31996D0719

Besluit nr. 719/96/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 maart 1996 tot vaststelling van een programma voor steun aan artistieke en culturele activiteiten met een Europese dimensie (Caleidoscoop)

Publicatieblad Nr. L 099 van 20/04/1996 blz. 0020 - 0026


BESLUIT Nr. 719/96/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 29 maart 1996 tot vaststelling van een programma voor steun aan artistieke en culturele activiteiten met een Europese dimensie (Caleidoscoop)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 128,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),

Overeenkomstig de procedure van artikel 189 B van het Verdrag (3), en gezien de op 31 januari 1996 door het Bemiddelingscomité goedgekeurde gemeenschappelijke ontwerp-tekst

(1) Overwegende dat de opvallendste en invloedrijkste verschijningsvorm van het als een geheel beschouwde Europa niet alleen van geografische, politieke, economische en sociale, maar ook van culturele aard is; dat het beeld van Europa in de wereld overwegend wordt bepaald door de uitstraling van zijn culturele waarden;

(2) Overwegende dat in het Verdrag is bepaald dat de verantwoordelijkheid om bij te dragen tot de ontplooiing van de culturen van de Lid-Staten door verbetering van de kennis en verbreiding van de cultuur en de geschiedenis van de Europese volkeren en door bevordering van culturele uitwisselingen en van scheppend werk op artistiek en literair gebied, berust bij de Gemeenschap;

(3) Overwegende dat het van belang is dat de culturele verscheidenheid in haar nationale en regionale uitingsvormen behouden blijft, en de totstandkoming van werk van Europese scheppende en andere kunstenaars als blijk van de rijke verscheidenheid van de identiteiten van de Lid-Staten wordt bevorderd; dat daarom scheppende kunstenaars en beroepsbeoefenaren meer bij de uitvoering van communautaire acties op cultureel gebied moeten worden betrokken;

(4) Overwegende dat er eveneens voor moet worden gezorgd dat alle burgers in hun maatschappelijke en regionale verscheidenheid, met inbegrip van de meest benadeelden, en met name jongeren, in grotere mate aan cultuur kunnen deelnemen, door de toegang van het Europese publiek tot kunst en cultuur te vergemakkelijken, en bij te dragen aan een betere wederzijdse kennis en aan meer respect voor elkaars cultuur, alsmede aan de gedachte dat men burger van de Europese Unie is;

(5) Overwegende dat - met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel als vastgelegd in artikel 3 B van het Verdrag - samenwerking in de vorm van netwerken een van de beste middelen blijkt te zijn om barrières te helpen slechten, steun te verlenen aan beroepsbeoefenaren en vrijwilligers uit de culturele sector en beter op het terrein samen te werken, zodat de uitwisselingen in aantal en kwaliteit zullen toenemen en de kunstenaars zich tevens beter kunnen bijscholen;

(6) Overwegende dat culturele werkers uit de diverse regio's van Europa, in het kader van de acties van het programma, de gelegenheid moeten krijgen om samen te werken bij transnationale kunstprojecten, waardoor zij de banden nauwer zullen kunnen aanhalen onder eerbiediging van hun culturele verscheidenheid;

(7) Overwegende dat een communautaire actie ten gunste van artistieke en culturele evenementen met een Europese dimensie, alsmede grootschalige, vernieuwende of als voorbeeld dienende Europese samenwerkingsacties de uitstraling van culturen bevorderen en daarbij de scheppende en andere kunstenaars dichter bij het Europese publiek brengen en tevens een sociaal-economische meerwaarde kunnen opleveren, omdat zij werkbare synergieën en partnerschappen aanmoedigen;

(8) Overwegende dat steun aan kunst en cultuur de economische bedrijvigheid en de werkgelegenheid kan stimuleren;

(9) Overwegende dat de Staatshoofden en Regeringsleiders in de te Stuttgart op 19 juni 1983 ondertekende plechtige verklaring betreffende de Europese Unie hebben gepleit voor meer contacten tussen de scheppende kunstenaars van de Lid-Staten en voor een ruimere verspreiding van hun werk, zowel binnen als buiten de Gemeenschap;

(10) Overwegende de resolutie van het Europees Parlement inzake de oprichting van een Jeugdorkest van de Europese Gemeenschap (4) en de oprichting in 1985, tijdens het Europees Jaar van de Muziek, van een Barokorkest van de Europese Gemeenschap; dat het Europees Parlement voorts resoluties heeft aangenomen over het muziekonderwijs en de bevordering van de muziek in de Europese Gemeenschap (5), alsmede over het stimuleren van toneel en muziek in de Europese Gemeenschap (6);

(11) Overwegende de resolutie van de Ministers van Cultuur, in het kader van de Raad bijeen, van 13 juni 1985 betreffende het jaarlijks evenement "Cultuurstad van Europa" (7) dat moet bijdragen tot de toenadering tussen de volkeren van de Lid-Staten, alsmede de resolutie van het Europees Parlement over de Cultuursteden van Europa (8); dat de Commissie heeft aangekondigd op korte termijn een op artikel 128 van het EG-Verdrag gebaseerd voorstel voor een besluit te zullen indienen betreffende een programma inzake de Cultuurstad van Europa voor de periode vanaf het jaar 2001; tevens overwegende dat de financiële bijdragen van de Gemeenschap voor de jaren 1999 en 2000 zouden kunnen worden gefinancierd uit het programma dat op dit programma volgt;

(12) Overwegende dat in de conclusies van de Ministers van Cultuur, in het kader van de Raad bijeen, van 18 mei 1990 (9) is overeengekomen een "Europese Cultuurmaandmanifestatie" in te stellen die jaarlijks wordt gehouden in een stad van een Europees land dat de beginselen van democratie en pluralisme, alsmede van de rechtsstaat huldigt;

(13) Overwegende dat de Ministers van Cultuur, in het kader van de Raad bijeen, in hun resolutie van 7 juni 1991 (10) te kennen geven "dat zij het theater in Europa willen stimuleren en de Europese dimensie ervan willen versterken";

(14) Overwegende dat in de resolutie van de Raad en de Ministers van Cultuur, in het kader van de Raad bijeen, van 14 november 1991 betreffende Europese culturele netwerken (11) de belangrijke rol wordt onderstreept die netwerken van culturele organisaties voor de culturele samenwerking in Europa vervullen;

(15) Overwegende dat de Commissie in haar Mededeling van 29 april 1992 over de nieuwe vooruitzichten voor de actie van de Gemeenschap op cultureel gebied heeft aangegeven dat kunst, en met name podium- en beeldende kunsten, door middel van transnationale netwerken en aanmoediging van scheppend werk moeten worden ondersteund; dat de Raad in de conclusies van de Ministers van Cultuur, in het kader van de Raad bijeen, van 12 november 1992 betreffende de richtsnoeren voor de culturele actie van de Gemeenschap (12) deze benadering heeft aangemoedigd;

(16) Overwegende dat het Europees Parlement in zijn resolutie over de Mededeling van de Commissie betreffende nieuwe vooruitzichten voor de actie van de Gemeenschap op cultureel gebied (13) en in zijn resolutie over het cultuurbeleid van de Gemeenschap (14) nadruk heeft gelegd op het belang van de rol van netwerken en van meer financiële steun voor muziek, theater, dans en beeldende kunsten;

(17) Overwegende de verschillende door het Europees Parlement (15) en de Raad (16) aangenomen resoluties betreffende culturele samenwerking met derde landen en internationale organisaties die bevoegd zijn op het gebied van cultuur;

(18) Overwegende dat het van belang is samen met derde landen binnen en buiten Europa culturele acties van de Gemeenschap te ondernemen en een Europese Culturele Samenwerking tot stand te brengen met de Raad van Europa en met andere bevoegde internationale organisaties, zoals de UNESCO;

(19) Overwegende dat bij dit besluit de financiële middelen worden vastgesteld voor de gehele looptijd van het programma en dat dit bedrag in de jaarlijkse begrotingsprocedure voor de begrotingsautoriteiten het voornaamste referentiepunt vormt, in de zin van punt 1 van de Verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie van 6 maart 1995;

(20) Overwegende dat op 20 december 1994 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie een "modus vivendi" is overeengekomen betreffende de maatregelen ter uitvoering van besluiten die volgens de procedure van artikel 189 B van het Verdrag zijn vastgesteld,

BESLUITEN:

Artikel 1

Bij dit besluit wordt voor het tijdvak van 1 januari 1996 tot en met 31 december 1998 het actieprogramma "Caleidoscoop" vastgesteld. Dit actieprogramma is in de bijlage opgenomen en wordt hierna "programma" genoemd.

Met het programma wordt beoogd door middel van samenwerking het artistiek en cultureel scheppend werk te bevorderen en de kennis en verbreiding van de cultuur en van het culturele leven van de Europese volkeren te vergroten.

Artikel 2

Het actieprogramma moedigt Europese samenwerking tussen de Lid-Staten op cultuurgebied aan. Het ondersteunt hun activiteiten en vult deze aan overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel, door bij te dragen tot de ontplooiing van hun culturen onder eerbiediging van de nationale en regionale verscheidenheid.

Daartoe heeft het programma, conform de algemene doelstelling van artikel 1, de volgende specifieke doelstellingen die gebaseerd zijn op de ontwikkeling van transnationale samenwerking:

a) aanmoediging van de scheppende kunstactiviteiten met een Europese dimensie die in partnerschap door kunstenaars uit verschillende Lid-Staten worden verricht, waardoor meer en betere uitwisselingen mogelijk worden en alle onder dit programma vallende kunstuitingen over het geheel genomen goed aan bod kunnen komen;

b) ondersteuning van door Europese partners opgezette cultuurprojecten met een vernieuwend karakter, die bijdragen tot de bevordering van de Europese dimensie, de ontwikkeling van culturele activiteiten op nationaal en regionaal niveau stimuleren en, cultureel gezien, een reële meerwaarde opleveren;

c) bijdragen tot de bijscholing van kunstenaars en andere culturele werkers - met name via steun aan culturele projecten waarbij als onderdeel bijscholing wordt georganiseerd, en intensievere uitwisselingen van ervaringen - en aldus een grotere samenwerking tussen de kunstenaars uit verschillende Lid-Staten vergemakkelijken;

d) bijdragen tot de wederzijdse kennis van de Europese culturen door het Europese publiek gemakkelijker toegang te verschaffen tot en te laten deelnemen aan de kunst en cultuur van andere Lid-Staten, en de interculturele dialoog te vergemakkelijken.

Artikel 3

De in de bijlage beschreven acties dienen voor de verwezenlijking van de in artikel 2 genoemde doelstellingen. Zij worden ten uitvoer gelegd volgens de procedure van artikel 5.

Artikel 4

1. Het programma wordt voor deelneming van de geassocieerde landen van Midden- en Oost-Europa (GLMOE's) opengesteld overeenkomstig de voorwaarden die worden gesteld in de met die landen gesloten of nog te sluiten aanvullende protocollen bij de associatieovereenkomsten, betreffende de deelneming aan communautaire programma's. Het wordt, op basis van aanvullende kredieten die worden verstrekt volgens met de betrokken landen overeen te komen procedures opengesteld voor deelname van Cyprus en Malta en voor samenwerking met andere derde landen waarmee associatie- of samenwerkingsovereenkomsten met culturele bepalingen zijn gesloten. Bepaalde algemene deelnemingsvoorwaarden zijn opgenomen in Actie 3 van de bijlage.

2. De Gemeenschap en de Lid-Staten bevorderen de samenwerking met de Raad van Europa en met andere op cultureel gebied bevoegde internationale organisaties (bijvoorbeeld de UNESCO), waarbij zij erop toezien dat de gebruikte instrumenten complementair zijn en dat de eigen identiteit en de handelingsautonomie van elke instelling en organisatie worden geëerbiedigd.

Artikel 5

1. De Commissie legt het programma ten uitvoer overeenkomstig de bepalingen van dit besluit.

2. De Commissie wordt bijgestaan door een comité bestaande uit twee door elke Lid-Staat aangewezen vertegenwoordigers en voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie. De leden van het comité kunnen zich laten bijstaan door deskundigen of adviseurs.

3. De vertegenwoordiger van de Commissie legt het comité ontwerp-maatregelen voor betreffende:

- de prioriteiten en algemene richtsnoeren voor de in de bijlage beschreven maatregelen en het daaruit voortvloeiende jaarlijkse werkprogramma;

- het algemene evenwicht tussen alle acties;

- de selectiewijze en -criteria voor de in de bijlage beschreven soorten projecten (Acties 1, 2, 3 en 5);

- de financiële steun die de Gemeenschap zal verstrekken (bedrag, duur, verdeling en ontvangers van de steun);

- de wijze van controle en evaluatie van het programma, alsmede de conclusies van de in artikel 8 bedoelde evaluatierapporten en alle daaruit voortvloeiende maatregelen ter bijstelling van het programma.

Het comité brengt binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie, advies uit over de in de eerste alinea bedoelde ontwerp-maatregelen. Het advies wordt uitgebracht met de in artikel 148, lid 2, van het Verdrag voorgeschreven meerderheid voor de aanneming van besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie moet aannemen. Bij de stemming in het comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de Lid-Staten gewogen overeenkomstig genoemd artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.

De Commissie stelt maatregelen vast die onmiddellijk van toepassing zijn. Indien deze maatregelen echter niet in overeenstemming zijn met het advies dat het comité heeft uitgebracht, worden zij onverwijld door de Commissie ter kennis van de Raad gebracht. In dat geval:

a) kan de Commissie de toepassing van de maatregelen waartoe zij heeft besloten, uitstellen voor een periode van twee maanden, te rekenen vanaf de datum van de kennisgeving;

b) kan de Raad binnen de onder a) genoemde termijn met gekwalificeerde meerderheid een andersluidend besluit nemen.

4. De Commissie kan het comité raadplegen over alle niet in lid 3 bedoelde kwesties met betrekking tot de uitvoering van dit programma.

De vertegenwoordiger van de Commissie legt het comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het comité brengt binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie, advies uit over dit ontwerp, zo nodig door middel van een stemming.

Het advies wordt in de notulen opgenomen; voorts heeft iedere Lid-Staat het recht te verzoeken dat zijn standpunt in de notulen wordt opgenomen.

De Commissie houdt zoveel mogelijk rekening met het door het comité uitgebrachte advies. Zij brengt het comité op de hoogte van de wijze waarop zij rekening heeft gehouden met zijn advies.

Artikel 6

1. Voor de in artikel 1 bedoelde periode worden de financiële middelen voor de uitvoering van dit programma vastgesteld op 26,5 miljoen ecu.

2. De begrotingsautoriteit keurt de jaarlijkse kredieten binnen de grenzen van de financiële vooruitzichten goed.

Artikel 7

In samenwerking met de Lid-Staten streeft de Commissie ernaar dat de in dit programma beoogde acties complementair zijn met de andere culturele programma's, enerzijds, en met de communautaire programma's inzake onderwijs, zoals Socrates (17), en beroepsopleiding, zoals Leonardo da Vinci (18), anderzijds.

Artikel 8

Na uitvoering van het programma gedurende twee jaar legt de Commissie binnen zes maanden na het verstrijken van die periode, na raadpleging van het comité, aan het Europees Parlement en aan de Raad over de behaalde resultaten een gedetailleerd evaluatierapport voor, in voorkomend geval vergezeld van passende voorstellen, onder meer wat de voortzetting en de modaliteiten van het programma betreft, opdat het Europees Parlement en de Raad daarover vóór het eind van de door dit programma bestreken periode een besluit kunnen nemen. In dit rapport worden met name de culturele meerwaarde en de sociaal-economische gevolgen van de financiële steun van de Gemeenschap belicht.

In het licht van het in de eerste alinea bedoelde evaluatierapport en de door de Commissie in te dienen voorstellen gaan het Europees Parlement en de Raad na of een nieuw programma kan worden vastgesteld, bij de opstelling en ontwikkeling waarvan ten volle rekening wordt gehouden met de vruchtbare ervaringen die met dit programma zijn opgedaan.

In dat verband kunnen zij in voorkomend geval alle passende maatregelen nemen om een onderbreking van het programma te voorkomen.

Artikel 9

Het programma, dat praktische aanwijzingen behelst betreffende de procedure, de termijnen waarbinnen aanvragen kunnen worden ingediend en het documentatiemateriaal dat de aanvragen moet vergezellen, wordt jaarlijks in de C-reeks van het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen bekendgemaakt.

Artikel 10

Dit besluit treedt in werking op 1 januari 1996.

Gedaan te Brussel, 29 maart 1996.

Voor het Europees Parlement

De Voorzitter

K. HÄNSCHVoor de Raad

De Voorzitter

T. TREU

(1) PB nr. C 324 van 22. 11. 1994, blz. 5, en PB nr. C 278 van 24. 10. 1995, blz. 9.

(2) Advies uitgebracht op 21 april 1995 (nog niet verschenen in het Publikatieblad).

(3) Advies van het Europees Parlement van 7 april 1995 (PB nr. C 109 van 1. 5. 1995, blz. 281), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 10 juli 1995 (PB nr. C 281 van 25. 10. 1995, blz. 10) en besluit van het Europees Parlement van 15 november 1995 (PB nr. C 323 van 4. 12. 1995, blz. 31). Besluit van het Europees Parlement van 14 maart 1996 (PB nr. C 96 van 1. 4. 1996) en besluit van de Raad van 14 maart 1996.

(4) PB nr. C 79 van 5. 4. 1976, blz. 8.

(5) PB nr. C 68 van 14. 3. 1988, blz. 46.

(6) PB nr. C 305 van 25. 11. 1991, blz. 518.

(7) PB nr. C 153 van 22. 6. 1985, blz. 2.

(8) PB nr. C 324 van 24. 12. 1990, blz. 350.

(9) PB nr. C 162 van 3. 7. 1990, blz. 1.

(10) PB nr. C 188 van 19. 7. 1991, blz. 3.

(11) PB nr. C 314 van 5. 12. 1991, blz. 1.

(12) PB nr. C 336 van 19. 12. 1992, blz. 1.

(13) PB nr. C 42 van 15. 2. 1993, blz. 173.

(14) PB nr. C 44 van 14. 2. 1994, blz. 184.

(15) PB nr. C 267 van 14. 10. 1991, blz. 45, en PB nr. C 255 van 20. 9. 1993, blz. 51.

(16) Resolutie van 4 april 1995 (PB nr. C 247 van 23. 9. 1995, blz. 2).

(17) PB nr. L 87 van 20. 4. 1995, blz. 10.

(18) PB nr. L 340 van 29. 12. 1994, blz. 8.

BIJLAGE

CALEIDOSCOOP

Om de kennis en de verbreiding van de cultuur van de Europese volkeren te bevorderen - met name op het gebied van podiumkunsten, beeldende of visuele kunsten en toegepaste kunsten - is de Gemeenschap voornemens steun te verlenen voor artistieke en culturele projecten die in partnerschap of in de vorm van netwerken worden uitgevoerd, alsmede voor breed opgezette Europese samenwerkingsprojecten.

Daartoe zet de Gemeenschap het programma op, dat de volgende acties omvat:

Actie 1 - Ondersteuning van culturele evenementen en projecten die in partnerschap of in de vorm van netwerken tot stand worden gebracht

1. Het programma staat open voor culturele en artistieke projecten die gezamenlijk worden georganiseerd door culturele netwerken of door in de culturele sector werkzame personen of organisaties uit ten minste drie Lid-Staten en waaraan tevens scheppende of uitvoerende kunstenaars of andere in de culturele sector werkzame personen of organisaties uit ten minste drie Lid-Staten deelnemen.

Er wordt rekening gehouden met netwerken die de toegang tot de cultuur van de bevolking in haar maatschappelijke en regionale verscheidenheid bevorderen.

Deze projecten dienen of scheppend werk in te houden dat voor verspreiding onder en vertoning aan het publiek in Europa bestemd is, of culturele uitwisselingen en de toegankelijkheid van cultuur voor het publiek te bevorderen.

2. a) De culturele samenwerkingsprojecten hebben betrekking op alle artistieke of culturele evenementen die scheppend werk inhouden dat voor verspreiding onder en vertoning aan het publiek in Europa bestemd is. De gebieden die in aanmerking komen zijn: podiumkunsten (dans, muziek, theater en opera bijvoorbeeld), beeldende of visuele kunsten (schilderkunst, beeldhouwkunst, graveerkunst, architectuur, fotografie en vormgeving bijvoorbeeld), multimedia als artistieke uitdrukkingsvorm en toegepaste kunsten.

b) Onder deze actie vallen ook projecten waarmee wordt beoogd de verbreiding van cultuur en de toegang van het publiek tot cultuur te verbeteren, die gezamenlijk worden georganiseerd door culturele netwerken of door in de culturele sector werkzame personen of organisaties uit ten minste drie Lid-Staten en waaraan tevens scheppende of uitvoerende kunstenaars of andere in de culturele sector werkzame personen of organisaties uit ten minste drie Lid-Staten deelnemen.

3. De in het kader van het programma voorgedragen projecten moeten van Europees belang en van hoge kwaliteit zijn; zij moeten tevens vernieuwend zijn of een voorbeeldfunctie vervullen. Projecten waarbij als onderdeel van de opzet stages of bijscholingscursussen op het gebied van kunst en cultuur worden georganiseerd die met name aan jongeren ten goede komen, worden extra gestimuleerd.

4. De communautaire financiering strekt zich niet uit tot:

- acties of evenementen die onder andere communautaire programma's vallen (op het gebied van film en televisie, cultureel erfgoed en literaire vertaling);

- culturele samenwerkingsprojecten betreffende regio's van een zelfde land, c.q. projecten met een louter nationaal of bilateraal karakter;

- materiaal en publikaties met commerciële doeleinden; toch komen monografieën, collecties, tijdschriften, grammofoonplaten, CD's, video's, CD-I's en CD-ROM's in aanmerking wanneer zij een integrerend deel van een project vormen;

- investerings- of werkingskosten van culturele organisaties die niet volledig bij het voorgedragen project betrokken zijn.

5. In principe kan een cultureel evenement niet bij herhaling en zeker niet langer dan twee jaar na elkaar voor steun in aanmerking komen. Of de communautaire steun wordt voortgezet, wordt door onafhankelijke deskundigen, die door de Commissie op voordracht van de Lid-Staten worden aangewezen, beoordeeld op basis van het activiteitenverslag over het door de organisatoren ingediende project. De onafhankelijke deskundigen kunnen wijzigingen op het project aanbevelen.

6. De projecten moeten een evenwichtig financieringsplan bevatten waarin wordt vermeld welke financiële middelen nodig zijn voor de uitvoering, met dien verstande dat de administratieve kosten niet meer dan 20 % van de communautaire financiering van het project mogen bedragen. De financiële bijdrage aan een project in het kader van deze actie dekt nooit meer dan 25 % van de totale kosten van het project en kan nooit meer dan 50 000 ecu belopen. Voor projecten waarbij als onderdeel van de opzet stages of bijscholingscursussen worden georganiseerd of voor projecten waarmee wordt beoogd de verbreiding van cultuur en de toegang van het publiek tot cultuur te verbeteren, kan een aanvullende bijdrage van de Gemeenschap worden verleend die tot 50 % van de daarmee verband houdende kosten kan belopen, met een maximum van 20 000 ecu. Voor zuivere bijscholingsprojecten kan de bijdrage van de Gemeenschap oplopen tot 50 % van de totale kosten, met een maximum van 50 000 ecu.

Projecten waarvoor de bijdrage van de Gemeenschap minder dan 5 000 ecu bedraagt, komen in beginsel niet voor het programma in aanmerking.

7. Voor de projecten moet een specifieke aanvraag bij de Europese Gemeenschap worden ingediend. Samen met de aanvraag moeten de volgende bescheiden worden overgelegd:

- een gedetailleerde beschrijving van de te verwezenlijken acties;

- een gedetailleerde kostenraming van de te verwezenlijken acties.

8. De in het kader van deze actie aan te wenden middelen mogen niet minder bedragen dan 60 % van het totale aan het programma toegewezen bedrag.

Actie 2 - Breed opgezette Europese samenwerkingsacties

1. Deze actie heeft betrekking op significante projecten met een Europese dimensie die breed opgezet en kwalitatief hoogstaand zijn, en een belangrijk cultureel en sociaal-economisch effect hebben.

Het programma staat in het kader van deze actie open voor hetzelfde soort culturele en artistieke projecten en onder dezelfde voorwaarden als beschreven onder Actie 1; voorts gelden de volgende extra voorwaarden:

- de projecten moeten gezamenlijk worden georganiseerd door culturele netwerken of door in de culturele sector werkzame personen of organisaties uit meer dan drie Lid-Staten, waaraan tevens scheppende of uitvoerende kunstenaars of andere in de culturele sector werkzame personen of organisaties uit meer dan drie Lid-Staten deelnemen;

- de looptijd van de projecten mag tot drie jaar bedragen. Verlenging van jaar tot jaar hangt af van een evaluatie van de tijdens het voorgaande jaar verwezenlijkte acties, aan de hand waarvan zowel het culturele gehalte als het sociaal-economisch effect van de behaalde resultaten kunnen worden beoordeeld;

- de communautaire steun die in het kader van deze actie aan een project wordt verleend, kan meer dan 50 000 ecu bedragen, zonder evenwel meer te bedragen dan 25 % van de totale kosten van het project in kwestie.

2. Bij projecten in het kader van deze actie, kan echter bijzondere aandacht uitgaan naar bepaalde bestaande, breed opgezette en beduidende acties op Europees niveau (met name het Jeugdorkest van de Europese Gemeenschap, het Barokorkest van de Europese Gemeenschap), waarvoor de communautaire steun meer dan 25 % van de totale kosten van het project kan bedragen, onverminderd een regelmatige evaluatie van deze acties overeenkomstig artikel 8.

3. Culturele evenementen die worden georganiseerd ter gelegenheid van de Dag van Europa op 9 mei worden geacht overeenkomstig de in lid 1 vermelde criteria in aanmerking te komen voor steun uit hoofde van deze actie. In afwijking van deze criteria moeten de evenementen evenwel gezamenlijk worden georganiseerd door in de culturele sector werkzame personen of organisaties uit ten minste drie Lid-Staten.

Actie 3 - Deelneming van derde landen

1 De in artikel 4 genoemde derde landen nemen aan het programma deel in overeenstemming met de in dat artikel vastgestelde voorwaarden. Voor de deelneming of samenwerking wordt rekening gehouden met de volgende voorwaarden:

- bevordering van de wederzijdse kennis van de artistieke en culturele creatie;

- bevordering van uitwisselings- en bijscholingsacties ten behoeve van scheppende of uitvoerende kunstenaars.

2. In aanmerking komen artistieke en culturele samenwerkingsprojecten waarbij zowel de organisatoren als de deelnemers aan het evenement, ten minste één derde land en twee Lid-Staten vertegenwoordigen.

Actie 4 - Cultuurstad van Europa en Europese Cultuurmaand

De Gemeenschap geeft jaarlijks steun aan de "Cultuurstad van Europa" en aan de stad die is aangewezen om de Europese Cultuurmaand te organiseren.

Actie 5 - Begeleidende acties

A. 1. Ten einde de culturele samenwerking tussen beroepsbeoefenaren in de culturele sector in hun maatschappelijke en regionale verscheidenheid en tussen de plaatselijke, regionale, nationale en Europese autoriteiten te verbeteren, kan in specifieke en beperkte gevallen steun worden verleend aan op Europees niveau georganiseerde bijeenkomsten of aan studies en onderzoeken die rechtstreeks met de ontwikkeling van de communautaire actie op cultureel gebied verband houden.

2. Deze bijeenkomsten en studies houden geen rechtstreeks verband met de in het kader van dit programma ondersteunde culturele projecten en evenementen (Acties 1 en 2).

3. Uit de aanvragen moet blijken dat de voor verwezenlijking van de activiteit noodzakelijke financiële garanties aanwezig zijn. De communautaire bijdrage in het kader van deze actie kan in geen geval hoger zijn dan 50 % van de totale kosten van de bijeenkomst of studie, met een maximum van 50 000 ecu.

B. De Commissie neemt de nodige maatregelen om de informatie over dit programma bekend te maken en te verspreiden, zodat de culturele werkers en netwerken worden geïnformeerd over, en attent gemaakt op de voor hen belangrijke acties.