31997R0118

Verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996 tot wijziging en bijwerking van Verordening (EEG) nr. 1408/71 betreffende de toepassing van de sociale- zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, en van Verordening (EEG) nr. 574/72 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EEG) nr. 1408/71

Publicatieblad Nr. L 028 van 30/01/1997 blz. 0001 - 0229


VERORDENING (EG) nr. 118/97 VAN DE RAAD van 2 december 1996 tot wijziging en bijwerking van Verordening (EEG) nr. 1408/71 betreffende de toepassing van de sociale-zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, en van Verordening (EEG) nr. 574/72 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EEG) nr. 1408/71

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op de artikelen 51 en 235,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Europees Parlement (2),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité,

Overwegende dat er met het oog op de samenhang en de duidelijkheid een aanpassing nodig is van de redactie van sommige bepalingen van Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de stelsels van sociale zekerheid op migrerende werknemers, op zelfstandigen en op hun gezinsleden die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (3) alsook van Verordening (EEG) nr. 574/82 van de Raad van 21 maart 1972 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EEG) nr. 1408/71 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschappen verplaatsen (4); dat het eveneens noodzakelijk is een aantal andere bepalingen die achterhaald en overbodig zijn geworden te schrappen; dat deze wijzigingen uitsluitend technisch van aard zijn en bedoeld zijn om de genoemde verordeningen te perfectioneren;

Overwegende dat er sedert de laatste bijwerking van Verordening (EEG) nr. 1408/71 en Verordening (EEG) nr. 574/72 bij Verordening (EEG) nr. 2001/83 (5) verschillende wijzigingen zijn aangebracht en dat de transparantie en de toegankelijkheid van de desbetreffende communautaire voorschriften gediend zijn met een nieuwe bijwerking van bovengenoemde verordeningen, bestaande, zowel voor Verordening (EEG) nr. 1408/71 als voor Verordening (EEG) nr. 574/72, uit de presentatie van één enkele tekst in respectievelijk deel I en deel II van bijlage A; dat het wenselijk is dat nu al in een aanhangsel van deel II van deze bijlage de tekst wordt gepubliceerd van artikel 95 van Verordening (EEG) nr. 574/72 zoals gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 3095/95 (6), die van toepassing wordt op 1 januari 1998 en, voor wat de betrekkingen met Frankrijk betreft, op 1 januari 2002;

Overwegende dat de inhoud van artikel 106 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap betreffende de betalingsbalans door artikel G van het Verdrag betreffende de Europese Unie is geschrapt, en dat door artikel 73 B, lid 2, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap alle beperkingen van het betalingsverkeer tussen de Lid-Staten onderling zonder meer verboden zijn;

Overwegende dat het voor het bereiken van de doelstelling van het vrije verkeer van werknemers op het gebied van de sociale zekerheid noodzakelijk en gepast is de regels ter coördinatie van de nationale sociale-zekerheidsstelsels te wijzigen door middel van een communautair juridisch instrument dat bindend en rechtstreeks toepasselijk is in elke Lid-Staat;

Overwegende dat de bij onderhavige verordening aangebrachte wijzigingen in overeenstemming zijn met artikel 3 B, lid 3, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EEG) nr. 1408/71 wordt als volgt gewijzigd:

1. artikel 82, lid 4, wordt vervangen door de volgende tekst:

"4. Het Raadgevend Comité wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van de Commissie. De voorzitter neemt niet deel aan de stemming.";

2. in artikel 88 wordt de eerste zin vervangen door de volgende tekst:

"In voorkomende gevallen geschiedt het uit de toepassing van deze verordening voortvloeiende overmaken van bedragen krachtens de desbetreffende overeenkomsten welke tussen de betrokken Lid-Staten van kracht zijn.";

3. artikel 100 wordt geschrapt.

Artikel 2

Titel, overwegingen, inhoudsopgave en bepalingen van de Verordeningen (EEG) nr. 1408/71 en (EEG) nr. 574/72 worden vervangen door de tekst in bijlage A, deel I en deel II, waarin de in artikel van deze onderhavige verordening vermelde wijzigingen zijn opgenomen.

Bijlage B bevat de lijst van de wijzigingsakten van de in de eerste alinea genoemde verordeningen.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de eerste dag van de maand volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

Gedaan te Brussel, 2 december 1996.

Voor de Raad

De Voorzitter

E. FITZGERALD

(1) PB nr. C 249 van 27. 8. 1996, blz. 10.

(2) PB nr. C 362 van 2. 12. 1996.

(3) PB nr. L 149 van 5. 7. 1971, blz. 2. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 3096/95 (PB nr. L 335 van 30. 12. 1995, blz. 10).

(4) PB nr. L 74 van 27. 3. 1972, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 3096/95 (PB nr. L 335 van 30. 12. 1995, blz. 10).

(5) PB nr. L 230 van 22. 8. 1983, blz. 6.

(6) PB nr. L 335 van 30. 12. 1995, blz. 1.

BIJLAGE A

DEEL I

Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (8) (9) (10) (11)

INHOUDSOPGAVE

Bladzijde

TITEL I: ALGEMENE BEPALINGEN (artikelen 1 t/m 12) . 8

TITEL II: VASTSTELLING VAN DE TOE TE PASSEN WETGEVING (artikelen 13 t/m 17 bis) . 13

TITEL III: BIJZONDERE BEPALINGEN MET BETREKKING TOT DE VERSCHILLENDE SOORTEN PRESTATIES . 17

Hoofdstuk 1: Ziekte en moederschap

Afdeling 1: Gemeenschappelijke bepalingen (artikel 18) . 17

Afdeling 2: Werknemers of zelfstandigen en hun gezinsleden (artikelen 19 t/m 24) . 17

Afdeling 3: Werklozen en hun gezinsleden (artikel 25) . 19

Afdeling 4: Aanvragers van een pensioen of rente, en hun gezinsleden (artikel 26) . 20

Afdeling 5: Pensioen- of rentetrekkers en hun gezinsleden (artikelen 27 t/m 34) . 20

Afdeling 6: Diverse bepalingen (artikel 35) . 22

Afdeling 7: Vergoedingen tussen organen onderling (artikel 36) . 23

Hoofdstuk 2: Invaliditeit

Afdeling 1: Werknemers of zelfstandigen die uitsluitend onderworpen zijn aan wetgevingen volgens welke het bedrag der invaliditeitsuitkeringen onafhankelijk is van de duur der tijdvakken van verzekering (artikelen 37 t/m 39) . 23

Afdeling 2: Wekrnemers of zelfstandigen die onderworpen zijn hetzij uitsluitend aan wetgevingen volgens welke het bedrag der invaliditeitsuitkeringen afhankelijk is van de duur der tijdvakken van verzekering of van wonen, hetzij aan wettelijke regelingen van dit type en van het in afdeling 1 bedoelde type (artikel 40) . 24

Afdeling 3: Toeneming van de invaliditeit (artikel 41) . 25

Afdeling 4: Hervatting van uitkeringen na schorsing of intrekking - Omzetting van invaliditeitsuitkeringen in ouderdomsuitkeringen - Herberekening van op grond van artikel 39 vastgestelde uitkeringen (artikelen 42 en 43) . 26

Hoofdstuk 3: Ouderdom en overlijden (pensioenen) (artikelen 44 t/m 51) . 27

Hoofdstuk 4: Arbeidsongevallen en beroepsziekten

Afdeling 1: Recht op prestaties (artikelen 52 t/m 59) . 32

Afdeling 2: Verergering van een beroepsziekte waarvoor schadeloosstelling plaatsvindt (artikel 60) . 34

Afdeling 3: Diverse bepalingen (artikelen 61 en 62) . 35

Afdeling 4: Vergoedingen tussen organen onderling (artikel 63) . 36

Hoofdstuk 5: Uitkeringen bij overlijden (artikelen 64 t/m 66) . 36

Hoofdstuk 6: Werkloosheid

Afdeling 1: Gemeenschappelijke bepalingen (artikelen 67 en 68) . 36

Afdeling 2: Werklozen die zich naar het grondgebied van een andere dan de bevoegde Lid-Staat begeven (artikelen 69 en 70) . 37

Afdeling 3: Werklozen die tijdens het verrichten van hun laatste werkzaamheden op het grondgebied van een andere dan de bevoegde Lid-Staat woonden (artikel 71) . 38

Hoofdstuk 7: Gezinsbijslagen (artikelen 72 t/m 76) . 38

Hoofdstuk 8: Bijslagen voor kinderen die ten laste komen van pensioen- of rentetrekkers en voor wezen (artikelen 77 t/m 79) . 39

TITEL IV: ADMINISTRATIEVE COMMISSIE VOOR DE SOCIALE ZEKERHEID VAN MIGRERENDE WERKNEMERS (artikelen 80 en 81) . 41

TITEL V: RAADGEVEND COMITÉ VOOR DE SOCIALE ZEKERHEID VAN MIGRERENDE WERKNEMERS (artikelen 82 en 83) . 42

TITEL VI: DIVERSE BEPALINGEN (artikelen 84 t/m 93) . 43

TITEL VII: OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN (artikelen 94 t/m 100) . 45

BIJLAGEN

Bijlage I: Personele werkingssfeer van de verordening . 49

Bijlage II: Bijzondere stelsels voor zelfstandigen welke van de werkingssfeer van de verordening zijn uitgesloten krachtens artikel 1, onder j), vierde alinea - Bijzondere uitkeringen bij geboorte welke krachtens artikel 1, onder u), zijn uitgesloten van de werkingssfeer van de verordening - Bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties in de zin van artikel 4, lid 2 ter, die niet binnen de werkingssfeer van de verordening vallen . 53

Bijlage II bis: Bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties . 57

Bijlage III: Bepalingen van Verdragen inzake sociale zekerheid welke van toepassing blijven ongeacht het bepaalde in artikel 6 van de verordening - Bepalingen van Verdragen inzake sociale zekerheid waarvan de toepassing niet wordt uitgebreid tot allen op wie de verordening van toepassing is . 60

Bijlage IV: Wetgevingen als bedoeld in artikel 37, lid 1, van de verordening volgens welke het bedrag van de invaliditeitsuitkeringen onafhankelijk is van de duur der tijdvakken van verzekering - Bijzondere stelsels voor zelfstandigen in de zin van artikel 38, lid 3, en van artikel 45, lid 3, van de verordening - Gevallen als bedoeld in artikel 46, lid 1, onder b), van de verordening waarin van de berekening van de uitkering overeenkomstig artikel 46, lid 2, van de verordening kan worden afgezien - Uitkeringen en overeenkomsten als bedoeld in artikel 46 ter, lid 2, van de verordening . 76

Bijlage V: Overeenstemming tussen de wettelijke regelingen van de Lid-Staten inzake de voorwaarden omtrent de toestand van invaliditeit . 81

Bijlage VI: Bijzonderheden voor de toepassing van de wetgevingen van bepaalde Lid-Staten . 85

Bijlage VII: Gevallen waarin op een persoon gelijktijdig de wetgeving van twee Lid-Staten van toepassing is . 101

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op de artikelen 51 en 235,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement,

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité,

Overwegende dat de voorschriften ter coördinatie van de nationale wetgevingen inzake sociale zekerheid behoren tot de regelingen inzake het vrije verkeer van personen, en dat deze voorschriften derhalve moeten bijdragen tot de verhoging van de levensstandaard en de verbetering van de arbeidsomstandigheden;

Overwegende dat het vrije verkeer van personen dat een van de fundamenten van de Gemeenschap vormt, niet alleen geldt voor werknemers in het kader van het vrije verkeer van werknemers, maar ook voor zelfstandigen in het kader van het recht van vestiging en het vrij verrichten van diensten;

Overwegende dat, gezien de belangrijke verschillen welke tussen de nationale wetgevingen met betrekking tot hun personele werkingssfeer bestaan, er de voorkeur moet aan worden gegeven uit te gaan van het beginsel dat de verordening van toepassing is op alle personen die verzekerd zijn krachtens de voor loontrekkenden en zelfstandigen getroffen regelingen inzake sociale zekerheid of uit hoofde van de uitoefening van een werkzaamheid als loontrekkende of zelfstandige;

Overwegende dat de eigen kenmerken van de nationale wetgevingen inzake sociale zekerheid moeten worden gerespecteerd en dat er enkel een coördinatiemethode moet worden uitgewerkt;

Overwegende dat er in het kader van deze coördinatie moet worden gegarandeerd dat binnen de Gemeenschap alle werknemers die onderdaan zijn van de Lid-Staten, alsmede hun rechthebbenden en nabestaanden, gelijke behandeling genieten ten opzichte van de verschillende nationale wetgevingen;

Overwegende dat de coördinatievoorschriften aan de werknemers die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, alsmede aan hun rechthebbenden en nabestaanden, de handhaving van de verworven en in wording zijnde rechten en voordelen moeten waarborgen;

Overwegende dat deze doeleinden met name bereikt moeten worden door het samentellen van alle tijdvakken welke door de verschillende nationale wetgevingen in aanmerking worden genomen voor het verkrijgen en behouden van het recht op prestaties en voor de vaststelling daarvan, alsmede door het verlenen van prestaties aan de verschillende onder de verordening vallende categorieën, ongeacht waar zijn binnen de Gemeenschap wonen;

Overwegende dat de werknemers en zelfstandigen die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen aan de wetgeving van één enkele Lid-Staat onderworpen moeten zijn, om de samenloop van toepasbare nationale wetgevingen en de verwikkelingen die daaruit ontstaan, te vermijden;

Overwegende dat het aantal en de draagwijdte van de gevallen waarin een persoon, als uitzondering op de algemene regel, tegelijkertijd onderworpen is aan de wetgeving van twee Lid-Staten, zoveel mogelijk moeten worden beperkt;

Overwegende dat de gelijke behandeling van alle werknemers die op het grondgebied van een Lid-Staat werken het best gegarandeerd wordt door, als algemene regel, de wetgeving van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan de persoon zijn beroepswerkzaamheden als loontrekkende of zelfstandige uitoefent als toepasbare wetgeving aan te wijzen;

Overwegende dat er in specifieke situaties die een ander aanknopingscriterium rechtvaardigen, van deze algemene regel kan worden afgeweken;

Overwegende dat bepaalde prestaties die worden verstrekt uit hoofde van nationale wetgevingen tegelijk onder de sociale zekerheid en de bijstand kunnen vallen wegens hun personele werkingssfeer, hun doelstellingen en hun wijze van toepassing en dat een coördinatiemethode waarin de bijzondere kenmerken van bedoelde prestaties in aanmerking worden genomen, in de verordening zou moeten worden opgenomen om de belangen van de migrerende werknemers overeenkomstig de bepalingen van het Verdrag te beschermen;

Overwegende dat deze prestaties met betrekking tot personen die binnen de werkingssfeer van deze verordening vallen, uitsluitend conform de wetgeving van het land van de woonplaats van de betrokkene of van zijn gezinsleden zouden moeten worden toegekend, waar nodig met inaanmerkingneming van de tijdvakken van wonen vervuld in een andere Lid-Staat, en zonder dat er sprake is van enige discriminatie op grond van nationaliteit;

Overwegende dat er met name inzake ziekte en werkloosheid specifieke regels nodig zijn voor grensarbeiders en seizoenarbeiders, teneinde rekening te houden met hun specifieke situatie;

Overwegende dat het op het gebied van de prestaties wegens ziekte of moederschap noodzakelijk is de bescherming te garanderen van personen die in een andere dan de bevoegde Lid-Staat wonen of verblijven;

Overwegende dat de specifieke situatie van de aanvragers en de rechthebbenden van pensioenen of renten en hun gezinsleden, bepalingen inzake de ziekteverzekering noodzaakt die aan deze situatie zijn aangepast;

Overwegende dat er voor de invaliditeitsuitkeringen een coördinatiemethode moet worden uitgewerkt waarbij rekening wordt gehouden met de eigen kenmerken van de nationale wetgevingen; dat er derhalve een onderscheid moet worden gemaakt tussen enerzijds de wettelijke regelingen waarbij het bedrag van de invaliditeitsuitkering niet afhangt van de duur van het verzekeringstijdvak en anderzijds de wetgevingen waarbij het bedrag afhankelijk is van deze duur;

Overwegende dat de verschillen tussen de stelsels van de Lid-Staten het opstellen van coördinatieregels noodzaakt voor gevallen waarin de invaliditeit erger wordt;

Overwegende dat er een methode voor de toekenning van uitkeringen bij ouderdom en aan nabestaanden moet worden uitgewerkt voor de gevallen waarin de werknemer of zelfstandige onderworpen was aan de wetgeving van een of meer Lid-Staten;

Overwegende dat er een volgens de samentellings- en proratiseringsmethode berekend en door het communautair recht gegarandeerd pensioenbedrag moet worden vastgesteld, wanneer de toepassing van de nationale wetgeving alleen, met inbegrip van de bepalingen inzake vermindering, schorsing of intrekking, minder gunstig is dan de toepassing van bedoelde methode;

Overwegende dat het, ter bescherming van de migrerende werknemers en hun nabestaande tegen een te strikte toepassing van de nationale clausules inzake vermindering, schorsing of intrekking, noodzakelijk is in de verordening bepalingen op te nemen op grond waarvan de toepassing van deze nationale clausules aan strenge voorwaarden wordt onderworpen;

Overwegende dat het op het gebied van de uitkeringen ingevolge arbeidsongevallen en beroepsziekten noodzakelijk is om met het oog op het garanderen van een bescherming, de situatie te regelen van personen die wonen of verblijven in een andere dan de bevoegde Lid-Staat;

Overwegende dat er specifieke bepalingen noodzakelijk zijn voor de uitkeringen bij overlijden;

Overwegende dat het, teneinde de arbeidsmobiliteit onder gunstiger omstandigheden mogelijk te maken, voortaan nodig is tot een vollediger coördinatie tussen de regelingen inzake werkloosheidsverzekering en bijstand aan werklozen van alle Lid-Staten te komen;

Overwegende dat het vanuit deze opvatting en teneinde het zoeken naar werk op het grondgebied van de verschillende Lid-Staten te vergemakkelijken, nodig is de werkloze werknemer gedurende een beperkte periode recht te geven op de werkloosheidsuitkeringen als voorzien bij de wetgeving van de Lid-Staat waaraan hij laatstelijk onderworpen was;

Overwegende dat voor het aanwijzen van de voor gezinsuitkeringen van toepassing zijnde wetgeving, het criterium van de arbeid een gelijke behandeling garandeert van alle werknemers die onder een zelfde wettelijke regeling vallen;

Overwegende dat het, teneinde een niet-gerechtvaardigde samenloop van prestaties te vermijden, nodig is voorrangsregels vast te leggen voor de gevallen van samenloop van rechten op gezinsuitkeringen uit hoofde van de wetgeving van de bevoegde Staat en uit hoofde van de wetgeving van het land van de woonplaats van de gezinsleden;

Overwegende dat het wegens de specifieke en uiteenlopende aard van de regeling inzake de uitkeringen voor kinderen ten laste van pensioengerechtigden en voor wezen, in de wetgevingen van de verschillende Lid-Staten noodzakelijk is om specifieke regels voor de coördinatie van die nationale stelsels op te stellen;

Overwegende dat het noodzakelijk is een administratieve commissie op te richten, die samengesteld is uit een regeringsvertegenwoordiger van elk der Lid-Staten, en die tot taak heeft alle vraagstukken van administratieve of interpretatieve aard, voortvloeiende uit de bepalingen van deze verordening, te behandelen en de samenwerking tussen de Lid-Staten te bevorderen;

Overwegende dat het wenselijk is in het kader van een raadgevend comité de vertegenwoordigers van werknemers en werkgevers te betrekken bij het onderzoek van de problemen die door de Administratieve Commissie worden behandeld;

Overwegende dat het noodzakelijk is bijzondere bepalingen vast te stellen die in overeenstemming zijn met de eigen kenmerken van de nationale wetgevingen, teneinde de toepassing van de coördinatieregels te vergemakkelijken,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

TITEL I ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 (10) (15) Definities

Voor de toepassing van deze verordening:

a) wordt onder "werknemer" en onder "zelfstandige" respectievelijk verstaan ieder:

i) die verplicht of vrijwillig voortgezet verzekerd is tegen een of meer gebeurtenissen, behorende tot de takken van een stelsel van sociale zekerheid dat op werknemers of zelfstandigen van toepassing is;

ii) die in het kader van een stelsel van sociale zekerheid dat voor alle ingezetenen of voor de gehele beroepsbevolking geldt, verplicht verzekerd is tegen één of meer gebeurtenissen behorende tot de takken van sociale zekerheid waarop deze verordening van toepassing is:

- wanneer hij door de wijze van beheer of van financiering van dit stelsel als werknemer of zelfstandige kan worden onderkend, dan wel

- indien dergelijke criteria niet aanwezig zijn, wanneer hij verplicht of vrijwillig voortgezet verzekerd is tegen een andere in bijlage I omschreven gebeurtenis, in het kader van een voor werknemers of zelfstandigen ingesteld stelsel of onder iii) bedoeld stelsel, dan wel, bij gebreke van zulk een stelsel in de betrokken Lid-Staat, wanneer hij beantwoordt aan de in bijlage I gegeven definitie;

iii) die in het kader van een stelsel voor sociale zekerheid dat volgens de in bijlage I vastgestelde criteria op uniforme wijze is georganiseerd ten behoeve van de gehele plattelandsbevolking, verplicht verzekerd is tegen meerdere gebeurtenissen behorende tot de takken van sociale zekerheid waarop deze verordening van toepassing is;

iv) die, in het kader van een stelsel van sociale zekerheid van een Lid-Staat, ingesteld voor werknemers of voor zelfstandigen of voor alle ingezetenen of voor bepaalde categorieën ingezetenen, vrijwillig verzekerd is tegen één of meer gebeurtenissen behorende tot de takken van sociale zekerheid waarop deze verordening van toepassing is:

- indien hij al dan niet in loondienst werkzaam is, of

- indien hij tevoren in het kader van een voor werknemers of zelfstandigen ingesteld stelsel van dezelfde Lid-Staat verplicht verzekerd is geweest tegen dezelfde gebeurtenis;

b) wordt onder "grensarbeider" verstaan iedere werknemer of zelfstandige die zijn beroepswerkzaamheden uitoefent op het grondgebied van een Lid-Staat en woont op het grondgebied van een andere Lid-Staat, waarheen hij in beginsel dagelijks of ten minste eenmaal per week terugkeert; de grensarbeider die door de onderneming waaraan hij normaliter verbonden is, wordt gedetacheerd of die een dienstverrichting uitvoert op het grondgebied van dezelfde of een andere Lid-Staat, behoudt echter gedurende een tijdvak van ten hoogste vier maanden de hoedanigheid van grensarbeider, ook al kan hij tijdens deze periode niet dagelijks of niet ten minste eenmaal per week terugkeren naar zijn woonplaats;

c) wordt onder "seizoenarbeider" verstaan iedere werknemer die zich begeeft naar het grondgebied van een andere Lid-Staat dan die, op het grondgebied waarvan hij woont, teneinde aldaar voor rekening van een onderneming of een werkgever uit deze Staat seizoenarbeid te verrichten voor een tijdvak dat in geen geval langer dan acht maanden mag duren, en die gedurende zijn werkzaamheden op het grondgebied van bedoelde Staat verblijft; onder seizoenarbeid wordt verstaan arbeid die van het seizoen afhankelijk is en elk jaar automatisch terugkeert;

d) heeft de term "vluchteling" de betekenis welke daaraan wordt toegekend in artikel 1 van het op 28 juli 1951 te Genève ondertekende Verdrag betreffende de status van vluchtelingen;

e) heeft de term "staatloze" de betekenis welke daaraan wordt toegekend in artikel 1 van het op 28 september 1954 te New York ondertekende Verdrag betreffende de status van staatlozen;

f) i) wordt onder "gezinslid" verstaan iedere persoon die in de wetgeving krachtens welke de prestaties worden verleend of, in de gevallen bedoeld in artikel 22, lid 1, onder a), en artikel 31, in de wetgeving van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan hij woont, als gezinslid wordt aangemerkt of erkend, of als huisgenoot wordt aangeduid; indien deze wetgevingen echter uitsluitend als gezinslid of huisgenoot beschouwen degene die bij de werknemer of de zelfstandige inwoont, wordt aan deze voorwaarde geacht te zijn voldaan wanneer de betrokkene in hoofdzaak op kosten van deze werknemer of zelfstandige wordt onderhouden. Wanneer de wetgeving van een Lid-Staat met betrekking tot verstrekkingen wegens ziekte of moederschap het niet mogelijk maakt de gezinsleden te onderscheiden van de andere personen op wie zij van toepassing is, heeft de term "gezinslid" de betekenis die daaraan is gegeven in bijlage I;

ii) wanneer het echter om prestaties voor gehandicapten gaat die op grond van de wetgeving van een Lid-Staat worden toegekend aan alle onderdanen van die Staat die aan de vereiste voorwaarden voldoen, wordt onder "gezinslid" ten minste verstaan de echtgenoot of echtgenote, de minderjarige kinderen, alsmede de te zijnen of haren laste komende meerderjarige kinderen van een werknemer of zelfstandige;

g) wordt onder "nagelaten betrekking" verstaan iedere persoon die in de wetgeving krachtens welke de prestaties worden verleend, als nagelaten betrekking wordt aangemerkt of erkend; indien deze wetgeving echter uitsluitend als nagelaten betrekking beschouwt degene die bij de overledene inwoonde, wordt aan deze voorwaarde geacht te zijn voldaan wanneer de betrokkene in hoofdzaak op kosten van de overledene werd onderhouden;

h) wordt onder "woonplaats" verstaan de normale verblijfplaats;

i) wordt onder "verblijfplaats" verstaan de tijdelijke verblijfplaats;

j) worden ten aanzien van elke Lid-Staat onder "wetgeving" of "wettelijke regeling" verstaan de bestaande of toekomstige wetten, regelingen, statutaire bepalingen en alle andere uitvoeringsmaatregelen, welke betrekking hebben op de in artikel 4, leden 1 en 2, bedoelde takken en stelsels van sociale zekerheid, of de bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties als bedoeld in artikel 4, lid 2 bis.

Onder deze term vallen niet de bestaande of toekomstige contractuele bepalingen, ongeacht of deze al dan niet bij een besluit van de overheid algemeen verbindend zijn verklaard, dan wel een ruimere werkingssfeer hebben verkregen. Ten aanzien van contractuele bepalingen:

i) welke de verplichte deelneming aan een verzekering voortvloeiende uit de in de vorige alinea bedoelde wetten of regelingen, beogen, of

ii) waarbij een stelsel wordt ingevoerd dat wordt beheerd door hetzelfde orgaan als het orgaan dat het beheer voert over de stelsels die zijn ingevoerd door de in de vorige alinea bedoelde wetten of regelingen,

kan deze beperking te allen tijde worden opgeheven door een verklaring van de betrokken Lid-Staat waarin dergelijke regelingen waarop deze verordening wel van toepassing is, worden vermeld. Van deze verklaring vindt overeenkomstig artikel 97 kennisgeving en bekendmaking plaats.

De bepalingen van de vorige alinea mogen niet tot gevolg hebben dat de regelingen waarop Verordening nr. 3 van toepassing was, aan de werkingssfeer van deze verordening worden onttrokken.

Onder "wetgeving" of "wettelijke regeling" vallen ook niet de bepalingen die ten grondslag liggen aan de bijzondere stelsels voor zelfstandigen waarvan de invoering aan het initiatief van de betrokkenen wordt overgelaten of waarvan de toepassing tot een deel van het grondgebied van de betrokken Lid-Staat is beperkt, ongeacht of de overheid een besluit heeft genomen waarbij deze stelsels verplicht worden gesteld of de werkingssfeer ervan wordt uitgebreid. De betreffende bijzondere stelsels staan vermeld in bijlage II;

k) wordt onder "verdrag inzake sociale zekerheid" verstaan elke bilaterale of multilaterale overeenkomst welke op het gebied van de sociale zekerheid, voor alle in artikel 4, leden 1 en 2, bedoelde takken en stelsels, of een deel daarvan, uitsluitend voor twee of meer Lid-Staten verbindend is of zal zijn, alsmede elke zodanige multilaterale overeenkomst welke voor ten minste twee Lid-Staten en één of meer andere Staten verbindend is of zal zijn, alsmede akkoorden van elke aard, welke in het kader van bovenbedoelde overeenkomsten zijn of worden gesloten;

l) wordt ten aanzien van elke Lid-Staat onder "bevoegde autoriteit" verstaan de minister of ministers, dan wel een andere daarmede vergelijkbare autoriteit, onder wie op het gehele grondgebied van de betrokken Staat of op een deel daarvan, de regelingen inzake sociale zekerheid ressorteren;

m) wordt onder "Administratieve Commissie" verstaan de Commissie bedoeld in artikel 80;

n) wordt ten aanzien van elke Lid-Staat onder "orgaan" verstaan het lichaam of de autoriteit, welke belast is met de uitvoering van de gehele wetgeving of een deel daarvan;

o) wordt onder "bevoegd orgaan" verstaan:

i) het orgaan waarbij de betrokkene is aangesloten op het tijdstip waarop hij om prestaties verzoekt, of

ii) het orgaan dat aan de betrokkene prestaties verschuldigd is of zou zijn indien hij of een of meer van zijn gezinsleden woonden op het grondgebied van de Lid-Staat, waarop zich dit orgaan bevindt, of

iii) het door de bevoegde autoriteit van de betrokken Lid-Staat aangewezen orgaan, of

iv) indien het een regeling betreft inzake de verplichtingen van de werkgever ten aanzien van de in artikel 4, lid 1, bedoelde prestaties, de werkgever of de in zijn rechten gesubrogeerde verzekeraar, dan wel bij ontstentenis van dezen, het lichaam of de autoriteit welke door de bevoegde autoriteit van de betrokken Lid-Staat is aangewezen;

p) worden onder "orgaan van de woonplaats" en "orgaan van de verblijfplaats" verstaan, het orgaan dat ter plaatse waar de betrokkene woont, bevoegd is de prestaties te verlenen, respectievelijk het orgaan dat ter plaatse waar de betrokkene verblijft, bevoegd is de prestaties te verlenen, volgens de wetgeving welke door dit orgaan wordt toegepast, of, indien een zodanig orgaan niet bestaat, het door de bevoegde autoriteit van de betrokken Lid-Staat aangewezen orgaan;

q) wordt onder "bevoegde Staat" verstaan de Lid-Staat op het grondgebied waarvan het bevoegde orgaan zich bevindt;

r) worden onder "tijdvakken van verzekering" verstaan de tijdvakken van premie- of bijdragebetaling, van arbeid of van anders dan in loondienst verrichte werkzaamheden welke als zodanig worden omschreven of aangemerkt ingevolge de wetgeving waaronder zij zijn vervuld, of geacht worden te zijn vervuld, alsmede alle met deze tijdvakken gelijkgestelde tijdvakken, voor zover zij als zodanig door deze wetgeving zijn erkend;

s) worden onder "tijdvakken van arbeid" en "tijdvakken van anders dan in loondienst verrichte werkzaamheden" verstaan de tijdvakken welke als zodanig worden omschreven of aangemerkt ingevolge de wetgeving waaronder zij zijn vervuld, alsmede alle met deze tijdvakken gelijkgestelde tijdvakken, voor zover zij door deze wetgeving als gelijkwaardig met tijdvakken van arbeid of met tijdvakken van anders dan in loondienst verrichte werkzaamheden zijn erkend;

s bis) worden onder "tijdvakken van wonen" verstaan de tijdvakken welke als zodanig worden omschreven of aangemerkt ingevolge de wetgeving waaronder zij zijn vervuld, of geacht worden te zijn vervuld;

t) worden onder "prestaties", "uitkeringen", "verstrekkingen", "pensioenen" en "renten" verstaan alle prestaties, uitkeringen, verstrekkingen, pensioenen en renten, met inbegrip van alle bedragen ten laste van de openbare middelen, verhogingen in verband met aanpassing aan het loon- of prijsniveau of aanvullende uitkeringen, zulks behoudens het bepaalde in titel III, alsmede de als afkoopsom uitgekeerde bedragen welke in de plaats kunnen treden van de pensioenen of renten, en de terugstortingen van premies of bijdragen;

u) i) worden onder "gezinsbijslagen" verstaan alle verstrekkingen of uitkeringen ter bestrijding van de gezinslasten in het kader van een in artikel 4, lid 1, letter h), bedoelde wettelijke regeling, met uitzondering van de in bijlage II vermelde bijzondere uitkeringen bij geboorte of adoptie;

ii) word onder "kinderbijslag" verstaan de periodieke uitkeringen welke uitsluitend op grond van het aantal gezinsleden en eventueel van hun leeftijd worden toegekend;

v) wordt onder "uitkering bij overlijden" verstaan elk bedrag ineens dat in geval van overlijden wordt uitgekeerd, met uitzondering van de onder t) bedoelde bedragen welke als afkoopsom worden uitgekeerd.

Artikel 2 Personele werkingssfeer

1. Deze verordening is van toepassing op werknemers of zelfstandigen op wie de wetgeving van één of meer Lid-Staten van toepassing is of geweest is, en die onderdanen van één der Lid-Staten, dan wel op het grondgebied van één der Lid-Staten wonende staatlozen of vluchtelingen zijn, alsmede op hun gezinsleden en op hun nagelaten betrekkingen.

2. Voorts is deze verordening van toepassing op nagelaten betrekkingen van werknemers of zelfstandigen op wie de wetgeving van één of meer Lid-Staten van toepassing is geweest, ongeacht de nationaliteit van deze werknemers of zelfstandigen, wanneer hun nagelaten betrekkingen onderdanen van één der Lid-Staten dan wel op het grondgebied van één der Lid-Staten wonende staatlozen of vluchtelingen zijn.

3. Deze verordening is van toepassing op ambtenaren en op personeel dat volgens de toepasselijke wetgeving met hen gelijkgesteld is, voor zover zij onderworpen zijn of geweest zijn aan de wettelijke regelingen van een Lid-Staat, waarop deze verordening van toepassing is.

Artikel 3 Gelijkheid van behandeling

1. Personen die op het grondgebied van één der Lid-Staten wonen en op wie de bepalingen van deze verordening van toepassing zijn, hebben de rechten en verplichtingen voortvloeiende uit de wetgeving van elke Lid-Staat onder dezelfde voorwaarden als de onderdanen van die Staat, behoudens bijzondere bepalingen van deze verordening.

2. Het voorgaande lid is van toepassing op het recht om leden van de organen der sociale-zekerheidsinstellingen te kiezen of deel te hebben in hun benoeming, doch doet geen afbreuk aan de bepalingen van de wetgeving van enige Lid-Staat betreffende de verkiesbaarheid en de wijze van benoeming van de betrokkenen in deze organen.

3. De rechten, voortvloeiende uit bepalingen van verdragen inzake sociale zekerheid welke krachtens artikel 7, lid 2, onder c), van toepassing blijven, alsmede uit bepalingen van verdragen welke krachtens artikel 8, lid 1, worden gesloten, worden uitgebreid tot allen op wie deze verordening van toepassing is, tenzij in bijlage III anders wordt bepaald.

Artikel 4 (10) Materiële werkingssfeer

1. Deze verordening is van toepassing op alle wettelijke regelingen betreffende de volgende takken van sociale zekerheid:

a) prestaties bij ziekte en moederschap;

b) prestaties bij invaliditeit, met inbegrip van die tot instandhouding of verbetering van de verdiencapaciteit;

c) uitkeringen bij ouderdom;

d) uitkeringen aan nagelaten betrekkingen;

e) prestaties bij arbeidsongevallen en beroepsziekten;

f) uitkeringen bij overlijden;

g) werkloosheidsuitkeringen;

h) gezinsbijslagen.

2. Deze verordening is van toepassing op de algemene en bijzondere stelsels van sociale zekerheid, welke al of niet op premie- of bijdragebetaling berusten, alsmede op de regelingen betreffende de verplichtingen van de werkgever of de reder met betrekking tot de in lid 1 bedoelde prestaties.

2 bis. Deze verordening is van toepassing op de bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties die vallen onder een andere wetgeving of een ander stelsel dan bedoeld in lid 1 of dan die krachtens lid 4 zijn uitgesloten, wanneer deze prestaties bestemd zijn:

a) ofwel om, bij wijze van vervangende, aanvullende of bijkomende prestatie, de gebeurtenissen te dekken die onder de in lid 1, onder a) tot en met h), bedoelde takken van sociale zekerheid vallen;

b) ofwel uitsluitend voor de specifieke bescherming van gehandicapten.

2 ter. Deze verordening is niet van toepassing op bepalingen van de wetgeving van een Lid-Staat betreffende de in bijlage II, afdeling III, genoemde bijzondere, niet op premie-, of bijdragebetaling berustende prestaties die slechts op een gedeelte van zijn grondgebied worden toegekend.

3. Het bepaalde in titel III laat evenwel onverlet de bepalingen in de wetgeving van elke Lid-Staat met betrekking tot de verplichtingen van de reder.

4. Deze verordening is noch op de sociale en medische bijstand, noch op de regelingen betreffende prestaties aan slachtoffers van oorlogshandelingen of de gevolgen daarvan, noch op de bijzondere regelingen voor ambtenaren of met hen gelijkgestelden van toepassing.

Artikel 5 (10) Verklaringen van de Lid-Staten betreffende de werkingssfeer van deze verordening

De Lid-Staten vermelden de in artikel 4, leden 1 en 2, bedoelde wettelijke regelingen en stelsels, de in artikel 4, lid 2 bis, bedoelde bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties, de in artikel 50 bedoelde minimumuitkeringen, alsmede de in de artikelen 77 en 78 bedoelde bijslagen in de verklaringen waarvan overeenkomstig artikel 97 kennisgeving en bekendmaking plaatsvindt.

Artikel 6 Verdragen inzake sociale zekerheid waarvoor deze verordening in de plaats treedt

Deze verordening treedt, onder voorbehoud van het bepaalde in de artikelen 7, 8 en 46, lid 4, wat de personele zowel als de materiële werkingssfeer betreft, in de plaats van elk verdrag inzake sociale zekerheid dat:

a) hetzij uitsluitend voor twee of meer Lid-Staten verbindend is;

b) hetzij voor ten minste twee Lid-Staten en één of meer andere Staten verbindend is, voor zover het gevallen betreft, welke geregeld kunnen worden zonder tussenkomst van enig orgaan van één dezer laatstgenoemde Staten.

Artikel 7 (7) Internationale bepalingen welke deze verordening onverlet laat

1. Deze verordening laat onverlet de verplichtingen welke voortvloeien uit:

a) enig door de Internationale Arbeidsconferentie aanvaard verdrag, dat na bekrachtiging door één of meer Lid-Staten aldaar in werking is getreden;

b) de Europese interimovereenkomsten van 11 december 1953 inzake sociale zekerheid, gesloten tussen de Staten welke lid zijn van de Raad van Europa.

2. Ongeacht het bepaalde in artikel 6 blijven van toepassing:

a) de Verdragen van 27 juli 1950 en van 30 november 1979 betreffende de sociale zekerheid van Rijnvarenden;

b) het Europese Verdrag van 9 juli 1956 betreffende de sociale zekerheid van arbeiders werkzaam bij het internationale vervoer;

c) de in bijlage III vermelde bepalingen van verdragen inzake sociale zekerheid.

Artikel 8 Het sluiten van overeenkomsten tussen Lid-Staten

1. Twee of meer Lid-Staten kunnen onderling, voorzover daaraan behoefte bestaat, overeenkomsten sluiten welke op de beginselen en de geest van deze verordening berusten.

2. Door iedere Lid-Staat wordt, overeenkomstig artikel 97, lid 1, kennisgeving gedaan van elke overeenkomst welke op grond van lid 1 tussen hem en een andere Lid-Staat is gesloten.

Artikel 9 Toelating tot de vrijwillige of vrijwillig voortgezette verzekering

1. De bepalingen van de wetgeving van een Lid-Staat welke de toelating tot de vrijwillige of de vrijwillig voortgezette verzekering afhankelijk stellen van het wonen op het grondgebied van deze Staat, gelden niet voor personen die wonen op het grondgebied van een andere Lid-Staat, mits zij tevoren ooit als werknemer of zelfstandige aan de wetgeving van eerstbedoelde Staat onderworpen zijn geweest.

2. Indien de wetgeving van een Lid-Staat de toelating tot de vrijwillige of vrijwillig voortgezette verzekering afhankelijk stelt van de vervulling van tijdvakken van verzekering, worden, voor zover nodig, de tijdvakken van verzekering of van wonen welke krachtens de wetgeving van een andere Lid-Staat vervuld zijn, in aanmerking genomen alsof het tijdvakken van verzekering betrof welke krachtens de wetgeving van eerstbedoelde Staat vervuld waren.

Artikel 9 bis (7) Verlenging van de referentieperiode

Indien de wetgeving van een Lid-Staat de erkenning van het recht op een prestatie afhankelijk stelt van de vervulling van een minimumverzekeringstijdvak gedurende een bepaalde periode voorafgaand aan de verzekerde gebeurtenis (referentieperiode) en wanneer in deze wetgeving wordt bepaald dat de bedoelde referentieperiode wordt verlengd met tijdvakken waarin uit hoofde van de wetgeving van die Lid-Staat uitkeringen zijn verleend of door tijdvakken die op het grondgebied van die Lid-Staat aan de opvoeding van kinderen werden gewijd, dan wordt de bedoelde referentieperiode eveneens verlengd met tijdvakken waarin uit hoofde van de wetgeving van een andere Lid-Staat invaliditeits- of ouderdomspensioenen, of prestaties wegens ziekte, werkloosheid of arbeidsongevallen (met uitzondering van renten) zijn verleend en met tijdvakken die op het grondgebied van een andere Lid-Staat aan de opvoeding van kinderen werden gewijd.

Artikel 10 Opheffing van de bepalingen inzake de woonplaats - Invloed van de verplichte verzekering op de terugbetaling van bijdragen of premies

1. Tenzij in deze verordening anders is bepaald, kunnen de uitkeringen bij invaliditeit en ouderdom of de uitkeringen aan nagelaten betrekkingen, de renten bij arbeidsongevallen of beroepsziekten en de uitkeringen bij overlijden, verkregen op grond van een wettelijke regeling van één of meer Lid-Staten, op generlei wijze worden verminderd, gewijzigd, geschorst, ingetrokken of verbeurd verklaard op grond van het feit dat de rechthebbende op het grondgebied van een andere Lid-Staat woont dan die, op het grondgebied waarvan zich het orgaan bevindt dat deze uitkering verschuldigd is.

De eerste alinea is eveneens van toepassing op de afkoopsommen welke bij hertrouwen worden toegekend aan een weduwe of weduwnaar, die recht had op een weduwen- of weduwnaarspensioen of -rente.

2. Wanneer de wetgeving van een Lid-Staat de terugbetaling van bijdragen of premies afhankelijk stelt van de voorwaarde dat de betrokkene niet meer verplicht verzekerd is, wordt deze voorwaarde geacht niet te zijn vervuld zolang hij als werknemer of zelfstandige verplicht verzekerd is ingevolge de wetgeving van een andere Lid-Staat.

Artikel 10 bis (10) Bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties

1. Niettegenstaande de bepalingen van artikel 10 en van titel III ontvangen de personen waarop deze verordening van toepassing is, de bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties als bedoeld in artikel 4, lid 2 bis, uitsluitend op het grondgebied van de Lid-Staat waar zij wonen en krachtens de wetgeving van die Lid-Staat, voor over deze prestaties zijn vermeld in bijlage II bis. De prestaties worden door en voor rekening van het orgaan van de woonplaats verleend.

2. Het orgaan van een Lid-Staat waarvan de wetgeving het recht op de in lid 1 bedoelde prestaties afhankelijk stelt van het vervullen van tijdvakken van arbeid, van anders dan in loondienst verrichte beroepswerkzaamheden of van wonen, houdt, voor zover nodig, rekening met de op het grondgebied van een andere Lid-Staat vervulde tijdvakken van arbeid, van anders dan in loondienst verrichte beroepswerkzaamheden of van wonen, alsof de tijdvakken op het grondgebied van de eerste Lid-Staat waren vervuld.

3. Wanneer de wetgeving van een Lid-Staat het recht op een aanvullende prestatie als bedoeld in lid 1 afhankelijk stelt van het ontvangen van een prestatie als bedoeld onder a) tot en met h) van artikel 4, lid 1, en krachtens die wetgeving geen prestatie van deze aard verschuldigd is, wordt elke overeenkomstige prestatie die krachtens de wetgeving van een andere Lid-Staat wordt toegekend, voor de toekenning van de aanvullende prestatie beschouwd als een krachtens de wetgeving van de eerste Lid-Staat toegekende prestatie.

4. Wanneer de wetgeving van een Lid-Staat de toekenning van voor invaliden of gehandicapten bestemde prestaties als bedoeld in lid 1 afhankelijk stelt van de voorwaarde dat de invaliditeit of de handicap voor de eerste maal op het grondgebied van die Lid-Staat is geconstateerd, wordt deze voorwaarde geacht te zijn vervuld wanneer de vaststelling voor de eerste maal op het grondgebied van een andere Lid-Staat is geschied.

Artikel 11 Aanpassing van de uitkeringen aan het loon- of prijsniveau

De in de wetgeving van een Lid-Staat opgenomen bepalingen inzake aanpassing van de uitkeringen aan het loon- of prijsniveau zijn eveneens van toepassing op de uitkeringen welke op grond van bedoelde wetgeving met inachtneming van het bepaalde in deze verordening verschuldigd zijn.

Artikel 12 (9) (11) Non-cumulatie van uitkeringen

1. Krachtens deze verordening kan geen recht worden verkregen of gehandhaafd op verscheidene uitkeringen van dezelfde aard welke betrekking hebben op een zelfde tijdvak van verplichte verzekering. Deze bepaling is evenwel niet van toepassing op uitkeringen bij invaliditeit, ouderdom, overlijden (pensioenen) en bij beroepsziekten, welke door de organen van twee of meer Lid-Staten overeenkomstig artikel 41, artikel 43, leden 2 en 3, de artikelen 46, 50 en 51 of artikel 60, lid 1, onder b), worden vastgesteld.

2. Tenzij in deze verordening anders is bepaald, zijn de bepalingen inzake vermindering, schorsing of intrekking waarin de wetgeving van een Lid-Staat voorziet in geval van samenloop van een uitkering met andere uitkeringen van sociale zekerheid of met andere inkomsten van welke aard ook, op de rechthebbende van toepassing, zelfs indien het gaat om uitkeringen welke op grond van de wetgeving van een andere Lid-Staat zijn verkregen of om inkomsten welke op het grondgebied van een andere Lid-Staat zijn verworven.

3. Ingeval de rechthebbende op uitkeringen bij invaliditeit of vervroegde uitkeringen bij ouderdom beroepswerkzaamheden uitoefent, zijn op hem de bepalingen inzake vermindering, schorsing of intrekking waarin de wetgeving van een Lid-Staat voorziet, van toepassing, zelfs indien hij zijn werkzaamheden op het grondgebied van een andere Lid-Staat uitoefent.

4. Het invaliditeitspensioeen dat op grond van de Nederlandse wettelijke regeling verschuldigd is, wordt, in geval het Nederlandse orgaan overeenkomstig artikel 57, lid 5, of artikel 60, lid 2, onder b), verplicht is eveneens bij te dragen in de kosten van een op grond van de wettelijke regeling van een andere Lid-Staat verleende uitkering bij beroepsziekte, verminderd met het bedrag dat aan het orgaan van de andere Lid-Staat, dat met het verlenen van de uitkering bij beroepsziekte is belast, verschuldigd is.

TITEL II VASTSTELLING VAN DE TOE TE PASSEN WETGEVING

Artikel 13 (9) Algemene regels

1. Onder voorbehoud van artikel 14 quater zijn degenen op wie deze verordening van toepassing is, slechts aan de wetgeving van één enkele Lid-Staat onderworpen. De toe te passen wetgeving wordt overeenkomstig de bepalingen van deze titel vastgesteld.

2. Onder voorbehoud van de artikelen 14 tot en met 17:

a) is op degene die op het grondgebied van een Lid-Staat werkzaamheden in loondienst uitoefent, de wetgeving van die Staat van toepassing zelfs indien hij op het grondgebied van een andere Lid-Staat woont of indien de zetel van de onderneming of het domicilie van de werkgever waarbij hij werkzaam is, zich bevindt op het grondgebied van een andere Lid-Staat;

b) is op degene die op het grondgebied van een Lid-Staat werkzaamheden anders dan in loondienst uitoefent, de wetgeving van die Staat van toepassing zelfs indien hij op het grondgebied van een andere Lid-Staat woont;

c) is op degene die zijn beroepswerkzaamheden uitoefent aan boord vaan een zeeschip dat onder de vlag van een Lid-Staat vaart, de wetgeving van die Staat van toepassing;

d) is op ambtenaren en met hen gelijkgestelden, de wetgeving van toepassing van de Lid-Staat waaronder de dienst waarbij zij werkzaam zijn, ressorteert;

e) is op degene die wordt opgeroepen op opnieuw wordt opgeroepen voor militaire dienst of vervangende burgerdienst in een Lid-Staat, de wetgeving van die Staat van toepassing. Indien toepassing van deze wetgeving afhankelijk is van het vervullen van tijdvakken van verzekering vóór de opkomst in of na het verlaten van de militaire of de vervangende burgerdienst, worden de tijdvakken van verzekering welke krachtens de wetgeving van een andere Lid-Staat zijn vervuld, voor zover nodig, in aanmerking genomen alsof het tijdvakken van verzekering betrof, vervuld krachtens de wetgeving van eerstbedoelde Staat. De werknemer of zelfstandige die voor militaire dienst of vervangende burgerdienst wordt opgeroepen of opnieuw wordt opgeroepen, behoudt de hoedanigheid van werknemer of zelfstandige;

f) is op degene die ophoudt onderworpen te zijn aan de wettelijke regeling van een Lid-Staat zonder dat hij op grond van één van de in de voorgaande punten genoemde regels of van één van de in de artikelen 14 tot en met 17 bedoelde uitzonderingen of bijzondere regels aan de wettelijke regeling van een andere Lid-Staat wordt onderworpen, de wettelijke regeling van toepassing van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan hij woont overeenkomstig de bepalingen van deze wettelijke regeling alleen.

Artikel 14 Bijzondere regels voor personen in loondienst, met uitzondering van zeelieden

Ten aanzien van de toepassing van de in artikel 13, lid 2, onder a), neergelegde regel gelden de volgende uitzonderingen en bijzonderheden:

1. a) Op degene die op grondgebied van een Lid-Staat werkzaamheden in loondienst verricht voor een onderneming waaraan hij normaal verbonden is, en door deze onderneming gedetacheerd wordt op het grondgebied van een andere Lid-Staat teneinde aldaar voor haar rekening arbeid te verrichten, blijft de wetgeving van eerstbedoelde Lid-Staat van toepassing, mits de te verwachten duur van die arbeid niet meer dan twaalf maanden bedraagt en hij niet wordt uitgezonden ter vervanging van een andere persoon wiens detachering beëindigd is.

b) Indien de te verrichten arbeid door onvoorziene omstandigheden de oorspronkelijk voorziene tijdsduur overschrijdt en meer dan twaalf maanden duurt, blijft de wetgeving van eerstbedoelde Lid-Staat van toepassing tot aan de beëindiging van die arbeid, mits de bevoegde autoriteit van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan de betrokkene gedetacheerd is, of het door deze autoriteit aangewezen lichaam, hiervoor toestemming verleent; deze toestemming moet vóór het einde van het oorspronkelijke tijdvak van twaalf maanden worden aangevraagd. Deze toestemming mag echter niet voor een langer tijdvak dan twaalf maanden worden verleend.

2. Op degene die op het grondgebied van twee of meer Lid-Staten werkzaamheden in loondienst pleegt uit te oefenen, wordt de toepasselijke wetgeving als volgt vastgesteld:

a) op degene die behoort tot het rijdend, varend of vliegend personeel van een onderneming welke voor rekening van anderen of voor eigen rekening internationaal vervoer van personen of goederen per spoor, over de weg, door de lucht of over de binnenwateren verricht en op het grondgebied van een Lid-Staat haar zetel heeft, is de wetgeving van laatstbedoelde Staat van toepassing. Niettemin:

i) is op degene die werkzaam is bij een filiaal of een vaste vertegenwoordiging welke die onderneming heeft op het grondgebied van een andere Lid-Staat dan die, op het grondgebied waarvan zij haar zetel heeft, de wetgeving van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan zich dat filiaal of die vaste vertegenwoordiging bevindt, van toepassing;

ii) is op degene die in hoofdzaak werkzaam is op het grondgebied van de Lid-Staat waar hij woont, de wetgeving van die Staat van toepassing, zelfs indien de onderneming waarbij hij werkzaam is, noch haar zetel, noch een filiaal, noch een vaste vertegenwoordiging op dit grondgebied heeft;

b) op andere personen dan die bedoeld onder a) is van toepassing:

i) de wetgeving van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan zijn wonen, indien zij een deel van hun werkzaamheden op dit grondgebied uitoefenen of indien zij verbonden zijn aan meer dan één onderneming of meer dan één werkgever die hun zetel of domicilie op het grondgebied van verschillende Lid-Staten hebben;

ii) de wetgeving van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan de zetel van de onderneming of het domicilie van de werkgever waarbij zij werkzaam zijn, zich bevindt, indien zij niet wonen op het grondgebied van een der Staten waar zij hun werkzaamheden uitoefenen.

3. Op degene die op het grondgebied van een Lid-Staat werkzaamheden in loondienst uitoefent voor een onderneming waarvan de zetel op het grondgebied van een andere Lid-Staat gevestigd is, terwijl de gemeenschappelijke grens van die Staten door die onderneming loopt, is de wetgeving van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan deze onderneming haar zetel heeft, van toepassing.

Artikel 14 bis Bijzondere regels voor personen die anders dan in loondienst werkzaam zijn, met uitzondering van zeelieden

Ten aanzien van de in artikel 13, lid 2, onder b), neergelegde regel gelden de volgende uitzonderingen en bijzonderheden:

1. a) Op degene die op het grondgebied van een Lid-Staat gewoonlijk werkzaamheden anders dan in loondienst uitoefent en op het grondgebied van een andere Lid-Staat arbeid verricht, blijft de wetgeving van eerstbedoelde Lid-Staat van toepassing, mits de te verwachten duur van die arbeid niet meer dan twaalf maanden bedraagt.

b) Indien de te verrichten arbeid door onvoorziene omstandigheden de oorspronkelijk voorziene tijdsduur overschrijdt en meer dan twaalf maanden duurt, blijft de wetgeving van eerstbedoelde Staat van toepassing tot aan de beëindiging van die arbeid, mits de bevoegde autoriteit van deze Lid-Staat naar het grondgebied waarvan de betrokkene zich heeft begeven om die arbeid te verrichten, of het door deze autoriteit aangewezen lichaam, hiervoor toestemming verleent; deze toestemming moet vóór het einde van het oorspronkelijke tijdvak van twaalf maanden worden aangevraagd. Deze toestemming mag echter niet voor een langer tijdvak dan twaalf maanden worden verleend.

2. Op degene die gewoonlijk op het grondgebied van twee of meer Lid-Staten werkzaamheden anders dan in loondienst uitoefent, is de wetgeving van de Lid-Staat van toepassing op het grondgebied waarvan hij woont, indien hij een deel van zijn werkzaamheden op het grondgebied van die Lid-Staat uitoefent. Indien hij geen werkzaamheden uitoefent op het grondgebied van de Lid-Staat waar hij woont, is de wetgeving van de Lid-Staat van toepassing op het grondgebied waarvan hij zijn hoofdwerkzaamheden verricht. De criteria ter bepaling van de hoofdwerkzaamheden zijn vastgesteld bij de in artikel 98 bedoelde verordening.

3. Op degene die werkzaamheden anders dan in loondienst uitoefent in een onderneming waarvan de zetel zich op het grondgebied van een Lid-Staat bevindt, terwijl de gemeenschappelijke grens van die twee Lid-Staten door die onderneming loopt, is de wetgeving van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan deze onderneming haar zetel heeft, van toepassing.

4. Indien het, krachtens de wetgeving die op een persoon van toepassing zou moeten zijn overeenkomstig het bepaalde in de punten 2 en 3, niet mogelijk is dat die persoon zich, zelfs op vrijwillige basis, aansluit bij een stelsel van ouderdomsverzekering, is de betrokkene onderworpen aan de wetgeving van de andere Lid-Staat die onafhankelijk van deze bepalingen op hem van toepassing zou zijn of, wanneer daardoor de wetgevingen van twee of meer Lid-Staten op hem van toepassing zouden zijn, aan de wetgeving die in onderlinge overeenstemming tussen deze Lid-Staten of hun bevoegde autoriteiten is vastgesteld.

Artikel 14 ter Bijzondere regels voor zeelieden

Ten aanzien van de in artikel 13, lid 2, onder c), neergelegde regel gelden de volgende uitzonderingen en bijzonderheden:

1. Op degene die werkzaamheden in loondienst uitoefent voor een onderneming waaraan hij normaal verbonden is, hetzij op het grondgebied van een Lid-Staat, hetzij aan boord van een zeeschip dat onder de vlag van een Lid-Staat vaart, en die door deze onderneming wordt gedetacheerd om voor haar rekening arbeid te verrichten aan boord van een zeeschip dat onder de vlag van een andere Lid-Staat vaart, blijft de wetgeving van eerstbedoelde Lid-Staat van toepassing onder de in artikel 14, punt 1, gestelde voorwaarden.

2. Op degene die gewoonlijk werkzaamheden anders dan in loondienst uitoefent, hetzij op het grondgebied van een Lid Staat, hetzij aan boord van een zeeschip dat onder de vlag van een Lid-Staat vaart, en voor eigen rekening arbeid verricht aan boord van een zeeschip dat onder de vlag van een andere Lid-Staat vaart, blijft de wetgeving van eerstbedoelde Lid-Staat van toepassing onder de in artikel 14 bis, punt 1, gestelde voorwaarden.

3. Op degene die zijn beroepswerkzaamheden gewoonlijk niet op zee uitoefent, maar arbeid verricht in de territoriale wateren of in een haven van een Lid-Staat, op een zeeschip dat onder de vlag van een andere Lid-Staat vaart en dat zich in deze territoriale wateren of in deze haven bevindt, zonder tot de bemanning van dat schip te behoren, is de wetgeving van eerstbedoelde Lid-Staat van toepassing.

4. Op degene die werkzaamheden in loondienst uitoefent aan boord van een zeeschip dat onder de vlag van een Lid-Staat vaart en voor die werkzaamheden wordt beloond door een onderneming of een persoon die haar zetel of zijn domicilie op het grondgebied van een andere Lid-Staat heeft, is de wetgeving van laatstbedoelde Staat van toepassing, indien hij zijn woonplaats op het grondgebied van die Staat heeft; de onderneming of degene die het loon betaalt, wordt voor de toepassing van genoemde wetgeving als werkgever aangemerkt.

Artikel 14 quater (5) Bijzondere regels voor personen die gelijktijdig werkzaamheden in loondienst en werkzaamheden anders dan in loondienst op het grondgebied van verschillende Lid-Staten uitoefenen

Op degene die gelijktijdig werkzaamheden in loondienst en werkzaamheden anders dan in loondienst op het grondgebied van verschillende Lid-Staten uitoefent:

a) is, onder voorbehoud van het bepaalde onder b), de wetgeving van toepassing van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan hij werkzaamheden in loondienst uitoefent of, wanneer hij dergelijke werkzaamheden op het grondgebied van twee of meer Lid-Staten uitoefent, de wetgeving die wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 14, punt 2 of punt 3;

b) zijn in de in bijlage VII genoemde gevallen van toepassing:

- de wetgeving van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan hij werkzaamheden in loondienst uitoefent waarbij, wanneer hij dergelijke werkzaamheden op het grondgebied van twee of meer Lid-Staten uitoefent, deze wetgeving wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 14, punt 2 of punt 3, en

- de wetgeving van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan hij werkzaamheden anders dan in loondienst uitoefent waarbij, wanneer hij dergelijke werkzaamheden op het grondgebied van twee of meer Lid-Staten uitoefent, deze wetgeving wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 14 bis, punt 2, punt 3 of punt 4.

Artikel 14 quinquies (5) Diverse bepalingen

1. De in artikel 14, punten 2 en 3, in artikel 14 bis, punten 2, 3 en 4, en in artikel 14 quater, onder a), bedoelde persoon wordt voor de toepassing van de wetgeving welke is vastgesteld overeenkomstig deze bepalingen, aangemerkt alsof hij zijn volledige beroepswerkzaamheden uitoefende op het grondgebied van de betrokken Lid-Staat.

2. Voor de vaststelling van de hoogte van de premie voor zelfstandigen ingevolge de wetgeving van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan de in artikel 14 quater, onder b), bedoelde persoon werkzaamheden anders dan in loondienst uitoefent, wordt deze persoon behandeld alsof hij zijn werkzaamheid in loondienst eveneens op het grondgebied van deze Lid-Staat uitoefende.

3. Indien de wetgeving van een Lid Staat bepaalt dat de pensioen- of rentetrekker, ook al verricht hij beroepswerkzaamheden, niet verplicht verzekerd is uit hoofde van deze werkzaamheden, dan is deze bepaling eveneens van toepassing op de pensioen- of rentetrekker, die zijn pensioen of rente heeft verworven op grond van de wetgeving van een andere Lid-Staat, tenzij de betrokkene bij het door de bevoegde autoriteit van de eerste Lid-Staat aangewezen orgaan, vermeld in bijlage 10 bij de in artikel 98 bedoelde verordening uitdrukkelijk verzoekt tot de verplichte verzekering te worden toegelaten.

Artikel 15 Regels betreffende de vrijwillige of vrijwillig voortgezette verzekering

1. De artikelen 13 tot en met 14 quinquies zijn niet van toepassing op de vrijwillige of de vrijwillig voortgezette verzekering, tenzij voor één van de in artikel 4 bedoelde takken van sociale zekerheid in een Lid-Staat slechts een stelsel van vrijwillige verzekering bestaat.

2. Ingeval de toepassing van de wetgevingen van twee of meer Lid-Staten leidt tot gelijktijdige aansluiting:

- bij een stelsel van verplichte verzekering en bij één of meer stelsels van vrijwillige of vrijwillig voortgezette verzekering, is op de betrokkene uitsluitend het stelsel van verplichte verzekering van toepassing;

- bij twee of meer stelsels van vrijwillige of vrijwillig voortgezette verzekering, kan de betrokkene slechts worden toegelaten tot het stelsel van vrijwillige of vrijwillig voortgezette verzekering waarvoor hij heeft gekozen.

3. Wat invaliditeit, ouderdom en overlijden (pensioenen) betreft, kan de betrokkene evenwel worden toegelaten tot de vrijwillige of de vrijwillig voortgezette verzekering van een Lid-Staat, zelfs indien hij verplicht verzekerd is krachtens de wetgeving van een andere Lid-Staat, voor zover deze gelijktijdige aansluiting in de eerste Lid-Staat uitdrukkelijk of stilzwijgend wordt toegelaten.

Artikel 16 Bijzondere regels inzake het bediende personeel van diplomatieke zendingen en consulaire posten alsmede de hulpfunctionarissen van de Europese Gemeenschappen

1. Artikel 13, lid 2, onder a), is van toepassing op leden van het bedienende personeel van diplomatieke zendingen of consulaire posten en op de particuliere bedienden in dienst van ambtenaren van deze zendingen of posten.

2. Niettemin mogen de in lid 1 bedoelde werknemers die onderdaan zijn van de Lid-Staat welke zendstaat is, kiezen voor de toepassing van de wetgeving van die Staat. Dit keuzerecht kan aan het einde van ieder kalenderjaar opnieuw worden uitgeoefend en heeft geen terugwerkende kracht.

3. De hulpfunctionarissen van de Europese Gemeenschappen mogen met betrekking tot andere bepalingen dan die betreffende de kinderbijslag, waarvoor een bijzondere regeling geldt, kiezen tussen toepassing van de wetgeving van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan zij werkzaam zijn, en toepassing van de wetgeving van de Lid-Staat waaraan zij het laatst onderworpen waren of van de Lid-Staat waarvan zij onderdaan zijn. Dit keuzerecht, dat slechts eenmaal mag worden uitgeoefend, wordt op de dag van hun indiensttreding van kracht.

Artikel 17 (9) Uitzonderingen op de artikelen 13 tot en met 16

Twee of meer Lid-Staten, de bevoegde autoriteiten van deze Staten of de door deze autoriteiten aangewezen instellingen kunnen in onderlinge overeenstemming, in het belang van bepaalde personen of groepen personen, uitzonderingen op de artikelen 13 tot en met 16 vaststellen.

Artikel 17 bis (9) Bijzondere regels inzake personen die recht hebben op pensioen(en) of rente(n) krachtens de wetgeving van een of meer Lid-Staten

Degene die recht heeft op een pensioen of rente overeenkomstig de wettelijke regeling van een Lid-Staat of op pensioenen of renten krachtens de wettelijke regelingen van verscheidene Lid-Staten en die op het grondgebied van een andere Lid-Staat woont, kan op zijn verzoek worden vrijgesteld van de toepassing van de wettelijke regeling van deze laatste Lid-Staat mits hij niet uit hoofde van de uitoefening van een beroepswerkzaamheid aan deze wettelijke regeling is onderworpen.

TITEL III BIJZONDERE BEPALINGEN MET BETREKKING TOT DE VERSCHILLENDE SOORTEN PRESTATIES

HOOFDSTUK I ZIEKTE EN MOEDERSCHAP

Afdeling 1 Gemeenschappelijke bepalingen

Artikel 18 Samentellen van tijdvakken van verzekering, arbeid of wonen

1. Het bevoegde orgaan van een Lid-Staat waarvan de wettelijke regeling het verkrijgen, het behoud of het herstel van het recht op prestaties afhankelijk stelt van de vervulling van tijdvakken van verzekering, arbeid of wonen, houdt, voor zover nodig, rekening met de krachtens de wettelijke regeling van elke andere Lid-Staat vervulde tijdvakken van verzekering, arbeid of wonen, alsof deze tijdvakken krachtens de door dat orgaan toegepaste wettelijke regeling waren vervuld.

2. Lid 1 is van toepassing op seizoenarbeiders, zelfs indien het tijdvakken betreft welke zijn vervuld vóór een onderbreking van de verzekering, en deze onderbreking langer heeft geduurd dan in de wettelijke regeling van de bevoegde Staat is toegestaan, mits de betrokkenen evenwel ten hoogste vier maanden niet verzekerd zijn geweest.

Afdeling 2 Werknemers of zelfstandigen en hun gezinsleden

Artikel 19 Woonplaats op het grondgebied van een andere dan de bevoegde Lid-Staat - Algemene regels

1. De werknemer of zelfstandige die op het grondgebied van een andere Lid-Staat dan de bevoegde Staat woont en aan de in de wettelijke regeling van de bevoegde Staat gestelde voorwaarden voor het recht op prestaties voldoet, eventueel met inachtneming van artikel 18, heeft in de Staat op het grondgebied waarvan hij woont, recht op:

a) verstrekkingen, welke voor rekening van het bevoegde orgaan door het orgaan van de woonplaats worden verleend, volgens de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling, alsof hij bij laatstbedoeld orgaan was aangesloten;

b) uitkeringen welke door het bevoegde orgaan worden verleend volgens de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling. Na overeenstemming tussen het bevoegde orgaan en het orgaan van de woonplaats kunnen deze uitkeringen evenwel door laatstbedoeld orgaan voor rekening van het eerstbedoelde worden verleend volgens de wettelijke regeling van de bevoegde Staat.

2. Lid 1 is van overeenkomstige toepassing op de gezinsleden die op het grondgebied van een andere dan de bevoegde Lid-Staat wonen, voor zover zij krachtens de wettelijke regeling van de Staat, op het grondgebied waarvan zij wonen, geen recht op deze prestaties hebben.

Ingeval de gezinsleden wonen op het grondgebied van een Lid-Staat waarvan de wettelijke regeling voor het recht op verstrekkingen geen voorwaarden stelt inzake de verzekering of de arbeid, worden de hun verleende verstrekkingen geacht te zijn verleend voor rekening van het orgaan waarbij de werknemer of zelfstandige is aangesloten, behalve wanneer de echtgeno(o)t(e) of degene die het toezicht over de kinderen heeft, beroepswerkzaamheden verricht op het grondgebied van deze Lid-Staat.

Artikel 20 Grensarbeiders en hun gezinsleden - Bijzondere regels

De grensarbeider kan de prestaties op het grondgebied van de bevoegde Staat eveneens verkrijgen. Deze prestaties worden verleend door het bevoegde orgaan, volgens de wettelijke regeling van deze Staat, alsof de betrokkene op het grondgebied daarvan woonde. Zijn gezinsleden kunnen op dezelfde wijze de prestaties genieten; zij komen hiervoor, behoudens in spoedgevallen, evenwel slechts in aanmerking wanneer tussen de betrokken Lid-Staten of tussen de bevoegde autoriteiten van die Lid-Staten ter zake een overeenkomst bestaat, of, bij het ontbreken van een zodanige overeenkomst, na voorafgaande toestemming van het bevoegde orgaan.

Artikel 21 Verblijf in of overbrenging van de woonplaats naar het grondgebied van de bevoegde Staat

1. De in artikel 19, lid 1, bedoelde werknemer of zelfstandige die op het grondgebied van de bevoegde Staat verblijft, heeft recht op prestaties volgens de wettelijke regeling van deze Staat, alsof hij op het grondgebied ervan woonde, zelfs indien hij vóór zijn verblijf voor hetzelfde geval van ziekte of moederschap reeds prestaties heeft genoten.

2. Lid 1 is van overeenkomstige toepassing op de in artikel 19, lid 2, bedoelde gezinsleden.

Indien deze evenwel op het grondgebied van een andere Lid-Staat wonen dan de Lid-Staat op het grondgebied waarvan de werknemer of zelfstandige woont, worden de verstrekkingen verleend door het orgaan van de verblijfplaats voor rekening van het orgaan van de woonplaats van de belanghebbenden.

3. De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op grensarbeiders en hun gezinsleden.

4. De in artikel 19 bedoelde werknemer of zelfstandige en zijn gezinsleden die hun woonplaats overbrengen naar het grondgebied van de bevoegde Staat, hebben recht op prestaties volgens de wettelijke regeling van deze Staat, zelfs indien zij vóór de overbrenging van hun woonplaats voor hetzelfde geval van ziekte of moederschap reeds prestaties hebben genoten.

Artikel 22 Verblijf buiten het grondgebied van de bevoegde Staat - Terugkeer of overbrenging van de woonplaats naar het grondgebied van een andere Lid-Staat tijdens ziekte of moederschap - Noodzaak om zich voor behandeling naar het grondgebied van een andere Lid-Staat te begeven

1. De werknemer of zelfstandige die aan de door de wettelijke regeling van de bevoegde Staat gestelde voorwaarden voor het recht op prestaties voldoet, eventueel met inachtneming van artikel 18, en:

a) wiens toestand het nodig maakt dat onmiddellijk prestaties worden verleend gedurende het verblijf op het grondgebied van een andere Lid-Staat, of

b) die, nadat hij voor rekening van het bevoegde orgaan in het genot van prestaties is gesteld, van dit orgaan toestemming heeft ontvangen om terug te keren naar het grondgebied van de Lid-Staat, waarop bij woont, dan wel om zijn woonplaats naar het grondgebied van een andere Lid-Staat over te brengen, of

c) die van het bevoegde orgaan toestemming heeft ontvangen om zich naar het grondgebied van een andere Lid-Staat te begeven teneinde aldaar een voor zijn gezondheidstoestand passende behandeling te ondergaan,

heeft recht op:

i) verstrekkingen, welke voor rekening van het bevoegde orgaan door het orgaan van de woon- of verblijfplaats worden verleend, volgens de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling, alsof deze werknemer of zelfstandige bij laatstbedoeld orgaan was aangesloten; het tijdvak gedurende hetwelk de verstrekkingen worden verleend, wordt evenwel bepaald door de wettelijke regeling van de bevoegde Staat;

ii) uitkeringen, welke door het bevoegde orgaan worden verleend volgens de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling. Na overeenstemming tussen het bevoegde orgaan en het orgaan van de woon- of verblijfplaats kunnen deze uitkeringen evenwel door laatstbedoeld orgaan voor rekening van het eerstbedoelde worden verleend volgens de wettelijke regeling van de bevoegde Staat.

2. De op grond van lid 1, onder b), vereiste toestemming mag slechts worden geweigerd wanneer is vastgesteld, dat de verplaatsing van de betrokkene nadelig is voor zijn gezondheidstoestand of voor het ondergaan van de geneeskundige behandeling.

De op grond van lid 1, onder c), vereiste toestemming mag niet worden geweigerd wanneer de desbetreffende behandeling behoort tot de prestaties waarin de wettelijke regeling van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan de betrokkene woont voorziet, en bedoelde behandeling hem, gelet op zijn gezondheidstoestand van dat moment en het te verwachten ziekteverloop, niet kan worden gegeven binnen de termijn die gewoonlijk nodig is voor de desbetreffende behandeling in de Lid-Staat waar hij woont.

3. De bepalingen van de leden 1 en 2 zijn van overeenkomstige toepassing op de gezinsleden van en werknemer of zelfstandige.

Voor de toepassing van lid 1, onder a) en c), i), op de in artikel 19, lid 2, bedoelde gezinsleden die wonen op het grondgebied van een andere Lid-Staat dan de Lid-Staat op het grondgebied waarvan de werknemer of zelfstandige woont:

a) worden evenwel de verstrekkingen voor rekening van het orgaan van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan de gezinsleden wonen, verleend door het orgaan van de verblijfplaats volgens de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling, alsof de werknemer of zelfstandige bij laatstbedoeld orgaan was aangesloten. Het tijdvak gedurende hetwelk de verstrekkingen worden verleend, wordt evenwel bepaald door de wettelijke regeling van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan de gezinsleden wonen;

b) wordt evenwel de op grond van lid 1, onder c), vereiste toestemming verleend door het orgaan van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan de gezinsleden wonen.

4. Wanneer lid 1 op de werknemer of zelfstandige wordt toegepast, heeft dit geen invloed op het recht op prestaties van zijn gezinsleden.

Artikel 22 bis (14) Bepaalde categorieën personen - Bijzondere regels

Niettegenstaande artikel 2 van deze verordening is artikel 22, lid 1, onder a en c), eveneens van toepassing op personen die onderdanen zijn van een van de Lid-Staten en die ingevolge de wettelijke regeling van een Lid-Staat verzekerd zijn en op hun met hen samenwonende gezinsleden.

Artikel 22 ter (15) Werkzaamheden in een andere Lid-Staat dan de bevoegde Lid-Staat - Verblijf in de Staat waar de werkzaamheden worden uitgeoefend

Op de werknemer of zelfstandige, bedoeld in artikel 13, lid 2, onder d), in artikel 14, in artikel 14 bis, in artikel 14 ter, in artikel 14 quater, onder a), of in artikel 17, alsmede op de gezinsleden die hem vergezellen, worden de bepalingen van artikel 22, lid 1, onder a), toegepast in elke toestand die vereist dat verstrekkingen worden verleend gedurende het verblijf op het grondgebied van de Lid-Staat waar de werknemer of zelfstandige zijn beroepswerkzaamheden uitoefent, of waarvan het schip aan boord waarvan de werknemer of zelfstandige zijn beroepswerkzaamheden uitoefent, de vlag voert.

Artikel 23 (A) Berekening van de uitkeringen

1. Het bevoegde orgaan van een Lid-Staat waarvan de wettelijke regeling bepaalt dat voor de berekening van de uitkeringen een gemiddelde verdienste dan wel een gemiddelde bijdrage als grondslag wordt genomen, stelt deze gemiddelde verdienste, of gemiddelde bijdrage uitsluitend vast op basis van de verdiensten welke zijn genoten of de bijdragen die zijn toegepast gedurende de krachtens bedoelde wettelijke regeling vervulde tijdvakken.

2. Het bevoegde orgaan van een Lid-Staat waarvan de wettelijke regeling bepaalt dat voor de berekening van de uitkeringen wordt uitgegaan van een in een vast bedrag uitgedrukte verdienste houdt uitsluitend rekening met dit vaste bedrag of, eventueel, met het gemiddelde van deze vaste bedragen voor de krachtens bedoelde wettelijke regeling vervulde tijdvakken.

3. Het bevoegde orgaan van een Lid-Staat waarvan de wettelijke regeling bepaalt dat het bedrag der uitkeringen wisselt naar gelang van het aantal gezinsleden, houdt eveneens rekening met de gezinsleden van de betrokkene die op het grondgebied van een andere Lid-Staat wonen, alsof zij op het grondgebied van de bevoegde Staat woonden.

Artikel 24 Belangrijke verstrekkingen

1. De werknemer of zelfstandige wiens recht op een prothese, op hulpmiddelen van grotere omvang of op andere belangrijke verstrekkingen ten behoeve van zichzelf of van één van zijn gezinsleden door het orgaan van een Lid-Staat is erkend vóór zijn aansluiting bij het orgaan van een andere Lid-Staat, krijgt deze verstrekkingen voor rekening van eerstbedoeld orgaan, zelfs indien zij eerst worden toegekend wanneer bedoelde werknemer of zelfstandige reeds bij het tweede orgaan is aangesloten.

2. De Administratieve Commissie stelt de lijst op van verstrekkingen waarop lid 1 van toepassing is.

Afdeling 3 Werklozen en hun gezinsleden

Artikel 25

1. Een werkloze werknemer of zelfstandige op wie artikel 69, lid 1, of artikel 71, lid 1, onder b), ii), tweede volzin, van toepassing is, en die, eventueel met inachtneming van artikel 18, voldoet aan de door de wettelijke regeling van de bevoegde Lid-Staat gestelde voorwaarden voor het recht op verstrekkingen en uitkeringen, heeft gedurende het in artikel 69, lid 1, onder c), genoemde tijdvak, recht op:

a) verstrekkingen welke hem voor rekening van het bevoegde orgaan worden verleend door het orgaan van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan hij werk zoekt, volgens de door dit laatste orgaan toegepaste wettelijke regeling, alsof hij daarbij was aangesloten;

b) uitkeringen welke hem door het bevoegde orgaan volgens de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling worden verleend. Na overeenstemming tussen het bevoegde orgaan en het orgaan van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan de werkloze werk zoekt, kunnen de uitkeringen door laatstbedoeld orgaan voor rekening van het eerstbedoelde worden verleend volgens de wettelijke regeling van de bevoegde Staat. De in artikel 69, lid 1, bedoelde werkloosheidsuitkeringen worden niet verleend gedurende het tijdvak waarover uitkeringen worden ontvangen.

2. Een volledig werkloze werknemer op wie artikel 71, lid 1, onder a), ii), of onder b), ii), eerste volzin, van toepassing is, heeft recht op verstrekkingen en uitkeringen volgens de wettelijke regeling van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan hij woont, alsof hij gedurende zijn laatste dienstbetrekking aan deze wettelijke regeling onderworpen was, eventueel met inachtneming van artikel 18; deze prestaties komen voor rekening van het orgaan van het land van de woonplaats.

3. Wanneer een werkloze, eventueel met inachtneming van artikel 18, voldoet aan de voorwaarden voor het recht op verstrekkingen van de wettelijke regeling van de Lid-Staat ten laste waarvan de werkloosheidsuitkeringen komen, hebben zijn gezinsleden recht op prestaties bij ziekte en moederschap, ongeacht op het grondgebied van welke Lid-Staat zij wonen of verblijven. Deze prestaties worden verleend:

i) wat de verstrekkingen betreft, door het orgaan van de woon- of verblijfplaats volgens de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling, voor rekening van het bevoegde orgaan van de Lid-Staat ten laste waarvan de werkloosheidsuitkeringen komen;

ii) wat de uitkeringen betreft, door het bevoegde orgaan van de Lid-Staat ten laste waarvan de werkloosheidsuitkeringen komen, volgen de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling.

4. Onverminderd de bepalingen van de wettelijke regeling van een Lid-Staat op grond waarvan gedurende een langer tijdvak prestaties wegens ziekte kunnen worden verleend, kan het in lid 1 bedoelde tijdvak in gevallen van overmacht door het bevoegde orgaan worden verlengd tot ten hoogste het tijdvak dat in de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling is vastgesteld.

Artikel 25 bis (14) Bijdragen of premies ten laste van volledig werkloze werknemers

Het orgaan van een Lid-Staat dat verstrekkingen of uitkeringen verschuldigd is aan de in artikel 25, lid 2, bedoelde werklozen en dat een wettelijke regeling toepast waarin is bepaald dat voor rekening van een werkloze bijdragen of premies worden ingehouden om de kosten van de prestaties bij ziekte en moederschap te dekken, is gemachtigd deze inhoudingen te verrichten in overeenstemming met de bepalingen van zijn wettelijke regeling.

Afdeling 4 Aanvragers van een pensioen of rente, en hun gezinsleden

Artikel 26 Recht op verstrekkingen in geval van beëindiging van het recht op verstrekkingen van het laatstelijk bevoegde orgaan

1. De werknemer of zelfstandige, zijn gezinsleden of zijn nagelaten betrekkingen wier recht op verstrekkingen krachtens de wettelijke regeling van de laatstelijk bevoegde Lid-Staat eindigt tijdens de behandeling van een aanvraag om pensioen of rente, hebben niettemin recht op verstrekkingen onder de volgende voorwaarden: de verstrekkingen worden verleend volgens de wettelijke regeling van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan de betrokkene(n) woont (wonen), zulks voor zover zij krachtens deze wettelijke regeling daarop recht hebben of krachtens de wettelijke regeling van een andere Lid-Staat daarop recht zouden hebben, indien zij op het grondgebied van die Staat woonden, eventueel met inachtneming van artikel 18.

2. De aanvrager van een pensioen of rente wiens recht op verstrekkingen voortvloeit uit de wettelijke regeling van een Lid-Staat, waarin is bepaald dat de betrokkene zelf de ziekteverzekeringspremies of -bijdragen dient te betalen gedurende de behandeling van zijn pensioenaanvraag, heeft na afloop van de tweede maand waarover hij de verschuldigde premies of bijdragen niet heeft betaald, niet langer recht op verstrekkingen.

3. De krachtens lid 1 verleende verstrekkingen komen voor rekening van het orgaan dat, met toepassing van lid 2, de premies of bijdragen heeft ontvangen; ingeval er niet overeenkomstig lid 2 premie- of bijdragebetaling dient plaats te vinden, betaalt het orgaan voor rekening waarvan de verstrekkingen krachtens artikel 28 na vaststelling van het pensioen of de rente komen, het bedrag der verleende verstrekkingen terug aan het orgaan van de woonplaats.

Afdeling 5 Pensioen- of rentetrekkers en hun gezinsleden

Artikel 27 Pensioenen of renten, verschuldigd op grond van de wettelijke regelingen van verscheidende Lid-Staten, terwijl in het land van de woonplaats recht op prestaties bestaat

De rechthebbende op pensioenen of renten, verschuldigd krachtens de wettelijke regelingen van twee of meer Lid-Staten, waaronder de Lid-Staat op het grondgebied waarvan hij woonachtig is, die recht heeft op prestaties op grond van de wettelijke regeling van laatstbedoelde Lid-Staat, eventueel met inachtneming van artikel 18 en van bijlage VI, krijgt, evenals zijn gezinsleden, prestaties van het orgaan van de woonplaats en voor rekening van dit orgaan, alsof de betrokkene uitsluitend recht had op een pensioen of rente, verschuldigd krachtens de wettelijke regeling van deze Lid-Staat.

Artikel 28 Pensioenen of renten, verschuldigd op grond van de wettelijke regelingen van een of meer Lid-Staten, terwijl in het land van de woonplaats geen recht op prestaties bestaat

1. De rechthebbende op een pensioen of rente verschuldigd krachtens de wettelijke regeling van een Lid-Staat, of op pensioenen of renten verschuldigd krachtens de wettelijke regelingen van twee of meer Lid-Staten, die geen recht op prestaties heeft op grond van de wettelijke regeling van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan hij woont, heeft niettemin zelf, evenals zijn gezinsleden, recht op deze prestaties, voorzover hij op grond van de wettelijke regeling van de voor de pensioenverzekering bevoegde Lid-Staat, of van ten minste één van de voor deze verzekering bevoegde Lid-Staten, eventueel met inachtneming van artikel 18 en van bijlage VI recht op prestaties zou hebben, indien hij op het grondgebied van de betrokken Staat woonde. De prestaties worden verleend op de volgende voorwaarden:

a) de verstrekkingen worden voor rekening van het in lid 2 bedoelde orgaan verleend door het orgaan van de woonplaats, alsof de betrokkene recht had op een pensioen of een rente krachtens de wettelijke regeling van de Staat op het grondgebied waarvan hij woont, en hij recht op verstrekkingen had;

b) de uitkeringen worden in voorkomend geval verleend door het overeenkomstig lid 2 bepaalde bevoegde orgaan volgens de wettelijke regeling welke door dit orgaan wordt toegepast. Deze uitkeringen kunnen evenwel, in overleg tussen het bevoegde orgaan en het orgaan van de woonplaats, door dit laatste orgaan voor rekening van het eerste worden verleend volgens de wettelijke regeling van de bevoegde Staat.

2. In de in lid 1 bedoelde gevallen komen de verstrekkingen voor rekening van het overeenkomstig de volgende regels vastgestelde orgaan:

a) indien de rechthebbende krachtens de wettelijke regeling van één Lid-Staat recht op bedoelde verstrekkingen heeft, komen deze voor rekening van het bevoegde orgaan van deze Staat;

b) indien de rechthebbende krachtens de wettelijke regelingen van twee of meer Lid-Staten recht op bedoelde verstrekkingen heeft, komen deze voor rekening van het bevoegde orgaan van de Lid-Staat aan de wettelijke regeling waarvan de rechthebbende het langst onderworpen is geweest; ingeval de toepassing van deze regel ertoe leidt dat de verstrekkingen voor rekening van meer dan een orgaan komen, komen zij voor rekening van het orgaan, dat de wettelijke regeling toepast waaraan de rechthebbende het laatst onderworpen is geweest.

Artikel 28 bis Pensioenen of renten, verschuldigd op grond van de wettelijke regeling van een of meer andere Lid-Staten dan het land van de woonplaats, terwijl in het laatstbedoelde land recht op verstrekkingen bestaat

Indien de rechthebbende op een pensioen of rente, verschuldigd krachtens de wettelijke regeling van een Lid-Staat, of op pensioenen of renten, verschuldigd krachtens de wettelijke regelingen van twee of meer Lid-Staten, woont op het grondgebied van een Lid-Staat waarvan de wettelijke regeling voor het recht op verstrekkingen geen voorwaarden stelt inzake de verzekering of de arbeid en krachtens de wettelijke regeling waarvan geen pensioen of rente verschuldigd is, komen de aan hem en aan zijn gezinsleden verleende verstrekkingen voor rekening van het overeenkomstig artikel 28, lid 2, bepaalde orgaan van een van de ter zake van pensioenen bevoegde Lid-Staten, voor zover de betrokken rechthebbende en zijn gezinsleden recht zouden hebben op deze verstrekkingen krachtens de wettelijke regeling die wordt toegepast door het bedoelde orgaan indien zij woonden op het grondgebied van de Lid-Staat waar dit orgaan is gevestigd.

Artikel 29 Woonplaats van de gezinsleden op het grondgebied van een andere Lid-Staat dan de rechthebbende - Overbrenging van de woonplaats naar het grondgebied van de Lid-Staat, waarop de rechthebbende woont

1. De gezinsleden van de rechthebbende op een pensioen of een rente, verschuldigd krachtens de wettelijke regeling van een Lid-Staat, of op pensioenen of renten, verschuldigd krachtens de wettelijke regelingen van twee of meer Lid-Staten, die op het grondgebied van een andere Lid-Staat wonen dan de rechthebbende, hebben recht op prestaties alsof de rechthebbende op hetzelfde grondgebed als zij woonde, voor zover hij op grond van de wettelijke regeling van een Lid-Staat recht op bedoelde prestaties heeft. De prestaties worden verleend op de volgende voorwaarden:

a) de verstrekkingen worden door het orgaan van de woonplaats van de gezinsleden verleend volgens de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling, en komen voor rekening van het orgaan van de woonplaats van de rechthebbende;

b) de uitkeringen worden in voorkomend geval verleend door het overeenkomstig artikel 27 of artikel 28, lid 2, bepaalde bevoegde orgaan volgens de wettelijke regeling welke door dit orgaan wordt toegepast. Deze uitkeringen kunnen evenwel, in overleg tussen het bevoegde orgaan en het orgaan van de woonplaats van de gezinsleden, door dit laatste orgaan worden verleend voor rekening van het eerste volgens de wettelijke regeling van de bevoegde Staat.

2. De in lid 1 bedoelde gezinsleden die hun woonplaats overbrengen naar het grondgebied van de Lid-Staat, waarop de rechthebbende woont, hebben recht op:

a) de verstrekkingen volgens de wettelijke regeling van deze Staat, zelfs indien zij reeds verstrekkingen hebben genoten voor hetzelfde geval van ziekte of van moederschap vóór de overbrenging van hun woonplaats;

b) de uitkeringen welke in voorkomend geval worden verleend door het overeenkomstig artikel 27 of artikel 28, lid 2, bepaalde bevoegde orgaan, volgens de wettelijke regeling welke door dit orgaan wordt toegepast. Deze uitkeringen kunnen evenwel, in overleg tussen het bevoegde orgaan en het orgaan van de woonplaats van de rechthebbende, door dit laatste orgaan voor rekening van het eerste worden verleend volgens de wettelijke regeling van de bevoegde Staat.

Artikel 30 Belangrijke verstrekkingen

Artikel 24 is van overeenkomstige toepassing op pensioen- of rentetrekkers.

Artikel 31 Verblijf van de rechthebbende en/of van zijn gezinsleden op het grondgebied van een andere Lid-Staat dan die, op het grondgebied waarvan zij wonen

De rechthebbende op een pensioen of rente, verschuldigd krachtens de wettelijke regeling van een Lid-Staat, of op pensioenen of renten, verschuldigd krachtens de wettelijke regelingen van twee of meer Lid-Staten, die recht heeft op verstrekkingen krachtens de wettelijke regeling van één dezer Lid-Staten, alsmede zijn gezinsleden hebben, bij verblijf op het grondgebied van een andere Lid-Staat dan die op het grondgebied waarvan zij wonen, recht op:

a) de verstrekkingen die door het orgaan van de verblijfplaats volgens de wettelijke regeling welke door dit orgaan wordt toegepast worden verleend voor rekening van het orgaan van de woonplaats van de rechthebbende;

b) de uitkeringen welke in voorkomend geval worden verleend door het overeenkomstig artikel 27 of artikel 28, lid 2, bepaalde bevoegde orgaan volgens de wettelijk regeling welke door dit orgaan wordt toegepast. Deze uitkeringen kunnen evenwel, in overleg tussen het bevoegde orgaan en het orgaan van de verblijfplaats, door dit laatste orgaan voor rekening van het eerste worden verleend volgens de wettelijke regeling van de bevoegde Staat.

Artikel 32 (15)

. . . . .

Artikel 33 (7) Bijdragen of premies voor rekening van pensioen- of rentetrekkers

1. Het orgaan van een Lid-Staat dat een pensioen of rente verschuldigd is en dat een wettelijke regeling toepast waarin is bepaald, dat voor rekening van een pensioen of rentetrekker bijdragen of premies worden ingehouden om de kosten van de prestaties bij ziekte en moederschap te dekken, is gemachtigd deze bedragen, berekend overeenkomstig de betrokken wettelijke regeling, in te houden op het pensioen of de rente welke dit orgaan verschuldigd is, voorzover de prestaties krachtens de artikelen 27, 28, 28 bis, 29, 31 en 32 voor rekening van een orgaan van bedoelde Lid-Staat komen.

2. Wanneer de pensioen- of rentetrekker in de in artikel 28 bis bedoelde gevallen krachtens de wetgeving van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan hij woont, uit hoofde van zijn woonplaats aldaar, premies of soortgelijke inhoudingen verschuldigd is voor de dekking van de kosten van prestaties wegens ziekte of moederschap, zijn deze niet invorderbaar.

Artikel 34 Algemene bepalingen

1. Voor de toepassing van de artikelen 28, 28 bis, 29 en 31 wordt degene die twee of meer pensioenen of renten ontvangt krachtens de wettelijke regeling van één enkele Lid-Staat, in de zin van deze bepalingen geacht rechthebbende op een pensioen of rente te zijn krachtens de wettelijke regeling van een Lid-Staat.

2. De artikelen 27 tot en met 33 zijn niet van toepassing op de pensioen- of rentetrekker en zijn gezinsleden die op grond van de wettelijke regeling van een Lid-Staat wegens het verrichten van beroepswerkzaamheden recht op prestaties hebben. In dat geval wordt de betrokkene voor de toepassing van dit hoofdstuk als werknemer of zelfstandige of als gezinslid van een werknemer of zelfstandige aangemerkt.

Afdeling 6 Diverse bepalingen

Artikel 35 Toe te passen stelsel als er in het land van de woon- of verblijfplaats meer dan één stelsel bestaat - Vroeger bestaande aandoening - Maximale duur voor het verlenen van prestaties

1. Onverminderd het bepaalde in lid 2, worden, indien de wettelijke regeling van het land van de woon- of verblijfplaats meer dan één verzekeringsstelsel voor ziekte of moederschap kent, voor de toepassing van artikel 19, artikel 21, lid 1, de artikelen 22, 25, 26, artikel 28, lid 1, artikel 29, lid 1, en artikel 31, de bepalingen van het stelsel dat voor de handarbeiders in de staalindustrie geldt, gevolgd. Indien die wettelijke regeling evenwel een bijzonder stelsel voor werknemers in de mijnen en daarmee gelijkgestelde bedrijven kent, is dit stelsel op deze categorie werknemers en op hun gezinsleden van toepassing, wanneer het orgaan van de woon- of verblijfplaats waartoe zij zich wenden, tot toepassing van dit stelsel bevoegd is.

2. Indien de wettelijke regeling van het land van de woon- of verblijfplaats één of meer bijzondere regelingen kent voor alle of de meeste beroepsgroepen van zelfstandigen, waarbij minder gunstige verstrekkingen worden verleend dan die waarop werknemers recht hebben, worden voor de toepassing van artikel 19, lid 1, onder a), en lid 2, artikel 22, lid 1, onder i), en lid 3, artikel 28, lid 1, onder a), en artikel 31, onder a), ten aanzien van de betrokkene en zijn gezinsleden de bepalingen van het stelsel of de stelsels vastgesteld bij de toepassingsverordening als bedoeld in artikel 98, gevolgd:

a) wanneer de betrokkene in de bevoegde Staat aangesloten is bij een bijzonder stelsel voor zelfstandigen dat eveneens minder gunstige verstrekkingen verleent dan die waarop werknemers recht hebben, of

b) wanneer de rechthebbende op een pensioen of rente of op pensioenen of renten op grond van de wettelijke regeling van de ter zake van het pensioen bevoegde Lid-Staat of Lid-Staten slechts recht heeft op de verstrekkingen ingevolge een bijzonder stelsel voor zelfstandigen dat eveneens minder gunstige verstrekkingen verleent dan waarop werknemers recht hebben.

3. Indien de wettelijke regeling van een Lid-Staat de toekenning van prestaties afhankelijk stelt van een voorwaarde met betrekking tot het land waar en het tijdstip waarop de aandoening is ontstaan, mag deze voorwaarde niet gesteld worden aan de werknemers of zelfstandigen of hun gezinsleden op wie deze verordening van toepassing is, ongeacht op het grondgebied van welke Lid-Staat zij wonen.

4. Indien in de wettelijke regeling van een Lid-Staat een maximale duur voor het verlenen van prestaties is vastgesteld, mag het orgaan dat deze wettelijke regeling toepast, eventueel rekening houden met het tijdvak waarover voor hetzelfde geval van ziekte of moederschap door het orgaan van een andere Lid-Staat reeds prestaties werden verleend.

Afdeling 7 Vergoedingen tussen organen onderling

Artikel 36 (15)

1. De krachtens dit hoofdstuk door het orgaan van een Lid-Staat voor rekening van het orgaan van een andere Lid-Staat verleende verstrekkingen worden onderling volledig vergoed.

2. De in lid 1 bedoelde vergoedingen worden vastgesteld en vinden plaats op de wijze welke is geregeld in de in artikel 98 bedoelde toepassingsverordening, hetzij door het aantonen van de werkelijke uitgaven, hetzij op grond van vaste bedragen.

In het laatste geval dienen deze vaste bedragen zodanig te worden vastgesteld, dat de vergoeding de werkelijke uitgaven zoveel mogelijk benadert.

3. Twee of meer Lid-Staten of de bevoegde autoriteiten van deze Staten kunnen andere wijzen van vergoeding vaststellen of afzien van iedere vergoeding tussen de onder hun bevoegdheid vallende organen.

HOOFDSTUK 2 (11) INVALIDITEIT

Afdeling 1 Werknemers of zelfstandigen die uitsluitend onderworpen zijn aan wetgevingen volgens welke het bedrag der invaliditeitsuitkeringen onafhankelijk is van de duur der tijdvakken van verzekering

Artikel 37 (11) Algemene bepalingen

1. De werknemer of zelfstandige die achtereenvolgens of afwisselend aan de wetgevingen van twee of meer Lid-Staten onderworpen is geweest en die uitsluitend tijdvakken van verzekering heeft vervuld krachtens wetgevingen volgens welke het bedrag van de invaliditeitsuitkeringen onafhankelijk is van de duur der tijdvakken van verzekering, heeft recht op uitkeringen overeenkomstig artikel 39. Dit artikel heeft geen betrekking op pensioenverhogingen of aanvullingen van pensioenen voor kinderen, welke overeenkomstig hoofdstuk 8 worden toegekend.

2. Bijlage IV, deel A, vermeldt voor elke betrokken Lid-Staat de op zijn grondgebied van kracht zijnde wetgevingen van het in lid 1 bedoelde type.

Artikel 38 (11) Inaanmerkingneming van tijdvakken van verzekering of van wonen, vervuld krachtens wetgevingen welke op de werknemer of zelfstandige van toepassing zijn geweest met het oog op het verkrijgen, het behoud of het herstel van het recht op uitkeringen

1. Indien de wetgeving van een Lid-Staat het verkrijgen, het behoud of het herstel van het recht op uitkeringen krachtens een stelsel dat geen bijzonder stelsel in de zin van lid 2 of lid 3 is, afhankelijk stelt van de vervulling van tijdvakken van verzekering of van wonen, houdt het bevoegde orgaan van deze Lid-Staat, voor zover nodig, rekening met de krachtens de wetgeving van elke andere Lid-Staat vervulde tijdvakken van verzekering of van wonen, ongeacht of deze onder een algemeen dan wel onder een bijzonder stelsel, en onder een stelsel voor werknemers dan wel onder een stelsel voor zelfstandigen zijn vervuld. Daartoe houdt het bevoegde orgaan rekening met deze tijdvakken alsof deze krachtens de door dat orgaan toegepaste wetgeving waren vervuld.

2. Indien de wetgeving van een Lid-Staat de toekenning van bepaalde prestaties afhankelijk stelt van de voorwaarde dat de tijdvakken van verzekering uitsluitend in een aan een bijzonder stelsel voor werknemers onderworpen beroep of eventueel met het verrichten van bepaalde werkzaamheden zijn vervuld, wordt voor de toekenning van deze prestaties slechts rekening gehouden met de tijdvakken welke krachtens de wetgeving van elke andere Lid-Staat zijn vervuld, indien deze tijdvakken krachtens een overeenkomstig stelsel of, bij afwezigheid daarvan, in hetzelfde beroep of eventueel met het verrichten van dezelfde werkzaamheden zijn vervuld.

Indien de betrokkene, met inachtneming van de aldus vervulde tijdvakken, niet voldoet aan de voor het recht op genoemde prestaties gestelde voorwaarden, dan wordt met deze tijdvakken rekening gehouden voor de toekenning van prestaties volgens het algemene stelsel of, bij afwezigheid daarvan, volgens het stelsel dat van toepassing is op arbeiders, respectievelijk bedienden, mits de betrokkene bij een van deze stelsel aangesloten is geweest.

3. Indien de wetgeving van een Lid-Staat de toekenning van bepaalde prestaties afhankelijk stelt van de voorwaarde dat de tijdvakken van verzekering uitsluitend zijn vervuld in een aan een bijzonder stelsel voor zelfstandigen onderworpen beroep, wordt voor de toekenning van die prestaties slechts rekening gehouden met de tijdvakken welke krachtens de wetgevingen van andere Lid-Staten zijn vervuld, indien deze tijdvakken krachtens een overeenkomstig stelsel of, bij gebreke daarvan, in hetzelfde beroep zijn vervuld. Bijlage IV, deel B, vermeldt voor elke betrokken Lid-Staat de in dit lid bedoelde stelsel van toepassing op zelfstandigen.

Indien de betrokkene met inachtneming van de in dit lid bedoelde tijdvakken niet voldoet aan de voor het recht op genoemde prestaties gestelde voorwaarden, wordt met deze tijdvakken rekening gehouden voor de toekenning van prestaties volgens het algemene stelsel of, bij afwezigheid daarvan, volgens het stelsel van toepassing op arbeiders respectievelijk bedienden, mits de betrokkene bij een van deze stelsels aangesloten is geweest.

Artikel 39 (11)(14) Vaststelling van uitkeringen

1. Het orgaan van de Lid-Staat waarvan de wetgeving van toepassing was op het tijdstip waarop de arbeidsongeschiktheid met daaropvolgende invaliditeit is ontstaan, stelt overeenkomstig deze wetgeving vast of de betrokkene voldoet aan de gestelde voorwaarden voor het recht op uitkeringen, eventueel met inachtneming van artikel 38.

2. De betrokkene die voldoet aan de in lid 1 bedoelde voorwaarden, ontvangt de uitkeringen uitsluitend van bedoeld orgaan volgens de door dit orgaan toegepaste wetgeving.

3. De betrokkene die krachtens lid 1 geen recht op uitkeringen heeft, worden in het genot gesteld van de uitkeringen waarop hij krachtens de wetgeving van een andere Lid-Staat nog recht heeft, eventueel met inachtneming van artikel 38.

4. Indien de wetgeving als bedoeld in de leden 2 en 3 bepaalt dat bij de vaststelling van het bedrag der uitkeringen rekening moet worden gehouden met het bestaan van andere gezinsleden dan kinderen, houdt het bevoegde orgaan eveneens rekening met bovenbedoelde gezinsleden van de betrokkene die op het grondgebied van een andere Lid-Staat wonen, alsof zij op het grondgebied van de bevoegde Staat woonden.

5. Indien de wetgeving als bedoeld in de leden 2 en 3 voorziet in bepalingen inzake vermindering, schorsing of intrekking in geval van samenloop met uitkeringen van verschillende aard in de zin van artikel 46 bis, lid 2, of met andere inkomsten, zijn artikel 46 bis, lid 3, en artikel 46 quater, lid 5, van overeenkomstige toepassing.

6. De volledig werkloze werknemer op wie artikel 71, lid 1, onder a), ii), of onder b), ii), eerste zin, van toepassing is, heeft recht op de invaliditeitsuitkeringen van het bevoegde orgaan van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan hij woont, overeenkomstig de door dat orgaan toegepaste wetgeving, alsof hij gedurende zijn laatste dienstbetrekking aan die wetgeving onderworpen was, eventueel met inachtneming van artikel 38 en/of artikel 25, lid 2. Deze uitkeringen komen voor rekening van het orgaan van de Staat op het grondgebied waarvan hij woont.

Indien volgens de wettelijke regeling die door dit orgaan wordt toegepast, de uitkeringen op loonbasis moeten worden berekend, houdt dit orgaan rekening met het loon dat de betrokkene heeft ontvangen in de Staat waar hij zijn laatste beroepswerkzaamheden heeft verricht en in de Staat op het grondgebied waarvan hij woont, overeenkomstig de door dat orgaan toegepaste wettelijke regeling. Indien geen loon is ontvangen in de Staat op het grondgebied waarvan hij woont, baseert het bevoegde orgaan zich volgens de voorschriften van de door het orgaan toegepaste wettelijke regeling op het loon dat de betrokkene heeft ontvangen in de Staat waar hij zijn laatste beroepswerkzaamheden heeft verricht.

Afdeling 2 Werknemers of zelfstandigen die onderworpen zijn hetzij uitsluitend aan wetgevingen volgens welke het bedrag der invaliditeitsuitkeringen afhankelijk is van de duur der tijdvakken van verzekering of van wonen, hetzij aan wetgevingen van dit type en van het in afdeling 1 bedoelde type

Artikel 40 (11) Algemene bepalingen

1. De werknemer of zelfstandige, die achtereenvolgens of afwisselend onderworpen is geweest aan de wetgevingen van twee of meer Lid-Staten, waarvan er ten minste één niet tot het in artikel 37, lid 1, bedoelde type behoort, heeft recht op uitkeringen overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk 3, welke van overeenkomstig toepassing zijn, met inachtneming van lid 4.

2. De betrokkene echter die door arbeidsongeschiktheid met daaropvolgende invaliditeit wordt getroffen, terwijl op hem een in bijlage IV, deel A, vermelde wetgeving van toepassing is, heeft onder de volgende voorwaarden recht op uitkeringen overeenkomstig artikel 37, lid 1:

- hij moet voldoen aan de door deze wetgeving of andere wetgevingen van hetzelfde type gestelde voorwaarden, eventueel met inachtneming van artikel 38, zonder dat echter een beroep behoeft te worden gedaan op tijdvakken van verzekering welke onder niet in bijlage IV, deel A, vermelde wetgevingen zijn vervuld, en

- hij mag niet voldoen aan de voorwaarden voor het ontstaan van het recht op invaliditeitsuitkeringen krachtens een niet in bijlage IV, deel A, vermelde wetgeving, en

- hij mag geen eventuele rechten doen gelden op ouderdomsuitkeringen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 44, lid 2, tweede zin.

3. a) Voor de vaststelling van het recht op uitkeringen krachtens de in bijlage IV, deel A, vermelde wetgeving van een Lid-Staat waarbij de toekenning van een invaliditeitsuitkering afhankelijk wordt gesteld van de voorwaarde dat de betrokkene gedurende een bepaald tijdvak uitkeringen wegens ziekte heeft ontvangen of arbeidsongeschikt is geweest, wordt, wanneer een werknemer of zelfstandige op wie deze wetgeving van toepassing is geweest wordt getroffen door arbeidsongeschiktheid met daaropvolgende invaliditeit terwijl de wetgeving van een andere Lid-Staat op hem van toepassing is, onverminderd het bepaalde in artikel 37, lid 1, rekening gehouden met:

i) elk tijdvak waarover hij op grond van de wetgeving van de tweede Lid-Staat voor deze arbeidsongeschiktheid uitkeringen wegens ziekte of, in plaats daarvan, zijn loon/salaris heeft genoten,

ii) elk tijdvak waarover hij op grond van de wetgeving van de tweede Lid-Staat voor de invaliditeit volgende op deze arbeidsongeschiktheid, uitkeringen in de zin van titel III, hoofdstukken 2 en 3, van de verordening heeft genoten,

alsof het een tijdvak betrof waarover hem uitkeringen wegens ziekte waren verleend krachtens de wetgeving van de eerste Lid-Staat of tijdens hetwelk hij arbeidsongeschikt was in de zin van deze wetgeving.

b) Het recht op invaliditeitsuitkeringen gaat ten aanzien van de wetgeving van de eerste Lid-Staat in na afloop van het bij deze wetgeving vastgestelde voorafgaande tijdvak waarover uitkeringen wegens ziekte worden verleend, of na afloop van het bij deze wetgeving vastgestelde voorafgaande tijdvak van arbeidsongeschiktheid, doch niet eerder dan:

i) op de datum waarop het recht op uitkeringen als bedoeld onder a), ii), hiervóór op grond van de wetgeving van de tweede Lid-Staat ingaat, of

ii) op de dag volgende op de laatste dag waarop de betrokkene op grond van de wetgeving van de tweede Lid-Staat recht op uitkeringen wegens ziekte heeft.

4. De door het orgaan van een Lid-Staat genomen beslissing omtrent de toestand van invaliditeit van de aanvrager is bindend voor het orgaan van iedere andere betrokken Lid-Staat, mits in bijlage V is vermeld dat de voorwaarden van de wetgevingen van deze Lid-Staten met betrekking tot de toestand van invaliditeit met elkaar overeenstemmen.

Afdeling 3 Toeneming van de invaliditeit

Artikel 41 (11)

1. Ingeval de invaliditeit van een werknemer of zelfstandige die uitkeringen op grond van de wetgeving van één enkele Lid-Staat geniet, toeneemt, zijn de volgende bepalingen van toepassing:

a) indien de betrokkene sedert hij uitkeringen geniet, niet aan de wetgeving van een andere Lid-Staat onderworpen is geweest, is het bevoegde orgaan van eerstbedoelde Staat verplicht uitkeringen toe te kennen overeenkomstig de door dit orgaan toegepaste wetgeving, daarbij rekening houdende met de toeneming van de invaliditeit;

b) indien de betrokkene sedert hij uitkeringen geniet, aan de wetgeving van één of meer andere Lid-Staten onderworpen is geweest, worden hem uitkeringen toegekend overeenkomstig de in artikel 37, lid 1, of artikel 40, lid 1, respectievelijk lid 2, bedoelde bepalingen, daarbij rekening houdende met de toeneming van de invaliditeit;

c) indien het totale bedrag der ingevolge onder b) verschuldigde uitkering of uitkeringen minder bedraagt dan het bedrag der uitkering welke de betrokkene voor rekening van het orgaan dat de uitkeringen voordien verschuldigd was, genoot, is bedoeld orgaan verplicht hem een aanvulling gelijk aan het verschil tussen bedoelde bedragen te verlenen;

d) indien in het onder b) bedoelde geval het ter zake van de oorspronkelijke arbeidsongeschiktheid bevoegde orgaan een Nederlands orgaan is en indien:

i) de aandoening welke de toeneming van de invaliditeit heeft veroorzaakt, dezelfde is als die welke aanleiding heeft gegeven tot het verlenen van uitkeringen krachtens de Nederlandse wetgeving,

ii) deze aandoening een beroepsziekte is in de zin van de wetgeving van de Lid-Staat, waaraan de betrokkene laatstelijk onderworpen was, en recht geeft op de in artikel 60, lid 1, onder b), bedoelde aanvulling, en

iii) de wetgeving of de wetgevingen waaraan de betrokkene, sedert hij uitkeringen geniet, onderworpen is geweest, een wetgeving is of wetgevingen zijn, welke in bijlage IV, deel A, bedoeld is of zijn,

zet het Nederlandse orgaan na de toeneming van de invaliditeit het verlenen van de oorspronkelijke uitkering voort en wordt de uitkering welke verschuldigd is krachtens de wetgeving van de laatste Lid-Staat, waaraan de betrokkene onderworpen was, verminderd met het bedrag van de Nederlandse uitkering;

e) indien de betrokkene in het onder b) bedoelde geval geen recht op uitkeringen voor rekening van het orgaan van een andere Lid-Staat heeft, is het bevoegde orgaan van de eerste Staat verplicht uitkeringen toe te kennen volgens de wetgeving van deze Staat, daarbij rekening houdende met de toeneming van de invaliditeit en eventueel met inachtneming van artikel 38.

2. Ingeval de invaliditeit van een werknemer of zelfstandige die uitkeringen geniet krachtens de wetgevingen van twee of meer Lid-Staten, toeneemt, worden hem uitkeringen toegekend overeenkomstig artikel 40, lid 1, daarbij rekening houdende met de toeneming van de invaliditeit.

Afdeling 4 Hervatting van uitkeringen na schorsing of intrekking - Omzetting van invaliditeitsuitkeringen in ouderdomsuitkeringen - Herberekening van op grond van artikel 39 vastgestelde uitkeringen

Artikel 42 (11) Vaststelling van het orgaan dat de uitkeringen verschuldigd is bij het hervatten van de betaling van invaliditeitsuitkeringen

1. Indien de betaling van uitkeringen na schorsing moet worden hervat, geschiedt deze door het orgaan of door de organen welke de uitkeringen verschuldigd was of waren op het tijdstip waarop zij worden geschorst, onverminderd het bepaalde in artikel 43.

2. Indien na intrekking van de uitkeringen de toestand van de betrokkene hernieuwde toekenning van uitkeringen rechtvaardigt, worden deze overeenkomstig artikel 37, lid 1, of artikel 40, lid 1, respectievelijk lid 2, toegekend.

Artikel 43 (11) Omzetting van invaliditeitsuitkeringen in ouderdomsuitkeringen - herberekening van op grond van artikel 39 vastgestelde uitkeringen

1. De invaliditeitsuitkeringen worden eventueel in ouderdomsuitkeringen omgezet onder de voorwaarden gesteld door de wetgeving of de wetgevingen krachtens welke zij zijn toegekend, en overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk 3.

2. Ieder orgaan van een Lid-Staat dat invaliditeitsuitkeringen verschuldigd is krachtens de wetgeving van een Lid-Staat, blijft aan degene die in het genot is van invaliditeitsuitkeringen en die krachtens de wetgeving van één of meer andere Lid-Staten overeenkomstig artikel 49 aanspraak kan maken op ouderdomsuitkeringen, ook verder de invaliditeitsuitkeringen verlenen waarop de betrokkene krachtens de door eerstbedoeld orgaan toegepaste wetgeving recht heeft, en wel tot het tijdstip waarop lid 1 door dit orgaan kan worden toegepast of zolang de betrokkene aan de voorwaarden voldoet om daarop aanspraak te kunnen maken.

3. Wanneer krachtens de wetgeving van een Lid-Staat overeenkomstig artikel 39 vastgestelde uitkeringen worden omgezet in ouderdomsuitkeringen en wanneer de betrokkene nog niet voldoet aan de voorwaarden gesteld bij de wetgeving of wetgevingen van één of meer andere Lid-Staten voor het recht op deze uitkeringen, ontvangt de betrokkene van deze Lid-Staat of Lid-Staten met ingang van de dag van de omzetting invaliditeitsuitkeringen vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk 3, alsof dit hoofdstuk van toepassing was op het tijdstip waarop de arbeidsongeschiktheid met daaropvolgende invaliditeit ontstond, tot het tijdstip waarop de betrokkene voldoet aan de bij de andere betrokken nationale wetgeving of wetgevingen gestelde voorwaarden voor het recht op ouderdomsuitkeringen, of, wanneer niet in een dergelijke omzetting is voorzien, zolang hij recht heeft op invaliditeitsuitkeringen krachtens de betrokken wetgeving of wetgevingen.

4. De overeenkomstig artikel 39 vastgestelde invaliditeitsuitkeringen worden onder toepassing van de bepalingen van hoofdstuk 3 opnieuw vastgesteld zodra de gerechtigde aan de gestelde voorwaarden voor het recht op invaliditeitsuitkeringen krachtens een niet in bijlage IV, deel A, vermelde wetgeving voldoet dan wel ouderdomsuitkeringen krachtens de wetgeving van een andere Lid-Staat ontvangt.

HOOFDSTUK 3 (11) OUDERDOM EN OVERLIJDEN (PENSIOENEN)

Artikel 44 (11) Algemene bepalingen inzake de vaststelling van uitkeringen wanneer de werknemer of zelfstandige aan de wetgevingen van twee of meer Lid-Staten onderworpen is geweest

1. Het recht op uitkeringen van een werknemer of zelfstandige of van diens nagelaten betrekkingen wordt, zo deze werknemer of zelfstandige onderworpen is geweest aan de wetgevingen van twee of meer Lid-Staten, overeenkomstig dit hoofdstuk vastgesteld.

2. Onder voorbehoud van het bepaalde in artikel 49 moet ten aanzien van alle wetgevingen waaraan de werknemer of zelfstandige onderworpen is geweest, worden overgegaan tot vaststelling van de uitkeringen zodra door de betrokkene een daartoe strekkend verzoek is gedaan. Van deze regel wordt slechts afgeweken, indien de betrokkene uitdrukkelijk verzoekt de vaststelling van de ouderdomsuitkeringen, welke op grond van de wetgevingen van één of meer Lid-Staten zouden zijn verkregen, uit te stellen.

3. Dit hoofdstuk heeft geen betrekking op pensioenverhogingen of aanvullingen van pensioenen voor kinderen, noch op wezenpensioenen, welke overeenkomstig hoofdstuk 8 worden toegekend.

Artikel 45 (11) (14) Inaanmerkingneming van tijdvakken van verzekering of van wonen, vervuld krachtens de wetgevingen welke op de werknemer of zelfstandige van toepassing zijn geweest, met het oog op het verkrijgen, het behoud of het herstel van het recht op uitkeringen

1. Indien de wetgeving van een Lid-Staat het verkrijgen, het behoud of het herstel van het recht op uitkeringen krachtens een stelsel dat geen bijzonder stelsel is in de zin van lid 2 of lid 3, afhankelijk stelt van de vervulling van tijdvakken van verzekering of van wonen, houdt het bevoegde orgaan van deze Lid-Staat, voor zover nodig, rekening met de krachtens de wetgeving van elke andere Lid-Staat vervulde tijdvakken, ongeacht of deze onder een algemeen dan wel onder een bijzonder stelsel, en onder een stelsel voor werknemers dan wel onder een stelsel voor zelfstandigen zijn vervuld. Daartoe houdt het bevoegde orgaan rekening met deze tijdvakken alsof deze krachtens de door dat orgaan toegepaste wetgeving waren vervuld.

2. Indien de wetgeving van een Lid-Staat de toekenning van bepaalde uitkeringen afhankelijk stelt van de voorwaarde dat de tijdvakken van verzekering uitsluitend in een aan een bijzonder stelsel voor werknemers onderworpen beroep of eventueel met het verrichten van bepaalde werkzaamheden zijn vervuld, wordt voor de toekenning van deze uitkeringen slechts rekening gehouden met de tijdvakken welke krachtens de wetgevingen van andere Lid-Staten zijn vervuld, indien deze tijdvakken krachtens een overeenkomstig stelsel of, bij afwezigheid daarvan, in hetzelfde beroep of eventueel met het verrichten van dezelfde werkzaamheden zijn vervuld. Indien de betrokkene, met inachtneming van de aldus vervulde tijdvakken, niet voldoet aan de voor het recht op genoemde uitkeringen gestelde voorwaarden, wordt met deze tijdvakken rekening gehouden voor de toekenning van uitkeringen volgens het algemene stelsel, of, bij gebreke daarvan, volgens het stelsel van toepassing op arbeiders, respectievelijk bedienden, mits de betrokkene bij één van deze stelsels aangesloten is geweest.

3. Indien de wetgeving van een Lid-Staat de toekenning van bepaalde uitkeringen afhankelijk stelt van de voorwaarde dat de tijdvakken van verzekering uitsluitend zijn vervuld in een aan een bijzonder stelsel voor zelfstandigen onderworpen beroep, wordt voor de toekenning van deze uitkeringen slechts rekening gehouden met de tijdvakken welke krachtens de wetgevingen van andere Lid-Staten zijn vervuld, indien deze tijdvakken krachtens een overeenkomstig stelsel of, bij gebreke daarvan, in hetzelfde beroep zijn vervuld. Bijlage IV, deel B, vermeldt voor elke betrokken Lid-Staat de stelsels voor zelfstandigen als bedoeld in dit lid. Indien de betrokkene, met inachtneming van de in dit lid bedoelde tijdvakken, niet voldoet aan de voor het recht op genoemde uitkeringen gestelde voorwaarden, wordt met deze tijdvakken rekening gehouden voor de toekenning van uitkeringen volgens het algemene stelsel of, bij afwezigheid daarvan, volgens het stelsel van toepassing op arbeiders, respectievelijk bedienden, mits de betrokkene bij één van deze stelsels aangesloten is geweest.

4. Tijdvakken van verzekering vervuld krachtens een bijzonder stelsel van een Lid-Staat worden in een andere Lid-Staat voor het verkrijgen, het behoud of het herstel van het recht op uitkeringen door het algemene stelsel of, bij gebreke daarvan, volgens het stelsel van toepassing op arbeiders, respectievelijk bedienden in aanmerking genomen, mits de betrokkene bij één van deze stelsels aangesloten is geweest, zelfs wanneer deze tijdvakken in laatstbedoelde Lid Staat reeds door een in lid 2 of lid 3, eerste zin, bedoeld stelsel in aanmerking zijn genomen.

5. Indien de wetgeving van een Lid-Staat het verkrijgen, het behoud of het herstel van het recht op uitkeringen afhankelijk stelt van een verzekeringsvoorwaarde op het tijdstip van de intreding van de verzekerde gebeurtenis, wordt deze voorwaarde geacht te zijn vervuld wanneer de betrokkene krachtens de wetgeving van een andere Lid-Staat verzekerd is volgens de voor elke betrokken Lid-Staat in bijlage VI vastgestelde wijze.

6. Een tijdvak van volledige werkloosheid tijdens hetwelk de werknemer uitkeringen ontvangt volgens de bepalingen van artikel 71, lid 1, onder a), ii), of onder b), ii), eerste zin, wordt door het bevoegde orgaan van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan de werknemer woont, in aanmerking genomen overeenkomstig de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling, alsof deze wettelijke regeling tijdens zijn laatste beroepswerkzaamheden op hem van toepassing was.

Indien dit orgaan een wettelijke regeling toepast waarin is bepaald dat voor rekening van een werkloze bijdragen of premies worden ingehouden om de kosten van de pensioenen bij ouderdom en overlijden te dekken, is het genoemde orgaan gemachtigd deze inhoudingen te verrichten in overeenstemming met de bepalingen van zijn wettelijke regeling.

Indien het tijdvak van volledige werkloosheid in het land waar de betrokkene woont, slechts in aanmerking kan worden genomen indien de tijdvakken van premiebetalingen in dat zelfde land zijn vervuld, wordt geacht aan deze voorwaarde te zijn voldaan indien de tijdvakken van premiebetalingen in een andere Lid-Staat zijn vervuld.

Artikel 46 (11) Vaststelling van uitkeringen

1. Wanneer aan de bij de wetgeving van een Lid-Staat voor het recht op uitkeringen gestelde voorwaarden is voldaan, zonder dat noch artikel 45 noch artikel 40, lid 3, behoeft te worden toegepast, gelden de volgende regels:

a) het bevoegde orgaan berekent het bedrag van de uitkering dat verschuldigd zou zijn:

i) enerzijds, uitsluitend op grond van de door dit orgaan toegepaste wetgeving;

ii) anderzijds, op grond van lid 2;

b) het bevoegde orgaan kan echter van de berekening overeenkomstig het bepaalde onder a), ii), afzien, wanneer het resultaat van deze berekening, afgezien van afrondingsverschillen, gelijk of lager is dan het resultaat van de berekening overeenkomstig het bepaalde onder a), i); voor zover dit orgaan geen wetgeving toepast met anti-cumulatievoorschriften zoals bedoeld in de artikelen 46 ter en 46 quater of indien bedoeld orgaan een wetgeving toepast dat dergelijke voorschriften bevat in het in artikel 46 quater bedoelde geval, mits in bedoelde wetgeving wordt bepaald dat uitkeringen van verschillende aard alleen in aanmerking worden genomen op basis van de verhouding tussen enerzijds de duur van de uitsluitend onder deze wetgeving vervulde tijdvakken van verzekering of van wonen, en anderzijds de duur van de tijdvakken van verzekering of van wonen die bij deze wetgeving zijn vereist om voor een volledige uitkering in aanmerking te komen.

In bijlage IV, deel C, zijn voor elke Lid-Staat de gevallen vermeld waarin de twee berekeningen tot een dergelijk resultaat zouden leiden.

2. Wanneer aan de bij de wetgeving van een Lid-Staat voor het recht op uitkeringen gestelde voorwaarden eerst is voldaan na toepassing van artikel 45 en/of artikel 40, lid 3, gelden de volgende regels:

a) het bevoegde orgaan berekent het theoretische bedrag van de uitkering waarop de betrokkene aanspraak zou kunnen maken indien alle tijdvakken van verzekering en/of wonen, welke zijn vervuld krachtens de wetgeving van de Lid-Staten waaraan de werknemer of zelfstandige onderworpen is geweest, in de betrokken Staat en krachtens de op de datum van vaststelling van de uitkering door dit orgaan toegepaste wetgeving zouden zijn vervuld. Indien het bedrag van de uitkering volgens deze wetgeving onafhankelijk is van de duur van de vervulde tijdvakken, wordt dit bedrag beschouwd als het in deze alinea bedoelde theoretische bedrag;

b) het bevoegde orgaan stelt op basis van het onder a), bedoelde theoretische bedrag vervolgens het werkelijke uitkeringsbedrag vast naar verhouding van de duur van de tijdvakken van verzekering of van wonen, welke vóór het intreden van de verzekerde gebeurtenis krachtens de door dat orgaan toegepaste wetgeving zijn vervuld, tot de totale duur van de tijdvakken van verzekering en van wonen, welke vóór het intreden van de verzekerde gebeurtenis krachtens de wetgeving van alle betrokken Lid-Staten zijn vervuld.

3. De betrokkene heeft van het bevoegde orgaan van elke Lid-Staat recht op het overeenkomstig de leden 1 en 2 berekende hoogste bedrag, onverminderd de eventuele toepassing van de bepalingen inzake vermindering, schorsing of intrekking waarin de wetgeving krachtens welke deze uitkering verschuldigd is, voorziet.

Wanneer zulks het geval is, heeft de uit te voeren vergelijking betrekking op de na de toepassing van bedoelde bepalingen vastgestelde bedragen.

4. Wanneer ter zake van invaliditeits-, ouderdoms- of overlevingspensioenen of renten de som van de uitkeringen welke door de bevoegde organen van twee of meer Lid-Staten krachtens een in artikel 6, onder b), bedoeld multilateraal verdrag inzake sociale zekerheid verschuldigd is, niet hoger is dan de som die deze Lid-Staten bij toepassing van de leden 1, 2 en 3 verschuldigd zouden zijn, wordt op de betrokkene het bepaalde in dit hoofdstuk toegepast.

Artikel 46 bis (11) Algemene bepalingen betreffende de voorschriften inzake vermindering, schorsing of intrekking geldende voor invaliditeits-, ouderdoms- of overlevingspensioenen op grond van de wetgevingen der Lid-Staten

1. Onder samenloop van uitkeringen van dezelfde aard wordt in de zin van dit hoofdstuk verstaan de samenloop van invaliditeits-, ouderdoms- en overlevingspensioenen, berekend of toegekend op basis van door een zelfde persoon vervulde tijdvakken van verzekering en/of van wonen.

2. Onder samenloop van uitkeringen van verschillende aard wordt in de zin van dit hoofdstuk verstaan de samenloop van uitkeringen die in de zin van lid 1 niet als uitkeringen van dezelfde aard kunnen worden aangemerkt.

3. Voor de toepassing van de bepalingen inzake vermindering, schorsing of intrekking waarin de wetgeving van een Lid-Staat voorziet in geval van samenloop van een invaliditeits-, ouderdoms- of overlevingsuitkering met een uitkering van dezelfde aard of een uitkering van verschillende aard of met andere inkomsten, gelden de volgende regels:

a) er wordt alleen rekening gehouden met uitkeringen welke krachtens de wetgeving van een andere Lid-Staat zijn verkregen of met andere inkomsten welke in een andere Lid-Staat zijn verworven, indien de wetgeving van eerstbedoelde Lid-Staat voorziet in de inaanmerkingneming van in het buitenland verkregen uitkeringen of verworven inkomsten;

b) er wordt rekening gehouden met het bedrag van de door een andere Lid-Staat te betalen uitkeringen vóór aftrek van belastingen, sociale-zekerheidspremies en andere inhoudingen;

c) er wordt geen rekening gehouden met het bedrag van de krachtens de wetgeving van een andere Lid-Staat verkregen uitkeringen die worden toegekend op basis van een vrijwillige voortgezette verzekering;

d) wanneer bepalingen inzake vermindering, schorsing of intrekking worden toegepast krachtens de wetgeving van één enkele Lid-Staat op grond van het feit dat de betrokkene uitkeringen van dezelfde of van verschillende aard ontvangt welke krachtens de wetgeving van andere Lid-Staten zijn verschuldigd, of andere inkomsten ontvangt welke op het grondgebied van andere Lid-Staten zijn verworven, mag de uitkering die krachtens de wetgeving van de eerste Lid-Staat verschuldigd is, slechts worden verminderd ten belope van het bedrag van de uitkeringen die krachtens de wetgevingen van andere Lid-Staten verschuldigd zijn, of ten belope van het bedrag van de inkomsten welke op het grondgebied van andere Lid-Staten zijn verworven.

Artikel 46 ter (11) Bijzondere bepalingen van toepassing in geval van samenloop van uitkeringen van dezelfde aard, verschuldigd krachtens de wetgeving van twee of meer Lid-Staten

1. De bepalingen inzake vermindering, schorsing of intrekking waarin de wetgeving van een Lid-Staat voorziet, zijn niet van toepassing op uitkeringen berekend overeenkomstig artikel 46, lid 2.

2. De bepalingen inzake vermindering, schorsing of intrekking waarin de wetgeving van een Lid-Staat voorziet, zijn alleen op een overeenkomstig artikel 46, lid 1, onder a), i), berekende uitkering van toepassing, indien het een uitkering betreft:

a) als bedoeld in bijlage IV, deel D, waarvan het bedrag onafhankelijk is van de duur van de vervulde tijdvakken van verzekering of van wonen, of

b) waarvan het bedrag wordt bepaald op basis van een fictief tijdvak dat geacht wordt te zijn vervuld tussen de datum waarop de verzekerde gebeurtenis is ingetreden en een latere datum. In laatstbedoeld geval zijn bedoelde bepalingen van toepassing bij samenloop van een dergelijke uitkering:

i) ofwel met een uitkering van hetzelfde type, behoudens indien tussen twee of meer Lid-Staten een overeenkomst is gesloten teneinde te voorkomen dat hetzelfde fictieve tijdvak meermaals in aanmerking wordt genomen;

ii) ofwel met een uitkering van het onder a) bedoelde type.

De onder a) en b) bedoelde uitkeringen en de onder b) bedoelde overeenkomsten zijn vermeld in bijlage IV, deel D.

Artikel 46 quater (11) Bijzondere bepalingen van toepassing in geval van samenloop van één of meer uitkeringen als bedoeld in artikel 46 bis, lid 1, met één of meer uitkeringen van verschillende aard of met andere inkomsten wanneer er twee of meer betrokken Lid-Staten zijn

1. Indien de toekenning van uitkeringen van verschillende aard of van andere inkomsten tevens leidt tot vermindering, schorsing of intrekking van twee of meer uitkeringen als bedoeld in artikel 46, lid 1, onder a), i), worden de bedragen die bij een strikte toepassing van de bij de wetgeving van de betrokken Lid-Staten vastgestelde bepalingen inzake vermindering, schorsing of intrekking niet zouden worden uitgekeerd, gedeeld door het aantal uitkeringen dat aan vermindering, schorsing of intrekking onderworpen is.

2. Indien het een overeenkomstig artikel 46, lid 2, berekende uitkering betreft, worden de uitkering of uitkeringen van verschillende aard van de andere Lid-Staten of de andere inkomsten en alle elementen, vastgesteld bij de wetgeving van de Lid-Staat voor de toepassing van de bepalingen inzake vermindering, schorsing of intrekking, in aanmerking genomen op basis van de verhouding tussen de tijdvakken van verzekering en/of van wonen als bedoeld in artikel 46, lid 2, onder b), die voor de berekening van bedoelde uitkering zijn aangehouden.

3. Indien de toekenning van uitkeringen van verschillende aard of van andere inkomsten tevens leidt tot vermindering, schorsing of intrekking van één of meer uitkeringen als bedoeld in artikel 46, lid 1, onder a), i), en van één of meer uitkeringen als bedoeld in artikel 46, lid 2, zijn de volgende regels van toepassing:

a) wanneer het een uitkering of uitkeringen betreft als bedoeld in artikel 46, lid 1, onder a), i), worden de bedragen die bij een strikte toepassing van de bij de wetgeving van de betrokken Lid-Staten vastgestelde bepalingen inzake vermindering, schorsing of intrekking niet zouden worden uitgekeerd, gedeeld door het aantal uitkeringen dat aan vermindering, schorsing of intrekking onderworpen is;

b) wanneer het een uitkering of uitkeringen betreft, berekend overeenkomstig artikel 46, lid 2, geschiedt de vermindering, schorsing of intrekking overeenkomstig het bepaalde in lid 2.

4. Indien in de in de leden 1 en 3, onder a), bedoelde gevallen de wetgeving van een Lid-Staat voor de toepassing van de bepalingen inzake vermindering, schorsing of intrekking voorziet in het in aanmerking nemen van de uitkeringen van verschillende aard en/of van de andere inkomsten, alsmede van alle andere elementen op basis van de verhouding tussen de tijdvakken van verzekering als bedoeld in artikel 46, lid 2, onder b), vindt de in de hiervóór genoemde leden bedoelde deling geen toepassing voor deze Lid-Staat.

5. Bovengenoemde leden zijn van overeenkomstige toepassing indien de wetgeving van één of meer Lid-Staten bepaalt dat geen aanspraak op een uitkering bestaat wanneer de betrokkene een uitkering van verschillende aard krachtens de wetgeving van een andere Lid-Staat of andere inkomsten ontvangt.

Artikel 47 (11) Aanvullende bepalingen ter berekening van de uitkeringen

1. De berekening van het in artikel 46, lid 2, bedoelde theoretische bedrag en pro-ratabedrag vindt als volgt plaats:

a) indien de totale duur van de tijdvakken van verzekering en van wonen welke vóór het intreden van de verzekerde gebeurtenis krachtens de wetgevingen van alle betrokken Lid-Staten zijn vervuld, langer is dan de maximumduur welke de wetgeving van één van deze Lid-Staten voor het recht op een volledige uitkering vereist, houdt het bevoegde orgaan van deze Lid-Staat rekening met deze maximumduur in plaats van met de totale duur van bedoelde tijdvakken. Deze wijze van berekening mag niet tot gevolg hebben dat dit orgaan een uitkering verschuldigd is welke hoger is dan de volledige uitkering volgens de door dit orgaan toegepaste wetgeving; het vorengaande geldt niet voor uitkeringen waarvan het bedrag niet afhankelijk is van de duur van de verzekeringstijdvakken;

b) de wijze waarop samenvallende tijdvakken in aanmerking worden genomen, wordt in de in artikel 98 bedoelde toepassingsverordening geregeld;

c) het bevoegde orgaan van een Lid-Staat waarvan de wetgeving bepaalt dat voor de berekening van de uitkeringen wordt uitgegaan van een gemiddelde verdienste, van een gemiddelde premie of bijdrage, van een gemiddelde verhoging of van de verhouding welke gedurende de tijdvakken van verzekering tussen de brutoverdienste van de betrokkene en de gemiddelde brutoverdienste van alle verzekerden met uitzondering van de leerlingen heeft bestaan, stelt deze gemiddelden of verhoudingsgetallen uitsluitend vast op grond van de krachtens de wetgeving van genoemde Staat vervulde tijdvakken van verzekering of van de door de betrokkene gedurende die tijdvakken genoten brutoverdiensten;

d) het bevoegde orgaan van een Lid-Staat waarvan de wetgeving bepaalt dat voor de berekening van de uitkeringen wordt uitgegaan van het bedrag der verdiensten, der premies of bijdragen of der verhogingen, stelt de verdiensten, de premies of bijdragen, of de verhogingen waarmede op grond van de krachtens de wetgevingen van andere Lid-Staten vervulde tijdvakken van verzekering of van wonen rekening moet worden gehouden, vast op grond van het gemiddelde der verdiensten, der premies of bijdragen, of der verhogingen dat is geconstateerd over de tijdvakken van verzekering, welke krachtens de door dat orgaan toegepaste wetgeving zijn vervuld;

e) het bevoegde orgaan van een Lid-Staat waarvan de wetgeving bepaalt dat voor de berekening van de uitkeringen wordt uitgegaan van een vaste verdienste of een vast bedrag, beschouwt de verdienste of het bedrag waarmede op grond van de krachtens de wetgevingen van andere Lid-Staten vervulde tijdvakken van verzekering of van wonen rekening moet worden gehouden, als zijnde gelijk aan de vaste verdienste of het vaste bedrag of eventueel aan het gemiddelde der vaste verdiensten of der vaste bedragen welke betrekkingen hebben op de tijdvakken van verzekering, vervuld krachtens de door dat orgaan toegepaste wetgeving;

f) het bevoegde orgaan van een Lid-Staat waarvan de wetgeving bepaalt dat bij de berekening van de uitkeringen voor bepaalde tijdvakken wordt uitgegaan van het bedrag der verdiensten en voor andere tijdvakken van een vaste verdienste of een vast bedrag, houdt voor de krachtens de wetgevingen van andere Lid-Staten vervulde tijdvakken van verzekering of van wonen rekening met de overeenkomstig dit lid, onder d) of c) vastgestelde verdiensten of bedragen, of, eventueel, met het gemiddelde van deze verdiensten of bedragen; indien bij de berekening van de uitkeringen voor alle tijdvakken welke krachtens de door dat orgaan toegepaste wetgeving zijn vervuld, wordt uitgegaan van een vaste verdienste of een vast bedrag, beschouwt het orgaan de verdienste waarmede op grond van de krachtens de wetgevingen van andere Lid-Staten vervulde tijdvakken van verzekering of van wonen rekening moet worden gehouden, als zijnde gelijk aan de fictieve verdienste die met deze vaste verdienste of dit vaste bedrag overeenkomen;

g) het bevoegde orgaan van een Lid-Staat waarvan de wetgeving bepaalt dat bij de berekening van de uitkeringen wordt uitgegaan van een gemiddelde premie of bijdrage, stelt deze premie of bijdrage uitsluitend vast aan de hand van de tijdvakken van verzekering die krachtens de wetgeving van bedoelde Lid-Staat zijn vervuld.

2. De voorschriften van de wetgeving van een Lid-Staat inzake de aanpassing van de voor de berekening der uitkeringen in aanmerking genomen bestanddelen aan het loon- of prijsniveau zijn, in voorkomend geval, van toepassing op de bestanddelen waarmede het bevoegde orgaan van die Staat op grond van de krachtens de wetgevingen van andere Lid-Staten vervulde tijdvakken van verzekering of van wonen overeenkomstig lid 1 rekening heeft gehouden.

3. Indien krachtens de wetgeving van een Lid-Staat bij de vaststelling van het bedrag van de uitkeringen rekening wordt gehouden met het bestaan van andere gezinsleden dan kinderen, moet het bevoegde orgaan van die Staat eveneens rekening houden met bovenbedoelde gezinsleden van de betrokkene, die op het grondgebied van een andere Lid-Staat wonen, alsof zijn op het grondgebied van de bevoegde Staat woonden.

4. Indien volgens de wettelijke regeling die door het bevoegde orgaan van een Lid-Staat wordt toegepast, de uitkeringen op loonbasis moeten worden berekend, stelt het bevoegde orgaan van deze Lid-Staat, wanneer toepassing heeft plaatsgevonden van het bepaalde in artikel 45, lid 6, eerste en tweede alinea, en wanneer in deze Lid-Staat voor de vaststelling van het pensioen uitsluitend rekening behoeft te worden gehouden met de tijdvakken van volledige werkloosheid tijdens dewelke de werknemer uitkeringen heeft ontvangen volgens de bepalingen van artikel 71, lid 1, onder a), ii), onder b), ii), eerste zin, het pensioen vast op basis van het loon dat door dit orgaan als referentie is gehanteerd voor de toekenning van de genoemde werkloosheidsuitkeringen en overeenkomstig de wettelijke regeling die dit orgaan toepast.

Artikel 48 (11) Tijdvakken van verzekering of van wonen van minder dan één jaar

1. Ongeacht artikel 46, lid 2, is het orgaan van een Lid-Staat niet verplicht uitkeringen toe te kennen krachtens tijdvakken vervuld onder de door dit orgaan toegepaste wetgeving die in aanmerking dienen te worden genomen op het tijdstip van het intreden van de verzekerde gebeurtenis indien:

- de totale duur van de bedoelde tijdvakken minder dan één jaar bedraagt, en

- uitsluitend rekening houdende met deze tijdvakken, geen enkel recht op uitkeringen krachtens die wetgeving bestaat.

2. Voor de toepassing van artikel 46, lid 2, met uitzondering van het bepaalde onder b), houdt het bevoegde orgaan van elk der andere betrokken Lid-Staten wel rekening met de in lid 1 bedoelde tijdvakken.

3. Ingeval toepassing van lid 1 ertoe zou leiden dat alle organen van de betrokken Staten van hun verplichtingen worden ontheven, worden de uitkeringen uitsluitend toegekend op grond van de wetgeving van de laatste van die Staten aan de voorwaarden waarvan is voldaan, alsof alle vervulde tijdvakken van verzekering en van wonen waarmede overeenkomstig artikel 45, leden 1 tot en met 4, rekening wordt gehouden, krachtens de wetgeving van deze Staat waren vervuld.

Artikel 49 (11) (15) Berekening van de uitkeringen indien de betrokkene niet gelijktijdig voldoet aan alle voorwaarden, gesteld bij alle wetgevingen krachtens welke tijdvakken van verzekering of van wonen zijn vervuld of indien hij uitdrukkelijk om uitstel van de vaststelling van de ouderdomsuitkeringen heeft verzocht

1. Indien de betrokkene, eventueel met inachtneming van artikel 45 en/of artikel 40, lid 3, op een bepaald tijdstip niet aan de bij de wetgevingen van alle Lid-Staten, waaraan hij onderworpen is geweest, gestelde voorwaarden voor het recht op uitkeringen voldoet, doch uitsluitend aan de voorwaarden van één of meer van deze wetgevingen, zijn de volgende bepalingen van toepassing:

a) elke der bevoegde organen welke een wetgeving toepassen aan de voorwaarden waarvan is voldaan, berekent het bedrag van de verschuldigde uitkering overeenkomstig artikel 46;

b) evenwel:

i) indien de betrokkene voldoet aan de voorwaarden van ten minste twee wetgevingen zonder dat een beroep behoeft te worden gedaan op de tijdvakken van verzekering of van wonen welke vervuld zijn krachtens de wetgevingen aan de voorwaarden waarvan niet is voldaan, wordt voor de toepassing van artikel 46, lid 2, met deze tijdvakken geen rekening gehouden tenzij een beroep op deze tijdvakken de vaststelling van een hogere uitkering mogelijk maakt;

ii) indien de betrokkene voldoet aan de voorwaarden van een enkele wetgeving zonder dat een beroep behoeft te worden gedaan op de tijdvakken van verzekering of van wonen welke vervuld zijn krachtens de wetgevingen aan de voorwaarden waarvan niet is voldaan, wordt het bedrag van de verschuldigde uitkering, overeenkomstig artikel 46, lid 1, onder a), i), uitsluitend berekend overeenkomstig de wetgeving aan de voorwaarden waarvan is voldaan, en uitsluitend rekening houdend met de tijdvakken welke krachtens deze wetgeving zijn vervuld, tenzij een beroep op de tijdvakken welke zijn vervuld krachtens de wetgevingen aan de voorwaarden waarvan niet is voldaan, de vaststelling overeenkomstig artikel 46, lid 1, onder a), ii), van een hogere uitkering mogelijk maakt.

Het bepaalde in dit lid is van overeenkomstige toepassing wanneer de betrokkene overeenkomstig artikel 44, lid 2, tweede zin, uitdrukkelijk om uitstel van de vaststelling van de ouderdomsuitkeringen heeft verzocht.

2. De uitkering of uitkeringen welke in het in lid 1 bedoelde geval krachtens één of meer der betrokken wetgevingen worden toegekend, worden overeenkomstig artikel 46 ambtshalve opnieuw berekend, naarmate aan de voorwaarden van één of meer der andere wetgevingen waaraan de werknemer onderworpen is geweest, wordt voldaan, eventueel met inachtneming van artikel 45 en eventueel opnieuw met inachtneming van lid 1. Dit lid is van overeenkomstige toepassing wanneer een persoon om vaststelling van de krachtens de wetgeving van één of meer Lid-Staten verworven ouderdomsuitkeringen verzoekt, welke tot dan toe overeenkomstig artikel 44, lid 2, tweede zin, was geschorst.

3. Onverminderd het bepaalde in artikel 40, lid 2, wordt ambtshalve een nieuwe berekening overeenkomstig lid 1 uitgevoerd, wanneer aan de door één of meer van deze wetgevingen gestelde voorwaarden niet meer wordt voldaan.

Artikel 50 (11) Toekenning van een aanvulling wanneer het bedrag van de uitkeringen, verschuldigd krachtens de wetgevingen van de verschillende Lid-Staten, minder is dan het minimum dat is vastgesteld in de wetgeving van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan de rechthebbende woont

Degene die een uitkering geniet waarop dit hoofdstuk is toegepast, kan in de Staat op het grondgebied waarvan hij woont en krachtens de wetgeving waarvan hem een uitkering verschuldigd is, geen lagere uitkering ontvangen dan de minimumuitkering welke door de wetgeving is vastgesteld voor een tijdvak van verzekering of van wonen, dat gelijk is aan de gezamenlijke tijdvakken welke overeenkomstig de voorgaande artikelen voor de vaststelling van zijn uitkering in aanmerking zijn genomen. Het bevoegde orgaan van deze Staat betaalt hem in voorkomend geval, gedurende de gehele tijd dat hij op het grondgebied van deze Staat woont, een aanvullend bedrag uit, dat gelijk is aan het verschil tussen de som van de krachtens dit hoofdstuk verschuldigde uitkeringen en het bedrag van de minimumuitkering.

Artikel 51 (11) Aanpassing en herberekening van de uitkeringen

1. Indien de uitkeringen van de betrokken Staten door stijging van de kosten van levensonderhoud, schommelingen van het loonpeil of andere oorzaken van aanpassing, met een bepaald percentage of bedrag worden gewijzigd, moet dit percentage of bedrag rechtstreeks in de overeenkomstig artikel 46 vastgestelde uitkeringen worden verwerkt, zonder dat er een herberekening overeenkomstig genoemd artikel behoeft plaats te vinden.

2. Indien echter de wijze van vaststelling of de regels voor de berekening van de uitkeringen wijzigingen ondergaan, vindt wel een herberekening plaats overeenkomstig artikel 46.

HOOFDSTUK 4 ARBEIDSONGEVALLEN EN BEROEPSZIEKTEN

Afdeling 1 Recht op prestaties

Artikel 52 Woonplaats op het grondgebied van een andere dan de bevoegde Lid-Staat - Algemene regels

De werknemer of zelfstandige die op het grondgebied van een andere dan de bevoegde Lid-Staat woont en door een arbeidsongeval of een beroepsziekte wordt getroffen, heeft in de Staat op het grondgebied waarvan hij woont, recht op:

a) verstrekkingen welke voor rekening van het bevoegde orgaan door het orgaan van de woonplaats worden verleend volgens de door laatstbedoeld orgaan toegepaste wettelijke regeling, alsof hij bij dat orgaan was aangesloten;

b) uitkeringen welke door het bevoegde orgaan worden verleend volgens de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling. Na overeenstemming tussen het bevoegde orgaan en het orgaan van de woonplaats kunnen deze uitkeringen evenwel door laatstbedoeld orgaan, voor rekening van eerstbedoeld orgaan, volgens de wettelijke regeling van de bevoegde Staat worden verleend.

Artikel 53 Grensarbeiders - Bijzondere regel

De grensarbeider kan de prestaties eveneens op het grondgebied van de bevoegde Staat verkrijgen. Zij worden verleend door het bevoegde orgaan volgens de wettelijke regeling van die Staat, alsof de betrokkene op het grondgebied van die Staat woonde.

Artikel 54 Verblijf op of overbrenging van de woonplaats naar het grondgebied van de bevoegde Staat

1. De in artikel 52 bedoelde werknemer of zelfstandige die op het grondgebied van de bevoegde Staat verblijft, heeft recht op prestaties volgens de wettelijke regeling van deze Staat, zelfs indien hij vóór zijn verblijf reeds prestaties heeft genoten. Deze bepaling is evenwel niet op grensarbeiders van toepassing.

2. De in artikel 52 bedoelde werknemer of zelfstandige die zijn woonplaats naar het grondgebied van de bevoegde Staat overbrengt heeft recht op prestaties volgens de wettelijke regeling van die Staat, zelfs indien hij vóór de overbrenging van zijn woonplaats reeds prestaties heeft genoten.

Artikel 55 Verblijf buiten het grondgebied van de bevoegde Lid-Staat - Terugkeer of overbrenging van de woonplaats naar het grondgebied van een andere Lid-Staat na arbeidsongeval of beroepsziekte - Noodzaak om zich voor behandeling naar het grondgebied van een andere Lid-Staat te begeven

1. De werknemer of zelfstandige die door een arbeidsongeval of een beroepsziekte getroffen is en:

a) die op het grondgebied van een andere dan de bevoegde Lid-Staat verblijft, of

b) die, nadat hij voor rekening van het bevoegde orgaan in het genot van prestaties is gesteld, van dat orgaan toestemming heeft gekregen om terug te keren naar het grondgebied van de Lid-Staat waarop hij woont, dan wel om zijn woonplaats over te brengen naar het grondgebied van een andere Lid-Staat, of

c) die van het bevoegde orgaan toestemming heeft gekregen zich naar het grondgebied van een andere Lid-Staat te begeven teneinde aldaar een voor zijn gezondheidstoestand passende behandeling te ondergaan,

heeft recht op:

i) verstrekkingen welke voor rekening van het bevoegde orgaan door het orgaan van de woon- of verblijfplaats worden verleend volgens de door laatstbedoeld orgaan toegepaste wettelijke regeling, alsof hij bij dat orgaan was aangesloten; het tijdvak gedurende hetwelk de prestaties worden verleend, wordt evenwel bepaald door de wettelijke regeling van de bevoegde Staat;

ii) uitkeringen welke door het bevoegde orgaan worden verleend volgens de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling. Na overeenstemming tussen het bevoegde orgaan en het orgaan van de woon- of verblijfplaats kunnen deze uitkeringen evenwel door laatstbedoeld orgaan, voor rekening van het eerstbedoelde, volgens de wettelijke regeling van de bevoegde Staat worden verleend.

2. De op grond van lid 1, onder b) vereiste toestemming mag slechts worden geweigerd wanneer is vastgesteld, dat verplaatsing van de betrokkene nadelig is voor zijn gezondheidstoestand of voor het ondergaan van de geneeskundige behandeling.

De op grond van lid 1, onder c), vereiste toestemming mag niet worden geweigerd wanneer de desbetreffende behandeling niet op het grondgebied van de Lid-Staat waarop hij woont, aan de betrokkene kan worden gegeven.

Artikel 56 Ongevallen op weg van of naar het werk

Het ongeval op weg van of naar het werk dat op het grondgebied van een andere dan de bevoegde Lid-Staat heeft plaatsgevonden, wordt geacht op het grondgebied van de bevoegde Staat te hebben plaatsgevonden.

Artikel 57 (7) Prestaties wegens beroepsziekte als betrokkene op het grondgebied van verschillende Lid-Staten aan hetzelfde gevaar was blootgesteld

1. Wanneer iemand die door een beroepsziekte is getroffen, onder de wetgeving van twee of meer Lid-Staten dusdanig werkzaamheden heeft verricht dat deze ziekte daardoor kan zijn ontstaan, worden de prestaties waarop de getroffene of zijn nagelaten betrekkingen aanspraak kunnen maken, uitsluitend toegekend op grond van de in de laatste van deze Staten bestaande wetgeving waarvan de voorwaarden zijn vervuld, eventueel met inachtneming van de leden 2 tot en met 5.

2. Indien de toekenning van prestaties wegens beroepsziekte op grond van de wetgeving van een Lid-Staat afhankelijk is van de voorwaarde dat de betrokken ziekte het eerst op het grondgebied van die Staat medisch is vastgesteld, wordt deze voorwaarde geacht te zijn vervuld wanneer genoemde ziekte het eerst op het grondgebied van een andere Lid-Staat is vastgesteld.

3. Indien de toekenning van prestaties wegens beroepsziekte op grond van de wetgeving van een Lid-Staat afhankelijk is van de voorwaarde dat de betrokken ziekte is vastgesteld binnen een bepaalde termijn na beëindiging van de laatste werkzaamheden waardoor een dergelijke ziekte kon ontstaan, houdt het bevoegde orgaan van die Staat, wanneer het nagaat op welk tijdstip die laatste werkzaamheden werden verricht, voor zover nodig rekening met gelijksoortige werkzaamheden welke onder de wetgeving van andere Lid-Staten zijn verricht, alsof zij onder de wetgeving van eerstbedoelde Staat waren verricht.

4. Indien de toekenning van prestaties wegens beroepsziekte op grond van de wetgeving van een Lid-Staat afhankelijk is van de voorwaarde dat gedurende een bepaalde tijd werkzaamheden werden verricht waardoor de betrokken ziekte kon ontstaan, houdt het bevoegde orgaan van die Staat voor zover nodig rekening met de tijdvakken waarin dergelijke werkzaamheden onder de wetgeving van andere Lid-Staten werden verricht, alsof zij onder de wetgeving van eerstgenoemde Staat waren verricht.

5. In geval van sclerogene pneumoconiosis worden de lasten van de uitkeringen, met inbegrip van de renten, omgeslagen over de bevoegde organen van de Lid-Staten op het grondgebied waarvan de getroffene werkzaamheden heeft verricht waardoor deze ziekte kon ontstaan. De omslag van deze kosten vindt plaats naar verhouding van de duur van de tijdvakken van ouderdomsverzekering of van de in artikel 45, lid 1, bedoelde tijdvakken van wonen, welke krachtens de wetgevingen van elk van die Staten zijn vervuld, tot de totale duur van de tijdvakken van ouderdomsverzekering of van wonen, welke op de datum van ingang van deze uitkeringen krachtens de wetgevingen van al deze Staten zijn vervuld.

6. De Raad wijst, op voorstel van de Commissie, met eenparigheid van stemmen de beroepsziekten aan waarvoor het bepaalde in lid 5 eveneens geldt.

Artikel 58 Berekening van de uitkeringen

1. Het bevoegde orgaan van een Lid-Staat waarvan de wettelijke regeling bepaalt dat voor de berekening van de uitkeringen wordt uitgegaan van een gemiddelde verdienste, stelt deze gemiddelde verdienste uitsluitend vast op basis van de verdiensten welke gedurende de krachtens bedoelde wettelijke regeling vervulde tijdvakken zijn genoten.

2. Het bevoegde orgaan van een Lid-Staat waarvan de wettelijke regeling bepaalt dat voor de berekening van de uitkeringen wordt uitgegaan van een vaste verdienste, houdt uitsluitend rekening met deze vaste verdienste of eventueel met het gemiddelde van de vaste verdiensten welke betrekking hebben op de krachtens bedoelde wettelijke regeling vervulde tijdvakken.

3. Het bevoegde orgaan van een Lid-Staat waarvan de wettelijke regeling bepaalt dat het bedrag der uitkeringen wisselt naar gelang van het aantal gezinsleden, houdt eveneens rekening met de gezinsleden van de betrokkene die op het grondgebied van een andere Lid-Staat wonen, alsof zij op het grondgebied van de bevoegde Staat woonden.

Artikel 59 Kosten voor het vervoer van de getroffene

1. Het bevoegde orgaan van een Lid-Staat waarvan de wettelijke regeling voorziet in het dragen van de kosten van vervoer van de getroffene naar zijn woning of naar het ziekenhuis, neemt de kosten van vervoer van de getroffene naar een overeenkomstige plaats op het grondgebied van een andere Lid-Staat, waarop de getroffene woont, voor zijn rekening, mits het orgaan vooraf toestemming tot dat vervoer heeft verleend, waarbij het naar behoren rekening houdt met de daarvoor geldende redenen. Ten aanzien van een grensarbeider is deze toestemming niet vereist.

2. Het bevoegde orgaan van een Lid-Staat waarvan de wettelijke regeling voorziet in het dragen van de kosten van vervoer van het stoffelijk overschot van de getroffene naar de begraafplaats, neemt de kosten van vervoer naar de begraafplaats op het grondgebied van een andere Lid-Staat, waarop de getroffene op het tijdstip van het ongeval woonde, voor zijn rekening, volgens de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling.

Afdeling 2 Verergering van een beroepsziekte waarvoor schadeloosstelling plaatsvindt

Artikel 60 (7) (11)

1. Ingeval een beroepsziekte waarvoor een werknemer of zelfstandige op grond van de wettelijke regeling van een Lid-Staat schadeloosstelling geniet of genoten heeft, verergert, zijn de volgende bepalingen van toepassing:

a) indien de betrokkene, sedert hij uitkeringen geniet, onder de wettelijke regeling van een andere Lid-Staat geen beroepswerkzaamheden heeft uitgeoefend welke de betreffende beroepsziekte kunnen veroorzaken of verergeren, dient het bevoegde orgaan van de eerste Staat de uitkeringen voor zijn rekening te nemen volgens de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling, waarbij rekening wordt gehouden met de verergering;

b) indien de betrokkene, sedert hij uitkeringen geniet, onder de wettelijke regeling van een andere Lid-Staat wel zodanige werkzaamheden heeft uitgeoefend, dient het bevoegde orgaan van de eerste Lid-Staat de uitkeringen voor zijn rekening te nemen volgens de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling, waarbij het geen rekening houdt met de verergering. Het bevoegde orgaan van de tweede Lid-Staat kent de betrokkene een aanvulling toe, ter hoogte van het verschil tussen het bedrag van de uitkeringen welke na de verergering verschuldigd zijn en het bedrag van de uitkeringen welke vóór de verergering overeenkomstig de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling verschuldigd zouden zijn geweest, indien de betreffende beroepsziekte zich onder de wettelijke regeling van die Lid-Staat had voorgedaan;

c) indien in het onder b) genoemde geval een werknemer of zelfstandige die lijdt aan sclerogene pneumoconiosis of aan een op grond van artikel 57, lid 6, aangewezen ziekte, geen recht heeft op uitkeringen, krachtens de wettelijke regeling van de tweede Lid-Staat, dient het bevoegde orgaan van de eerste Lid-Staat de uitkeringen te verlenen volgens de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling, waarbij het rekening houdt met de verergering. Voor rekening van het bevoegde orgaan van de tweede Lid-Staat komt evenwel het verschil tussen het bedrag van de uitkeringen, met inbegrip van de eerste Lid-Staat, rekening houdend met de verergering, verschuldigd zijn, en het bedrag van de overeenkomstige uitkeringen welke vóór de verergering verschuldigd waren;

d) de bepalingen inzake vermindering, schorsing of intrekking waarin de wetgeving van een Lid-Staat voorziet, mogen niet worden toegepast op personen die uitkeringen ontvangen welke door de organen van twee Lid-Staten overeenkomstig het bepaalde onder b) zijn vastgesteld.

2. Ingeval een beroepsziekte welke aanleiding heeft gegeven tot toepassing van artikel 57, lid 5; verergert, zijn de volgende bepalingen van toepassing:

a) het bevoegde orgaan dat uitkeringen krachtens artikel 57, lid 1, heeft toegekend, dient de uitkeringen te verlenen volgens de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling, daarbij rekening houdende met de verergering;

b) de lasten van de uitkeringen, met inbegrip van de renten, blijven verdeeld over de organen welke ook de lasten van vroegere uitkeringen deelden, overeenkomstig artikel 57, lid 5. Indien de getroffene evenwel opnieuw werkzaamheden heeft uitgeoefend welke de desbetreffende ziekte kunnen veroorzaken of verergeren, en hij deze werkzaamheden heeft uitgeoefend hetzij onder de wettelijke regeling van één van de Lid-Staten op het grondgebied waarvan hij reeds eerder gelijksoortige werkzaamheden had verricht, hetzij onder de wettelijke regeling van een andere Lid-Staat, komt voor rekening van het bevoegde orgaan van deze Staat het verschil tussen het bedrag van de uitkeringen, welke, rekening houdende met de verergering, verschuldigd zijn, en het bedrag van de uitkeringen welke vóór de verergering verschuldigd waren.

Afdeling 3 Diverse bepalingen

Artikel 61 Regels welke dienen om met bijzonderheden van bepaalde wettelijke regelingen rekening te houden

1. Indien op het grondgebied van de Lid-Staat, waarop de betrokkene zich bevindt, geen verzekering tegen arbeidsongevallen of beroepsziekten bestaat, of indien een dergelijke verzekering wel bestaat doch niet voorziet in een orgaan dat verantwoordelijk is voor het verlenen van verstrekkingen, worden deze verstrekkingen verleend door het orgaan van de woon- of verblijfplaats dat voor het verlenen van verstrekkingen in geval van ziekte verantwoordelijk is.

2. Indien de wettelijke regeling van de bevoegde Staat het geheel kosteloos verlenen van verstrekkingen afhankelijk stelt van gebruikmaking van de door de werkgever opgerichte medische dienst, worden de verstrekkingen welke in de in artikel 52 en in artikel 55, lid 1, bedoelde gevallen worden verleend, geacht door een dergelijke medische dienst te zijn verleend.

3. Indien de wettelijke regeling van de bevoegde Staat een regeling kent betreffende de verplichtingen van de werkgever, wordende verstrekkingen welke in de in artikel 52 en in artikel 55, lid 1, bedoelde gevallen worden verleend, geacht op verzoek van het bevoegde orgaan te zijn verleend.

4. Indien de in de bevoegde Staat geldende regeling inzake schadeloosstelling bij arbeidsongevallen niet het karakter van een verplichte verzekering heeft, worden de verstrekkingen rechtstreeks verleend door de werkgever of door de verzekeraar die in diens plaats treedt.

5. Indien volgens de wettelijke regeling van een Lid-Staat bij de vaststelling van de mate van ongeschiktheid, het verkrijgen van het recht op uitkeringen of de hoogte van de uitkeringen uitdrukkelijk of stilzwijgend rekening wordt gehouden met vroeger voorgekomen arbeidsongevallen of beroepsziekten, houdt het bevoegde orgaan van die Staat eveneens rekening met vroeger onder de wettelijke regeling van een andere Lid-Staat voorgekomen arbeidsongevallen en beroepsziekten, alsof zij onder de door het bevoegde orgaan toegepaste wettelijke regeling waren voorgekomen.

6. Indien volgens de wettelijke regeling van een Lid-Staat bij de vaststelling van de mate van ongeschiktheid, het verkrijgen van het recht op uitkeringen of de hoogte van de uitkeringen, uitdrukkelijk of stilzwijgend rekening wordt gehouden met later voorgekomen arbeidsongevallen of beroepsziekten, houdt het bevoegde orgaan van die Staat eveneens rekening met later onder de wetgeving van een andere Lid-Staat voorgekomen arbeidsongevallen of beroepsziekten, alsof zij onder de door het bevoegde orgaan toegepaste wettelijke regeling waren voorgekomen, op voorwaarde:

1. dat ten aanzien van het vroeger voorgekomen arbeidsongeval of de vroeger voorgekomen beroepsziekte onder de wettelijke regeling die genoemd orgaan toepast, geen schadeloosstelling was verschuldigd, en

2. dat, ondanks het bepaalde in lid 5, ten aanzien van het later voorgekomen arbeidsongeval of de later voorgekomen beroepsziekte geen schadeloosstelling is verschuldigd op grond van de wettelijke regeling van de andere Lid-Staat waaronder het betrokken arbeidsongeval of de betrokken beroepsziekte is voorgekomen.

Artikel 62 Toe te passen stelsel als er in het land van de woon- of verblijfplaats meer dan één stelsel bestaat - Maximale duur voor het verlenen van prestaties

1. Indien de wettelijke regeling van het land van de woon- of verblijfplaats meer dan één verzekeringsstelsel kent, worden voor de toepassing van artikel 52 of artikel 55, lid 1, ten aanzien van werknemers of zelfstandigen de bepalingen van het stelsel, dat voor de handarbeiders in de staalindustrie geldt, gevolgd. Indien die wettelijke regeling evenwel een bijzonder stelsel voor werknemers in de mijnen en daarmede gelijkgestelde bedrijven kent, dan is dit stelsel op deze categorie werknemers van toepassing, wanneer het orgaan van de woon- of verblijfplaats waartoe zij zich wenden, voor de toepassing van dit stelsel bevoegd is.

2. Indien in de wettelijke regeling van een Lid-Staat een maximale duur voor het verlenen van prestaties is vastgesteld, mag het orgaan dat deze wettelijke regeling toepast rekening houden met het tijdvak waarover door het orgaan van een andere Lid-Staat reeds prestaties werden verleend.

Afdeling 4 Vergoedingen tussen organen onderling

Artikel 63

1. Het bevoegde orgaan is verplicht het bedrag van de ingevolge artikel 52 en artikel 55, lid 1, voor zijn rekening verleende verstrekkingen te vergoeden.

2. De in lid 1 bedoelde vergoedingen worden vastgesteld en vinden plaats op de wijze welke is geregeld in de in artikel 98 bedoelde toepassingsverordening, door het aantonen van de werkelijke uitgaven.

3. Twee of meer Lid-Staten of de bevoegde autoriteiten van deze Staten kunnen andere wijzen van vergoeding vaststellen of van iedere vergoeding tussen de onder hun bevoegdheid vallende organen afzien.

HOOFDSTUK 5 UITKERINGEN BIJ OVERLIJDEN

Artikel 64 Samentellen van tijdvakken van verzekering of van wonen

Het bevoegde orgaan van een Lid-Staat waarvan de wettelijke regeling het verkrijgen, het behoud of het herstel van het recht op uitkeringen bij overlijden afhankelijk stelt van de vervulling van tijdvakken van verzekering of van wonen, houdt, voor zover nodig, rekening met de krachtens de wettelijke regeling van elke andere Lid-Staat vervulde tijd vakken van verzekering of van wonen, alsof deze tijdvakken krachtens de dor dat orgaan toegepaste wettelijke regeling waren vervuld.

Artikel 65 Recht op uitkeringen ingeval het overlijden op het grondgebied van een andere dan de bevoegde Lid-Staat plaatsvindt, of ingeval de rechthebbende op het grondgebied van een andere dan de bevoegde Lid-Staat woont

1. Wanneer een werknemer of zelfstandige, een pensioen- of rentetrekker, of degene die een pensioen of rente heeft aangevraagd, dan wel een gezinslid van één van deze personen op het grondgebied van een andere Lid-Staat dan van de bevoegde Staat overlijdt, wordt het overlijden geacht te hebben plaatsgevonden op het grondgebied van laatstbedoelde Staat.

2. Het bevoegde orgaan dient de uitkeringen bij overlijden welke krachtens de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling verschuldigd zijn, toe te kennen, zelfs indien de rechthebbende op het grondgebied van een andere dan de bevoegde Lid-Staat woont.

3. De leden 1 en 2 zijn eveneens van toepassing wanneer het overlijden het gevolg is van een arbeidsongeval of een beroepsziekte.

Artikel 66 Het verlenen van uitkeringen bij overlijden van een pensioen- of rentetrekker die op het grondgebied van een andere Lid-Staat woonde dan die op het grondgebied waarvan zich het orgaan bevindt voor rekening waarvan de verstrekkingen kwamen

Bij overlijden van een rechthebbende op pensioen of rente, hem verschuldigd krachtens de wettelijke regeling van een Lid-Staat of op pensioenen of renten, hem verschuldigd krachtens de wettelijke regelingen van twee of meer Lid-Staten, terwijl hij op het grondgebied van een andere Lid-Staat woonde dan die op het grondgebied waarvan zich het orgaan bevindt voor rekening waarvan de aan bedoelde rechthebbende verleende verstrekkingen op grond van artikel 28 kwamen, worden de uitkeringen bij overlijden welke krachtens de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling verschuldigd zijn, door en voor rekening van bedoeld orgaan verleend alsof de rechthebbende op het tijdstip van zijn overlijden op het grondgebied van de Lid-Staat woonde, waarop dit orgaan zich bevindt.

De vorige alinea is van overeenkomstige toepassing op de gezinsleden van de pensioen- of rentetrekker.

HOOFDSTUK 6 WERKLOOSHEID

Afdeling 1 Gemeenschappelijke bepalingen

Artikel 67 Samenstellen van tijdvakken van verzekering of van arbeid

1. Het bevoegde orgaan van een Lid-Staat waarvan de wettelijke regeling het verkrijgen, het behoud of het herstel van het recht op uitkering afhankelijk stelt van de vervulling van tijdvakken van verzekering, houdt, voor zover nodig, rekening met de krachtens de wettelijke regeling van elke andere Lid-Staat als werknemer vervulde tijdvakken van verzekering of van arbeid alsof het tijdvakken van verzekering waren welke krachtens de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling waren vervuld mits evenwel de tijdsvakken van arbeid als tijdvakken van verzekering zouden zijn beschouwd indien zij krachtens bedoeld wettelijke regeling waren vervuld.

2. Het bevoegde orgaan van de Lid-Staat waarvan de wettelijke regeling het verkrijgen, het behoud of het herstel van het recht op uitkeringen afhankelijk stelt van de vervulling van tijdvakken van arbeid, houdt, voor zover nodig, rekening met de krachtens de wettelijke regeling van elke andere Lid-Staat als werknemer vervulde tijdvakken van verzekering of van arbeid alsof het tijdvakken van arbeid waren welke krachtens de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling waren vervuld.

3. Met uitzondering van de in artikel 71, lid 1, onder a), ii), en onder b), ii), bedoelde bevallen, wordt toepassing van de leden 1 en 2 afhankelijk gesteld van de voorwaarde dat de betrokkene laatstelijk:

- in het geval van lid 1, tijdvakken van verzekering;

- in het geval van lid 2, tijdvakken van arbeid,

heeft vervuld krachtens de wettelijke regeling op grond waarvan de uitkeringen worden aangevraagd.

4. Wanneer de duur waarover uitkeringen worden verleend afhankelijk is van de duur de tijdvakken van verzekering of van arbeid, is lid 1 respectievelijk lid 2, van toepassing.

Artikel 68 Berekening van de uitkering

1. Het bevoegde orgaan van een Lid-Staat waarvan de wettelijke regeling bepaalt dat voor de berekening van de uitkering wordt uitgegaan van het bedrag van het vroegere loon, houdt uitsluitend rekening met het loon dat betrokkene voor de laatste werkzaamheden welke hij op het grondgebied van die Staat heeft uitgeoefend, heeft genoten. Indien de betrokkene evenwel laatstelijk niet ten minste vier weken werkzaamheden op dat grondgebied heeft uitgeoefend, wordt de uitkering berekend op basis van het loon dat ter plaatse waar de werkloze woont of verblijft met gelijkwaardige of soortgelijke werkzaamheden als die welke hij het laatst op het grondgebied van een andere Lid-Staat heeft uitgeoefend, gewoonlijk wordt verdiend.

2. Het bevoegde orgaan van een Lid-Staat waarvan de wettelijke regeling bepaalt dat het bedrag van de uitkering wisselt naar gelang van het aantal gezinsleden, houdt eveneens rekening met de gezinsleden van de betrokkene die op het grondgebied van een andere Lid-Staat wonen, alsof zij op het grondgebied van de bevoegde Staat woonden. Deze bepaling is niet van toepassing indien in het land waarin de gezinsleden wonen, een andere persoon recht heeft op werkloosheidsuitkering, voor zover de gezinsleden bij de berekening van deze uitkering mede in aanmerking worden genomen.

Afdeling 2 Werklozen die zich naar het grondgebied van een andere dan de bevoegde Lid-Staat begeven

Artikel 69 Voorwaarden en beperkingen voor de handhaving van het recht op uitkering

1. De volledig werkloze werknemer of zelfstandige die voldoet aan de in de wettelijke regeling van een Lid-Staat gestelde voorwaarden voor het recht op uitkering, en die zich naar het grondgebied van één of meer andere Lid-Staten begeeft om aldaar werk te zoeken, behoudt het recht op deze uitkering onder de hieronder aangegeven voorwaarden en beperkingen:

a) vóór vertrek dient hij gedurende ten minste vier weken na de aanvang van zijn werkloosheid als werkzoekende ingeschreven te zijn geweest en ter beschikking van de diensten voor arbeidsbemiddeling van de bevoegde Staat te zijn gebleven. De bevoegde diensten of organen kunnen hem evenwel toestemming geven vóór het verstrijken van deze termijn te vertrekken;

b) hij dient zich als werkzoekende te laten inschrijven bij de diensten voor arbeidsbemiddeling van iedere Lid-Staat naar het grondgebied waarvan hij zich begeeft en zich aan het aldaar uitgeoefende toezicht te onderwerpen. Voor het aan de inschrijving voorafgaande tijdvak wordt deze voorwaarde geacht te zijn vervuld indien deze inschrijving plaatsvindt binnen een termijn van zeven dagen sedert de datum waarop de betrokkene niet meer ter beschikking stond van de diensten voor arbeidsbemiddeling van de Staat waarvan hij het grondgebied heeft verlaten. In buitengewone gevallen kunnen de bevoegde diensten of organen deze termijn verlengen;

c) het recht op uitkering wordt gehandhaafd gedurende een tijdvak van ten hoogste drie maanden, sedert de datum waarop de betrokkene niet langer ter beschikking stond van de diensten voor arbeidsbemiddeling van de Staat waarvan hij het grondgebied heeft verlaten, zonder dat de totale duur waarover uitkering wordt verleend, de duur mag overschrijden, waarover hij krachtens de wettelijke regeling van bedoelde Staat recht op uitkering heeft. Deze duur wordt voor seizoenarbeiders bovendien nog beperkt tot de verdere duur van het seizoen waarvoor hij is aangeworven.

2. Indien de betrokkene vóór het verstrijken van het tijdvak waarover hij krachtens lid 1, onder c), recht op uitkering heeft, naar het grondgebied van de bevoegde Staat terugkeert, behoudt hij recht op uitkering overeenkomstig de wettelijke regeling van deze Staat; hij verliest elk recht op uitkering krachtens de wettelijke regeling van de bevoegde Staat indien hij nier vóór het verstrijken van dit tijdvak naar het grondgebied van deze Staat terugkeert. In buitengewone gevallen kunnen de bevoegde diensten of organen deze termijn verlengen.

3. Tussen twee tijdvakken van arbeid kan op het bepaalde in lid 1 slechts eenmaal een beroep worden gedaan.

4. Indien België de bevoegde Staat is, krijgt de werkloze die na afloop van de in lid 1, onder c), bedoelde termijn van drie maanden naar dit land terugkeert, eerst dan opnieuw recht op uitkering van dit land, nadat hij aldaar gedurende ten minste drie maanden werkzaamheden heeft uitgeoefend.

Artikel 70 Verlening van uitkering en vergoedingen

1. In de in artikel 69, lid 1, bedoelde gevallen wordt de uitkering verleend door het orgaan van elk van de Staten op het grondgebied waarvan de werkloze werk gaat zoeken.

Het bevoegde orgaan van de Lid-Staat aan de wettelijke regeling waarvan de werknemer of zelfstandige tijdens het verrichten van zijn laatste werkzaamheden onderworpen is geweest, is verplicht het bedrag van deze uitkering te vergoeden.

2. De in lid 1 bedoelde vergoedingen worden vastgesteld en vinden plaats op de wijze welke is geregeld in de in artikel 98 bedoelde toepassingsverordening, hetzij door het aantonen van de werkelijke uitgaven, hetzij op grond van vaste bedragen.

3. Twee of meer Lid-Staten of de bevoegde autoriteiten van deze Staten kunnen andere wijzen van vergoeding of betaling vaststellen, dan wel van iedere vergoeding tussen de onder hun bevoegdheid vallende organen afzien.

Afdeling 3 Werklozen die tijdens het verrichten van hun laatste werkzaamheden op het grondgebied van een andere dan de bevoegde Lid-Staat woonden

Artikel 71

1. De werkloze werknemer die tijdens het verrichten van zijn laatste werkzaamheden op het grondgebied van een andere dan de bevoegde Lid-Staat woonde, heeft recht op uitkering overeenkomstig de volgende bepalingen:

a) i) de grensarbeider die in de onderneming waarin hij werkzaam is, gedeeltelijk of door onvoorziene omstandigheden werkloos is, heeft recht op uitkering volgens de wettelijke regeling van de bevoegde Staat, alsof hij op het grondgebied van die Staat woonde; deze uitkering wordt door het bevoegde orgaan verleend;

ii) de volledig werkloze grensarbeider heeft recht op uitkering volgens de wettelijke regeling van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan hij woont, alsof die wettelijke regeling tijdens het verrichten van zijn laatste werkzaamheden op hem van toepassing was geweest; deze uitkering wordt door en voor rekening van het orgaan van de woonplaats verleend;

b) i) een werknemer die geen grensarbeider is en gedeeltelijk of door onvoorziene omstandigheden of volledig werkloos is, doch ter beschikking blijft van zijn werkgever of van de diensten voor arbeidsbemiddeling op het grondgebied van de bevoegde Staat, heeft recht op uitkering volgens de wettelijke regeling van die Staat, alsof hij op het grondgebied van die Staat woonde; deze uitkering wordt door het bevoegde orgaan verleend;

ii) een werknemer die geen grensarbeider is, volledig werkloos is en zich ter beschikking stelt van de diensten voor arbeidsbemiddeling op het grondgebied van de Lid-Staat waarop hij woont of die naar dit grondgebied terugkeert, heeft recht op uitkering volgens de wettelijke regeling van deze Staat, alsof hij zijn laatste werkzaamheden op het grondgebied daarvan had uitgeoefend; deze uitkering wordt door en voor rekening van het orgaan van de woonplaats verleend. Indien deze werknemer evenwel in het genot van uitkering werd gesteld voor rekening van het bevoegde orgaan van de Lid-Staat aan de wettelijke regeling waarvan hij het laatst onderworpen was, heeft hij recht op uitkering overeenkomstig artikel 69. De uitkering volgens de wettelijke regeling van de Staat op het grondgebied waarvan hij woont, wordt geschorst gedurende het tijdvak waarin de werkloze op grond van artikel 69 aanspraak kan maken op uitkering krachtens de wettelijke regeling waaraan hij het laatst onderworpen was.

2. Zolang een werkloze krachtens lid 1, onder a), i), of onder b), i), recht op uitkering heeft, kan hij geen aanspraak op uitkering maken krachtens de wettelijke regeling van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan hij woont.

HOOFDSTUK 7 (8) GEZINSBIJSLAGEN

Artikel 72 (8) Samentelling van tijdvakken van verzekering, van werkzaamheden anders dan in loondienst of van arbeid

Het bevoegde orgaan van een Lid-Staat waarvan de wettelijke regeling het verkrijgen van het recht op bijslagen afhankelijk stelt van de vervulling van tijdvakken van verzekering, van werkzaamheden anders dan in loondienst of van arbeid, houdt daartoe, voor zover nodig, rekening met de op het grondgebied van elke andere Lid-Staat vervulde tijdvakken van verzekering, van werk zaamheden anders dan in loondienst of van arbeid, alsof deze tijdvakken waren vervuld krachtens de door dat orgaan toegepaste wettelijke regeling.

Artikel 72 bis (9) (14) Volledig werkloze werknemers

Een volledig werkloze werknemer op wie artikel 71, lid 1, onder a), ii), of onder b), ii), eerste zin, van toepassing is, ontvangt voor de leden van zijn gezin die wonen op het grondgebied van dezelfde Lid-Staat als waar hij woont, gezinsbijslagen volgens de wettelijke regeling van deze Lid-Staat, alsof die wettelijke regeling tijdens zijn laatste beroepswerkzaamheden op hem van toepassing was, waarbij in voorkomend geval rekening wordt gehouden met de bepalingen van artikel 72. Deze prestaties worden door en voor rekening van het orgaan van de woonplaats verleend.

Indien dit orgaan een wettelijke regeling toepast waarin is bepaald dat voor rekening van een werkloze bijdragen of premies worden ingehouden om de kosten van de gezinsbijslagen te dekken, is het genoemde orgaan gemachtigd deze inhoudingen te verrichten in overeenstemming met de bepalingen van zijn wettelijke regeling.

Artikel 73 (8) Werknemers in loondienst of zelfstandigen wier gezinsleden in een andere Lid-Staat dan de bevoegde Staat wonen

Onder voorbehoud van het bepaalde in bijlage VI heeft de werknemer of de zelfstandige op wie de wettelijke regeling van een Lid-Staat van toepassing is, voor zijn gezinsleden die op het grondgebied van een andere Lid-Staat wonen, recht op de gezinsbijslagen waarin de wettelijke regeling van de eerst Staat voorziet, alsof die gezinsleden op het grondgebied van deze Staat woonden.

Artikel 74 (8) Werklozen wier gezinsleden wonen in een andere Lid-Staat dan de bevoegde Staat

Onder voorbehoud van het bepaalde in bijlage VI heeft de werkloze werknemer of zelfstandige die krachtens de wettelijke regeling van een Lid-Staat werkloosheidsuitkering geniet, voor zijn gezinsleden die op het grondgebied van een andere Lid-Staat wonen, recht op de gezinsbijslagen waarin de wettelijke regeling van de eerste Staat voorziet, alsof die gezinsleden op het grondgebied van deze Staat woonden.

Artikel 75 (8) Verlenen van bijslagen

1. Gezinsbijslagen worden in de in artikel 73 bedoelde gevallen verleend door het bevoegde orgaan van de Staat aan de wettelijke regeling waarvan de werknemer of de zelfstandige onderworpen is, en in de in artikel 74 bedoelde gevallen door het bevoegde orgaan van de Staat krachtens de wettelijke regeling waarvan de werkloze werknemer of zelfstandige werkloosheidsuitkeringen geniet. Zij worden overeenkomstig de door deze organen toegepaste bepalingen verleend, ongeacht of de natuurlijke of de rechtspersoon aan wie deze bijslagen moeten worden uitbetaald, op het grondgebied van de bevoegde Staat of op dat van een andere Lid-Staat woont of verblijft of haar zetel heeft.

2. Indien degene aan wie de gezinsbijslagen moeten worden verleend, deze niet voor het onderhoud van de gezinsleden besteedt, betaalt het bevoegde orgaan, op verzoek en door tussenkomst van het orgaan van hun woonplaats dan wel van het orgaan of de instelling welke daartoe door de bevoegde autoriteit van het land waar zij wonen, is aangewezen, deze bijslagen uit aan de natuurlijke persoon of de rechtspersoon te wiens laste de gezinsleden in feite komen, hetgeen volledige kwijting van het bevoegde orgaan inhoudt.

3. Twee of meer Lid-Staten kunnen ingevolge artikel 8 overeenkomen dat het bevoegde orgaan de gezinsbijslagen welke krachtens de wettelijke regeling van deze Staten of van één van deze Staten verschuldigd zijn, aan de natuurlijke persoon of de rechtspersoon uitbetaalt te wiens laste de gezinsleden in feite komen, hetzij rechtstreeks hetzij door tussenkomst van het orgaan van hun woonplaats.

Artikel 76 (6) Prioriteitsregels hij cumulatie van rechten op gezinsbijslagen krachtens de wetgeving van de bevoegde Staat en krachtens de wetgeving van de Lid-Staat waar de gezinsleden wonen

1. Wanneer gezinsbijslagen in hetzelfde tijdvak, voor hetzelfde gezinslid en wegens het uitoefenen van een beroepsactiviteit worden toegekend krachtens de wetgeving van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan de gezinsleden wonen, wordt het recht op de gezinsbijslagen die krachtens de wetgeving van een andere Lid-Staat, in voorkomend geval uit hoofde van de artikelen 73 of 74, verschuldigd zijn, geschorst ten belope van het bedrag dat bij de wetgeving van de eerstgenoemde Lid-Staat is vastgesteld.

2. Indien in de Lid-Staat op het grondgebied waarvan de gezinsleden wonen, geen verzoek tot uitkering wordt ingediend, kan de bevoegde instelling van de andere Lid-Staat lid 1 toepassen alsof in de eerstgenoemde Lid-Staat wel bijslagen zijn uitgekeerd.

HOOFDSTUK 8 BIJSLAGEN VOOR KINDEREN DIE TEN LASTE KOMEN VAN PENSIOEN- OF RENTETREKKERS EN VOOR WEZEN

Artikel 77 Kinderen ten laste van pensioen- of rentetrekkers

1. Voor de toepassing van dit artikel worden onder "bijslagen" verstaan zowel kinderbijslag voor rechthebbenden op pensioen of rente wegens ouderdom, invaliditeit, arbeidsongeval of beroepsziekte, als verhogingen of aanvullingen van deze pensioenen of renten voor kinderen van deze rechthebbenden, met uitzondering evenwel van de aanvullingen welke ingevolge de verzekering tegen arbeidsongevallen en beroepsziekten worden toegekend.

2. Ongeacht op het grondgebied van welke Lid-Staat de rechthebbende op een pensioen of rente dan wel de kinderen wonen, worden de bijslagen toegekend volgens onderstaande regels:

a) aan de rechthebbende op pensioen of rente, verschuldigd krachtens de wettelijke regeling van één enkele Lid-Staat, overeenkomstig de wettelijke regeling van de Lid-Staat welke inzake het pensioen of de rente bevoegd is;

b) aan de rechthebbende op pensioen of rente, verschuldigd krachtens de wettelijke regelingen van meer dan één Lid-Staat:

i) overeenkomstig de wettelijke regeling van die van deze Staten, op het grondgebied waarvan hij woont, indien het recht op één van de in lid 1 bedoelde bijslagen aldaar wordt ontleend aan de wettelijke regeling van deze Staat, eventueel met inachtneming van artikel 79, lid 1, onder a) of

ii) in de overige gevallen, overeenkomstig de wettelijke regeling van die van deze Lid-Staten waaraan de betrokkene het langst onderworpen is geweest, indien het recht op één der in lid 1 bedoelde bijslagen wordt ontleend aan de wettelijke regeling van deze Lid-Staat, eventueel met inachtneming van artikel 79, lid 1, onder a); indien aan genoemde wettelijke regeling geen enkel recht wordt ontleend, wordt het recht op bijslagen achtereenvolgens aan de in de wettelijke regelingen der overige betrokken Lid-Staten gestelde voorwaarden getoetst en wel in afdalende volgorde naar de duur van de krachtens de wettelijke regelingen van deze Lid-Staten vervulde tijdvakken van verzekering of van wonen.

Artikel 78 Wezen

1. Voor de toepassing van dit artikel worden onder "bijslagen" verstaan kinderbijslagen, en eventueel aanvullende of bijzondere bijslagen voor wezen, alsmede wezenpensioenen of wezenrenten, met uitzondering van wezenrenten welke ingevolge de verzekering tegen arbeidsongevallen en beroepsziekten worden toegekend.

2. Ongeacht op het grondgebied van welke Lid-Staat de wees of de natuurlijke persoon of rechtspersoon te wiens laste deze wees in feite komt, woont, worden de bijslagen voor wezen toegekend volgens onderstaande regels:

a) voor de wees van een overleden werknemer of zelfstandige die aan de wettelijke regeling van één enkele Lid-Staat onderworpen was, overeenkomstig de wettelijke regeling van die Staat;

b) voor de wees van een overleden werknemer of zelfstandige die aan wettelijke regelingen van meer dan een Lid-Staat onderworpen was:

i) overeenkomstig de wettelijke regeling van die van deze Staten, op het grondgebied waarvan de wees woont, indien het recht op één van de in lid 1 bedoelde bijslagen aldaar wordt ontleend aan de wettelijke regeling van die Staat, eventueel met inachtneming van artikel 79, lid 1, onder a), of

ii) in de overige gevallen, overeenkomstig de wettelijke regeling van die van deze Lid-Staten waaraan de overledene het langst onderworpen is geweest, indien het recht op één van de in lid 1 bedoelde bijslagen wordt ontleend aan de wettelijke regelingen van die Lid-Staat, eventueel met inachtneming van artikel 79, lid 1, onder a); indien aan genoemde wettelijke regeling geen enkel recht wordt ontleend, wordt het recht op bijslagen achtereenvolgens aan de in de wettelijke regelingen van de overige betrokken Lid-Staten gestelde voorwaarden getoetst en wel in afdalende volgorde naar de duur van de krachtens de wettelijke regelingen van deze Lid-Staten vervulde tijdvakken van verzekering of van wonen.

De wettelijke regeling van de Lid-Staat welke van toepassing is voor het verlenen van de in artikel 77 bedoelde bijslagen ten behoeve van kinderen van een rechthebbende op pensioen of rente, blijft evenwel na het overlijden van genoemde rechthebbende van toepassing voor het verlenen van bijslagen aan zijn wezen.

Artikel 79 (7) Gemeenschappelijke bepalingen inzake bijslagen voor kinderen ten laste van pensioen- of rentetrekkers en voor wezen

1. De bijslagen in de zin van de artikelen 77 en 78 worden volgens de overeenkomstig deze artikelen bepaalde wettelijke regeling, door en voor rekening van het met de uitvoering van die wettelijke regeling belaste orgaan verleend, alsof de pensioen- of rentetrekker, of de overledene uitsluitend aan de wettelijke regeling van de bevoegde Staat onderworpen was geweest.

Echter:

a) indien deze wettelijke regeling bepaalt dat het verkrijgen, het behoud of het herstel van het recht op bijslagen afhankelijk is van de duur der tijdvakken van verzekering, van arbeid, van werkzaamheden anders dan in loondienst of van wonen, wordt deze tijdsduur, eventueel met inachtneming van artikel 45, respectievelijk 72, vastgesteld;

b) indien deze wettelijke regeling bepaalt, dat het bedrag der bijslagen wordt berekend op grond van het pensioenbedrag, of afhankelijk is van de duur der tijdvakken van verzekering, dan wordt het bedrag dezer bijslagen berekend op grond van het overeenkomstig artikel 46, lid 2, vastgestelde theoretische bedrag.

2. Ingeval de toepassing van de in artikel 77, lid 2, onder b), ii), en artikel 78, lid 2, onder b), ii), neergelegde regel er, bij gelijke duur van de tijdvakken, toe leidt, dat meer dan een Lid-Staat bevoegd is, worden de bijslagen in de zin van artikel 77 respectievelijk artikel 78, toegekend overeenkomstig de wettelijke regelingen van die van deze Lid-Staten waaraan de rechthebbende of overledene het laatst onderworpen was.

3. De aanspraken op de bijslagen, verschuldigd enkel krachtens de nationale wetgeving of krachtens lid 2 en krachtens de artikelen 77 en 78, worden geschorst, indien voor de kinderen krachtens de wettelijke regeling van een Lid-Staat op grond van verrichte beroepswerkzaamheden recht op gezins- of kinderbijslagen bestaat. In dat geval worden de betrokkenen als gezinsleden van een werknemer of zelfstandige beschouwd.

TITEL IV ADMINISTRATIEVE COMMISSIE VOOR DE SOCIALE ZEKERHEID VAN MIGRERENDE WERKNEMERS

Artikel 80 Samenstelling en werkwijze

1. De Administratieve Commissie voor de sociale zekerheid van migrerende werknemers, hierna "Administratieve Commissie" genoemd, welke bij de Commissie is ingesteld, is samengesteld uit een regeringsvertegenwoordiger van elk der Lid-Staten, die eventueel door technische adviseurs wordt bijgestaan. Een vertegenwoordiger van de Commissie neemt met raadgevende stem deel aan de vergaderingen van de Administratieve Commissie.

2. De Administratieve Commissie ontvangt technische bijstand van het Internationaal Arbeidsbureau in het kader van de te dien einde tussen de Europese Gemeenschap en de Internationale Arbeidsorganisatie gesloten overeenkomsten.

3. De statuten van de Administratieve Commissie worden door haar leden in onderlinge overeenstemming opgesteld.

De besluiten inzake de in artikel 81, onder a), bedoelde vraagstukken van interpretatieve aard kunnen slechts met algemene stemmen worden genomen. Aan deze besluiten wordt de nodige bekendheid gegeven.

4. Het secretariaat van de Administratieve Commissie wordt waargenomen door de diensten van de Commissie.

Artikel 81 Taken van de Administratieve Commissie

De Administratieve Commissie heeft tot taak:

a) alle vraagstukken van administratieve of interpretatieve aard, voortvloeiende uit de bepalingen van deze verordening en van latere verordeningen of van enige overeenkomst of regeling welke in het kader daarvan tot stand zal komen, te behandelen, onverminderd het recht der betrokken autoriteiten, organen en personen om gebruik te maken van de rechtsmiddelen, en zich ten wenden tot de rechterlijke instanties, bedoeld bij de wetgevingen van de Lid-Staten, bij deze verordening en bij het Verdrag;

b) op verzoek van de bevoegde autoriteiten, organen en rechterlijke instanties van de Lid-Staten, alle stukken te doen vertalen welke betrekking hebben op de uitvoering van deze verordening, en met name de vertaling van verzoekschriften ingediend door personen op wie deze verordening van toepassing kan zijn;

c) de samenwerking tussen de Lid-Staten op het gebied van de sociale zekerheid te bevorderen en tot verdere ontwikkeling te brengen, in het bijzonder door het nemen van het gemeenschappelijk belang dienende maatregelen op het terrein van de gezondheidszorg en op sociaal terrein;

d) de samenwerking tussen de Lid-Staten te bevorderen en tot verdere ontwikkeling te brengen teneinde, gezien de technische ontwikkelingen op administratief gebied, de toekenning van uitkeringen welke bij invaliditeit, ouderdom en overlijden (pensioenen) ter uitvoering van deze verordening verschuldigd zijn, te bespoedigen;

e) gegevens te verzamelen waarmede rekening dient te worden gehouden bij het opmaken van de rekeningen betreffende de lasten welke de organen van de Lid-Staten krachtens deze verordening moeten dragen en de jaarlijkse afrekening tussen deze organen op te stellen;

f) alle overige werkzaamheden te verrichten welke tot haar bevoegdheid behoren krachtens deze verordening en latere verordeningen of krachtens enige overeenkomst of regeling welke in het kader daarvan tot stand zal komen;

g) aan de Commissie voorstellen te doen voor de uitwerking van latere verordeningen en voor een herziening van deze verordening en latere verordeningen.

TITEL V RAADGEVEND COMITÉ VOOR DE SOCIALE ZEKERHEID VAN MIGRERENDE WERKNEMERS

Artikel 82 (B) Instelling, samenstelling en werkwijze

1. Er wordt een Raadgevend Comité voor de sociale zekerheid van migrerende werknemers, hierna "Raadgevend Comité" genoemd, ingesteld dat is samengesteld uit negentig gewone leden, die per Lid-Staat als volgt zijn verdeeld:

a) twee vertegenwoordigers van de Regering, waarvan ten minste één lid moet zijn van de Administratieve Commissie;

b) twee vertegenwoordigers van de werknemersorganisaties;

c) twee vertegenwoordigers van de werkgeversorganisaties.

Voor elk der in de eerste alinea genoemde categorieën wordt één plaatsvervangend lid per Lid-Staat benoemd.

2. De gewone leden en de plaatsvervangende leden van het Raadgevend Comité worden benoemd door de Raad, welke ten aanzien van de vertegenwoordigers der werknemers- en werkgeversorganisaties tracht in de samenstelling van het Comité een billijke vertegenwoordiging van de verschillende belanghebbende sectoren tot stand te brengen.

De lijst van de gewone leden en de plaatsvervangende leden wordt door de Raad in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen bekendgemaakt.

3. Het mandaat van de gewone leden en de plaatsvervangende leden duurt twee jaar en kan worden verlengd. Na afloop van hun mandaat blijven de gewone leden en de plaatsvervangende leden in functie, totdat voorzien is in hun vervanging of in de verlenging van hun mandaat.

4. Het Raadgevend Comité wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van de Commissie. De voorzitter neemt niet deel aan de stemming.

5. Het Raadgevend Comité komt ten minste eenmaal per jaar bijeen. Het wordt door de voorzitter bijeengeroepen, hetzij op diens initiatief, hetzij op een schriftelijk door ten minste één derde van de leden aan de voorzitter gericht verzoek. Dit verzoek dient concrete voorstellen inzake de samenstelling van de agenda te bevatten.

6. Op voorstel van zijn voorzitter kan het Raadgevend Comité, bij wijze van uitzondering, besluiten tot het horen van iedere persoon of vertegenwoordiger van een organisatie, die een uitgebreide ervaring op het gebied van de sociale zekerheid heeft. Voorts ontvangt het Comité, op dezelfde voorwaarden als de Administratieve Commissie, technische bijstand van het Internationaal Arbeidsbureau in het kader van de tussen de Europese Gemeenschap en de Internationale Arbeidsorganisatie gesloten overeenkomsten.

7. De adviezen en voorstellen van het Raadgevend Comité moeten met redenen omkleed zijn. Zij worden bij volstrekte meerderheid der geldig uitgebrachte stemmen genomen.

Het Comité stelt bij meerderheid van zijn leden zijn Reglement van Orde vast, dat door de Raad op advies van de Commissie, wordt goedgekeurd.

8. Het secretariaat van het Raadgevend Comité wordt gevoerd door de diensten van de Commissie.

Artikel 83 Taken van het Raadgevend Comité

Het Raadgevend Comité is gemachtigd om op verzoek van de Commissie, van de Administratieve Commissie of uit eigen beweging:

a) vraagstukken van algemene of principiële aard en problemen welke bij het toepassen van de in het kader van artikel 51 van het Verdrag vastgestelde verordeningen rijzen, te onderzoeken;

b) ten behoeve van de Administratieve Commissie ter zake adviezen uit te brengen, alsmede voorstellen te doen met het oog op een eventuele herziening van de verordeningen.

TITEL VI DIVERSE BEPALINGEN

Artikel 84 (7) Samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten

1. De bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten verstrekken elkaar alle inlichtingen met betrekking tot:

a) de ter uitvoering van deze verordening getroffen maatregelen;

b) de wijzigingen in hun wetgeving welke van invloed kunnen zijn op de uitvoering van deze verordening.

2. Bij de toepassing van deze verordening zijn de autoriteiten en de organen van de Lid-Staten elkaar behulpzaam als betrof het de toepassing van hun eigen wetgeving. De wederzijdse administratieve hulp van genoemde autoriteiten van de Lid-Staten kunnen evenwel overeenkomen bepaalde kosten te vergoeden.

3. Voor de toepassing van deze verordening kunnen de autoriteiten en de organen van de Lid-Staten zich rechtstreeks met elkaar en met de belanghebbende personen of hun gemachtigden in verbinding stellen.

4. De autoriteiten, organen en rechterlijke instanties van een Lid-Staat mogen verzoekschriften of andere documenten welke hun toegezonden worden, niet afwijzen op grond van het feit dat zij in een officiële taal van een andere Lid-Staat zijn opgesteld. Zo nodig doen zij een beroep op artikel 81, onder b).

5. a) Indien de autoriteiten of organen van een Lid-Staat op grond van deze verordening of van de in artikel 98 bedoelde toepassingsverordening persoonsgegevens aan de autoriteiten of organen van een andere Lid-Staat mededelen, is deze mededeling onderworpen aan de wettelijke bepalingen inzake gegevensbescherming van de Lid-Staat die de gegevens verstrekt.

Voor iedere volgende mededeling, alsmede voor de opslag, wijziging en vernietiging van de gegevens gelden de wettelijke bepalingen inzake gegevensbescherming van de Lid-Staat die de gegevens ontvangt.

b) Het gebruik van de persoonsgegevens voor andere dan sociale zekerheidsdoeleinden is alleen mogelijk met goedkeuring van de betrokkene of overeenkomstig de andere in de nationale wetgeving neergelegde garanties.

Artikel 85 Vrijstelling of verlaging van rechten - Vrijstelling van legalisatie

1. De vrijstelling of verlaging van rechten, zegelrechten, griffie- of registratierechten waarin bij de wetgeving van een Lid-Staat is voorzien voor bescheiden of documenten welke ter uitvoering van de wetgeving van deze Staat dienen te worden overgelegd, geldt eveneens voor overeenkomstige bescheiden of documenten welke ter uitvoering van de wetgeving van een andere Lid-Staat of van deze verordening dienen te worden overgelegd.

2. Alle akten, documenten of bescheiden van welke aard dan ook welke voor de toepassing van deze verordening dienen te worden overgelegd, zijn vrijgesteld van legalisatie door diplomatieke of consulaire autoriteiten.

Artikel 86 (14) Aanvragen, verklaringen of beroepschriften, ingediend bij een autoriteit, orgaan of rechterlijke instantie van een andere dan de bevoegde Lid-Staat

1. Aanvragen, verklaringen of beroepschriften welke ter uitvoering van de wetgeving van een Lid-Staat binnen een bepaalde termijn moeten worden ingediend bij een autoriteit, een orgaan of een rechterlijke instantie van die Staat, zijn ontvankelijk indien zij binnen dezelfde termijn bij een overeenkomstige autoriteit, orgaan of rechterlijke instantie van een andere Lid-Staat worden ingediend. In dat geval zal de autoriteit, het orgaan of de rechterlijke instantie waarop aldus een beroep wordt gedaan, deze aanvragen, verklaringen of beroepschriften onverwijld doen toekomen aan de bevoegde autoriteit, het bevoegde orgaan of de bevoegde rechterlijke instantie van eerstbedoelde Staat, hetzij rechtstreeks, hetzij door bemiddeling van de bevoegde autoriteiten van de betrokken Lid-Staten. De datum waarop die aanvragen, verklaringen of beroepschriften bij een autoriteit, een orgaan of een rechterlijke instantie van de andere Staat zijn ingediend, wordt beschouwd als de datum waarop deze zijn ingediend bij de autoriteiten, het orgaan of de rechterlijke instantie welke bevoegd is hiervan kennis te nemen.

2. Indien een daartoe op grond van de wetgeving van een Lid-Staat gerechtigde een verzoek om gezinsbijslagen heeft ingediend in die Lid-Staat terwijl die niet de bij voorrang bevoegde Lid-Staat is, wordt het tijdstip van deze eerste aanvraag beschouwd als de datum van indiening bij de bevoegde autoriteit, het bevoegde orgaan of de bevoegde rechterlijke instantie, op voorwaarde dat in de bij voorrang bevoegde Staat een nieuwe aanvraag wordt ingediend door een daartoe op grond van de wetgeving van die Staat gerechtigde. Deze tweede aanvraag moet worden ingediend binnen een termijn van één jaar na kennisgeving van de afwijzing van de eerste aanvraag of van het staken van de uitkeringen in de eerste Lid-Staat.

Artikel 87 Geneeskundig onderzoek

1. Het bij de wetgeving van een Lid-Staat voorziene geneeskundige onderzoek kan op verzoek van het bevoegde orgaan op het grondgebied van een andere Lid-Staat worden verricht door het orgaan van de woon- of verblijfplaats van de rechthebbende op prestaties, op de wijze als bepaald bij de in artikel 98 bedoelde toepassingsverordening of, indien hieromtrent niets bepaald is, op een tussen de bevoegde autoriteiten van de betrokken Lid-Staten overeengekomen wijze.

2. Het geneeskundig onderzoek dat op de in lid 1 genoemde wijze is verricht, wordt geacht te zijn verricht op het grondgebied van de bevoegde Staat.

Artikel 88 Overmaken van op grond van deze verordening verschuldigde bedragen van de ene Lid-Staat naar de andere

Het uit de toepassing van deze verordening voortvloeiende overmaken van bedragen geschiedt eventueel krachtens de overeenkomsten welke op het tijdstip van overmaking tussen de betrokken Lid-Staten ter zake van kracht zijn. Ingeval tussen twee Lid-Staten zodanige overeenkomsten niet van kracht zijn, treffen de bevoegde autoriteiten van die Staten of de autoriteiten die ter zake van het internationale betalingsverkeer bevoegd zijn, in onderling overleg de voor het overmaken noodzakelijke maatregelen.

Artikel 89 Bijzonderheden inzake toepassing van bepaalde wetgevingen

In bijlage VI worden de bijzonderheden inzake de toepassing van de wetgevingen van bepaalde Lid-Staten vermeld.

Artikel 90 (8)

. . . . . .

Artikel 91 Premies of bijdragen voor rekening van niet op het grondgebied van de bevoegde Staat gevestigde werkgevers of ondernemingen

De werkgever kan niet worden verplicht tot het betalen van verhoogde premies of bijdragen, omdat hijzelf of zijn onderneming op het grondgebied van een andere dan de bevoegde Lid-Staat is gevestigd.

Artikel 92 Inning van premies of bijdragen

1. Premies of bijdragen welke aan een orgaan van een Lid-Staat verschuldigd zijn, kunnen op het grondgebied van een andere Lid-Staat worden geïnd volgens de administratieve procedure en met de waarborgen en voorrechten welke van toepassing zijn op de inning van premies of bijdragen welke aan het overeenkomstige orgaan van laatstbedoelde Staat verschuldigd zijn.

2. De wijze van toepassing van lid 1 wordt, voor zover nodig, nader geregeld bij de in artikel 98 bedoelde toepassingsverordening of door middel van overeenkomsten tussen Lid-Staten. Deze wijze van toepassing kan eveneens betrekking hebben op de inning met dwangmiddelen.

Artikel 93 Rechten van de organen welke prestaties verschuldigd zijn ten opzichte van aansprakelijke derden

1. Indien prestaties worden genoten krachtens de wetgeving van een Lid-Staat naar aanleiding van schade welke voortvloeit uit een op het grondgebied van een andere Lid-Staat voorgevallen gebeurtenis, worden de eventuele rechten welke het orgaan, dat de prestaties verschuldigd is, heeft ten opzichte van een derde die verplicht is de schade te vergoeden, als volgt geregeld:

a) wanneer het orgaan dat de prestaties verschuldigd is, krachtens de door dit orgaan toegepaste wetgeving in de rechten treedt welke de rechthebbende ten opzichte van die derde heeft, erkent elke Lid-Staat die subrogatie;

b) wanneer het orgaan dat de prestaties verschuldigd is een onmiddellijk recht ten opzichte van die derde heeft, erkent elke Lid-Staat dat recht.

2. Indien prestaties worden genoten krachtens de wetgeving van een Lid-Staat naar aanleiding van schade welke voortvloeit uit een op het grondgebied van een andere Lid-Staat voorgevallen gebeurtenis, gelden de in genoemde wetgeving voorkomende bepalingen inhoudende in welke gevallen de werkgevers of de bij hen in dienst zijnde werknemers van de aansprakelijkheid naar burgerlijk recht ten opzichte van de rechthebbende op prestaties of ten opzichte van het bevoegde orgaan zijn ontheven.

Lid 1 is eveneens van toepassing op de eventuele rechten welke het orgaan dat de prestaties verschuldigd is, heeft ten opzichte van een werkgever of de bij deze werkgever in dienst zijnde werknemers, in de gevallen waarin zij niet van hun aansprakelijkheid zijn ontheven.

3. Wanneer twee of meer Lid-Staten of de bevoegde autoriteiten van deze Staten overeenkomstig artikel 36, lid 3, en/of artikel 63, lid 3, een overeenkomst hebben gesloten waarbij van vergoeding tussen de onder hun bevoegdheid vallende organen wordt afgezien, worden de eventuele rechten ten opzichte van een aansprakelijke derde als volgt geregeld:

a) wanneer het orgaan van een Lid-Staat van de woon- of verblijfplaats prestaties verleent aan een persoon voor schade welke op het grondgebied van die Lid-Staat is ontstaan, oefent bedoeld orgaan overeenkomstig de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling het recht van subrogatie of rechtstreekse vordering uit jegens de schadeplichtige derde;

b) voor de toepassing van het bepaalde onder a) wordt:

i) de rechthebbende op prestaties geacht te zijn aangesloten bij het orgaan van de woon- of verblijfplaats, en

ii) bedoeld orgaan aangemerkt als het orgaan dat de prestaties verschuldigd is;

c) de leden 1 en 2 blijven van toepassing ten aanzien van prestaties die niet vallen onder de in dit lid bedoelde overeenkomst waarbij wederzijds van vergoeding wordt afgezien.

TITEL VII OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 94 (7) (8) (11) (12) Overgangsbepalingen voor werknemers

1. Aan deze verordening kan geen enkel recht worden ontleend voor een tijdvak dat aan 1 oktober 1972 of aan de datum van haar toepassing op het grondgebied van de betrokken Lid-Staat of op een deel van het grondgebied van deze Staat voorafgaat.

2. Voor de vaststelling van de aan deze verordening te ontlenen rechten wordt rekening gehouden met elk tijdvak van verzekering, alsmede eventueel met elk tijdvak van arbeid of wonen, dat krachtens de wetgeving van een Lid-Staat vóór 1 oktober 1972 of vóór de datum van haar toepassing op het grondgebied van deze Lid-Staat of op een deel van het grondgebied van deze Staat is vervuld.

3. Onverminderd het bepaalde in lid 1 ontstaat krachtens deze verordening zelfs dan een recht, wanneer dit recht in verband staat met een gebeurtenis welke vóór 1 oktober 1972 of vóór de datum van haar toepassing op het grondgebied van de betrokken Lid-Staat of op een deel van het grondgebied van deze Staat heeft plaatsgevonden.

4. Elke uitkering welke in verband met de nationaliteit van de betrokkene dan wel met diens woonplaats niet is vastgesteld dan wel is geschorst, wordt op verzoek van de betrokkene vastgesteld of hervat met ingang van 1 oktober 1972 of van de datum van haar toepassing op het grondgebied van de betrokken Lid-Staat of op een deel van het grondgebied van deze Staat, mits de vroeger vastgestelde rechten niet in de vorm van een afkoopsom zijn vereffend.

5. De rechten van de betrokkenen wier pensioen of rente vóór 1 oktober 1972 of vóór de datum van haar toepassing op het grondgebied van de betrokken Lid-Staat of op een deel van het grondgebied van deze Staat werd vastgesteld, kunnen op hun verzoek, met inachtneming van deze verordening, worden herzien. Deze bepaling is eveneens van toepassing op de overige in artikel 78 bedoelde uitkeringen.

6. Indien het in lid 4 of lid 5 bedoelde verzoek binnen twee jaar na 1 oktober 1972 of na de datum van haar toepassing op het grondgebied van de betrokken Lid-Staat wordt ingediend, worden de aan deze verordening te ontlenen rechten met ingang van die datum verkregen, zonder dat de bepalingen van de wetgeving van enige Lid-Staat met betrekking tot het verval of de verjaring van rechten op de betrokkenen kunnen worden toegepast.

Hetzelfde geldt voor de toepassing van deze verordening in de gebieden die op 3 oktober 1990 deel van het grondgebied van de Bondsrepubliek Duitsland zijn geworden, voor zover het verzoek als bedoeld in lid 4 of lid 5 binnen twee jaar na 1 juni 1992 wordt ingediend.

7. Indien het in lid 4 of lid 5 bedoelde verzoek na afloop van de termijn van twee jaar na 1 oktober 1972 of na de datum van haar toepassing op het grondgebied van de betrokken Lid-Staat wordt ingediend, worden de niet vervallen of verjaarde rechten met ingang van de datum waarop het verzoek is ingediend, verkregen, tenzij gunstigere bepalingen van de wetgeving van enige Lid-Staat van toepassing zijn.

Hetzelfde geldt voor de toepassing van deze verordening in de gebieden die op 3 oktober 1990 deel van het grondgebied van de Bondsrepubliek Duitsland zijn geworden, voor zover het verzoek als bedoeld in lid 4 of lid 5 na het verstrijken van een termijn van twee jaar na 1 juni 1992 wordt ingediend.

8. In geval van sclerogene pneumoconiosis is artikel 57, lid 5, van toepassing op uitkeringen op grond van een beroepsziekte, waarvan de lasten, door het ontbreken van een overeenkomst tussen de betrokken organen, vóór 1 oktober 1972 niet over deze organen konden worden omgeslagen.

9. De kinderbijslagen die de in Frankrijk werkzame werknemers of de werkloze werknemers die ingevolge de Franse wetgeving een werkloosheidsuitkering ontvangen, op 15 november 1989 genieten voor hun in een andere Lid-Staat wonende gezinsleden worden doorbetaald tegen de tarieven, binnen de grenzen en volgens de regeling geldende op die datum zolang het bedrag van die bijslagen hoger is dan het bedrag van de bijslagen die vanaf 16 november 1989 verschuldigd zouden zijn en zolang op de betrokkenen de Franse wetgeving van toepassing is. Met onderbrekingen van minder dan een maand en met tijdvakken waarover uitkeringen wegens ziekte of werkloosheid werden ontvangen, wordt geen rekening gehouden.

De wijze van toepassing van dit lid, en met name de omslag van de uitgaven voor deze bijslagen, wordt in gemeen overleg door de betrokken Lid-Staten of door hun bevoegde instanties, na raadpleging van de Administratieve Commissie, vastgesteld.

10. De rechten van de betrokkenen die vóór de inwerkingtreding van artikel 45, lid 6, de betaalbaarstelling van een pensioen hebben verkregen, kunnen op hun verzoek, met inachtneming van het bepaalde in artikel 45, lid 6, worden herzien.

Artikel 95 (6) (12) Overgangsbepalingen voor zelfstandigen

1. Aan deze verordening kan geen enkel recht worden ontleend voor een tijdvak dat aan 1 juli 1982 of aan de datum waarop zij van toepassing wordt op het grondgebied van de betrokken Lid-Staat of op een deel van het grondgebied van deze Staat voorafgaat.

2. Voor de vaststelling van de aan deze verordening te ontlenen rechten wordt rekening gehouden met elk tijdvak van verzekering alsmede eventueel met elk tijdvak van arbeid, van werkzaamheden anders dan in loondienst of van wonen, dat krachtens de wetgeving van een Lid-Staat vóór 1 juli 1982 of vóór de datum waarop deze verordening van toepassing wordt op het grondgebied van deze Lid-Staat of op een deel van het grondgebied van deze Staat is vervuld.

3. Onder voorbehoud van het bepaalde in lid 1, ontstaat krachtens deze verordening zelfs dan een recht, wanneer dit recht in verband staat met een gebeurtenis welke vóór 1 juli 1982 of vóór de datum waarop deze verordening van toepassing wordt op het grondgebied van de betrokken Lid-Staat of op een deel van het grondgebied van deze Staat, heeft plaatsgevonden.

4. Elke uitkering welke in verband met de nationaliteit van de betrokkene dan wel met diens woonplaats niet is vastgesteld dan wel is geschorst, wordt op verzoek van de betrokkene vastgesteld of hervat met ingang van 1 juli 1982 of van de datum waarop deze verordening van toepassing wordt op het grondgebied van de betrokken Lid-Staat of op een deel van het grondgebied van deze Staat, mits de vroeger vastgestelde rechten niet in de vorm van een afkoopsom zijn vereffend.

5. De rechten van de betrokkenen wier pensioen of rente vóór 1 juli 1982 of vóór de datum waarop deze verordening van toepassing wordt op het grondgebied van de betrokken Lid-Staat of op een deel van het grondgebied van deze Staat werd vastgesteld, kunnen op hun verzoek, met inachtneming van deze verordening, worden herzien. Deze bepaling is eveneens van toepassing op de overige in artikel 78 bedoelde uitkeringen.

6. Indien het in lid 4 of lid 5 bedoelde verzoek binnen twee jaar na 1 juli 1982 of na de datum waarop deze verordening van toepassing wordt op het grondgebied van de betrokken Lid-Staat wordt ingediend, worden de aan deze verordening te ontlenen rechten met ingang van die datum verkregen, zonder dat de bepalingen van de wetgeving van enige Lid-Staat met betrekking tot het verval of de verjaring van rechten op de betrokkenen kunnen worden toegepast.

Hetzelfde geldt voor de toepassing van deze verordening in de gebieden die op 3 oktober 1990 deel van het grondgebied van de Bondsrepubliek Duitsland zijn geworden, voor over het verzoek als bedoeld in lid 4 of lid 5 binnen twee jaar na 1 juni 1992 wordt ingediend.

7. Indien het in lid 4 of lid 5 bedoelde verzoek na afloop van de termijn van twee jaar na 1 juli 1982 of na de datum waarop deze verordening van toepassing wordt op het grondgebied van de betrokken Lid-Staat wordt ingediend, worden de niet vervallen of niet verjaarde rechten met ingang van de datum waarop het verzoek is ingediend verkregen, tenzij gunstigere bepalingen van de wetgeving van enige Lid-Staat van toepassing zijn.

Hetzelfde geldt voor de toepassing van deze verordening in de gebieden die op 3 oktober 1990 deel van het grondgebied van de Bondsrepubliek Duitsland zijn geworden, voor zover het verzoek als bedoeld in lid 4 of lid 5 na het verstrijken van een termijn van twee jaar na 1 juni 1992 worden ingediend.

Artikel 95 bis (11) Overgangsbepalingen voor de toepassing van Verordening (EEG) nr. 1248/92 (1)

1. Aan Verordening (EEG) nr. 1248/92 kan geen enkel recht worden ontleend voor een tijdvak dat aan 1 juni 1992 voorafgaat.

2. Voor de bepaling van de aan Verordening (EEG) nr. 1248/92 te ontlenen rechten wordt rekening gehouden met elk tijdvak van verzekering of van wonen dat krachtens de wetgeving van een Lid-Staat vóór 1 juni 1992 is vervuld.

3. Onverminderd het bepaalde in lid 1 ontstaat krachtens Verordening (EEG) nr. 1248/92 zelfs dan een recht, wanneer dit recht in verband staat met een gebeurtenis welke vóór 1 juni 1992 heeft plaatsgevonden.

4. De rechten van de betrokkenen wier pensioen vóór 1 juni 1992 werd vastgesteld, kunnen op hun verzoek met inachtneming van Verordening (EEG) nr. 1248/92 worden herzien.

5. Indien het in lid 4 bedoelde verzoek binnen twee jaar na 1 juni 1992 wordt ingediend, worden de aan Verordening (EEG) nr. 1248/92 te ontlenen rechten met ingang van die datum verkregen, zonder dat de bepalingen van de wetgeving van enige Lid-Staat met betrekking tot het verval of de verjaring van rechten op de betrokkenen kunnen worden toegepast.

6. Indien het in lid 4 bedoelde verzoek na afloop van de termijn van twee jaar na 1 juni 1992 wordt ingediend, worden de niet vervallen of verjaarde rechten met ingang van de datum waarop het verzoek is ingediend verkregen, tenzij gunstigere bepalingen van de wetgeving van enige Lid-Staat van toepassing zijn.

Artikel 95 ter (14) Overgangsbepalingen voor de toepassing van Verordening (EEG) nr. 1247/92 (2)

1. Verordening (EEG) nr. 1247/92 opent geen rechten ten aanzien van tijdvakken vóór 1 juni 1992.

2. De tijdvakken van wonen of van beroepswerkzaamheden als werknemer of zelfstandige die vóór 1 juni 1992 op het grondgebied van een Lid-Staat zijn vervuld, worden in aanmerking genomen voor de vaststelling van de aanspraken overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 1247/92.

3. Behoudens het bepaalde in lid 1, ontstaan er krachtens Verordening (EEG) nr. 1247/92 ook dan rechten, wanneer zij in verband staan met een gebeurtenis welke vóór 1 juni 1992 heeft plaatsgevonden.

4. Alle bijzondere, niet op premies of bijdragen berustende prestaties die op grond van de nationaliteit van de belang hebbende geweigerd dan wel geschorst zijn, worden op diens verzoek met ingang van 1 juni 1992 toegekend of hervat, mits de vroegere rechten niet in de vorm van een afkoopsom zijn vereffend.

5. De rechten van personen wier pensioen vóór 1 juni 1992 is vastgesteld, kunnen op hun verzoek worden herzien om rekening te houden met Verordening (EEG) nr. 1247/92.

6. Indien het in lid 4 of lid 5 bedoelde verzoek wordt ingediend binnen twee jaar te rekenen vanaf 1 juni 1992, worden de uit Verordening (EEG) nr. 1247/92 voortvloeiende rechten met ingang van die datum verkregen, zonder dat de bepalingen van de wetgeving van enige Lid-Staat met betrekking tot het verval of de verjaring van de rechten aan de betrokkene kunnen worden tegengeworpen.

7. Indien het in lid 4 of lid 5 bedoelde verzoek na afloop van twee jaar te rekenen vanaf 1 juni 1992 wordt ingediend, worden de rechten die niet vervallen of verjaard zijn, verkregen met ingang van de datum waarop het verzoek is ingediend, tenzij er gunstiger bepalingen van de wetgeving van enige Lid Staat van toepassing zijn.

8. De toepassing van artikel 1 van Verordening (EEG) nr. 1247/92 mag niet leiden tot de intrekking van prestaties die vóór 1 juni 1992 door de bevoegde organen van de Lid-Staten werden toegekend uit hoofde van titel III van Verordening (EEG) nr. 1408/71 en waarop artikel 10 van laatstgenoemde verordening van toepassing is.

9. De toepassing van artikel 1 van Verordening (EEG) nr. 1247/92 mag niet leiden tot afwijzing van de aanvraag voor een bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestatie ter aanvulling van een pensioen, die is ingediend door een belanghebbende die vóór 1 juni 1992 voldeed aan de voorwaarden voor verlening van deze prestatie, ook al heeft de betrokkene zijn woonplaats op het grondgebied van een andere dan de bevoegde Lid-Staat, op voorwaarde dat de aanvraag voor die prestatie wordt ingediend binnen vijf jaar te rekenen vanaf 1 juni 1992.

10. Onverminderd het bepaalde in lid 1 wordt een bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestatie ter aanvulling van een pensioen, die is geweigerd dan wel is geschorst op grond van de omstandigheid dat de belanghebbende zijn woonplaats heeft op het grondgebied van een andere dan de bevoegde Lid-Staat, op verzoek van de belanghebbende vanaf 1 juni 1992 toegekend of hervat, in het eerste geval vanaf de datum waarop de prestatie diende te worden toegekend, en in het tweede geval vanaf de datum van de schorsing van de prestatie.

11. Indien de bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties zoals bedoeld in artikel 4, lid 2 bis, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 voor een zelfde tijdvak en voor dezelfde persoon kunnen worden toegekend uit hoofde van artikel 10 bis van die verordening door het bevoegde orgaan van de Lid-Staat waar de betrokkene woont, en uit hoofde van de leden 1 tot en met 10 van dit artikel door het bevoegde orgaan van een andere Lid-Staat, mag het bedrag dat wordt verkregen door cumulatie van deze prestaties niet hoger zijn dan het bedrag van de hoogste bijzondere prestatie waarop de betrokkene recht zou hebben uit hoofde van één van deze wettelijke regelingen.

12. De toepassingsbepalingen van lid 11, inzonderheid wat betreft de bepalingen inzake vermindering, schorsing of intrekking die zijn opgenomen in de wetgeving van een of meer Lid-Staten en de toekenning van aanvullingen ten belope van het verschilbedrag, worden vastgesteld bij besluit van de Administratieve Commissie voor de sociale zekerheid van migrerende werknemers en, in voorkomend geval, in onderling overleg tussen de betrokken Lid-Staten of hun bevoegde autoriteiten.

Artikel 96 Overeenkomsten betreffende de vergoeding tussen organen

De overeenkomsten die op grond van artikel 36, lid 3, artikel 63, lid 3, en artikel 70, lid 3 vóór 1 juli 1982 zijn gesloten, zijn eveneens van toepassing op personen tot wie de werkingssfeer van deze verordening met ingang van die datum is uitgebreid, behoudens wanneer één van de Lid-Staten die bij deze overeenkomsten partij zijn zich daartegen verzet.

Dit verzet heeft alleen rechtsgevolg wanneer de bevoegde autoriteit van de Lid-Staat vóór 1 oktober 1983 daarvan mededeling doet aan de bevoegde autoriteit van de andere betrokken Lid-Staat of Lid-Staten. Een kopie van deze mededeling wordt gezonden aan de Administratieve Commissie.

Artikel 97 Kennisgevingen betreffende sommige bepalingen

1. De in artikel 1, onder j), artikel 5 en artikel 8, lid 2, bedoelde kennisgevingen worden aan de Voorzitter van de Raad gericht. In deze kennisgevingen wordt de datum van inwerkingtreding van de desbetreffende wetten en stelsels vermeld of, wanneer het de in artikel 1, onder j), bedoelde kennisgevingen betreft, de datum met ingang waarvan deze verordening van toepassing zal zijn op de stelsels welke in de verklaringen van de Lid-Staten worden genoemd.

2. De overeenkomstig lid 1 ontvangen kennisgevingen worden bekendgemaakt in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 98 Toepassingsverordening

De wijze van toepassing van deze verordening wordt bij een latere verordening vastgesteld.

BIJLAGE I (A) (B) (8) (9) (13) (14) (15)

PERSONELE WERKINGSSFEER VAN DE VERORDENING

I. Werknemers en/of zelfstandigen (Artikel 1, onder a), ii), en iii), van de verordening)

A. BELGIË

Niet van toepassing.

B. DENEMARKEN

1. Als werknemer in de zin van artikel 1, onder a), ii), van de verordening wordt aangemerkt ieder op wie uit hoofde van de uitoefening van werkzaamheden in loondienst van toepassing is:

a) voor de periode tot 1 september 1977: de wetgeving inzake arbeidsongevallen en beroepsziekten;

b) voor de periode vanaf 1 september 1977: de aanvullende pensioenregeling voor werknemers (arbejdsmarkedets tillaegspension, ATP).

2. Als zelfstandige in de zin van artikel 1, onder a), ii), van de verordening wordt aangemerkt degene die, uit hoofde van de wet inzake dagvergoedingen in geval van ziekte of moederschap, recht heeft op deze uitkeringen op basis van een ander beroepsinkomen dan loon.

C. DUITSLAND

Wanneer een Duits orgaan bevoegd is voor de toekenning van gezinsbijlagen overeenkomstig hoofdstuk 7 van titel III van de verordening, wordt in de zin van artikel 1, onder a), ii), van de verordening aangemerkt:

a) als werknemer, degene die verplicht verzekerd is tegen werkloosheid of degene die, aansluitend op deze verzekering, uitkeringen van de ziekteverzekering of soortgelijke uitkeringen verkrijgt;

b) als zelfstandige, degene die werkzaamheden anders dan in loondienst uitoefent en die verplicht is:

- zich te verzekeren of bij te dragen voor het ouderdomsrisico in een stelsel voor zelfstandigen, of

- zich te verzekeren in het kader van de verplichte pensioenverzekering.

D. SPANJE

Niet van toepassing.

E. FRANKRIJK

Indien een Franse instelling bevoegd is voor de toekenning van de gezinsbijslagen overeenkomstig titel III, hoofdstuk 7, van de verordening:

1. wordt als werknemer in de zin van artikel 1, onder a), ii), van de verordening beschouwd, elke persoon die verplicht bij de sociale zekerheid aangesloten is overeenkomstig artikel L 311-2 van de "Code de la Sécurité Sociale", en die voldoet aan de minimumvoorwaarden inzake activiteit en bezoldiging die in artikel L 313-1 van de "Code de la Sécurité Sociale" zijn vastgesteld om in aanmerking te komen voor uitkeringen in het kader van de ziekteverzekering, geboorteuitkeringen, invaliditeitsuitkeringen, dan wel de persoon die genoemde uitkeringen geniet;

2. wordt als zelfstandige in de zin van artikel 1, onder a), ii) van de verordening beschouwd, elke persoon die een activiteit anders dan in loondienst uitoefent en verplicht is zich tegen het ouderdomsrisico te verzekeren bij een stelsel voor zelfstandigen en daarvoor bijdragen te betalen.

F. GRIEKENLAND

1. Als werknemers in de zin van artikel 1, onder a), iii), van de verordening worden aangemerkt degenen die zijn verzekerd in het kader van het OGA-stelsel, die uitsluitend in loondienst werkzaam zijn of die aan de wettelijke regeling van een andere Lid-Staat onderworpen zijn of zijn geweest en die dientengevolge de hoedanigheid van werknemer in de zin van artikel 1, onder a), van de verordening hebben of gehad hebben.

2. Voor de uitkering van de kinderbijslag van het nationale stelsel worden als werknemers in de zin van artikel 1, onder a), ii), van de verordening aangemerkt de in artikel 1, onder a), i) en iii), van de verordening bedoelde personen.

G. IERLAND

1. Als werknemer in de zin van artikel 1, onder a), ii), van de verordening wordt aangemerkt degene die verplicht of vrijwillig verzekerd is overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 5 en 37 van de Gecodificeerde Wet van 1981 op de sociale zekerheid en de sociale diensten (Social Welfare (Consolidation) Act (1981)).

2. Als zelfstandige in de zin van artikel 1, onder a), ii), van de verordening wordt diegene beschouwd die verplicht of vrijwillig overeenkomstig het bepaalde in artikel 17 bis van de Gecodificeerde Wet op de sociale zekerheid en de sociale diensten (Social Welfare (Consolidation) Act (1981)) verzekerd is.

H. ITALIË

Niet van toepassing.

I. LUXEMBURG

Niet van toepassing.

J. NEDERLAND

Als zelfstandige in de zin van artikel 1, onder a), ii), van de verordening wordt aangemerkt degene die anders dan in dienstbetrekking zijn beroepswerkzaamheden uitoefent.

K. OOSTENRIJK

Niet van toepassing.

L. PORTUGAL

Niet van toepassing.

M. FINLAND

Als werknemer of zelfstandige in de zin van artikel 1, onder a), ii), van de verordening wordt aangemerkt ieder die werknemer of zelfstandige is in de zin van de wetgeving inzake de werknemerspensioenregeling.

N. ZWEDEN

Als werknemer of zelfstandige in de zin van artikel 1, onder a), ii), van de verordening wordt aangemerkt ieder die werknemer of zelfstandige is in de zin van de wetgeving inzake de arbeidsongevallenverzekering.

O. VERENIGD KONINKRIJK

Als werknemer of als zelfstandige in de zin van artikel 1, onder a), ii), van de verordening wordt aangemerkt ieder die in de zin van de wettelijke regeling van Groot-Brittannië of van Noord-Ierland werknemer (employed earner) of zelfstandige (self-employed earner) is en ieder voor wie als werknemer (employed person) of zelfstandige (self-employed person) in de zin van de wettelijke regeling van Gibraltar bijdragen moeten worden betaald.

II. Gezinsleden (Artikel 1, onder f), tweede zin, van de verordening)

A. BELGIË

Niet van toepassing.

B. DENEMARKEN

Voor de vaststelling van het recht op verstrekkingen bij ziekte en moederschap op grond van artikel 22, lid 1, letter a), en van artikel 31 van de verordening wordt met de uitdrukking "gezinslid" bedoeld:

1. de echtgenoot/echtgenote van een werknemer, een zelfstandige of een ander persoon die volgens de verordening de hoedanigheid van rechthebbende bezit, voor zover hij of zij niet uit eigen naam reeds de hoedanigheid van rechthebbende in de zin van deze verordening bezit

2. of een kind van minder dan 18 jaar dat zich bevindt onder de hoede van een persoon die volgens deze verordening de hoedanigheid van rechthebbende bezit.

C. DUITSLAND

Niet van toepassing.

D. SPANJE

Niet van toepassing.

E. FRANKRIJK

Met het woord "gezinslid" wordt elke persoon bedoeld die vermeld wordt in artikel L 512-3 van de "Code de la Sécurité Sociale".

F. GRIEKENLAND

Niet van toepassing.

G. IERLAND

Voor de vaststelling van het recht op verstrekkingen bij ziekte en moederschap op grond van de verordening, wordt onder "gezinslid" verstaan een ieder die voor de toepassing van de wetten op de volksgezondheid (Health Acts van 1947 tot en met 1970) wordt aangemerkt als persoon ten laste van de werknemer of de zelfstandige.

H. ITALIË

Niet van toepassing.

I. LUXEMBURG

Niet van toepassing.

J. NEDERLAND

Niet van toepassing.

K. OOSTENRIJK

Niet van toepassing.

L. PORTUGAL

Niet van toepassing.

M. FINLAND

Voor de vaststelling van het recht op verstrekkingen op grond van hoofdstuk I van Titel III van de verordening wordt onder "gezinslid" een echtgenoot of kind verstaan als gedefinieerd in de Wet op de ziekteverzekering.

N. ZWEDEN

Voor de vaststelling van het recht op verstrekkingen op grond van hoofdstuk I van Titel III van de verordening wordt onder "gezinslid" een echtgenoot, of kind jonger dan 18 jaar verstaan.

O. VERENIGD KONINKRIJK

Voor de vaststelling van het recht op verstrekkingen wordt onder "gezinslid" verstaan:

1. in de zin van de wettelijke regelingen van Groot-Brittannië en van Noord-Ierland:

1. de echtgeno(o)t(e), op voorwaarde dat

a) deze, ongeacht of het een werknemer of zelfstandige dan wel een andere rechthebbende in de zin van deze verordening betreft,

i) met zijn/haar echtgeno(o)t(e) samenwoont of

ii) bijdraagt in het levensonderhoud van laatstgenoemde,

en

b) de echtgeno(o)t(e)

i) geen inkomen heeft als werknemer, zelfstandige of rechthebbende in de zin van deze verordening.

ii) geen prestaties van de sociale zekerheid of een pensioen uit hoofde van zijn/haar eigen verzekering geniet;

2. een persoon die een kind verzorgt, op voorwaarde dat

a) de werknemer, de zelfstandige of een andere rechthebbende in de zin van deze verordening

i) met die persoon als man of vrouw samenleeft, of

ii) bijdraagt in het onderhoud van die persoon,

en

b) de betrokken persoon

i) geen inkomen heeft als werknemer, zelfstandige of rechthebbende in de zin van de verordening, noch

ii) prestaties van de sociale zekerheid of een pensioen uit hoofde van zijn/haar verzekering geniet;

3. een kind waarvoor de persoon, de werknemer, de zelfstandige of andere rechthebbende in de zin van deze verordening kinderbijslag ontvangt of zou kunnen ontvangen;

2. in de zin van de wettelijke regeling van Gibraltar:

iedere persoon die ingevolge de Group Practice Scheme Ordinance van 1973 als gezinslid wordt beschouwd.

BIJLAGE II (A) (B) (8) (10) (15)

(Artikel 1, onder j) en u), van de verordening

I. Bijzondere stelsels voor zelfstandigen welke van de werkingssfeer van de verordening zijn uitgesloten krachtens artikel 1, onder j), vierde alinea

A. BELGIË

Niet van toepassing.

B. DENEMARKEN

Niet van toepassing.

C. DUITSLAND

De verzekerings- en voorzorginstellingen (Versicherungs- und Versorgungswerke) voor artsen, tandartsen, dierenartsen, apothekers, advocaten, octrooigemachtigden (Patentanwälte), notarissen, accountants (Wirtschaftsprüfer), belastingconsulenten, fiscale gemachtigden (Steuerbevollmächtigte), loodsen (Seelotsen) en architecten, opgericht krachtens de wetgeving van de "Länder" en andere verzekerings- en voorzorginstellingen, met name de bijstandsfondsen (Fürsorgeeinrichtungen) en het stelsel tot uitbreiding van de verdeling van honoraria (erweiterte Honorarverteilung).

D. SPANJE

1. Stelsels van vrije voorzorg die een aanvulling vormen op de stelsels van sociale zekerheid die worden beheerd door organen waarop de Algemene Wet betreffende de sociale zekerheid van 6 december 1941 en het daarbij behorende reglement van 26 mei 1943 van toepassing zijn:

a) hetzij met betrekking tot de prestaties die een aanvulling vormen op die van de sociale zekerheid;

b) hetzij met betrekking tot de ziekenfondsen van verzekerden die krachtens het bepaalde in punt 7 van de zesde overgangsbepaling van de Algemene Wet betreffende de sociale zekerheid van 30 mei 1974 niet in het stelsel van sociale zekerheid zijn opgenomen en die derhalve niet in de plaats komen van de organen van het verplichte stelsel van sociale zekerheid.

2. Stelsel van voorzorg en/of met het karakter van sociale bijstand of liefdadigheid, beheerd door organen die niet zijn onderworpen aan de Algemene Wet betreffende de sociale zekerheid of aan de wet van 6 december 1941.

E. FRANKRIJK

1. Zelfstandigen buiten de landbouw:

a) de aanvullende stelsels voor ouderdomsverzekering en de stelsels voor invaliditeits/overlijdensverzekering voor zelfstandigen, bedoeld in de artikelen L 658, L 659, L 633-11, L 633-12, L 682 en L 683-1 van het Wetboek van Sociale Zekerheid;

b) de aanvullende uitkeringen bedoeld in artikel 9 van Wet nr. 66.509 van 12 juli 1966.

2. Zelfstandigen in de landbouw:

de in de artikelen 1049 en 1234.19 van het Agrarisch Wetboek bedoelde verzekeringen inzake ziekte/moederschap/ouderdom respectievelijk arbeidsongevallen en beroepsziekten van zelfstandigen in de landbouw.

F. GRIEKENLAND

Niet van toepassing.

G. IERLAND

Niet van toepassing.

H. ITALIË

Niet van toepassing.

I. LUXEMBURG

Niet van toepassing.

J. NEDERLAND

Niet van toepassing.

K. OOSTENRIJK

De verzekerings- en verzorgingsinstellingen (Versicherungs- und Versorgungswerke), bijstandsfondsen (Fürsorgeeinrichtungen) en het stelsel tot uitbreiding van de verdeling van honoraria (erweiterte Honorarverteilung) voor artsen, dierenartsen, advocaten en civiele ingenieurs (Ziviltechniker).

L. PORTUGAL

Niet van toepassing.

M. FINLAND

Niet van toepassing.

N. ZWEDEN

Niet van toepassing.

O. VERENIGD KONINKRIJK

Niet van toepassing.

II. Bijzondere uitkeringen bij geboorte of adoptie die krachtens artikel 1, letter u), onder i), zijn uitgesloten van de werkingssfeer

A. BELGIË

a) De uitkering bij geboorte.

b) Adoptiepremie.

B. DENEMARKEN

Geen.

C. DUITSLAND

Geen.

D. SPANJE

Geen.

E. FRANKRIJK

a) Uitkering voor kinderen tot de leeftijd van drie maanden.

b) De uitkering bij adoptie.

F. GRIEKENLAND

Geen.

G. IERLAND

Geen.

H. ITALIË

Geen.

I. LUXEMBURG

a) De zwangerschapsuitkeringen.

b) De uitkeringen bij geboorte.

J. NEDERLAND

Geen.

K. OOSTENRIJK

Geen.

L. PORTUGAL

Geen.

M. FINLAND

Het moederschapspakket of de uitkering ineens bij bevalling op grond van de Wet inzake de uitkering bij bevalling.

N. ZWEDEN

Geen.

O. VERENIGD KONINKRIJK

Geen.

III. Bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties in de zin van artikel 4, lid 2 ter, die niet binnen de werkingssfeer van de verordening vallen

A. BELGIË

Geen.

B. DENEMARKEN

Geen.

C. DUITSLAND

a) De uit hoofde van de wetgeving van de deelstaten aan gehandicapten, met name blinden, verstrekte prestaties.

b) De sociale toeslag uit hoofde van de Wet betreffende de pensioenaanpassing van 28 juni 1990.

D. SPANJE

Geen.

E. FRANKRIJK

Geen.

F. GRIEKENLAND

Geen.

G. IERLAND

Geen.

H. ITALIË

Geen.

I. LUXEMBURG

Geen.

J. NEDERLAND

Geen.

K. OOSTENRIJK

Prestaties uit hoofde van de wetgeving van de Bundesländer voor gehandicapten en personen die zorg behoeven.

L. PORTUGAL

Geen.

M. FINLAND

Geen.

N. ZWEDEN

Geen.

O. VERENIGD KONINKRIJK

Geen.

BIJLAGE II bis (B) (10) (12) (13) (14) (15)

BIJZONDERE, NIET OP PREMIE- OF BIJDRAGEBETALING BERUSTENDE PRESTATIES

(Artikel 10 bis van de verordening)

A. BELGIË

a) Uitkeringen voor minder validen (Wet van 27 februari 1987).

b) Gewaarborgd inkomen voor bejaarden (Wet van 1 april 1969).

c) Gewaarborgde gezinsbijslagen (Wet van 20 juli 1971).

B. DENEMARKEN

a) De vaste revalidatie-uitkering uit hoofde van de wet op de sociale bijstand voor het levensonderhoud van revaliderenden.

b) Huisvestingskosten van gepensioneerden (wet op de steun aan individuele huisvesting, gecodificeerd bij wet nr. 204 van 29 maart 1995).

C. DUITSLAND

Geen.

D. SPANJE

a) Prestaties uit hoofde van de Wet op de sociale integratie van gehandicapten (Wet nr. 13/82 van 7 april 1982).

b) Bijstandsuitkeringen in speciën voor bejaarden en arbeidsongeschikte invaliden (Koninklijk Decreet nr. 2620/81 van 24 juli 1981).

c) Niet-contributieve invaliditeits- en ouderdomspensioenen, alsmede gezinsbijslagen voor kinderen ten laste, als vermeld in artikel 132, lid 1, artikel 136 bis, artikel 137 bis, artikel 138 bis, artikel 154 bis, artikel 155 bis, artikel 156 bis, artikel 167, artikel 168, lid 2, artikel 169 en artikel 170 van de Algemene Wet betreffende de sociale zekerheid, als gewijzigd bij Wet nr. 26/90 van 20 december 1990 houdende instelling van niet-contributieve prestaties in de sociale zekerheid.

E. FRANKRIJK

a) Aanvullende uitkering van het Fonds national de solidarité (Wet van 30 juni 1956).

b) Uitkering voor gehandicapte volwassenen (Wet van 30 juni 1975).

c) De bijzondere uitkering (Wet van 10 juli 1952).

F. GRIEKENLAND

a) Bijzondere prestaties voor bejaarden (Wet nr. 1296/82).

b) Kinderbijslag voor niet-werkende moeders wier echtgenoten onder de wapenen staan (Wet nr. 1483/84, artikel 23, lid 1).

c) Kinderbijslag voor niet-werkende moeders wier echtgenoten in de gevangenis zitten (Wet nr. 1483/84, artikel 23, lid 2).

d) Bijslag voor personen die lijden aan congenitale hemolytische anemie (Wetsbesluit nr. 321/69) (Interministerieel besluit G4a/F.222)oik.2204).

e) Bijslag voor doofstommen (Uitzonderingswet nr. 421/37) (Interministerieel besluit G4b/F.422/oik.2205).

f) Bijslag voor zwaar gehandicapten (Wetsbesluit nr. 162/73) (Interministerieel besluit G4a/F.225/oik.161).

g) Bijslag voor spasmofiliepatiënten (Wetsbesluit nr. 162/72) (Interministerieel besluit G4a/F.224/oik.2207).

h) Bijslag voor personen met een ernstige geestelijke achterstand (Wetsbesluit nr. 162/73) (Interministerieel besluit G4b/423/oik.2208).

i) Bijslag voor blinden (Wet 958/79) (Interministerieel besluit G4b/F.421/oik.2209).

G. IERLAND

a) Bijstand bij werkloosheid (Social Welfare (Consolidation) Act 1981, deel III, hoofdstuk 2).

b) Niet op bijdrage- of premiebetaling berustende ouderdoms- en blindenpensioenen (Social Welfare (Consolidation) Act 1981, deel III, hoofdstuk 3).

c) Niet op bijdrage- of premiebetaling berustende weduwen- en wezenpensioenen (Social Welfare (Consolidation) Act 1981, deel III, hoofdstuk 4).

d) Toelage voor alleenstaande ouders (Social Welfare Act 1990, deel III).

e) Toelage voor opvang (Social Welfare Act 1990, deel IV).

f) Aanvulling op het gezinsinkomen (Social Welfare Act 1984, deel III).

g) Onderhoudsuitkering voor gehandicapten (Health Act 1970, artikel 69).

h) Mobiliteitstoelage (Health Act 1970, artikel 61).

i) Onderhoudstoelage bij besmettelijke ziekten (Health Act 1947, artikel 5 en artikel 44, lid 5).

j) Toelage voor thuisverzorging (Health Act 1970, artikel 61).

k) Toelage voor blindenzorg (Blind Persons Act 1920, hoofdstuk 49).

l) Revalidatietoelage voor gehandicapten (Health Act 1970, artikelen 68, 69 en 72).

H. ITALIË

a) Sociaal pensioen voor onderdanen zonder inkomsten (Wet nr. 153 van 30 april 1969).

b) Pensioen, uitkeringen en vergoedingen voor niet-oorlogsinvaliden of -gehandicapten (Wet nr. 118 van 30 maart 1974, Wet nr. 18 van 11 februari 1980 en Wet nr. 508 van 23 november 1988).

c) Pensioen en vergoedingen voor doofstommen (Wet nr. 381 van 26 mei 1970 en Wet nr. 508 van 23 november 1988).

d) Pensioen en vergoedingen voor niet-oorlogsblinden (Wet nr. 382 van 27 mei 1970 en Wet nr. 508 van 23 november 1988).

e) De aanvulling op de minimumuitkering (Wetten nr. 218 van 4 april 1952, nr. 638 van 11 november 1983 en nr. 407 van 29 december 1990).

f) De aanvulling op de invaliditeitsuitkering (Wet nr. 222 van 12 juni 1984).

g) De maandelijkse uitkering voor persoonlijke en permanente bijstand aan gepensioneerden wegens arbeidsongeschiktheid (Wet nr. 222 van 12 juni 1984).

I. LUXEMBURG

a) Speciale uitkering voor zwaar gehandicapten (Wet van 16 april 1979).

b) Moederschapsuitkering (Wet van 30 april 1980).

J. NEDERLAND

Geen.

K. OOSTENRIJK

a) Compenserende aanvulling (Federale wet van 9 september 1955 betreffende de algemene sociale verzekering - ASVG, Federale wet van 11 oktober 1978 betreffende de sociale verzekering voor personen werkzaam in de handel - GSVG en Federale wet van 11 oktober 1978 betreffende de sociale verzekering voor landbouwers - BSGV).

b) Bijstand (Pflegegeld) op grond van de Federale Oostenrijkse wet inzake bijstand (Bundespflegegeldgesetz) met uitzondering van bijstand verleend door een instelling voor ongevallenverzekering indien de handicap is veroorzaakt door een arbeidsongeval of een beroepsziekte.

L. PORTUGAL

a) Niet op bijdrage- of premiebetaling berustende gezinstoelagen (Decreto-lei nr. 160/80 van 27 mei 1980).

b) Borstvoedingspremie (Decreto-lei nr. 160/80 van 27 mei 1980).

c) Aanvullende toelage voor gehandicapte kinderen en jongeren (Decreto-lei nr. 160/80 van 27 mei 1980).

d) Toelage voor het volgen van onderwijs aan een instelling voor bijzonder onderwijs (Decreto-lei nr. 160/80 van 27 mei 1980).

e) Het niet op bijdrage- of premiebetaling berustende wezenpensioen (Decreto-lei nr. 160/80 van 27 mei 1980).

f) Het niet op bijdrage- of premiebetaling berustende invaliditeitspensioen (Decreto-lei nr. 464/80 van 13 oktober 1980).

g) Het niet op bijdrage- of premiebetaling berustende ouderdomspensioen (Decreto-lei nr. 464/80 van 13 oktober 1980).

h) Het aanvullende pensioen voor grote invaliden (Decreto-lei nr. 160/80 van 27 mei 1980).

i) Het niet op bijdrage- of premiebetaling berustende weduwenpensioen (Regulamento nr. 52/81 van 11 november 1981).

M. FINLAND

a) Uitkering voor Kinderverzorging (Wet op de uitkering voor kinderverzorging, 444/69).

b) Invalidenuitkering (Wet op de invalidenuitkering, 124/88).

c) Huisvestingstoelage voor gepensioneerden (Wet betreffende de huisvestingstoelage voor gepensioneerden, 591/78).

d) Basiswerkloosheidsuitkering (Wet betreffende de werkloosheid 602/84) voor die gevallen waarin een persoon niet voldoet aan de voorwaarden voor een aan het inkomen gerelateerde werkloosheidsuitkering.

N. ZWEDEN

a) Gemeentelijke huisvestingstoeslag op het basispensioen (Wet 1962: 392, herzien 1976: 1014).

b) Gehandicaptenuitkeringen die niet worden betaald aan een persoon die een pensioen ontvangt (Wet 1962: 381 herzien 1982: 120).

c) Verzorgingsuitkeringen voor gehandicapte kinderen (Wet 1962: 381 herzien 1982: 120).

O. VERENIGD KONINKRIJK

a) ...

b) Toelage voor de verzorging van invaliden (Wet betreffende de sociale zekerheid van 1975, van 20 maart 1975, artikel 37, en Wet betreffende de sociale zekerheid (Noord-Ierland) van 1975, van 20 maart 1975, artikel 37).

c) Gezinsinkomen (Wet betreffende de sociale zekerheid van 1986, van 25 juli 1986, artikelen 20 tot en met 22, en Regeling betreffende de sociale zekerheid (Noord-Ierland) van 1986, van 5 november 1986, artikelen 21 tot en met 23).

d) Verpleegtoelage (Wet betreffende de sociale zekerheid van 1975, van 20 maart 1975, artikel 35, en Wet betreffende de sociale zekerheid (Noord-Ierland) van 1975, van 20 maart 1975, artikel 35).

e) Inkomenssteun (Wet betreffende de sociale zekerheid van 1986, van 25 juli 1986, artikelen 20 tot en met 23, en Regeling van 1986 betreffende de sociale zekerheid (Noord-Ierland) van 1986, van 5 november 1986, artikelen 21 tot en met 24).

f) Onderhoudsuitkering voor gehandicapten (Wet betreffende de onderhoudsuitkering en de arbeidsuitkering voor gehandicapten van 1991, van 27 juni 1991, artikel 1, en Regeling betreffende de onderhoudsuitkering en de arbeidsuitkering voor gehandicapten (Noord-Ierland) van 1991, van 24 juli 1991, artikel 31).

g) Arbeidsuitkering voor gehandicapten (Wet betreffende de onderhoudsuitkering en de arbeidsuitkering voor gehandicapten van 1991, van 27 juni 1991, artikel 6, en Regeling betreffende de onderhoudsuitkerking en de arbeidsuitkering voor gehandicapten (Noord-Ierland) van 1991, van 24 juli 1991, artikel 8).

h) Op het inkomen gebaseerde toelagen voor werkzoekenden (Jobseekers Act 1995, 28 juni 1995, Sections I, (2) (d) (ii) en 3, en Jobseekers (Northern Ireland) Order 1995, 18 oktober 1995, artikel 3 (2) (d) (ii) en 5).

BIJLAGE III (A) (B) (6) (7) (12) (14) (15)

BEPALINGEN VAN VERDRAGEN INZAKE SOCIALE ZEKERHEID WELKE VAN TOEPASSING BLIJVEN ONGEACHT HET BEPAALDE IN ARTIKEL 6 VAN DE VERORDENING - BEPALINGEN VAN VERDRAGEN INZAKE SOCIALE ZEKERHEID WAARVAN DE TOEPASSING NIET WORDT UITGEBREID TOT ALLEN OP WIE DE VERORDENING VAN TOEPASSING IS

(Artikel 7, lid 2, onder c), en artikel 3, lid 3, van de verordening)

Algemene opmerkingen

1. Voor zover de in deze bijlage vermelde bepalingen naar andere Verdragsbepalingen verwijzen, worden deze verwijzingen vervangen door verwijzingen naar de overeenkomstige bepalingen van de verordening, in zoverre de betrokken Verdragsbepalingen niet zelf in deze bijlage worden vermeld.

2. De opzeggingsclausule van een Verdrag inzake sociale zekerheid, waarvan bepalingen in deze bijlage zijn opgenomen, blijft met betrekking tot deze bepalingen gehandhaafd.

A. Bepalingen van Verdragen inzake sociale zekerheid welke ongeacht het bepaalde in artikel 6 van de verordening van toepassing blijven (Artikel 7, lid 2, onder c), van de verordening)

1. BELGIË-DENEMARKEN

Niet van toepassing.

2. BELGIË-DUITSLAND

a) De artikelen 3 en 4 van het Slotprotocol van 7 december 1957 bij het Algemeen Verdrag van dezelfde datum, zoals gewijzigd bij het Aanvullend Protocol van 10 november 1960.

b) Het Aanvullend Akkoord nr. 3 van 7 december 1957 bij het Algemeen Verdrag van dezelfde datum, zoals gewijzigd bij het Aanvullend Protocol van 10 november 1960 (betaling van pensioenen en renten verschuldigd over tijdvakken, gelegen vóór de inwerkingtreding van het Verdrag).

3. BELGIË-SPANJE

Geen.

4. BELGIË-FRANKRIJK

a) De artikelen 13, 16 en 23 van de Aanvullende Overeenkomst van 17 januari 1948 bij het Algemeen Verdrag van dezelfde datum (arbeiders in de mijnen en daarmede gelijkgestelde bedrijven).

b) De briefwisseling van 27 februari 1953 (toepassing van artikel 4, lid 2, van het Algemeen Verdrag van 17 januari 1948).

c) De briefwisseling van 29 juli 1953 betreffende de uitkering aan bejaarde werknemers.

5. BELGIË-GRIEKENLAND

Artikel 15, lid 2, artikel 35, lid 2, en artikel 37 van het Algemeen Verdrag van 1 april 1958.

6. BELGIË-IERLAND

Niet van toepassing.

7. BELGIË-ITALIË

Artikel 29 van het Verdrag van 30 april 1948.

8. BELGIË-LUXEMBURG

De artikelen 2 en 4 van de Overeenkomst van 27 oktober 1971 (overzeese sociale zekerheid).

9. BELGIË-NEDERLAND

De artikelen 2 en 4 van de Overeenkomst van 4 februari 1969 (arbeid overzee).

10. BELGIË-OOSTENRIJK

a) Artikel 4 van het Verdrag inzake sociale zekerheid van 4 april 1977 met betrekking tot personen met woonplaats in een derde Staat.

b) Punt III van het Slotprotocol bij voornoemd verdrag met betrekking tot personen met woonplaats in een derde Staat.

11. BELGIË-PORTUGAL

Artikelen 1 en 5 van het Verdrag van 13 januari 1965 (sociale zekerheid van werknemers van Belgisch Kongo en Rwanda-Oeroendi), zoals geformuleerd in de overeenkomst in de vorm van een briefwisseling van 18 juni 1982.

12. BELGIË-FINLAND

Geen.

13. BELGIË-ZWEDEN

Geen.

14. BELGIË-VERENIGD KONINKRIJK

Geen.

15. DENEMARKEN-DUITSLAND

a) Punt 15 van het Slotprotocol bij het Verdrag inzake sociale verzekeringen van 14 augustus 1953.

b) De Aanvullende Overeenkomst van 14 augustus 1953 bij genoemd Verdrag.

16. DENEMARKEN-SPANJE

Niet van toepassing.

17. DENEMARKEN-FRANKRIJK

Geen.

18. DENEMARKEN-GRIEKENLAND

Niet van toepassing.

19. DENEMARKEN-IERLAND

Niet van toepassing.

20. DENEMARKEN-ITALIË

Niet van toepassing.

21. DENEMARKEN-LUXEMBURG

Niet van toepassing.

22. DENEMARKEN-NEDERLAND

Niet van toepassing.

23. DENEMARKEN-OOSTENRIJK

a) Artikel 4 van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 16 juni 1987 met betrekking tot personen met woonplaats in een derde Staat.

b) Punt III van het Slotprotocol bij voornoemd verdrag met betrekking tot personen met woonplaats in een derde Staat.

24. DENEMARKEN-PORTUGAL

Niet van toepassing.

25. DENEMARKEN-FINLAND

Artikel 10 van het Noordse Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 15 juni 1992.

26. DENEMARKEN-ZWEDEN

Artikel 10 van het Noordse Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 15 juni 1992.

27. DENEMARKEN-VERENIGD KONINKRIJK

Geen.

28. DUITSLAND-SPANJE

Artikel 4, lid 1, en artikel 45, lid 2, van het Verdrag inzake sociale zekerheid van 4 december 1973.

29. DUITSLAND-FRANKRIJK

a) Artikel 11, lid 1, artikel 16, tweede alinea, en artikel 19 van het Algemeen Verdrag van 10 juli 1950.

b) Artikel 9 van het eerste Aanvullend Akkoord van 10 juli 1950 bij het Algemeen Verdrag van dezelfde datum (arbeiders in de mijnen en daarmede gelijkgestelde ondernemingen).

c) Het vierde Aanvullend Akkoord van 10 juli 1950 bij het Algemeen Verdrag van dezelfde datum, zoals gewijzigd bij Avenant nr. 2 van 18 juni 1955.

d) De delen I en III van Avenant nr. 2 van 18 juni 1955.

e) De punten 6, 7 en 8 van het Algemeen Protocol van 10 juli 1950 bij het Algemeen Verdrag van dezelfde datum.

f) De delen II, III en IV van het Akkoord van 20 december 1963 (sociale zekerheid met betrekking tot het Saarland).

30. DUITSLAND-GRIEKENLAND

a) Artikel 5, lid 2, van het Algemeen Verdrag van 25 april 1961.

b) Artikel 8, lid 1, lid 2, onder b), en lid 3, de artikelen 9 tot en met 11 en de hoofdstukken I en IV, voor zover deze de genoemde artikelen betreffen, van het Akkoord betreffende de werkloosheidsverzekering van 31 mei 1961 alsmede de aantekening in het Proces-verbaal van 14 juni 1980.

c) Protocol van 7 oktober 1991 juncto de Overeenkomst van 6 juli 1984 tussen de Regering van de Duitse Democratische Republiek en de Helleense Republiek over de regeling van bepaalde pensioenkwesties.

31. DUITSLAND-IERLAND

Niet van toepassing.

32. DUITSLAND-ITALIË

a) Artikel 3, lid 2, artikel 23, lid 2, artikel 26 en artikel 36, lid 3, van het Verdrag van 5 mei 1953 (sociale verzekering).

b) Het Aanvullend Akkoord van 12 mei 1953 bij het Verdrag van 5 mei 1953 (betaling van pensioenen en renten, verschuldigd over tijdvakken gelegen vóór de inwerkingtreding van het Verdrag).

33. DUITSLAND-LUXEMBURG

De artikelen 4, 5, 6 en 7 van het Verdrag van 11 juli 1959 (Ausgleichsvertrag).

34. DUITSLAND-NEDERLAND

a) Artikel 3, lid 2, van het Verdrag van 29 maart 1951.

b) De artikelen 2 en 3 van de vierde Aanvullende Overeenkomst van 21 december 1956 bij het Verdrag van 29 maart 1951 (regeling van aanspraken, die door Nederlandse werknemers tussen 13 mei 1940 en 1 september 1945 op grond van de Duitse sociale verzekering zijn verkregen).

35. DUITSLAND-OOSTENRIJK

a) Artikel 41 van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 22 december 1966, zoals gewijzigd bij de Aanvullende Overeenkomsten nr. 1 van 10 april 1969, nr. 2 van 29 maart 1974 en nr. 3 van 29 augustus 1980.

b) Punt 3 c) en d), punt 17, punt 20 a), en punt 21 van het Slotprotocol bij genoemd verdrag.

c) Artikel 3 van genoemd verdrag met betrekking tot personen die in een derde Staat woonachtig zijn.

d) Punt 3 g) van het Slotprotocol bij genoemd verdrag met betrekking tot personen die in een derde Staat woonachtig zijn.

e) Artikel 4, lid 1, van het verdrag met betrekking tot de Duitse wetgeving krachtens welke ongevallen (en beroepsziekten) die zich buiten het grondgebied van de Bondsrepubliek Duitsland voordoen, en buiten dat grondgebied vervulde tijdvakken van verzekering geen aanleiding geven tot de betaling van uitkeringen of alleen onder bepaalde voorwaarden aanleiding geven tot de betaling van uitkeringen als de rechthebbenden buiten het grondgebied van de Bondsrepubliek Duitsland wonen, in gevallen waarin:

i) de uitkering per 1 januari 1994 reeds is toegekend of opeisbaar is;

ii) de rechthebbende heeft zijn gebruikelijke woonplaats vóór 1 januari 1994 in Oostenrijk gevestigd en de betaling van de pensioenen krachtens de pensioen- en ongevallenverzekering vangt aan vóór 31 december 1994.

Dit geldt ook voor tijdvakken waarin een ander pensioen ontvangen werd, met inbegrip van een pensioen als nabestaande, dat het eerste pensioen vervangt, wanneer de tijdvakken van de uitkering elkaar zonder onderbreking opvolgen.

f) Punt 19 b), van het Slotprotocol bij genoemd verdrag. Bij de toepassing van punt 3 c) van deze bepaling mag het door het bevoegd orgaan in aanmerking genomen bedrag niet hoger zijn dan het bedrag dat, gelet de overeenkomstige tijdvakken die door dit orgaan moeten worden vergoed, verschuldigd is.

g) Artikel 2 van Aanvullingen Overeenkomst nr. 1 van 10 april 1969 bij genoemd verdrag.

h) Artikel 1, lid 5, en artikel 8 van het Verdrag inzake werkloosheidsverzekering van 19 juli 1978.

i) Protokol 10 van het Slotprotocol bij genoemd verdrag.

36. DUITSLAND-PORTUGAL

Artikel 5, lid 2, van het Verdrag van 6 november 1964.

37. DUITSLAND-FINLAND

a) Artikel 4 van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 23 april 1979.

b) Punt 9 a) van het Slotprotocol bij genoemd verdrag.

38. DUITSLAND-ZWEDEN

a) Artikel 4, lid 2, van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 27 februari 1976.

b) Punt 8 a) van het Slotprotocol bij genoemd verdrag.

39. DUITSLAND-VERENIGD KONINKRIJK

a) Artikel 3, leden 1 en 6, en artikel 7, leden 2 tot en met 6, van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 20 april 1960.

b) De artikelen 2 tot en met 7 van het Slotprotocol bij het Verdrag inzake sociale zekerheid van 20 april 1960.

c) Artikel 2, lid 5, en artikel 5, leden 2 tot en met 6, van het Verdrag inzake werkloosheidsverzekering van 20 april 1960.

40. SPANJE-FRANKRIJK

Geen.

41. SPANJE-GRIEKENLAND

Niet van toepassing.

42. SPANJE-IERLAND

Niet van toepassing.

43. SPANJE-ITALIË

Artikel 5, artikel 18, lid 1, onder c), en artikel 23 van het Verdrag inzake sociale zekerheid van 30 oktober 1979.

44. SPANJE-LUXEMBURG

a) Artikel 5, lid 2, van het Verdrag van 8 mei 1969.

b) Artikel 1 van de administratieve regeling van 27 juni 1975 voor de toepassing van het Verdrag van 8 mei 1969 op zelfstandigen.

45. SPANJE-NEDERLAND

Artikel 23, lid 2, van het Verdrag inzake sociale zekerheid van 5 februari 1974.

46. SPANJE-OOSTENRIJK

a) Artikel 4 van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 6 november 1981 met betrekking tot personen die in een derde Staat woonachtig zijn.

b) Punt II van het Slotprotocol bij voornoemd verdrag met betrekking tot personen die in een derde Staat woonachtig zijn.

47. SPANJE-PORTUGAL

Artikel 4, lid 2, artikel 16, lid 2, en artikel 22 van het Algemeen Verdrag van 11 juni 1969.

48. SPANJE-FINLAND

Artikel 5, lid 2, van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 19 december 1985.

49. SPANJE-ZWEDEN

Artikel 5, lid 2, en artikel 16 van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 4 februari 1983.

50. SPANJE-VERENIGD KONINKRIJK

Geen.

51. FRANKRIJK-GRIEKENLAND

Artikel 16, vierde alinea, en artikel 30 van het Algemeen Verdrag van 19 april 1958.

52. FRANKRIJK-IERLAND

Niet van toepassing.

53. FRANKRIJK-ITALIË

a) De artikelen 20 en 24 van het Algemeen Verdrag van 31 maart 1948.

b) De briefwisseling van 3 maart 1956 (prestaties bij ziekte aan seizoenarbeiders in agrarische beroepen).

54. FRANKRIJK-LUXEMBURG

De artikelen 11 en 14 van het Aanvullend Akkoord van 12 november 1949 bij het Algemeen Verdrag van dezelfde datum (arbeiders in de mijnen en daarmede gelijkgestelde ondernemingen).

55. FRANKRIJK-NEDERLAND

Artikel 11 van de Aanvullende Overeenkomst van 1 juni 1954 bij het Algemeen Verdrag van 7 januari 1950 (arbeiders in de mijnen en daarmede gelijkgestelde ondernemingen).

56. FRANKRIJK-OOSTENRIJK

Geen.

57. FRANKRIJK-PORTUGAL

Geen.

58. FRANKRIJK-FINLAND

Geen.

59. FRANKRIJK-ZWEDEN

Geen.

60. FRANKRIJK-VERENIGD KONINKRIJK

De uitwisseling van nota's van 27 en 30 juli 1970 betreffende de situatie ten aanzien van de sociale zekerheid van leraren uit het Verenigd Koninkrijk die tijdelijk in het kader van het Cultureel Verdrag van 2 maart 1948 in Frankrijk werkzaam zijn.

61. GRIEKENLAND-IERLAND

Niet van toepassing.

62. GRIEKENLAND-ITALIË

Niet van toepassing.

63. GRIEKENLAND-LUXEMBURG

Niet van toepassing.

64. GRIEKENLAND-NEDERLAND

Artikel 4, lid 2, van het Algemeen Verdrag van 13 september 1966.

65. GRIEKENLAND-OOSTENRIJK

a) Artikel 4 van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 14 december 1979, zoals gewijzigd bij de Aanvullende Overeenkomsten van 21 mei 1986 met betrekking tot personen die in een derde Staat woonachtig zijn.

b) Punt II van het Slotprotocol bij genoemd verdrag met betrekking tot personen die in een derde Staat woonachtig zijn.

66. GRIEKENLAND-PORTUGAL

Niet van toepassing.

67. GRIEKENLAND-FINLAND

Artikel 5, lid 2, en artikel 21 van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 11 maart 1988.

68. GRIEKENLAND-ZWEDEN

Artikel 5, lid 2, en artikel 23 van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 5 mei 1978, zoals gewijzigd bij de Aanvullende Overeenkomsten va 14 september 1984.

69. GRIEKENLAND-VERENIGD KONINKRIJK

Niet van toepassing.

70. IERLAND-ITALIË

Niet van toepassing.

71. IERLAND-LUXEMBURG

Niet van toepassing.

72. IERLAND-NEDERLAND

Niet van toepassing.

73. IERLAND-OOSTENRIJK

Artikel 4 van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 30 september 1988 met betrekking tot personen die in een derde Staat woonachtig zijn.

74. IERLAND-PORTUGAL

Niet van toepassing.

75. IERLAND-FINLAND

Geen.

76. IERLAND-ZWEDEN

Geen.

77. IERLAND-VERENIGD KONINKRIJK

Artikel 8 van het Akkoord van 14 september 1971 betreffende de sociale zekerheid.

78. ITALIË-LUXEMBURG

Artikel 18, lid 2, en artikel 24 van het Algemeen Verdrag van 29 mei 1951.

79. ITALIË-NEDERLAND

Artikel 21, lid 2, van het Algemeen Verdrag van 28 oktober 1952.

80. ITALIË-OOSTENRIJK

a) Artikel 5, lid 3, en artikel 9, lid 2, van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 21 januari 1981.

b) Artikel 4 van genoemd Verdrag en punt 2 van het Slotprotocol bij genoemd Verdrag met betrekking tot personen die in een derde Staat woonachtig zijn.

81. ITALIË-PORTUGAL

Niet van toepassing.

82. ITALIË-FINLAND

Geen verdrag.

83. ITALIË-ZWEDEN

Artikel 20 van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 25 september 1979.

84. ITALIË-VERENIGD KONINKRIJK

Geen.

85. LUXEMBURG-NEDERLAND

Geen.

86. LUXEMBURG-OOSTENRIJK

a) Artikel 5, lid 2, van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 21 december 1971, zoals gewijzigd bij de Aanvullende Overeenkomsten nr. 1 van 16 mei 1973 en nr. 2 van 9 oktober 1978.

b) Artikel 3, lid 2, van genoemd verdrag met betrekking tot personen die in een derde Staat woonachtig zijn.

c) Punt III van het Slotprotocol bij genoemd verdrag met betrekking tot personen die in een derde Staat woonachtig zijn.

87. LUXEMBURG-PORTUGAL

Artikel 3, lid 2, van het Verdrag van 12 februari 1965.

88. LUXEMBURG-FINLAND

Artikel 5, lid 2, van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 15 september 1988.

89. LUXEMBURG-ZWEDEN

a) Artikel 4 en artikel 29, lid 1, van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 21 feruari 1985 met betrekking tot personen die in een derde Staat woonachtig zijn.

b) Artikel 30 van genoemd Verdrag.

90. LUXEMBURG-VERENIGD KONINKRIJK

Geen.

91. NEDERLAND-OOSTENRIJK

a) Artikel 3 van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 7 maart 1974, zoals gewijzigd bij de Aanvullende Overeenkomsten van 5 november 1980 met betrekking tot personen die in een derde Staat woonachtig zijn.

b) Punt II van het Slotprotocol bij genoemd verdrag met betrekking tot personen die in een derde Staat woonachtig zijn.

92. NEDERLAND-PORTUGAL

Artikel 5, lid 2, en artikel 31 van het Verdrag van 19 juli 1979.

93. NEDERLAND-FINLAND

Geen.

94. NEDERLAND-ZWEDEN

Artikel 4 en artikel 24, lid 3, van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 2 juli 1976 met betrekking tot personen die in een derde Staat woonachtig zijn.

95. NEDERLAND-VERENIGD KONINKRIJK

Geen.

96. OOSTENRIJK-PORTUGAL

Geen.

97. OOSTENRIJK-FINLAND

a) Artikel 4 van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 11 december 1985, zoals gewijzigd bij de Aanvullende Overeenkomsten van 9 maart 1993 met betrekking tot personen die in een derde Staat woonachtig zijn.

b) Punt II van het Slotprotocol bij genoemd verdrag met betrekking tot personen die in een derde Staat woonachtig zijn.

98. OOSTENRIJK-ZWEDEN

a) Artikel 4 en artikel 24, lid 1, van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 11 november 1975, zoals gewijzigd bij de Aanvullende Overeenkomsten van 21 oktober 1982 met betrekking tot personen die in een derde Staat woonachtig zijn.

b) Punt II van het Slotprotocol bij genoemd verdrag met betrekking tot personen die in een derde Staat woonachtig zijn.

99. OOSTENRIJK-VERENIGD KONINKRIJK

a) Artikel 3 van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 22 juli 1980, zoals gewijzigd bij de Aanvullende Overeenkomsten nr. 1 van 9 december 1985 en nr. 2 van 13 oktober 1993 met betrekking tot personen die in een derde Staat woonachtig zijn.

b) Protocol betreffende verstrekkingen bij genoemd verdrag met uitzondering van artikel 2, lid 3, met betrekking tot personen die geen aanspraak kunnen maken op de behandeling krachtens Hoofdstuk 1 van Titel III van de verordening.

100. PORTUGAL-FINLAND

Geen.

101. PORTUGAL-ZWEDEN

Artikel 6 van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 25 oktober 1978.

102. PORTUGAL-VERENIGD KONINKRIJK

a) Artikel 2, lid 1, van het Protocol betreffende medische behandelingen van 15 november 1978.

b) Ten aanzien van de Portugese werknemers en zelfstandigen en voor de periode van 22 oktober 1987 tot het einde van de overgangsperiode als bedoeld in artikel 220, lid 1, van de Akte van Toetreding van Spanje en Portugal: artikel 26 van het Verdrag inzake sociale zekerheid van 15 november 1978, zoals gewijzigd bij de briefwisseling van 28 september 1987.

103. FINLAND-ZWEDEN

Artikel 10 van het Noordse Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 15 juni 1992.

104. FINLAND-VERENIGD KONINKRIJK

Geen.

105. ZWEDEN-VERENIGD KONINKRIJK

Artikel 4, lid 3, van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 29 juni 1987.

B. Bepalingen van Verdragen, waarvan de toepassing niet wordt uitgebreid tot allen op wie de verordening van toepassing is (Artikel 3, lid 3, van de verordening)

1. BELGIË-DENEMARKEN

Niet van toepassing.

2. . . . . .

3. BELGIË-SPANJE

Geen.

4. BELGIË-FRANKRIJK

a) De briefwisseling van 29 juli 1953 betreffende de uitkering aan bejaarde werknemers.

b) De briefwisseling van 27 februari 1953 (toepassing van artikel 4, lid 2, van het Algemeen Verdrag van 17 januari 1948).

5. BELGIË-GRIEKENLAND

Geen.

6. BELGIË-IERLAND

Geen.

7. BELGIË-ITALIË

Geen.

8. BELGIË-LUXEMBURG

De artikelen 2 en 4 van de Overeenkomst van 27 oktober 1971 (overzeese sociale zekerheid).

9. BELGIË-NEDERLAND

De artikelen 2 en 4 van de Overeenkomst van 4 februari 1969 (arbeid overzee).

10. BELGIË-OOSTENRIJK

a) Artikel 4 van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 4 april 1977 met betrekking tot personen die in een derde Staat woonachtig zijn.

b) Punt III van het Slotprotocol bij voornoemd verdrag met betrekking tot personen die in een derde Staat woonachtig zijn.

11. BELGIË-PORTUGAL

Artikelen 1 en 5 van het Verdrag van 13 januari 1965 (sociale zekerheid van werknemers van Belgisch Kongo en Rwanda-Oeroendi), zoals geformuleerd in de overeenkomst in de vorm van een briefwisseling van 18 juni 1982.

12. BELGIË-FINLAND

Geen.

13. BELGIË-ZWEDEN

Geen.

14. BELGIË-VERENIGD KONINKRIJK

Geen.

15. DENEMARKEN-DUITSLAND

a) Punt 15 van het Slotprotocol bij het Verdrag inzake sociale verzekeringen van 14 augustus 1953.

b) De Aanvullende Overeenkomst van 14 augustus 1953 bij genoemd Verdrag.

16. DENEMARKEN-SPANJE

Niet van toepassing.

17. DENEMARKEN-FRANKRIJK

Geen.

18. DENEMARKEN-GRIEKENLAND

Niet van toepassing.

19. DENEMARKEN-IERLAND

Niet van toepassing.

20. DENEMARKEN-ITALIË

Niet van toepassing.

21. DENEMARKEN-LUXEMBURG

Niet van toepassing.

22. DENEMARKEN-NEDERLAND

Niet van toepassing.

23. DENEMARKEN-OOSTENRIJK

a) Artikel 4 van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 16 juni 1987 met betrekking tot personen die in een derde Staat woonachtig zijn.

b) Punt 1 van het Slotprotocol bij genoemd verdrag met betrekking tot personen die in een derde Staat woonachtig zijn.

24. DENEMARKEN-PORTUGAL

Niet van toepassing.

25. DENEMARKEN-FINLAND

Geen.

26. DENEMARKEN-ZWEDEN

Geen.

27. DENEMARKEN-VERENIGD KONINKRIJK

Geen.

28. DUITSLAND-SPANJE

Artikel 4, lid 1, en artikel 45, lid 2, van het Verdrag inzake sociale zekerheid van 4 december 1973.

29. DUITSLAND-FRANKRIJK

a) Artikel 16, tweede alinea, en artikel 19 van het Algemeen Verdrag van 10 juli 1950.

b) Het vierde Aanvullend Akkoord van 10 juli 1950 bij het Algemeen Verdrag van dezelfde datum zoals gewijzigd bij Avenant nr. 2 van 18 juni 1955.

c) De delen I en III van Avenant nr. 2 van 18 juni 1955.

d) De punten 6, 7 en 8 van het Algemeen Protocol van 10 juli 1950 bij het Algemeen Verdrag van dezelfde datum.

e) De delen II, III en IV van het Akkoord van 20 december 1963 (sociale zekerheid met betrekking tot het Saarland).

30. DUITSLAND-GRIEKENLAND

Protocol van 7 oktober 1991 juncto de Overeenkomst van 6 juli 1984 tussen de Regering van de Duitse Democratische Republiek en de Helleense Republiek over de regeling van bepaalde pensioenkwesties.

31. DUITSLAND-IERLAND

Niet van toepassing.

32. DUITSLAND-ITALIË

a) Artikel 3, lid 2, en artikel 26 van het Verdrag van 5 mei 1953 (sociale verzekering).

b) Het Aanvullend Akkoord van 12 mei 1953 bij het Verdrag van 5 mei 1953 (betaling van pensioenen en renten, verschuldigd over tijdvakken gelegen vóór de inwerkingtreding van het Verdrag).

33. DUITSLAND-LUXEMBURG

De artikelen 4, 5, 6 en 7 van het Verdrag van 11 juli 1959 (Ausgleichsvertrag).

34. DUITSLAND-NEDERLAND

a) Artikel 3, lid 2, van het Verdrag van 29 maart 1951.

b) De artikelen 2 en 3 van de vierde Aanvullende Overeenkomst van 21 december 1956 bij het Verdrag van 29 maart 1951 (regeling van aanspraken, die door Nederlandse werknemers tussen 13 mei 1940 en 1 september 1945 op grond van de Duitse sociale verzekering zijn verkregen).

35. DUITSLAND-OOSTENRIJK

a) Artikel 41 van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 22 december 1966, zoals gewijzigd bij de Aanvullende Overeenkomsten nr. 1 van 10 april 1969, nr. 2 van 29 maart 1974 en nr. 3 van 29 augustus 1980.

b) Punt 20 a) van het Slotprotocol bij voornoemd verdrag.

c) Artikel 3 van voornoemd verdrag met betrekking tot personen die in een derde Staat woonachtig zijn.

d) Punt 3 g) van het Slotprotocol bij voornoemd verdrag.

e) Artikel 4, lid 1, van het verdrag met betrekking tot de Duitse wetgeving krachtens welke ongevallen (en beroepsziekten) die zich buiten het grondgebied van de Bondsrepubliek Duitsland voordoen, en buiten dat grondgebied vervulde tijdvakken van verzekering geen aanleiding geven tot de betaling van uitkeringen of alleen onder bepaalde voorwaarden aanleiding geven tot de betaling van uitkeringen als de rechthebbenden buiten het grondgebied van de Bondsrepubliek Duitsland wonen, in gevallen waarin:

i) de uitkering per 1 januari 1994 reeds is toegekend of opeisbaar is;

ii) de rechthebbende heeft zijn gebruikelijke woonplaats vóór 1 januari 1994 in Oostenrijk gevestigd en de betaling van de pensioenen krachtens de pensioen- en ongevallenverzekering vangt aan vóór 31 december 1994.

Dit geldt ook voor tijdvakken waarin een ander pensioen ontvangen werd, met inbegrip van een pensioen als nabestaande, dat het eerste pensioen vervangt, wanneer de tijdvakken van de uitkering elkaar zonder onderbreking opvolgen.

f) Punt 19 b), van het Slotprotocol bij genoemd verdrag. Bij de toepassing van punt 3 c) van deze bepaling mag het door het bevoegd orgaan in aanmerking genomen bedrag niet hoger zijn dan het bedrag dat, gelet op de overeenkomstige tijdvakken die door dit orgaan moeten worden vergoed, verschuldigd is.

36. DUITSLAND-PORTUGAL

Artikel 5, lid 2, van het Verdrag van 6 november 1964.

37. DUITSLAND-FINLAND

Artikel 4 van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 23 april 1979.

38. DUITSLAND-ZWEDEN

Artikel 4, lid 2, van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 27 februari 1976.

39. DUITSLAND-VERENIGD KONINKRIJK

a) Artikel 3, leden 1 en 6, en artikel 7, leden 2 tot en met 6, van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 20 april 1960.

b) De artikelen 2 tot en met 7 van het Slotprotocol bij het Verdrag inzake sociale zekerheid van 20 april 1960.

c) Artikel 2, lid 5, en artikel 5, leden 2 tot en met 6, van het Verdrag inzake werkloosheidsverzekering van 20 april 1960.

40. SPANJE-FRANKRIJK

Geen.

41. SPANJE-GRIEKENLAND

Niet van toepassing.

42. SPANJE-IERLAND

Niet van toepassing.

43. SPANJE-ITALIË

Artikel 5, artikel 18, lid 1, onder c), en artikel 23 van het Verdrag inzake sociale zekerheid van 30 oktober 1979.

44. SPANJE-LUXEMBURG

a) Artikel 5, lid 2, van het Verdrag van 8 mei 1969.

b) Artikel 1 van de administratieve regeling van 27 juni 1975 voor de toepassing van het Verdrag van 8 mei 1969 op zelfstandigen.

45. SPANJE-NEDERLAND

Artikel 23, lid 2, van het Verdrag inzake sociale zekerheid van 5 februari 1974.

46. SPANJE-OOSTENRIJK

a) Artikel 4 van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 6 november 1981 met betrekking tot personen die in een derde Staat woonachtig zijn.

b) Punt II van het Slotprotocol bij voornoemd verdrag met betrekking tot personen die in een derde Staat woonachtig zijn.

47. SPANJE-PORTUGAL

Artikel 4, lid 2, artikel 16, lid 2, en artikel 22 van het Algemeen Verdrag van 11 juni 1969.

48. SPANJE-FINLAND

Artikel 5, lid 2, van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 19 december 1985.

49. SPANJE-ZWEDEN

Artikel 5, lid 2, van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 4 februari 1983.

50. SPANJE-VERENIGD KONINKRIJK

Geen.

51. FRANKRIJK-GRIEKENLAND

Geen.

52. FRANKRIJK-IERLAND

Niet van toepassing.

53. FRANKRIJK-ITALIË

De artikelen 20 en 24 van het Algemeen Verdrag van 31 maart 1948.

54. FRANKRIJK-LUXEMBURG

Geen.

55. FRANKRIJK-NEDERLAND

Geen.

56. FRANKRIJK-OOSTENRIJK

Geen.

57. FRANKRIJK-PORTUGAL

Geen.

58. FRANKRIJK-FINLAND

Geen.

59. FRANKRIJK-ZWEDEN

Geen.

60. FRANKRIJK-VERENIGD KONINKRIJK

De uitwisseling van nota's van 27 en 30 juli 1970 betreffende de situatie ten aanzien van de sociale zekerheid van leraren uit het Verenigd Koninkrijk die tijdelijk in het kader van het Cultureel Verdrag van 2 maart 1948 in Frankrijk werkzaam zijn.

61. GRIEKENLAND-IERLAND

Niet van toepassing.

62. GRIEKENLAND-ITALIË

Niet van toepassing.

63. GRIEKENLAND-LUXEMBURG

Niet van toepassing.

64. GRIEKENLAND-NEDERLAND

Geen.

65. GRIEKENLAND-OOSTENRIJK

a) Artikel 4 van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 14 december 1979, zoals gewijzigd bij de Aanvullende Overeenkomsten van 21 mei 1986 met betrekking tot personen die in een derde Staat woonachtig zijn.

b) Punt II van het Slotprotocol bij genoemd verdrag met betrekking tot personen die in een derde Staat woonachtig zijn.

66. GRIEKENLAND-PORTUGAL

Niet van toepassing.

67. GRIEKENLAND-FINLAND

Artikel 5, lid 2, van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 11 maart 1988.

68. GRIEKENLAND-ZWEDEN

Artikel 5, lid 2, van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 5 mei 1978, zoals gewijzigd bij de Aanvullende Overeenkomsten van 14 september 1984.

69. GRIEKENLAND-VERENIGD KONINKRIJK

Niet van toepassing.

70. IERLAND-ITALIË

Niet van toepassing.

71. IERLAND-LUXEMBURG

Niet van toepassing.

72. IERLAND-NEDERLAND

Niet van toepassing.

73. IERLAND-OOSTENRIJK

Artikel 4 van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 30 september 1988 met betrekking tot personen die in een derde Staat woonachtig zijn.

74. IERLAND-PORTUGAL

Niet van toepassing.

75. IERLAND-FINLAND

Geen.

76. IERLAND-ZWEDEN

Geen.

77. IERLAND-VERENIGD KONINKRIJK

Geen.

78. ITALIË-LUXEMBURG

Geen.

79. ITALIË-NEDERLAND

Geen.

80. ITALIË-OOSTENRIJK

a) Artikel 5, lid 3, en artikel 9, lid 2, van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 21 januari 1981.

b) Artikel 4 van genoemd Verdrag en lid 2 van het Slotprotocol bij genoemd Verdrag met betrekking tot personen die in een derde Staat woonachtig zijn.

81. ITALIË-PORTUGAL

Niet van toepassing.

82. ITALIË-FINLAND

Geen verdrag.

83. ITALIË-ZWEDEN

Artikel 20 van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 25 september 1979.

84. ITALIË-VERENIGD KONINKRIJK

Geen.

85. LUXEMBURG-NEDERLAND

Geen.

86. LUXEMBURG-OOSTENRIJK

a) Artikel 5, lid 2, van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 21 december 1971, zoals gewijzigd bij de Aanvullende Overeenkomsten nr. 1 van 16 mei 1973 en nr. 2 van 9 oktober 1978.

b) Artikel 3, lid 2, van genoemd verdrag met betrekking tot personen die in een derde Staat woonachtig zijn.

c) Punt III van het Slotprotocol bij genoemd verdrag met betrekking tot personen die in een derde Staat woonachtig zijn.

87. LUXEMBURG-PORTUGAL

Artikel 3, lid 2, van het Verdrag van 12 februari 1965.

88. LUXEMBURG-FINLAND

Artikel 5, lid 2, van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 15 september 1988.

89. LUXEMBURG-ZWEDEN

Artikel 4 en artikel 29, lid 1, van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 21 februari 1985 met betrekking tot personen die in een derde Staat woonachtig zijn.

90. LUXEMBURG-VERENIGD KONINKRIJK

Geen.

91. LUXEMBURG-OOSTENRIJK

a) Artikel 3 van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 7 maart 1974, zoals gewijzigd bij de Aanvullende Overeenkomsten van 5 november 1980 met betrekking tot personen die in een derde Staat woonachtig zijn.

b) Punt II van het Slotprotocol bij genoemd verdrag met betrekking tot personen die in een derde Staat woonachtig zijn.

92. NEDERLAND-PORTUGAL

Artikel 5, lid 2, van het Verdrag van 19 juli 1979.

93. NEDERLAND-FINLAND

Geen.

94. NEDERLAND-ZWEDEN

Artikel 4 en artikel 24, lid 3, van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 2 juli 1976 met betrekking tot personen die in een derde Staat woonachtig zijn.

95. NEDERLAND-VERENIGD KONINKRIJK

Geen.

96. OOSTENRIJK-PORTUGAL

Geen.

97. OOSTENRIJK-FINLAND

a) Artikel 4 van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 11 december 1985, zoals gewijzigd bij de Aanvullende Overeenkomsten van 9 maart 1993 met betrekking tot personen die in een derde Staat woonachtig zijn.

b) Punt II van het Slotprotocol bij genoemd verdrag met betrekking tot personen die in een derde Staat woonachtig zijn.

98. OOSTENRIJK-ZWEDEN

a) Artikel 4 en artikel 24, lid 1, van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 11 november 1975, zoals gewijzigd bij de Aanvullende Overeenkomsten van 21 oktober 1982 met betrekking tot personen die in een derde Staat woonachtig zijn.

b) Punt II van het Slotprotocol bij genoemd verdrag met betrekking tot personen die in een derde Staat woonachtig zijn.

99. OOSTENRIJK-VERENIGD KONINKRIJK

a) Artikel 3 van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 22 juli 1980, zoals gewijzigd bij de Aanvullende Overeenkomsten nr. 1 van 9 december 1985 en nr. 2 van 13 oktober 1992 met betrekking tot personen die in een derde Staat woonachtig zijn.

b) Protocol betreffende verstrekkingen bij genoemd verdrag met uitzondering van artikel 2, lid 3, met betrekking tot personen die geen aanspraak kunnen maken op de behandeling krachtens Hoofdstuk I van Titel III van de verordening.

100. PORTUGAL-FINLAND

Geen.

101. PORTUGAL-ZWEDEN

Artikel 6 van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 25 oktober 1978.

102. PORTUGAL-VERENIGD KONINKRIJK

Artikel 2, lid 1, van het Protocol betreffende medische behandelingen van 15 november 1978.

103. FINLAND-ZWEDEN

Geen.

104. FINLAND-VERENIGD KONINKRIJK

Geen.

105. ZWEDEN-VERENIGD KONINKRIJK

Artikel 4, lid 3, van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 29 juni 1987.

BIJLAGE IV (B) (11) (13) (15)

(Artikel 37, lid 2, artikel 38, lid 3, artikel 45, lid 3, artikel 46, lid 1, onder b), en artikel 46 ter, lid 2, van de verordening)

A. Wetgevingen als bedoeld in artikel 37, lid 1, van de verordening volgens welke het bedrag van de invaliditeitsuitkeringen onafhankelijk is van de duur der tijdvakken van verzekering

A. BELGIË

a) De wettelijke regelingen met betrekking tot de algemene invaliditeitsregeling, de bijzondere invaliditeitsregeling voor mijnwerkers en de bijzondere regeling voor zeelieden ter koopvaardij.

b) De wetgeving betreffende de arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen.

c) De wettelijke regeling met betrekking tot invaliditeit in het overzeese sociale-zekerheidsstelsel en de invaliditeitsregeling van de gewezen werknemers van Belgisch Kongo en Rwanda-Oeroendi.

B. DENEMARKEN

Geen.

C. DUITSLAND

Geen.

D. SPANJE

De wettelijke regelingen betreffende de invaliditeitsverzekering van het algemene stelsel en van de bijzondere stelsels.

E. FRANKRIJK

1. Werknemers

Alle wettelijke regelingen betreffende de invaliditeitsverzekering met uitzondering van de wettelijke regelingen betreffende de invaliditeitsverzekering van het sociale-zekerheidsstelsel voor de mijnbouw.

2. Zelfstandigen

De wettelijke regelingen betreffende de invaliditeitsverzekering voor de zelfstandigen in de landbouw.

F. GRIEKENLAND

De wettelijke regeling betreffende het verzekeringsstelsel voor de landbouw.

G. IERLAND

Deel 11, hoofdstuk 10, van de gecodificeerde wet van 1981 op de sociale zekerheid en de sociale diensten (Social Welfare (Consolidation) Act, 1981).

H. ITALIË

Geen.

I. LUXEMBURG

Geen.

J. NEDERLAND

a) De wet van 18 februari 1966 op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), zoals laatstelijk gewijzigd.

b) De wet van 11 december 1975 op de algemene arbeidsongeschiktheidsverzekering (AAW), zoals laatstelijk gewijzigd.

K. OOSTENRIJK

Geen.

L. PORTUGAL

Geen.

M. FINLAND

Nationale pensioenen voor personen die gehandicapt zijn geboren of op jonge leeftijd gehandicapt zijn geworden (Nationale pensioenwet 574/93).

N. ZWEDEN

Geen.

O. VERENIGD KONINKRIJK

a) Groot Brittannië

De artikelen 15 en 36 van de wet betreffende de sociale zekerheid van 1975 (Social Security Act 1975).

De artikelen 14, 15 en 16 van de wet betreffende sociale-zekerheidspensioenen van 1975 (Social Security Pensions Act 1975).

b) Noord-Ierland

De artikelen 15 en 36 van de wet betreffende de sociale zekerheid (Noord-Ierland) van 1975 (Social Security (Northern Ireland) Act 1975).

De artikelen 16, 17 en 18 van de regeling betreffende de sociale-zekerheidspensioenen (Noord-Ierland) van 1975 (Social Security Pensions (Northern Ireland) Order 1975).

B. Bijzondere stelsels voor zelfstandigen in de zin van artikel 38, lid 3, en artikel 45, lid 3, van de verordening

A. BELGIË

Geen.

B. DENEMARKEN

Geen.

C. DUITSLAND

Ouderdomsverzekering voor landbouwers (Alterssicherung für Landwirte).

D. SPANJE

Regeling tot verlaging van de pensioenleeftijd van zelfstandigen die beroepswerkzaamheden uitoefenen zoals vermeld in het Koninkrijk Besluit nr. 2309 van 23 juli 1970.

E. FRANKRIJK

Geen.

F. GRIEKENLAND

Geen.

G. IERLAND

Geen.

H. ITALIË

Pensioenverzekering (Assicurazione pensioni) voor:

- geneesheren (medici);

- apothekers (farmacisti);

- diergeneeskundigen (veterinari);

- verloskundigen (ostetriche);

- ingenieurs en architecten (ingegneri ed architetti);

- landmeters (geometri);

- advocaten en procureurs (avvocati e procuratori);

- economen (dottori commercialisti);

- accountants (ragionieri e periti commerciali);

- arbeidsconsulenten (consulenti del lavoro);

- notarissen (notai);

- douane-expediteurs (spedizionieri doganali).

I. LUXEMBURG

Geen.

J. NEDERLAND

Geen.

K. OOSTENRIJK

Geen.

L. PORTUGAL

Geen.

M. FINLAND

Geen.

N. ZWEDEN

Geen.

O. VERENIGD KONINKRIJK

Geen.

C. Gevallen als bedoeld in artikel 46, lid 1, onder b), van de verordening waarin van de berekening van de uitkering overeenkomstig artikel 46, lid 2, van de verordening kan worden afgezien

A. BELGIË

Geen.

B. DENEMARKEN

Alle aanvragen om pensioenen als bedoeld in de wet op het sociaal pensioen, met uitzondering van de in bijlage IV, deel D, vermelde pensioenen.

C. DUITSLAND

Geen.

D. SPANJE

Geen.

E. FRANKRIJK

Geen.

F. GRIEKENLAND

Geen.

G. IERLAND

Alle aanvragen om bejaardenpensioenen, contributieve ouderdomspensioenen en weduwenpensioenen.

H. ITALIË

Alle aanvragen om invaliditeits-, ouderdoms- en nabestaandenpensioenen voor werknemers, alsmede voor de volgende categorieën van zelfstandigen: kleine landbouwers, deelpachters, landbouwers, ambachtslieden en personen die in de handel werkzaam zijn.

I. LUXEMBURG

Geen.

J. NEDERLAND

Alle aanvragen om ouderdomspensioenen krachtens de Algemene Ouderdomswet (AOW) van 31 mei 1956, zoals laatstelijk gewijzigd.

K. OOSTENRIJK

Geen.

L. PORTUGAL

Alle aanvragen om invaliditeits-, ouderdoms-, weduwen- en weduwnaarspensioenen.

M. FINLAND

Geen.

N. ZWEDEN

Alle aanvragen voor ouderdomspensioenen en aanvullende pensioenen, met uitzondering van de in bijlage IV D vermelde pensioenen.

O. VERENIGD KONINKRIJK

Alle aanvragen om rust- en weduwenpensioenen op grond van de bepalingen van titel III, hoofdstuk 3, van de verordening, met uitzondering van de aanvragen waarvoor:

a) tijdens een belastingjaar aanvangende op of na 6 april 1975:

i) de betrokkene krachtens de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk en een andere Lid-Staat tijdvakken van verzekering, van arbeid of van wonen heeft vervuld, en

ii) één (of meer) onder i) bedoelde belastingjaren niet beschouwd wordt (worden) als een rechtverstrekkend jaar in de zin van de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk;

b) de krachtens de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk vóór 5 juli 1948 vervulde verzekeringstijdvakken in aanmerking zouden worden genomen om artikel 46, lid 2, toe te passen, door rekening te houden met tijdvakken van verzekering, van arbeid of van wonen die vervuld zijn krachtens de wetgeving van een andere Lid-Staat.

D. Uitkeringen en overeenkomsten als bedoeld in artikel 46 ter, lid 2, van de verordening

1. Uitkeringen als bedoeld in artikel 46 ter, lid 2, onder a), van de verordening waarvan het bedrag niet afhankelijk is van de duur van de vervulde tijdvakken van verzekering of van wonen

a) Invaliditeitsuitkeringen vastgesteld bij de in deel A van deze bijlage vermelde wetgevingen.

b) Het volledige Deense nationale ouderdomspensioen, verworven na tien jaar woonplaats door personen aan wie uiterlijk vanaf 1 oktober 1989 een pensioen wordt toegekend.

c) De Spaanse pensioenen voor nabestaanden, toegekend in het kader van de algemene en bijzondere stelsels.

d) De weduwen- en weduwnaarsuitkering van de weduwen- en weduwnaarsverzekering van de Franse algemene sociale-zekerheidsregeling of van de regeling voor werknemers in de landbouw.

e) Het invalide-weduwen of -weduwnaarspensioen van de Franse algemene sociale-zekerheidsregeling of van de regeling voor werknemers in de landbouw, wanneer dit wordt berekend op basis van een invaliditeitspensioen van de overleden echtgenoot, vastgesteld op grond van artikel 46, lid 1, onder a), i).

f) Het Nederlandse weduwenpensioen op grond van de Algemene Weduwen- en Wezenwet (AWW) van 9 april 1959, zoals laatstelijk gewijzigd.

g) Finse nationale pensioen overeenkomstig de nationale pensioenwet van 8 juni 1956, uitgekeerd krachtens de overgangsregeling van de nationale pensioenwet (574/93).

h) Het volledige Zweedse basispensioen uitgekeerd krachtens de voor 1 januari 1993 geldende wettelijke regeling inzake het basispensioen en het volledige basispensioen uitgekeerd krachtens de overgangsregeling van na die datum.

2. Uitkeringen als bedoeld in artikel 46 ter, lid 2, onder b), van de verordening, waarvan het bedrag wordt bepaald op basis van een fictief tijdvak dat geacht wordt te zijn vervuld tussen de datum waarop de verzekerde gebeurtenis is ingetreden en een latere datum

a) De Deense vervroegde ouderdomspensioenen, waarvan het bedrag wordt vastgesteld overeenkomstig de vóór 1 oktober 1984 geldende wetgeving.

b) De Duitse invaliditeits- en overlevingspensioenen, waarvoor rekening is gehouden met een aanvullend tijdvak ("Zurechnungszeit"), en de Duitse ouderdomspensioenen, waarvoor rekening is gehouden met een reeds verworven aanvullend tijdvak.

c) De Italiaanse pensioenen wegens algehele arbeidsongeschiktheid ("inabilità").

d) De Luxemburgse invaliditeits- en overlevingspensioenen.

e) Het Finse werknemerspensioen waarvoor rekening wordt gehouden met toekomstige tijdvakken overeenkomstig de nationale wettelijke regeling.

f) Zweedse invaliditeits-overlevingspensioenen waarvoor rekening wordt gehouden met een fictief tijdvak van verzekering en Zweedse ouderdomspensioenen waarvoor rekening wordt gehouden met een reeds verworven fictief tijdvak.

3. Overeenkomsten als bedoeld in artikel 46 ter, lid 2, onder b), i), van de verordening ten einde te voorkomen dat hetzelfde fictieve tijdvak meermaals in aanmerking wordt genomen

Overeenkomst tussen de Regering van het Groothertogdom Luxemburg en de Regering van de Bondsrepubliek Duitsland betreffende diverse sociale-zekerheidskwesties van 20 juli 1978.

Het Noordse Verdrag van 15 juli 1992 betreffende de sociale zekerheid.

BIJLAGE V (15)

OVEREENSTEMMING TUSSEN DE WETTELIJKE REGELINGEN VAN DE LID-STATEN INZAKE DE VOORWAARDEN OMTRENT DE TOESTAND VAN INVALIDITEIT (Artikel 40, lid 4, van de verordening)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE VI (A) (B) (2) (7) (8) (9) (11) (12) (13) (14) (15)

BIJZONDERHEDEN VOOR DE TOEPASSING VAN DE WETGEVINGEN VAN BEPAALDE LID-STATEN

(Artikel 89 van de verordening)

A. BELGIË

1. Voor personen, wier recht op verstrekkingen van de ziekteverzekering voortvloeit uit de Belgische regeling van verplichte verzekering tegen ziekte en invaliditeit welke op zelfstandigen van toepassing is, geldt titel III, hoofdstuk 1, van deze verordening, met inbegrip van artikel 35, lid 1, onder de volgende voorwaarden:

a) in geval van verblijf op het grondgebied van een andere Lid-Staat dan België hebben de betrokkenen recht op:

i) wat betreft de gezondheidszorg, verleend in geval van ziekenhuisopname, verstrekkingen waarin de wetgeving van deze Staat voorziet;

ii) wat betreft de andere verstrekkingen, voorzien in de Belgische regeling, vergoeding van de kosten van deze verstrekkingen door het bevoegde Belgische orgaan volgens de tarieven waarin de wetgeving van de bedoelde Staat voorziet;

b) in geval van wonen op het grondgebied van een andere Lid-Staat dan België, hebben de betrokkenen recht op verstrekkingen waarin de wetgeving van deze Staat voorziet, op voorwaarde dat de aanvullende premie, welke daartoe in de Belgische wetgeving is voorzien, wordt betaald aan het bevoegde Belgische orgaan.

2. Voor de toepassing van de hoofdstukken 7 en 8 van titel III van de verordening door het bevoegde Belgische orgaan, wordt het kind geacht te worden opgevoed op het grondgebied van de Lid-Staat waarop het woont.

3. Voor de toepassing van artikel 46, lid 2, van de verordening worden als tijdvakken van verzekering welke krachtens de Belgische wettelijke regeling inzake de algemene invaliditeitsverzekering en de verzekering voor zeelieden zijn vervuld, ook beschouwd de tijdvakken van de ouderdomsverzekering welke vóór 1 januari 1945 onder de Belgische wetgeving zijn vervuld.

4. Voor de toepassing van artikel 40, lid 3, onder a), ii), wordt alleen rekening gehouden met de tijdvakken gedurende welke de werknemer of zelfstandige arbeidsongeschikt was in de zin van de Belgische wettelijke regeling.

5. De tijdvakken van ouderdomsverzekering, welke vóór de inwerkingtreding van de arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen, door zelfstandigen zijn vervuld krachtens de Belgische wetgeving, worden voor de toepassing van artikel 46, lid 2, van de verordening beschouwd als tijdvakken van verzekering, vervuld krachtens de laatstbedoelde wetgeving.

6. Om vast te stellen of is voldaan aan de voorwaarden die de Belgische wetgeving aan de verkrijging van het recht op werkloosheidsuitkeringen verbindt, worden alleen de arbeidsdagen in loondienst in aanmerking genomen; de in de zin van genoemde wetgeving gelijkgestelde dagen worden echter in aanmerking genomen voor zover de daaraan voorafgaande dagen arbeidsdagen in loondienst waren.

7. Voor de toepassing van artikel 72 en artikel 79, lid 1, onder a), van de verordening wordt rekening gehouden met de tijdvakken van arbeid en/of verzekering die krachtens de wettelijke regeling van een andere Lid-Staat zijn vervuld, ingeval het recht op prestaties volgens de Belgische wettelijke regeling afhankelijk wordt gesteld van de voorwaarde dat gedurende een bepaalde voorafgaande periode is voldaan aan de voorwaarden voor het ingaan van het recht op kinderbijslag in het kader van het stelsel voor werknemers.

8. Voor de toepassing van artikel 14 bis, leden 2, 3 en 4, artikel 14 quater, onder a), en artikel 14 quinquies van Verordening (EEG) nr. 1408/71 wordt voor de berekening van de bedrijfsinkomsten in het referentiejaar die als grondslag voor de vaststelling van de bijdragen krachtens het sociaal statuut van de zelfstandigen dienen, de gemiddelde wisselkoers op jaarbasis van het jaar waarin deze bedrijfsinkomsten werden genoten, aangehouden.

De omrekeningskoers is het jaargemiddelde van de omrekeningskoersen die overeenkomstig artikel 107, lid 5, van Verordening (EEG) nr. 574/72 worden gepubliceerd in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

9. Voor de berekening van het theoretische bedrag van een invaliditeitspensioen, bedoeld in artikel 46, lid 2, van de verordening, baseert het bevoegde Belgische orgaan zich op de inkomsten die zijn ontvangen in het beroep dat de betrokkene laatstelijk heeft uitgeoefend.

10. Een werknemer of zelfstandige die in België verzekerd is geweest ingevolge de Belgische wetgeving nopens de ziekte/invalidteitsverzekering - waarbij de toekenning van het recht op uitkering mede onderworpen is aan de voorwaarde dat op het tijdstip waarop de verzekerde gebeurtenis zich voordoet, de betrokkene verzekerd is - wordt met het oog op de toepassing van titel III, hoofdstuk 3, van de verordening geacht op het tijdstip waarop de verzekerde gebeurtenis zich voordoet, verzekerd te zijn, indien hij wegens hetzelfde risico ingevolge de wetgeving van een andere Lid-Staat verzekerd is.

11. Indien de betrokkene op grond van artikel 45 van de verordening recht heeft op een Belgische invaliditeitsuitkering, wordt deze uitkering volgens de regels van artikel 46, lid 2, van de verordening vastgesteld:

a) overeenkomstig het bepaalde in de Wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, indien de betrokkene, bij het ontstaan van de arbeidsongeschiktheid, wegens hetzelfde risico ingevolge de wetgeving van een andere Lid-Staat als werknemer in de zin van artikel 1, onder a),van de verordening verzekerd was;

b) overeenkomstig het bepaalde in het Koninklijk Besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een verzekering tegen arbeidsongeschiktheid ten voordele van de zelfstandigen, indien de betrokkene bij het ontstaan van de arbeidsongeschiktheid een zelfstandige was in de zin van artikel 1, onder a), van de verordening.

B. DENEMARKEN

1. De tijdvakken van verzekering, van arbeid of van anders dan in loondienst verrichte werkzaamheden welke in een andere Lid-Staat dan Denemarken zijn vervuld, worden voor de toelating als gewoon lid van een erkend fonds voor werkloosheidsverzekering in aanmerking genomen alsof het tijdvakken van arbeid of anders dan in loondienst verrichte werkzaamheden waren die in Denemarken zijn vervuld.

2. De in artikel 19, artikel 22, leden 1 en 3, artikel 25, leden 1 en 3, artikel 26, lid 1, en de artikelen 28 bis, 29 en 31 van de verordening bedoelde werknemers, zelfstandigen, aanvragers van een pensioen of rente of pensioen- of rentetrekkers, alsmede hun gezinsleden hebben, indien zij in Denemarken wonen of verblijven, recht op verstrekkingen onder dezelfde voorwaarden als die welke in de Deense wettelijke regeling worden gesteld voor personen die op grond van de wet op de openbare gezondheidszorg (lov om offentlig sygesikring) in categorie 1 verzekerd zijn.

3. a) De bepalingen van de Deense wetgeving betreffende sociale pensioenen die het recht op pensioen afhankelijk stellen van een vaste woonplaats van de aanvrager in Denemarken zijn niet van toepassing op werknemers, zelfstandigen of hun nagelaten betrekkingen die op het grondgebied van een andere Lid-Staat dan Denemarken wonen.

b) Voor de berekening van het pensioen worden tijdvakken van werkzaamheden in loondienst of anders dan in loondienst die in Denemarken door een grensarbeider os seizoenarbeider zijn vervuld, aangemerkt als tijdvakken van wonen die in Denemarken door de overlevende echtgeno(o)t(e) zijn vervuld voor zover deze tijdens deze tijdvakken met de grensarbeider of seizoenarbeider was gehuwd, zonder scheiding van tafel en bed of zonder feitelijke scheiding op grond van onverenigbaarheid en mits de echtgeno(o)t(e) gedurende deze tijdvakken op het grondgebied van een andere Lid-Staat woonde.

c) Voor de berekening van het pensioen worden tijdvakken van werkzaamheden in loondienst of anders dan in loondienst die vóór 1 januari 1984 in Denemarken zijn vervuld door een werknemer of zelfstandige die geen grensarbeider of seizoenarbeider is, aangemerkt als door de overlevende echtgeno(o)t(e) in Denemarken vervulde tijdvakken van wonen, voor zover deze tijdens deze tijdvakken met de werknemer of zelfstandige was gehuwd, zonder scheiding van tafel en bed of zonder feitelijke scheiding op grond van onverenigbaarheid en mits de echtgeno(o)t(e) gedurende deze tijdvakken op het grondgebied van een andere Lid-Staat woonde.

d) De tijdvakken die op grond van het gestelde onder b) en c) mede in aanmerking dienen te worden genomen, worden echter buiten beschouwing gelaten indien zij samenlopen met tijdvakken die in aanmerking zijn genomen voor de berekening van het pensioen dat aan de betrokkene verschuldigd is krachtens de wetgeving betreffende verplichte verzekering van een andere Lid-Staat of met tijdvakken gedurende welke de betrokkene een pensioen krachtens een dergelijke wetgeving ontving.

Deze tijdvakken worden echter in aanmerking genomen wanneer het jaarlijks bedrag van bedoeld pensioen lager is dan de helft van het basisbedrag van het sociaal pensioen.

4. De bepalingen van de verordening doen geen afbreuk aan de overgangsbepalingen van de Deense wetten van 7 juni 1972 betreffende het pensioenrecht van Deense onderdanen die gedurende een zekere tijd onmiddellijk voorafgaande aan het tijdstip van de aanvraag daadwerkelijk in Denemarken hebben gewoond. Het pensioen wordt evenwel, onder dezelfde voorwaarden als aan Deense onderdanen, toegekend aan onderdanen van de andere Lid-Staten, die gedurende het jaar onmiddellijk voorafgaande aan het tijdstip van de aanvraag daadwerkelijk in Denemarken hebben gewoond.

5. a) De tijdvakken waarin een grensarbeider, die woont op het grondgebied van een andere Lid-Staat dan Denemarken, zijn beroepswerkzaamheden op Deens grondgebied heeft uitgeoefend, moeten voor de Deense wetgeving worden beschouwd als tijdvakken van wonen. Dit geldt ook voor de tijdvakken waarin een grensarbeider in een andere Lid-Staat dan Denemarken is gedetacheerd of diensten verricht.

b) De tijdvakken waarin een seizoenarbeider, die woont op het grondgebied van een andere Lid-Staat dan Denemarken, op Deens grondgebied heeft gewerkt, moeten voor de Deense wetgeving worden beschouwd als tijdvakken van wonen. Dit geldt ook voor de tijdvakken waarin een seizoenarbeider op het grondgebied van een andere Lid-Staat dan Denemarken is gedetacheerd.

6. Om vast te stellen of is voldaan aan de voorwaarden voor het recht op dagvergoedingen wegens ziekte en moederschap als bedoeld in de Wet van 20 december 1989 betreffende de dagvergoedingen wegens ziekte en moederschap, wanneer de betrokkene niet gedurende de gehele in genoemde wet vastgestelde referentieperiode onderworpen is geweest aan de Deense wetgeving.

a) wordt rekening gehouden met de tijdvakken van verzekering of van arbeid welke de betrokkene gedurende bedoelde referentieperioden waarin hij niet onderworpen was aan de Deense wetgeving, heeft vervuld onder de wetgeving van een andere Lid-Staat dan Denemarken, alsof het tijdvakken betrof die onder de Deense wetgeving zijn vervuld, en

b) worden werknemers en zelfstandigen (de eersten voor zover hun beloning niet geschikt is als basis voor de berekening van de dagvergoedingen) gedurende de aldus in aanmerking genomen tijdvakken geacht een gemiddeld loon of een gemiddelde beloning te hebben ontvangen, gelijk aan het gemiddelde loon of de gemiddelde beloning op basis waarvan de dagvergoedingen tijdens de tijdvakken die gedurende de referentieperioden onder de Deense wetgeving zijn vervuld, zijn berekend.

7. Artikel 46 bis, lid 3, onder d), en artikel 46 quater, leden 1 en 3, van de verordening en artikel 7, lid 1, van de toepassingsverordening zijn niet van toepassing op pensioenen, vastgesteld in het kader van de Deense wetgeving.

8. Voor de toepassing van artikel 67 van de verordening worden de werkloosheidsuitkeringen voor in Denemarken verzekerde zelfstandigen berekend volgens de Deense wettelijke regeling.

9. Indien degene die een eventueel vervroegd Deens ouderdomspensioen ontvangt eveneens recht heeft op een nabestaandenpensioen van een andere Lid-Staat, worden deze pensioenen voor de toepassing van de Deense wetgeving aangemerkt als uitkeringen van dezelfde aard in de zin van artikel 46, lid 1, van de verordening, op voorwaarde echter dat de betrokkene waarvan de tijdvakken van verzekering of van wonen als grondslag dienen voor de berekening van het nabestaandenpensioen, tijdvakken van wonen in Denemarken heeft vervuld.

C. DUITSLAND

1. Artikel 10 van de verordening laat onverlet de bepalingen krachtens welke de buiten het grondgebied van de Bondsrepubliek Duitsland voorgekomen ongevallen (en beroepsziekten) die, alsmede de buiten dit grondgebied vervulde tijdvakken van verzekering, niet, of slechts onder bepaalde voorwaarden, aanleiding geven tot betaling van prestaties wanneer de rechthebbenden buiten het grondgebied van de Bondsrepubliek Duitsland wonen.

2. a) Het vaste toerekeningstijdvak (pauschale Anrechnungszeit) wordt uitsluitend vastgesteld op basis van de tijdvakken van Duitse verzekering.

b) Voor het in aanmerking nemen van de Duitse pensioentijdvakken voor de pensioenverzekering voor mijnwerkers is alleen de Duitse wetgeving van toepassing.

c) Voor het in aanmerking nemen van de Duitse vervangende tijdvakken (Ersatzzeiten) is alleen de Duitse wetgeving van toepassing.

3. Indien de toepassing van de verordening of van latere verordeningen inzake sociale zekerheid voor sommige ziekteverzekeringsinstellingen buitengewone lasten veroorzaakt, kunnen deze lasten geheel of gedeeltelijk worden gecompenseerd. Het federale verbond van plaatselijke algemene fondsen neemt als verbindingsorgaan (ziekteverzekering) een besluit over deze compensatie, in overleg met de andere centrale verbonden van ziekenfondsen. De nodige middelen voor de tenuitvoerlegging van de compensatie worden verkregen door heffingen op alle ziekteverzekeringsinstellingen, in verhouding tot het gemiddelde aantal leden tijdens het voorgaande jaar, met uitsluiting van de gepensioneerden.

4. Artikel 7 van boek VI van het sociaal wetboek is van toepassing op de onderdanen van andere Lid-Staten alsmede op staatlozen en vluchtelingen die op het grondgebied van andere Lid-Staten wonen, indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

Indien is voldaan aan de algemene voorwaarden kunnen vrijwillige bijdragen in het Duitse pensioenfonds worden gestort:

a) wanneer de belanghebbende zijn domicilie of zijn woonplaats heeft op het grondgebied van de Bondsrepubliek Duitsland;

b) wanneer de belanghebbende zijn domicilie of zijn woonplaats heeft op het grondgebied van een andere Lid-Staat en hij vroeger op enigerlei tijdstip verplicht of vrijwillig aangesloten is geweest bij de Duitse pensioenverzekering;

c) wanneer de belanghebbende, onderdaan van een andere Lid-Staat, zijn domicilie of zijn woonplaats heeft op het grondgebied van een derde Staat, hij gedurende ten minste zeztig maanden premies of bijdragen heeft betaald aan de Duitse pensioenverzekering of kon worden toegelaten tot de vrijwillige verzekering krachtens de voorheen geldende overgangsbepalingen en hij niet verplicht of vrijwillig verzekerd is krachtens de wetgeving van een andere Lid-Staat.

5. . . . . . .

6. . . . . . .

7. . . . . . .

8. . . . . . .

9. Wanneer de kosten voor verstrekkingen die Duitse organen van de woonplaats verlenen aan pensioentrekkers of hun gezinsleden die bij bevoegde organen van andere Lid-Staten verzekerd zijn, op grond van maandelijkse forfaitaire bedragen moeten worden verrekend, gelden deze kosten voor de financiële verevening tussen de organen van de Duitse ziekteverzekering voor pensioentrekkers als kosten voor verstrekkingen van de Duitse ziekteverzekering voor pensioentrekkers. De forfaitaire bedragen die door de bevoegde organen van andere Lid-Staten aan de Duitse organen van de woonplaats worden vergoed, gelden als inkomsten waarmede bij genoemde financiële verevening rekening moet worden gehouden.

10. Met betrekking tot zelfstandigen wordt het recht op werkloosheidssteun (Arbeitslosenhilfe) afhankelijk gesteld van de voorwaarde dat de betrokkene, alvorens zijn werkloosheid aan te melden, als hoofdwerkzaamheden werkzaamheden anders dan in loondienst heeft uitgeoefend gedurende ten minste één jaar op het grondgebied van de Bondsrepubliek Duitsland en deze niet slechts tijdelijk heeft beëindigd.

11. De tijdvakken van verzekering vervuld krachtens de wetgeving van een andere Lid-Staat, ingevolge een bijzonder stelsel van ouderdomsverzekering voor landbouwers of, bij gebreke daarvan, in deze hoedanigheid, ingevolge het algemeen stelsel, worden in aanmerking genomen om te voldoen aan de voorwaarde van de verzekeringsduur welke is gesteld voor de toelating tot de premiebetaling in de zin van artikel 27 van de Wet op de ouderdomsverzekering van landbouwers (Gesetz über die Alterssicherung der Landwirte - GAL) op voorwaarde dat:

a) de verklaring die de motieven voor de aansluiting bevat binnen de voorgeschreven termijn wordt ingediend, en

b) de betrokkene vóór het indienen van deze verklaring in laatste instantie op het grondgebied van de Bondsrepubliek Duitsland verplicht is geweest premie te betalen ingevolge het stelsel van ouderdomsverzekering voor landbouwers.

12. De tijdvakken van verplichte verzekering vervuld krachtens de wetgeving van een andere Lid-Staat, hetzij ingevolge een bijzonder stelsel voor ambachtslieden of, bij gebreke daarvan, ingevolge een bijzonder stelsel voor zelfstandigen of ingevolge het algemeen stelsel, worden in aanmerking genomen voor de vervulling van de 18 jaar verplichte verzekering welke zijn vereist voor de ontheffing van de verplichte aansluiting bij de pensioenverzekering van zelfstandige ambachtslieden.

13. Voor de toepassing van de Duitse wettelijke regeling betreffende de verplichte aansluiting van gepensioneerden bij het ziekteverzekeringsstelsel als bepaald in artikel 5, lid 1, punt 11, van boek V van het Sociaal Wetboek (Fünftes Buch Sozialgesetzbuch - SGB V) en artikel 56 van de Wet op de hervorming van de ziekteverzekering (Gesundheitsreformgesetz), worden tijdvakken van verzekering of van wonen, die krachtens de wettelijke regeling van een andere Lid-Staat zijn vervuld en gedurende welke de betrokkene aanspraak kon maken op verstrekkingen bij ziekte, voor zover nodig als krachtens de Duitse wettelijke regeling vervulde tijdvakken van verzekering in aanmerking genomen, voor zover zij niet samenvallen met krachtens die wettelijke regeling vervulde tijdvakken van verzekering.

14. Voor de toekenning van uitkeringen bedoeld in artikel 47, lid 1, van boek V van het Sociaal Wetboek (SGB V), artikel 200, lid 2, en artikel 561, lid 1, van de Duitse Wet op de sociale verzekering (Reichsversicherungsordnung - RVO), aan verzekerden die op het grondgebied van een andere Lid-Staat wonen, wordt het nettoloon, dat als basis voor de berekening van de uitkering geldt, door de Duitse verzekeringsorganen vastgesteld alsof deze verzekerden in de Bondsrepubliek Duitsland woonden.

15. Griekse leerkrachten die het statuut van ambtenaar bezitten en die op grond van het feit dat zij in Duitse scholen onderwijs hebben gegeven, premies hebben betaald aan de Duitse verplichte pensioenverzekering alsmede aan het Griekse bijzondere stelsel voor ambtenaren en die na 31 december 1978 niet meer door de Duitse verplichte verzekering waren gedekt, kunnen op aanvraag een terugbetaling ontvangen van deze verplichte premies overeenkomstig artikel 210 van boek VI van het wetboek. Verzoeken om terugbetaling moeten worden ingediend binnen één jaar na de inwerkingtreding van deze bepaling. De betrokkene kan ook zijn recht laten gelden binnen zes kalendermaanden na de datum waarop hij niet meer aan de verplichte verzekering onderworpen was.

Artikel 210, lid 6, van boek VI van het sociaal wetboek is enkel van toepassing ten aanzien van tijdvakken waarover verplichte premies voor de Duitse pensioenverzekering zijn betaald, naast de premies die aan het Griekse bijzondere stelsel voor ambtenaren zijn betaald, en met betrekking tot de gelijkgestelde tijdvakken die onmiddellijk volgen op tijdvakken waarover dergelijke verplichte premies zijn betaald.

16. . . . . . .

17. Voor de toekenning van prestaties aan personen die intensieve verzorging nodig hebben overeenkomstig het bepaalde in artikel 53 en volgende van boek V van het Sociaal Wetboek (SGB V), houdt het orgaan van de woonplaats in het kader van de ondersteuning die in de vorm van verstrekkingen wordt verleend, rekening met de tijdvakken van verzekering, van arbeid of van wonen vervuld overeenkomstig de wettelijke regeling van een andere Lid-Staat, alsof het hier ging om tijdvakken vervuld overeenkomstig de wettelijke regeling die dit orgaan toepast.

18. De rechthebbende op een pensioen of rente krachtens de Duitse wettelijke regeling en op een pensioen of rente krachtens de wettelijke regeling van een andere Lid-Staat, wordt voor de toepassing van artikel 27 van de verordening geacht recht te hebben op verstrekkingen wegens ziekte of moederschap, indien hij krachtens artikel 8, lid 1, punt 4, van boek V van het Sociaal Wetboek (SGB V) is vrijgesteld van deelname aan de verplichte ziekteverzekering (Krankenversicherung).

19. Een tijdvak van verzekering voor de opvoeding van kinderen overeenkomstig de Duitse wettelijke regeling is geldig, zelfs voor het tijdvak waarin de betrokken werknemer het desbetreffende kind in een andere Lid-Staat heeft opgevoed, voor zover deze werknemer zijn arbeid niet kan verrichten als gevolg van artikel 6, lid 1, van het Mutterschutzgesetz of ouderschapsverlof neemt overeenkomstig artikel 15 van het Bundeserziehungsgeldgesetz, en hij geen onbeduidend (geringfügig) werk in de zin van artikel 8 van boek IV van het Sociaal Wetboek (SGB IV) heeft verricht.

20. In gevallen waarin de bepalingen van de Duitse pensioenwet van 31 december 1991 van toepassing zijn, zijn de bepalingen van bijlage VI eveneens van toepassing in hun versie van 31 december 1991.

D. SPANJE

1. De in artikel 1, onder a), iv), van de verordening gestelde voorwaarde dat men al dan niet in loondienst werkzaam moet zijn geweest, of tevoren in het kader van een voor werknemers of zelfstandigen ingesteld stelsel van dezelfde Lid-Staat verplicht verzekerd moet zijn geweest tegen dezelfde gebeurtenis, kan niet worden tegengeworpen aan personen die overeenkomstig het bepaalde in het Koninklijk Decreet nr. 2805/1979 van 7 december 1979 vrijwillig zijn aangesloten bij het algemene stelsel van sociale zekerheid in hun hoedanigheid van ambtenaar of werknemer bij een internationale intergouvernementele organisatie.

2. Het bepaalde in Koninklijk Decreet nr. 2805/1979 van 7 december 1979 is van toepassing op de onderdanen van de Lid-Staten, alsmede op vluchtelingen en staatlozen:

a) wanneer zij hun woonplaats hebben op Spaans grondgebied, of

b) wanneer zij hun woonplaats op het grondgebied van een andere Lid-Staat hebben en tevoren op enigerlei tijdstip verplicht waren aangesloten bij het Spaanse stelsel van sociale zekerheid, of

c) wanneer zij hun woonplaats hebben op het grondgebied van een derde staat en gedurende ten minste 1 800 dagen bijdragen hebben betaald aan het Spaanse stelsel van sociale zekerheid en niet verplicht dan wel vrijwillig zijn verzekerd uit hoofde van de wettelijke regeling van een andere Lid-Staat.

3. Een werknemer of zelfstandige die verzekerd is geweest ingevolge de Spaanse wetgeving, wordt met het oog op de toepassing van titel III, hoofdstuk 3, van de verordening geacht op het tijdstip waarop de verzekerde gebeurtenis zich voordoet, ingevolge deze wet verzekerd te zijn, indien hij op bedoeld tijdstip ingevolge de wetgeving van een andere Lid-Staat verzekerd is, of, indien zulks niet het geval is, een uitkering krachtens de wetgeving van een andere Lid-Staat voor hetzelfde risico verschuldigd is. Laatstgenoemde voorwaarde wordt echter geacht te zijn vervuld in het in artikel 48, lid 1, bedoelde geval.

4. a) Op grond van artikel 47 van de verordening geschiedt de berekening van de Spaanse theoretische uitkering op basis van de werkelijke premies of bijdragen van de verzekerde gedurende de jaren onmiddellijk vooraf gaande aan de betaling van de laatste premie of bijdrage aan de Spaanse sociale zekerheid.

b) Het bedrag van het verkregen pensioen zal worden verhoogd met het bedrag van de verhogingen en aanpassingen, berekend voor de pensioenen van dezelfde aard voor elk jaar daarna en tot het jaar dat aan de intreding van de verzekerde gebeurtenis voorafgaat.

E. FRANKRIJK

1. a) De uitkering voor bejaarde werknemers alsmede de uitkering voor bejaarde zelfstandigen en de ouderdomsuitkering in de landbouw worden overeenkomstig de in de Franse wetgeving voor Franse werknemers gestelde voorwaarden, toegekend aan alle werknemers of zelfstandigen, die onderdaan zijn van de andere Lid-Staten en die, op het tijdstip waarop zij hun aanvraag indienen, op Frans grondgebied wonen.

b) Dit geldt eveneens voor vluchtelingen en staatlozen.

c) De bepalingen van de verordening laten onverlet de bepalingen van de Franse wetgeving krachtens welke voor het recht op de uitkering voor bejaarde werknemers alsmede voor de uitkering aan bejaarde zelfstandigen uitsluitend rekening wordt gehouden met de tijdvakken van arbeid in loondienst of daarmede gelijkgestelde arbeid of, al naar het geval, de tijdvakken van arbeid anders dan in loondienst, welke op het in Europa gelegen grondgebied of in de overzeese departementen (Guadeloupe, Guyana, Martinique en Réunion) van de Franse Republiek zijn vervuld.

2. De bijzondere uitkering en de voor cumulatie vatbare uitkering waarin bij de bijzondere wetgeving inzake de sociale zekerheid in de mijnen is voorzien worden alleen verleend aan de werknemers die in de Franse mijnen werken.

3. De Wet nr. 65-555 van 10 juli 1965 waarbij aan de Fransen die in het buitenland een beroep uitoefenen of uitgeoefend hebben, de bevoegdheid wordt verleend tot de vrijwillige ouderdomsverzekering toe te treden, wordt op de volgende voorwaarden op de onderdanen van de andere Lid-Staten toegepast:

- de uitoefening van de beroepswerkzaamheden op grond waarvan toetreding tot de Franse vrijwillige verzekering mogelijk is mag niet op Frans grondgebied of op het grondgebied van de Lid-Staat waarvan de werknemer of zelfstandige onderdaan is, plaatshebben of plaatsgehad hebben;

- de werknemer of zelfstandige moet op het tijdstip waarop hij verzoekt van de bij de wet toegekende bevoegdheid gebruik te mogen maken, aantonen dat hij of wel gedurende ten minste tien jaren, al dan niet onafgebroken, in Frankrijk heeft gewoond, of wel gedurende hetzelfde tijdvak verplicht of vrijwillig voortgezet aan de Franse wettelijke regeling onderworpen is geweest.

4. Degene die op grond van artikel 14, lid 1, of van artikel 14 bis, lid 1, van de verordening onderworpen is aan de Franse wettelijke regeling heeft voor de gezinsleden die hem op het grondgebied van de Lid-Staat waar hij beroepswerkzaamheden verricht vergezellen, recht op de volgende gezinsbijslagen:

a) de uitkering voor jeugdige kinderen tot de leeftijd van drie maanden;

b) de gezinsbijslagen toegekend krachtens artikel 73 van de verordening.

5. Het bevoegde orgaan houdt voor de berekening van het theoretische bedrag, bedoeld in artikel 46, lid 2, onder a), van de verordening, volgens de stelsels waarin de ouderdomspensioenen berekend worden op basis van pensioenpunten, voor ieder verzekeringsjaar dat vervuld werd volgens de wettelijke regeling van een andere Lid-Staat, rekening met een aantal pensioenpunten dat gelijk is aan het quotiënt van het aantal pensioenpunten verkregen krachtens de wettelijke regeling die het bevoegde orgaan toepast, en het aantal jaren dat overeenkomt met deze punten.

6. a) Grensarbeiders die op het grondgebied van een andere Lid-Staat dan Frankrijk in loondienst werkzaam zijn en in de Franse departementen Haut-Rhin, Bas-Rhin en Moselle wonen, hebben krachtens artikel 19 van de verordening op het grondgebied van de departementen recht op de verstrekkingen krachtens de plaatselijke regeling van Elzas-Lotharingen ingesteld bij de Decreten nr. 46-1428 van 12 juni 1946 en nr. 67-814 van 25 september 1967.

b) Deze bepalingen zijn van overeenkomstige toepassing op de rechthebbenden die onder artikel 25, leden 2 en 3, artikel 28 en artikel 29 van de verordening vallen.

7. Ongeacht de artikelen 73 en 74 van de verordening, worden de huisvestingstoelagen, de toelage voor kinderoppas thuis en de opvoedingstoeslag voor thuisblijvende ouders alleen toegekend aan de betrokkenen en hun gezinsleden die op het Franse grondgebied wonen.

8. Een werknemer die verzekerd is geweest ingevolge de Franse wet betreffende de weduwen- en weduwnaarsverzekering van de Franse algemene sociale-zekerheidsregeling of van de regeling voor werknemers in de landbouw, wordt met het oog op de toepassing van titel III, hoofdstuk 3, van de verordening geacht op het tijdstip waarop de verzekerde gebeurtenis zich voordoet de hoedanigheid van verzekerde ingevolge deze wet te bezitten, indien hij op bedoeld tijdstip ingevolge de wetgeving van een andere Lid-Staat als werknemer verzekerd is, of indien zulks niet het geval is, een nabestaandenuitkering krachtens de wetgeving betreffende werknemers van een andere Lid-Staat verschuldigd is. Laatstgenoemde voorwaarde wordt echter geacht te zijn vervuld in het in artikel 48, lid 1, bedoelde geval.

F. GRIEKENLAND

1. . . . . . .

2. Wet nr. 1469/84 betreffende vrijwillige aansluiting bij het pensioensverzekeringsstelsel voor Griekse onderdanen en vreemdelingen van Griekse herkomst is overeenkomstig het bepaalde in de tweede alinea van toepassing op onderdanen van andere Lid-Staten, staatlozen en vluchtelingen die op het grondgebied van een Lid-Staat wonen.

Voor zover aan de andere voorwaarden van genoemde wet is voldaan, kunnen premies worden betaald:

a) wanneer de betrokkene zijn domicilie heeft of woont op het grondgebied van een Lid-Staat en in het verleden bovendien verplicht aangesloten is geweest bij het Griekse pensioensverzekeringsstelsel; of

b) ongeacht de plaats van domicilie of woonplaats wanneer de betrokkene in het verleden ofwel met of zonder onderbreking gedurende tien jaar in Griekenland heeft gewoond ofwel gedurende een periode van 1 500 dagen verplicht of vrijwillig bij het Griekse stelsel aangesloten is geweest.

3. In afwijking van de bepalingen ter zake van de door het OGA toegepaste wettelijke regeling worden tijdvakken van pensioenuitkeringen wegens arbeidsongevallen of beroepsziekten ingevolge de wettelijke regeling van een Lid-Staat, die voorziet in een bijzondere tak van verzekering voor deze risico's, voor zover zij samenvallen met in Griekenland vervulde tijdvakken van werkzaamheden in de landbouw, aangemerkt als tijdvakken van verzekering ingevolge de door het OGA toegepaste wettelijke regeling, in overeenstemming met de definitie in artikel 1, onder r), van de verordening.

4. In het kader van de Griekse wetgeving is toepassing van artikel 49, lid 2, van de verordening afhankelijk van de voorwaarde dat de nieuwe berekening als bedoeld in genoemd artikel de betrokkene niet benadeelt.

5. Wanneer de regels van de Griekse aanvullende pensioenfondsen ("åðéêïõñéêÜ ôáìåßá") de mogelijkheid bieden om de bij de Griekse hoofdverzekeringsorganen ("êýñéáò áóöÜëéóçò") vervulde tijdvakken van verplichte ouderdomsverzekering te erkennen, worden deze regels ook toegepast en aanzien van de tijdvakken van verplichte ouderdomsverzekering die vervuld zijn uit hoofde van de wettelijke regeling die in een andere Lid-Staat van toepassing is en die valt onder die materiële werkingssfeer van de verordening.

6. Werknemers die tot 31 december 1992 onderworpen waren aan een verplichte verzekering van een andere Lid-Staat en die voor de eerste maal na 1 januari 1993 onder de Griekse verplichte verzekering (hoofdverzekering) vielen, worden als "oude verzekerden" beschouwd in de zin van de bepalingen van wet nr. 2084/92.

G. IERLAND

1. Indien zij hun woon- of verblijfplaats in Ierland hebben, ontvangen de werknemers of zelfstandigen, de werklozen, de aanvragers van en rechthebbenden op pensioenen of rente, alsmede hun gezinsleden, bedoeld in artikel 19, lid 1, artikel 22, leden 1 en 3, artikel 25, leden 1 en 3, artikel 26, lid 1, en de artikelen 28 bis, 29 en 31 van de verordening, gratis alle medische verzorging waarin de Ierse wettelijke regeling voorziet wanneer de kosten van deze verstrekkingen voor rekening van het orgaan van een andere Lid-Staat dan Ierland komen.

2. De gezinsleden van een aan de wettelijke regeling van een andere Lid-Staat dan Ierland onderworpen werknemer of zelfstandige, die voldoet aan de voorwaarden welke door deze wettelijke regeling voor het recht op verstrekkingen worden gesteld, zo nodig mede gelet op artikel 18 van de verordening, ontvangen, wanneer zij in Ierland wonen, gratis alle medische verzorging waarin de Ierse wettelijke regeling voorziet.

De aldus verleende verstrekkingen komen voor rekening van het orgaan waarbij de werknemer of zelfstandige is aangesloten.

Wanneer echter de echtgenoot van de werknemer of zelfstandige of de persoon die het toezicht over de kinderen heeft, in Ierland beroepswerkzaamheden verricht, blijven de aan de gezinsleden verleende verstrekkingen voor rekening van het Ierse orgaan voor zover het recht op genoemde verstrekkingen alleen op grond van de Ierse wettelijke regeling bestaat.

3. Wanneer een aan de Ierse wetgeving onderworpen werknemer door een ongeval wordt getroffen nadat hij het grondgebied van een Lid-Staat heeft verlaten om, gedurende zijn arbeid, naar het grondgebied van een andere Lid-Staat te gaan, maar aldaar nog niet is aangekomen, wordt zijn recht op prestaties uit hoofde van dit ongeval als volgt vastgesteld:

a) alsof dit ongeval zich heeft voorgedaan op het Ierse grondgebied, en

b) zonder bij het bepalen of hij uit hoofde van zijn arbeid onder deze wetgeving verzekerd was, rekening te houden met zijn afwezigheid van het Ierse grondgebied.

4. . . . . . .

5. Voor de berekening van het loon met het oog op de toekenning van de aan het loon gerelateerde, variabele uitkering, zoals deze in de Ierse wetgeving bij toekenning van uitkeringen wegens werkloosheid is voorzien, wordt, in afwijking van artikel 23, lid 1, en artikel 68, lid 1, van de verordening, aan de werknemer voor iedere werkweek waarin hij, gedurende het fiscale referentiedienstjaar (inkomstenbelasting), in de hoedanigheid van werknemer onder de wettelijke regeling van een andere Lid-Staat heeft gewerkt, een bedrag toegerekend dat gelijk is aan het gemiddelde weekloon dat mannelijke respectievelijk vrouwelijke werknemers gedurende dat dienstjaar hebben genoten.

6. Voor de toepassing van artikel 40, lid 3, onder a), ii), wordt alleen rekening gehouden met de tijdvakken gedurende welke de werknemer of zelfstandige arbeidsongeschikt was in de zin van de Ierse wettelijke regeling.

7. Voor de toepassing van artikel 44, lid 2, wordt de werknemer geacht uitdrukkelijk te hebben verzocht om uitstel van de vaststelling van het ouderdomspensioen waarop hij krachtens de Ierse wettelijke regeling recht heeft wanneer hij niet daadwerkelijk met pensioen is gegaan en dit als voorwaarde voor de verkrijging van het ouderdomspensioen wordt gesteld.

8. . . . . . .

9. Een werkloze die naar Ierland terugkeert na het verstrijken van de periode van drie maanden waarin hij op grond van artikel 69, lid 1, van de verordening een werkloosheidsuitkering is blijven ontvangen krachtens de Ierse wetgeving, kan ondanks het bepaalde in artikel 69, lid 2, aanspraak op een werkloosheidsuitkering maken als hij voldoet aan de in de genoemde wetgeving gestelde voorwaarden.

10. Een periode van onderwerping aan de Ierse wettelijke regeling overeenkomstig artikel 13, lid 2, onder f), van de verordening:

i) mag krachtens deze bepaling niet worden toegerekend als tijdvak van onderwerping aan de Ierse wettelijke regeling voor de toepassing van titel III van de verordening;

ii) betekent niet dat Ierland mag worden aangemerkt als de Staat die bevoegd is voor de toekenning van de in artikel 18 of artikel 38 of artikel 39, lid 1, van de verordening bedoelde prestaties.

H. ITALIË

Geen.

I. LUXEMBURG

1. In afwijking van artikel 94, lid 2, van de verordening, worden de tijdvakken van verzekering of daarmee gelijkgestelde tijdvakken welke vóór 1 januari 1946 of een bij een bilateraal verdrag vastgestelde eerdere datum door een werknemer of een zelfstandige onder de Luxemburgse wettelijke regeling inzake de invaliditeits-, ouderdoms- of overlijdensverzekering zijn vervuld, voor de toepassing van deze wettelijke regeling slechts in aanmerking genomen, voor zover de betrokkene aantoont na de berekeningsdatum zes maanden krachtens het Luxemburgse stelsel verzekerd te zijn geweest. Indien verscheidene bilaterale verdragen van toepassing zijn, worden de tijdvakken van verzekering of daarmee gelijkgestelde tijdvakken van de vroegste datum af in aanmerking genomen.

2. Voor de toekenning van het vaste deel van de Luxemburgse pensioenen, worden de tijdvakken van verzekering welke onder de Luxemburgse wettelijke regeling zijn vervuld door werknemers of zelfstandigen die niet op Luxemburgs grondgebied wonen, met ingang van 1 oktober 1972 gelijkgesteld met tijdvakken van wonen.

3. Artikel 22, lid 2, tweede alinea, van de verordening laat onverlet de bepalingen van de Luxemburgse wet krachtens welke de toestemming van het ziekenfonds voor een behandeling in het buitenland niet kan worden geweigerd wanneer de desbetreffende behandeling niet kan worden gegeven in het Groothertogdom.

4. Met het oog op de verrekening van het tijdvak van verzekering, als bedoeld in artikel 171, lid 7, van de Wet op de sociale verzekeringen (Code des assurances sociales), neemt het Luxemburgse orgaan de door de betrokkene overeenkomstig de wettelijke regeling van een andere Lid-Staat vervulde tijdvakken van verzekering in aanmerking, alsof het gaat om tijdvakken die zijn vervuld onder de wettelijke regeling die het orgaan toepast. De toepassing van de voorgaande bepaling geschiedt onder de voorwaarde dat de betrokkene het laatst tijdvakken van verzekering heeft vervuld krachtens de wettelijke regeling van Luxemburg.

J. NEDERLAND

1. Ziektekostenverzekering

a) Wat betreft het recht op verstrekkingen krachtens de Nederlandse wetgeving, wordt voor de toepassing van hoofdstuk 1 van titel III onder rechthebbende op verstrekkingen verstaan degene die verzekerd dan wel medeverzekerd is krachtens de in de Ziekenfondswet geregelde verzekering.

b) . . . . . .

c) Voor de toepassing van de artikelen 27 tot en met 34 van de verordening worden met pensioenen, verschuldigd krachtens de wettelijke regelingen genoemd onder b), (invaliditeit) respectievelijk c) (ouderdom) van de verklaring van het Koninkrijk der Nederlanden als bedoeld in artikel 5 van de verordening, gelijkgesteld:

- pensioenen ingevolge de Wet van 6 januari 1966 (Staatsblad 6) houdende nieuwe regeling van de pensioenen van de burgerlijke ambtenaren en hun nabestaanden (Algemene burgerlijke pensioenwet);

- pensioenen ingevolge de Wet van 6 oktober 1966 (Staatsblad 445) houdende nieuwe regeling van de pensioenen van militairen en hun nabestaanden (Algemene militaire pensioenwet);

- pensioenen ingevolge de Wet van 15 februari 1967 (Staatsblad 138) houdende nieuwe regeling van de pensioenen van de personeelsleden van de NV Nederlandse Spoorwegen en hun nabestaanden (Spoorwegpensioenwet);

- pensioenen ingevolge het Reglement dienstvoorwaarden Nederlandse Spoorwegen (RDV 1964 NS);

- uitkeringen die bij pensionering vóór de leeftijd van 65 jaar worden verstrekt ingevolge een pensioenregeling die de verzorging van de werknemers en gewezen werknemers bij ouderdom ten doel heeft, of een uitkering ter zake van vervroegde uittreding uit het arbeidsproces ingevolge een van rijkswege dan wel bij of krachtens collectieve arbeidsovereenkomst vastgestelde regeling ter zake van vervroegde uittreding uit het arbeidsproces of een door de Ziekenfondsraad aan te wijzen regeling.

d) De in Nederland wonende gezinsleden bedoeld in artikel 19, lid 2, en de werknemer of zelfstandige en zijn gezinsleden bedoeld in artikel 22, lid 1, onder b), en lid 3 in verbinding met lid 1, onder b), en in de artikelen 25 en 26, die recht hebben op verstrekkingen krachtens de wetgeving van een andere Lid-Staat, zijn niet verzekerd ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.

2. Toepassing van de Nederlandse Algemene Ouderdomswet (AOW)

a) De korting als bedoeld in artikel 13, lid 1, van de Algemene Ouderdomswet wordt niet toegepast voor kalenderjaren of delen van kalenderjaren welke voor 1 januari 1957 zijn gelegen en gedurende welke de rechthebbende die niet voldoet aan de voorwaarden op grond waarvan deze jaren kunnen worden gelijkgesteld met tijdvakken van verzekering, tussen zijn 15e en 65e jaar in Nederland heeft gewoond of gedurende welke hij, op het grondgebied van een andere Lid-Staat wonende, in Nederland arbeid heeft verricht in dienst van een in Nederland gevestigde werkgever.

In afwijking van artikel 7 van de Algemene Ouderdomswet komt voor de gelijkstelling ook in aanmerking de rechthebbende die uitsluitend vóór 1 januari 1957 overeenkomstig de bovenvermelde bepalingen in Nederland heeft gewoond of gewerkt.

b) De korting bedoeld in artikel 13, lid 1, van de Algemene Ouderdomswet wordt niet toegepast voor kalenderjaren of delen van kalenderjaren welke vóór 2 augustus 1989 zijn gelegen en gedurende welke een gehuwde of gehuwd geweest zijnde persoon tussen zijn/haar 15e en 65e jaar, wonende op het grondgebied van een andere Lid-Staat dan Nederland niet ingevolge genoemde wet verzekerd was, voor zover het kalenderjaren of delen van kalenderjaren betreft die samenvallen met verzekeringstijdvakken die door zijn/haar huwelijkspartner krachtens bedoelde wet zijn vervuld en gedurende welke tijdvakken zij met elkaar waren gehuwd, dan wel met kalenderjaren of delen van kalenderjaren die krachtens het bepaalde onder a) in aanmerking moeten worden genomen.

De hierboven bedoelde persoon wordt in afwijking van het bepaalde in artikel 7 van de Algemene Ouderdomswet als rechthebbende aangemerkt.

c) De korting bedoeld in artikel 13, lid 2, van de Algemene Ouderdomswet wordt niet toegepast voor kalenderjaren of delen van kalenderjaren welke vóór 1 januari 1957 zijn gelegen en gedurende welke de huwelijkspartner van de rechthebbende, die niet voldoet aan de voorwaarden op grond waarvan deze jaren met tijdvakken van verzekering kunnen worden gelijkgesteld, tussen zijn/haar 15e en 65e jaar in Nederland heeft gewoond of gedurende welke hij/zij, op het grondgebied van een andere Lid-Staat wonende, in dienst van een in Nederland gevestigde werkgever in Nederland arbeid heeft verricht.

d) De korting als bedoeld in artikel 13, lid 2, van de Algemene Ouderdomswet wordt evenmin toegepast voor kalenderjaren of delen van kalenderjaren welke vóór 2 augustus 1989 zijn gelegen en gedurende welke de huwelijkspartner van de rechthebbende tussen zijn/haar 15e en 65e jaar in een andere Lid-Staat dan Nederland heeft gewoond en niet ingevolge genoemde wet verzekerd was, voor zover het kalenderjaren of delen van kalenderjaren betreft, die samenvallen met verzekeringstijdvakken die door rechthebbende krachtens bedoelde wet zijn vervuld en gedurende welke tijdvakken zij met elkaar waren gehuwd, dan wel met kalenderjaren of delen van kalenderjaren die krachtens het bepaalde onder a) in aanmerking moeten worden genomen.

e) Het bepaalde onder a), b), c) en d) geldt alleen indien de rechthebbende na het bereiken van de 59-jarige leeftijd gedurende zes jaren op het grondgebied van een of meer Lid-Staten heeft gewoond en zolang hij op het grondgebied van één dezer Lid-Staten woont.

f) In afwijking van artikel 45, lid 1, van de Algemene Ouderdomswet en artikel 47, lid 1, van de Algemene Weduwen- en Wezenwet bestaat voor de in een andere Lid-Staat dan Nederland wonende huwelijkspartner van een krachtens genoemde wetten verplicht verzekerde werknemer of zelfstandige de mogelijkheid om zich ingevolge die wetten vrijwillig te verzekeren, echter uitsluitend over tijdvakken welke na 2 augustus 1989 zijn gelegen en gedurende welke de werknemer of zelfstandige krachtens genoemde wetten verplicht verzekerd is/is geweest. Deze mogelijkheid vervalt met ingang van de dag waarop de verplichte verzekering van de werknemer of zelfstandige eindigt.

Bedoelde mogelijkheid vervalt evenwel niet wanneer de verplichte verzekering van de werknemer of zelfstandige geëindigd is ten gevolge van diens overlijden en aan zijn weduwe uitsluitend een pensioen ingevolge de Algemene Weduwen- en Wezenwet is toegekend.

De mogelijkheid om vrijwillig verzekerd te blijven, eindigt in ieder geval op de dag waarop de leeftijd van 65 jaar wordt bereikt.

De voor bedoelde vrijwillige verzekering te betalen premie wordt voor de huwelijkspartner van een werknemer of zelfstandige die verplicht verzekerd is ingevolge de Algemene Ouderdomswet en de Algemene Weduwen- en Wezenwet, vastgesteld overeenkomstig de bepalingen voor de vaststelling van de premie voor de verplichte verzekering ingevolge deze wetten, met dien verstande dat zijn/haar inkomen wordt geacht in Nederland te zijn genoten.

Voor de huwelijkspartner van een werknemer of zelfstandige die op of na 2 augustus 1989 verplicht verzekerd is geworden, wordt de premie vastgesteld overeenkomstig de bepalingen voor de vaststelling van de premie voor de vrijwillige verzekering ingevolge de Algemene Ouderdomswet en de Algemene Weduwen- en Wezenwet.

g) Van de onder f) bedoelde mogelijkheid kan slechts gebruik worden gemaakt indien de huwelijkspartner van de werknemer of zelfstandige uiterlijk één jaar na de aanvang van diens verplichte verzekering aan de Sociale Verzekeringsbank te kennen geeft aan de vrijwillige verzekering te willen deelnemen.

Voor huwelijkspartners van werknemers of zelfstandigen die op 2 augustus 1989 of direct voorafgaande aan die datum verplicht verzekerd waren, vangt de termijn van één jaar aan op 2 augustus 1989.

Van de onder f), vierde alinea, bedoelde mogelijkheid kan geen gebruik worden gemaakt door de niet in Nederland wonende huwelijkspartner van de werknemer of zelfstandige op wie artikel 14, lid 1, artikel 14 bis, lid 1, dan wel artikel 17 van de verordening van toepassing is, indien deze huwelijkspartner overeenkomstig de bepalingen van de Nederlandse wetgeving alleen reeds recht heeft of recht heeft gehad op toelating tot de vrijwillige verzekering.

h) Het bepaalde onder a), b), c), d) en f) geldt niet voor tijdvakken welke samenvallen met die welke in aanmerking kunnen worden genomen bij de berekening van pensioenrechten ingevolge de ouderdomspensioenregeling van een andere Lid-Staat dan Nederland en evenmin voor tijdvakken gedurende welke de betrokkene ingevolge een dergelijke regeling een pensioen ontving.

i) Voor de toepassing van artikel 46, lid 2, van de verordening worden als vervulde tijdvakken van verzekering uitsluitend beschouwd de na het bereiken van de leeftijd van vijftien jaar overeenkomstig de Algemene Ouderdomswet (AOW) vervulde tijdvakken van verzekering.

3. a) Een werknemer of zelfstandige die verzekerd is geweest ingevolge de Algemene Weduwen- en Wezenwet wordt met het oog op de toepassing van titel III, hoofdstuk 3, van de verordening geacht op het tijdstip waarop de verzekerde gebeurtenis zich voordoet ingevolge deze wet verzekerd te zijn, indien hij ingevolge de wetgeving van een andere Lid-Staat wegens hetzelfde risico verzekerd is, of indien zulks niet het geval is, een nabestaandenuitkering krachtens de wetgeving van een andere Lid-Staat verschuldigd is. Laatstgenoemde voorwaarde wordt echter geacht te zijn vervuld in het in artikel 48, lid 1, bedoelde geval.

b) Indien een weduwe op grond van het bepaalde onder a) recht heeft op een weduwenpensioen ingevolge de Algemene Weduwen- en Wezenwet wordt dit pensioen berekend overeenkomstig artikel 46, lid 2, van de verordening.

Voor de toepassing van deze bepalingen worden eveneens als onder de Nederlandse wetgeving vervulde verzekeringstijdvakken aangemerkt tijdvakken gelegen vóór 1 oktober 1959 gedurende welke de werknemer of zelfstandige na het bereiken van de vijftienjarige leeftijd op Nederlands grondgebied heeft gewoond of gedurende welke hij, op het grondgebied van een andere Lid-Staat wonende, in Nederland arbeid heeft verricht in dienst van een in Nederland gevestigde werkgever.

c) De krachtens het bepaalde onder b) in aanmerking te nemen tijdvakken welke samenvallen met tijdvakken van verzekering, vervuld krachtens de wetgeving van een andere Lid-Staat inzake pensioenen of renten voor nagelaten betrekkingen, worden buiten beschouwing gelaten.

d) Voor de toepassing van artikel 46, lid 2, van de verordening worden als vervulde tijdvakken van verzekering uitsluitend beschouwd de na het bereiken van de leeftijd van vijftien jaar overeenkomstig de Algemene Weduwen- en Wezenwet (AWW) vervulde tijdvakken van verzekering.

4. a) Een werknemer of zelfstandige die verzekerd is geweest ingevolge de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) van 11 december 1975 en/of de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) van 18 februari 1966 wordt met het oog op de toepassing van titel III, hoofdstuk 3, van de verordening geacht op het tijdstip waarop de verzekerde gebeurtenis zich voordoet ingevolge deze wetten verzekerd te zijn, indien hij ingevolge de wetgeving van een andere Lid-Staat wegens hetzelfde risico verzekerd is, of, indien zulks niet het geval is, een uitkering krachtens de wetgeving van een andere Lid-Staat wegens hetzelfde risico verschuldigd is. Laatstgenoemde voorwaarde wordt echter geacht te zijn vervuld in het in artikel 48, lid 1, bedoelde geval.

b) Indien een belanghebbende met toepassing van het bepaalde onder a) aanspraak kan maken op een Nederlandse arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt zijn uitkeringsbedrag berekend volgens artikel 46, lid 2, van de verordening,

i) wanneer hij bij het ontstaan van de arbeidsongeschiktheid als werknemer in de zin van artikel 1, onder a), van de verordening wegens hetzelfde risico verzekerd was ingevolgde de wetgeving inzake invaliditeitsverzekering van een andere Lid-Staat, overeenkomstig de bepalingen van en op de voorwaarden gesteld in de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) van 18 februari 1966;

ii) wanneer hij bij het ontstaan van de arbeidsongeschiktheid

- hetzij anders dan als werknemer in de zin van artikel 1, onder a), van de verordening wegens hetzelfde risico verzekerd was ingevolge de wetgeving van een andere Lid-Staat;

- hetzij wegens hetzelfde risico niet verzekerd was ingevolge de wetgeving van een andere Lid-Staat, maar krachtens die wetgeving recht op uitkering kan doen gelden,

overeenkomstig de bepalingen van en op de voorwaarde gesteld in de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) van 11 december 1975.

Indien het met toepassing van het bepaalde onder i) berekende uitkeringsbedrag lager is dan het met toepassing van het bepaalde onder ii) berekende uitkeringsbedrag, wordt dit laatste bedrag toegekend.

c) De Nederlandse organen zullen zowel voor de berekening van de uitkeringen overeenkomstig de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) van 18 februari 1966 als voor de berekening van de uitkeringen overeenkomstig de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) van 11 december 1975 de volgende tijdvakken in aanmerking nemen:

- de tijdvakken van arbeid in loondienst en de daarmee gelijkgestelde tijdvakken welke vóór 1 juli 1967 in Nederland zijn vervuld;

- de tijdvakken van verzekering, vervuld krachtens de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) van 18 februari 1966;

- de tijdvakken van verzekering door de betrokkene vervuld na het bereiken van de vijftienjarige leeftijd krachtens de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) van 11 december 1975, voor zover zij niet samenvallen met de tijdvakken van verzekering, vervuld krachtens de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) van 18 februari 1966.

d) Bij de vaststelling van de Nederlandse invaliditeitsuitkering met toepassing van artikel 40, lid 1, van de verordening wordt door de Nederlandse organen geen rekening gehouden met de eventueel krachtens de Toeslagenwet aan de uitkeringsgerechtigde toe te kennen toeslag. Het recht op deze toeslag en de hoogte ervan worden uitsluitend vastgesteld op grond van de bepalingen van de Toeslagenwet.

5. Toepassing van de Nederlandse Algemene Kinderbijslagwet

a) Een werknemer of zelfstandige op wie, in de loop van een kalenderkwartaal, de Nederlandse Algemene Kinderbijslagwet van toepassing wordt en die op de eerste dag van dit kwartaal aan de wetgeving inzake gezinsbijslagen van een andere Lid-Staat onderworpen was, wordt geacht op deze dag verzekerd te zijn ingevolge de Nederlandse wet.

b) Het bedrag van de kinderbijslag waarop diegene die op grond van het bepaalde onder a) geacht wordt verzekerd te zijn ingevolge de Nederlandse Algemene Kinderbijslagwet, aanspraak kan maken, wordt vastgesteld op de wijze welke in de in artikel 98 van de verordening bedoelde toepassingsverordening is geregeld.

6. Toepassing van enige overgangsbepalingen

Bij de beoordeling van het recht op uitkeringen op grond van de overgangsbepalingen van de Algemene Ouderdomswet (artikel 46), de algemene Weduwen- en Wezenwet en de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet blijft artikel 45, lid 1, buiten toepassing.

K. OOSTENRIJK

1. Voor de toepassing van Hoofdstuk 1 van Titel III van de verordening wordt iemand die een amtenarenpensioen ontvangt, als een pensioengerechtigde beschouwd.

2. Voor de toepassing van artikel 46, lid 2, van de verordening blijven verhogingen voor aanvullende-verzekeringspremies en de aanvullende uitkering voor mijnwerkers krachtens de Oostenrijkse wetgeving buiten beschouwing. In deze gevallen wordt het overeenkomstig artikel 46, lid 2, van de verordening berekende bedrag vermeerderd met de verhogingen voor aanvullende-verzekeringspremies en de aanvullende uitkering voor mijnwerkers.

3. Voor de toepassing van artikel 46, lid 2, van de verordening wordt bij de toepassing van de Oostenrijkse wetgeving de peildatum voor een pensioen (Stichtag) beschouwd als het tijdstip waarop de verzekerde gebeurtenis zich voordoet.

4. De toepassing van de bepaling van de verordening mogen voor personen die in hun sociale-zekerheidssituatie om politieke of godsdienstige redenen of om redenen die verband houden met hun afkomst, nadeel ondervonden hebben, geen vermindering van het recht op prestaties uit hoofde van de Oostenrijkse wetgeving tot gevolg hebben.

L. PORTUGAL

Openbare ambtenaren, in actieve dienst of gepensioneerd, alsmede hun gezinsleden die onder een bijzonder stelsel inzake medische verzorging vallen, hebben recht op de verstrekkingen bij ziekte en moederschap wanneer deze dringend noodzakelijk zijn tijdens een verblijf op het grondgebied van een andere Lid-Staat of wanneer zij zich met de voorafgaande toestemming van het Portugese bevoegde orgaan naar het grondgebied van die andere Lid-Staat begeven teneinde aldaar een voor hun gezondheidstoestand passende behandeling te ondergaan, overeenkomstig de modaliteiten van artikel 22, lid 1, onder a) en c), lid 2, tweede zin, en lid 3, en artikel 31, onder a), van de verordening, onder dezelfde voorwaarden als werknemers en zelfstandigen die door het algemeen stelsel van sociale zekerheid zijn gedekt.

M. FINLAND

1. Teneinde vast te stellen of het tijdvak tussen het intreden van de pensioengebeurtenis en de pensioengerechtigde leeftijd (toekomstige periode) moet worden meegeteld voor de berekening van het Finse werknemerspensioen, worden de tijdvakken van verzekering of wonen, vervuld krachtens de wetgeving van een andere Lid-Staat waarop deze verordening van toepassing is, in aanmerking genomen voor de voorwaarde dat men zijn woonplaats in Finland moet hebben.

2. Indien de werkzaamheid in loondienst of als zelfstandige in Finland is beëindigd en de gebeurtenis intreedt tijdens een werkzaamheid in loondienst of als zelfstandige in een andere Lid-Staat waarop deze verordening van toepassing is, en indien het pensioen volgens de Finse werknemerspensioenregeling niet langer het tijdvak tussen de gebeurtenis en de pensioengerechtigde leeftijd (toekomstige periode) omvat, worden de tijdvakken van verzekering, vervuld krachtens de wetgeving van een andere Staat waarop deze verordening van toepassing is, in aanmerking genomen voor de voorwaarde inzake de toekomstige periode alsof het verzekering in Finland gold.

3. Indien een Fins orgaan krachtens de Finse wetgeving een toeslag verschuldigd is vanwege vertraging bij de behandeling van een verzoek om prestaties, wordt een verzoek dat is ingediend bij een orgaan van een andere Lid-Staat waarop deze verordening van toepassing is, voor de toepassing van de bepalingen van de Finse wetgeving met betrekking tot een dergelijke toeslag geacht te zijn ingediend op de datum waarop dat verzoek samen met alle bijlagen het bevoegd orgaan in Finland bereikt.

N. ZWEDEN

1. Bij de toepassing van artikel 18, lid 1, voor de vaststelling van iemands recht op een ouderschapsprestatie worden de tijdvakken van verzekering die zijn vervuld krachtens de wetgeving van een andere Staat waarop de verordening van toepassing is dan Zweden beschouwd als zijnde gebaseerd op dezelfde gemiddelde verdiensten als de Zweedse tijdvakken van verzekering waarbij zij worden samengeteld.

2. De bepalingen van de verordening met betrekking tot de samentelling van tijdvakken van verzekering of wonen zijn niet van toepassing op de overgangsregeling van de Zweedse wetgeving inzake het recht op een gunstigere berekening van basispensioenen voor personen die gedurende een bepaalde periode voorafgaande aan de datum van de aanvraag in Zweden woonachtig zijn.

3. Voor de vaststelling van het recht op een invaliditeits- of overlevingspensioen dat gedeeltelijk gebaseerd is op toekomstige fictieve tijdvakken van verzekering wordt iemand geacht aan de verzekerings- en inkomensvoorwaarden van de Zweedse wetgeving te voldoen als hij als werknemer of als zelfstandige valt onder een regeling gebaseerd op verzekering of op wonen, van een andere Lid-Staat waarop deze verordening van toepassing is.

4. De jaren gedurende welke voor kleine kinderen is gezorgd, worden volgens de verplichte voorwaarden van de Zweedse wetgeving beschouwd als tijdvakken van verzekering voor een aanvullend pensioen, zelfs als het kind en de belanghebbende woonachtig zijn in een andere Staat waarop deze verordening van toepassing is, mits degene die voor het kind zorgt, met ouderschapsverlof is krachtens het bepaalde in de Wet inzake het recht op verlof voor het grootbrengen van kinderen.

O. VERENIGD KONINKRIJK

1. Wanneer iemand gewoonlijk op het grondgebied van Gibraltar woont, of sinds zijn laatste aankomst op dit grondgebied onder de wetgeving van Gibraltar verplicht was als werknemer bijdragen te storten en hij, wegens arbeidsongeschiktheid, moederschap of werkloosheid verzoekt te worden vrijgesteld van de betaling van bijdragen voor een zekere periode, en voor deze periode bijdragen op zijn rekening worden gebracht, wordt ieder tijdvak gedurende hetwelk hij werkzaam was op het grondgebied van een andere Lid-Staat dan het Verenigd Koninkrijk met het oog op dit verzoek, aangemerkt als een tijdvak gedurende hetwelk hij op het grondgebied van Gibraltar werkzaam was en waarvoor hij overeenkomstig de wetgeving van Gibraltar bijdragen als werknemer heeft gestort.

2. Wanneer een persoon overeenkomstig de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk recht op ouderdomspensioen heeft

a) indien de premies van de voormalige echtgeno(o)t(e) als eigen premies van de betrokkene worden aangemerkt, of

b) indien de premievoorwaarden door de echtgeno(o)t(e) of door de voormalige echtgeno(o)t(e) van de betrokkene zijn vervuld,

dan zijn voor de vaststelling van de krachtens de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk vast te stellen aanspraken de bepalingen van titel III, hoofdstuk 3, van de verordening van toepassing, mits de echtgeno(o)t(e) of de voormalige echtgeno(o)t(e) in beide gevallen in loondienst of anders dan in loondienst onderworpen is of was aan de wetgeving van twee of meer Lid-Staten; in dat geval worden verwijzingen in genoemd hoofdstuk 2 naar "tijdvakken van verzekering" aangemerkt als verwijzingen naar tijdvakken van verzekering vervuld door:

i) de echtgeno(o)t(e) of voormalige echtgeno(o)t(e), indien de aanvraag is ingediend door een gehuwde vrouw, een weduwnaar of een persoon van wie het huwelijk op andere wijze is beëindigd dan door het overlijden van de echtgeno(o)t(e); of

ii) de voormalige echtgeno(o)t(e), indien de aanvraag is ingediend door een weduwe die onmiddellijk vóór het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd geen uitkering voor nagelaten betrekkingen ontving of die alleen een aan de leeftijd gekoppeld weduwenpensioen ontvangt berekend op grond van artikel 46, lid 2, van de verordening.

3. a) Wanneer op grond van artikel 71, lid 1, onder a), ii), of onder b), ii), van de verordening een persoon een werkloosheidsuitkering krachtens de wettelijke, regeling van het Verenigd Koninkrijk ontvangt, worden voor het voldoen aan de door de wettelijke regeling van het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot het recht op uitkeringen voor kinderen (child benefit) gestelde voorwaarden inzake een tijdvak van aanwezigheid in Groot-Brittannië of, voor zover van toepassing, in Noord-Ierland de door die persoon krachtens de wettelijke regeling van een andere Lid-Staat vervulde tijdvakken van verzekering, van arbeid of van werkzaamheden anders dan in loondienst, beschouwd als tijdvakken van aanwezigheid in Groot-Brittannië of, voor zover van toepassing, in Noord-Ierland.

b) Wanneer de wettelijke regeling van het Verenigd Koninkrijk op grond van titel II van de verordening, met uitzondering van artikel 13, lid 2, onder f), daarvan, van toepassing is op een werknemer of zelfstandige die niet voldoet aan de door de wettelijke regeling van het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot het recht op uitkeringen voor kinderen (child benefit) vereiste voorwaarde inzake:

i) aanwezigheid in Groot-Brittannië of, voor zover van toepassing, in Noord-Ierland, zal hij voor het voldoen aan deze voorwaarde worden behandeld alsof hij aldaar aanwezig was;

ii) een tijdvak van aanwezigheid in Groot-Brittannië of, voor zover van toepassing, in Noord-Ierland, worden voor het voldoen aan deze voorwaarde de door die werknemer krachtens de wettelijke regeling van een andere Lid-Staat vervulde tijdvakken van verzekering, van arbeid of van werkzaamheden anders dan in loondienst beschouwd als tijdvak van aanwezigheid in Groot-Brittannië of, voor zover van toepassing, in Noord-Ierland.

c) Ten aanzien van aanspraken op kinderbijslag (family allowances) krachtens de wettelijke regeling van Gibraltar zijn de hiervóór onder a) en b) vermelde bepalingen van overeenkomstige toepassing.

4. Voor de toepassing van hoofdstuk 3 van de verordening wordt de uitkering aan weduwen (widow's payment), verstrekt overeenkomstig de wettelijke regeling van het Verenigd Koninkrijk, als een pensioen voor nagelaten betrekkingen beschouwd.

5. Voor de toepassing van artikel 10 bis, lid 2, op de bepalingen inzake het recht op de verzorgingstoelage (attendance allowance), de toelage voor de verzorging van invaliden (invalid care allowance) en de uitkering om in levensonderhoud te voorzien ingeval van arbeidsongeschiktheid wordt een tijdvak van arbeid, een tijdvak van anders dan in loondienst verrichte werkzaamheden en een tijdvak van wonen op het grondgebied van een andere Lid-Staat dan het verenigd koninkrijk in aanmerking genomen voor zover dit noodzakelijk is om te voldoen aan de voorwaarden met betrekking tot de aanwezigheid in het Verenigd Koninkrijk, vóór de datum waarop het recht op de toelage of uitkering ontstaat.

6. Wanneer een aan de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk onderworpen werknemer door een ongeval wordt getroffen nadat hij het grondgebied van een Lid-Staat heeft verlaten om, gedurende zijn dienstbetrekking, naar het grondgebied van een andere Lid-Staat te gaan, maar aldaar nog niet is aangekomen, wordt zijn recht op prestaties uit hoofde van dit ongeval als volgt vastgesteld:

a) alsof dit ongeval zich heeft voorgedaan op het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk, en

b) zonder bij het bepalen of hij werknemer (employed carner) in de zin van de wettelijke regeling van Groot-Brittannië of van de wettelijke regeling van Noord-Ierland dan wel werknemer (employed person) in de zin van de wettelijke regeling van Gibraltar was, rekening te houden met zijn afwezigheid van het grondgebied van die gebieden.

7. De verordening is niet van toepassing op de bepalingen van de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk die bestemd zijn om een overeenkomst inzake sociale zekerheid tussen het Verenigd Koninkrijk en een derde Staat uit te voeren.

8. Voor de toepassing van titel III, hoofdstuk 3, van de verordening, wordt geen rekening gehouden met de evenredige premies of bijdragen die de verzekerde betaalt onder de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk, noch met de evenredige ouderdomsuitkeringen welke onder deze wetgeving betaalbaar zijn. Het bedrag van de evenredige uitkeringen wordt gevoegd bij het overeenkomstig dit hoofdstuk vastgestelde bedrag van de krachtens de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk verschuldigde uitkering; de som van beide bedragen vormt de werkelijk aan de betrokkene verschuldigde uitkering.

9. . . . . . .

10. Voor de toepassing van de niet-contributieve regeling betreffende de prestaties van de sociale verzekering en de werkloosheidsverzekering (Gibraltar), wordt ieder op wie de verordening van toepassing is, geacht gewoonlijk te wonen in Gibraltar, indien hij in een Lid-Staat woont.

11. Voor de toepassing van de artikelen 10, 27, 28, 28 bis, 29, 30 en 31 van de verordening wordt de verzorgingstoelage (attendance allowance) die krachtens de wettelijke regeling van het Verenigd Koninkrijk aan een werknemer of zelfstandige wordt toegekend, als een invaliditeitsuitkering beschouwd.

12. Voor de toepassing van artikel 10, lid 1, van de verordening, wordt de rechthebbende op een krachtens de wettelijke regeling van het Verenigd Koninkrijk verschuldigde uitkering, die op het grondgebied van een andere Lid-Staat verblijft, tijdens de duur van dit verblijf beschouwd alsof hij op het grondgebied van deze andere Lid-Staat woonde.

13.1. Voor de berekening van een loonfactor voor het vaststellen van het recht op uitkeringen overeenkomstig de wettelijke regeling van het Verenigd Koninkrijk wordt, met inachtneming van punt 15, iedere week gedurende welke een werknemer of zelfstandige aan de wettelijke regeling van een andere Lid-Staat onderworpen is geweest en die in de loop van het desbetreffende inkomstenbelastingjaar in de zin van de wettelijke regeling van het Verenigd Koninkrijk een aanvang heeft genomen, op de volgende wijze toegerekend:

a) tijdvakken in de periode van 6 april 1975 tot en met 5 april 1987:

i) voor iedere week van verzekering, van arbeid of van wonen als werknemer wordt de betrokkene geacht bijdragen of premies te hebben betaald als werknemer op basis van een beloning gelijk aan twee derde van de voor die week geldende maximumloongrens;

ii) voor iedere week van verzekering, van werkzaamheden anders dan in loondienst of van wonen als zelfstandige, wordt de betrokkene geacht premies of bijdragen van groep 2 te hebben betaald in de hoedanigheid van zelfstandige;

b) tijdvakken vanaf 6 april 1987:

i) voor iedere week van verzekering, van arbeid of van wonen als werknemer, wordt de betrokkene geacht een weekloon te hebben ontvangen waarover bijdragen of premies als werknemer zouden zijn betaald, en dat overeenkomt met twee derde van de voor die week geldende maximumloongrens;

ii) voor iedere week van verzekering, van werkzaamheden anders dan in loondienst of van wonen als zelfstandige, wordt de betrokkene geacht premies of bijdragen van groep 2 te hebben betaald in de hoedanigheid van zelfstandige;

c) voor iedere volledige week gedurende welke hij een tijdvak heeft vervuld dat is gelijkgesteld met een tijdvak van verzekering, van arbeid, van werkzaamheden anders dan in loondienst of van wonen, worden de betrokkene premies of bijdragen dan wel inkomsten toegerekend, die niet hoger mogen zijn dan nodig is om zijn globale loonfactor voor dat belastingjaar op te trekken tot het niveau dat nodig is om van dat belastingjaar een jaar te maken dat in aanmerking dient te worden genomen in de zin van de wettelijke regeling van het Verenigd Koninkrijk betreffende de toerekening van premies of bijdragen dan wel inkomsten.

13.2. Voor de toepassing van artikel 46, lid 2, onder b), van de verordening:

a) wordt een werknemer, die in een op of na 6 april 1975 aangevangen inkomstenbelastingjaar uitsluitend tijdvakken van verzekering, van arbeid of van wonen heeft vervuld in een andere Lid-Staat dan het Verenigd Koninkrijk, indien de toepassing van punt 13.1., onder a), i), of van punt 13.1., onder b), i), ten gevolge heeft dat dat jaar voor de toepassing van artikel 46, lid 2, onder a), van de verordening als een in aanmerking te nemen jaar in de zin van de wettelijke regeling van het Verenigd Koninkrijk geldt, geacht in dat jaar in die andere Lid-Staat gedurende 52 weken verzekerd te zijn geweest;

b) worden, indien enig op of na 6 april 1975 aangevangen inkomstenbelastingjaar voor de toepassing van artikel 46, lid 2, onder a), van de verordening niet geldt als een in aanmerking te nemen jaar in de zin van de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk, alle in dat jaar vervulde tijdvakken van verzekering, van arbeid of van wonen buiten beschouwing gelaten.

13.3. Voor de omrekening van een loonfactor in tijdvakken van verzekering, wordt de loonfactor verkregen gedurende het desbetreffende inkomstenbelastingjaar in de zin van de wettelijke regeling van het Verenigd Koninkrijk gedeeld door de voor dat belastingjaar geldende minimumloongrens. De uitkomst wordt in gehele getallen weergegeven met verwaarlozing van de decimalen. Het aldus berekende getal wordt geacht het aantal weken van verzekering die gedurende dat belastingjaar onder de wettelijke regeling van het Verenigd Koninkrijk zijn vervuld, te vertegenwoordigen. Dit getal kan evenwel niet hoger zijn dan het aantal weken gedurende welke de betrokkene in de loop van dat belastingjaar aan deze wettelijke regeling onderworpen was.

14. Voor de toepassing van artikel 40, lid 3, onder a), ii), wordt alleen rekening gehouden met de tijdvakken gedurende welke de werknemer of zelfstandige arbeidsongeschikt was in de zin van de wettelijke regeling van het Verenigd Koninkrijk.

15.1. Voor de berekening op grond van artikel 46, lid 2, onder a), van de verordening van het theoretische bedrag van het pensioenbestanddeel, dat uit een aanvullend bestanddeel krachtens de wettelijke regeling van het Verenigd Koninkrijk bestaat:

a) betekenen die woorden "lonen", "premies of bijdragen" en "verhogingen" als genoemd in artikel 47, lid 1, onder b), van de verordening de overschotten aan loonfactoren zoals gedefinieerd in de Wet betreffende de sociale-zekerheidspensioenen 1975 (Social Security Pensions Act 1975) of, voor zover van toepassing, in de regeling betreffende de sociale-zekerheidspensioenen (Noord-Ierland) 1975 (Social Security Pensions (Northern Ireland) Order 1975);

b) wordt het gemiddelde van de overschotten aan loonfactoren overeenkomstig artikel 47, lid 1, onder b), van de verordening, uitgelegd zoals onder a) hiervóór, berekend door de krachtens de wettelijke regeling van het Verenigd Koninkrijk geregistreerde samengestelde overschotten te delen door het aantal inkomstenbelastingjaren in de zin van de wettelijke regeling van het Verenigd Koninkrijk (met inbegrip van delen van die belastingjaren) die vanaf 6 april 1978 onder deze wettelijke regeling zijn vervuld gedurende het betrokken tijdvak van verzekering.

15.2. Voor de berekening van het bedrag van het pensioenbestanddeel dat uit een aanvullend bestanddeel krachtens de wettelijke regeling van het Verenigd Koninkrijk bestaat, betekenen de in artikel 46, lid 2, van de verordening gebruikte woorden "tijdvakken van verzekering en van wonen" de vanaf 6 april 1978 vervulde tijdvakken van verzekering en van wonen.

16. Een werkloze die na het verstrijken van de periode van drie maanden waarin hij op grond van artikel 69, lid 1, van de verordening een werkloosheidsuitkering krachtens de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk is blijven ontvangen, kan ondanks artikel 69, lid 2, aanspraak op een werkloosheidsuitkering maken als hij voldoet aan de in de genoemde wetgeving gestelde voorwaarden.

17. Voor de toekenning van het recht op de uitkering bij ernstige invaliditeit wordt, c.q. heeft, de werknemer of de zelfstandige op wie de wettelijke regeling van het Verenigd Koninkrijk van toepassing is of is geweest overeenkomstig titel II van de verordening, met uitzondering van artikel 13, lid 2, onder f), daarvan:

a) geacht gedurende het gehele tijdvak waarin hij in loondienst of als zelfstandige werkzaam is geweest en waarin hij aan de wettelijke regeling van het Verenigd Koninkrijk onderworpen is geweest, in het Verenigd Koninkrijk aanwezig te zijn geweest of te hebben gewoond, hoewel hij in een andere Lid-Staat was of woonde;

b) recht op gelijkstelling met tijdvakken van aanwezigheid of wonen in het Verenigd Koninkrijk voor tijdvakken van verzekering vervuld als werknemer of zelfstandige op het grondgebied of overeenkomstig de wettelijke regeling van een andere Lid-Staat.

18. Een tijdvak van onderwerping aan de wettelijke regeling van het Verenigd Koninkrijk overeenkomstig artikel 13, lid 2, onder f), van de verordening,

i) mag krachtens deze bepaling niet worden toegerekend als tijdvak van onderwerping aan de wettelijke regeling van het Verenigd Koninkrijk voor de toepassing van titel III van de verordening, en

ii) betekent niet dat het Verenigd Koninkrijk mag worden aangemerkt als de Staat die bevoegd is voor de toekenning van de in artikel 18, 38 of 39, lid 1, van de verordening bedoelde prestaties.

19. Onder voorbehoud van eventuele met de Lid-Staten gesloten overeenkomsten, is voor de toepassing van artikel 13, lid 2, onder f), van de verordening en van artikel 10 ter van de toepassingsverordening na het verstrijken van de laatste van de hieronder genoemde drie dagen de wettelijke regeling van het Verenigd Koninkrijk niet meer van toepassing op een ieder op wie eerder als werknemer of zelfstandige de wettelijke regeling van het Verenigd Koninkrijk van toepassing was:

a) de dag waarop de woonplaats wordt overgebracht naar de andere Lid-Staat als bedoeld in artikel 13, lid 2, onder f);

b) de dag van de beëindiging van de permanente of tijdelijke werkzaamheden, in loondienst of als zelfstandige, tijdens welke op deze persoon de wettelijke regeling van het Verenigd Koninkrijk van toepassing was;

c) de laatste dag van elk tijdvak waarin Britse prestaties bij ziekte of moederschap (met inbegrip van de verstrekkingen waarvoor het Verenigd Koninkrijk de bevoegde Staat is) of werkloosheidsuitkering werden ontvangen en dat:

i) een aanvang heeft genomen vóór de datum van overbrenging van de woonplaats naar een andere Lid-Staat, of, indien dat op een latere datum is begonnen;

ii) onmiddellijk is gevolgd op het verrichten van werkzaamheden in loondienst of als zelfstandige in een andere Lid-Staat, terwijl op deze persoon de wettelijke regeling van het Verenigd Koninkrijk van toepassing was.

20. Het feit dat op een persoon de wettelijke regeling van een andere Lid-Staat, overeenkomstig artikel 13, lid 2, onder f), van de verordening, artikel 10 ter van de toepassingsverordening en punt 19 van toepassing is, doet geen afbreuk aan:

a) de toepassing door het Verenigd Koninkrijk, in zijn hoedanigheid van bevoegde Staat, van de bepalingen met betrekking tot werknemers of zelfstandigen van titel III, hoofdstuk 1 en hoofdstuk 2, afdeling 1, alsmede van artikel 40, lid 2, van de verordening op deze persoon, indien deze te dien aanzien de hoedanigheid behoudt van werknemer of zelfstandige en zo het laatst krachtens de wettelijke regeling van het Verenigd Koninkrijk was verzekerd;

b) de behandeling van deze persoon als werknemer of zelfstandige voor de toepassing van de hoofdstukken 7 en 8 van titel III van de verordening of van artikel 10 of artikel 10 bis van de toepassingsverordening, mits hem de Britse prestatie uit hoofde van het eerste hoofdstuk van titel III kan worden verleend overeenkomstig punt a).

BIJLAGE VII (B) (2) (5) (6) (15)

GEVALLEN WAARIN OP EEN PERSOON GELIJKTIJDIG DE WETGEVING VAN TWEE LID-STATEN VAN TOEPASSING IS

(Artikel 14 quater, onder b), van de verordening)

1. Uitoefening van werkzaamheden anders dan in loondienst in België en van werkzaamheden in loondienst in een andere Lid-Staat.

2. Uitoefening van werkzaamheden anders dan in loondienst in Denemarken en van werkzaamheden in loondienst in een andere Lid-Staat door een in Denemarken wonend persoon.

3. Voor de stelsels van de ongevallenverzekering voor landbouwers en de pensioenverzekering voor landbouwers; uitoefening van landbouwwerkzaamheden anders dan in loondienst in Duitsland en van werkzaamheden in loondienst in een andere Lid-Staat.

4. Uitoefening van werkzaamheden anders dan in loondienst in Spanje en van werkzaamheden in loondienst in een andere Lid-Staat door een in Spanje wonend persoon.

5. Uitoefening van werkzaamheden anders dan in loondienst in Frankrijk en van werkzaamheden in loondienst in een andere Lid-Staat, behalve Luxemburg.

6. Uitoefening van landbouwwerkzaamheden anders dan in loondienst in Frankrijk en van werkzaamheden in loondienst in Luxemburg.

7. Uitoefening van werkzaamheden anders dan in loondienst in Griekenland en van werkzaamheden in loondienst in een andere Lid-Staat.

8. Uitoefening van werkzaamheden anders dan in loondienst in Italië en van werkzaamheden in loondienst in een andere Lid-Staat.

9. Uitoefening van werkzaamheden anders dan in loondienst in Oostenrijk en van werkzaamheden in loondienst in een andere Lid-Staat.

10. Uitoefening van werkzaamheden anders dan in loondienst in Portugal en van werkzaamheden in loondienst in een andere Lid-Staat.

11. Uitoefening van werkzaamheden anders dan in loondienst in Finland en van werkzaamheden in loondienst in een andere Lid-Staat door een in Finland wonend persoon.

12. Uitoefening van werkzaamheden anders dan in loondienst in Zweden en van werkzaamheden in loondienst in een andere Lid-Staat door een in Zweden wonend persoon.

DEEL II

Verordening (EEG) nr. 574/72 van de Raad van 21 maart 1972 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EEG) nr. 1408/71 betreffende de toepassing van de sociale-zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen

INHOUDSOPGAVE

Bladzijde

TITEL I: ALGEMENE BEPALINGEN (Artikel 1 t/m 4) . 104

TITEL II: TOEPASSING VAN DE ALGEMENE BEPALINGEN VAN DE VERORDENING (Artikelen 5 t/m 10 bis) . 105

TITEL III: TOEPASSING VAN DE BEPALINGEN VAN DE VERORDENING BETREFFENDE DE VASTSTELLING VAN DE TOE TE PASSEN WETGEVING (Artikelen 10 ter t/m 14) . 107

TITEL IV: TOEPASSING VAN DE BIJZONDERE BEPALINGEN VAN DE VERORDENING MET BETREKKING TOT DE VERSCHILLENDE SOORTEN PRESTATIES

Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen met betrekking tot de samentelling van tijdvakken (Artikel 15) . 110

Hoofdstuk 2: Ziekte en moederschap (Artikelen 16 t/m 34) . 112

Hoofdstuk 3: Invaliditeit, ouderdom en overlijden (pensioenen) (Artikelen 35 t/m 59) . 119

Hoofdstuk 4: Arbeidsongevallen en beroepsziekten (Artikelen 60 t/m 77) . 125

Hoofdstuk 5: Uitkeringen bij overlijden (Artikelen 78 en 79) . 132

Hoofdstuk 6: Werkloosheidsuitkeringen (Artikelen 80 t/m 84) . 132

Hoofdstuk 7: Gezinsbijslagen (Artikelen 85 t/m 88) . 134

Hoofdstuk 8: Bijslagen voor kinderen die ten laste komen van pensioen- of rentetrekkers en voor wezen (Artikelen 90 t/m 92) . 135

TITEL V: FINANCIËLE BEPALINGEN (Artikelen 93 t/m 107) . 136

TITEL VI: DIVERSE BEPALINGEN (Artikelen 108 t/m 117) . 140

TITEL VII: OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN (Artikelen 118 t/m 122) . 142

BIJLAGEN

Bijlage 1: Bevoegde autoriteiten . 144

Bijlage 2: Bevoegde organen . 146

Bijlage 3: Organen van de woonplaats en organen van de verblijfplaats . 168

Bijlage 4: Verbindingsorganen . 184

Bijlage 5: Van kracht gebleven toepassingsbepalingen van bilaterale overeenkomsten . 191

Bijlage 6: Procedure voor de betaling van uitkeringen . 202

Bijlage 7: Banken . 204

Bijlage 8: Toekenning van gezinsbijslagen . 205

Bijlage 9: Berekening van de gemiddelde jaarlijkse kosten van de verstrekkingen . 207

Bijlage 10: Door de bevoegde autoriteiten aangewezen organen en instellingen . 209

Bijlage 11: Stelsels als bedoeld in artikel 35, lid 2, van de verordening . 225

Appendix: Artikel 95 . 227

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op de artikelen 51 en 235,

gelet op Verordening (EEG) nr. 1408/71 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschappen verplaatsen, inzonderheid op artikel 98,

gezien het voorstel van de Commissie,

gezien het advies van het Europees Parlement,

gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité,

overwegende dat er bepalingen voor de toepassing van Verordening (EEG) nr. 1408/71 dienen te worden vastgesteld, die zijn aangepast aan de basisbepalingen ervan, alsook aan de ervaring die is opgedaan in de loop van de jaren waarin deze teksten werden toegepast;

overwegende dat met name nader moet worden omschreven welke in elke Lid-Staat de bevoegde autoriteiten en organen zijn, en welke verbindingsorganen gerechtigd zijn rechtstreeks met elkaar informatie uit te wisselen;

overwegende dat eveneens nader dient te worden omschreven welke documenten de belanghebbenden dienen over te leggen en in te vullen om de prestaties te kunnen ontvangen;

overwegende dat de toepassingsmodaliteiten voor de bepalingen van Verordening (EEG) nr. 1408/71 betreffende het aanwijzen van de van toepassing zijnde wetgeving, alsook de bepalingen met betrekking tot de verschillende categorieën van prestaties, nauwkeurig moeten worden omschreven;

overwegende dat ook de voorwaarden voor de vergoeding van de prestaties die door het orgaan van een Lid-Staat verleend zijn voor rekening van een andere Lid-Staat, alsook de taak van de Rekencommissie nader dienen te worden omschreven;

overwegende dat het noodzakelijk is de toepassingsvoorwaarden vast te leggen voor de procedure die bij de omrekening van de valuta in het kader van het Europees Monetair Stelsel moet worden toegepast;

overwegende dat het ter bevordering van de wederzijdse contacten tussen de autoriteiten en organen van de Lid-Staten nodig is de mogelijkheid te bieden om de informatie in verband met de toepassing van Verordening (EEG) nr. 1408/71 elektronisch te verwerken;

oerwegende dat het wenselijk is de mogelijkheid te bieden de bijlagen 1, 4, 5, 6, 7 en 8 van Verordening (EEG) nr. 574/72 te kunnen wijzigen bij verordening van de Commissie op verzoek van de betrokken Lid-Staat of Lid-Staten of van hun bevoegde autoriteiten en na advies van de Administratieve Commissie, aangezien de wijziging van deze bijlagen slechts betrekking heeft op de opneming van de besluiten van de betrokken Lid-Staat of van hun bevoegde autoriteiten in een communautaire akte,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

TITEL I ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Definities

Voor de toepassing van deze verordening:

a) wordt onder "verordening" verstaan Verordening (EEG) nr. 1408/71;

b) wordt onder "toepassingsverordening" verstaan deze verordening;

c) hebben de in artikel 1 van de verordening omschreven termen de hun in genoemd artikel toegekende betekenis.

Artikel 2 Modelformulieren - Inlichtingen over de wetgevingen - Handleidingen

1. De modellen van de bewijsstukken, verklaringen, aangiften, aanvragen en andere documenten welke voor de toepassing van de verordening en van de toepassingsverordening nodig zijn, worden door de Administratieve Commissie vastgesteld.

Twee Lid-Staten of de bevoegde autoriteiten van deze Lid-Staten kunnen in onderlinge overeenstemming en na advies van de Administratieve Commissie in hun onderlinge betrekkingen vereenvoudigde formulieren invoeren.

2. De Administratieve Commissie kan ten behoeve van de bevoegde autoriteiten van elke Lid-Staat inlichtingen verzamelen betreffende de bepalingen van de nationale wetgevingen de binnen de werkingssfeer van de verordening vallen.

3. De Administratieve Commissie stelt de tekst van handleidingen samen, met het doel de belanghebbenden voor te lichten over hun rechten en de administratieve formaliteiten die zij dienen te vervullen om deze rechten geldend te maken.

Voordat de tekst van deze handleidingen wordt vastgesteld wordt het Raadgevend Comité geraadpleegd.

Artikel 3 (7) Verbindingsorganen - Contacten tussen de organen onderling en tussen rechthebbenden en organen

1. De bevoegde autoriteiten kunnen verbindingsorganen aanwijzen, die gerechtigd zijn zich rechtstreeks met elkaar in verbinding te stellen.

2. Ieder orgaan van een Lid-Staat alsmede elke persoon, die op het grondgebied van een Lid-Staat woont of verblijft, kan zich rechtstreeks of door bemiddeling van de verbindingsorganen tot het orgaan van een andere Lid-Staat wenden.

3. Beslissingen en andere documenten afkomstig van een orgaan van een Lid-Staat en bestemd voor personen die op het grondgebied van een andere Lid-Staat wonen of verblijven, mogen rechtstreeks per aangetekende zending met ontvangstbevestiging aan hen worden medegedeeld.

Artikel 4 (9) Bijlagen

1. Bijlage 1 vermeldt de bevoegde autoriteit of de bevoegde autoriteiten van elke Lid-Staat.

2. Bijlage 2 vermeldt de bevoegde organen van elke Lid-Staat.

3. Bijlage 3 vermeldt de organen van de woonplaats en de organen van de verblijfplaats van elke Lid-Staat.

4. Bijlage 4 vermeldt de krachtens artikel 3, lid 1, van de toepassingsverordening aangewezen verbindingsorganen.

5. Bijlage 5 vermeldt de in artikel 5, in artikel 53, lid 3, in artikel 104, in artikel 105, lid 2, in artikel 116 en in artikel 121 van de toepassingsverordening bedoelde bepalingen.

6. Bijlage 6 vermeldt de procedure die overeenkomstig artikel 53, lid 1, van de toepassingsverordening gekozen werd voor de betaling van de uitkeringen door de organen van iedere Lid-Staat, die uitkeringen verschuldigd zijn.

7. Bijlage 7 vermeldt naam en plaats van vestiging van de in artikel 55, lid 1, van de toepassingsverordening bedoelde bankinstellingen.

8. Bijlage 8 vermeldt de Lid-Staten waarop artikel 10 bis, lid 1, onder d), van de toepassingsverordening in hun onderlinge betrekkingen van toepassing is.

9. Bijlage 9 vermeldt welke regelingen in aanmerking moeten worden genomen voor de berekening van de gemiddelde jaarlijkse kosten van de verstrekkingen, overeenkomstig artikel 94, lid 3, onder a), en artikel 95, lid 3, onder a), van de toepassingsverordening.

10. Bijlage 10 vermeldt de organen of instellingen die door de bevoegde autoriteiten zijn aangewezen, met name krachtens de volgende bepalingen:

a) verordening: artikel 14 quater, artikel 14 quinquies, lid 3, en artikel 17;

b) toepassingsverordening: artikel 6, lid 1, artikel 8, artikel 10 ter, artikel 11, lid 1, artikel 11 bis, lid 1, artikel 12 bis, artikel 13, leden 2 en 3, artikel 14, leden 1, 2 en 3, artikel 38, lid 1, artikel 70, lid 1, artikel 80, lid 2, artikel 81, artikel 82, lid 2, artikel 85, lid 2, artikel 86, lid 2, artikel 89, lid 1, artikel 91, lid 2, artikel 102, lid 2, artikel 109, artikel 110 en artikel 113, lid 2.

11. Bijlage 11 vermeldt het stelsel of de stelsels als bedoeld in artikel 35, lid 2, van de verordening.

TITEL II TOEPASSING VAN DE ALGEMENE BEPALINGEN VAN DE VERORDENING

Toepassing van de artikelen 6 en 7 van de verordening

Artikel 5 Vervanging van administratieve akkoorden betreffende de toepassing van verdragen door de toepassingsverordening

De toepassingsverordening treedt in de plaats van de bepalingen van de administratieve akkoorden betreffende de toepassing van de in artikel 6 van de verordening bedoelde verdragen; zij treedt eveneens in de plaats van de bepalingen betreffende de toepassing van de in artikel 7, lid 2, onder c), van de verordening bedoelde Verdragsbepalingen, voor zover deze niet in bijlage 5 zijn vermeld.

Toepassing van artikel 9 van de verordening

Artikel 6 Toelating tot de vrijwillige of vrijwillig voortgezette verzekering

1. Indien de belanghebbende, met inachtneming van het bepaalde in artikel 9 en artikel 15, lid 3, van de verordening, krachtens de wetgeving van een Lid-Staat voldoet aan de voorwaarden voor toelating tot de vrijwillige of vrijwillig voortgezette verzekering bij invaliditeit, ouderdom en overlijden (pensioenen) ingevolge meer dan één stelsel, en hij op grond van zijn laatste al dan niet in loondienst verrichte werkzaamheden niet verplicht verzekerd is geweest ingevolge één dezer stelsels, kan hij op grond van bedoelde bepalingen toegelaten worden tot de vrijwillige of vrijwillig voortgezette verzekering ingevolge het door de wetgeving van deze Lid-Staat aangewezen stelsel of, indien zulk een aanwijzing ontbreekt, tot het stelsel van zijn keuze.

2. Om in aanmerking te komen voor toepassing van artikel 9, lid 2, van de verordening, is de belanghebbende verplicht aan het orgaan van de betrokken Lid-Staat een verklaring over te leggen inzake de tijdvakken van verzekering of wonen, die krachtens de wetgeving van enige andere Lid-Staat zijn vervuld. Deze verklaring wordt op verzoek van de belanghebbende verstrekt door het orgaan of de organen die de wettelijke regelingen toepassen krachtens welke hij deze tijdvakken heeft vervuld.

Toepassing van artikel 12 van de verordening

Artikel 7 (11) Algemene voorschriften betreffende de toepassing der bepalingen ter voorkoming van samenloop

1. Wanneer uitkeringen verschuldigd krachtens de wetgeving van twee of meer Lid-Staten wederzijds kunnen worden verminderd, geschorst of ingetrokken, worden de bedragen die bij een strikte toepassing van de bij de wetgeving van de betrokken Lid-Staten vastgestelde bepalingen inzake vermindering, schorsing of intrekking niet zouden worden uitbetaald, gedeeld door het aantal uitkeringen dat aan vermindering, schorsing of intrekking onderworpen is.

2. Voor de toepassing van artikel 12, leden 2, 3 en 4, artikel 46 bis, artikel 46 ter en artikel 46 quater van de verordening verstrekken de betrokken bevoegde organen elkaar desgevraagd alle ter zake dienende inlichtingen.

Artikel 8 (5) Voorschriften in geval van samenloop van rechten op prestaties bij ziekte of moederschap krachtens de wettelijke regelingen van meer dan één Lid-Staat

1. Indien een werknemer of zelfstandige of een lid van zijn gezin aanspraak kan maken op prestaties bij moederschap krachtens de wettelijke regelingen van twee of meer Lid-Staten, worden deze prestaties uitsluitend toegekend krachtens de wettelijke regeling van de Staat op het grondgebied waarvan de bevalling heeft plaatsgehad of, indien de bevalling niet op het grondgebied van één dezer Lid-Staten heeft plaatsgevonden, uitsluitend krachtens de wettelijke regeling van de Lid-Staat waaraan deze werknemer of zelfstandige laatstelijk onderworpen is geweest.

2. Indien een werknemer of zelfstandige aanspraak kan maken op prestaties bij ziekte krachtens de wettelijke regelingen van Ierland en het Verenigd Koninkrijk voor hetzelfde tijdvak van arbeidsongeschiktheid, worden deze prestaties uitsluitend toegekend krachtens de wettelijke regeling van de Lid-Staat waaraan de belanghebbende laatstelijk onderworpen is geweest.

3. Indien de betrokkene of een lid van zijn gezin in de in artikel 14 quater, onder b), van de verordening bedoelde gevallen aanspraak kan maken op verstrekkingen bij ziekte of moederschap krachtens beide betrokken wetgevingen zijn de volgende regels van toepassing:

a) wanneer ten minste één van deze wetgevingen bepaalt dat de verstrekkingen worden verleend in de vorm van een vergoeding aan de rechthebbende, komen deze uitsluitend ten laste van het orgaan van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan zij zijn verleend;

b) wanneer de verstrekkingen zijn verleend op het grondgebied van een andere Lid-Staat dan de twee betrokken Lid-Staten komen zij uitsluitend ten laste van het orgaan van de Lid-Staat aan de wetgeving waarvan de betrokkene op grond van zijn werkzaamheden in loondienst onderworpen is.

Artikel 8 bis Voorschriften in geval van samenloop van rechten op prestaties bij ziekte, arbeidsongeval of beroepsziekte krachtens de wettelijke regeling in Griekenland en de wettelijke regelingen van één of meer andere Lid-Staten

Indien een werknemer of zelfstandige of een lid van zijn gezin gedurende een zelfde tijdvak aanspraak kan maken op prestaties bij ziekte, arbeidsongeval of beroepsziekte krachtens de wettelijke regeling van Griekenland en de wettelijke regeling van één of meer andere Lid-Staten, worden deze prestaties uitsluitend toegekend krachtens de wettelijke regeling waaraan de belanghebbende laatstelijk onderworpen is geweest.

Artikel 9 (5) Voorschriften in geval van samenloop van rechten op uitkeringen bij overlijden krachtens de wettelijke regelingen van meer dan één Lid-Staat

1. Bij overlijden op het grondgebied van een Lid-Staat, wordt alleen het krachtens de wettelijke regeling van deze Staat verkregen recht op de uitkering bij overlijden gehandhaafd, terwijl het krachtens de wettelijke regelingen van alle andere Lid-Staten verkregen recht vervalt.

2. Bij overlijden op het grondgebied van een Lid-Staat, terwijl het recht op een uitkering bij overlijden is verkregen krachtens de wettelijke regelingen van twee of meer andere Lid-Staten, of bij overlijden buiten het grondgebied der Lid-Staten, terwijl dit recht krachtens de wettelijke regelingen van twee of meer Lid-Staten is verkregen, wordt alleen het recht dat werd verkregen ingevolge de wettelijke regeling van de Lid-Staat, waaraan de overledene laatstelijk onderworpen is geweest, gehandhaafd, terwijl het krachtens de wettelijke regelingen van alle andere Lid-Staten verkregen recht vervalt.

3. In afwijking van het bepaalde in de leden 1 en 2 wordt in de in artikel 14 quater, onder b), van de verordening bedoelde gevallen het recht op een uitkering bij overlijden, verkregen krachtens de wetgeving van beide betrokken Lid-Staten als bedoeld in bijlage VII van de verordening, gehandhaafd.

Artikel 9 bis Voorschriften in geval van samenloop van rechten op werkloosheidsuitkeringen

Wanneer een werknemer of zelfstandige, die krachtens de wettelijke regeling van een Lid-Staat waaraan hij tijdens zijn laatste al dan niet in loondienst verrichte werkzaamheden onderworpen was, op grond van artikel 69 van de verordening recht heeft op werkloosheidsuitkeringen, zich naar Griekenland begeeft waar hij uit hoofde van een vroeger onder de Griekse wettelijke regeling vervuld tijdvak van verzekering of van arbeid als werknemer of zelfstandige ook recht heeft op werkloosheidsuitkeringen, wordt het recht op uitkering krachtens de Griekse wettelijke regeling opgeschort gedurende het in artikel 69, lid 1, onder c), van de verordening bedoelde tijdvak.

Artikel 10 (12) (13) Voorschriften in geval van samenloop van rechten op gezins- of kinderbijslag voor werknemers en zelfstandigen

1. a) Het recht op gezins- of kinderbijslag die is verschuldigd krachtens de wettelijke regeling van een Lid-Staat, waarin voor het verkrijgen van het recht op deze bijslag geen voorwaarden inzake verzekering, werkzaamheden in loondienst of werkzaamheden anders dan in loondienst worden gesteld, wordt geschorst wanneer tijdens een zelfde tijdvak en voor een zelfde gezinslid bijslag verschuldigd is enkel krachtens de nationale wetgeving van een andere Lid-Staat of krachtens artikel 73, 74, 77 of 78 van de verordening, ten belope van het bedrag van die bijslag.

b) Wanneer echter op het grondgebied van eerstgenoemde Lid-Staat beroepswerkzaamheden worden uitgeoefend:

i) in het geval van bijslag verschuldigd enkel krachtens de nationale wetgeving van een andere Lid-Staat of op grond van artikel 73 of 74 van de verordening, door degene die recht heeft op gezinsbijslagen of degene aan wie deze bijslag wordt uitbetaald, wordt het recht op gezinsbijslagen, verschuldigd enkel krachtens de nationale wetgeving van die andere Lid-Staat of krachtens deze artikelen, geschorst ten belope van het bedrag van de gezinsbijslagen zoals voorzien in de wetgeving van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan het gezinslid woont. De bijslag die wordt uitbetaald door de Lid-Staat op het grondgebied waarvan het gezinslid woont, komt ten laste van deze Staat;

ii) in het geval van bijslag verschuldigd enkel krachtens de nationale wetgeving van een andere Lid-Staat of op grond van artikel 77 of 78 van de verordening, door degene die recht heeft op deze bijslag of degene aan wie deze bijslag wordt uitbetaald, wordt het recht op deze gezins- of kinderbijslag, verschuldigd enkel krachtens de nationale wetgeving van die andere Lid-Staat of krachtens deze artikelen, geschorst; in dat geval heeft de betrokkene recht op gezins- of kinderbijslag van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan de kinderen wonen en ten laste van deze Lid-Staat, alsmede, voor zover van toepassing, op andere bijslagen dan de kinderbijslag als bedoeld in artikel 77 of 78 van de verordening, ten laste van de in de zin van die artikelen bevoegde Staat.

2. Indien een werknemer die onderworpen is aan de wettelijke regeling van een Lid-Staat, uit hoofde van vroeger onder de Griekse wettelijke regeling vervulde tijdvakken van verzekering of van arbeid recht op gezinsbijslag heeft, wordt dit recht ten belope van het bedrag van deze bijslag geschorst wanneer tijdens een zelfde tijdvak en voor een zelfde gezinslid krachtens de wettelijke regeling van de eerste Lid-Staat gezinsbijslagen verschuldigd zijn krachtens de artikelen 73 en 74 van de verordening.

3. In het geval van bijslag die voor hetzelfde tijdvak en voor hetzelfde gezinslid door twee Lid-Staten in toepassing van de artikelen 73 en/of 74 van de verordening verschuldigd is, betaalt het bevoegde orgaan van de Lid-Staat waarvan de wetgeving de hoogste uitkering biedt, het gehele bedrag uit, terwijl het bevoegde orgaan van de andere Lid-Staat dat orgaan, binnen de grenzen van de in de wetgeving van die Lid-Staat voorziene bedragen, de helft van dat bedrag vergoedt.

Artikel 10 bis (8) Voorschriften die van toepassing zijn indien op de werknemer of zelfstandige gedurende een zelfde tijdvak of een gedeelte van een tijdvak achtereenvolgens de wettelijke regeling van diverse Lid-Staten van toepassing is

Indien op een werknemer of zelfstandige achtereenvolgens de wettelijke regeling van twee Lid-Staten van toepassing was gedurende het tijdvak gelegen tussen twee vervaldagen, zoals die zijn voorzien in de wettelijke regeling van één of beide betrokken Lid-Staten ter zake van de toekenning van de gezinsbijslagen, zijn de volgende voorschriften van toepassing:

a) de gezinsbijslagen waarop de betrokkene aanspraak kan maken op grond van het feit dat de wettelijke regeling van elk van deze Staten op hem van toepassing was, komen overeen met het aantal dagelijkse bijslagen die krachtens de betrokken wettelijke regeling verschuldigd zijn. Indien de wettelijke regelingen waaraan hij onderworpen is geweest geen dagelijkse bijslagen kennen, worden de gezinsbijslagen toegekend naar verhouding van de tijd gedurende welke de belanghebbende onderworpen is geweest aan de wettelijke regeling van elk der Lid-Staten ten opzichte van het bij de betrokken wettelijke regeling vastgestelde tijdvak;

b) indien de gezinsbijslagen zijn verleend door een orgaan gedurende een tijdvak waarin deze hadden moeten worden verleend door een ander orgaan, vindt verrekening tussen deze organen plaats;

c) voor de toepassing van het bepaalde onder a) en b) vindt de omrekening plaats overeenkomstig artikel 15, lid 3, van de toepassingsverordening, indien de krachtens de wettelijke regeling van een Lid-Staat vervulde tijdvakken van al dan niet in loondienst verrichte werkzaamheden in andere eenheden zijn uitgedrukt dan die welke dienen voor de berekening van de gezinsbijslagen krachtens de wettelijke regeling van een andere Lid-Staat waaraan de belanghebbende gedurende een zelfde tijdvak eveneens onderworpen is geweest;

d) in afwijking van het bepaalde onder a) neemt, in het kader van de in bijlage 8 van de toepassingsverordening genoemde betrekkingen tussen de Lid-Staten, het orgaan dat de kosten van de gezinsbijslagen draagt op grond van de eerste werkzaamheden al dan niet in loondienst gedurende het betrokken tijdvak, deze kosten gedurende het gehele lopende tijdvak voor zijn rekening.

TITEL III TOEPASSING VAN DE BEPALINGEN VAN DE VERORDENING BETREFFENDE DE VASTSTELLING VAN DE TOE TE PASSEN WETGEVING

Toepassing van de artikelen 13 tot en met 17 van de verordening

Artikel 10 ter (9) Formaliteiten ter toepassing van artikel 13, lid 2, onder f), van de verordening

De datum en de voorwaarden waarop een persoon als bedoeld in artikel 13, lid 2, onder f), van de verordening ophoudt onderworpen te zijn aan de wettelijke regeling van een Lid-Staat, worden overeenkomstig de bepalingen van deze wettelijke regeling vastgesteld. Het orgaan dat is aangewezen door de bevoegde autoriteit van de Lid-Staat waarvan de wettelijke regeling op deze persoon van toepassing wordt, richt zich voor het vernemen van deze datum tot het door de bevoegde autoriteit van de eerste Lid-Staat aangewezen orgaan.

Artikel 11 Formaliteiten bij detachering van een werknemer op grond van artikel 14, punt 1, en artikel 14 ter, punt 1, van de verordening en bij op grond van artikel 17 van de verordening gesloten overeenkomsten

1. Het orgaan dat is aangewezen door de bevoegde autoriteit van de Lid-Staat waarvan de wetgeving van toepassing blijft, verstrekt een bewijs waarin wordt verklaard dat de werknemer aan deze wettelijke regeling onderworpen blijft en tot welke datum dit het geval is:

a) op verzoek van de werknemer of zijn werkgever in de gevallen als bedoeld in artikel 14, punt 1, en artikel 14 ter, punt 1, van de verordening;

b) in de gevallen waarin artikel 17 van de verordening is toegepast.

2. In de in artikel 14, punt 1, onder b), en artikel 14 ter, punt 1, van de verordening bedoelde gevallen dient de toestemming door de werkgever te worden aangevraagd.

Artikel 11 bis Formaliteiten ingevolge artikel 14 bis, punt 1, en artikel 14 ter, punt 2, van de verordening en bij op grond van artikel 17 van de verordening gesloten overeenkomsten in geval van werkzaamheden verricht op het grondgebied van een andere Lid-Staat dan die op het grondgebied waarvan de belanghebbende gewoonlijk werkzaamheden anders dan in loondienst uitoefent

1. Het orgaan dat is aangewezen door de bevoegde autoriteit van de Lid-Staat waarvan de wetgeving van toepassing blijft, verstrekt een bewijs waarin wordt verklaard dat de zelfstandige aan deze wettelijke regeling onderworpen blijft en tot welke datum dit het geval is:

a) op verzoek van de zelfstandige in de gevallen als bedoeld in artikel 14 bis, punt 1, en artikel 14 ter, punt 2, van de verordening;

b) in de gevallen waarin artikel 17 van de verordening is toegepast.

2. In de in artikel 14 bis, punt 1, onder b), en artikel 14 ter, punt 2, van de verordening bedoelde gevallen moet de toestemming door de zelfstandige worden aangevraagd.

Artikel 12 Bijzondere bepalingen betreffende de aansluiting van werknemers bij het Duitse stelsel inzake sociale zekerheid

Wanneer de Duitse wetgeving krachtens artikel 13, lid 2, onder a), artikel 14, punten 1 en 2, of artikel 14 ter, punt 1, van de verordening dan wel krachtens een met toepassing van artikel 17 van de verordening gesloten overeenkomst van toepassing is op een persoon die werkzaam is bij een onderneming of een werkgever die haar zetel of zijn woonplaats niet op het grondgebied van Duitsland heeft, dan wordt, indien de werknemer geen vaste plaats van tewerkstelling heeft op het grondgebied van Duitsland, genoemde wetgeving toegepast alsof de werknemer werkzaam was in zijn woonplaats op het grondgebied van Duitsland.

Indien de werknemer zijn woonplaats niet heeft op het grondgebied van Duitsland, wordt de Duitse wetgeving toegepast alsof hij werkzaam was op een plaats waar de "Allgemeine Ortskrankenkasse Bonn" (Algemeen plaatselijk ziekenfonds van Bonn), Bonn, bevoegd is.

Artikel 12 bis (5) Regels inzake personen bedoeld in artikel 14, punt 2, onder b), artikel 14, punt 3, artikel 14 bis, punten 2, 3 en 4, en artikel 14 quater van de verordening, die werkzaamheden in loondienst op het grondgebied van twee of meer Lid-Staten plegen uit te oefenen

Voor de toepassing van artikel 14, punt 2, onder b), artikel 14, punt 3, artikel 14 bis, punten 2, 3 en 4, en artikel 14 quater van de verordening gelden de volgende regels:

1. a) Degene, die zijn werkzaamheden op het grondgebied van twee of meer Lid-Staten pleegt uit te oefenen of voor een onderneming waarvan de zetel op het grondgebied van een Lid-Staat gevestigd is, terwijl de gemeenschappelijke grens van twee Lid-Staten door die onderneming loopt, of die gelijktijdig werkzaamheden in loondienst op het grondgebied van een Lid-Staat en werkzaamheden anders dan in loondienst op het grondgebied van een andere Lid-Staat uitoefent, stelt het orgaan dat is aangewezen door de bevoegde autoriteit van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan hij woont, daarvan in kennis.

b) Indien de wetgeving van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan de betrokkene woont niet op hem van toepassing is, stelt het orgaan dat is aangewezen door de bevoegde autoriteit van deze Lid-Staat vervolgens het orgaan dat is aangewezen door de bevoegde autoriteit van de Lid-Staat waarvan de wetgeving van toepassing is, daarvan in kennis.

2. a) Indien degene, die werkzaamheden in loondienst dan wel anders dan in loondienst op het grondgebied van twee of meer Lid-Staten pleegt uit te oefenen, overeenkomstig artikel 14, punt 2, onder b), i), of artikel 14 bis, punt 2, eerste zin, van de verordening en die een deel van zijn werkzaamheden uitoefent in de Lid-Staat op het grondgebied waarvan hij woont, onderworpen is aan de wetgeving van die Lid-Staat, verstrekt het orgaan dat is aangewezen door de bevoegde autoriteit van laatstbedoelde Lid-Staat hem een bewijs waarin wordt verklaard dat hij aan de wetgeving van deze Lid-Staat onderworpen is en zendt het een afschrift daarvan aan het orgaan dat is aangewezen door de bevoegde autoriteit van elke andere Lid-Staat:

i) op het grondgebied waarvan de betrokkene een deel van zijn werkzaamheden uitoefent, en/of

ii) indien hij werkzaamheden in loondienst verricht, op het grondgebied waarvan de zetel van de onderneming of het domicilie van de werkgever waaraan hij verbonden is, zich bevindt.

b) Laatstbedoeld orgaan zendt, voor zover nodig, aan het orgaan dat is aangewezen door de bevoegde autoriteit van de Lid-Staat waarvan de wetgeving van toepassing is, de nodige gegevens voor de vaststelling van de premies of bijdragen die door de werkgever of werkgevers en/of de betrokkene ingevolge deze wetgeving verschuldigd zijn.

3. a) Indien degene, die op het grondgebied van een Lid-Staat in loondienst werkzaam is voor een onderneming waarvan de zetel op het grondgebied van een andere Lid-Staat gevestigd is, terwijl de gemeenschappelijke grens van die Lid-Staten door die onderneming loopt, of die werkzaamheden anders dan in loondienst voor een dergelijke onderneming uitoefent, overeenkomstig artikel 14, punt 3, of artikel 14 bis, punt 3, van de verordening, onderworpen is aan de wetgeving van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan deze onderneming haar zetel heeft, verstrekt het orgaan dat is aangewezen door de bevoegde autoriteit van laatstbedoelde Lid-Staat hem een bewijs waarin wordt verklaard dat hij aan de wetgeving van deze Lid-Staat onderworpen is en zendt het een afschrift daarvan aan het orgaan dat is aangewezen door de bevoegde autoriteit van elke andere Lid-Staat:

i) op het grondgebied waarvan de betrokkene werkzaamheden in loondienst dan wel anders dan in loondienst uitoefent;

ii) op het grondgebied waarvan de betrokkene woont.

b) Punt 2, onder b), is van overeenkomstige toepassing.

4. a) Indien degene, die niet woont op het grondgebied van één der Lid-Staten waar hij zijn werkzaamheden in loondienst uitoefent, overeenkomstig artikel 14, punt 2, onder b), ii), van de verordening, onderworpen is aan de wetgeving van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan de zetel van de onderneming of het domicilie van de werkgever waaraan hij verbonden is, zich bevindt, verstrekt het orgaan dat is aangewezen door de bevoegde autoriteit van laatstbedoelde Lid-Staat hem een bewijs waarin wordt verklaard dat hij aan de wetgeving van deze Lid-Staat onderworpen is en zendt het een afschrift daarvan aan het orgaan dat is aangewezen door de bevoegde autoriteit van elke andere Lid-Staat:

i) op het grondgebied waarvan de betrokkene een deel van zijn werkzaamheden in loondienst uitoefent;

ii) op het grondgebied waarvan de betrokkene woont.

b) Punt 2, onder b), is van overeenkomstige toepassing.

5. a) Indien degene, die op het grondgebied van twee of meer Lid-Staten werkzaamheden anders dan in loondienst pleegt uit te oefenen maar geen enkel deel van deze werkzaamheden uitoefent op het grondgebied van de Lid-Staat waar hij woont, overeenkomstig artikel 14 bis, punt 2, tweede zin, van de verordening, onderworpen is aan de wetgeving van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan hij zijn hoofdwerkzaamheden verricht, stelt het orgaan dat is aangewezen door de bevoegde autoriteit van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan hij woont, onverwijld de organen die zijn aangewezen door de bevoegde autoriteiten van de andere betrokken Lid-Staten daarvan in kennis.

b) De bevoegde autoriteiten van de betrokken Lid-Staten of de organen die door deze bevoegde autoriteiten zijn aangewezen, stellen, binnen een tijdvak van ten hoogste zes maanden na de dag waarop de situatie van de belanghebbende ter kennis werd gebracht van één der betrokken organen, in onderling overleg en met inachtneming van het bepaalde onder d), en van artikel 14 bis, punt 4, van de verordening, vast welke wetgeving op de betrokkene van toepassing is.

c) Het orgaan waarvan de wetgeving als toepasselijk op de betrokkene is vastgesteld, verstrekt hem een bewijs waarin wordt verklaard dat hij aan deze wetgeving onderworpen is en zendt een afschrift daarvan aan de andere betrokken organen.

d) Bij de toepassing van artikel 14 bis, punt 2, derde zin, van de verordening, wordt, ter bepaling van de hoofdwerkzaamheden van de belanghebbende, in de eerste plaats rekening gehouden met de vaste en blijvende plaats van waaruit de belanghebbende zijn werkzaamheden uitoefent. Bij gebreke hiervan dient met andere criteria, zoals de gebruikelijke aard of de duur van de uitgeoefende werkzaamheden, het aantal verleende diensten en het uit de uitoefening van deze werkzaamheden voortvloeiende inkomen, rekening te worden gehouden.

e) De betrokken organen verstrekken elkaar alle noodzakelijke gegevens, zowel voor het bepalen van de hoofdwerkzaamheden van de betrokkene als voor de vaststelling van de premies en bijdragen die ingevolge de wetgeving welke als toepasselijk is vastgesteld, verschuldigd zijn.

6.a) Indien het orgaan, dat is aangewezen door de bevoegde autoriteit van de Lid-Staat waarvan de wetgeving op grond van artikel 14 bis, punt 2 of punt 3, van de verordening van toepassing zou moeten zijn, vaststelt dat punt 4 van genoemd artikel op de belanghebbende van toepassing is, stelt het de bevoegde autoriteiten van de andere betrokken Lid-Staten of de door deze autoriteiten aangewezen organen daarvan in kennis; indien noodzakelijk, wordt de op de belanghebbende toe te passen wetgeving in onderling overleg vastgesteld; één en ander onverminderd het bepaalde in punt 5 en in het bijzonder onder b) van dat punt.

b) De in punt 2, onder b), bedoelde gegevens worden door de organen van de betrokken Lid-Staten verstrekt aan het orgaan dat is aangewezen door de bevoegde autoriteit van de Lid-Staat waarvan de wetgeving uiteindelijk van toepassing is.

7. a) Indien degene, die gelijktijdig werkzaamheden in loondienst op het grondgebied van een Lid-Staat en werkzaamheden anders dan in loondienst op het grondgebied van een andere Lid-Staat uitoefent, overeenkomstig artikel 14 quater, onder a), van de verordening, onderworpen is aan de wetgeving van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan hij werkzaamheden in loondienst uitoefent, verstrekt het orgaan dat is aangewezen door de bevoegde autoriteit van laatstbedoelde Lid-Staat hem een bewijs waarin wordt verklaard dat hij aan de wetgeving van deze Lid-Staat onderworpen is en zendt het een afschrift daarvan aan het orgaan dat is aangewezen door de bevoegde autoriteit van elke andere Lid-Staat:

i) op het grondgebied waarvan hij zelfstandig werkzaam is;

ii) op het grondgebied waarvan hij woont.

b) Punt 2, onder b), is van overeenkomstige toepassing.

8. Indien degene die overeenkomstig het bepaalde in artikel 14 quater, onder b), van de verordening gelijktijdig werkzaamheden in loondienst en werkzaamheden anders dan in loondienst op het grondgebied van verschillende Lid-Staten uitoefent, aan de wetgevingen van twee Lid-Staten onderworpen is, is het bepaalde in de punten 1, 2, 3 en 4, voor zover het werkzaamheden in loondienst betreft, en het bepaalde in de punten 1, 2, 3, 5 en 6, voor zover het werkzaamheden anders dan in loondienst betreft, van overeenkomstige toepassing.

De door de bevoegde autoriteiten van de twee Lid-Staten waarvan de wetgevingen uiteindelijk van toepassing zijn aangewezen organen stellen elkaar daarvan wederzijds op de hoogte.

Artikel 13 Uitoefening van het keuzerecht door het bedienende personeel van diplomatieke zendingen en consulaire posten

1. Het in artikel 16, lid 2, van de verordening bedoelde keuzerecht dient voor het eerst te worden uitgeoefend binnen drie maanden na de datum waarop de werknemer is aangesteld bij de betreffende diplomatieke zending of consulaire post of in persoonlijke dienst van ambtenaren van deze zending of post is getreden. De keuze wordt van kracht op de datum van indiensttreding.

Wanneer de werknemer aan het einde van een kalenderjaar zijn keuzerecht opnieuw uitoefent, wordt de keuze van kracht op de eerste dag van het volgende kalenderjaar.

2. De werknemer die zijn keuzerecht uitoefent, stelt het orgaan dat daartoe werd aangewezen door de bevoegde autoriteit van de Lid-Staat voor de wetgeving waarvan hij gekozen heeft, daarvan in kennis, terwijl hij tegelijkertijd zijn werkgever ervan op de hoogte stelt. Bedoeld orgaan stelt zo nodig alle andere organen van dezelfde Lid-Staat hiervan in kennis, overeenkomstig de door de bevoegde autoriteit van deze Lid-Staat verstrekte richtlijnen.

3. Het orgaan dat daartoe is aangewezen door de bevoegde autoriteit van de Lid-Staat voor de wetgeving waarvan de werknemer heeft gekozen, verstrekt hem een bewijs, waarin wordt verklaard dat hij gedurende de tijd dat hij bij de bedoelde diplomatieke zending of consulaire post of in persoonlijke dienst van ambtenaren van deze zending of post werkzaam is, aan de wetgeving van deze Lid-Staat is onderworpen.

4. Indien de werknemer voor de toepassing van de Duitse wetgeving heeft gekozen, wordt deze wetgeving op hem toegepast, alsof de werknemer ter plaatse waar de Duitse Regering haar zetel heeft, werkzaam was. De bevoegde autoriteit wijst het voor de ziekteverzekering bevoegde orgaan aan.

Artikel 14 Uitoefening van het keuzerecht door de hulpfunctionarissen van de Europese Gemeenschappen

1. Het in artikel 16, lid 3, van de verordening bedoelde keuzerecht moet worden uitgeoefend op het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst wordt gesloten. De tot het sluiten van deze overeenkomst bevoegde autoriteit stelt het orgaan dat daartoe is aangewezen door de bevoegde autoriteit van de Lid-Staat voor de wetgeving waarvan de hulpfunctionaris heeft gekozen, hiervan in kennis. Bedoeld orgaan stelt zo nodig alle andere organen van dezelfde Lid-Staat hiervan in kennis.

2. Het orgaan dat daartoe is aangewezen door de bevoegde autoriteit van de Lid-Staat voor de wetgeving waarvan de hulpfunctionaris heeft gekozen, verstrekt hem een bewijs, waarin wordt verklaard dat hij gedurende de tijd dat hij als hulpfunctionaris in dienst van de Europese Gemeenschappen werkzaam is, aan de wetgeving van deze Lid-Staat is onderworpen.

3. De bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten wijzen zo nodig de voor de hulpfunctionarissen van de Europese Gemeenschappen bevoegde organen aan.

4. Indien de hulpfunctionaris, die op het grondgebied van een andere Lid-Staat dan Duitsland werkzaam is, voor toepassing van de Duitse wetgeving heeft gekozen, wordt deze wetgeving toegepast alsof de hulpfunctionaris ter plaatse waar de Duitse Regering haar zetel heeft, werkzaam was. De bevoegde autoriteit wijst het voor de ziekteverzekering bevoegde orgaan aan.

TITEL IV TOEPASSING VAN DE BIJZONDERE BEPALINGEN VAN DE VERORDENING MET BETREKKING TOT DE VERSCHILLENDE SOORTEN PRESTATIES

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN MET BETREKKING TOT DE SAMENTELLING VAN TIJDVAKKEN

Artikel 15 (A) (5) (11)

1. In de gevallen bedoeld in artikel 18, lid 1, in artikel 38, in artikel 45, leden 1 tot en met 3, in artikel 64 en in artikel 67, leden 1 en 2, van de verordening geschiedt de samentelling der tijdvakken overeenkomstig de volgende regels:

a) bij de tijdvakken van verzekering of wonen vervuld krachtens de wetgeving van een Lid-Staat worden gevoegd de tijdvakken van verzekering of wonen vervuld krachtens de wetgeving van enige andere Lid-Staat, voor zover het noodzakelijk is hierop een beroep te doen om de tijdvakken van verzekering of wonen, vervuld krachtens de wetgeving van eerstbedoelde Lid-Staat, aan te vullen met het oog op het verkrijgen, het behoud of het herstel van het recht op prestaties, mits deze tijdvakken van verzekering of wonen elkaar niet overlappen. Indien het uitkeringen bij invaliditeit, ouderdom of overlijden (pensioenen) betreft die door de organen van twee of meer Lid-Staten moeten worden vastgesteld overeenkomstig artikel 46, lid 2, van de verordening, verricht elk der betrokken organen afzonderlijk deze samentelling, rekening houdende met het totaal der door de werknemer of de zelfstandige, krachtens de wetgevingen van alle Lid-Staten waaraan hij onderworpen is geweest, vervulde tijdvakken van verzekering of wonen, in voorkomend geval, onverminderd artikel 45, leden 2 en 3, en artikel 47, lid 1, onder a), van de verordening. In de in artikel 14 quater, onder b), van de verordening bedoelde gevallen houden die organen voor de vaststelling van de prestaties echter eveneens rekening met tijdvakken van verzekering of van wonen, vervuld op grond van een verplichte verzekering krachtens de wetgevingen van de twee betrokken Lid-Staten, die elkaar overlappen;

b) wanneer een tijdvak van verzekering of wonen, vervuld op grond van een verplichte verzekering krachtens de wetgeving van een Lid-Staat, samenvalt met een op grond van een vrijwillige of vrijwillig voortgezette verzekering krachtens de wetgeving van een andere Lid-Staat vervuld tijdvak van verzekering, wordt alleen het tijdvak in aanmerking genomen dat is vervuld op grond van een verplichte verzekering;

c) wanneer een krachtens de wetgeving van een Lid-Staat vervuld tijdvak van verzekering of wonen dat geen gelijkgesteld tijdvak is, samenvalt met een krachtens de wetgeving van een andere Lid-Staat gelijkgesteld tijdvak, wordt alleen het niet-gelijkgestelde tijdvak in aanmerking genomen;

d) elk krachtens de wetgevingen van twee of meer Lid-Staten gelijkgesteld tijdvak wordt slechts in aanmerking genomen door het orgaan van de Lid-Staat krachtens de wetgeving waarvan de verzekerde laatstelijk vóór het genoemde tijdvak verplicht verzekerd is geweest; indien de verzekerde vóór genoemd tijdvak niet verplicht verzekerd is geweest krachtens de wetgeving van een Lid-Staat, wordt dit tijdvak in aanmerking genomen door het orgaan van de Lid-Staat aan de wetgeving waarvan hij na bedoeld tijdvak voor de eerste maal verplicht onderworpen is geweest;

e) ingeval de periode waarin bepaalde tijdvakken van verzekering of wonen vervuld zijn krachtens de wetgeving van een Lid-Staat, niet nauwkeurig kan worden bepaald, wordt ervan uitgegaan dat deze tijdvakken krachtens de wetgeving van een andere Lid-Staat vervulde tijdvakken van verzekering of wonen niet overlappen en wordt hiermede rekening gehouden, voor zover de tijdvakken hiervoor in aanmerking kunnen worden genomen;

f) ingeval volgens de wetgeving van een Lid-Staat bepaalde tijdvakken van verzekering of wonen slechts in aanmerking worden genomen indien zij binnen een bepaalde termijn zijn vervuld:

i) houdt het orgaan dat deze wetgeving toepast slechts rekening met de tijdvakken van verzekering of wonen die krachtens de wetgeving van een andere Lid-Staat zijn vervuld, indien zij binnen genoemde termijn zijn vervuld, of

ii) verlengt het orgaan dat deze wetgeving toepast deze termijn met de duur van de tijdvakken van verzekering of wonen die geheel of gedeeltelijk binnen bedoelde termijn krachtens de wetgeving van een andere Lid-Staat zijn vervuld, wanneer het om tijdvakken van verzekering of wonen gaat die volgens de wetgeving van de andere Lid-Staat alleen leiden tot schorsing van de termijn waarbinnen tijdvakken van verzekering of wonen moeten worden vervuld.

2. De tijdvakken van verzekering of wonen, vervuld krachtens een wettelijke regeling van een Lid-Staat welke niet binnen de werkingssfeer van de verordening valt, maar die in aanmerking worden genomen krachtens een wettelijke regeling van deze Lid-Staat die wel binnen de werkingssfeer van de verordening valt, worden beschouwd als tijdvakken van verzekering of wonen welke voor de samentelling in aanmerking dienen te worden genomen.

3. Wanneer de tijdvakken van verzekering, vervuld krachtens de wetgeving van een Lid-Staat, worden uitgedrukt in andere eenheden dan in de wetgeving van een andere Lid-Staat worden gebezigd, geschiedt de omrekening die voor de samentelling nodig is volgens onderstaande regels:

a) indien het een werknemer betreft voor wie de zesdaagse werkweek gold of indien het een zelfstandige betreft:

i) geldt een dag als acht uur en omgekeerd;

ii) gelden zes dagen als een week en omgekeerd;

iii) gelden zesentwintig dagen als een maand en omgekeerd;

iv) gelden drie maanden of dertien weken of achtenzeventig dagen als een kwartaal en omgekeerd;

v) worden voor de omrekening van weken tot maanden en omgekeerd, de weken en maanden in dagen omgerekend;

vi) mag toepassing van bovenstaande regels er niet toe leiden dat voor alle in de loop van een kalenderjaar vervulde tijdvakken van verzekering een totaal van meer dan driehonderd twaalf dagen of tweeënvijftig weken of twaalf maanden of vier kwartalen wordt verkregen;

b) indien het een werknemer betreft voor wie de vijfdaagse werkweek gold:

i) geldt een dag als negen uur en omgekeerd;

ii) gelden vijf dagen als een week en omgekeerd;

iii) gelden tweeëntwintig dagen als een maand en omgekeerd;

iv) gelden drie maanden of dertien weken of zesenzestig dagen als een kwartaal en omgekeerd;

v) worden voor de omrekening van weken tot maanden en omgekeerd, de weken en maanden in dagen omgerekend;

vi) mag de toepassing van bovenstaande regels er niet toe leiden dat voor alle in de loop van een kalenderjaar vervulde tijdvakken van verzekering een totaal van meer dan tweehonderd vierenzestig dagen of tweeënvijftig weken of twaalf maanden of vier kwartalen wordt verkregen;

c) indien het een werknemer betreft voor wie de zevendaagse werkweek gold:

i) geldt een dag als zes uur en omgekeerd;

ii) gelden zeven dagen als een week en omgekeerd;

iii) gelden dertig dagen als een maand en omgekeerd;

iv) gelden drie maanden of dertien weken of negentig dagen als een kwartaal en omgerekend;

v) worden voor de omrekening van weken tot maanden en omgekeerd, weken en maanden in dagen omgerekend;

vi) mag de toepassing van bovenstaande regels er niet toe leiden dat voor alle in de loop van een kalenderjaar vervulde tijdvakken van verzekering een totaal van meer dan driehonderd zestig dagen of tweeënvijftig weken of twaalf maanden of vier kwartalen wordt verkregen.

Wanneer de krachtens de wetgeving van een Lid-Staat vervulde tijdvakken van verzekering in maanden moeten worden uitgedrukt, worden de dagen die overeenkomstig de in dit lid genoemde regels met een gedeelte van een maand overeenstemmen, beschouwd als een volledige maand.

HOOFDSTUK 2 ZIEKTE EN MOEDERSCHAP

Toepassing van artikel 18 van de verordening

Artikel 16 Verklaring betreffende tijdvakken van verzekering

1. Om in aanmerking te komen voor toepassing van artikel 18 van de verordening, is de werknemer of zelfstandige verplicht aan het bevoegde orgaan een verklaring over te leggen, waarin de tijdvakken van verzekering zijn vermeld die zijn vervuld krachtens de wettelijke regeling waaraan hij tevoren en laatstelijk onderworpen is geweest.

2. Deze verklaring wordt op verzoek van de werknemer of zelfstandige verstrekt door het orgaan of de organen van de Lid-Staat aan de wettelijke regeling waarvan hij tevoren en laatstelijk onderworpen is geweest. Indien hij genoemde verklaring niet overlegt, verzoekt het bevoegde orgaan dit orgaan of deze organen daarom.

3. De leden 1 en 2 zijn van overeenkomstige toepassing, indien het nodig is met de vroeger krachtens de wettelijke regeling van enige andere Lid-Staat vervulde tijdvakken van verzekering rekening te houden om aan de in de wettelijke regeling van de bevoegde Staat gestelde voorwaarden te voldoen.

Toepassing van artikel 19 van de verordening

Artikel 17 (14) Verstrekkingen ingeval de woonplaats in een andere Lid-Staat dan de bevoegde Staat ligt

1. Om in aanmerking te komen voor verstrekkingen krachtens artikel 19 van de verordening, is de werknemer of zelfstandige verplicht, zich en zijn gezinsleden te doen inschrijven bij het orgaan van de woonplaats, onder overlegging van een verklaring waarin wordt bevestigd dat hij voor zich zelf en zijn gezinsleden recht op genoemde verstrekkingen heeft. Deze verklaring wordt afgegeven door het bevoegde orgaan, in voorkomend geval na kennisneming van de door de werkgever verstrekte inlichtingen. Indien deze verklaring niet wordt overgelegd door de werknemer of de zelfstandige of zijn gezinsleden, verzoekt het orgaan van de woonplaats het bevoegde orgaan daarom.

2. Deze verklaring blijft geldig zolang het orgaan van de woonplaats geen kennisgeving van intrekking ervan heeft ontvangen. Wanneer genoemde verklaring evenwel door een Duits, Frans, Italiaans of Portugees orgaan wordt afgegeven, is zij slechts geldig gedurende één jaar na de datum van afgifte en moet zij jaarlijks worden vernieuwd.

3. Indien het een seizoenarbeider betreft, is de in lid 1 bedoelde verklaring geldig gedurende de gehele voor de seizoenarbeid voorziene tijdsduur, tenzij het bevoegde orgaan tussentijds het orgaan van de woonplaats van intrekking ervan in kennis stelt.

4. Het orgaan van de woonplaats stelt het bevoegde orgaan in kennis van iedere inschrijving die het overeenkomstig lid 1 heeft verricht.

5. Bij iedere aanvraag om verstrekkingen legt de belanghebbende de bewijsstukken over die krachtens de wettelijke regeling van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan hij woont, vereist zijn voor de toekenning van verstrekkingen.

6. In geval van opneming in een ziekenhuis geeft het orgaan van de woonplaats, binnen drie dagen na de dag waarop het de datum van opneming in het ziekenhuis heeft vernomen, aan het bevoegde orgaan kennis van deze datum, van de vermoedelijke verblijfsduur en van de datum van vertrek. Er behoeft evenwel geen kennisgeving te worden verzonden wanneer de kosten van de verstrekkingen tegen een vast bedrag aan het orgaan van de woonplaats worden vergoed.

7. Het orgaan van de woonplaats stelt het bevoegde orgaan vooraf in kennis van elke beslissing omtrent de toekenning van verstrekkingen waarvan de vermoedelijke of daadwerkelijke kosten een door de Administratieve Commissie vastgesteld en periodiek herzien vast bedrag overschrijden. Het bevoegde orgaan kan hiertegen onder opgave van redenen binnen een termijn van vijftien dagen, gerekend vanaf de verzending van deze kennisgeving, zo nodig verzet aantekenen; indien na afloop van deze termijn geen verzet is aangetekend bij het orgaan van de woonplaats kent het de verstrekkingen toe. Indien dergelijke verstrekkingen in onmiskenbare spoedgevallen moeten worden toegekend, stelt het orgaan van de woonplaats het bevoegde orgaan hiervan onverwijld in kennis. Er behoeft evenwel geen gemotiveerd verzet te worden aangetekend wanneer de verstrekkingen tegen een vast bedrag aan het orgaan van de woonplaats worden vergoed.

8. De werknemer of zelfstandige of zijn gezinsleden zijn verplicht het orgaan van de woonplaats in kennis te stellen van iedere verandering in hun omstandigheden waardoor het recht op verstrekkingen kan worden gewijzigd, in het bijzonder van iedere beëindiging of verandering van werkzaamheden in loondienst dan wel werkzaamheden anders dan in loondienst van de belanghebbende of iedere overbrenging van de woon- of verblijfplaats van de werknemer of zelfstandige of van een gezinslid. Het bevoegde orgaan stelt eveneens het orgaan van de woonplaats in kennis van het beëindigen van de aansluiting van de werknemer of zelfstandige of van diens rechten op verstrekkingen. Het orgaan van de woonplaats kan te allen tijde het bevoegde orgaan verzoeken alle inlichtingen te verschaffen omtrent de aansluiting van de werknemer of zelfstandige of diens rechten op verstrekkingen.

9. Twee of meer Lid-Staten of de bevoegde autoriteiten van deze Lid-Staten kunnen, na advies van de Administratieve Commissie, een andere wijze van toepassing overeenkomen.

Artikel 18 Uitkeringen ingeval de woonplaats in een andere Lid-Staat dan de bevoegde Staat ligt

1. Om in aanmerking te komen voor uitkeringen krachtens artikel 19, lid 1, onder b), van de verordening is de werknemer of zelfstandige verplicht zich binnen drie dagen na het begin van de arbeidsongeschiktheid tot het orgaan van de woonplaats te wenden onder overlegging van een kennisgeving van onderbreking van de werkzaamheden of, indien de wettelijke regeling die door het bevoegde orgaan of het orgaan van de woonplaats wordt toegepast, hierin voorziet, een door de behandelende geneesheer afgegeven bewijs van arbeidsongeschiktheid.

2. Waneer de behandelende geneesheren van het land van de woonplaats geen bewijzen van arbeidsongeschiktheid afgeven, wendt de belanghebbende zich rechtstreeks tot het orgaan van de woonplaats, binnen de termijn die is vastgesteld in de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling.

Dit orgaan laat onmiddellijk de arbeidsongeschiktheid medisch vaststellen en het in lid 1 bedoelde bewijs uitschrijven. Dit bewijs, waarin de vermoedelijke duur van de arbeidsongeschiktheid moet worden vermeld, wordt onverwijld aan het bevoegde orgaan doorgezonden.

3. In de gevallen waarin lid 2 niet van toepassing is, onderwerpt het orgaan van de woonplaats de belanghebbende zo spoedig mogelijk en in ieder geval binnen drie dagen na de datum waarop de belanghebbende zich tot dit orgaan heeft gewend, aan een geneeskundige controle, alsof hij bij dit orgaan was verzekerd. Het versag van de controlerende geneeskundige, waarin met name de vermoedelijke duur van de arbeidsongeschiktheid wordt vermeld, wordt door het orgaan van de woonplaats aan het bevoegde orgaan gezonden, en wel binnen drie dagen na de datum waarop de controle plaatsvond.

4. Het orgaan van de woonplaats oefent later zo nodig de administratieve en geneeskundige controle op de belanghebbende uit, alsof hij bij dit orgaan was verzekerd. Zodra dit orgaan vaststelt dat de belanghebbende opnieuw arbeidsongeschikt is, stelt het de belanghebbende en ook het bevoegde orgaan daarvan onverwijld in kennis, met opgave van de datum waarop de arbeidsongeschiktheid eindigt. Onverminderd het bepaalde in lid 6, wordt de kennisgeving aan de belanghebbende geacht te gelden als een beslissing die voor rekening van het bevoegde orgaan is genomen.

5. Het bevoegde orgaan behoudt in ieder geval de bevoegdheid de controle op de belanghebbende door een arts van eigen keuze te laten verrichten.

6. Indien het bevoegde orgaan besluit de uitkeringen te weigeren, omdat de belanghebbende zich niet aan de formaliteiten van de wettelijke regeling van het land van de woonplaats heeft onderworpen, of indien het vaststelt dat de belanghebbende weer arbeidsongeschikt is, stelt het de belanghebbende in kennis van deze beslissing en zendt het gelijktijdig een afschrift daarvan aan het orgaan van de woonplaats.

7. Wanneer de belanghebbende de beroepswerkzaamheden hervat, geeft hij hiervan bericht aan het bevoegde orgaan, indien zulks in de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling is voorzien.

8. Het bevoegde orgaan betaalt de uitkeringen met behulp van alle daartoe aangewezen middelen, met name per internationale postwissel, en geeft het orgaan van de woonplaats en de belanghebbende hiervan kennis. Indien de uitkeringen door het orgaan van de woonplaats voor rekening van het bevoegde orgaan worden betaald, stelt het bevoegde orgaan de belanghebbende van zijn rechten in kennis en doet het mededeling aan het orgaan van de woonplaats van het bedrag van de uitkeringen, de data waarop zij moeten worden betaald en de maximumduur waarover zij ingevolge de wettelijke regeling van de bevoegde Staat worden toegekend.

9. Twee of meer Lid-Staten of de bevoegde autoriteiten van deze Lid-Staten kunnen, na advies van de Administratieve Commissie, een andere wijze van toepassing overeenkomen.

Toepassing van artikel 20 van de verordening

Artikel 19 Bijzondere bepalingen voor grensarbeiders en hun gezinsleden

Indien het grensarbeiders of hun gezinsleden betreft, mogen genees- en verbandmiddelen, brillen, kunstmiddelen van kleine omvang, laboratoriumanalysen en -proeven slechts op het grondgebied van de Lid-Staat waar zij worden voorgeschreven worden afgegeven of verricht overeenkomstig het bepaalde in de wettelijke regeling van deze Lid-Staat, tenzij de door het bevoegde orgaan toegepaste wetgeving of een overeenkomst tussen de betrokken Lid-Staten of de bevoegde autoriteiten van deze Lid-Staten gunstiger is.

Toepassing van artikel 21, lid 2, tweede alinea van de verordening

Artikel 19 bis (15) Verstrekkingen bij verblijf in de bevoegde Lid-Staat - Gezinsleden die wonen in een andere Lid-Staat dan de Lid-Staat waar de werknemer of zelfstandige woont

1. Om in aanmerking te komen voor verstrekkingen krachtens artikel 21 van de verordening, dienen de gezinsleden aan het orgaan van de verblijfplaats een verklaring over te leggen waarin wordt bevestigd dat zij recht hebben op deze verstrekkingen. In deze verklaring, die indien mogelijk nog vóór hun vertrek uit de Lid-Staat waar zij wonen aan de gezinsleden wordt afgegeven door het orgaan van hun woonplaats, wordt in voorkomend geval met name de maximumduur vermeld waarover de verstrekkingen mogen worden toegekend overeenkomstig de wettelijke regeling van die Lid-Staat. Wanneer de gezinsleden die verklaring niet voorleggen, wordt zij door het orgaan van de verblijfplaats gevraagd aan het orgaan van de woonplaats.

2. Artikel 17, leden 6, 7 en 9, van de toepassingsverordening is van overeenkomstige toepassing. In dat geval wordt het orgaan van de woonplaats van de gezinsleden beschouwd als bevoegd orgaan.

Toepassing van artikel 22 van de verordening

Artikel 20 Verstrekkingen ingeval de verblijfplaats in een andere Lid-Staat dan de bevoegde Staat ligt - Bijzonder geval van de werknemers bij het internationaal vervoer, alsmede hun gezinsleden

1. Om voor zich zelf of voor zijn gezinsleden die hem vergezellen, in aanmerking te komen voor verstrekkingen, is de in artikel 14, punt 2, onder a), van de verordening bedoelde werknemer bij het internationaal vervoer, die zich voor het vervullen van zijn dienstbetrekking op het grondgebied van een andere Lid-Staat dan de bevoegde Staat bevindt, verplicht aan het orgaan van de verblijfplaats zo spoedig mogelijk een bijzondere verklaring over te leggen die door de werkgever of diens vertegenwoordiger is afgegeven in de loop van de kalendermaand waarin zij wordt overgelegd of in de loop van de twee daaraan voorafgaande kalendermaanden. In deze verklaring wordt met name de datum vermeld sedert welke de belanghebbende voor rekening van genoemde werkgever werkt, alsmede de naam en de plaats van vestiging van het bevoegde orgaan; indien de werkgever evenwel volgens de wettelijke regeling van de bevoegde Staat niet wordt geacht het bevoegde orgaan te kennen, is de belanghebbende verplicht de naam en de plaats van vestiging van dit orgaan schriftelijk op te geven, wanneer zijn aanvraag aan het orgaan van de verblijfplaats wordt overgelegd. Wanneer de belanghebbende deze verklaring heeft overgelegd, wordt hij geacht te voldoen aan de voorwaarden voor het ingaan van het recht op verstrekkingen; indien de belanghebbende niet in staat is zich vóór de medische behandeling tot het orgaan van de verblijfplaats te wenden, ontvangt hij deze behandeling desniettegenstaande op vertoon van bedoelde verklaring, alsof hij bij dat orgaan verzekerd was.

2. Het orgaan van de verblijfplaats richt zich binnen drie dagen tot het bevoegde orgaan, teneinde te vernemen of de belanghebbende aan de voorwaarden voor het ingaan van het recht op verstrekkingen voldoet. Het is verplicht de verstrekkingen te verlenen tot de ontvangst van het antwoord van het bevoegde orgaan en ten hoogste gedurende een termijn van dertig dagen.

3. Het bevoegde orgaan zendt het orgaan van de verblijfplaats antwoord binnen tien dagen na ontvangst van het verzoek van dit orgaan. Indien dit antwoord bevestigend luidt, deelt het bevoegde orgaan in voorkomend geval de maximumduur mede waarover de verstrekkingen mogen worden toegekend overeenkomstig de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling, en zet het orgaan van de verblijfplaats de verlening van bedoelde verstrekkingen voort.

4. In plaats van de verklaring als bedoeld in lid 1 mag de in dat lid bedoelde werknemer aan het orgaan van de verblijfplaats een verklaring overleggen waarin wordt bevestigd dat aan de voorwaarden voor het ingaan van het recht op verstrekkingen wordt voldaan. In deze verklaring, die door het bevoegde orgaan wordt afgegeven, wordt in voorkomend geval met name de maximumduur vermeld waarover de verstrekkingen mogen worden toegekend overeenkomstig de wettelijke regeling van de bevoegde Staat. In dit geval zijn de leden 1, 2 en 3 niet van toepassing.

5. Artikel 17, leden 6, 7 en 9, van de toepassingsverordening is van overeenkomstige toepassing.

6. De verstrekkingen die zijn verleend op grond van de in lid 1 bedoelde veronderstelling, worden vergoed overeenkomstig artikel 36, lid 1, van de verordening.

Artikel 21 Verstrekkingen ingeval de verblijfplaats in een andere Lid-Staat dan de bevoegde Staat ligt - Andere werknemers dan de in artikel 20 van de toepassingsverordening bedoelde werknemers of zelfstandigen

1. Om in aanmerking te komen voor verstrekkingen krachtens artikel 22, lid 1, onder a), i), van de verordening, anders dan in het in artikel 20 van de toepassingsverordening bedoelde geval, is de werknemer of zelfstandige verplicht aan het orgaan van de verblijfplaats een verklaring over te leggen, waarin wordt bevestigd dat hij recht op de verstrekkingen heeft. In deze verklaring die op verzoek van de belanghebbende door het bevoegde orgaan zo mogelijk wordt afgegeven voordat hij het grondgebied van de Lid-Staat waar hij woont verlaat, wordt in voorkomend geval met name de maximumduur vermeld waarover de verstrekkingen mogen worden toegekend overeenkomstig de wettelijke regeling van de bevoegde Staat. Indien de werknemer of zelfstandige deze verklaring niet overlegt, verzoekt het orgaan van de verblijfplaats het bevoegde orgaan daarom.

2. Artikel 17, leden 6, 7 en 9, van de toepassingsverordening is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 22 Verstrekkingen aan werknemers en zelfstandigen bij overbrenging van hun woonplaats of terugkeer naar het land van hun woonplaats en aan werknemers en zelfstandigen die toestemming hebben om zich met het oog op hun geneeskundige verzorging naar een andere Lid-Staat te begeven

1. Om in aanmerking te komen voor verstrekkingen krachtens artikel 22, lid 1, onder b), i), van de verordening, is de werknemer of zelfstandige verplicht aan het orgaan van de woonplaats een verklaring over te leggen waarin wordt bevestigd dat hij het recht op bedoelde verstrekkingen mag behouden. In deze verklaring, die door het bevoegde orgaan wordt afgegeven, wordt in voorkomend geval met name de maximumduur vermeld waarover de verstrekkingen nog kunnen worden verleend volgens de wettelijke regeling van de bevoegde Staat. De verklaring kan worden afgegeven na het vertrek en op verzoek van de belanghebbende, wanneer zij wegens overmacht niet voordien kon worden opgesteld.

2. Artikel 17, leden 6, 7 en 9, van de toepassingsverordening is van overeenkomstige toepassing.

3. De leden 1 en 2 zijn van overeenkomstige toepassing voor het verlenen van verstrekkingen in het geval bedoeld in artikel 22, lid 1, onder c), i), van de verordening.

Artikel 23 Verstrekkingen aan gezinsleden

Artikel 21 casu quo artikel 22 van de toepassingsverordening is van overeenkomstige toepassing voor de toekenning van verstrekkingen aan de in artikel 22, lid 3, van de verordening bedoelde gezinsleden.

In de in artikel 22, lid 3, tweede alinea, van de verordening bedoelde gevallen worden evenwel het orgaan van de woonplaats en de wettelijke regeling van het land van woonplaats van de gezinsleden beschouwd als respectievelijk het bevoegde orgaan en de wettelijke regeling van de bevoegde Staat voor de toepassing van artikel 17, leden 6, 7 en 9, en de artikelen 21 en 22 van de toepassingsverordening.

Artikel 24 Uitkeringen aan werknemers en zelfstandigen ingeval de verblijfplaats in een andere Lid-Staat dan de bevoegde Staat ligt

Om in aanmerking te komen voor uitkeringen krachtens artikel 22, lid 1, onder a), ii), van de verordening, is artikel 18 van de toepassingsverordening van overeenkomstige toepassing. De werknemer of zelfstandige die op het grondgebied van een Lid-Staat verblijft zonder aldaar beroepswerkzaamheden te verrichten, is evenwel niet verplicht de in artikel 18, lid 1, van de toepassingsverordening bedoelde kennisgeving van onderbreking van de werkzaamheden over te leggen, zulks onverminderd de verplichting een bewijs van arbeidsongeschiktheid over te leggen.

Toepassing van artikel 23, lid 3, van de verordening

Artikel 25 Verklaring betreffende de gezinsleden die in aanmerking moeten worden genomen voor de berekening van de uitkeringen

1. Om in aanmerking te komen voor toepassing van artikel 23, lid 3, van de verordening is de werknemer of zelfstandige verplicht aan het bevoegde orgaan een verklaring over te leggen met betrekking tot zijn gezinsleden die hun woonplaats hebben op het grondgebied van een andere Lid-Staat dan die waar zich genoemd orgaan bevindt.

2. Deze verklaring wordt afgegeven door het orgaan van de woonplaats van de gezinsleden.

Zij is geldig gedurende twaalf maanden na de datum van afgifte. Zij kan worden vernieuwd; in dit geval loopt de geldigheidsduur vanaf de datum van vernieuwing.

De belanghebbende is verplicht het bevoegde orgaan onmiddellijk kennis te geven van elk feit waardoor genoemde verklaring moet worden gewijzigd. Een dergelijke wijziging wordt van kracht op de dag waarop dit feit zich heeft voorgedaan.

3. In plaats van de in lid 1 voorgeschreven verklaring kan het bevoegde orgaan van de belanghebbende recente stukken van de burgerlijke stand verlangen omtrent zijn gezinsleden die hun woonplaats hebben op het grondgebied van een andere Lid-Staat dan waar zich genoemd orgaan bevindt.

Toepassing van artikel 25, lid 1, van de verordening

Artikel 26 Prestaties aan werklozen die zich naar een andere Lid-Staat dan de bevoegde Staat begeven om aldaar werk te zoeken

1. Om voor zich zelf en voor zijn gezinsleden in aanmerking te komen voor uitkeringen en verstrekkingen krachtens artikel 25, lid 1, van de verordening, is de werkloze verplicht aan het orgaan van de ziekteverzekering van de plaats waarheen hij zich heeft begeven een verklaring over te leggen die vóór zijn vertrek aan het bevoegde orgaan van de ziekteverzekering moet worden gevraagd. Indien de werkloze deze verklaring niet overlegt, verzoekt het orgaan van de plaats waarheen de belanghebbende zich heeft begeven het bevoegde orgaan daarom.

Deze verklaring moet het recht op bedoelde prestaties op de voorwaarden vermeld in artikel 69, lid 1, onder a), van de verordening bevestigen, de duur van dit recht aangeven met inachtneming van het bepaalde in artikel 69, lid 1, onder c), van de verordening, en het bedrag vermelden van het eventueel te betalen ziekengeld gedurende vermelde tijdsduur, in geval van arbeidsongeschiktheid of opneming in een ziekenhuis.

2. Het orgaan van de werkloosheidsverzekering van de plaats waarheen de werkloze zich heeft begeven, bevestigt op een afschrift van de in artikel 83 van de toepassingsverordening bedoelde verklaring, die aan het orgaan van de ziekteverzekering van dezelfde plaats moet worden toegezonden, dat de voorwaarden vermeld in artikel 69, lid 1, onder b), van de verordening vervuld zijn en vermeldt de datum met ingang waarvan aan deze voorwaarden is voldaan en met ingang van welke datum de werkloze voor rekening van het bevoegde orgaan de werkloosheidsuitkering geniet.

Deze verklaring is geldig gedurende de in artikel 69, lid 1, onder c), van de verordening bepaalde termijn, zolang de voorwaarden worden vervuld. Het orgaan van de werkloosheidsverzekering van de plaats waarheen de werkloze zich heeft begeven, licht het orgaan van de ziekteverzekering binnen drie dagen in, indien de voorwaarden niet meer worden vervuld.

3. Artikel 17, leden 6, 7 en 9, van de toepassingsverordening is van overeenkomstige toepassing.

4. Om in aanmerking te komen voor uitkeringen als bepaald bij de wetgeving van de bevoegde Staat dient de werkloze binnen drie dagen aan het orgaan van de ziekteverzekering van de plaats waarheen hij zich heeft begeven, een door de behandelende geneesheer afgegeven bewijs van arbeidsongeschiktheid over te leggen. Hij dient eveneens te vermelden tot welke datum hij prestaties krachtens de werkloosheidsverzekering heeft ontvangen, alsmede zijn adres in het land waar hij zich bevindt.

5. Het orgaan van de ziekteverzekering van de plaats waarheen de werkloze zich heeft begeven, geeft binnen drie dagen aan het bevoegde orgaan van de ziekteverzekering en aan het bevoegde orgaan van de werkloosheidsverzekering, alsmede aan het orgaan waarbij de werkloze als werkzoekende staat ingeschreven, kennis van het begin en het einde van de arbeidsongeschiktheid.

6. In de gevallen als omschreven in artikel 25, lid 4, van de verordening, deelt het orgaan van de ziekteverzekering van de plaats waarheen de werkloze zich heeft begeven het bevoegde orgaan van de ziekteverzekering en het bevoegde orgaan van de werkloosheidsverzekering mede dat het van oordeel is dat aan alle voorwaarden die rechtvaardigen dat verdere uitkeringen en verstrekkingen worden verleend, is voldaan; het brengt een met redenen omkleed advies uit en voegt aan de mededeling die aan het bevoegde orgaan van de ziekteverzekering wordt gezonden een uitvoerig verslag van de controlerende geneesbeer betreffende de toestand van de zieke toe, waarin wordt vermeld gedurende welke tijdsduur waarschijnlijk de vereiste voorwaarden voor de toepassing van artikel 25, lid 4, van de verordening zullen worden vervuld. Het bevoegde orgaan van de ziekteverzekering beslist over het voortzetten van de verlening van prestaties aan de zieke werkloze.

7. Artikel 18, leden 2, 3, 4, 5, 6, 8 en 9, van de toepassingsverordening is van overeenkomstige toepassing.

Toepassing van artikel 25, lid 3, van de verordening

Artikel 27 Verstrekkingen aan de gezinsleden van werklozen ingeval de woonplats in een andere Lid-Staat dan de bevoegde Staat ligt

Artikel 17 van de toepassingsverordening is van overeenkomstige toepassing voor de toekenning van verstrekkingen aan de gezinsleden van werklozen wanneer deze gezinsleden hun woonplaats hebben op het grondgebied van een andere Lid-Staat dan de bevoegde Staat. Bij inschrijving van de gezinsleden van werklozen die uitkeringen krachtens artikel 69, lid 1, van de verordening ontvangen, moet de in artikel 26, lid 1, van de toepassingsverordening bedoelde verklaring worden overgelegd. Deze verklaring is geldig voor de tijd gedurende welke de in artikel 69, lid 1, van de verordening bedoelde uitkeringen worden toegekend.

Toepassing van artikel 26 van de verordening

Artikel 28 Verstrekkingen aan aanvragers van een pensioen of rente, en aan hun gezinsleden

1. Om op het grondgebied van de Lid-Staat waar hij woont, in aanmerking te komen voor verstrekkingen krachtens artikel 26, lid 1, van de verordening is de aanvrager verplicht zich en zijn gezinsleden te doen inschrijven bij het orgaan van de woonplaats, onder overlegging van een verklaring waarin wordt bevestigd dat hij krachtens de wettelijke regeling van een andere Lid-Staat voor zich zelf en zijn gezinsleden recht op genoemde verstrekkingen heeft. Deze verklaring wordt afgegeven door het orgaan van deze andere Lid-Staat, dat bevoegd is inzake verstrekkingen.

2. Het orgaan van de woonplaats stelt het orgaan dat de verklaring heeft afgegeven in kennis van iedere inschrijving die het overeenkomstig lid 1 heeft verricht.

Toepassing van de artikelen 28 en 28 bis van de verordening

Artikel 29 Verstrekkingen aan pensioen- of rentetrekkers en aan hun gezinsleden die hun woonplaats niet hebben in een Lid-Staat krachtens de wettelijke regeling waarvan zij een pensioen of rente genieten en recht op prestaties hebben

1. Om op het grondgebied van de Lid-Staat waar hij woont in aanmerking te komen voor verstrekkingen krachtens artikel 28, lid 1, en artikel 28 bis van de verordening, is de pensioen- of rentetrekker verplicht zich en zijn gezinsleden te doen inschrijven bij het orgaan van de woonplaats, onder overlegging van een verklaring waarin wordt bevestigd dat hij krachtens de wettelijke regeling of krachtens één der wettelijke regelingen op grond waarvan een pensioen of rente verschuldigd is, voor zich zelf en voor zijn gezinsleden recht op genoemde verstrekkingen heeft.

2. Deze verklaring wordt op verzoek van de pensioen- of rentetrekker door het orgaan of één der organen die pensioen of rente verschuldigd zijn of, in voorkomend geval, door het orgaan dat over het recht op verstrekkingen moet beslissen, afgegeven, zodra de pensioen- of rentetrekker voldoet aan de voorwaarden voor het ingaan van het recht op deze verstrekkingen. Indien de pensioen- of rentetrekker de verklaring niet overlegt, verzoekt het orgaan van de woonplaats het orgaan of de organen die het pensioen of de rente verschuldigd zijn of, in voorkomend geval, het hiertoe gerechtigde orgaan daarom. In afwachting van de ontvangst van deze verklaring kan het orgaan van de woonplaats de pensioen- of rentetrekker en zijn gezinsleden voorlopig inschrijven op vertoon van de door dit orgaan toegelaten bewijsstukken. Deze inschrijving is voor het orgaan dat de kosten van de verstrekkingen moet dragen slechts bindend, wanneer laatstgenoemd orgaan de in lid 1 bedoelde verklaring heeft afgegeven.

3. Het orgaan van de woonplaats stelt het orgaan dat de in lid 1 bedoelde verklaring heeft afgegeven in kennis van iedere inschrijving die het overeenkomstig bedoeld lid heeft verricht.

4. Bij elke aanvraag om verstrekkingen moet aan de hand van het ontvangstbewijs of het strookje van de postwissel van de laatste betaling, aan het orgaan van de woonplaats worden bewezen dat het recht op pensioen of rente nog steeds bestaat.

5. De pensioen- of rentetrekker of zijn gezinsleden zijn verplicht het orgaan van de woonplaats in kennis te stellen van elke wijziging in hun omstandigheden, waardoor het recht op verstrekkingen kan worden gewijzigd, in het bijzonder van elke schorsing of intrekking van het pensioen of de rente en elke overbrenging van hun woonplaats. De organen die pensioen of rente verschuldigd zijn, stellen het orgaan van de woonplaats van de pensioen- of rentetrekker in kennis van deze wijziging.

6. De Administratieve Commissie stelt zo nodig vast op welke wijze het orgaan wordt bepaald dat in het geval bedoeld in artikel 28, lid 2, onder b), van de verordening, de kosten van de verstrekkingen moet dragen.

Toepassing van artikel 29 van de verordening

Artikel 30 (14) Verstrekkingen aan gezinsleden die hun woonplaats hebben in een andere Lid-Staat dan die waar de pensioen- of rentetrekker woont

1. Om op het grondgebied van de Lid-Staat waar zij wonen in aanmerking te komen voor verstrekkingen krachtens artikel 29, lid 1, van de verordening, zijn de gezinsleden verplicht zich te doen inschrijven bij het orgaan van hun woonplaats, onder overlegging van krachtens de wettelijke regeling die dit orgaan toepast vereiste bewijsstukken voor de toekenning van verstrekkingen aan de gezinsleden van een pensioen- of rentetrekker, alsmede van een verklaring waarin wordt bevestigd dat de pensioen- of rentetrekker voor zich zelf en voor zijn gezinsleden recht op de verstrekkingen heeft. Deze verklaring, die wordt afgegeven door het orgaan van de woonplaats van de pensioen- of rentetrekker, blijft geldig zolang het orgaan van de woonplaats van de gezinsleden geen kennisgeving van intrekking ervan heeft ontvangen. Wanneer genoemde verklaring evenwel door een Duits, Frans, Italiaans of Portugees orgaan wordt afgegeven, is zij slechts geldig gedurende één jaar na de datum van afgifte en moet zij jaarlijks worden vernieuwd.

2. Bij iedere aanvraag om verstrekkingen zijn de gezinsleden verplicht aan het orgaan van hun woonplaats de in lid 1 bedoelde verklaring over te leggen, indien de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling bepaalt dat bij een dergelijke aanvraag het bewijs moet worden overgelegd dat pensioen of rente wordt genoten.

3. Het orgaan van de woonplaats van de pensioen- of rentetrekker stelt het orgaan van de woonplaats van de gezinsleden in kennis van de schorsing of intrekking van het pensioen of de rente en van iedere overbrenging van de woonplaats van de pensioen- of rentetrekker. Het orgaan van de woonplaats van de gezinsleden kan te allen tijde het orgaan van de woonplaats van de pensioen- of rentetrekker verzoeken alle inlichtingen te verschaffen omtrent rechten op verstrekkingen.

4. De gezinsleden zijn verplicht het orgaan van hun woonplaats in kennis te stellen van iedere verandering in hun omstandigheden waardoor het recht op verstrekkingen kan worden gewijzigd, in het bijzonder van iedere overbrenging van hun woonplaats.

Toepassing van artikel 31 van de verordening

Artikel 31 Verstrekkingen aan pensioen- of rentetrekkers en aan hun gezinsleden ingeval de verblijfplaats in een andere Lid-Staat ligt dan de Staat waar zij hun woonplaats hebben

1. Om in aanmerking te komen voor verstrekkingen krachtens artikel 31 van de verordening is de pensioen- of rentetrekker verplicht aan het orgaan van de verblijfplaats een verklaring over te leggen waarin wordt bevestigd dat hij recht op genoemde verstrekkingen heeft. In deze verklaring, die het orgaan van de woonplaats van de pensioen- of rentetrekker zo mogelijk uitreikt vóór het verlaten van het grondgebied van de Lid-Staat waar hij woont, wordt in voorkomend geval met name de maximumduur vermeld waarover de verstrekkingen hem ten hoogste mogen worden toegekend overeenkomstig de wettelijke regeling van deze Lid-Staat. Indien de pensioen- of rentetrekker genoemde verklaring niet overlegt, verzoekt het orgaan van de verblijfplaats het orgaan van de woonplaats daarom.

2. Artikel 17, leden 6, 7 en 9, van de toepassingsverordening is van overeenkomstige toepassing. In dit geval wordt het orgaan van de woonplaats van de pensioen- of rentetrekker als bevoegd orgaan beschouwd.

3. De leden 1 en 2 zijn van overeenkomstige toepassing voor de toekenning van verstrekkingen aan de in artikel 31 van de verordening bedoelde gezinsleden.

Toepassing van artikel 35, lid 1, van de verordening

Artikel 32 Organen tot welke werknemers in de mijnen en daarmede gelijkgestelde bedrijven, alsmede hun gezinsleden zich kunnen wenden wanneer de woon- of verblijfplaats in een andere Lid-Staat ligt dan de bevoegde Staat

1. In de gevallen, bedoeld in artikel 35, lid 1, van de verordening en wanneer in het land van woon- of verblijfplaats de prestaties van het verzekeringsstelsel voor ziekte en moederschap waaronder de handarbeiders in de staalindustrie vallen, gelijkwaardig zijn aan die van het bijzondere stelsel voor werknemers in de mijnen en daarmede gelijkgestelde bedrijven, kunnen de werknemers van deze categorie alsmede hun gezinsleden zich wenden tot het dichtst bij gelegen orgaan op het grondgebied van de Lid-Staat waar zij hun woon- of verblijfplaats hebben, welk orgaan is vermeld in bijlage 3 van de toepassingsverordening, zelfs indien dit orgaan een orgaan is van het stelsel dat van toepassing is op handarbeiders in de staalindustrie, dat alsdan verplicht is de prestaties te verlenen.

2. Wanneer de prestaties van het bijzondere stelsel voor werknemers in de mijnen en daarmede gelijkgestelde bedrijven gunstiger zijn, hebben deze werknemers of hun gezinsleden de mogelijkheid zich te wenden hetzij tot het orgaan dat belast is met de toepassing van dit stelsel, hetzij tot het dichtst bij gelegen orgaan op het grondgebied van de Lid-Staat waar zij hun woon- of verblijfplaats hebben, welk orgaan het stelsel voor de handarbeiders in de staalindustrie toepast. In het laatste geval is het betrokken orgaan verplicht de aandacht van de belanghebbende te vestigen op de omstandigheid dat hij door zich te wenden tot het orgaan dat is belast met de toepassing van het bovenvermelde bijzondere stelsel gunstiger prestaties kan verkrijgen; bovendien dient het hem naam en adres van dit orgaan mede te melden.

Toepassing van artikel 35, lid 2, van de verordening

Artikel 32 bis Bijzondere stelsels die van toepassing zijn op bepaalde zelfstandigen

Bijlage II bevat het stelsel of de stelsels als bedoeld in artikel 35, lid 2, van de verordening.

Toepassing van artikel 35, lid 4, van de verordening

Artikel 33 In aanmerking nemen van het tijdvak waarover reeds door het orgaan van een andere Lid-Staat prestaties werden verleend

Voor de toepassing van artikel 35, lid 4, van de verordening, kan het orgaan van een Lid-Staat dat prestaties moet verlenen bij het orgaan van een andere Lid-Staat gegevens opvragen omtrent het tijdvak waarover laatstbedoeld orgaan reeds prestaties heeft verleend voor hetzelfde geval van ziekte of moederschap.

Vergoeding door het bevoegde orgaan van een Lid-Staat van bij verblijf in een andere Lid-Staat gemaakte kosten

Artikel 34 (12)

1. Indien de in artikel 20, leden 1 en 4, en de in de artikelen 21, 23 en 31 van de toepassingsverordening voorgeschreven formaliteiten niet konden worden vervuld gedurende het verblijf op het grondgebied van een andere Lid-Staat dan de bevoegde Staat, worden de gemaakte kosten op verzoek van de werknemer of zelfstandige door het bevoegde orgaan vergoed tegen de tarieven die door het orgaan van de verblijfplaats voor de vergoeding worden toegepast.

2. Het orgaan van de verblijfplaats dient het bevoegde orgaan dat zulks verzoekt de nodige inlichtingen over deze tarieven te verstrekken.

Indien het orgaan van de verblijfplaats en het bevoegde orgaan zijn gebonden door een overeenkomstig op grond waarvan hetzij van iedere vergoeding wordt afgezien, hetzij een vaste vergoeding wordt gegeven voor de op grond van artikel 22, lid 1, onder a), i), en artikel 31 van de verordening verleende verstrekkingen, is het orgaan van de verblijfplaats bovendien verplicht het bevoegde orgaan het aan de betrokkene of grond van het bepaalde in lid 1 te vergoeden bedrag over te maken.

3. Wanneer het aanzienlijke uitgaven betreft, kan het bevoegde orgaan een passend voorschot aan de betrokkene uitbetalen, zodra deze het verzoek tot vergoeding bij dit orgaan indient.

4. In afwijking van het bepaalde in de leden 1, 2 en 3 kan het bevoegde orgaan de gemaakte kosten tegen de tarieven die dit orgaan voor de vergoeding toepast, vergoeden voor zover volgens deze tarieven een vergoeding mogelijk is, de te vergoeden kosten een bepaald door de Administratieve Commissie vastgesteld bedrag niet overschrijden en de werknemer of zelfstandige of pensioen- of rentetrekker ermee akkoord gaat dat deze bepalingen op hem worden toegepast. Het te vergoeden bedrag mag evenwel het bedrag van de werkelijk gemaakte kosten niet overschrijden.

5. Indien bij de wetgeving van het land van verblijf geen vergoedingstarieven zijn vastgesteld, vergoedt het bevoegde orgaan de gemaakte kosten volgens het bepaalde in lid 4 zonder dat instemming van de betrokkene vereist is.

HOOFDSTUK 3 INVALIDITEIT, OUDERDOM EN OVERLIJDEN (PENSIOENEN)

Indiening en behandeling van de aanvragen om uitkeringen

Artikel 35 (11)

Aanvragen om invaliditeitsuitkeringen ingeval de werknemer of zelfstandige uitsluitend krachtens de in bijlage IV, deel A, van de verordening vermelde wettelijke regelingen verzekerd is geweest, alsmede in het geval bedoeld in artikel 40, lid 2, van de verordening

1. Om in aanmerking te komen voor uitkeringen krachtens de artikelen 37, 38 en 39 van de verordening, daaronder begrepen in de gevallen bedoeld in artikel 40, lid 2, artikel 41, lid 1, en artikel 42, lid 2, van de verordening, is de werknemer of zelfstandige verplicht een aanvraag te richten hetzij tot het orgaan van de Lid-Staat aan de wettelijke regeling waarvan hij onderworpen was op het tijdstip waarop de arbeidsongeschiktheid met daaropvolgende invaliditeit of de toeneming van deze invaliditeit is ontstaan, hetzij tot het orgaan van de woonplaats, dat de aanvraag dan aan eerstgenoemd orgaan doorzendt onder vermelding van de datum waarop deze werd ingediend; deze datum wordt beschouwd als de datum waarop de aanvraag bij eerstgenoemd orgaan werd ingediend. Indien evenwel ziekengeld werd toegekend, moet de dag waarop het tijdvak van de toekenning van deze uitkering eindigt, in voorkomend geval worden beschouwd als de datum waarop de aanvraag werd ingediend.

2. In het geval bedoeld in artikel 41, lid 1, onder b), van de verordening, geeft het orgaan waarbij de werknemer of zelfstandige laatstelijk was aangesloten, aan het orgaan dat deze uitkeringen oorspronkelijk verschuldigd was, kennis van het bedrag en de datum van ingang van de krachtens de door eerstgenoemd orgaan toegepaste wettelijke regeling verschuldigde uitkeringen. Met ingang van deze datum worden de vóór de toeneming van de invaliditeit verschuldigde uitkeringen ingetrokken of verminderd tot het bedrag van de aanvulling bedoeld in artikel 41, lid 1, onder c), van de verordening.

3. In het geval bedoeld in artikel 41, lid 1, onder d), van de verordening is lid 2 niet van toepassing. In dit geval richt het orgaan waarbij de werknemer of zelfstandige laatstelijk was aangesloten, zich tot het Nederlandse orgaan om het door dit orgaan verschuldigde bedrag te vernemen.

Artikel 36 Aanvragen om ouderdomsuitkeringen en uitkeringen aan nagelaten betrekkingen (met uitzondering van uitkeringen voor wezen) alsmede om invaliditeitsuitkeringen in de gevallen waarin artikel 35 van de toepassingsverordening niet voorziet

1. Om in aanmerking te komen voor uitkeringen krachtens de artikelen 40 tot en met 51 van de verordening, behoudens in de gevallen bedoeld in artikel 35 van de toepassingsverordening, is de aanvrager verplicht een aanvraag tot het orgaan van de woonplaats te richten, volgens de voorschriften van de door dat orgaan toegepaste wettelijke regeling. Indien de werknemer of zelfstandige niet aan deze wettelijke regeling onderworpen is geweest, zendt het orgaan van de woonplaats de aanvraag door aan het orgaan van de Lid-Staat aan de wettelijke regeling waarvan hij laatstelijk onderworpen is geweest, zulks onder opgave van de datum waarop de aanvraag werd ingediend. Deze datum wordt beschouwd als de datum waarop de aanvraag bij laatstgenoemd orgaan werd ingediend.

2. Wanneer de aanvrager woont op het grondgebied van een Lid-Staat aan de wettelijke regeling waarvan de werknemer of zelfstandige niet onderworpen is geweest, kan hij zijn aanvraag richten tot het orgaan van de Lid-Staat aan de wettelijke regeling waarvan de werknemer of zelfstandige laatstelijk onderworpen is geweest.

3. Wanneer de aanvrager woont op het grondgebied van een Staat die geen Lid-Staat is, is hij verplicht zijn aanvraag te richten tot het bevoegde orgaan van de Lid-Staat aan de wettelijke regeling waarvan de werknemer of zelfstandige laatstelijk onderworpen is geweest.

Indien de aanvrager zijn aanvraag richt tot het orgaan van de Lid-Staat waarvan hij onderdaan is, zendt dit orgaan de aanvraag door naar het bevoegde orgaan.

4. Een aanvraag om uitkeringen die aan het orgaan van een Lid-Staat wordt gericht heeft automatisch tot gevolg dat de uitkeringen krachtens de wettelijke regeling van alle betrokken Lid-Staten aan de voorwaarden waarvan de aanvrager voldoet, gelijktijdig worden vastgesteld, behalve wanneer de aanvrager overeenkomstig artikel 44, lid 2, van de verordening wenst dat de vaststelling van de ouderdomsuitkeringen die krachtens de wettelijke regeling van één of meer Lid-Staten zouden zijn verkregen, wordt uitgesteld.

Artikel 37 Bij de in artikel 36 van de toepassingsverordening bedoelde aanvraag om uitkeringen te voegen stukken en gegevens

Voor de indiening van de in artikel 36 van de toepassingsverordening bedoelde aanvragen gelden de volgende regels:

a) de aanvraag dient vergezeld te gaan van de vereiste bewijsstukken en te zijn opgesteld op het formulier dat is voorgeschreven in de wettelijke regeling:

i) van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan de aanvrager woont, in het geval bedoeld in artikel 36, lid 1;

ii) van de Lid-Staat waaraan de werknemer of zelfstandige laatstelijk onderworpen is geweest, in de gevallen bedoeld in artikel 36, leden 2 en 3;

b) de juistheid van de door de aanvrager verstrekte gegevens moet worden aangetoond door bij het aanvraagformulier gevoegde officiële stukken, of worden bevestigd door de bevoegde instanties van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan hij woont;

c) voor zover mogelijk moet de aanvrager vermelden, ofwel het orgaan of de organen van de invaliditeits- of ouderdomsverzekering of de verzekering bij overlijden (pensioenen) van elke Lid-Staat waarbij de werknemer of zelfstandige aangesloten is geweest, ofwel, indien het een werknemer betreft, de werkgever of werkgevers bij wie hij op het grondgebied van elke Lid-Staat werkzaam is geweest, zulks onder overlegging van de bewijzen van verrichte arbeid waarover hij mocht beschikken;

d) indien de aanvrager, overeenkomstig artikel 44, lid 2, van de verordening, wenst dat de vaststelling van de ouderdomsuitkeringen die krachtens de wettelijke regeling van één of meer Lid-Staten zouden zijn verkregen, wordt uitgesteld, dient hij nader aan te geven krachtens welke wettelijke regeling hij uitkeringen aanvraagt.

Artikel 38 Verklaring betreffende de gezinsleden die in aanmerking moeten worden genomen voor de vaststelling van het bedrag van de uitkering

1. Om in aanmerking te komen voor toepassing van artikel 39, lid 4, of van artikel 47, lid 3, van de verordening, is de aanvrager verplicht een verklaring over te leggen betreffende zijn gezinsleden, met uitzondering van zijn kinderen, die hun woonplaats hebben op het grondgebied van een andere Lid-Staat dan die waar zich het orgaan bevindt dat de uitkering moet vaststellen.

Deze verklaring wordt afgegeven door het orgaan van de ziekteverzekering van de woonplaats van de gezinsleden of door een ander orgaan dat wordt aangewezen door de bevoegde autoriteit van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan zij hun woonplaats hebben. Artikel 25, lid 2, tweede en derde alinea, van de toepassingsverordening is van overeenkomstige toepassing.

In plaats van de in de eerste alinea voorgeschreven verklaring kan het met de vaststelling van de uitkeringen belaste orgaan van de aanvrager recente stukken van de burgerlijke stand verlangen omtrent zijn gezinsleden, met uitzondering van zijn kinderen, die hun woonplaats hebben op het grondgebied van een andere Lid-Staat dan die waar zich genoemd orgaan bevindt.

2. Indien in het in lid 1 bedoelde geval de wettelijke regeling die door het betrokken orgaan wordt toegepast, eist dat de gezinsleden bij de pensioen- of rentetrekker inwonen, dient het bewijs dat het onderhoud van deze gezinsleden, wanneer zij niet aan deze voorwaarde voldoen, niettemin hoofdzakelijk ten laste van de aanvrager komt, te worden geleverd door middel van stukken, waaruit de regelmatige overmaking van een deel van de verdiensten blijkt.

Artikel 39 (11) Behandeling van aanvragen om invaliditeitsuitkeringen wanneer de werknemer of zelfstandige uitsluitend aan in bijlage IV, deel A, van de verordening vermelde wettelijke regelingen onderworpen is geweest

1. Indien de werknemer of zelfstandige een aanvraag om invaliditeitsuitkeringen heeft ingediend en indien het orgaan vaststelt dat artikel 37, lid 1, van de verordening van toepassing is, wendt het zich, zo nodig, tot het orgaan waarbij de belanghebbende laatstelijk aangesloten is geweest, ter verkrijging van een verklaring, waarin de door hem krachtens de door dit laatste orgaan toegepaste wettelijke regeling vervulde tijdvakken van verzekering worden vermeld.

2. Lid 1 is van overeenkomstige toepassing, indien het nodig is met de vroeger onder de wettelijke regeling van enige andere Lid-Staat vervulde tijdvakken van verzekering rekening te houden om aan de in de wettelijke regeling van de bevoegde Staat gestelde voorwaarden te voldoen.

3. In het in artikel 39, lid 3, van de verordening bedoelde geval, zendt het orgaan dat het dossier van de belanghebbende heeft behandeld, dit dossier toe aan het orgaan waarbij hij laatstelijk aangesloten is geweest.

4. De artikelen 41 tot en met 50 van de toepassingsverordening zijn niet van toepassing op de behandeling van de in de leden 1, 2 en 3 bedoelde aanvragen.

Artikel 40 Bepaling van de mate van invaliditeit

Het orgaan van een Lid-Staat houdt voor het bepalen van de mate van invaliditeit rekening met de medische documenten en rapporten alsmede met de inlichtingen van administratieve aard die door het orgaan van enige andere Lid-Staat zijn ingewonnen. Elk orgaan behoudt echter de bevoegdheid de aanvrager te laten onderzoeken door een arts van eigen keuze, behalve wanneer artikel 40, lid 4, van de verordening van toepassing is.

Behandeling van de aanvragen om invaliditeitsuitkering, ouderdomsuitkering en uitkering aan nagelaten betrekkingen in de gevallen bedoeld in artikel 36 van de toepassingsverordening

Artikel 41 Vaststelling van het behandelende orgaan

1. De aanvragen om uitkeringen worden behandeld door het orgaan waaraan zij overeenkomstig het bepaalde in artikel 36 van de toepassingsverordening zijn gericht of doorgezonden. Dit orgaan wordt "het behandelende orgaan" genoemd.

2. Het behandelende orgaan dient via een daartoe opgesteld formulier alle betrokken organen onmiddellijk kennis te geven van de aanvragen om uitkeringen, opdat deze gelijktijdig en onverwijld door al deze organen kunnen worden behandeld.

Artikel 42 Formulieren die moeten worden gebruikt voor de behandeling van aanvragen om uitkeringen

1. Voor de behandeling van de aanvragen om uitkeringen maakt het behandelende orgaan gebruik van een formulier waarin met name een opsomming en een samenvatting voorkomen van de door de werknemer of zelfstandige krachtens de wettelijke regelingen van alle betrokken Lid-Staten vervulde tijdvakken van verzekering of wonen.

2. De toezending van deze formulieren aan het orgaan van een andere Lid-Staat geldt als toezending van bewijsstukken.

Artikel 43 Door de betrokken organen te volgen procedure voor de behandeling van de aanvraag

1. Het behandelende orgaan vermeldt op het in artikel 42, lid 1, van de toepassingsverordening bedoelde formulier de tijdvakken van verzekering of wonen die krachtens de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling zijn vervuld, en zendt een exemplaar van dit formulier aan het orgaan van de invaliditeits- of ouderdomsverzekering of de verzekering bij overlijden (pensioenen) van iedere Lid-Staat waarbij de werknemer of zelfstandige aangesloten is geweest, in voorkomend geval onder bijvoeging van de bewijzen van verrichte beroepswerkzaamheden die de aanvrager heeft overgelegd.

2. Indien er slechts één ander orgaan bij betrokken is, vult dit orgaan bedoeld formulier aan met de vermelding van:

a) de tijdvakken van verzekering of wonen die krachtens de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling zijn vervuld;

b) het bedrag van de uitkering waarop de aanvrager aanspraak zou kunnen maken uitsluitend op grond van deze tijdvakken van verzekering of wonen;

c) het theoretische bedrag en het werkelijke bedrag van de uitkeringen, berekend overeenkomstig artikel 46, lid 2, van de verordening.

Het aldus aangevulde formulier wordt aan het behandelende orgaan teruggezonden.

Indien het recht op uitkeringen is ingegaan door alleen rekening te houden met de tijdvakken van verzekering of wonen die krachtens de door het orgaan van de tweede Lid-Staat toegepaste wettelijke regeling zijn vervuld, en indien het bedrag van de met deze tijdvakken overeenkomende uitkering onverwijld kan worden vastgesteld, terwijl de onder c) bedoelde berekeningen aanmerkelijk meer tijd vergen, dan wordt het formulier aan het behandelende orgaan teruggezonden met de onder a) en b) bedoelde vermeldingen; de onder c) bedoelde vermeldingen worden dan zo spoedig mogelijk aan het behandelende orgaan medegedeeld.

3. Indien er twee of meer andere organen bij betrokken zijn, vult elk van deze organen bedoeld formulier aan met de vermelding van de tijdvakken van verzekering of wonen die krachtens de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling zijn vervuld, en zendt het naar het behandelende orgaan terug.

Indien er een recht op uitkeringen is ingegaan dor alleen rekening te houden met de tijdvakken van verzekering of wonen die krachtens de door één of meer van deze organen toegepaste wettelijke regeling zijn vervuld, en indien het bedrag van de met deze tijdvakken overeenkomende uitkering onverwijld kan worden vastgesteld, dan wordt dit bedrag tegelijk met de tijdvakken van verzekering of wonen aan het behandelende orgaan medegedeeld; indien de vaststelling van bedoeld bedrag een zekere tijd vergt, dan wordt het aan het behandelende orgaan medegedeeld, zodra het is vastgesteld.

Na ontvangst van alle formulieren waarin de tijdvakken van verzekering of van wonen voorkomen, alsmede in voorkomend geval het bedrag of de bedragen verschuldigd ingevolge de toepassing van de wettelijke regeling van één of meer der betrokken Lid-Staten, zendt het behandelende orgaan een exemplaar van de aldus aangevulde formulieren aan elk der betrokken organen, dat daarop het theoretische en het werkelijke bedrag van de overeenkomstig artikel 46, lid 2, van de verordening berekende uitkeringen vermeldt en het formulier aan het behandelende orgaan terugzendt.

4. Zodra het behandelende orgaan bij ontvangst van de in lid 2 of 3 bedoelde gegevens vaststelt dat artikel 40, lid 2, of artikel 48, lid 2 of 3, van de verordening moeten worden toegepast, stelt het de overige betrokken organen hiervan in kennis.

5. In het geval bedoeld in artikel 37, onder d), van de toepassingsverordening, vermelden de organen van de Lid-Staten aan de wettelijke regeling waarvan de aanvrager onderworpen is geweest, doch waaraan hij heeft gevraagd de vaststelling van zijn uitkering uit te stellen, op het in artikel 42, lid 1, van de toepassingsverordening bedoelde formulier uitsluitend de tijdvakken van verzekering of wonen die door de aanvrager krachtens de door deze organen toegepaste wettelijke regeling zijn vervuld.

Artikel 44 Orgaan dat bevoegd is te beslissen omtrent de toestand van invaliditeit

1. Alleen het behandelende orgaan is bevoegd de in artikel 40, lid 4, van de verordening bedoelde beslissing omtrent de toestand van invaliditeit van de aanvrager te nemen, zulks behoudens het bepaalde in de leden 2 en 3. Het neemt deze beslissing zodra het in staat is te bepalen of voldaan wordt aan de voorwaarden die de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling stelt voor het ingaan van het recht, zo nodig met inachtneming van artikel 45 van de verordening. Het geeft de andere betrokken organen onverwijld kennis van deze beslissing.

2. Indien aan de voor het ingaan van het recht, door de wettelijke regeling welke het behandelende orgaan toepast, gestelde andere voorwaarden dan die betreffende de toestand van invaliditeit niet wordt voldaan, zulks met inachtneming van het bepaalde in artikel 45 van de verordening, zendt het behandelende orgaan hiervan onmiddellijk bericht aan het inzake invaliditeit bevoegde orgaan van diegene der andere betrokken Lid-Staten aan de wettelijke regeling waarvan de werknemer of zelfstandige laatstelijk onderworpen is geweest. Dit orgaan is bevoegd de beslissing omtrent de toestand van invaliditeit van de aanvrager te nemen, indien wordt voldaan aan de voorwaarden voor het ingaan van het recht, die de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling stelt; het geeft de andere betrokken organen onverwijld kennis van deze beslissing.

3. In voorkomend geval kan op dezelfde wijze verder worden teruggegaan tot aan het inzake invaliditeit bevoegde orgaan van de Lid-Staat aan de wetgeving waarvan de werknemer of zelfstandige het eerst onderworpen is geweest.

Artikel 45 Betaling van voorlopige uitkeringen en voorschotten op uitkeringen

1. Indien het behandelende orgaan vaststelt dat de aanvrager krachtens de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling recht heeft op uitkeringen zonder dat rekening hoeft te worden gehouden met de tijdvakken van verzekering of wonen die zijn vervuld krachtens de wettelijke regeling van andere Lid-Staten, betaalt het deze onmiddellijk als voorlopige uitkering.

2. Indien de aanvrager krachtens lid 1 geen recht heeft op uitkeringen, doch uit de ter toepassing van artikel 43, lid 2 of 3, van de toepassingsverordening aan het behandelende orgaan verstrekte inlichtingen blijkt dat een recht op uitkeringen is ingegaan krachtens de wettelijke regeling van een andere Lid-Staat, door alleen rekening te houden met de tijdvakken van verzekering of wonen die onder bedoelde wettelijke regeling zijn vervuld, dan betaalt het orgaan dat deze wettelijke regeling toepast, deze als voorlopige uitkering, zodra het behandelende orgaan het in kennis heeft gesteld van de op bedoeld orgaan rustende verplichting.

3. Indien in het in lid 2 bedoelde geval een recht op uitkeringen is ingegaan krachtens de wettelijke regeling van meer dan één Lid-Staat, door alleen rekening te houden met de tijdvakken van verzekering of wonen die krachtens elk van deze wettelijke regelingen zijn vervuld, dan moeten deze als voorlopige uitkeringen worden betaald door het orgaan dat het behandelende orgaan het eerst in kennis heeft gesteld van het bestaan van een dergelijk recht; het behandelende orgaan dient de andere betrokken organen hiervan in kennis te stellen.

4. Het orgaan dat krachtens lid 1, 2 of 3 uitkeringen dient te betalen, stelt de aanvrager hiervan onmiddellijk in kennis waarbij het uitdrukkelijk zijn aandacht vestigt op de voorlopige aard van de hiertoe genomen maatregel waartegen geen beroep kan worden aangetekend.

5. Ingeval geen enkele voorlopige uitkering aan de aanvrager kan worden betaald krachtens lid 1, 2 of 3, doch indien uit de ontvangen inlichtingen blijkt dat een recht is ingegaan krachtens artikel 46, lid 2, van de verordening, betaalt het behandelende orgaan hem een passend terugvorderbaar voorschot, dat zo dicht mogelijk het bedrag benadert dat vermoedelijk zal worden vastgesteld krachtens artikel 46, lid 2, van de verordening.

6. Twee Lid-Staten of de bevoegde autoriteiten van deze Lid-Staten kunnen een andere wijze van betaling van de voorlopige uitkeringen overeenkomen, ingeval alleen de organen van deze Lid-Staten daarbij betrokken zijn. De overeenkomsten die ter zake worden gesloten, worden aan de Administratieve Commissie medegedeeld.

Artikel 46 (11) Uitkeringsbedragen voor tijdvakken van vrijwillige of vrijwillig voortgezette verzekering die op grond van artikel 15, lid 1, onder b), van de toepassingsverordening niet in aanmerking dienen te worden genomen

Voor de berekening van het theoretische en het werkelijke bedrag van de uitkering overeenkomstig artikel 46, lid 2, onder a) en b), van de verordening gelden de regels van artikel 15, lid 1, onder b), c) en d), van de toepassingsverordening.

Het op grond van artikel 46, lid 2, van de verordening vastgestelde werkelijk verschuldigde bedrag wordt verhoogd met het bedrag dat overeenkomt met de tijdvakken van vrijwillige of vrijwillig voortgezette verzekering, waarmee overeenkomstig artikel 15, lid 1, onder b), van de toepassingsverordening geen rekening werd gehouden. Deze verhoging wordt vastgesteld volgens de wetgeving van de Lid-Staat krachtens welke deze tijdvakken van verzekering zijn vervuld.

De vergelijking als bedoeld in artikel 46, lid 3, van de verordening dient met inachtneming van bedoelde verhoging te worden verricht.

Artikel 47 (11) Berekening van de bedragen van de uitkeringen die overeenkomen met tijdvakken van vrijwillige of vrijwillig voortgezette verzekering

Het orgaan van elke Lid-Staat berekent volgens de door dit orgaan toegepaste wetgeving het bedrag dat betrekking heeft op tijdvakken van vrijwillige of vrijwillig voortgezette verzekering dat overeenkomstig artikel 46 bis, lid 3, onder c), van de verordening niet aan de voorschriften inzake vermindering, schorsing of intrekking van een andere Lid-Staat onderworpen is.

Artikel 48 (11) Mededeling van de beslissingen van de organen aan de aanvrager

1. De door elk der betrokken organen genomen definitieve beslissingen worden aan het behandelende orgaan toegezonden. Elk van deze beslissingen dient de rechtsmiddelen en beroepstermijnen van de betrokken wetgeving te vermelden. Na ontvangst van al deze beslissingen geeft het behandelende orgaan hiervan kennis aan de aanvrager in diens eigen taal, zulks door middel van een samenvatting waarbij de bedoelde beslissingen worden gevoegd. De beroepstermijnen gaan eerst in op de datum waarop de aanvrager de samenvatting heeft ontvangen.

2. Tegelijk met de toezending van de in lid 1 bedoelde samenvatting aan de aanvrager, zendt het behandelende orgaan een afschrift aan elk der betrokken organen, onder bijvoeging van een afschrift van de beslissingen van de andere organen.

Artikel 49 (11) Herberekening van de uitkeringen

1. Voor de toepassing van artikel 43, leden 3 en 4, artikel 49, leden 2 en 3, en artikel 51, lid 2, van de verordening is artikel 45 van de toepassingsverordening van overeenkomstige toepassing.

2. Bij herberekening dan wel intrekking of schorsing van de uitkering geeft het orgaan dat deze beslissing heeft genomen, hiervan onverwijld kennis aan de belanghebbende en aan elk der organen ten aanzien waarvan de belanghebbende een recht heeft, in voorkomend geval door tussenkomst van het behandelende orgaan. De beslissing dient de rechtsmiddelen en beroepstermijnen van de betrokken wetgeving te vermelden. De beroepstermijnen gaan eerst in op de datum waarop de belanghebbende de beslissing heeft ontvangen.

Artikel 50 Maatregelen ter bespoediging van de vaststelling van de uitkeringen

1. a) i) Wanneer een werknemer of zelfstandige, die onderdaan van een Lid-Staat is, aan de wettelijke regeling van een andere Lid-Staat onderworpen is, zendt het bevoegde orgaan van de pensioenverzekering van laatstbedoelde Lid-Staat, met gebruikmaking van alle ter beschikking staande middelen, bij de inschrijving van de belanghebbende, aan de daartoe door de bevoegde autoriteit van dezelfde Lid-Staat aangewezen instelling, alle inlichtingen betreffende de persoonlijke gegevens van de belanghebbende, alsmede de naam van bedoeld bevoegd orgaan en het door dit orgaan toegekende inschrijvingsnummer.

ii) Bovendien deelt het in i) bedoelde bevoegde orgaan aan de overeenkomstig het bepaalde in i) aangewezen instelling voor zover mogelijk alle andere inlichtingen mede die de latere vaststelling van de pensioenen kunnen vergemakkelijken en bespoedigen.

iii) Deze gegevens worden op de door de Administratieve Commissie vastgestelde wijze medegedeeld aan de door de bevoegde autoriteit van de betrokken Lid-Staat aangewezen instelling.

iv) Voor de toepassing van het bepaalde in i), ii) en iii), worden staatlozen en vluchtelingen beschouwd als onderdanen van de Lid-Staat aan de wettelijke regeling waarvan zij het eerste onderworpen zijn geweest.

b) De betrokken organen maken, op verzoek van de belanghebbende of van het orgaan waarbij hij op dat ogenblik is aangesloten, een overzicht van zijn verzekeringsloopbaan, en wel uiterlijk vanaf de datum die het tijdstip waarop hij de pensioengerechtigde leeftijd zal bereiken, met één jaar voorafgaat.

2. De Administratieve Commissie stelt vast op welke wijze lid 1 wordt toegepast.

Administratieve en medische controle

Artikel 51

1. Wanneer een rechthebbende op met name:

a) invaliditeitsuitkeringen,

b) ouderdomsuitkeringen toegekend in geval van arbeidsongeschiktheid,

c) ouderdomsuitkeringen toegekend aan bejaarde werklozen,

d) ouderdomsuitkeringen toegekend in geval van beëindiging van de beroepswerkzaamheden,

e) uitkeringen aan nagelaten betrekkingen toegekend in geval van invaliditeit of van arbeidsongeschiktheid,

f) uitkeringen die worden toegekend op voorwaarde dat de inkomsten van de rechthebbende een bepaalde grens niet overschrijden,

op het grondgebied van een andere Lid-Staat woont of verblijft dan die waar zich het orgaan bevindt dat de uitkeringen verschuldigd is, wordt de administratieve en medische controle op verzoek van dit orgaan uitgeoefend door het orgaan van de woon- of verblijfplaats van de rechthebbende, op de wijze als bepaald in de wettelijke regeling die door laatstgenoemd orgaan wordt toegepast. Het orgaan dat de uitkeringen verschuldigd is behoudt evenwel de bevoegdheid, de controle op de rechthebbende door een arts van eigen keuze te laten verrichten.

2. Indien wordt vastgesteld dat de rechthebbende op de in lid 1 bedoelde uitkeringen werkzaamheden in loondienst of anders dan in loondienst heeft verricht, of dat hij inkomsten heeft welke de voorgeschreven grens overschrijden, terwijl hij deze uitkeringen geniet, is het orgaan van de woon- of verblijfplaats verplicht aan het orgaan dat de uitkeringen verschuldigd is en om controle heeft verzocht, een rapport toe te zenden. Dit rapport vermeldt met name de aard van de werkzaamheden die de belanghebbende in loondienst of anders dan in loondienst verricht, het bedrag van de verdiensten of van de inkomsten welke hij gedurende het laatstelijk verstreken kwartaal genoot, de normale beloning die tijdens een door het orgaan dat de uitkeringen verschuldigd is te bepalen referentieperiode in hetzelfde gebied wordt genoten door een werknemer of een zelfstandige van de beroepscategorie waartoe de belanghebbende behoorde in het beroep dat hij uitoefende voordat hij invalide werd, alsmede in voorkomend geval het advies van een medisch deskundige over de gezondheidstoestand van de belanghebbende.

Artikel 52

Wanneer de belanghebbende na schorsing van de uitkeringen die hij genoot, opnieuw recht op uitkeringen verkrijgt, terwijl hij op het grondgebied van een andere Lid-Staat dan de bevoegde Staat woont, verstrekken de betrokken organen elkaar alle nodige inlichtingen met het oog op de hervatting van bedoelde uitkeringen.

Betaling van de uitkeringen

Artikel 53 Wijze waarop de uitkeringen worden betaald

1. Indien het orgaan van een Lid-Staat, dat uitkeringen verschuldigd is, niet rechtstreeks de uitkeringen betaalt die verschuldigd zijn aan de rechthebbenden die op het grondgebied van een andere Lid-Staat wonen, dan wordt de betaling van deze uitkeringen op verzoek van het orgaan dat de uitkeringen verschuldigd is, verricht door het verbindingsorgaan van laatstbedoelde Lid-Staat of door het orgaan van de woonplaats der genoemde rechthebbenden, zulks op de in de artikelen 54 tot en met 58 van de toepassingsverordening bepaalde wijze; indien het orgaan dat uitkeringen verschuldigd is, de uitkeringen rechtstreeks aan die rechthebbenden betaalt, geeft het hiervan kennis aan het orgaan van de woonplaats. De door de organen van de Lid-Staten toegepaste betalingsprocedure wordt in bijlage 6 vermeld.

2. Twee of meer Lid-Staten of de bevoegde autoriteiten van deze Lid-Staten kunnen andere betalingsprocedures overeenkomen voor de gevallen waarin alleen de bevoegde organen van deze Lid-Staten hierbij betrokken zijn. De overeenkomsten die ter zake worden gesloten worden aan de Administratieve Commissie medegedeeld.

3. De bepalingen van overeenkomsten die betrekking hebben op de betaling van de uitkeringen en die van toepassing waren op de dag vóór de inwerkingtreding van de verordening, blijven toepasselijk voor zover zij zijn vermeld in bijlage 5.

Artikel 54 Toezending van het borderel van de verschuldigde bedragen aan het uitbetalend orgaan

Het orgaan dat uitkeringen verschuldigd is, zendt aan het verbindingsorgaan van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan de rechthebbende woont of aan het orgaan van de woonplaats, "uitbetalend orgaan" genaamd, een borderel in tweevoud van de verschuldigde bedragen, dat dit orgaan uiterlijk twintig dagen vóór de vervaldatum van de uitkeringen moet ontvangen.

Artikel 55 Storting van de verschuldigde bedragen op rekening van het uitbetalend orgaan

1. Het orgaan dat de uitkeringen verschuldigd is, stort tien dagen vóór de vervaldatum van de uitkeringen, in de valuta van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan het gevestigd is, het bedrag nodig voor de betaling der verschuldigde bedragen die vermeld staan op het in artikel 54 van de toepassingsverordening bedoelde borderel. Deze storting geschiedt bij de nationale bank of bij een andere bankinstelling van de Staat op het grondgebied waarvan het orgaan is gevestigd dat de uitkeringen verschuldigd is, op een rekening ten name van de nationale bank of van een andere bankinstelling van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan het uitbetalende orgaan is gevestigd, en aan order van dat orgaan. Deze storting geldt als kwijting van het verschuldigde bedrag. Het orgaan dat de uitkeringen verschuldigd is, zendt tegelijkertijd aan het uitbetalende orgaan een bericht van storting.

2. De bankinstelling op de rekening waarvan de storting heeft plaatsgehad, crediteert het uitbetalende orgaan voor de tegenwaarde van het gestorte bedrag in de valuta van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan bedoeld orgaan is gevestigd.

3. Naam en plaats van vestiging van de in lid 1 bedoelde bankinstellingen zijn vermeld in bijlage 7.

Artikel 56 Betaling van de verschuldigde bedragen door het uitbetalende orgaan aan de rechthebbende

1. De verschuldigde bedragen die vermeld zijn op het borderel bedoeld in artikel 54 van de toepassingsverordening, worden door het uitbetalend orgaan voor rekening van het orgaan dat uitkeringen verschuldigd is, aan de rechthebbende betaald. Deze betalingen geschieden op de wijze als bepaald in de door het uitbetalend orgaan toegepaste wettelijke regeling.

2. Zodra het uitbetalend orgaan of enig ander door dit orgaan aangewezen orgaan kennis krijgt van een omstandigheid welke schorsing of intrekking van de uitkeringen rechtvaardigt, staakt het de betalingen. Dit geldt ook wanneer de rechthebbende zijn woonplaats naar het grondgebied van een andere Staat overbrengt.

3. Het uitbetalend orgaan stelt het orgaan dat uitkeringen verschuldigd is, in kennis van elke beweegreden voor het staken van de betaling. In geval van overlijden van de rechthebbende of zijn echtgenoot, of bij hertrouwen van een weduwe of weduwnaar, stelt het het orgaan dat uitkeringen verschuldigd is, in kennis van de datum waarop deze gebeurtenis heeft plaatsgevonden.

Artikel 57 Afsluiting van de rekeningen der betalingen bedoeld in artikel 56 van de toepassingsverordening

1. Aan het einde van elk betalingstijdvak worden de rekeningen van de in artikel 56 van de toepassingsverordening bedoelde betalingen afgesloten, ten einde vast te stellen welke bedragen in feite aan de rechthebbenden of aan hun wettelijke vertegenwoordigers of gemachtigden zijn uitbetaald, alsmede welke bedragen niet zijn uitbetaald.

2. Het totale bedrag in cijfers en letters geschreven, uitgedrukt in de valuta van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan het orgaan dat de uitkeringen verschuldigd is, is gevestigd, wordt gewaarmerkt als zijnde in overeenstemming met de betalingen verricht door het uitbetalend orgaan en wordt voorzien van de handtekening van de vertegenwoordiger van dit orgaan.

3. Het uitbetalende orgaan staat borg voor de regelmatigheid der vastgestelde betalingen.

4. Het verschil tussen de door het orgaan dat de uitkeringen verschuldigd is gestorte bedragen, uitgedrukt in de valuta van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan dit orgaan gevestigd is, en de in dezelfde valuta uitgedrukte waarde van de betalingen waarover door het uitbetalend orgaan verantwoording is afgelegd, wordt verrekend met de op dezelfde grond later door het orgaan dat de uitkeringen verschuldigd is, te storten bedragen.

Artikel 58 In rekening brengen van de kosten verbonden aan de uitbetaling van de uitkeringen

De kosten verbonden aan de uitbetaling van de uitkeringen, met name porto- en bankkosten, kunnen door het uitbetalend orgaan aan de rechthebbenden in rekening worden gebracht, op de wijze, vastgesteld in de door dat orgaan toegepaste wettelijke regeling.

Artikel 59 Mededeling van overbrenging van woonplaats van de rechthebbende

Wanneer de rechthebbende op uitkeringen die krachtens de wettelijke regeling van een of meer Lid-Staten verschuldigd zijn, zijn woonplaats overbrengt van het grondgebied van de ene Staat naar dat van een andere Staat, is hij verplicht hiervan kennis te geven aan het orgaan of de organen die deze uitkeringen verschuldigd zijn, alsmede aan het uitbetalend orgaan.

HOOFDSTUK 4 ARBEIDSONGEVALLEN EN BEROEPSZIEKTEN

Toepassing van de artikelen 52 en 53 van de verordening

Artikel 60 Verstrekkingen ingeval de woonplaats in een andere Lid-Staat dan de bevoegde Staat ligt

1. Om in aanmerking te komen voor verstrekkingen krachtens artikel 52, onder a), van de verordening, is de werknemer of zelfstandige verplicht aan het orgaan van de woonplaats een verklaring over te leggen waarin wordt bevestigd dat hij recht op genoemde verstrekkingen heeft. Deze verklaring wordt afgegeven door het bevoegde orgaan, in voorkomend geval, na kennisneming van de door de werkgever verstrekte inlichtingen. Indien de wettelijke regeling van de bevoegde Staat daarin voorziet, is de werknemer of zelfstandige bovendien verplicht aan het orgaan van zijn woonplaats een door het bevoegde orgaan afgegeven bericht van ontvangst van de aangifte van een arbeidsongeval of beroepsziekte over te leggen. Indien de belanghebbende deze stukken niet overlegt, verzoekt het orgaan van de woonplaats het bevoegde orgaan daarom en kent het hem in afwachting daarvan de verstrekkingen van de ziekteverzekering toe, voor zover hij voldoet aan de voorwaarden die daarop recht geven.

2. Deze verklaring blijft geldig zolang het orgaan van de woonplaats geen kennisgeving van intrekking ervan heeft ontvangen. Wanneer bedoelde verklaring evenwel door een Frans orgaan wordt afgegeven, is zij slechts geldig gedurende een jaar na de datum van afgifte en moet zij jaarlijks worden vernieuwd.

3. Indien het een seizoenarbeider betreft, is de in lid 1 bedoelde verklaring geldig gedurende de gehele voor de seizoenarbeid voorziene tijdsduur, tenzij het bevoegde orgaan tussentijds het orgaan van de woonplaats van intrekking ervan in kennis stelt.

4. Bij iedere aanvraag om verstrekkingen legt de belanghebbende de bewijsstukken over die krachtens de wettelijke regeling van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan hij woont, vereist zijn voor de toekenning van verstrekkingen.

5. In geval van opneming in een ziekenhuis geeft het orgaan van de woonplaats, binnen drie dagen na de dag waarop het de datum van opneming in het ziekenhuis heeft vernomen, aan het bevoegde orgaan kennis van deze datum, van de vermoedelijke verblijfsduur en van de datum van vertrek.

6. Het orgaan van de woonplaats stelt het bevoegde orgaan vooraf in kennis van elke beslissing omtrent de toekenning van verstrekkingen waarvan de vermoedelijke of daadwerkelijke kosten een door de Administratieve Commissie vastgesteld en periodiek herzien vast bedrag overschrijden.

Het bevoegde orgaan kan hiertegen, onder opgave van redenen, binnen een termijn van vijftien dagen, gerekend vanaf de verzending van deze kennisgeving, zo nodig verzet aantekenen; indien na afloop van deze termijn bij het orgaan van de woonplaats een verzet is aangetekend, kent het de verstrekkingen toe. Indien dergelijke verstrekkingen in onmiskenbare spoedgevallen moeten worden toegekend, stelt het orgaan van de woonplaats het bevoegde orgaan hiervan onverwijld in kennis.

7. De belanghebbende is verplicht het orgaan van de woonplaats in kennis te stellen van iedere verandering in zijn omstandigheden waardoor het recht op verstrekkingen kan worden gewijzigd, in het bijzonder van iedere beëindiging of verandering van dienstbetrekking of werkzaamheden in loondienst of anders dan in loondienst of van iedere overbrenging van de woon- of verblijfplaats. Het bevoegde orgaan stelt eveneens het orgaan van de woonplaats in kennis van het beëindigen van de aansluiting van de belanghebbende of van diens rechten op verstrekkingen. Het orgaan van de woonplaats kan te allen tijde aan het bevoegde orgaan verzoeken om alle inlichtingen omtrent de aansluiting van de belanghebbende of diens rechten op verstrekkingen.

8. Indien het grensarbeiders betreft, mogen genees- en verbandmiddelen, brillen, kunstmiddelen van kleine omvang en laboratoriumanalysen en -proeven slechts worden afgegeven of verricht op het grondgebied van de Lid-Staat waar zij worden voorgeschreven overeenkomstig het bepaalde in de wettelijke regeling van deze Lid-Staat.

9. Twee of meer Lid-Staten of de bevoegde autoriteiten van deze Lid-Staten kunnen, na advies van de Administratieve Commissie, een andere wijze van toepassing overeenkomen.

Artikel 61 Andere uitkeringen dan renten ingeval de woonplaats in een andere Lid-Staat dan de bevoegde Staat ligt

1. Om in aanmerking te komen voor andere uitkeringen dan renten krachtens artikel 52, onder b), van de verordening, is de werknemer of zelfstandige verplicht zich binnen een termijn van drie dagen na het begin van de arbeidsongeschiktheid tot het orgaan van de woonplaats te wenden onder overlegging van een kennisgeving van onderbreking van de werkzaamheden of, indien de wettelijke regeling die door het bevoegde orgaan of het orgaan van de woonplaats wordt toegepast, hierin voorziet, een door de behandelende geneesheer afgegeven bewijs van arbeidsongeschiktheid.

2. Wanneer de behandelende geneesheren van het land van de woonplaats geen bewijzen van arbeidsongeschiktheid afgeven, wendt de belanghebbende zich rechtstreeks tot het orgaan van de woonplaats binnen de termijn die is vastgesteld in de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling.

Dit orgaan laat onmiddellijk de arbeidsongeschiktheid medisch vaststellen, en het in lid 1 bedoelde bewijs uitschrijven. Dit bewijs, waarin de vermoedelijke duur van de arbeidsongeschiktheid moet worden vermeld, wordt onverwijld naar het bevoegde orgaan doorgezonden.

3. In de gevallen waarin lid 2 niet van toepassing is onderwerpt het orgaan van de woonplaats de belanghebbende zo spoedig mogelijk en in ieder geval binnen drie dagen na de datum waarop hij zich tot dit orgaan heeft gewend, aan een geneeskundige controle, alsof het een eigen verzekerde betrof. Het verslag van de controlerende geneeskundige, waarin met name de vermoedelijke duur van de arbeidsongeschiktheid wordt vermeld, wordt door het orgaan van de woonplaats aan het bevoegde orgaan gezonden, en wel binnen drie dagen na de datum waarop de controle plaatsvond.

4. Het orgaan van de woonplaats oefent later zo nodig de administratieve en geneeskundige controle op de belanghebbende uit, alsof hij bij dit orgaan verzekerd was. Zodra dit orgaan vaststelt dat de belanghebbende opnieuw arbeidsgeschikt is, stelt het de belanghebbende en ook het bevoegde orgaan daarvan onverwijld in kennis, met opgave van de datum waarop de arbeidsongeschiktheid eindigt. Onverminderd het bepaalde in lid 6, wordt de kennisgeving aan de belanghebbende geacht te gelden als een beslissing die voor rekening van het bevoegde orgaan is genomen.

5. Het bevoegde orgaan behoudt in ieder geval de bevoegdheid de controle op belanghebbende door een arts van eigen keuze te laten verrichten.

6. Indien het bevoegde orgaan besluit de uitkeringen te weigeren, omdat de belanghebbende zich niet aan de formaliteiten van de wettelijke regeling van het land van de woonplaats heeft onderworpen, of indien het vaststelt dat de belanghebbende weer arbeidsgeschikt is, stelt het de belanghebbende in kennis van deze beslissing en zendt het gelijktijdig een afschrift daarvan aan het orgaan van de woonplaats.

7. Wanneer de belanghebbende de arbeid hervat, geeft hij hiervan bericht aan het bevoegde orgaan, indien zulks in de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling is voorzien.

8. Het bevoegde orgaan betaalt de uitkeringen met behulp van alle daartoe aangewezen middelen, met name per internationale postwissel, en geeft het orgaan van de woonplaats en de belanghebbende hiervan kennis. Indien de uitkeringen door het orgaan van de woonplaats voor rekening van het bevoegde orgaan worden betaald, stelt het bevoegde orgaan de belanghebbende van zijn rechten in kennis en doet het mededeling aan het orgaan van de woonplaats van het bedrag van de uitkeringen, de data waarop zij moeten worden betaald en de maximumduur waarover zij ingevolge de wettelijke regeling van de bevoegde Staat worden toegekend.

9. Twee of meer Lid-Staten of de bevoegde autoriteiten van deze Lid-Staten kunnen, na advies van de Administratieve Commissie, een andere wijze van toepassing overeenkomen.

Toepassing van artikel 55 van de verordening

Artikel 62 Verstrekkingen ingeval de verblijfplaats in een andere Lid-Staat dan de bevoegde Staat ligt

1. Om in aanmerking te komen voor verstrekkingen is de in artikel 14, lid 2, onder a), van de verordening bedoelde werknemer bij het internationale vervoer, die zich voor het vervullen van zijn dienstbetrekking op het grondgebied van een andere Lid-Staat dan de bevoegde Staat bevindt, verplicht aan het orgaan van de verblijfplaats zo spoedig mogelijk een bijzondere verklaring over te leggen die door zijn werkgever of diens vertegenwoordiger is afgegeven in de loop van de kalendermaand waarin zij wordt overgelegd of in de loop van de twee daaraan voorafgaande kalendermaanden. In deze verklaring wordt met name de datum vermeld sedert welke de verzekerde voor rekening van genoemde werkgever werkt, alsmede de naam en de plaats van vestiging van het bevoegde orgaan. Wanneer de belanghebbende deze verklaring heeft overgelegd, wordt hij geacht te voldoen aan de voorwaarden voor het ingaan van het recht op verstrekkingen. Indien de belanghebbende niet in staat is zich vóór de medische behandeling tot het orgaan van de verblijfplaats te wenden, ontvangt hij deze behandeling toch op vertoon van bedoelde verklaring, alsof hij bij dat orgaan verzekerd was.

2. Het orgaan van de verblijfplaats richt zich binnen drie dagen tot het bevoegde orgaan, ten einde te vernemen of de belanghebbende aan de voorwaarden voor het ingaan van het recht op verstrekkingen voldoet. Het is verplicht de verstrekkingen te verlenen tot de ontvangst van het antwoord van het bevoegde orgaan en ten hoogste gedurende een termijn van dertig dagen.

3. Het bevoegde orgaan zendt het orgaan van de verblijfplaats antwoord binnen tien dagen na ontvangst van het verzoek van dit orgaan. Indien dit antwoord bevestigend luidt, deelt het bevoegde orgaan in voorkomend geval de maximumduur mede waarover de verstrekkingen mogen worden toegekend overeenkomstig de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling, en zet het orgaan van de verblijfplaats de verlening van bedoelde verstrekkingen voort.

4. De verstrekkingen die zijn verleend op grond van de in lid 1 bedoelde veronderstelling, worden vergoed overeenkomstig artikel 36, lid 1, van de verordening.

5. In plaats van de in lid 1 bedoelde verklaring mag de belanghebbende aan het orgaan van de verblijfplaats de in lid 6 bedoelde verklaring overleggen.

6. Om in aanmerking te komen voor verstrekkingen krachtens artikel 55, lid 1, onder a), i), van de verordening, anders dan in de gevallen waarin de in lid 1 bedoelde veronderstelling wordt ingeroepen, is de belanghebbende verplicht aan het orgaan van de verblijfplaats een verklaring over te leggen waarin wordt bevestigd dat hij recht op de verstrekkingen heeft. In deze verklaring die zo mogelijk door het bevoegde orgaan wordt afgegeven voordat de belanghebbende het grondgebied van de Lid-Staat waar hij woont verlaat, wordt in voorkomend geval met name de maximumduur vermeld waarover de verstrekkingen mogen worden toegekend overeenkomstig de wettelijke regeling van de bevoegde Staat. Indien de belanghebbende deze verklaring niet overlegt, verzoekt het orgaan van de verblijfplaats het bevoegde orgaan daarom.

7. Artikel 60, leden 5, 6 en 9, van de toepassingsverordening is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 63 Verstrekkingen aan werknemers of zelfstandigen bij overbrenging van hun woonplaats of terugkeer naar het land van hun woonplaats en aan werknemers of zelfstandigen die toestemming hebben om zich met het oog op hun geneeskundige verzorging naar een andere Lid-Staat te begeven

1. Om in aanmerking te komen voor verstrekkingen krachtens artikel 55, lid 1, onder b), i), van de verordening, is de werknemer of zelfstandige verplicht aan het orgaan van de woonplaats een verklaring over te leggen, waarin wordt bevestigd dat hij het recht op bedoelde verstrekkingen mag behouden. In deze verklaring, die door het bevoegde orgaan wordt afgegeven, wordt in voorkomend geval met name de maximumduur vermeld waarover de verstrekkingen nog kunnen worden verleend volgens de wettelijke regeling van de bevoegde Staat. De verklaring kan worden afgegeven na het vertrek en op verzoek van de belanghebbende, wanneer zij wegens overmacht niet voordien kon worden opgesteld.

2. Artikel 60, leden 5, 6 en 9, van de toepassingsverordening is van overeenkomstige toepassing.

3. De leden 1 en 2 zijn van overeenkomstige toepassing voor het verlenen van verstrekkingen in het geval, bedoeld in artikel 55, lid 1, onder c), i), van de verordening.

Artikel 64 Andere uitkeringen dan renten, ingeval de verblijfplaats in een andere Lid-Staat dan de bevoegde Staat ligt

Om in aanmerking te komen voor andere uitkeringen dan renten krachtens artikel 55, lid 1, onder a), ii), van de verordening is artikel 61 van de toepassingsverordening van overeenkomstige toepassing. De werknemer of zelfstandige die op het grondgebied van een Lid-Staat verblijft zonder aldaar beroepswerkzaamheden te verrichten, is evenwel niet verplicht de in artikel 61, lid 1, van de toepassingsverordening bedoelde kennisgeving van onderbreking van de werkzaamheden over te leggen, zulks onverminderd de verplichting een bewijs van arbeidsongeschiktheid over te leggen.

Toepassing van de artikelen 52 tot en met 56 van de verordening

Artikel 65 Aangiften, onderzoek en uitwisseling van inlichtingen tussen organen betreffende een arbeidsongeval of een beroepsziekte in een andere Lid-Staat dan de bevoegde Staat

1. Wanneer het arbeidsongeval plaatsvindt of de beroepsziekte voor de eerste maal medisch wordt vastgesteld op het grondgebied van een andere Lid-Staat dan de bevoegde Staat, moet de aangifte van het arbeidsongeval of van de beroepsziekte worden gedaan overeenkomstig de wettelijke regeling van de bevoegde Staat, in voorkomend geval onverminderd alle wettelijke bepalingen die op het grondgebied van de Lid-Staat waar het arbeidsongeval plaatsvond of waar de beroepsziekte voor de eerste maal medisch werd vastgesteld, gelden en die in een dergelijk geval van toepassing blijven. Deze aangifte wordt aan het bevoegde orgaan gericht en aan het orgaan van de woon- of verblijfplaats wordt een afschrift gezonden.

2. Het orgaan van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan het arbeidsongeval plaatsvond of waar de beroepsziekte voor de eerste maal medisch werd vastgesteld, zendt aan het bevoegde orgaan de op dit grondgebied opgestelde geneeskundige verklaringen in tweevoud toe, en verstrekt op verzoek van laatstgenoemd orgaan alle ter zake dienende inlichtingen.

3. Indien bij een ongeval op weg van of naar het werk op het grondgebied van een andere Lid-Staat dan de bevoegde Staat een onderzoek moet plaatsvinden op het grondgebied van eerstgenoemde Lid-Staat, kan hiertoe een met het onderzoek belaste persoon worden aangewezen door het bevoegde orgaan, dat de autoriteiten van deze Lid-Staat hiervan in kennis stelt. Deze autoriteiten verlenen hun medewerking aan deze met het onderzoek belaste persoon, in het bijzonder door iemand aan te wijzen die hem terzijde moet staan bij de raadpleging van de processen-verbaal en alle andere stukken die op het ongeval betrekking hebben.

4. Na afloop van de behandeling wordt een uitvoerig verslag, vergezeld van de geneeskundige verklaringen betreffende de blijvende gevolgen van het ongeval of de ziekte en in het bijzonder de huidige toestand van de getroffene alsmede de genezing of de consolidatie van de letsels, aan het bevoegde orgaan gezonden. De honoraria hiervoor worden betaald door het orgaan van de woonplaats casu quo het orgaan van de verblijfplaats, overeenkomstig het door dit orgaan toegepaste tarief; deze honoraria komen voor rekening van het bevoegde orgaan.

5. Desgevraagd geeft het bevoegde orgaan het orgaan van de woonplaats casu quo het orgaan van de verblijfplaats kennis van de beslissing waarin de datum van de genezing of van de consolidatie der letsels wordt vastgesteld, alsmede, in voorkomend geval, van de beslissing betreffende de toekenning van een rente.

Artikel 66 Geschillen naar aanleiding van de vraag of het ongeval of de ziekte al dan niet het gevolg van de uitoefening van een beroep is

1. Wanneer het bevoegde orgaan betwist dat in het geval bedoeld in artikel 52 of artikel 55, lid 1, van de verordening, de wettelijke regeling inzake arbeidsongevallen of beroepsziekten van toepassing is, stelt het het orgaan van de woonplaats of het orgaan van de verblijfplaats dat de verstrekkingen heeft verleend, hiervan onmiddellijk in kennis; de verstrekkingen worden dan als verstrekkingen van de ziekteverzekering beschouwd en worden verder uit dien hoofde verleend op vertoon van de in de artikelen 20 en 21 van de toepassingsverordening bedoelde bewijzen en verklaringen.

2. Wanneer hieromtrent een definitieve beslissing is genomen, stelt het bevoegde orgaan het orgaan van de woonplaats of het orgaan van de verblijfplaats dat de verstrekkingen heeft verleend, hiervan onmiddellijk in kennis. Dit orgaan zet de verlening van deze verstrekkingen op grond van de ziekteverzekering voort, indien de belanghebbende recht hierop heeft en het geen arbeidsongeval of beroepsziekte betreft. In het tegenovergestelde geval worden de door de belanghebbende op grond van de ziekteverzekering genoten verstrekkingen beschouwd als prestaties wegens arbeidsongevallen of beroepsziekten.

Toepassing van artikel 57 van de verordening

Artikel 67 (7) Procedure bij blootstelling aan het risico van een beroepsziekte in meer dan één Lid-Staat

1. In het geval bedoeld in artikel 57, lid 1, van de verordening wordt de aangifte van de beroepsziekte doorgezonden hetzij aan het voor beroepsziekten bevoegde orgaan van de Lid-Staat onder de wettelijke regeling waarvan de getroffene laatstelijk werkzaamheden heeft verricht waardoor de bedoelde beroepsziekte kon ontstaan, hetzij aan het orgaan van de woonplaats dat de aangifte aan het bedoelde bevoegde orgaan doorzendt.

2. Indien het in lid 1 bedoelde bevoegde orgaan vaststelt, dat werkzaamheden waardoor de betrokken beroepsziekte kon ontstaan, het laatst onder de wettelijke regeling van een andere Lid-Staat zijn uitgeoefend, zendt het de aangifte en de daarbij gevoegde stukken aan het overeenkomstige orgaan van deze Lid-Staat door.

3. Wanneer het orgaan van de Lid-Staat onder de wettelijke regeling waarvan de getroffene laatstelijk werkzaamheden heeft verricht, waardoor de betrokken beroepsziekte kon ontstaan, vaststelt dat de getroffene of zijn nagelaten betrekkingen niet voldoen aan de voorwaarden van deze wettelijke regeling, rekening houdende met artikel 57, leden 2, 3 en 4, van de verordening:

a) zendt genoemd orgaan de aangifte en alle daarbij behorende stukken, met inbegrip van de bevindingen en verslagen van het geneeskundig onderzoek dat door het eerste orgaan is verricht, alsmede een afschrift van de onder b) bedoelde beslissing, onverwijld door aan het orgaan van de Lid-Staat, onder de wettelijke regeling waarvan de getroffene voordien werkzaamheden heeft verricht waardoor de betrokken beroepsziekte kon ontstaan;

b) stelt genoemd orgaan gelijktijdig de belanghebbende in kennis van zijn beslissing, waarbij in het bijzonder de redenen tot weigering van de uitkeringen, de rechtsmiddelen en de beroepstermijnen worden vermeld, alsmede de datum waarop het dossier aan het onder a) vermelde orgaan werd doorgezonden.

4. In voorkomend geval kan volgens dezelfde procedure verder worden teruggegaan tot aan het overeenkomstige orgaan van de Lid-Staat onder de wettelijke regeling waarvan de getroffene het eerst werkzaamheden heeft verricht waardoor de bedoelde beroepsziekte kon ontstaan.

Artikel 68 (7) Uitwisseling van inlichtingen tussen organen bij beroep tegen een afwijzende beslissing - Betaling van voorschotten bij een dergelijk beroep

1. Indien beroep wordt ingesteld tegen een afwijzende beslissing van het orgaan van één der Lid-Staten onder de wettelijke regeling waarvan de getroffene werkzaamheden heeft verricht waardoor de betrokken beroepsziekte kan ontstaan, is dit orgaan verplicht hiervan kennis te geven aan het orgaan waaraan de aangifte werd doorgestuurd, volgens de procedure van artikel 67, lid 3, van de toepassingsverordening, en om het later op de hoogte te stellen van de definitieve beslissing.

2. Indien krachtens de wettelijke regeling die laatstgenoemd orgaan toepast, met inachtneming van artikel 57, leden 2, 3 en 4, van de verordening, recht op uitkeringen is ingegaan, betaalt dit orgaan voorschotten waarvan het bedrag, eventueel na raadpleging van het orgaan tegen welks beslissing beroep werd ingesteld, wordt bepaald. Laatstgenoemd orgaan betaalt het bedrag der uitbetaalde voorschotten terug, indien het, ingevolge het ingestelde beroep, verplicht is de uitkeringen te verlenen. Dit bedrag wordt dan ingehouden op het bedrag der aan de belanghebbende verschuldigde uitkeringen.

Artikel 69 (7) Omslag van de lasten der uitkeringen in geval van selerogene pneumoroniosis

Voor de toepassing van artikel 57, lid 5, van de verordening gelden de volgende regels:

a) het bevoegde orgaan van de Lid-Staat, ingevolge de wettelijke regeling waarvan de uitkeringen krachtens artikel 57, lid 1, van de verordening worden toegekend, aangeduid als "het met het betalen van de uitkeringen belaste orgaan", maakt gebruik van een formulier, waarin met name een overzicht en een samenvatting voorkomen van alle tijdvakken van verzekering (ouderdomsverzekering) of wonen die de getroffene heeft vervuld krachtens de wettelijke regeling van elk der betrokken Lid-Staten;

b) het met betalen van de uitkeringen belaste orgaan zendt dit formulier door aan alle organen van de ouderdomsverzekering van die Lid-Staten waarbij de getroffene aangesloten is geweest; elk dezer organen vermeldt op het formulier de tijdvakken van verzekering (ouderdomsverzekering) of wonen die krachtens de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling werden vervuld en zendt het aan het met het betalen van de uitkeringen belaste orgaan terug.

c) het met het betalen van de uitkeringen belaste orgaan slaat vervolgens de lasten om over dit orgaan zelf en de andere betrokken bevoegde organen; het brengt deze omslag, naar behoren gemotiveerd met name wat betreft het bedrag der toegekende uitkeringen en de berekening der omslagpercentages, voor akkoordbevinding te hunner kennis;

d) aan het eind van elk kalenderjaar zendt het met het betalen van de uitkeringen belaste orgaan aan de andere betrokken bevoegde organen een lijst van de in de loop van het betrokken dienstjaar betaalde uitkeringen, onder vermelding van het bedrag dat door elk der organen is verschuldigd, overeenkomstig de onder c) vermelde omslag; elk van deze organen betaalt het verschuldigde bedrag zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen drie maanden terug aan het met het betalen van de uitkeringen belaste orgaan.

Toepassing van artikel 58, lid 3, van de verordening

Artikel 70 Verklaring betreffende de gezinsleden die in aanmerking moeten worden genomen voor de berekening van de uitkeringen, renten inbegrepen

1. Om in aanmerking te komen voor toepassing van artikel 58, lid 3, van de verordening, is de aanvrager verplicht een verklaring over te leggen betreffende zijn gezinsleden die hun woonplaats hebben op het grondgebied van een andere Lid-Staat dan die waar zich het orgaan bevindt dat de uitkeringen moet vaststellen.

Deze verklaring wordt afgegeven door het orgaan van de ziekteverzekering van de woonplaats van de gezinsleden of door een ander orgaan dat wordt aangewezen door de bevoegde autoriteit van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan zij hun woonplaats hebben. Artikel 25, lid 2, tweede en derde alinea, van de toepassingsverordening is van overeenkomstige toepassing.

In plaats van de in de eerste alinea voorgeschreven verklaring kan het met de vaststelling van de uitkeringen belaste orgaan van de aanvrager recente stukken van de burgerlijke stand verlangen omtrent zijn gezinsleden die hun woonplaats hebben op het grondgebied van een andere Lid-Staat dan die waar zich genoemd orgaan bevindt.

2. Indien in het in lid 1 bedoelde geval de wettelijke regeling die door het betrokken orgaan wordt toegepast, eist dat de gezinsleden bij de aanvrager inwonen, dient het bewijs dat het onderhoud van deze gezinsleden, wanneer zij niet aan deze voorwaarde voldoen, niettemin hoofdzakelijk ten laste van de aanvrager komt, te worden geleverd door middel van stukken waaruit de regelmatige overmaking van een deel van de verdiensten blijkt.

Toepassing van artikel 60 van de verordening

Artikel 71 Verergering van een beroepsziekte

1. In de gevallen bedoeld in artikel 60, lid 1, van de verordening is de aanvrager verplicht aan het orgaan van de Lid-Staat, waarbij hij aanspraak op uitkeringen maakt, alle inlichtingen te verstrekken omtrent vroeger voor de bedoelde beroepsziekte toegekende uitkeringen. Dit orgaan kan zich, ter verkrijging van de inlichtingen die het noodzakelijk acht, wenden tot elk ander orgaan dat vroeger bevoegd is gewest.

2. In het in artikel 60, lid 1, onder c), van de verordening bedoelde geval geeft het bevoegde orgaan dat verplicht is de uitkeringen te betalen, aan het andere betrokken orgaan voor akkoordbevinding kennis van het bedrag dat ten gevolge van de verergering voor rekening van laatstgenoemd orgaan komt, één en ander naar behoren gemotiveerd. Aan het einde van elk kalenderjaar zendt eerstgenoemd orgaan aan het tweede een lijst van de gedurende het betreffende dienstjaar betaalde uitkeringen, onder vermelding van het bedrag dat verschuldigd is door laatstgenoemd orgaan, dat het bedrag zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen drie maanden terugbetaalt.

3. In het in artikel 60, lid 2, onder b), eerste zin, van de verordening bedoelde geval, geeft het met het betalen van de uitkeringen belaste orgaan voor akkoordbevinding aan de betrokken bevoegde organen kennis van de in de vroegere omslag van de lasten aangebrachte wijzigingen, één en ander naar behoren gemotiveerd.

4. In het in artikel 60, lid 2, onder b), tweede zin, van de verordening bedoelde geval is lid 2 van overeenkomstige toepassing.

Toepassing van artikel 61, leden 5 en 6, van de verordening

Artikel 72 Beoordeling van de mate van ongeschiktheid bij een eerder of een later voorgekomen arbeidsongeval of beroepsziekte

1. Voor de vaststelling van de mate van ongeschiktheid, het verkrijgen van het recht op uitkering of de hoogte van de uitkeringen in de gevallen als bedoeld in artikel 61, leden 5 en 6, van de verordening, is de aanvrager verplicht aan het bevoegde orgaan van de Lid-Staat, aan de wetgeving waarvan hij onderworpen was toen het arbeidsongeval plaatsvond of de beroepsziekte voor de eerste maal medisch werd vastgesteld, alle inlichtingen te verstrekken omtrent arbeidsongevallen of beroepsziekten waardoor hij reeds eerder of later werd getroffen, terwijl hij aan de wetgeving van enige andere Lid-Staat onderworpen was, ongeacht welke mate van ongeschiktheid in deze eerdere of latere gevallen is ontstaan.

2. Het bevoegde orgaan houdt overeenkomstig de door dit orgaan toegepaste wetgeving voor het verkrijgen van het recht op uitkeringen en het vaststellen van de hoogte van de uitkeringen rekening met de mate van ongeschiktheid die in deze eerdere of latere gevallen is ontstaan.

3. Het bevoegde orgaan kan zich ter verkrijging van de inlichtingen die het nodig acht wenden tot elk ander orgaan dat eerder of later bevoegd is geweest.

Wanneer een eerdere of latere arbeidsongeschiktheid werd veroorzaakt door een ongeval dat plaatsvond terwijl de betrokkene onderworpen was aan de wetgeving van een Lid-Staat waarin geen onderscheid wordt gemaakt naar de oorzaak van de arbeidsongeschiktheid, is het bevoegde orgaan voor de eerdere of latere arbeidsongeschiktheid of de daartoe door de bevoegde autoriteit van de betrokken Lid-Staat aangewezen instelling verplicht op verzoek van het bevoegde orgaan van een andere Lid-Staat inlichtingen te verstrekken over de mate van een eerdere of latere arbeidsongeschiktheid, alsmede, voor zover mogelijk, gegevens aan de hand waarvan kan worden vastgesteld of de arbeidsongeschiktheid het gevolg was van een arbeidsongeval in de zin van de door het orgaan van de tweede Lid-Staat toegepaste wetgeving. Indien zulks het geval is, is lid 2 van overeenkomstige toepassing.

Toepassing van artikel 62, lid 1, van de verordening

Artikel 73 Organen tot welke werknemers in de mijnen en daarmede gelijkgestelde bedrijven zich kunnen wenden wanneer de woon- of verblijfplaats in een andere Lid-Staat ligt dan de bevoegde Staat

1. In de gevallen, bedoeld in artikel 62, lid 1, van de verordening en wanneer in het land van woon- of verblijfplaats de prestaties van het verzekeringsstelsel voor arbeidsongevallen en beroepsziekten, waaronder de handarbeiders in de staalindustrie vallen, gelijkwaardig zijn aan die van het bijzondere stelsel voor werknemers in de mijnen en daarmede gelijkgestelde bedrijven, kunnen de werknemers van deze categorie zich wenden tot het dichtstbij gelegen orgaan op het grondgebied van de Lid-Staat waar zij hun woon- of verblijfplaats hebben, welk orgaan is vermeld in bijlage 3 van de toepassingsverordening, zelfs indien dit orgaan een orgaan is van het stelsel dat van toepassing is op handarbeiders in de staalindustrie, dat alsdan verplicht is deze prestaties te verlenen.

2. Wanneer de prestaties van het bijzondere stelsel voor werknemers in de mijnen en daarmede gelijkgestelde bedrijven, gunstiger zijn, hebben deze werknemers de mogelijkheid zich te wenden hetzij tot het orgaan dat belast is met de toepassing van dit stelsel, hetzij tot het dichtstbij gelegen orgaan op het grondgebied van de Lid-Staat waar zij hun woon- of verblijfplaats hebben, welk orgaan het stelsel voor de handarbeiders in de staalindustrie toepast. In het laatste geval is het betrokken orgaan verplicht de aandacht van de belanghebbende te vestigen op de omstandigheid dat hij, door zich te wenden tot het orgaan dat is belast met de toepassing van bovenvermeld bijzonder stelsel, gunstiger prestaties kan verkrijgen; bovendien dient het hem de naam en het adres van dit orgaan mede te delen.

Toepassing van artikel 62, lid 2, van de verordening

Artikel 74 In aanmerking nemen van het tijdvak waarover reeds door het orgaan van een andere Lid-Staat prestaties werden verleend

Voor de toepassing van artikel 62, lid 2, van de verordening kan het orgaan van een Lid-Staat dat prestaties moet verlenen, bij het orgaan van een andere Lid-Staat gegevens opvragen omtrent het tijdvak waarover laatstbedoeld orgaan reeds prestaties heeft verleend voor hetzelfde arbeidsongeval of dezelfde beroepsziekte.

Indiening en behandeling van aanvragen om renten, met uitzondering van de renten voor beroepsziekten bedoeld in artikel 57 van de verordening

Artikel 75

1. Om in aanmerking te konen voor een rente of een aanvullende uitkering uit hoofde van de wettelijke regeling van een Lid-Staat, zijn de werknemer of zelfstandige of diens nagelaten betrekkingen die op het grondgebied van een andere Lid-Staat wonen, verplicht een aanvraag te richten hetzij tot het bevoegde orgaan, hetzij tot het orgaan van de woonplaats, dat deze aan het bevoegde orgaan doorzendt. De volgende regels gelden voor het indienen van de aanvraag:

a) de aanvraag dient vergezeld te gaan van de vereiste bewijsstukken en te zijn opgesteld op het formulier, dat is voorgeschreven in de door het bevoegde orgaan toegepaste wettelijke regeling;

b) de juistheid van de door de aanvrager verstrekte gegevens moet worden aangetoond door bij het aanvraagformulier gevoegde officiële stukken, of worden bevestigd door de bevoegde instanties van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan hij woont.

2. Het bevoegde orgaan geeft de aanvrager rechtstreeks of door bemiddeling van het verbindingsorgaan van de bevoegde Staat kennis van zijn beslissing; het zendt een afschrift van deze beslissing aan het verbindingsorgaan van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan hij woont.

Administratieve en medische controle

Artikel 76

1. De administratieve en medische controle, alsmede de medische onderzoeken, in geval van herziening van de renten, worden op verzoek van het bevoegde orgaan verricht door het orgaan van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan de rechthebbende zich bevindt, op de wijze als bepaald in de wettelijke regeling die door laatstgenoemd orgaan wordt toegepast. Het bevoegde orgaan behoudt evenwel de bevoegdheid de controle op de rechthebbende door een arts van eigen keuze te laten verrichten.

2. Één ieder die voor zich zelf of voor een wees een rente ontvangt, is verplicht het orgaan dat hem deze rente verschuldigd is, op de hoogte te stellen van alle wijzigingen in zijn omstandigheden of in die van de wees, waardoor het recht op de rente kan worden gewijzigd.

Betaling van de renten

Artikel 77

De betaling van de renten die door het orgaan van een Lid-Staat verschuldigd zijn aan rentetrekkers die hun woonplaats hebben op het grondgebied van een andere Lid-Staat, geschiedt overeenkomstig de artikelen 53 tot en met 58 van de toepassingsverordening.

HOOFDSTUK 5 UITKERINGEN BIJ OVERLIJDEN

Toepassing van de artikelen 64, 65 en 66 van de verordening

Artikel 78 Indiening van de aanvraag om uitkering

Om in aanmerking te komen voor een uitkering bij overlijden krachtens de wettelijke regeling van een andere Lid-Staat dan de Lid-Staat op het grondgebied waarvan hij woont, is de aanvrager verplicht zijn aanvraag ofwel tot het bevoegde orgaan te richten ofwel tot het orgaan van zijn woonplaats.

De aanvraag dient vergezeld te gaan van de bewijsstukken, vereist in de door het bevoegde orgaan toegepaste wettelijke regeling.

De juistheid van de door de aanvrager verstrekte gegevens moet worden aangetoond door bij de aanvraag gevoegde officiële stukken of worden bevestigd door de bevoegde organen van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan de aanvrager woont.

Artikel 79 Verklaring betreffende tijdvakken

1. Om in aanmerking te komen voor toepassing van artikel 64 van de verordening, is de aanvrager verplicht aan het bevoegde orgaan een verklaring over te leggen waarin de tijdvakken van verzekering of wonen zijn vermeld, die de werknemer of zelfstandige heeft vervuld krachtens de wettelijke regeling waaraan hij laatstelijk onderworpen is geweest.

2. Deze verklaring wordt op verzoek van de aanvrager verstrekt door het orgaan van de ziekteverzekering casu quo het orgaan van de ouderdomsverzekering waarbij de werknemer of zelfstandige het laatst aangesloten is geweest. Indien de aanvrager deze verklaring niet overlegt, verzoekt het bevoegde orgaan één van voornoemde organen daarom.

3. De leden 1 en 2 zijn van overeenkomstige toepassing, indien het nodig is met vroeger krachtens de wettelijke regeling van enige andere Lid-Staat vervulde tijdvakken van verzekering of wonen rekening te houden om aan de in de wettelijke regeling van de bevoegde Staat gestelde voorwaarden te voldoen.

HOOFDSTUK 6 WERKLOOSHEIDSUITKERINGEN

Toepassing van artikel 67 van de verordening

Artikel 80 Verklaring betreffende de tijdvakken van verzekering of van arbeid

1. Om in aanmerking te komen voor toepassing van artikel 67, lid 1, 2 of 4, van de verordening, is de belanghebbende verplicht aan het bevoegde orgaan een verklaring over te leggen waarin de tijdvakken van verzekering of van arbeid als werknemer zijn vermeld, die zijn vervuld krachtens de wettelijke regeling waaraan hij tevoren en laatstelijk onderworpen is geweest, alsmede alle aanvullende inlichtingen die zijn vereist bij de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling.

2. Deze verklaring wordt op verzoek van de belanghebbende, hetzij door het voor werkloosheid bevoegde orgaan van de Lid-Staat aan de wettelijke regeling waarvan hij tevoren en laatstelijk onderworpen is geweest, hetzij door een ander door de bevoegde autoriteit van genoemde Lid-Staat aangewezen orgaan verstrekt. Indien hij genoemde verklaring niet overlegt, verzoekt het bevoegde orgaan één der voornoemde organen daarom.

3. De leden 1 en 2 zijn van overeenkomstige toepassing indien het nodig is met de vroeger krachtens de wettelijke regeling van enige andere Lid-Staat als werknemer vervulde tijdvakken van verzekering of van arbeid rekening te houden om aan de in de wettelijke regeling van de bevoegde Staat gestelde voorwaarden te voldoen.

Toepassing van artikel 68 van de verordening

Artikel 81 Verklaring ter berekening van de uitkeringen

Voor de berekening van de uitkeringen die ten laste komen van een in artikel 68, lid 1, van de verordening bedoeld orgaan indien de belanghebbende zijn laatste werkzaamheden niet gedurende ten minste vier weken heeft uitgeoefend op het grondgebied van de Lid-Staat waar zich dit orgaan bevindt, is hij verplicht aan het orgaan een verklaring over te leggen, die de aard vermeldt van de laatstelijk door hem op het grondgebied van een andere Lid-Staat verrichte werkzaamheden die gedurende ten minste vier weken werden uitgeoefend, alsmede de bedrijfstak waarin deze werkzaamheden werden uitgeoefend. Indien de belanghebbende deze verklaring niet overlegt, verzoekt genoemd orgaan daarom hetzij aan het voor de werkloosheid bevoegde orgaan van laatstgenoemde Lid-Staat, waarbij hij het laatst was aangesloten, hetzij aan een ander orgaan dat door de bevoegde autoriteit van genoemde Staat is aangewezen.

Artikel 82 Verklaring betreffende de gezinsleden die in aanmerking moeten worden genomen voor de berekening van de uitkeringen

1. Om in aanmerking te komen voor toepassing van artikel 68, lid 2, van de verordening is de belanghebbende verplicht aan het bevoegde orgaan een verklaring over te leggen met betrekking tot zijn gezinsleden die hun woonplaats hebben op het grondgebied van een andere Lid-Staat dan die waar zich bedoeld orgaan bevindt.

2. Deze verklaring wordt afgegeven door het orgaan dat is aangewezen door de bevoegde autoriteit van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan deze gezinsleden wonen. Hierin moet worden bevestigd dat de gezinsleden niet in aanmerking worden genomen voor de berekening van werkloosheidsuitkeringen die aan een andere persoon krachtens de wettelijke regeling van bedoelde Lid-Staat verschuldigd zijn.

De verklaring is geldig gedurende twaalf maanden na de datum van afgifte. Zij kan worden vernieuwd; in dit geval loopt de geldigheidsduur vanaf de datum van de vernieuwing. De belanghebbende is verplicht het bevoegde orgaan onmiddellijk kennis te geven van elk feit waardoor genoemde verklaring moet worden gewijzigd. Een dergelijke wijziging wordt van kracht op de dag waarop dit feit zich heeft voorgedaan.

3. Indien het orgaan dat de in lid 1 bedoelde verklaring afgeeft, niet kan bevestigen dat de gezinsleden niet in aanmerking worden genomen voor de berekening van werkloosheidsuitkeringen, die aan een andere persoon verschuldigd zijn krachtens de wettelijke regeling van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan zij wonen, vult de belanghebbende bedoelde verklaring, op het tijdstip dat hij haar bij het bevoegde orgaan indient, in die zin aan.

Het bepaalde in lid 2, tweede alinea, is van overeenkomstige toepassing op de aanvullende verklaring.

Toepassing van artikel 69 van de verordening

Artikel 83 Voorwaarden voor en beperkingen van de handhaving van het recht op uitkering wanneer de werkloze zich naar een andere Lid-Staat begeeft

1. Om het recht op uitkering te behouden, is de in artikel 69, lid 1, van de verordening bedoelde werkloze verplicht aan het orgaan van de plaats waarheen hij zich heeft begeven een verklaring over te leggen waarin het bevoegde orgaan bevestigt dat hij onder de in lid 1, onder b), van bedoeld artikel gestelde voorwaarden recht blijft houden op uitkering. Het bevoegde orgaan vermeldt met name in deze verklaring:

a) het bedrag van de volgens de wettelijke regeling van de bevoegde Staat aan de werkloze te betalen uitkering;

b) sinds welke datum de belanghebbende niet langer ter beschikking staat van de diensten voor arbeidsbemiddeling van de bevoegde Staat;

c) de overeenkomstig artikel 69, lid 1, onder b), van de verordening toegestane termijn voor de inschrijving als werkzoekende in de Lid-Staat waarheen de werkloze zich begeven heeft;

d) de maximumtijd gedurende welke het recht op prestaties kan worden behouden overeenkomstig artikel 69, lid 1, onder c), van de verordening;

e) de feiten waardoor het recht op uitkering kan worden gewijzigd.

2. De werkloze die voornemens is zich naar een andere Lid-Staat te begeven om aldaar werk te zoeken, is verplicht de in lid 1 bedoelde verklaring vóór zijn vertrek aan te vragen. Indien de werkloze deze verklaring niet overlegt, verzoekt het orgaan van de plaats waarheen hij zich heeft begeven het bevoegde orgaan daarom. De diensten voor arbeidsbemiddeling van de bevoegde Staat moeten zich ervan overtuigen dat de werkloze in kennis is gesteld van de verplichtingen die krachtens artikel 69 van de verordening en krachtens dit artikel op hem rusten.

3. Het orgaan van de plaats waarheen de werkloze zich heeft begeven stelt het bevoegde orgaan in kennis van de datum van inschrijving van de werkloze en van de datum waarop voor het eerst uitkeringen werden betaald en het betaalt de uitkeringen van de bevoegde Staat op de wijze als bepaald in de wettelijke regeling van de Lid-Staat waarheen de werkloze zich heeft begeven.

Het orgaan van de plaats waarheen de werkloze zich heeft begeven verricht de controle of laat deze verrichten alsof het een werkloze betrof die uitkeringen geniet krachtens de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling. Het geeft het bevoegde orgaan bericht van ieder feit als bedoeld in lid 1, onder e), zodra het hiervan kennis heeft gekregen en het staakt onmiddellijk de betaling van de uitkering ingeval de uitkering moet worden geschorst of ingetrokken. Het bevoegde orgaan deelt onverwijld mede in welke mate en met ingang van welke datum de rechten van de werkloze door dit feit worden beïnvloed. Het betalen van de uitkeringen kan eventueel slechts worden hervat na ontvangst van deze opgaven. Ingeval de uitkering moet worden verlaagd, blijft het orgaan van de plaats waarheen de werkloze zich heeft begeven hem een verlaagde uitkering betalen, onder voorbehoud van verrekening na ontvangst van het antwoord van het bevoegde orgaan.

4. Twee of meer Lid-Staten of de bevoegde autoriteiten van deze Lid-Staten kunnen, na advies van de Administratieve Commissie, een andere wijze van toepassing overeenkomen.

Toepassing van artikel 71 van de verordening

Artikel 84 Werkloze werknemers die tijdens het verrichten van hun laatste werkzaamheden op het grondgebied van een andere Lid-Staat dan de bevoegde Staat woonden

1. In de gevallen, bedoeld in artikel 71, lid 1, onder a), ii), en onder b), ii), eerste zin, van de verordening wordt het orgaan van de woonplaats beschouwd als het voor de toepassing van artikel 80 van de toepassingsverordening bevoegde orgaan.

2. Om in aanmerking te komen voor toepassing van artikel 71, lid 1, onder b), ii), van de verordening is de werkloze werknemer verplicht om, behalve de in artikel 80 van de toepassingsverordening bedoelde verklaring, aan het orgaan van zijn woonplaats een verklaring over te leggen van het orgaan van de Lid-Staat aan de wettelijke regeling waarvan hij laatstelijk onderworpen is geweest, waaruit blijkt dat hij geen recht heeft op uitkering krachtens artikel 69 van de verordening.

3. Voor de toepassing van artikel 71, lid 2, van de verordening vraagt het orgaan van de woonplaats aan het bevoegde orgaan alle inlichtingen met betrekking tot de rechten van de werkloze werknemer ten aanzien van laatstgenoemd orgaan.

HOOFDSTUK 7 (8) GEZINSBIJSLAGEN

Toepassing van artikel 72 van de verordening

Artikel 85 (A) Verklaring betreffende de tijdvakken van arbeid in loondienst of van arbeid anders dan in loondienst

1. Om in aanmerking te komen voor toepassing van artikel 72 van de verordening is de belanghebbende verplicht aan het bevoegde orgaan een verklaring over te leggen waarin de tijdvakken van verzekering van arbeid in loondienst of van arbeid anders dan in loondienst zijn vermeld die zijn vervuld krachtens de wettelijke regeling waaraan hij tevoren en laatstelijk onderworpen is geweest.

2. Deze verklaring wordt op verzoek van de belanghebbende verstrekt, hetzij door het voor de gezinsbijslagen bevoegde orgaan van de Lid-Staat waarbij hij tevoren en laatstelijk aangesloten is geweest, hetzij door een ander door de bevoegde autoriteit van de Lid-Staat aangewezen orgaan. Indien hij genoemde verklaring niet overlegt, verzoekt het bevoegde orgaan één der voornoemde organen daarom, tenzij het orgaan van de ziekteverzekering het een afschrift van de in artikel 16, lid 1, van de toepassingsverordening bedoelde verklaring kan doen toekomen.

3. De leden 1 en 2 zijn van overeenkomstige toepassing indien het nodig is met de vroeger krachtens de wettelijke regeling van enige andere Lid-Staat vervulde tijdvakken van verzekering, van arbeid in loondienst of van arbeid anders dan in loondienst rekening te houden om aan de in de wettelijke regeling van de bevoegde Staat gestelde voorwaarden te voldoen.

Toepassing van artikel 73 en van artikel 75, leden 1 en 2, van de verordening

Artikel 86 (8)

1. Om in aanmerking te komen voor gezinsbijslag overeenkomstig artikel 73 van de verordening, is de werknemer verplicht, eventueel door bemiddeling van zijn werkgever, een aanvraag tot het bevoegde orgaan te richten.

2. Ter ondersteuning van zijn aanvraag is de werknemer verplicht een bewijsstuk over te leggen betreffende de gezinsleden die hun woonplaats hebben op het grondgebied van een andere Lid-Staat dan die waar het bevoegde orgaan gevestigd is. Dit bewijsstuk wordt afgegeven hetzij door de inzake de burgerlijke stand bevoegde autoriteiten van het land waar deze gezinsleden wonen, hetzij door het voor de ziekteverzekering bevoegde orgaan van de woonplaats van deze gezinsleden, hetzij door een ander orgaan dat is aangewezen door de bevoegde autoriteit van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan deze gezinsleden wonen. Dit bewijsstuk moet jaarlijks worden vernieuwd.

3. Ter ondersteuning van zijn aanvraag is de werknemer eveneens verplicht inlichtingen te verstrekken aan de hand waarvan kan worden vastgesteld aan wie de gezinsbijslag moet worden betaald in het land van de woonplaats (naam, voornaam, volledig adres), indien de wettelijke regeling van de bevoegde Staat bepaalt dat de gezinsbijslag aan een ander dan de werknemer kan of moet worden betaald.

4. De bevoegde autoriteiten van twee of meer Lid-Staten kunnen een bijzondere betalingswijze voor de gezinsbijslagen overeenkomen, met name ter vergemakkelijking van de toepassing van artikel 75, leden 1 en 2, van de verordening. Deze overeenkomsten worden ter kennis van de Administratieve Commissie gebracht.

5. De werknemer dient, eventueel door bemiddeling van zijn werkgever, het bevoegde orgaan in kennis te stellen van:

- elke verandering in de omstandigheden van zijn gezinsleden, waardoor het recht op gezinsbijslag kan worden gewijzigd;

- elke wijziging in het aantal gezinsleden waarvoor gezinsbijslag verschuldigd is;

- elke overbrenging van de woon- of verblijfplaats van deze gezinsleden;

- elke uitoefening van beroepswerkzaamheden op grond waarvan eveneens gezinsbijslag verschuldigd is krachtens de wettelijke regeling van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan de gezinsleden hun woonplaats hebben.

Artikel 87 (8)

. . . . . .

Toepassing van artikel 74 van de verordening

Artikel 88 (8)

Artikel 86 van de toepassingsverordening is van overeenkomstige toepassing op de in artikel 74 van de verordening bedoelde werkloze werknemer of zelfstandigen.

Artikel 89 (8)

. . . . . .

HOOFDSTUK 8 BIJSLAGEN VOOR KINDEREN DIE TEN LASTE KOMEN VAN PENSIOEN- OF RENTETREKKERS EN VOOR WEZEN

Toepassing van de artikelen 77, 78 en 79 van de verordening

Artikel 90

1. Om in aanmerking te komen voor de bijslagen krachtens artikel 77 of artikel 78 van de verordening is de aanvrager verplicht een aanvraag tot het orgaan van zijn woonplaats te richten, op de wijze die is bepaald in de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling.

2. Indien de aanvrager evenwel niet woont op het grondgebied van de Lid-Staat waar zich het bevoegde orgaan bevindt, kan hij zijn aanvraag hetzij tot het bevoegde orgaan, hetzij tot het orgaan van zijn woonplaats richten, dat de aanvraag alsdan aan het bevoegde orgaan doorzendt, onder opgave van de datum waarop de aanvraag werd ingediend. Deze datum wordt beschouwd als de datum waarop de aanvraag bij het bevoegde orgaan werd ingediend.

3. Wanneer het in lid 2 bedoelde bevoegde orgaan vaststelt dat krachtens de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling het recht niet ingaat, zendt het deze aanvraag, vergezeld van de nodige stukken en gegevens, onverwijld door aan het orgaan van de Lid-Staat aan de wettelijke regeling waarvan de werknemer of zelfstandige het langst onderworpen is geweest.

In voorkomend geval moet op dezelfde wijze verder worden teruggegaan tot aan het orgaan van de Lid-Staat krachtens de wettelijke regeling waarvan de belanghebbende het kortste tijdvak van verzekering of wonen heeft vervuld.

4. De Administratieve Commissie stelt zo nodig verder vast op welke wijze de aanvraag om bijslagen moet worden ingediend.

Artikel 91

1. De betaling van de krachtens artikel 77 of artikel 78 van de verordening verschuldigde bijslagen geschiedt overeenkomstig de artikelen 53 tot en met 58 van de toepassingsverordening.

2. Zo nodig wijzen de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten het voor het betalen van de krachtens artikel 77 of artikel 78 van de verordening verschuldigde bijslagen bevoegde orgaan aan.

Artikel 92

Eén ieder aan wie krachtens artikel 77 of artikel 78 van de verordening bijslagen worden betaald voor de kinderen van een pensioen- of rentetrekker of voor wezen, is verplicht het orgaan dat deze bijslagen verschuldigd is in kennis te stellen:

- van iedere verandering in de omstandigheden van de kinderen of wezen waardoor het recht op bijslagen kan worden gewijzigd;

- van iedere wijziging in het aantal kinderen of wezen waarvoor bijslagen verschuldigd zijn;

- van iedere overbrenging van de woonplaats van de kinderen of wezen;

- van iedere uitoefening van beroepswerkzaamheden waardoor voor deze kinderen of wezen een recht op gezins- of kinderbijslag ingaat.

TITEL V FINANCIËLE BEPALINGEN

Artikel 93 Vergoeding van de prestaties van de ziekte- en moederschapsverzekering met uitzondering van de in de artikelen 94 en 95 van de toepassingsverordening bedoelde

1. Het werkelijke bedrag van de krachtens artikel 19, leden 1 en 2, van de verordening aan de werknemers of zelfstandigen en hun op het grondgebied van dezelfde Lid-Staat wonende gezinsleden verleende verstrekkingen alsmede van de krachtens artikel 71, lid 2, artikel 22, artikel 25, leden 1, 3 en 4, artikel 26, artikel 29, lid 1, of artikel 31 van de verordening verleende verstrekkingen wordt door het bevoegde orgaan aan het orgaan dat genoemde verstrekkingen heeft verleend, vergoed, zoals dit bedrag uit de boekhouding van laatstgenoemd orgaan blijkt.

2. In de gevallen, bedoeld in artikel 21, lid 2, tweede alinea, in artikel 22, lid 3, tweede alinea, in artikel 29, lid 1, en in artikel 31 van de verordening en voor de toepassing van lid 1 wordt het orgaan van de woonplaats van het gezinslid of van de pensioen- of rentetrekker, al naar gelang van het geval, als het bevoegde orgaan beschouwd.

3. Wanneer het werkelijke bedrag der in lid 1 bedoelde verstrekkingen niet blijkt uit de boekhouding van het orgaan dat deze heeft verleend, wordt, bij gebrek aan een krachtens lid 6 gesloten overeenkomst, het te vergoeden bedrag bepaald op basis van een vast bedrag dat wordt vastgesteld op grond van alle ter zake dienende referenties die aan de beschikbare gegevens werden ontleend. De Administratieve Commissie beoordeelt de grondslagen die voor de berekening van de vaste bedragen dienen, en stelt het bedrag ervan vast.

4. Voor de vergoeding kunnen geen hogere tarieven in rekening worden gebracht dan die welke gelden voor de verstrekkingen verleend aan werknemers of zelfstandigen die zijn onderworpen aan de wettelijke regeling die wordt toegepast door het orgaan, dat de in lid 1 bedoelde verstrekkingen heeft verleend.

5. De leden 1 en 2 zijn van overeenkomstige toepassing op de vergoeding voor uitkeringen, betaald overeenkomstig artikel 18, lid 8, tweede zin, van de toepassingsverordening.

6. Twee of meer Lid-Staten of de bevoegde autoriteiten van deze Lid-Staten kunnen, na advies van de Administratieve Commissie, overeenkomen de te vergoeden bedragen op andere wijze te begroten, met name op grond van vaste bedragen.

Artikel 94 Vergoeding van de verstrekkingen van de ziekte- en moederschapsverzekering die zijn verleend aan de gezinsleden van een werknemer of zelfstandige die niet in dezelfde Lid-Staat wonen als deze laatste

1. Het bedrag van de verstrekkingen die krachtens artikel 19, lid 2, van de verordening zijn verleend aan de gezinsleden die niet op het grondgebied van dezelfde Lid-Staat wonen als de werknemer of zelfstandige, wordt door de bevoegde organen vergoed aan de organen die genoemde verstrekkingen hebben verleend, op basis van een voor elk kalenderjaar vastgesteld vast bedrag dat het bedrag van de werkelijke uitgaven zo dicht mogelijk benadert.

2. Het vaste bedrag wordt verkregen door de gemiddelde jaarlijkse kosten per gezin te vermenigvuldigen met het gemiddelde jaarlijkse aantal gezinnen waarmede rekening moet worden gehouden en de uitkomst daarvan met 20 % te verminderen.

3. De benodigde factoren voor de berekening van genoemd vast bedrag worden volgens de volgende regel vastgesteld:

a) de gemiddelde jaarlijkse kosten per gezin worden voor elke Lid-Staat vastgesteld door de jaarlijkse uitgaven voor het totaal van de verstrekkingen die door de organen van die Lid-Staat zijn verleend aan de gezamenlijke gezinsleden van de werknemers of zelfstandigen op wie de wetgeving van die Lid-Staat in de in aanmerking te nemen stelsels van sociale zekerheid van toepassing is, te delen door het gemiddelde jaarlijkse aantal van deze werknemers of zelfstandigen met gezinsleden; de hiertoe in aanmerking te nemen stelsels van sociale zekerheid zijn in bijlage 9 van de toepassingsverordening vermeld;

b) het gemiddelde jaarlijkse aantal gezinnen waarmede rekening moet worden gehouden is in de betrekkingen tussen de organen van twee Lid-Staten gelijk aan het gemiddelde jaarlijkse aantal werknemers of zelfstandigen die onderworpen zijn aan de wetgeving van één van deze Lid-Staten en wier gezinsleden in aanmerking kunnen komen voor door een orgaan van de andere Lid-Staat te verlenen verstrekkingen.

4. Het aantal gezinnen waarmede ingevolge lid 3, onder b), rekening moet worden gehouden wordt vastgesteld aan de hand van een inventaris welke te dien einde wordt bijgehouden door het orgaan van de woonplaats, zulks op basis van bewijsstukken inzake de rechten van de belanghebbende, welke door het bevoegde orgaan worden verstrekt. In geval van geschillen worden de opmerkingen van de betrokken organen voorgelegd aan de rekencommissie, bedoeld in artikel 101, lid 3, van de toepassingsverordening.

5. De Administratieve Commissie bepaalt volgens welke methoden en op welke wijze de in de leden 3 en 4 bedoelde factoren voor de berekening worden vastgesteld.

6. Twee of meer Lid-Staten of de bevoegde autoriteiten van deze Lid-Staten kunnen, na advies van de Administratieve Commissie, overeenkomen de te vergoeden bedragen op andere wijze te begroten.

Artikel 95 (3) Vergoeding van de verstrekkingen van de ziekte- en moederschapsverzekering, die zijn verleend aan pensioen- of rentetrekkers en hun gezinsleden die hun woonplaats niet hebben in een Lid-Staat krachtens de wettelijke regeling waarvan zij een pensioen of rente genieten en recht op prestaties hebben

1. Het bedrag van de krachtens de artikelen 28, lid 1, en 28 bis van de verordening verleende verstrekkingen wordt door de bevoegde organen vergoed aan de organen die genoemde verstrekkingen hebben verleend, op basis van een vast bedrag dat het bedrag van de werkelijke uitgaven zo dicht mogelijk benadert.

2. Het vaste bedrag wordt verkregen door de gemiddelde jaarlijkse kosten per pensioen- of rentetrekker te vermenigvuldigen met het gemiddelde jaarlijkse aantal pensioen- of rentetrekkers waarmede rekening moet worden gehouden en de uitkomst daarvan met 20 % te verminderen.

3. De benodigde factoren voor de berekening van genoemd vast bedrag worden volgens de volgende regels vastgesteld:

a) de gemiddelde jaarlijkse kosten per pensioen- of rentetrekker worden voor elke Lid-Staat vastgesteld door de jaarlijkse uitgaven voor het totaal van de verstrekkingen die door de organen van die Lid-Staat zijn verleend aan de gezamenlijke rechthebbenden op pensioen of rente, verschuldigd krachtens de wetgeving van de Lid-Staat in de in aanmerking te nemen stelsels van sociale zekerheid alsmede aan hun gezinsleden, te delen door het gemiddelde jaarlijkse aantal pensioen- of rentetrekkers; de hiertoe in aanmerking te nemen stelsels van sociale zekerheid zijn in bijlage 9 vermeld;

b) het gemiddelde jaarlijkse aantal pensioen- of rentetrekkers waarmede rekening moet worden gehouden, is in de betrekkingen tussen de organen van twee Lid-Staten gelijk aan het gemiddelde jaarlijkse aantal pensioen- of rentetrekkers bedoeld in artikel 28, lid 2, van de verordening, die op het grondgebied van één der twee Lid-Staten wonen en recht hebben op verstrekkingen ten laste van een orgaan van de andere Lid-Staat.

4. Het aantal pensioen- of rentetrekkers waarmede ingevolge lid 3, onder b), rekening moet worden gehouden, wordt vastgesteld aan de hand van een inventaris welke te dien einde wordt bijgehouden door het orgaan van de woonplaats, zulks op basis van bewijsstukken inzake de rechten van de belanghebbenden, welke door het bevoegde orgaan worden verstrekt. In geval van geschillen worden de opmerkingen van de betrokken organen voorgelegd aan de rekencommissie bedoeld in artikel 101, lid 3, van de toepassingsverordening.

5. De Administratieve Commissie bepaalt volgens welke methoden en op welke wijze de in de leden 3 en 4 bedoelde factoren voor de berekening worden vastgesteld.

6. Twee of meer Lid-Staten of de bevoegde autoriteiten van deze Lid-Staten kunnen, na advies van de Administratieve Commissie, overeenkomen de te vergoeden bedragen op andere wijze te begroten.

Toepassing van artikel 63, lid 2, van de verordening

Artikel 96 Vergoeding van de verstrekkingen van de arbeidsongevallen- en beroepsziekteverzekering verleend door het orgaan van een Lid-Staat voor rekening van het orgaan van een andere Lid-Staat

Voor de toepassing van artikel 63, lid 2, van de verordening is artikel 93 van de toepassingsverordening van overeenkomstige toepassing.

Toepassing van artikel 70, lid 2, van de verordening

Artikel 97 Vergoeding van werkloosheidsuitkeringen betaald aan werklozen die zich naar een andere Lid-Staat begeven om aldaar werk te zoeken

1. Het bevoegde orgaan vergoedt het bedrag der krachtens artikel 69 van de verordening betaalde uitkeringen aan het orgaan dat genoemde uitkeringen heeft verleend, zoals het uit de boekhouding van laatstgenoemd orgaan blijkt.

2. Twee of meer Lid-Staten of de bevoegde autoriteiten van deze Lid-Staten kunnen:

- na advies van de Administratieve Commissie, overeenkomen de te vergoeden bedragen op andere wijze vast te stellen, met name tegen vaste bedragen, of de betaling op andere wijze te verrichten, of wel

- van iedere vergoeding tussen organen afzien.

Artikel 98 (8)

. . . . . .

Gemeenschappelijke bepalingen inzake de vergoedingen

Artikel 99 Administratiekosten

Twee of meer Lid-Staten of de bevoegde autoriteiten van deze Lid-Staten kunnen, overeenkomstig artikel 84, lid 2, derde zin, van de verordening, overeenkomen dat de in de artikelen 93 tot en met 98 van de toepassingsverordening bedoelde bedragen der prestaties met een bepaald percentage voor administratiekosten worden verhoogd. Dit percentage kan afhankelijk van de betrokken prestaties verschillend zijn.

Artikel 100 Achterstallige vorderingen

1. Bij de vereffening van de rekeningen tussen de organen van de Lid-Staten mogen aanvragen om vergoeding in verband met prestaties die werden verleend in de loop van een kalenderjaar, dat meer dan drie jaar ligt vóór de datum van inzending van die aanvragen aan een verbindingsorgaan of een orgaan van de bevoegde Lid-Staat dat de prestaties verschuldigd is, buiten beschouwing worden gelaten door het orgaan dat de prestaties verschuldigd is.

2. Ten aanzien van de aanvragen om vergoedingen die tegen een vast bedrag worden berekend, vangt de termijn van drie jaar aan op de datum van bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen van de overeenkomstig de artikelen 94 en 95 van de toepassingsverordening vastgestelde gemiddelde jaarlijkse kosten van de verstrekkingen.

Artikel 101 (8) Stand van de schuldvorderingen

1. De Administratieve Commissie stelt voor elk kalenderjaar een stand van de schuldvorderingen op, zulks ter toepassing van de artikelen 36, 63 en 70 van de verordening.

2. De Administratieve Commissie kan elk onderzoek laten instellen, dienstig voor de controle op de statistische en boekhoudkundige gegevens, aan de hand waarvan de stand van de schuldvorderingen bedoeld in lid 1 wordt opgesteld, inzonderheid om na te gaan of deze in overeenstemming zijn met de voorschriften van deze titel.

3. De Administratieve Commissie neemt de in dit artikel bedoelde besluiten op grond van een verslag van een rekencommissie, die haar een met redenen omkleed advies uitbrengt. De Administratieve Commissie stelt de werkwijze en de samenstelling van de rekencommissie vast.

Artikel 102 (8) Taak van de rekencommissie - Bepalingen betreffende de vergoedingen

1. De rekencommissie heeft tot taak:

a) de noodzakelijke gegevens bijeen te brengen en de berekeningen te verrichten die voor de toepassing van deze titel vereist zijn;

b) op gezette tijden aan de Administratieve Commissie verslag uit te brengen over de resultaten van de toepassing van de verordeningen, in het bijzonder in het financiële vlak;

c) aan de Administratieve Commissie alle passende suggesties in verband met het onder a) en b) bepaalde te doen;

d) aan de Administratieve Commissie voorstellen te doen met betrekking tot de opmerkingen die overeenkomstig artikel 94, lid 4, en artikel 95, lid 4, van de toepassingsverordening aan haar worden voorgelegd;

e) aan de Administratieve Commissie voorstellen met betrekking tot de toepassing van artikel 101 van de toepassingsverordening voor te leggen;

f) alle werkzaamheden, studies of opdrachten uit te voeren met betrekking tot de haar door de Administratieve Commissie voorgelegde vraagstukken.

2. De in de artikelen 36, 63 en 70 van de verordening bedoelde vergoedingen worden voor alle bevoegde organen van een Lid-Staat te zamen door tussenkomst van de door de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten aangewezen instellingen betaald aan de organen van een andere Lid-Staat die betalingen te vorderen hebben. De instellingen door tussenkomst waarvan de vergoedingen zijn betaald, stellen de Administratieve Commissie in kennis van de vergoede bedragen, binnen de door die commissie gestelde termijnen en op de door haar vastgestelde wijze.

3. Wanneer de vergoedingen worden vastgesteld op grond van het werkelijke bedrag der verleende prestaties, zoals dit uit de boekhouding van de organen blijkt, worden zij voor elk kalenderhalfjaar in de loop van het daaropvolgende kalenderhalfjaar betaald.

4. Wanneer de vergoedingen worden vastgesteld op basis van vaste bedragen, worden zij voor elk kalenderjaar betaald; in dit geval betalen de bevoegde organen aan de organen die betalingen te vorderen hebben, voorschotten op de eerste dag van elk kalenderhalfjaar en wel op de door de Administratieve Commissie vastgestelde wijze.

5. De bevoegde autoriteiten van twee of meer Lid-Staten kunnen andere termijnen voor de betaling der vergoedingen of een andere wijze voor de betaling van voorschotten overeenkomen.

Artikel 103 Verzamelen van statistische en boekhoudkundige gegevens

De bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten treffen de nodige maatregelen voor de toepassing van de bepalingen van deze titel en met name van de bepalingen, die het verzamelen van statistische en boekhoudkundige gegevens vereisen.

Artikel 104 (8) Opneming in bijlage 5 van tussen Lid-Staten of tussen bevoegde autoriteiten van Lid-Staten gesloten overeenkomsten betreffende vergoedingen

1. De bepalingen die overeenkomen met de bepalingen bedoeld in artikel 36, lid 3, artikel 63, lid 3, en artikel 70, lid 3, van de verordening, en in artikel 93, lid 6, artikel 94, lid 6, en artikel 95, lid 6, van de toepassingsverordening en van kracht zijn op de dag, voorafgaande aan de inwerkingtreding van de verordening, blijven van toepassing, voor zover zij in bijlage 5 van de toepassingsverordening zijn vermeld.

2. De bepalingen die overeenkomen met die welke in lid 1 zijn bedoeld en die na de inwerkingtreding van de verordening in de betrekkingen tussen twee of meer Lid-Staten van toepassing worden, worden in bijlage 5 van de toepassingsverordening opgenomen. Dit geldt eveneens voor de bepalingen die zullen worden overeengekomen krachtens artikel 97, lid 2, van de toepassingsverordening.

Kosten van administratieve en medische controle

Artikel 105

1. De kosten die voortvloeien uit de administratieve controle en uit geneeskundig onderzoek, observaties, reizen van artsen en allerlei verificaties, nodig voor de toekenning en verlening van de prestaties of voor de herziening daarvan, worden door het orgaan voor rekening waarvan zij zijn verricht, vergoed aan het daarmee belaste orgaan op basis van het door dit orgaan toegepaste tarief.

2. Twee of meer Lid-Staten of de bevoegde autoriteiten van deze Lid-Staten kunnen evenwel overeenkomen dat de vergoeding op andere wijze zal geschieden, met name tegen vaste bedragen, of dat van elke vergoeding tussen organen wordt afgezien.

Deze overeenkomsten worden opgenomen in bijlage 5 van de toepassingsverordening. De overeenkomsten die van kracht zijn op de dag voorafgaande aan de inwerkingtreding van de verordening, blijven van toepassing voor zover zij in deze bijlage zijn vermeld.

Gemeenschappelijke bepalingen voor de betaling van uitkeringen

Artikel 106

De bevoegde autoriteiten van elke Lid-Staat delen de Administratieve Commissie, binnen de termijnen en op de wijze als vastgesteld door deze commissie, het bedrag mede van de uitkeringen, die de onder hun bevoegdheid vallende organen hebben betaald aan rechthebbenden die op het grondgebied van enige andere Lid-Staat wonen of verblijven.

Artikel 107 (9) (11) (12) (14) Omrekening van de munteenheden

1. Voor de toepassing van de volgende bepalingen:

a) verordening: artikel 12, leden 2, 3 en 4, artikel 14 quinquies, lid 1, artikel 19, lid 1, letter b), laatste zin, artikel 22, lid 1, onder ii), laatste zin, artikel 25, lid 1, letter b), voorlaatste zin, artikel 41, lid 1, letters c) en d), artikel 46, lid 4, artikel 46 bis, lid 3, artikel 50, artikel 52, letter b), laatste zin, artikel 55, lid 1, onder ii), laatste zin, artikel 70, lid 1, eerste alinea, artikel 71, lid 1, letter a), onder ii), en letter b), onder ii), voorlaatste zin,

b) toepassingsverordening: artikel 34, leden 1, 4 en 5,

is de koers voor de omrekening in een nationale munteenheid van bedragen die in een andere nationale munteenheid luiden, de door de Commissie berekende koers op basis van het maandgemiddelde gedurende de in lid 2 vermelde referentieperiode van de wisselkoersen van deze munteenheden die voor de toepassing van het Europees Monetair Stelsel haar ter kennis zijn gebracht.

2. De referentieperiode is:

- de maand januari voor de omrekeningskoersen die met ingang van 1 april daaropvolgend moeten worden toegepast;

- de maand april voor de omrekeningskoersen die met ingang van 1 juli daaropvolgend moeten worden toegepast;

- de maand juli voor de omrekeningskoersen die met ingang van 1 oktober daaropvolgend moeten worden toegepast;

- de maand oktober voor de omrekeningskoersen die met ingang van 1 januari daaropvolgend moeten worden toegepast.

3. De voor de toepassing van lid 1 in aanmerking te nemen wisselkoersen zijn de koersen die voor de berekening van de ecu in het kader van het Europees Monetair Stelsel op hetzelfde ogenblik door de Centrale Banken ter kennis van de Commissie zijn gebracht.

4. De Administratieve Commissie stelt, op voorstel van de rekencommissie, vast welke datum in aanmerking moet worden genomen voor de vaststelling van de omrekeningskoersen die moeten worden toegepast in de in lid 1 bedoelde gevallen.

5. De omrekeningskoersen die moeten worden toegepast in de in lid 1 bedoelde gevallen, worden bekendgemaakt in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen in de loop van de voorlaatste maand voorafgaande aan de maand met ingang van de eerste dag waarvan zij van toepassing zijn.

6. In de niet in lid 1 bedoelde gevallen vindt de omrekening plaats tegen de officiële wisselkoers van de dag van betaling, zowel in geval van storting van uitkeringen als in geval van vergoeding.

TITEL VI DIVERSE BEPALINGEN

Artikel 108 Bewijs van de hoedanigheid van seizoenarbeider

Ten einde het bewijs van zijn hoedanigheid als seizoenarbeider te leveren is de in artikel 1, onder c), van de verordening bedoelde werknemer verplicht zijn arbeidsovereenkomst, voor gezien getekend door de diensten voor arbeidsbemiddeling van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan de seizoenarbeider werkzaamheden komt verrichten of heeft verricht, over te leggen. Indien er in deze Lid-Staat geen arbeidsovereenkomsten voor seizoenarbeid worden afgesloten, verstrekt het orgaan van het land van arbeid, indien een verzoek om prestaties wordt ingediend, in voorkomend geval een bewijsstuk waarin aan de hand van door de werknemer verstrekte inlichtingen het seizoenkarakter van de door hem verrichte werkzaamheden wordt bevestigd.

Artikel 109 Regeling inzake de betaling van premies en bijdragen

De werkgever die geen vestiging heeft in de Lid-Staat op het grondgebied waarvan de werknemer werkzaam is, en de werknemer kunnen overeenkomen, dat laatstbedoelde de verplichtingen van de werkgever inzake de betaling van premies en bijdragen nakomt.

De werkgever is verplicht een dergelijke regeling ter kennis te brengen van het bevoegde orgaan, of in voorkomend geval van het door de bevoegde autoriteit van voornoemde Lid-Staat aangewezen orgaan.

Artikel 110 Wederzijdse administratieve bijstand voor het terugvorderen van onverschuldigde prestaties

Indien het orgaan van een Lid-Staat dat prestaties heeft verleend, voornemens is verhaal te nemen op een persoon die ten onrechte deze prestaties heeft genoten, verleent het orgaan van de woonplaats van deze persoon of het orgaan dat is aangewezen door de bevoegde autoriteit van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan deze persoon woont, zijn goede diensten aan eerstgenoemd orgaan.

Artikel 111 Terugvordering van hetgeen door de organen van de sociale zekerheid onverschuldigd betaald is en verhaal door instellingen die bijstand verlenen

1. Wanneer bij de vaststelling of de herziening van de uitkeringen bij invaliditeit, ouderdom of overlijden (pensioenen) krachtens titel III, hoofdstuk 3, van de verordening, het orgaan van een Lid-Staat aan een rechthebbende op uitkeringen een hoger bedrag heeft uitbetaald dan waarop deze recht heeft, kan dit orgaan aan het orgaan van enige andere Lid-Staat dat overeenkomstige uitkeringen aan deze rechthebbende verschuldigde is, verzoeken het teveel betaalde bedrag in te houden op de aan bedoelde rechthebbende verschuldigde achterstallige termijnen. Laatstgenoemd orgaan maakt het ingehouden bedrag over aan het orgaan dat vorderingen heeft. Voor zover het teveel betaalde niet kan worden ingehouden op de verschuldigde achterstallige termijnen, is lid 2 van toepassing.

2. Wanneer het orgaan van een Lid-Staat aan een rechthebbende op uitkeringen een groter bedrag heeft uitbetaald dan waarop hij recht heeft, kan dit orgaan, op de wijze en binnen de grenzen als bepaald in de door dit orgaan toegepaste wetgeving, aan het orgaan van enige andere Lid-Staat dat uitkeringen aan deze rechthebbende verschuldigd is, verzoeken het teveel betaalde bedrag in te houden op de bedragen die het aan bedoelde rechthebbende betaalt. Laatstgenoemd orgaan houdt het bedrag in op de wijze en binnen de grenzen als voor een dergelijke schuldvergelijking is bepaald bij de wetgeving die door dit orgaan wordt toegepast alsof het door dit orgaan zelf teveel betaalde bedragen betreft en maakt het ingehouden bedrag over aan het orgaan dat vorderingen heeft.

3. Waneer iemand op wie de verordening van toepassing is, op het grondgebied van een Lid-Staat bijstand heeft genoten gedurende een tijdvak waarin hij krachtens de wetgeving van een andere Lid-Staat recht op uitkeringen had, kan de instelling die de bijstand heeft verleend, indien zij een wettelijk verhaalsrecht heeft op de uitkeringen die verschuldigd zijn aan bedoelde persoon, aan het orgaan van enige andere Lid-Staat dat uitkeringen aan deze persoon verschuldigd is, verzoeken het voor bijstand uitgegeven bedrag in te houden op de sommen die het aan bedoelde persoon betaalt.

Wanneer een gezinslid van een persoon op wie de verordening van toepassing is, op het grondgebied van een Lid-Staat bijstand heeft genoten gedurende een tijdvak waarin deze persoon vanwege het betrokken gezinslid krachtens de wetgeving van een andere Lid-Staat recht op uitkeringen had, kan de instelling die de bijstand heeft verleend, indien zij een wettelijk verhaalsrecht heeft op de uitkeringen die verschuldigd zijn aan bedoelde persoon vanwege het betrokken gezinslid, aan het orgaan van enige andere Lid-Staat dat deze uitkeringen aan genoemde persoon verschuldigd is, verzoeken het voor bijstand uitgegeven bedrag in te houden op de sommen die het vanwege dit gezinslid aan bedoelde persoon betaalt.

Het orgaan dat uitkeringen verschuldigd is, houdt het bedrag in, op de wijze en binnen de grenzen als voor een dergelijke schuldvergelijking is bepaald bij de door dit orgaan toegepaste wetgeving, en maakt het ingehouden bedrag over aan de instelling die vorderingen heeft.

Artikel 112

Wanneer een orgaan rechtstreeks of door tussenkomst van een ander orgaan onverschuldigd heeft betaald en de terugvordering van het betaalde onmogelijk is geworden, blijven de betrokken bedragen definitief ten laste van het eerste orgaan, behoudens in geval van onverschuldigde betaling ten gevolge van bedrog.

Artikel 113 Terugvordering van ten onrechte aan werknemers bij het internationaal vervoer verleende verstrekkingen

1. Ingeval het recht op verstrekkingen niet door het bevoegde orgaan wordt erkend, worden de verstrekkingen die door het orgaan van de verblijfplaats aan een werknemer bij het internationaal vervoer werden verleend, op grond van de in artikel 20, lid 1, of in artikel 62, lid 1, van de toepassingsverordening bedoelde veronderstelling, door het bevoegde orgaan vergoed.

2. De door het orgaan van de verblijfplaats verrichte uitgaven voor een werknemer bij het internationaal vervoer die op vertoon van de in artikel 20, lid 1, of artikel 62, lid 1, van de toepassingsverordening bedoelde verklaring verstrekkingen heeft genoten, terwijl hij zich niet vooraf tot het orgaan van de verblijfplaats heeft gewend en geen recht op verstrekkingen heeft, worden vergoed door het in bedoelde verklaring als bevoegd aangeduide orgaan of door elk ander orgaan dat hiertoe door de bevoegde autoriteit van de betrokken Lid-Staat is aangewezen.

3. Het bevoegde orgaan of in het geval bedoeld in lid 2, het als bevoegd aangeduide orgaan, of het hiertoe aangewezen orgaan, behoudt op de persoon die verstrekkingen heeft genoten, een schuldvordering, die gelijk is aan de waarde van de onverschuldigd verleende verstrekkingen. Bedoelde organen geven van deze vordering kennis aan de in artikel 101, lid 3, van de toepassingsverordening bedoelde rekencommissie, die daarvan een overzicht opstelt.

Artikel 114 Voorlopige betaling van uitkeringen bij geschil over de toepasselijke wetgeving of over het orgaan dat de prestaties moet verlenen

Ingeval tussen de organen of de bevoegde autoriteiten van twee of meer Lid-Staten een geschil bestaat hetzij over de wetgeving die krachtens titel II van de verordening moet worden toegepast, hetzij over de vaststelling van het orgaan dat prestaties moet verlenen, ontvangt de belanghebbende die aanspraak op prestaties zou kunnen maken indien dit geschil niet bestond, voorlopige uitkeringen als bepaald in de wetgeving die door het orgaan van de woonplaats wordt toegepast of, indien de belanghebbende niet op het grondgebied van één der betrokken Lid-Staten woont, uitkeringen krachtens de wetgeving die wordt toegepast door het betrokken orgaan waarbij de aanvraag het eerst werd ingediend.

Artikel 115 Voorschriften voor geneeskundig onderzoek dat in een andere Lid-Staat dan de bevoegde Staat wordt verricht

Het orgaan van de woon- of verblijfplaats dat krachtens artikel 87 van de verordening een geneeskundig onderzoek moet verrichten, gaat hiertoe over op de wijze als bepaald in de wetgeving die door dit orgaan wordt toegepast.

Indien de wetgeving geen voorschriften hieromtrent bevat, wendt het zich tot het bevoegde orgaan om te vernemen welke voorschriften moeten worden toegepast.

Artikel 116 Overeenkomsten betreffende de inning van premies of bijdragen

1. Overeenkomsten die worden gesloten krachtens artikel 92, lid 2, van de verordening worden vermeld in bijlage 5 van de toepassingsverordening.

2. Overeenkomsten gesloten ter toepassing van artikel 51 van Verordening nr. 3 blijven van toepassing voor zover zij zijn vermeld in bijlage 5 van de toepassingsverordening.

Artikel 117 Elektronische informatieverwerking

1. Eén of meer Lid-Staten of de bevoegde autoriteiten van deze Lid-Staten kunnen, na advies van de Administratieve Commissie, de modellen van de bewijsstukken, verklaringen, aangiften, aanvragen en andere documenten, verrichtingen en methoden voor doorzending van de gegevens met het oog op de toepassing van de verordening en de toepassingsverordening aanpassen aan de elektronische informatieverwerking.

2. De Administratieve Commissie zal de noodzakelijke studies verrichten ten einde de wijze waarop de aanpassing overeenkomstig lid 1 plaatsvindt, algemeen toepasselijk en eenvormig te maken, wanneer de ontwikkeling van de elektronische informatieverwerking in de Lid-Staten dit zal toelaten.

TITEL VII OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 118 (6) (12) Overgangsbepalingen betreffende pensioenen en renten voor werknemers

1. Wanneer de datum waarop de verzekerde gebeurtenis heeft plaatsgevonden vóór 1 oktober 1972 ligt of vóór de datum waarop de toepassingsverordening van toepassing wordt op het grondgebied van de betrokken Lid-Staat en er op grond van de aanvraag om pensioen of rente vóór die datum nog geen uitkering werd vastgesteld, dan moeten er voor deze aanvraag twee uitkeringen worden vastgesteld, voor zover naar aanleiding van deze verzekerde gebeurtenis uitkeringen moeten worden gedaan voor het aan laatstgenoemde datum voorafgaande tijdvak:

a) voor het aan 1 oktober 1972 of aan de datum waarop de toepassingsverordening van toepassing wordt op het grondgebied van de betrokken Lid-Staat voorafgaande tijdvak: een uitkering overeenkomstig de bepalingen van Verordening nr. 3 of van verdragen tussen de desbetreffende Lid-Staten;

b) voor het tijdvak vanaf 1 oktober 1972 of vanaf de datum waarop de toepassingsverordening van toepassing wordt op het grondgebied van de betrokken Lid-Staat: een uitkering overeenkomstig de bepalingen van de verordening.

Indien evenwel het bedrag dat is berekend krachtens de onder a) bedoelde bepalingen, hoger is dan het bedrag dat is berekend krachtens de onder b) bedoelde bepalingen, blijft betrokkene in aanmerking komen voor het bedrag dat is berekend krachtens de onder a) bedoelde bepalingen.

2. Indien vanaf 1 oktober 1972 of vanaf de datum waarop de toepassingsverordening van toepassing wordt op het grondgebied van de betrokken Lid-Staat of op een deel van het grondgebied van deze Staat bij een orgaan van een Lid-Staat een aanvraag om invaliditeitsuitkeringen, ouderdomsuitkeringen of uitkeringen aan nagelaten betrekkingen wordt ingediend, leidt dit, overeenkomstig het bepaalde in de verordening, ambtshalve tot herziening van de uitkeringen die door het orgaan of de organen van één of meer andere Lid-Staten vóór deze datum voor hetzelfde geval werden vastgesteld.

Artikel 119 (6) (12) Overgangsbepalingen betreffende pensioenen en renten voor zelfstandigen

1. Wanneer de datum waarop de verzekerde gebeurtenis heeft plaatsgevonden vóór 1 juli 1982 ligt of vóór de datum waarop de toepassingsverordening van toepassing wordt op het grondgebied van de betrokken Lid-Staat en er op grond van de aanvraag om pensioen of rente vóór die datum nog geen uitkering werd vastgesteld, dan moeten er voor deze aanvraag twee uitkeringen worden vastgesteld, voor zover naar aanleiding van deze verzekerde gebeurtenis uitkeringen moeten worden gedaan voor het aan laatstgenoemde datum voorafgaande tijdvak:

a) voor het aan 1 juli 1982 of aan de datum waarop de toepassingsverordening van toepassing wordt op het grondgebied van de betrokken Lid-Staat voorafgaande tijdvak: een uitkering overeenkomstig de bepalingen van de verordening of van de verdragen tussen de desbetreffende Lid-Staten, die vóór genoemde datum van kracht zijn;

b) voor het tijdvak vanaf 1 juli 1982 of vanaf de datum waarop de toepassingsverordening van toepassing wordt op het grondgebied van de betrokken Lid-Staat: een uitkering overeenkomstig de bepalingen van de verordening.

Indien evenwel het bedrag dat is berekend krachtens de onder a) bedoelde bepalingen, hoger is dan het bedrag dat is berekend krachtens de onder b) bedoelde bepalingen, blijft betrokkene in aanmerking komen voor het bedrag dat is berekend krachtens de onder a) bedoelde bepalingen.

2. Indien vanaf 1 juli 1982 of vanaf de datum waarop de toepassingsverordening van toepassing wordt op het grondgebied van de betrokken Lid-Staat of op een deel van het grondgebied van deze Staat bij een orgaan van een Lid-Staat een aanvraag om invaliditeitsuitkeringen, ouderdomsuitkeringen of uitkeringen aan nagelaten betrekkingen wordt ingediend, leidt dit overeenkomstig het bepaalde in de verordening ambtshalve tot herziening van de uitkeringen welke reeds door het orgaan of de organen van één of meer Lid-Staten vóór deze datum voor hetzelfde geval werden vastgesteld, zonder dat als gevolg van deze herziening een lagere uitkering mag worden toegekend.

Artikel 119 bis (5) Overgangsbepalingen betreffende pensioenen en renten voor de toepassing van artikel 15, lid 1, onder a) in fine, van de toepassingsverordening

1. Wanneer de datum waarop de verzekerde gebeurtenis heeft plaatsgevonden vóór 1 januari 1987 ligt en er op grond van de aanvraag om pensioenen of rente vóór die datum nog geen uitkering werd vastgesteld, dan moeten er voor deze aanvraag twee uitkeringen worden vastgesteld voor zover naar aanleiding van deze verzekerde gebeurtenis uitkeringen moeten worden gedaan, voor het aan laatstgenoemde datum voorafgaande tijdvak:

a) voor het aan 1 januari 1987 voorafgaande tijdvak: een uitkering overeenkomstig de bepalingen van de verordening of van verdragen die tussen de betrokken Lid-Staten van kracht zijn;

b) voor het tijdvak dat aanvangt op 1 januari 1987: een uitkering overeenkomstig de bepalingen van de verordening.

Indien evenwel het bedrag dat is berekend krachtens de onder a) bedoelde bepalingen, hoger is dan het bedrag dat is berekend krachtens de onder b) bedoelde bepalingen, blijft betrokkene in aanmerking komen voor het bedrag dat is berekend krachtens de onder a) bedoelde bepalingen.

2. Indien vanaf 1 januari 1987 bij een orgaan van een Lid-Staat een aanvraag om invaliditeitsuitkeringen, ouderdomsuitkeringen of uitkeringen aan nagelaten betrekkingen wordt ingediend, leidt dit overeenkomstig het bepaalde in de verordening ambtshalve tot herziening van de uitkeringen welke door het orgaan of de organen van één of meer andere Lid-Staten vóór deze datum voor hetzelfde geval werden vastgesteld, zulks onverminderd het bepaalde in artikel 3.

3. De rechten van de betrokkenen wier pensioen of rente vóór 1 januari 1987 op het grondgebied van de betrokken Lid-Staat werd vastgesteld, kunnen op verzoek van de betrokkenen worden herzien met inachtneming van het bepaalde in Verordening (EEG) nr. 3811/86 (4).

4. Indien het in lid 3 bedoelde verzoek binnen één jaar vanaf 1 januari 1987 wordt ingediend, worden de aan Verordening (EEG) nr. 3811/86 ontleende rechten verkregen met ingang van 1 januari 1987 of met ingang van de datum van het ontstaan van het recht op pensioen of rente, wanneer laatstbedoelde datum na 1 januari 1987 ligt, zonder dat de bepalingen van de wetgeving van enige Lid-Staat met betrekking tot het verval of de verjaring van rechten, op de betrokkenen kunnen worden toegepast.

5. Indien het in lid 3 bedoelde verzoek na afloop van de termijn van een jaar vanaf 1 januari 1987 wordt ingediend, worden de aan Verordening (EEG) nr. 3811/86 ontleende rechten die niet zijn vervallen of verjaard, verkregen met ingang van de datum waarop het verzoek is ingediend, behoudens gunstigere bepalingen van de wetgeving van een Lid-Staat.

Artikel 120 (8)

. . . . . .

Artikel 121 Aanvullende toepassingsovereenkomsten

1. Twee of meer Lid-Staten of de bevoegde autoriteiten van deze Lid-Staten kunnen zo nodig overeenkomsten sluiten ter aanvulling van de wijze van administratieve toepassing van de verordening. Deze overeenkomsten worden opgenomen in bijlage 5 van de toepassingsverordening.

2. Soortgelijke overeenkomsten als bedoeld in lid 1 die van kracht zijn op de dag voorafgaande aan 1 oktober 1972 blijven van toepassing, voor zover zij zijn vermeld in bijlage 5 van de toepassingsverordening.

Artikel 122 Bijzondere bepalingen betreffende wijziging van sommige bijlagen

De bijlagen 1, 4, 5, 6, 7 en 8 van de toepassingsverordening kunnen worden gewijzigd bij verordening van de Commissie op verzoek van de betrokken Lid-Staat of Lid-Staten of de bevoegde autoriteiten van deze Lid-Staat of Lid-Staten, na advies van de Administratieve Commissie.

BIJLAGE I (A) (B) (3) (4) (9) (13) (15)

BEVOEGDE AUTORITEITEN

(Artikel 1, onder 1), van de verordening en artikel 4, lid 1, en artikel 122 van de toepassingsverordening)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE 2 (A) (B) (2) (3) (7) (8) (9( (13) (14) (15)

BEVOEGDE ORGANEN (Artikel 1, onder o), van de verordening en artikel 4, lid 2, van de toepassingsverordening)

>

RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>

RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE 3 (A) (B) (2) (3) (7) (9) (12) (13) (14) (15)

ORGANEN VAN DE WOONPLAATS EN ORGANEN VAN DE VERBLIJFPLAATS (Artikel 1, onder p), van de verordening en artikel 4, lid 3, van de toepassingsverordening)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>

RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE 4 (A) (B) (2) (3) (7) (9) (12) (13) (14) (15)

VERBINDINGSORGANEN (Artikel 3, lid 1, artikel 4, lid 4, en artikel 122 van de toepassingsverordening)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>

RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE 5 (A) (B) (4) (7) (9) (12) (13) (14) (15)

VAN KRACHT GEBLEVEN TOEPASSINGSBEPALINGEN VAN BILATERALE OVEREENKOMSTEN

(Artikel 4, lid 5, artikel 5, artikel 53, lid 3, artikel 104, artikel 105, lid 2, artikel 116, artikel 121 en artikel 122 van de toepassingsverordening)

Algemeen

I. Telkens wanneer de in deze bijlage bedoelde bepalingen verwijzen naar bepalingen van overeenkomsten of van de Verordeningen nrs. 3, 4 of 36/63/EEG, worden deze verwijzingen vervangen door verwijzingen naar de overeenkomstige bepalingen van de verordening of de toepassingsverordening, tenzij de bepalingen van deze Overeenkomsten van kracht gebleven zijn door opneming in bijlage II van de verordening.

II. De opzeggingsclausule, die voorkomt in een overeenkomst waarvan sommige bepalingen in deze bijlage zijn opgenomen, blijft voor bedoelde bepalingen van kracht.

1. BELGIË-DENEMARKEN

Regeling van 23 november 1978 inzake het wederzijdse afzien van vergoedingen op grond van artikel 36, lid 3 (verstrekkingen uit hoofde van ziekte en moederschap), van de verordening en artikel 105, lid 2 (kosten van administratieve en medische controles), van de toepassingsverordening.

2. BELGIË-DUITSLAND

a) Tweede administratieve regeling van 20 juli 1965 tot uitvoering van de derde Aanvullende Overeenkomst bij het Algemene Verdrag van 7 december 1957 (betaling van pensioenen over de tijd vóór de inwerkingtreding van het Verdrag).

b) Artikel 9, lid 1, van de Overeenkomst van 20 juli 1965 betreffende de toepassing van de Verordeningen nrs. 3 en 4 van de Raad van de Europese Economische Gemeenschap inzake de sociale zekerheid van migrerende werknemers.

c) Akkoord van 6 oktober 1964 inzake de terugbetaling van aan gepensioneerde voormalige grensarbeiders uitgekeerde verstrekkingen in toepassing van artikel 14, lid 3, van Verordening nr. 36/63/EEG en van artikel 73, lid 4, van Verordening nr. 4 van de Raad van de Europese Economische Gemeenschap.

d) Akkoord van 29 januari 1969 inzake de inning van sociale-zekerheidspremies.

e) Overeenkomst van 4 december 1975 betreffende het afzien van vergoeding van het bedrag van de aan werklozen verleende uitkeringen.

3. BELGIË-SPANJE

Geen.

4. BELGIË-FRANKRIJK

a) Regeling van 22 december 1951 tot uitvoering van artikel 23 van de Aanvullende Overeenkomst van 17 januari 1948 (werknemers in de mijnbouw en daarmede gelijkgestelde ondernemingen).

b) Administratieve regeling van 21 december 1959 ter aanvulling van de administratieve regeling van 22 december 1951, getroffen ter uitvoering van artikel 23 van de Aanvullende Overeenkomst van 17 januari 1948 (werknemers in de mijnen en daarmede gelijkgestelde ondernemingen).

c) Akkoord van 8 juli 1964 inzake de terugbetaling van aan gepensioneerde voormalige grensarbeiders uitgekeerde verstrekkingen in toepassing van artikel 14, lid 3, van Verordening nr. 36/63/EEG en van artikel 73, lid 4, van Verordening nr. 4 van de Raad van de Europese Economische Gemeenschap.

d) Frans-Belgisch Akkoord van 4 juli 1984 betreffende de medische controles van in het ene land woonachtige en in het andere land werkende grensarbeiders.

e) Overeenkomst van 14 mei 1976 betreffende het afzien van vergoeding van de kosten van administratieve en medische controle, gesloten op grond van artikel 105, lid 2, van de toepassingsverordening.

f) Akkoord van 3 oktober 1977 ter uitvoering van artikel 92 van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (inning van sociale-zekerheidspremies).

g) Overeenkomst van 29 juni 1979 waarbij wederzijds van vergoeding wordt afgezien op grond van artikel 70, lid 3, van de verordening (kosten van werkloosheidsuitkeringen).

h) Administratieve regeling van 6 maart 1979 betreffende de procedures voor de uitvoering van de Aanvullende Overeenkomst van 12 oktober 1978 inzake sociale zekerheid tussen België en Frankrijk met betrekking tot de op zelfstandigen betrekking hebbende bepalingen van deze Overeenkomst.

i) Briefwisseling van 21 november 1994 en van 8 februari 1995 betreffende de modaliteiten van de vereffening van wederzijdse vorderingen uit hoofde van de artikelen 93, 94, 95 en 96 van de toepassingsverordening.

5. BELGIË-GRIEKENLAND

Geen.

6. BELGIË-IERLAND

Briefwisseling van 19 mei 1981 en 28 juli 1981 betreffende de artikelen 36, lid 3, en 70, lid 3, van de verordening (wederzijds afzien van vergoeding van de kosten van verstrekkingen en werkloosheidsuitkeringen uit hoofde van de hoofdstukken 1 en 6 van titel III van de verordening) en artikel 105, lid 2, van de toepassingsverordening (wederzijds afzien van vergoeding van de kosten van administratieve en medische controles).

7. BELGIË-ITALIË

a) De artikelen 7, 8, 9, 10, 12, 13, 14, 15, 17, 18, 19, artikel 24, tweede en derde alinea, en artikel 28, lid 4, van de administratieve regeling van 20 oktober 1950, gewijzigd bij Rectificatie 1 van 10 april 1952, Rectificatie 2 van 9 december 1957 en Rectificatie 3 van 21 februari 1963.

b) De artikelen 6, 7, 8 en 9 van het Akkoord van 21 februari 1963 in het kader van de toepassing van de Verordeningen nrs. 3 en 4 van de Raad van de Europese Economische Gemeenschap betreffende de sociale zekerheid van migrerende werknemers.

c) Akkoord van 12 januari 1974 ter toepassing van artikel 105, lid 2, van de toepassingsverordening.

d) Overeenkomst van 31 oktober 1979 voor de toepassing van artikel 18, lid 9, van de toepassingsverordening.

e) Briefwisseling van 10 december 1991 en 10 februari 1992 betreffende de terugbetaling van wederzijdse schuldvorderingen krachtens artikel 93 van de toepassingsverordening.

8. BELGIË-LUXEMBURG

a) . . .

b) . . .

c) Akkoord van 28 januari 1961 inzake de inning van sociale-zekerheidspremies.

d) Akkoord van 1 augustus 1975 inzake het afzien, als bedoeld in artikel 36, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 van de vergoeding van de uitgaven voor verstrekkingen uit hoofde van de ziekte- en moederschapsverzekering aan gezinsleden van een werknemer die niet in hetzelfde land wonen als laatstgenoemde.

e) Overeenkomst van 16 april 1976 betreffende het afzien van vergoeding van de kosten die voortvloeien uit de administratieve controle en uit geneeskundig onderzoek, als bedoeld in artikel 105, lid 2, van de toepassingsverordening.

f) . . .

9. BELGIË-NEDERLAND

a) De artikelen 9 tot en met 15 en artikel 17, lid 4, van het Akkoord van 7 februari 1964 inzake kinderbijslag en kraamgeld.

b) Overeenkomst van 21 maart 1968 betreffende de invordering van sociale-verzekeringspremies, alsmede de administratieve schikking van 25 november 1970 ter uitvoering van die Overeenkomst.

c) Akkoord van 24 december 1980 inzake de verzekering voor geneeskundige verzorging, zoals gewijzigd.

d) Overeenkomst van 12 augustus 1982 inzake ziekengeld, moederschaps- en invaliditeitsverzekering.

10. BELGIË-OOSTENRIJK

Geen.

11. BELGIË-PORTUGAL

Geen.

12. BELGIË-FINLAND

Niet van toepassing.

13. BELGIË-ZWEDEN

Niet van toepassing.

14. BELGIË-VERENIGD KONINKRIJK

a) Briefwisseling van 4 mei 1976 en 14 juni 1976 betreffende artikel 105, lid 2, van de toepassingsverordening (afzien van vergoeding van de kosten van administratieve en medische controle).

b) Briefwisseling van 18 januari 1977 en 14 maart 1977 betreffende artikel 36, lid 3, van de verordening (regeling betreffende de vergoeding of het afzien van vergoeding van de uitgaven voor verstrekkingen verleend in toepassing van titel III, hoofdstuk I, van de verordening), als gewijzigd bij briefwisseling van 4 mei 1982 en 23 juli 1982 (regeling betreffende de vergoeding van kosten ingevolge artikel 22, lid 1, onder a), van de verordening).

15. DENEMARKEN-DUITSLAND

a) De artikelen 8 tot en met 14 van de regeling van 4 juni 1954 betreffende de toepassing van het Verdrag van 14 augustus 1953.

b) Overeenkomst van 27 april 1979 betreffende:

i) het gedeeltelijk wederzijds afzien van de vergoeding van kosten als bedoeld in de artikelen 36, lid 3, en 63, lid 3, van de verordening en het wederzijds afzien van vergoeding als bedoeld in artikel 70, lid 3, van de verordening en artikel 105, lid 2, van de toepassingsverordening (gedeeltelijk afzien van vergoeding van de kosten voor verstrekkingen bij ziekte, moederschap, arbeidsongevallen en beroepsziekten en het afzien van vergoeding van kosten voor werkloosheidsuitkeringen en administratieve en medische controles);

ii) artikel 93, lid 6, van de toepassingsverordening (wijze van vaststelling van het te vergoeden bedrag voor verstrekkingen bij ziekte en moederschap).

16. DENEMARKEN-SPANJE

Overeenkomst van 1 juli 1990 betreffende het gedeeltelijk afzien van de vergoeding van kosten zoals bedoeld in de artikelen 36, lid 3, en 63, lid 3, van de verordening en het wederzijds afzien van vergoeding van kosten zoals bedoeld in artikel 105, lid 2, van de toepassingsverordening (gedeeltelijk afzien van vergoeding van de kosten voor verstrekkingen bij ziekte, moederschap, arbeidsongevallen en beroepsziekten en het afzien van vergoeding van kosten voor administratieve en medische controles).

17. DENEMARKEN-FRANKRIJK

De overeenkomst van 29 juni 1979 betreffende het afzien van de vergoeding van kosten voor verstrekkingen bij ziekte, moederschap en arbeidsongevallen, met uitzondering van de verstrekkingen ter toepassing van artikel 28, artikel 28 bis, artikel 29, lid 1, en artikel 31 van de verordening, de overeenkomst van 29 juni 1979 betreffende het afzien van vergoeding in het kader van werkloosheidsuitkeringen en de overeenkomst van 29 juni 1979 betreffende het afzien van vergoeding van de kosten van administratieve en medische controles.

18. DENEMARKEN-GRIEKENLAND

Overeenkomst van 8 mei 1986 betreffende het gedeeltelijk afzien van de vergoeding van kosten zoals bedoeld in de artikelen 36, lid 3, en 63, lid 3, van de verordening en het wederzijds afzien van vergoeding van kosten zoals bedoeld in artikel 105, lid 2, van de toepassingsverordening (gedeeltelijk afzien van vergoeding van de kosten voor verstrekkingen bij ziekte, moederschap, arbeidsongevallen en beroepsziekten en het afzien van vergoeding van kosten voor administratieve en medische controles).

19. DENEMARKEN-IERLAND

Briefwisseling van 22 december 1980 en 11 februari 1981 betreffende het wederzijds afzien van vergoeding voor verstrekkingen van de verzekering bij ziekte, moederschap, arbeidsongevallen en beroepsziekten en van werkloosheidsuitkeringen alsmede van de kosten voor administratieve en medische controle (artikel 36, lid 3, artikel 63, lid 3, en artikel 70, lid 3, van de verordening en artikel 105, lid 2, van de toepassingsverordening).

20. DENEMARKEN-ITALIË

Briefwisseling van 12 november 1982 en 12 januari 1983 betreffende artikel 36, lid 3, van de verordening (afzien van vergoeding van de uitgaven voor verstrekkingen bij ziekte en moederschap die verleend worden in toepassing van titel III, hoofdstuk I, van de verordening, met uitzondering van artikel 22, lid 1, onder c), van de verordening).

21. DENEMARKEN-LUXEMBURG

Akkoord van 19 juni 1978 betreffende het wederzijds afzien van vergoedingen als bedoeld in artikel 36, lid 3, artikel 63, lid 3, en artikel 70, lid 3, van de verordening en artikel 105, lid 2, van de toepassingsverordening (uitgaven voor verstrekkingen bij ziekte, moederschap, arbeidsongevallen en beroepsziekten, uitgaven voor werkloosheidsuitkeringen, kosten van administratieve en medische controle).

22. DENEMARKEN-NEDERLAND

a) Briefwisseling van 30 maart 1979 en 25 april 1979 betreffende artikelen 36, lid 3, en 63, lid 3, van de verordening (gedeeltelijk wederzijds afzien van de vergoeding van kosten voor verstrekkingen bij ziekte, moederschap, arbeidsongevallen en beroepsziekten).

b) Briefwisseling van 30 maart en 25 april 1979 betreffende artikel 70, lid 3, van de verordening en artikel 105, lid 2, van de toepassingsverordening (Overeenkomst waarbij wederzijds wordt afgezien van de vergoeding van uitkeringen toegekend op grond van artikel 69 van de verordening en van de kosten van administratieve en medische controles).

23. DENEMARKEN-OOSTENRIJK

Overeenkomst van 13 februari 1995 betreffende de terugbetaling van uitgaven op het gebied van de sociale zekerheid.

24. DENEMARKEN-PORTUGAL

Niet van toepassing.

25. DENEMARKEN-FINLAND

Artikel 23 van het Noordse Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 15 juni 1992: overeenkomst inzake het wederzijds afzien van terugbetalingen uit hoofde van artikel 36, lid 3, artikel 63, lid 3, artikel 70, lid 3, van de verordening (kosten van de verstrekkingen met betrekking tot ziekte en moederschap, arbeidsongevallen en beroepsziekten, en werkloosheidsuitkeringen) en artikel 105, lid 2, van de toepassingsverordening (kosten van administratieve controles en geneeskundige onderzoeken).

26. DENEMARKEN-ZWEDEN

Artikel 23 van het Noordse verdrag betreffende de sociale zekerheid van 15 juni 1992: overeenkomst inzake het wederzijds afzien van terugbetalingen uit hoofde van artikel 36, lid 3, artikel 63, lid 3, artikel 70, lid 3, van de verordening (kosten van de verstrekkingen met betrekking tot ziekte en moederschap, arbeidsongevallen en beroepsziekten, en werkloosheidsuitkeringen) en artikel 105, lid 2, van de toepassingsverordening (kosten van administratieve controles en geneeskundige onderzoeken).

27. DENEMARKEN-VERENIGD KONINKRIJK

1. Briefwisseling van 30 maart 1977 en 19 april 1977, zoals gewijzigd door briefwisseling van 8 november 1989 en 10 januari 1990, betreffende artikel 36, lid 3, artikel 63, lid 3, en artikel 70, lid 3, van de verordening alsmede artikel 105, lid 2, van de toepassingsverordening (afzien van vergoeding van:

a)uitgaven voor verstrekkingen verleend in toepassing van titel III, hoofdstuk 1 of 4 van de verordening;

b) . . . . . . .

c) kosten van administratieve en medische controle als bedoeld in artikel 105 van de toepassingsverordening).

2. Briefwisseling van 5 maart en 10 september 1984 betreffende de niet-toepassing op zelfstandigen van overeenkomsten waarbij wederzijds wordt afgezien van de vergoeding van werkloosheidsuitkeringen toegekend op grond van artikel 69 van de verordening in de betrekkingen met Gibraltar.

28. DUITSLAND-SPANJE

Overeenkomst van 25 juni 1990 betreffende de vergoeding van de uitgaven voor verstrekkingen wegens ziekte.

29. DUITSLAND-FRANKRIJK

a) De artikelen 2 tot en met 4 en 22 tot en met 28 van het tweede Administratieve Akkoord van 31 januari 1952 met betrekking tot de uitvoering van het algemene verdrag van 10 juli 1950.

b) Artikel 1 van het Akkoord van 27 juni 1963 betreffende de toepassing van artikel 74, lid 5, van Verordening nr. 4 (vergoeding van verstrekkingen verleend aan gezinsleden van verzekerden).

c) Akkoord van 14 oktober 1977 betreffende het afzien van vergoedingen als bedoeld in artikel 70, lid 3, van de verordening (uitgaven voor werkloosheidsuitkeringen).

d) Overeenkomst van 26 mei 1981 betreffende artikel 36, lid 3, van de verordening (wederzijds afzien van vergoeding van de kosten van verstrekkingen wegens ziekte, die op grond van artikel 32 van de verordening worden verleend aan pensioengerechtigden die voorheen grensarbeiders waren, aan hun gezinsleden en hun nagelaten betrekkingen).

e) Overeenkomst van 26 mei 1981 voor de toepassing van artikel 92 van de verordening (inning van premies of bijdragen).

f) Overeenkomst van 26 mei 1981 betreffende de toepassing van artikel 105, lid 2, van de toepassingsverordening (wederzijds afzien van vergoeding van de kosten van administratieve en medische controles).

30. DUITSLAND-GRIEKENLAND

a) De artikelen 1 en 3 tot en met 6 van de administratieve regeling van 19 oktober 1962 en de tweede administratieve regeling van 23 oktober 1972 inzake het Akkoord betreffende de werkloosheidsverzekering van 31 mei 1961.

b) Overeenkomst van 11 mei 1981 betreffende de vergoeding van kinderbijslagen.

c) Overeenkomst van 11 maart 1982 betreffende vergoeding van de uitgaven voor verstrekkingen bij ziekte.

31. DUITSLAND-IERLAND

Overeenkomst van 20 maart 1981 betreffende artikel 36, lid 3, artikel 63, lid 3, en artikel 70, lid 3, van de verordening (wederzijds afzien van vergoeding van de kosten van verstrekkingen wegens ziekte, moederschap, arbeidsongeval en beroepsziekten en van werkloosheidsuitkeringen) en artikel 105, lid 2, van de toepassingsverordening (wederzijds afzien van vergoeding van de kosten van administratieve en medische controles).

32. DUITSLAND-ITALIË

a) Artikel 14, artikel 17, lid 1, de artikelen 18 en 42, artikel 45, lid 1, en artikel 46 van de Administratieve Regeling van 6 december 1953 betreffende de uitvoering van het Verdrag van 5 mei 1953 (betaling van pensioenen en renten).

b) De artikelen 1 en 2 van het Akkoord van 27 juni 1963 betreffende de toepassing van artikel 73, lid 4, en van artikel 74, lid 5, van Verordening nr. 4 (vergoeding van verstrekkingen verleend aan gezinsleden van verzekerden).

c) Akkoord van 5 november 1968 inzake de vergoeding door de bevoegde Duitse organen van de uitgaven voor verstrekkingen, in Italië verleend door Italiaanse ziekteverzekeringsorganen aan de gezinsleden van in de Bondsrepubliek Duitsland verzekerde Italiaanse arbeiders.

33. DUITSLAND-LUXEMBURG

a) De artikelen 1 en 2 van het Akkoord van 27 juni 1963 betreffende de toepassing van artikel 73, lid 4, en artikel 74, lid 5, van Verordening nr. 4 (vergoeding van verstrekkingen verleend aan gezinsleden van verzekerden).

b) Akkoord van 9 december 1969 betreffende het afzien van de in artikel 14, lid 2, van Verordening nr. 36/63/EEG voorziene vergoeding van uitgaven voor verstrekkingen die aan gepensioneerde oud-grensarbeiders, aan nagelaten betrekkingen van grensarbeiders, alsmede aan hun gezinsleden bij ziekte verleend zijn.

c) Overeenkomst van 14 oktober 1975 betreffende het afzien van vergoeding van de kosten van administratieve en medische controle, gesloten op grond van artikel 105, lid 2, van de toepassingsverordening.

d) Overeenkomst van 14 oktober 1975 betreffende de inning en terugvordering van sociale-zekerheidspremies.

e) Overeenkomst van 25 januari 1990 betreffende de toepassing van artikel 20 en artikel 22, lid 1, onder b) en c), van de verordening.

34. DUITSLAND-NEDERLAND

a) Artikel 9, artikel 10, leden 2 tot en met 5, de artikelen 17, 18, 19 en 21 van het eerste technische akkoord van 18 juni 1954 bij het Verdrag van 29 maart 1951 (ziekteverzekering en betaling van pensioenen en renten).

b) Overeenkomst van 27 mei 1964 inzake het afzien van vergoeding van kosten van administratieve en medische controle met betrekking tot de verzekering in geval van invaliditeit, ouderdom en vroegtijdige dood (renteverzekeringen).

c) Overeenkomst van 21 januari 1969 inzake de invordering van premies voor de sociale zekerheid.

d) Overeenkomst van 3 september 1969 betreffende het afzien van de in artikel 14, lid 2, van Verordening nr. 36/63/EEG voorziene vergoeding van uitgaven voor verstrekkingen, die aan gepensioneerde oud-grensarbeiders, aan nagelaten betrekkingen van grensarbeiders, alsmede aan hun gezinsleden bij ziekte verleend zijn.

e) Akkoord van 22 juli 1976 betreffende het afzien van vergoeding van uitkeringen aan werklozen.

f) Overeenkomst van 11 oktober 1979 tot uitvoering van artikel 92 van de verordening (vastgesteld minimumbedrag voor de inning van sociale-zekerheidspremies).

g) Overeenkomst van 1 oktober 1981 betreffende de vergoeding van de kosten van verstrekkingen als bedoeld in de artikelen 93, 94 en 95 van de toepassingsverordening.

h) Overeenkomst van 15 februari 1982 betreffende de toepassing van artikel 20 van de verordening met betrekking tot de gezinsleden van grensarbeiders.

35. DUITSLAND-OOSTENRIJK

Afdeling II, Nummer 1, en Afdeling III van de Overeenkomst van 2 augustus 1979 betreffende de tenuitvoerlegging van het Verdrag betreffende de werkloosheidsverzekering van 19 juli 1978.

36. DUITSLAND-PORTUGAL

Geen.

37. DUITSLAND-FINLAND

Geen.

38. DUITSLAND-ZWEDEN

Geen.

39. DUITSLAND-VERENIGD KONINKRIJK

a) De artikelen 8, 9, 25 tot en met 27 en 29 tot en met 32 van de regeling van 10 december 1964 betreffende de toepassing van het Verdrag van 20 april 1960.

b) Akkoord van 29 april 1977 betreffende het afzien van vergoeding van uitgaven voor verstrekkingen bij ziekte, moederschap, arbeidsongevallen en beroepsziekten, uitgaven voor werkloosheidsuitkeringen en kosten van administratieve en medische controle.

c) Briefwisseling van 18 juli en 28 september 1983 betreffende de niet-toepassing op zelfstandigen van overeenkomsten waarbij wederzijds wordt afgezien van de vergoeding van werkloosheidsuitkeringen toegekend op grond van artikel 69 van de verordening in de betrekkingen met Gibraltar.

40. SPANJE-FRANKRIJK

Geen.

41. SPANJE-GRIEKENLAND

Niet van toepassing.

42. SPANJE-IERLAND

Niet van toepassing.

43. SPANJE-ITALIË

Geen.

44. SPANJE-LUXEMBURG

Geen.

45. SPANJE-NEDERLAND

Geen.

46. SPANJE-OOSTENRIJK

Geen.

47. SPANJE-PORTUGAL

De artikelen 42, 43 en 44 van de administratieve regeling van 22 mei 1970.

48. SPANJE-FINLAND

Geen.

49. SPANJE-ZWEDEN

Geen.

50. SPANJE-VERENIGD KONINKRIJK

Geen.

51. FRANKRIJK-GRIEKENLAND

Geen.

52. FRANKRIJK-IERLAND

Briefwisseling van 30 juli en 26 september 1980 betreffende het wederzijdse afzien van vergoeding voor werkloosheidsuitkeringen (artikel 70, lid 3, van de verordening).

53. FRANKRIJK-ITALIË

a) De artikelen 2 tot en met 4 van het Administratieve Akkoord van 12 april 1950 betreffende de uitvoering van het Algemeen Verdrag van 31 maart 1948 (verhoging van de Franse ongevallenrenten).

b) Briefwisseling van 14 mei en 2 augustus 1991 betreffende de wijze van vereffening van de wederzijdse schuldvorderingen krachtens artikel 93 van de toepassingsverordening.

c) Aanvullende briefwisseling van 22 maart en van 15 april 1994 betreffende de modaliteiten voor de vereffening van wederzijdse vorderingen uit hoofde van de artikelen 93, 94, 95 en 96 van de toepassingsverordening.

54. FRANKRIJK-LUXEMBURG

a) Akkoord van 24 februari 1962 gesloten ter toepassing van artikel 51 van Verordening nr. 3 en de administratieve regeling van dezelfde datum ter uitvoering van dit Akkoord.

b) Overeenkomst van 2 juli 1976 betreffende het afzien van vergoeding als bedoeld in artikel 36, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 van de uitgaven voor verstrekkingen uit hoofde van de ziekte- en moederschapsverzekering, verleend aan de gezinsleden van een werknemer die niet in hetzelfde land wonen als die werknemer.

c) Overeenkomst van 2 juli 1976 betreffende het afzien van vergoeding als bedoeld in artikel 36, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 van de uitgaven voor verstrekkingen uit hoofde van de ziekte- en moederschapsverzekering, verleend aan gewezen grensarbeiders, aan hun gezinsleden of aan hun nagelaten betrekkingen.

d) Overeenkomst van 2 juli 1976 betreffende het afzien van vergoeding van de kosten van administratieve en medische controle als bedoeld in artikel 105, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 574/72 van de Raad van 21 maart 1972.

55. FRANKRIJK-NEDERLAND

a) . . . .

b) Akkoord van 28 april 1977 betreffende het afzien van vergoeding van de kosten van geneeskundige verzorging van aanvragers van een pensioen of rente en hun gezinsleden, alsmede van de gezinsleden van gepensioneerden in het kader van de verordeningen.

c) Akkoord van 28 april 1977 betreffende het afzien van vergoeding van de kosten van administratieve en medische controle op grond van artikel 105 van de toepassingsverordening.

56. FRANKRIJK-OOSTENRIJK

Geen.

57. FRANKRIJK-PORTUGAL

Geen.

58. FRANKRIJK-VERENIGD KONINKRIJK

a) Briefwisseling van 25 maart 1977 en 28 april 1977 betreffende artikel 36, lid 3, en artikel 63, lid 3, van de verordening (regeling betreffende de vergoeding of het afzien van vergoeding voor verstrekkingen verleend in toepassing van titel III, hoofdstuk 1 of 4, van de verordening).

b) . . . .

c) Briefwisseling van 25 maart 1977 en 28 april 1977 betreffende artikel 105, lid 2, van de toepassingsverordening (afzien van vergoeding van de kosten van administratieve en medische controle).

59. GRIEKENLAND-IERLAND

Niet van toepassing.

60. GRIEKENLAND-ITALIË

Niet van toepassing.

61. GRIEKENLAND-LUXEMBURG

Niet van toepassing.

62. GRIEKENLAND-NEDERLAND

Briefwisseling van 8 september 1992 en 30 juni 1993 betreffende de wijze van vergoeding tussen organen.

63. GRIEKENLAND-OOSTENRIJK

Geen.

64. GRIEKENLAND-PORTUGAL

Niet van toepassing.

65. GRIEKENLAND-FINLAND

Geen.

66. GRIEKENLAND-ZWEDEN

Geen.

67. GRIEKENLAND-VERENIGD KONINKRIJK

Niet van toepassing.

68. IERLAND-ITALIË

Niet van toepassing.

69. IERLAND-LUXEMBURG

Briefwisseling van 26 september 1975 en 5 augustus 1976 betreffende artikel 36, lid 3, en artikel 63, lid 3, van de verordening en artikel 105, lid 2, van de toepassingsverordening (afzien van vergoeding van de verstrekkingen verleend in toepassing van titel III, hoofdstuk 1 of 4, van de verordening alsmede van de kosten van administratieve en medische controle als bedoeld in artikel 105 van de toepassingsverordening).

70. IERLAND-NEDERLAND

a) Briefwisseling van 28 juli 1978 en 10 oktober 1978 betreffende artikel 36, lid 3, en artikel 63, lid 3, van de verordening (gedeeltelijk wederzijds afzien van vergoeding van uitgaven voor verstrekkingen bij ziekte, moederschap, arbeidsongevallen en beroepsziekten).

b) Briefwisseling van 22 april en 27 juli 1987 betreffende artikel 70, lid 3, van de verordening (het afzien van de vergoeding van uitkeringen verleend krachtens artikel 69 van de verordening) en artikel 105, lid 2, van de toepassingsverordening (het afzien van de vergoeding van de kosten van administratieve en medische controle als bedoeld in artikel 105 van de toepassingsverordening).

71. IERLAND-OOSTENRIJK

Geen.

72. IERLAND-PORTUGAL

Niet van toepassing.

73. IERLAND-FINLAND

Niet van toepassing.

74. IERLAND-ZWEDEN

Niet van toepassing.

75. IERLAND-VERENIGD KONINKRIJK

Briefwisseling van 9 juli 1975 betreffende artikel 36, lid 3, en artikel 63, lid 3, van de verordening (regeling betreffende de vergoeding of het afzien van vergoeding van de uitgaven voor verstrekkingen verleend in toepassing van titel III, hoofdstuk 1 of 4, van de verordening) en artikel 105, lid 2, van de toepassingsverordening (afzien van vergoeding van de kosten van administratieve en medische controle).

76. ITALIË-LUXEMBURG

Artikel 4, leden 5 en 6, van de administratieve regeling van 19 januari 1955 betreffende de wijze van toepassing van het Algemeen Verdrag inzake sociale zekerheid (ziekteverzekering van werknemers in de landbouw).

77. ITALIË-NEDERLAND

a) Artikel 9, lid 3, en artikel 11, lid 3, van het Algemene Administratieve Akkoord van 11 februari 1955 met betrekking tot de wijze van toepassing van het Algemene Verdrag van 28 oktober 1952 (ziekteverzekering).

b) Overeenkomst van 27 juni 1963 betreffende de toepassing van artikel 75, lid 3, van Verordening nr. 4 (vergoeding van verstrekkingen verleend aan rechthebbenden op pensioen of rente en hun gezinsleden).

78. ITALIË-OOSTENRIJK

Geen.

79. ITALIË-PORTUGAL

Niet van toepassing.

80. ITALIË-FINLAND

Niet van toepassing.

81. ITALIË-ZWEDEN

Geen.

82. ITALIË-VERENIGD KONINKRIJK

Briefwisseling van 1 februari en van 16 februari 1995 betreffende artikel 36, lid 3, en artikel 63, lid 3, van de verordening (vergoeding of afzien van vergoeding van de uitgaven voor verstrekkingen) en artikel 105, lid 2, van de toepassingsverordening (afzien van vergoeding van de kosten van administratieve en medische controles).

83. LUXEMBURG-NEDERLAND

a) Overeenkomst van 1 november 1976 betreffende het afzien van vergoeding van de kosten van administratieve en medische controle, gesloten op grond van artikel 105, lid 2, van de toepassingsverordening.

b) Overeenkomst van 3 februari 1977 betreffende het afzien van vergoeding van de verstrekkingen uit hoofde van de ziekte- en moederschapsverzekering, verleend in toepassing van de artikelen 19, lid 2, 26, 28 en 29, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971.

c) Overeenkomst van 20 december 1978 betreffende de inning en terugvordering van sociale-zekerheidspremies.

84. LUXEMBURG-OOSTENRIJK

Overeenkomst van 22 juni 1995 betreffende de vergoeding van de uitgaven op het gebied van de sociale zekerheid.

85. LUXEMBURG-PORTUGAL

Geen.

86. LUXEMBURG-FINLAND

Overeenkomst inzake terugbetaling van 24 februari 1994 ingevolge de artikelen 36, lid 3, en 63, lid 3, van de verordening.

87. LUXEMBURG-ZWEDEN

Geen.

88. LUXEMBURG-VERENIGD KONINKRIJK

a) Briefwisseling van 28 november 1975 en van 18 december 1975 betreffende artikel 70, lid 3, van de verordening (afzien van de vergoeding van uitkeringen krachtens artikel 69 van de verordening).

b) Briefwisseling van 18 december 1975 en van 20 januari 1976 betreffende artikel 36, lid 3, en artikel 63, lid 3, van de verordening en artikel 105, lid 2, van de toepassingsverordening (afzien van de vergoeding van verstrekkingen krachtens hoofdstuk 1 of 4 van titel III van de verordening alsmede van de kosten van administratieve en medische controle bedoeld in artikel 105 van de toepassingsverordening).

c) Briefwisseling van 18 juli en 27 oktober 1983 betreffende de niet-toepassing van de onder a) genoemde overeenkomst op zelfstandigen die zich tussen Luxemburg en Gibraltar verplaatsen.

89. NEDERLAND-OOSTENRIJK

Overeenkomst van 17 november 1993 inzake de terugbetaling van kosten op het gebied van de sociale zekerheid.

90. NEDERLAND-PORTUGAL

a) De artikelen 33 en 34 van het Administratieve Akkoord van 9 mei 1980.

b) Akkoord van 11 december 1987 betreffende de vergoeding van verstrekkingen bij ziekte en moederschap.

91. NEDERLAND-FINLAND

Overeenkomst inzake terugbetaling van 24 februari 1994 ingevolge de artikelen 36, lid 3, en 63, lid 3, van de verordening.

92. NEDERLAND-ZWEDEN

Geen.

93. NEDERLAND-VERENIGD KONINKRIJK

a) Artikel 3, tweede zin, van het Administratieve Akkoord van 12 juni 1956 voor de toepasing van het Verdrag van 11 augustus 1954.

b) Briefwisseling van 8 januari 1976 en 28 januari 1976 betreffende artikel 70, lid 3, van de verordening (afzien van vergoeding van uitkeringen verleend in toepassing van artikel 69 van de verordening).

c) Briefwisseling van 18 juli en 18 oktober 1983 betreffende de niet-toepassing van de onder b) genoemde overeenkomst op zelfstandigen die zich tussen Nederland en Gibraltar verplaatsen.

d) Briefwisseling van 25 april en van 26 mei 1986 betreffende artikel 36, lid 3, van de verordening (de vergoeding of het afzien van de vergoeding van de uitgaven voor verstrekkingen), zoals gewijzigd.

94. OOSTENRIJK-PORTUGAL

Geen.

95. OOSTENRIJK-FINLAND

Overeenkomst van 23 juni 1994 betreffende de vergoeding van de uitgaven op het gebied van de sociale zekerheid.

96. OOSTENRIJK-ZWEDEN

Regeling van 22 december 1993 tussen de bevoegde autoriteiten van Oostenrijk en Zweden betreffende de terugbetaling van kosten van de soicale zekerheid.

97. OOSTENRIJK-VERENIGD KONINKRIJK

a) Artikel 18, leden 1 en 2, van de Overeenkomst van 10 november 1980 inzake de tenuitvoerlegging van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 22 juli 1980 zoals gewijzigd bij de Aanvullende Overeenkomsten nr. 1 van 26 maart 1986 en nr. 2 van 4 juni 1993 met betrekking tot personen die geen aanspraak kunnen maken op de behandeling krachtens Hoofdstuk 1 van Titel III van de verordening.

b) Artikel 18, lid 1, van genoemde Overeenkomst met betrekking tot personen die aanspraak kunnen maken op de behandeling krachtens hoofdstuk 1 van Titel III van de verordening, met dien verstande dat voor Oostenrijkse onderdanen die op het Oostenrijkse grondgebied woonachtig zijn en voor onderdanen van het Verenigd Koninkrijk die op het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk (met uitzondering van Gibraltar) woonachtig zijn, het relevante paspoort het E 111-formulier vervangt voor alle onder dat formulier vallende verstrekkingen.

c) Overeenkomst van 30 november 1994 betreffende de vergoeding van de uitgaven voor prestaties van sociale zekerheid.

98. PORTUGAL-FINLAND

Niet van toepassing.

99. PORTUGAL-ZWEDEN

Geen.

100. PORTUGAL-VERENIGD KONINKRIJK

De artikelen 3 en 4 van de bijlage bij het Administratieve Akkoord van 31 december 1981 voor de toepassing van het Protocol betreffende medische behandelingen van 15 november 1978.

101. FINLAND-ZWEDEN

Artikel 23 van het Noordse Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 15 juni 1992: overeenkomst inzake het wederzijds afzien van terugbetalingen uit hoofde van artikel 36, lid 3, artikel 63, lid 3, artikel 70, lid 3, van de Verordening (kosten van de verstrekkingen met betrekking tot ziekte en moederschap, arbeidsongevallen en beroepsziekten, en werkloosheidsuitkeringen) en artikel 105, lid 2, van de toepassingsverordening (kosten van administratieve controles en geneeskundige onderzoeken).

102. FINLAND-VERENIGD KONINKRIJK

Geen.

103. ZWEDEN-VERENIGD KONINKRIJK

Geen.

BIJLAGE 6 (A) (B) (4) (7) (9) (13)

PROCEDURE VOOR DE BETALING VAN UITKERINGEN

(Artikel 4, lid 6, artikel 53, lid 1, en artikel 122 van de toepassingsverordening)

Algemene opmerking

De betaling van achterstallige bedragen en andere betalingen ineens vindt in beginsel plaats via de verbindingsorganen. De lopende en andere betalingen worden verricht volgens de in deze bijlage voor ieder geval aangegeven procedure.

A. BELGIË

Rechtstreekse betaling.

B. DENEMARKEN

Rechtstreekse betaling.

C. DUITSLAND

1. Pensioenverzekering voor arbeiders (invaliditeit, ouderdom en overlijden)

a) In de betrekkingen met België, Denemarken, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Ierland, Italië, Luxemburg, Portugal en het Verenigd Koninkrijk: rechtstreekse betaling.

b) In de betrekkingen met Nederland: betaling via de verbindingsorganen (toepassing van de artikelen 53 tot en met 58 van de toepassingsverordening juncto de in bijlage 5 genoemde bepalingen).

2. Pensioenverzekering voor bedienden en mijnwerkers (invaliditeit, ouderdom en overlijden)

a) In de betrekkingen met België, Denemarken, Frankrijk, Griekenland, Ierland, Italië, Luxemburg, Portugal, Spanje en het Verenigd Koninkrijk: rechtstreekse betaling.

b) In de betrekkingen met Nederland: betaling via de verbindingsorganen (toepassing van de artikelen 53 tot en met 58 van de toepassingsverordening juncto de in bijlage 5 genoemde bepalingen).

3. Ouderdomsverzekering voor landbouwers:

rechtstreekse betaling.

4. Ongevallenverzekering

a) In de betrekkingen met Spanje, Griekenland, Italië, Nederland en Portugal: betaling via de verbindingsorganen (toepassing van de artikelen 53 tot en met 58 van de toepassingsverordening juncto de in bijlage 5 genoemde bepalingen).

b) In de betrekkingen met België, Denemarken, Frankrijk, Ierland, Luxemburg en het Verenigd Koninkrijk: rechtstreekse betaling tenzij voor speciale gevallen anders is bepaald.

D. SPANJE

Rechtstreekse betaling.

E. FRANKRIJK

1. Alle stelsels, behalve het stelsel voor zeelieden: rechtstreekse betaling.

2. Stelsel voor zeelieden: betaling door de daartoe aangewezen rekenplichtige in de Lid-Staat waar de rechthebbende woont.

F. GRIEKENLAND

Rechtstreekse betaling.

G. IERLAND

Rechtstreekse betaling.

H. ITALIË

a) Werknemers:

1. Invaliditeitspensioenen, ouderdomspensioenen en pensioenen aan nagelaten betrekkingen

a) In de betrekkingen met België, Denemarken, Frankrijk (met uitzondering van de Franse mijnwerkersfondsen), Griekenland, Ierland, Luxemburg, Nederland, Portugal, Spanje en het Verenigd Koninkrijk: rechtstreekse betaling.

b) In de betrekkingen met Duitsland en de Franse mijnwerkersfondsen: betaling via de verbindingsorganen.

2. Renten voor arbeidsongevallen en beroepsziekten:

rechtstreekse betaling.

b) Zelfstandigen:

rechtstreekse betaling.

I. LUXEMBURG

Rechtstreekse betaling.

J. NEDERLAND

1. In de betrekkingen met België, Denemarken, Frankrijk, Griekenland, Ierland, Italië, Luxemburg, Portugal, Spanje en het Verenigd Koninkrijk: rechtstreekse betaling.

2. In de betrekkingen met Duitsland: betaling via de verbindingsorganen (toepassing van de in bijlage 5 genoemde bepalingen).

K. OOSTENRIJK

Rechtstreekse betaling.

L. PORTUGAL

Rechtstreekse betaling.

M. FINLAND

Rechtstreekse betaling.

N. ZWEDEN

Rechtstreekse betaling.

O. VERENIGD KONINKRIJK

Rechtstreekse betaling.

BIJLAGE 7 (A)(B)

BANKEN

(Artikel 4, lid 7, artikel 55, lid 3, en artikel 122 van de toepassingsverordening)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE 8 (B) (12) (13)

TOEKENNING VAN GEZINSBIJSLAGEN

(Artikel 4, lid 8, artikel 10 bis, onder d), en artikel 122 van de toepassingsverordening)

Artikel 10 bis, onder d), van de toepassingsverordening is van toepassing op:

A. Werknemers en zelfstandigen

a) met een referentieperiode van een kalendermaand in de betrekkingen tussen:

- België en Duitsland,

- België en Spanje,

- België en Frankrijk

- België en Griekenland,

- België en Ierland,

- België en Luxemburg,

- België en Oostenrijk,

- België en Portugal,

- België en Finland,

- België en Zweden,

- België en het Verenigd Koninkrijk,

- Duitsland en Spanje,

- Duitsland en Frankrijk,

- Duitsland en Griekenland,

- Duitsland en Ierland,

- Duitsland en Luxemburg,

- Duitsland en Oostenrijk,

- Duitsland en Portugal,

- Duitsland en Finland,

- Duitsland en Zweden,

- Duitsland en het Verenigd Koninkrijk,

- Spanje en Oostenrijk,

- Spanje en Finland,

- Spanje en Zweden,

- Frankrijk en Luxemburg,

- Frankrijk en Oostenrijk,

- Frankrijk en Finland,

- Frankrijk en Zweden,

- Ierland en Oostenrijk,

- Ierland en Zweden,

- Luxemburg en Oostenrijk,

- Luxemburg en Finland,

- Luxemburg en Zweden,

- Nederland en Oostenrijk,

- Nederland en Finland,

- Nederland en Zweden,

- Oostenrijk en Portugal,

- Oostenrijk en Finland,

- Oostenrijk en Zweden,

- Oostenrijk en het Verenigd Koninkrijk,

- Portugal en Frankrijk,

- Portugal en Ierland,

- Portugal en Luxemburg,

- Portugal en Finland,

- Portugal en Zweden,

- Portugal en Verenigd Koninkrijk,

- Finland en Zweden,

- Finland en het Verenigd Koninkrijk,

- Zweden en het Verenigd Koninkrijk.

b) met een referentieperiode van een kalenderkwartaal in de betrekkingen tussen:

- Denemarken en Duitsland,

- Nederland en Duitsland, Denemarken, Frankrijk, Luxemburg, Portugal.

B. Zelfstandigen

Met een referentieperiode van een kalenderkwartaal in de betrekkingen tussen:

- België en Nederland.

C. Werknemers

Met een referentieperiode van een kalendermaand in de betrekkingen tussen:

- België en Nederland.

BIJLAGE 9 (A) (B) (2) (12) (14)

BEREKENING VAN DE GEMIDDELDE JAARLIJKSE KOSTEN VAN DE VERSTREKKINGEN

(Artikel 4, lid 9, artikel 94, lid 3, onder a), en artikel 95, lid 3, onder a), van de toepassingsverordening)

A. BELGIË

Voor de berekening van de gemiddelde jaarlijkse kosten van de verstrekkingen wordt het algemene stelsel van sociale zekerheid in aanmerking genomen.

Voor de toepassing van de artikelen 94 en 95 van de toepassingsverordening op gevallen waarin artikel 35, lid 2, van de verordening geldt, wordt voor de berekening van de gemiddelde jaarlijkse kosten van de verstrekkingen het stelsel van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging voor zelfstandigen in aanmerking genomen.

B. DENEMARKEN

Voor de berekening van de gemiddelde jaarlijkse kosten van de verstrekkingen worden de stelsels in aanmerking genomen die zijn ingesteld bij de Wet op de openbare gezondheidszorg, de Wet op de ziekenhuisverpleging en, voor zover het kosten uit hoofde van revalidatie en herscholing betreft, de Wet op de sociale bijstand.

C. DUITSLAND

Voor de berekening van de gemiddelde jaarlijkse kosten van de verstrekkingen worden de volgende organen in aanmerking genomen:

1. voor de toepassing van artikel 94, lid 3, onder a), van de toepassingsverordening:

a) Ortskrankenkassen (Plaatselijke Ziekenfondsen);

b) Betriebskrankenkassen (Bedrijfsziekenfondsen);

c) Innungskrankenkassen (Ziekenfondsen voor bepaalde beroepen);

d) Bundesknappschaft (Federale Verzekeringsinstelling voor mijnwerkers);

e) Seekasse (Verzekeringsfonds voor zeelieden);

f) Ersatzkassen für Arbeiter (Fondsen voor aanvullende ziekteverzekering voor arbeiders);

g) Ersatzkassen für Angestellte (Fondsen voor aanvullende ziekteverzekering voor bedienden);

h) Landwirtschaftliche Krankenkassen (Ziekenfondsen voor de landbouw),

naar gelang van het fonds dat de verstrekkingen heeft verleend;

2. voor de toepassing van artikel 95, lid 3, onder a), van de toepassingsverordening:

a) Ortskrankenkassen (Plaatselijke Ziekenfondsen);

b) Bundesknappschaft (Federale Verzekeringsinstelling voor mijnwerkers),

naar gelang van het fonds dat de verstrekkingen heeft verleend.

D. SPANJE

Voor de berekening van de gemiddelde jaarlijkse kosten van de verstrekkingen worden de door de Nationale Gezondheidszorg van Spanje verleende prestaties in aanmerkingen genomen.

E. FRANKRIJK

Voor de berekening van de gemiddelde jaarlijkse kosten van de verstrekkingen wordt het algemene stelsel van sociale zekerheid in aanmerking genomen.

F. GRIEKENLAND

Voor de berekening van de gemiddelde jaarlijkse kosten van de verstrekkingen wordt het algemene stelsel van sociale zekerheid van het ºäñõìá Êïéíùíéêþí Áóöáëßóåùí (IKA) (Instituut voor sociale verzekeringen) in aanmerking genomen.

G. IERLAND

Voor de berekening van de gemiddelde jaarlijkse kosten van de verstrekkingen worden de verstrekkingen (Health Services) in aanmerking genomen die door de in bijlage 2 vermelde Gezondheidsbureaus worden toegekend overeenkomstig de bepalingen van de "Health Acts" (Volksgezondheidswetgeving) 1947-1970.

H. ITALIË

Voor de berekening van de gemiddelde jaarlijkse kosten van de verstrekkingen worden de door de Nationale Gezondheidsdienst in Italië toegekende verstrekkingen in aanmerking genomen.

I. LUXEMBURG

Voor de berekening van de gemiddelde jaarlijkse kosten van de verstrekkingen worden alle ziekenfondsen en het verbond van ziekenfondsen in aanmerking genomen.

J. NEDERLAND

Voor de berekening van de gemiddelde jaarlijkse kosten van de verstrekkingen wordt het algemene stelsel van sociale zekerheid in aanmerking genomen.

Er wordt evenwel een korting toegepast teneinde rekening te houden met de gevolgen van:

1. de arbeidsongeschiktheidsverzekering, WAO:

2. de verzekering tegen bijzondere ziektekosten, AWBZ.

K. OOSTENRIJK

Voor de berekening van de gemiddelde kosten van de verstrekkingen worden de Gebietskrankenkassen (Regionale Ziekenfondsen) in aanmerking genomen.

L. PORTUGAL

Voor de berekening van de gemiddelde jaarlijkse kosten van de verstrekkingen worden de verstrekkingen, verleend door de officiële gezondheidsdiensten, in aanmerking genomen.

M. FINLAND

Voor de berekening van de gemiddelde jaarlijkse kosten van de verstrekkingen worden de stelsels van openbare gezondheidszorg en ziekenhuisverpleging en de terugbetalingen krachtens de ziekteverzekering en revalidatieverlening van de Kansaneläkelaitos/Folkpensionsanstalten (Sociale-verzekeringsinstelling), Helsinki, in aanmerking genomen.

N. ZWEDEN

Voor de berekening van de gemiddelde jaarlijkse kosten van de verstrekkingen worden de verstrekkingen in aanmerking genomen die krachtens het nationale sociale-verzekeringsstelsel worden toegekend.

O. VERENIGD KONINKRIJK

Voor de berekening van de gemiddelde jaarlijkse kosten van de verstrekkingen worden de in het Verenigd Koninkrijk door het Nationale Gezondheidsbureau toegekende verstrekkingen in aanmerking genomen.

BIJLAGE 10 (A) (B) (2) (3) (7) (8) (9) (12) (13) (14) (15)

DOOR DE BEVOEGDE AUTORITEITEN AANGEWEZEN ORGANEN EN INSTELLINGEN (Artikel 4, lid 10, van de toepassingsverordening)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>

RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE 11 (A) (B) (7)

STELSELS ALS BEDOELD IN ARTIKEL 35, LID 2, VAN DE VERORDENING

(Artikel 4, lid 11, van de toepassingsverordening)

A. BELGIË

Stelsel waarbij de verzekering voor geneeskundige verzorging (verstrekkingen) wordt utgebreid tot zelfstandigen.

B. DENEMARKEN

Geen.

C. DUITSLAND

Geen.

D. SPANJE

Geen.

E. FRANKRIJK

Geen.

F. GRIEKENLAND

1. Verzekeringsfonds voor ambachtslieden en kleine kooplieden (TEBE).

2. Verzekeringsfonds voor kooplieden.

3. Ziekteverzekeringsfonds voor advocaten:

a) Ziekenfonds van Athene;

b) Ziekenfonds van Piraeus;

c) Ziekenfonds van Saloniki;

d) Ziekenfonds voor advocaten in de provincie (ÔÕÄÅ).

4. Pensioen- en verzekeringsfonds voor geneeskundig personeel.

G. IERLAND

Geen.

H. ITALIË

Geen.

I. LUXEMBURG

Geen.

J. NEDERLAND

Geen.

K. OOSTENRIJK

Geen.

L. PORTUGAL

Geen.

M. FINLAND

Geen.

N. ZWEDEN

Geen.

O. VERENIGD KONINKRIJK

Geen.

Appendix (5)

Artikel 95 (14)

Vergoeding van de verstrekkingen van de ziekte- en moederschapsverzekering, die zijn verleend aan pensioen- of rentetrekkers en hun gezinsleden die hun woonplaats niet hebben in een Lid-Staat krachtens de wettelijke regeling waarvan zij een pensioen of rente genieten en recht op prestaties hebben

1. Het bedrag van de krachtens de artikelen 28, lid 1, en 28 bis van de verordening verleende verstrekkingen wordt door de gevoegde organen vergoed aan de organen die genoemde verstrekkingen hebben verleend, op basis van een vast bedrag dat het bedrag van de werkelijke uitgaven zo dicht mogelijk benadert.

2. Het vaste bedrag wordt verkregen door de gemiddelde jaarlijkse kosten per persoon te vermenigvuldigen met het gemiddelde jaarlijkse aantal pensioen- of rentetrekkers en hun gezinsleden waarmede rekening moet worden gehouden en de uitkomst daarvan met 20 % te verminderen.

3. De benodigde factoren voor de berekening van het vaste bedrag worden volgens de volgende regels vastgesteld:

a) de gemiddelde jaarlijkse kosten per persoon worden voor elke Lid-Staat vastgesteld door de jaarlijkse uitgaven voor het totaal van de verstrekkingen die door de organen van die Lid-staat zijn verleend aan de gezamenlijke rechthebbenden op pensioen of rente - verschuldigd krachtens de wetgeving van die Lid-Staat in de in aanmerking te nemen stelsels van sociale zekerheid - alsmede aan hun gezinsleden, te delen door het gemiddelde jaarlijkse aantal pensioen- of rentetrekkers en hun gezinsleden; de hiertoe in aanmerking te nemen stelsels van sociale zekerheid zijn in bijlage 9 vermeld;

b) Het gemiddelde jaarlijkse aantal pensioen- of rentetrekkers en hun gezinsleden waarmede rekening moet worden gehouden, is in de betrekkingen tussen de organen van twee Lid-Staten gelijk aan het gemiddelde jaarlijkse aantal pensioen- of rentetrekkers en hun gezinsleden bedoeld in artikel 28, lid 2, van de verordening, die op het grondgebied van een der twee Lid-Staten wonen en recht hebben op verstrekkingen ten laste van een orgaan van de andere Lid-Staat.

4. Het aantal pensioen- of rentetrekkers en hun gezinsleden waarmede ingevolge lid 3, letter b), rekening moet worden gehouden, wordt vastgesteld aan de hand van een inventaris welke te dien einde wordt bijgehouden door het orgaan van de woonplaats, zulks op basis van bewijsstukken inzake de rechten van de belanghebbenden, welke door het bevoegde orgaan worden verstrekt. In geval van geschillen worden de opmerkingen van de betrokken organen voorgelegd aan de Rekencommissie bedoeld in artikel 101, lid 2, van de toepassingsverordening.

5. De Administratieve Commissie bepaalt volgens welke methoden en op welke wijze de in de leden 3 en 4 bedoelde factoren voor de berekening worden vastgesteld.

6. Twee of meer Lid-Staten of de bevoegde autoriteiten van deze Lid-Staten kunnen, na advies van de Administratieve Commissie, overeenkomen de te vergoeden bedragen op een andere wijze te begroten.

(1) PB nr. L 136 van 19. 5. 1992, blz. 7.

(2) PB nr. L 136 van 19. 5. 1992, blz. 1.

(3) Dit artikel blijft van toepassing tot 1 januari 1998. Voor wat betreft de betrekkingen met de Franse Republiek, blijft dit artikel van toepassing tot 1 januari 2002. Zie appendix.

(4) PB nr. L 355 van 16. 12. 1986, blz. 5.

(5) Dit artikel is van toepassing met ingang van 1 januari 1998. Voor wat betreft de betrekkingen met de Franse Republiek, is dit artikel van toepassing met ingang van 1 januari 2002.

BIJLAGE B

WIJZIGINGSBESLUITEN

A. Toetredingsakten van Spanje en Portugal (PB nr. L 302 van 15. 11. 1985, blz. 23).

B. Toetredingsakten van Oostenrijk, Finland en Zweden (PB nr. C 241 van 29. 8. 1994, blz. 1), aangepast door Besluit 95/1/EG (PB nr. L 1 van 1. 1. 1995, blz. 1).

1. Bijgewerkt bij Verordening (EEG) nr. 2001/83 van de Raad van 2 juni 1983 (PB nr. L 230 van 22. 8. 1983).

2. Verordening (EEG) nr. 1660/85 van de Raad van 13 juni 1985 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1408/71 betreffende de toepassing van de sociale-zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen en van Verordening (EEG) nr. 574/72 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (PB nr. L 160 van 20. 6. 1985, blz. 1; Spaanse tekst: DO Edición especial, 1985 (05. V4), blz. 142; Portugese tekst: JO Edição Especial, 1985 (05.F4), blz. 142; Zweedse tekst: EGT, Specialutgåva 1994, område 05 (04), s. 61; Finse tekst: EYVL:n erityispainos 1994, alue 05 (04), s. 61).

3. Verordening (EEG) nr. 1661/85 van de Raad van 13 juni 1985 tot vaststelling van de technische aanpassingen van de communautaire regelingen op het gebied van de sociale zekerheid van migrerende werknemers met betrekking tot Groenland (PB nr. L 160 van 20. 6. 1985, blz. 7; Spaanse tekst: DO Edición especial, 1985 (05.04), blz. 148; Portugese tekst: JO Edição Especial, 1985 (05.04), blz. 148; Zweedse tekst: EGT, Specialutgåva 1994, område 05 (04), s. 67; Finse tekst: EYVL:n erityispainos 1994, alue 05 (04), s. 67).

4. Verordening (EEG) nr. 513/86 van de Commissie van 26 februari 1986 tot wijziging van de bijlagen 1, 4, 5 en 6 van Verordening (EEG) nr. 574/72 van de Raad tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EEG) nr. 1408/71 betreffende de toepassing van de sociale-zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (PB nr. L 51 van 28. 2. 1986, blz. 44; Zweedse tekst: EGT, Specialutgåva 1994, område 05 (04), s. 73; Finse tekst: EYVL:n erityispainos 1994, alue 05 (04), s. 73).

5. Verordening (EEG) nr. 3811/86 van de Raad van 11 december 1986 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1408/71 betreffende de toepassing van de sociale-zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen en van Verordening (EEG) nr. 574/72 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (PB nr. L 355 van 16. 12. 1986, blz. 5; Zweedse tekst: EGT, Specialutgåva 1994, område 05 (04), s. 86; Finse tekst: EYVL:n erityispainos 1994, alue 05 (04), s. 86).

6. Verordening (EEG) nr. 1305/89 van de Raad van 11 mei 1989 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1408/71 betreffende de toepassing van de sociale-zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen en van Verordening (EEG) nr. 574/72 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (PB nr. L 131 vn 13. 5. 1989, blz. 1; Zweedse tekst: EGT, Specialutgåva 1994, område 05 (04), s. 143; Finse tekst: EYVL:n erityispainos 1994, alue 05 (04), s. 143).

7. Verordening (EEG) nr. 2332/89 van de Raad van 18 juli 1989 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1408/71 betreffende de toepassing van de sociale-zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen en van Verordening (EEG) nr. 574/72 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (PB nr. L 224 van 2. 8. 1989, blz. 1; Zweedse tekst: EGT, Specialutgåva 1994, område 05 (04), s. 154; Finse tekst: EYVL:n erityispainos 1994, alue 05 (04), s. 154).

8. Verordening (EEG) nr. 3427/89 van de Raad van 30 oktober 1989 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1408/71 betreffende de toepassing van de sociale-zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen en van Verordening (EEG) nr. 574/72 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (PB nr. L 331 van 16. 11. 1989, blz. 1; Zweedse tekst: EGT, Specialutgåva 1994, område 05 (04), s. 165; Finse tekst: EYVL:n erityispainos 1994, alue 05 (04), s. 165).

9. Verordening (EEG) nr. 2195/91 van de Raad van 25 juni 1991 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1408/71 betreffende de toepassing van de sociale-zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen en van Verordening (EEG) nr. 574/72 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (PB nr. L 206 van 29. 7. 1991, blz. 2; Zweedse tekst: EGT, Specialutgåva 1994, område 05 (05), s. 46; Finse tekst: EYVL:n erityispainos 1994, alue 05 (05), s. 46).

10. Verordening (EEG) nr. 1247/92 van de Raad van 30 april 1992 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1408/71 betreffende de toepassing van de sociale-zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen en van Verordening (EEG) nr. 574/72 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (PB nr. L 136 van 19. 5. 1992, blz. 1); Zweedse tekst: EGT, Specialutgåva 1994, område 05 (05), s. 124; Finse tekst: EYVL:n erityispainos 1994, alue 05 (05), s. 124).

11. Verordening (EEG) nr. 1248/92 van de Raad van 30 april 1992 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1408/71 betreffende de toepassing van de sociale-zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, en van Verordening (EEG) nr. 574/72 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (PB nr. L 136 van 19. 5. 1992, blz. 7; Zweedse tekst: EGT, Specialutgåva 1994, område 05 (05), s. 130; Finse tekst: EYVL:n erityispainos 1994, alue 05 (05), s. 130).

12. Verordening (EEG) nr. 1249/92 van de Raad van 30 april 1992 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1408/71 betreffende de toepassing van de sociale-zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, en van Verordening (EEG) nr. 574/72 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (PB nr. L 136 van 19. 5. 1992, blz. 28; Zweedse tekst: EGT, Specialutgåva 1994, område 05 (05), s. 151; Finse tekst: EYVL:n erityispainos 1994, alue 05 (05), s. 151).

13. Verordening (EEG) nr. 1945/93 van de Raad van 30 juni 1993 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1408/71 betreffende de toepassing van de sociale-zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, van Verordening (EEG) nr. 574/72 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EEG) nr. 1408/71 en van Verordening (EEG) nr. 1247/92 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (PB nr. L 181 van 23. 7. 1993, blz. 1; Zweedse tekst: EGT, Specialutgåva 1994, område 05 (06), s. 63; Finse tekst: EYVL:n erityispainos 1994, alue 05 (06), s. 63).

14. Verordening (EG) nr. 3095/95 van de Raad van 22 december 1995 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1408/71 betreffende de toepassing van de sociale-zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, van Verordening (EEG) nr. 574/72 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EEG) nr. 1408/71 en van Verordening (EEG) nr. 1945/93 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1247/92 (PB nr. L 335 van 30.12.1995, blz. 1).

15. Verordening (EEG) nr. 3096/95 van de Raad van 22 december 1995 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1408/71 betreffende de toepassing van de sociale-zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, en van Verordening (EEG) nr. 574/72 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (PB nr. L 335 van 30.12.1995, blz. 10).