31998H0286

98/286/EG: Aanbeveling van de Commissie van 23 april 1998 betreffende de bankkosten voor de omrekening in euro

Publicatieblad Nr. L 130 van 01/05/1998 blz. 0022 - 0025


AANBEVELING VAN DE COMMISSIE van 23 april 1998 betreffende de bankkosten voor de omrekening in euro (98/286/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 155,

(1) Overwegende dat de euro met ingang van 1 januari 1999 de munteenheid van de deelnemende lidstaten wordt; dat de nationale munteenheden van de deelnemende lidstaten tegen de omrekeningskoersen door de euro zullen worden vervangen; dat de euro tijdens een overgangsperiode in de vorm van verschillende muntaanduidingen zal bestaan; dat de nationale munteenheden ondereenheden van de euro zullen vormen overeenkomstig de omrekeningskoersen; dat ingevolge artikel 4, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1103/97 van de Raad van 17 juni 1997 over enkele bepalingen betreffende de invoering van de euro (1) de omrekeningskoersen moeten worden gebruikt voor omrekening van de euro-eenheid naar de nationale munteenheden en omgekeerd; dat de ontwerp-verordening van de Raad over de invoering van de euro (2) een aantal verplichtingen tot omrekening oplegt;

(2) Overwegende dat de Commissie van oordeel is dat de banken wettelijk:

- tijdens de overgangsperiode voor de omrekening van in de euro-eenheid of in de nationale munteenheid uitgedrukte inkomende betalingen, geen kosten mogen aanrekenen;

- aan het einde van de overgangsperiode voor de omrekening, van bankrekeningen, van de nationale munteenheid in de euro-eenheid geen kosten mogen aanrekenen;

- voor in de euro-eenheid luidende diensten geen andere provisie mogen aanrekenen dan voor overigens identieke, maar in de nationale munteenheid luidende diensten;

(3) Overwegende dat de Commissie van oordeel is dat, om de vlotte invoering van de euro te vergemakkelijken, de banken verder zouden moeten gaan dan het wettelijke minimum door tijdens de overgangsperiode bankrekeningen kosteloos van de nationale munteenheid in de euro-eenheid om te rekenen, uitgaande betalingen kosteloos van de nationale munteenheid in de euro-eenheid om te rekenen en omgekeerd, en door tijdens de eindperiode hun cliënten, waar het om "huishoudbedragen" gaat, geen kosten voor de omwisseling van nationale bankbiljetten en muntstukken tegen eurobankbiljetten en -muntstukken aan te rekenen;

(4) Overwegende dat om redenen van duidelijkheid en volledigheid de wettelijke vereisten zoals deze door de Commissie worden geïnterpreteerd, en de aanbevelingen van de Commissie samen zouden moeten worden gepresenteerd; dat het begrip "norm voor een goede praktijk" wordt gehanteerd om zowel de wettelijk vereiste als de aanbevolen praktijk te bestrijken;

(5) Overwegende dat de norm voor een goede praktijk niet de kosteloze omrekening, van bankrekeningen, van de eenheid met euro-aanduiding in die met de nationale muntaanduiding dient te omvatten, daar dit voor de invoering van de euro niet nodig is, en evenmin de kosteloze omwisseling van nationale bankbiljetten uit de eurozone tegen andere nationale bankbiljetten uit de eurozone, daar de noodzaak voor een dergelijke omwisseling niet door de invoering van de euro wordt beïnvloed; dat echter de transparantie van de eventuele kosten die voor dergelijke omrekeningen in rekening worden gebracht, wel door de norm voor een goede praktijk zou moeten worden bestreken;

(6) Overwegende dat de norm voor een goede praktijk niet de omwisseling van nationale bankbiljetten en muntstukken tegen eurobankbiljetten en -muntstukken zou moeten omvatten wanneer het om andere dan huishoudelijke bedragen gaat; dat banken en detailhandelaren over eventuele kosten voor het overnemen van nationale bankbiljetten en muntstukken van en voor het leveren van eurobankbiljetten en -muntstukken aan detailhandelaren afspraken zouden moeten maken met inachtneming van de regelingen die de bevoegde autoriteiten op nationaal niveau hebben getroffen;

(7) Overwegende dat de banken bij alle omrekeningen van een nationale munteenheid naar de euro-eenheid en omgekeerd en bij alle omwisselingen van bankbiljetten en muntstukken van deelnemende lidstaten duidelijk zouden moeten vermelden dat de omrekeningskoersen overeenkomstig het bepaalde in Verordening (EG) nr. 1103/97 worden toegepast; dat de toepassing van de omrekeningskoers en alle kosten transparant zouden moeten zijn; dat de banken de norm voor een goede praktijk voorzover het kostentransparantie betreft zoveel mogelijk vóór 1 januari 1999 zouden moeten toepassen om het risico te verkleinen dat de consumenten reeds bestaande kosten ten onrechte aan de invoering van de euro zouden toeschrijven;

(8) Overwegende dat banken die de norm voor een goede praktijk toepassen, daaraan bekendheid zouden moeten geven om duidelijk te tonen dat zij zich aan de norm houden en dat alle banken hoe dan ook vóór 1 januari 1999 hun cliënten ervan in kennis zouden moeten stellen of zij de norm voor een goede praktijk toepassen en zo niet, voor welke omrekeningen zij voornemens zijn kosten aan te rekenen;

(9) Overwegende dat de Commissie voornemens is op de toepassing van de norm voor een goede praktijk toezicht te houden; dat dit toezicht aan de orde komt in haar Aanbeveling 98/288/EG van de Commissie van 23 april 1998 betreffende de dialoog, het volgen en de voorlichting om de overschakeling op de euro te vergemakkelijken (3); dat de dialoog waarin genoemde aanbeveling voorziet, ook besprekingen over de toepassing van en het toezicht op de norm voor een goede praktijk kan omvatten; dat in de dialoog ook aspecten van de aanrekening van kosten voor de omrekening aan de orde zouden kunnen worden gesteld die buiten de reikwijdte van de in deze aanbeveling vervatte norm voor een goede praktijk liggen;

(10) Overwegende dat tijdens de eindperiode bij de omwisseling van bankbiljetten en muntstukken met aanduiding in de nationale munteenheid tegen bankbiljetten en muntstukken met aanduiding in de euro-eenheid eventueel bijzondere aandacht dient te worden geschonken aan consumenten zonder bankrekening, zulks met inachtneming van de plaatselijke omstandigheden in elke lidstaat;

(11) Overwegende dat het vraagstuk betreffende het aanrekenen van kosten voor de omrekening in euro tijdens de Ronde Tafel in mei 1997 is besproken; dat om dit vraagstuk te bestuderen een deskundigengroep waarin alle betrokken actoren zijn vertegenwoordigd, is opgericht en deze groep inmiddels zijn verslag heeft gepubliceerd (4); dat de conclusies van het deskundigenverslag door de Commissie zijn onderschreven in haar mededeling over de meest recente informatie betreffende de praktische aspecten van de invoering van de euro (5), die op 11 februari 1998 werd vastgesteld en op de Ronde Tafel in februari 1998 is besproken,

BEVEELT AAN:

Artikel 1

Definities

Voor de doeleinden van deze aanbeveling gelden de volgende definities:

a) "banken": kredietinstellingen in de zin van Richtlijn 77/780/EEG van de Raad (6) en alle andere financiële instellingen zoals omschreven in artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 3604/93 van de Raad (7), waarvan de bedrijfsactiviteiten bestaan in het verrichten van met de omrekening van betalingen en bankrekeningen en met de omwisseling van bankbiljetten en muntstukken, alsmede wissel- en postkantoren verband houdende werkzaamheden;

b) "nationale munteenheid": de munteenheid van een deelnemende lidstaat, zoals deze munteenheid op de dag vóór de aanvang van de derde fase van de Economische en Monetaire Unie wordt gedefinieerd; in deze aanbeveling wordt met "de nationale munteenheid" bedoeld: de nationale munteenheid van de lidstaat waar de bank die de omrekening verricht, is gevestigd;

c) "deelnemende lidstaten": die lidstaten die overeenkomstig het Verdrag de ene munt aannemen;

d) "omrekening": de verandering van de aanduiding van een geldbedrag van de nationale munteenheid in de euro-eenheid, en omgekeerd tegen de omrekeningskoers overeenkomstig het bepaalde in Verordening (EG) nr. 1103/97;

e) "euro-eenheid": de munteenheid als bedoeld in artikel 2, tweede zin, van de ontwerp-verordening van de Raad over de invoering van de euro;

f) "overgangsperiode": de periode die ingaat op 1 januari 1999 en eindigt op 31 december 2001;

g) "eindperiode": de periode die ingaat op 1 januari 2002 en eindigt op uiterlijk 30 juni 2002, welke periode per deelnemende lidstaat in lengte kan variëren overeenkomstig de ontwerp-verordening van de Raad over de invoering van de euro;

h) "omrekeningskoers": de onherroepelijk vastgestelde koers die door de Raad overeenkomstig artikel 109 L, lid 4, eerste zin, van het Verdrag voor de munteenheid van elke deelnemende lidstaat wordt aangenomen;

i) "inkomende betalingen": betalingen die ter creditering van bankrekeningen van begunstigden worden ontvangen;

j) "uitgaande betalingen": betalingen die door debitering van bankrekeningen van opdrachtgevers geschieden;

k) "bankrekeningen": alle soorten rekeningen bij banken (zoals deze zijn omschreven onder a)), met inbegrip van spaarrekeningen, rekeningen-courant, hypotheekrekeningen en effectenrekeningen.

Artikel 2

Norm voor een goede praktijk

De banken dienen overeenkomstig artikel 4 bij kosteloze omrekening een norm voor een goede praktijk toe te passen, die het volgende dient te omvatten:

a) Een goede praktijk die de Commissie als wettelijk vereist beschouwt

i) Kosteloze omrekening van inkomende betalingen van de nationale munteenheid in de euro-eenheid en omgekeerd tijdens de overgangsperiode.

ii) Kosteloze omrekening van bankrekeningen van de nationale munteenheid in de euro-eenheid aan het einde van de overgangsperiode.

iii) Voor in de euro-eenheid luidende diensten aanrekening van provisies die niet verschillen van die voor identieke, in de nationale munteenheid luidende diensten.

b) Overige aanbevolen elementen van de goede praktijk

i) Kosteloze omrekening van uitgaande betalingen van de nationale munteenheid in de euro-eenheid en omgekeerd tijdens de overgangsperiode.

ii) Kosteloze omrekening van bankrekeningen van de nationale munteenheid in de euro-eenheid tijdens de overgangsperiode.

iii) Omwisseling zonder kosten voor hun cliënten (dit wil zeggen rekeninghouders) van "huishoudbedragen" in nationale bankbiljetten en in muntstukken tegen eurobankbiljetten en -muntstukken tijdens de eindperiode. De banken dienen de "huishoudbedragen" op transparante wijze naar volume en frequentie te kwantificeren.

Artikel 3

Transparantie

1. Bij elke omrekening van enige nationale munteenheid naar de euro-eenheid en omgekeerd en bij elke omwisseling van bankbiljetten en muntstukken van deelnemende lidstaten dienen de banken duidelijk te vermelden dat de omrekeningskoersen overeenkomstig het bepaalde in Verordening (EG) nr. 1103/97 worden toegepast, en dienen zij naast de omrekeningskoers alle in rekening gebrachte kosten van ongeacht welke aard te specificeren.

2. Wanneer banken voor niet onder artikel 2 begrepen omrekeningen en omwisselingen kosten aanrekenen of wanneer zij een of meer bepalingen van artikel 2, onder b), niet toepassen, dienen zij duidelijke en transparante informatie over deze omrekenings- en omwisselingskosten te verschaffen door hun cliënten:

a) vooraf, schriftelijke informatie te verstrekken over alle omrekenings- of omwisselingskosten die zij voornemens zijn aan te rekenen en,

b) achteraf, op bankrekeningsafschriften, rekeningoverzichten voor kaarthouders en elk ander middel dat voor communicatie met de cliënt wordt gebruikt over alle aangerekende omrekenings- of omwisselingskosten specifieke informatie te verstrekken. Deze informatie dient het voor hun cliënten duidelijk te maken dat de toepassing van de omrekeningskoersen overeenkomstig het bepaalde in Verordening (EG) nr. 1103/97 geschiedt, waarbij naast de omrekeningskoers alle omrekenings- of omwisselingskosten en ook alle andere, eventueel in rekening gebrachte kosten van ongeacht welke aard dienen te worden gespecificeerd.

Artikel 4

Toepassing

1. De banken dienen de norm voor een goede praktijk uiterlijk op 1 januari 1999 toe te passen en eerder in het geval van artikel 3 indien dit technisch haalbaar is.

2. De banken dienen hun cliënten zo spoedig mogelijk vóór 1 januari 1999 in te lichten of en in hoeverre zij de norm voor een goede praktijk zullen toepassen.

3. Aan de toepassing van de norm voor een goede praktijk dient bekendheid te worden gegeven op een wijze die duidelijk aangeeft dat de banken zich aan de norm houden, bijvoorbeeld door:

a) gedragscodes voor het bankbedrijf;

b) bepalingen in het kader van een nationaal omschakelingsplan;

c) een "omschakelingssymbool" dat duidelijk aangeeft dat banken de norm voor een goede praktijk naleven. Indien het passend wordt geacht tot een regeling te komen voor de toekenning van het recht tot het voeren van een "omschakelingssymbool", dient deze door de betrokken partijen op nationaal niveau te worden uitgewerkt.

Artikel 5

Andere aanbevolen maatregelen

De bevoegde autoriteiten van de lidstaten wordt verzocht na te gaan hoe voor consumenten die geen bankrekening hebben de kosteloze omwisseling van met redelijke tussenpozen en in redelijke bedragen aangeboden bankbiljetten en muntstukken in de nationale munteenheid tegen bankbiljetten en muntstukken in de euro-eenheid gedurende de eindperiode het best kan worden vergemakkelijkt.

Artikel 6

Slotbepaling

De lidstaten wordt verzocht aan de tenuitvoerlegging van deze aanbeveling hun steun te verlenen.

Artikel 7

Adressaten

Deze aanbeveling is gericht tot de lidstaten, alsmede tot bedoelde banken en hun verenigingen.

Gedaan te Brussel, 23 april 1998.

Voor de Commissie

Yves-Thibault DE SILGUY

Lid van de Commissie

(1) PB L 162 van 19. 6. 1997, blz. 1.

(2) PB C 236 van 2. 8. 1997, blz. 8.

(3) Zie bladzijde 29 van dit Publicatieblad.

(4) Verslag van de deskundigengroep inzake bankkosten voor de omrekening in euro, Euro Paper nr. 14.

(5) COM(98) 61 def.

(6) PB L 322 van 17. 12. 1977, blz. 30.

(7) PB L 332 van 31. 12. 1993, blz. 4.