munten, wanneer zij een Europese en een nationale zijde krijgen, de idee van Europese monetaire unie tussen de lidstaten duidelijk zullen weergeven en beter door de bevolking geaccepteerd zullen worden;

(11) Overwegende dat het Europees Parlement en de Raad op 30 juni 1994 Richtlijn 94/27/EG (4) hebben vastgesteld om het gebruik van nikkel in bepaalde producten te beperken, aangezien geconstateerd was dat nikkel onder bepaalde omstandigheden allergieën kan veroorzaken; dat muntstukken niet onder die richtlijn vallen; dat bepaalde lidstaten desalniettemin om redenen van volksgezondheid voor hun huidige muntstukken reeds gebruik maken van een legering zonder nikkel, die bekend staat als "Nordic Gold"; dat het wenselijk lijkt bij de overgang naar een nieuw muntstelsel het nikkelgehalte van muntstukken te verminderen;

(12) Overwegende dat het derhalve dienstig is in beginsel het voorstel van de voornoemde Directeuren van de Munten te volgen en het alleen aan te passen waar zulks nodig is om met name rekening te houden met de specifieke eisen van belangrijke groepen gebruikers van munten en de noodzaak het nikkelgehalte van muntstukken te verlagen;

(13) Overwegende dat van alle voorgeschreven technische specificaties voor euromuntstukken alleen de waarde voor de dikte van indicatieve aard is, aangezien de feitelijke dikte van een muntstuk afhankelijk is van een voorgeschreven diameter en gewicht,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De eerste serie euromuntstukken bestaat uit acht denominaties, die uiteenlopen van 1 cent tot 2 euro en die de navolgende technische specificaties hebben:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 1999.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat, overeenkomstig het Verdrag, behoudens artikel 109 K, lid 1, en de protocollen nr. 11 en nr. 12.

Gedaan te Brussel, 3 mei 1998.

Voor de Raad

De Voorzitter

G. BROWN

(1) PB C 208 van 9. 7. 1997, blz. 5 en

PB C 386 van 20. 12. 1997, blz. 12.

(2) Advies uitgebracht op 25 juni 1997 (PB C 205 van 5. 7. 1997, blz. 18).

(3) Advies van het Europees Parlement van 6 november 1997 (PB C 358 van 24. 11. 1997, blz. 24), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 20 november 1997 (PB C 23 van 23. 1. 1998, blz. 1) en besluit van het Europees Parlement van 17 december 1997 (PB C 14 van 19. 1. 1998).

(4) PB L 188 van 22. 7. 1994, blz. 1.