31996Y0919(04)

Resolutie van de Raad van 30 november 1994 inzake de toelating van onderdanen van derde landen tot het grondgebied van de Lid-Staten voor studiedoeleinden

Publicatieblad Nr. C 274 van 19/09/1996 blz. 0010 - 0012


BIJLAGE I.3

RESOLUTIE VAN DE RAAD van 30 november 1994 inzake de toelating van onderdanen van derde landen tot het grondgebied van de Lid-Staten voor studiedoeleinden

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, inzonderheid op artikel K.1, punt 3, onder c),

NEEMT DE VOLGENDE RESOLUTIE AAN:

A. Algemene overwegingen

1. De Raad herinnert eraan dat op de Europese Raad van Maastricht (december 1991) een verslag van de Ministers voor immigratiezaken en asielbeleid is aangenomen waarin harmonisatie van de voorschriften voor toelating van studenten uit derde landen prioriteit heeft gekregen. In het werkprogramma 1994 voor "Justitie en Binnenlandse Zaken", dat de Raad tijdens zijn zitting van 29 en 30 november 1993 in Brussel heeft aangenomen, wordt de afronding van de werkzaamheden in verband met de toelating van studenten als een van de prioritaire maatregelen genoemd.

2. De Raad bevestigt dat een internationale uitwisseling van studenten en academici wenselijk is; hij is zich ervan bewust dat de opleiding van studenten en de uitwisseling van academici een positieve invloed hebben op de betrekkingen tussen de Lid-Staten en de landen van herkomst.

3. De Raad is het erover eens dat studenten na beëindiging van hun studie in principe moeten terugkeren naar hun land van herkomst, dat dan kan profiteren van de verworven kennis en vaardigheid.

4. Naar het oordeel van de Raad moet erop worden toegezien dat de tijdelijke toelating van onderdanen van derde landen tot de Lid-Staten voor studiedoeleinden in beginsel niet tot permanente vestiging leidt. Voorts is de Raad van mening dat de nodige maatregelen moeten worden genomen om te voorkomen dat personen die in de eerste plaats werk komen zoeken, als student worden toegelaten.

5. De Raad is overeengekomen om in deze resolutie niet de kwestie te regelen van onderdanen van derde landen die permanent rechtmatig op het grondgebied van een Lid-Staat verblijven, doch niet het recht hebben op toelating en verblijf in een andere Lid-Staat.

Dit laat de positie onverlet van onderdanen van derde landen die nu reeds of in de toekomst vallen onder bilaterale overeenkomsten tussen de Lid-Staten betreffende de samenwerking tussen instellingen voor hoger onderwijs.

6. De Raad is het erover eens dat het nationale beleid van de Lid-Staten inzake toelating van onderdanen van derde landen voor studiedoeleinden dient te berusten op de hierna uiteengezette beginselen, waaraan de Lid-Staten geen soepelere uitwerking mogen geven in hun nationale recht.

De Raad is het erover eens dat deze beginselen voor ogen dienen te worden gehouden bij ieder voorstel tot wijziging van de desbetreffende nationale wetgeving.

De Lid-Staten dienen erop toe te zien dat de nationale wetgevingen uiterlijk op 1 januari 1996 in overeenstemming zijn met deze beginselen, die voor de Lid-Staten niet juridisch bindend zijn en op grond waarvan particulieren geen rechtsvorderingen kunnen instellen.

7. De Raad komt overeen op gezette tijden te bezien in hoeverre deze resolutie in nationaal recht omgezet is en gewijzigd dient te worden.

8. De Lid-Staten moeten de toelating en het verblijf van studenten uit derde landen bevorderen door middel van speciale samenwerkingsprogramma's die uit nationale of communautaire middelen gefinancierd worden.

9. De toepassing van deze beginselen laat de toepassing van nationale bepalingen op het gebied van volksgezondheid, openbare orde en veiligheid onverlet.

B. Personen op wie deze resolutie niet van toepassing is

De harmonisatiebeginselen zijn niet van toepassing op:

- personen die krachtens het Gemeenschapsrecht het recht van vrij verkeer genieten, dat wil zeggen onderdanen van de Lid-Staten, onderdanen van de EVA-landen die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte en hun gezinsleden;

- onderdanen van derde landen die in het kader van gezinshereniging zijn toegelaten teneinde zich te voegen bij onderdanen van een Lid-Staat of onderdanen van derde landen die in de betreffende Lid-Staat gevestigd zijn.

C. Beginselen waarop het beleid van de Lid-Staten gebaseerd dient te zijn

1. Algemene criteria In de zin van deze beginselen is een student een onderdaan van een derde land, die is toegelaten tot een officiële of een door de overheid erkende instelling voor hoger onderwijs dan wel door een vergelijkbare instelling in een Lid-Staat van de Europese Unie met het doel

- een studie te beginnen,

- te promoveren, of

- na voltooiing van een universitaire of daarmee gelijkgestelde studie wetenschappelijk werk te verrichten in het kader van zijn vervolgopleiding, zonder dat het verwerven van een inkomen daarbij het hoofddoel is.

Er zij tevens op gewezen dat schoolkinderen of leerlingen niet onder deze resolutie vallen.

Voor deze resolutie worden personen die een cursus (bij voorbeeld een taalcursus) ter voorbereiding van een universitaire studie volgen, eveneens als student beschouwd.

2. Toelatingseisen

Een onderdaan van een derde land die verzoekt om als student te worden toegelaten, moet de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat kunnen bewijzen dat hij:

- voldoet aan alle aan buitenlanders gestelde eisen voor binnenkomst en verblijf op het grondgebied van die Lid-Staat;

- is toegelaten tot een officiële of door de overheid erkende instelling voor hoger onderwijs dan wel tot een vergelijkbare instelling, om er als hoofdactiviteit een bij zijn studierichting aansluitende studie te volgen en, indien de nationale wetgeving dit vereist, dat die toelating voldoet aan de eisen van de bevoegde immigratie-autoriteiten.

De Lid-Staten kunnen tevens het bewijs verlangen dat de eerdere studies en de in het gastland aan te vangen studies op elkaar aansluiten;

- over voldoende middelen beschikt om de kosten van studie en eigen levensonderhoud te kunnen dragen, zodat hij gedurende het verblijf geen beroep hoeft te doen op sociale uitkeringen van de gast-Lid-Staat en het verwerven van een inkomen niet het hoofddoel is;

- indien de nationale wetgeving dit vereist, een ziektekostenverzekering heeft die alle risico's in het gastland dekt.

Een Lid-Staat kan tevens verlangen dat de student de immigratiedienst ervan weet te overtuigen dat hij na zijn studie naar zijn eigen land zal terugkeren.

Een Lid-Staat mag personen toelaten die belangstelling hebben voor het voorbereiden van de inschrijving voor een studie in de betrokken Staat of die een echt, realistisch studieplan kunnen voorleggen. Hij kan hen vrijstellen van de verplichting het land te verlaten om verlenging van hun verblijfsvergunning aan te vragen.

Onderdanen van derde landen die de Lid-Staten zijn binnengekomen om er als werknemer of zelfstandige te werken, worden op grond van deze resolutie in beginsel niet toegelaten om als hoofdactiviteit een studie te volgen.

3. Verblijfsvergunning

De duur van het verblijf is beperkt tot de duur van de opleiding.

De duur van de opleiding wordt bepaald door de voor de gekozen studierichting gangbare studieduur. De verblijfsvergunning vervalt bij het voltooien of afbreken van de studie. Verandering van studierichting betekent verandering van verblijfsdoel en houdt gewoonlijk in dat geen nieuwe vergunning wordt gegeven en geen verlenging wordt toegestaan indien de verandering niet plaatsheeft in de beginfase van de studie.

De verblijfsvergunning wordt gestaafd door een vermelding in het paspoort of door een speciale op naam gestelde kaart.

Wanneer de studie meer dan een jaar duurt, kan de vergunning in eerste instantie beperkt worden tot een jaar; in dit geval kan de vergunning van jaar tot jaar worden verlengd. De vergunning wordt alleen verlengd als de betrokkene kan aantonen dat hij nog voldoet aan de voorwaarden voor de oorspronkelijke toelating en dat hij de door zijn onderwijsinstelling opgelegde proeven of examens met goed gevolg heeft afgelegd.

Na afsluiting van de studie of in geval van onderbreking van de studie moeten onderdanen van derde landen in principe het grondgebied van de Lid-Staat verlaten; indien zij willen terugkeren naar die LidStaat moeten zij opnieuw een vergunning aanvragen om het land weer binnen te komen.

4. Werkvergunning

In principe mag een onderdaan van een derde land die op het grondgebied van een Lid-Staat studeert, geen arbeid verrichten als zelfstandige of werknemer. De Lid-Staten kunnen wel toestemming geen voor werkzaamheden van korte duur of bijkomende werkzaamheden. Deze werkzaamheden mogen geen nadelige invloed hebben op het vorderen van de studie. Ook mag deze arbeid voor de student in beginsel niet noodzakelijk zijn om in zijn levensonderhoud te voorzien.

5. Toelating van gezinsleden

Voor de eventuele toelating van gezinsleden en het verrichten van arbeid of het volgen van een studie door de echtgenoot gelden de nationale voorschriften.

Na voltooiing van de studie van de onderdaan van een derde land moeten ook de echtgenoot en de kinderen die toestemming hadden gekregen om in de Lid-Staat te verblijven het grondgebied van de Lid-Staat verlaten indien zij geen andere verblijfsvergunning hebben.