31995D0563

95/563/EG: Besluit van de Raad van 10 juli 1995 betreffende een programma ter bevordering van de ontwikkeling en de distributie van Europese audiovisuele werken (Media II - Ontwikkeling en distributie) (1996- 2000)

Publicatieblad Nr. L 321 van 30/12/1995 blz. 0025 - 0032


BESLUIT VAN DE RAAD

van 10 juli 1995

betreffende een programma ter bevordering van de ontwikkeling en de distributie van Europese audiovisuele werken (Media II - Ontwikkeling en distributie) (1996-2000)

(95/563/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 130, lid 3,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Europees Parlement (2),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),

(1) Overwegende dat de Europese Raad op 10 en 11 december 1993 te Brussel kennis heeft genomen van het Witboek over groei, concurrentievermogen en werkgelegenheid als basis voor het optreden van de Europese Unie en haar Lid-Staten; dat het Witboek berust op een op het algemeen concurrentievermogen als factor van groei en werkgelegenheid, berustende benadering van de industriële ontwikkeling en het volgens dit Witboek, in het bijzonder hoofdstuk 5 C, noodzakelijk is, de vakbekwaamheid aan de industriële en technologische veranderingen aan te passen;

(2) Overwegende dat de Europese Raad op 24 en 25 juni 1994 in Korfoe kennis heeft genomen van het verslag van de "Groep Bangemann" getiteld "Europa en de wereldwijde informatiemaatschappij - Aanbevelingen aan de Europese Raad", waarin met name aan de audiovisuele-programmaindustrie inhoudelijk een strategisch belang wordt toegekend;

(3) Overwegende dat de Raad "Industrie/Telecommunicatie" van 28 september 1994 de mededeling van de Commissie van 19 juli 1994, getiteld "Europa op weg naar de informatiemaatschappij: een actieplan" gunstig heeft ontvangen, en de noodzaak heeft beklemtoond, het concurrentievermogen van de Europese audiovisuele industrie te verbeteren;

(4) Overwegende dat de Raad op 17 juni 1994 kennis heeft genomen van het Groenboek "Strategische opties voor de versterking van de audiovisuele-programmaindustrie";

(5) Overwegende dat de Commissie de vakkringen heeft geraadpleegd over de in dit Groenboek uiteengezette opties, met name door van 30 juni tot 2 juli 1994 in Brussel een Europese conferentie over de audiovisuele sector te houden; dat gebleken is dat er duidelijk vraag is naar een versterkt programma ter ondersteuning van de Europese audiovisuele industrie, met name op het gebied van ontwikkeling en distributie;

(6) Overwegende dat het Europees Parlement op 6 mei 1994 (4) de problemen van de audiovisuele sector na Richtlijn 89/552/EEG van de Raad van 3 oktober 1989 betreffende de cooerdinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de Lid-Staten inzake de uitoefening van televisie-omroepactiviteiten (5) (Televisie zonder grenzen) in het kader van de voorbereiding van de Europese Conferentie over de audiovisuele sector heeft onderzocht, en van mening was dat "de in de discussie over wijziging van het Media-programma vastgestelde prioriteiten, dat wil zeggen de financieringsmechanismen, produktievoorbereiding, distributie en opleiding, de belangrijkste doelstellingen zijn die nagestreefd moeten worden om systematische en solide netwerken in het leven te roepen";

(7) Overwegende dat het Economisch en Sociaal Comité op 14 september 1994 een advies heeft uitgebracht over het Groenboek en van oordeel was dat op Europese schaal opgezette programma's zoals Media een positieve invloed op de ontwikkeling van structuren voor Europese programma's en produktiemiddelen zouden kunnen hebben;

(8) Overwegende dat de Commissie een "Actieprogramma ter bevordering van de ontwikkeling van de audiovisuele industrie in Europa (Media) (19911995)", aangenomen bij Besluit 90/685/EEG van de Raad van 21 december 1990 betreffende de tenuitvoerlegging van een actieprogramma ter bevordering van de ontwikkeling van de audiovisuele industrie in Europa (Media) (1991-1995) (1), heeft uitgevoerd, dat met name acties ter ondersteuning van de ontwikkeling en de distributie van Europese audiovisuele werken omvat;

(9) Overwegende dat de Raad tijdens zijn vergadering van 5 november 1993, na kennis te hebben genomen van de mededeling van de Commissie van 23 juli 1993 betreffende het evaluatieverslag inzake het Media-programma na twee jaar tenuitvoerlegging, van oordeel was dat moest worden bestudeerd welke maatregelen nodig waren om het Media-II-programma na 1995 van start te doen gaan;

(10) Overwegende dat de Europese Raad, op 9 en 10 december 1994 in Essen bijeen, de Commissie heeft verzocht, voorstellen voor een nieuw Media-programma te doen;

(11) Overwegende dat de Gemeenschap volgens artikel 128, lid 4, van het Verdrag bij haar optreden uit hoofde van andere bepalingen van ditzelfde Verdrag met de culturele aspecten rekening houdt; dat er dus voor moet worden gezorgd dat de deelneming aan het programma de culturele verscheidenheid van Europa weerspiegelt;

(12) Overwegende dat rekening moet worden gehouden met de culturele aspecten van de audiovisuele sector;

(13) Overwegende dat, rekening houdend met de in het kader van het Media-programma opgedane ervaring, voornamelijk vóór en na de produktie (pre- en postproduktie) moet worden opgetreden; dat een gunstig klimaat moet worden gecreëerd voor het opstarten en ontwikkelen van bedrijven, met name van het midden- en kleinbedrijf (MKB);

(14) Overwegende dat de opkomst van een Europese audiovisuele markt de ontwikkeling van Europese werken eist, dat wil zeggen uit Lid-Staten van de Unie afkomstige werken, zoals omschreven in artikel 6 van Richtlijn 89/552/EEG;

(15) Overwegende dat, wil de audiovisuele-programmaindustrie concurrerend zijn, het gebruik van nieuwe technologieën in het ontwikkelingsstadium der programma's noodzakelijk is;

(16) Overwegende dat de distributievoorwaarden van Europese filmwerken op met name de Europese markt moeten worden verbeterd; dat de samenwerking tussen distributeurs, exploitanten en producenten moet worden aangemoedigd en steun moet worden verleend aan gezamenlijke initiatieven om een gemeenschappelijk optreden voor een Europese programmatie mogelijk te maken;

(17) Overwegende dat de voorwaarden waaronder Europese werken op met name de Europese markt op de televisie worden uitgezonden, moeten worden verbeterd en dat de samenwerking tussen radio-uitzenders en producenten moet worden aangemoedigd en steun moet worden verleend aan gezamenlijke initiatieven om een gemeenschappelijk optreden van een Europese programmatie mogelijk te maken;

(18) Overwegende dat de promotie en de toegang tot de markt van een onafhankelijke Europese produktie moeten worden vergemakkelijkt;

(19) Overwegende dat het Europese audiovisuele erfgoed moet worden opgewaardeerd en dat moet worden tegemoetgekomen aan de behoeften van de markt van programma's in deze sector;

(20) Overwegende dat bij de ondersteuning van de ontwikkeling en de distributie rekening moet worden gehouden met structurele doelstellingen, zoals de ontwikkeling van het potentieel in landen of regio's met een geringe audiovisuele produktiecapaciteit en/of met een klein geografisch gebied en taalgebied en/of de ontwikkeling van de zelfstandige produktiesector, en met name van het MKB;

(21) Overwegende dat in dit besluit voor de gehele looptijd van het programma een financieel referentiebedrag wordt opgenomen in de zin van punt 2 van de verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie van 6 maart 1995, waarbij de in het Verdrag vastgelegde bevoegdheden van de begrotingsautoriteit onverlet worden gelaten;

(22) Overwegende dat, met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel, het optreden van de Gemeenschap dat van de bevoegde instanties in de Lid-Staten moet ondersteunen en aanvullen;

(23) Overwegende dat het dienstig zou zijn intensiever door te gaan met de openstelling van dit programma voor deelneming door de geassocieerde landen van Midden- en Oost-Europa (LMOE), overeenkomstig de voorwaarden die voortvloeien uit de met deze landen gesloten of nog te sluiten aanvullende protocollen bij de associatieovereenkomsten betreffende de deelneming aan communautaire programma's, alsmede voor deelneming door Cyprus, Malta en de EVA-Staten die partij zijn bij de EER-Overeenkomst, op basis van aanvullende kredieten volgens dezelfde regels als die welke voor de EVA-landen gelden en volgens met de betrokken landen overeen te komen procedures; dat het programma ook open zou moeten staan voor samenwerking met andere derde landen waarmee overeenkomsten zijn gesloten die audiovisuele clausules bevatten; dat de praktische uitvoering van deze deelneming of samenwerking te gelegener tijd door de betrokken partijen zou moeten worden geregeld;

(24) Overwegende dat er communautaire steun moet worden toegekend op basis van de a priori evaluatie, een follow-up en een a posteriori evaluatie,

BESLUIT:

Artikel 1

Bij dit besluit wordt voor het tijdvak van 1 januari 1996 tot en met 31 december 2000 een programma ter bevordering van de ontwikkeling en van de distributie binnen en buiten de Unie van Europese audiovisuele werken (hierna "Programma" genoemd) vastgesteld, dat erop is gericht de Europese audiovisuele industrie te versterken.

Artikel 2

De doelstellingen van het Programma zijn de volgende:

1. In de sector ontwikkeling:

- door middel van financiële en technische bijstand, de ontwikkeling bevorderen van door bedrijven ingediende en voor met name de Europese markt bestemde produktieprojecten, de ontsluiting van het audiovisuele erfgoed daarbij inbegrepen, een gunstig klimaat creëren voor het opstarten en ontwikkelen van bedrijven en de aansluiting ervan op een netwerk aanmoedigen;

- de ontwikkeling bevorderen van produktieprojecten, de ontsluiting van het audiovisuele erfgoed daarbij inbegrepen, waarbij een beroep wordt gedaan op nieuwe technieken op het gebied van creatie en op animatie, een gunstig klimaat creëren voor het opstarten en ontwikkelen van bedrijven en de aansluiting ervan op een netwerk aanmoedigen.

2. In de sector uitzending en distributie:

- de Europese distributiestructuur op het gebied van film en video versterken door de aansluiting van de Europese distributeurs op een netwerk te bevorderen en door hen aan te moedigen om in het produceren van Europees bioscoopfilms te investeren;

- ruimere transnationale uitzending van Europese films in de hand werken door stimulerende maatregelen die hun distributie en programmering in zalen ten goede komen, en de aansluiting van de marktdeelnemers op een netwerk aanmoedigen;

- te ijveren voor het binnen en buiten de Europese Unie in circulatie brengen van Europese televisieprogramma's die een Europees en wereldwijd publiek kunnen interesseren, door onafhankelijke Europese producenten ertoe aan te moedigen bij het produceren van die programma's met Europese zenders samen te werken;

- de veeltaligheid van audiovisuele en cinematografische werken actief ondersteunen;

- de bevordering van Europese onafhankelijke produkties en de toegang daarvan tot de markt vergemakkelijken door het instellen van promotiediensten en -acties.

De doelstellingen van het programma moeten bijdragen tot:

- versterking van de concurrentiekracht van de Europese audiovisuele industrie op met name de Europese markt door de ontwikkeling van projecten met een werkelijk uitzendpotentieel te steunen;

- eerbiediging van de Europese taalkundige en culturele diversiteit;

- ontsluiting van het Europees audiovisueel erfgoed;

- ontwikkeling van het potentieel van landen of regio's met een geringe audiovisuele produktiecapaciteit en/of een beperkt geografisch gebied en taalgebied;

- de ontwikkeling van een onafhankelijke produktie- en distributiesector en met name van het MKB.

Artikel 3

De begunstigden van Gemeenschapssteun als bedoeld in artikel 2 moeten een aanzienlijk deel van de financiering voor hun rekening nemen. De communautaire financiering bedraagt niet meer dan 50 % van de kosten.

Het financiële referentiebedrag voor de tenuitvoerlegging van het programma in de in artikel 1 bedoelde periode beloopt 265 miljoen ecu.

De begrotingsautoriteit kent de jaarlijkse kredieten toe binnen de beperkingen van de financiële vooruitzichten.

Onverminderd de overeenkomsten en verdragen waarbij de Gemeenschap partij is, moeten de voor dit programma in aanmerking komende ondernemingen, hetzij rechtstreeks, hetzij via een meerderheidsdeelneming, in het bezit zijn van Lid-Staten en/of onderdanen van Lid-Staten.

Artikel 4

De in het kader van het programma toegekende financiële steun wordt verleend in de vorm van leningen, terug te betalen voorschotten of subsidies, als omschreven in de bijlage. De terugbetalingen van de in het kader van het programma toegekende bedragen, alsook die welke voortkomen uit acties in het kader van Media-programma (1991-1995), worden aangewend voor het Media II-programma.

Artikel 5

1. De Commissie is verantwoordelijk voor de uitvoering van het programma op de in de bijlage bepaalde wijze.

Zij wordt hierin bijgestaan door een comité bestaande uit twee vertegenwoordigers per Lid-Staat en voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie.

2. De vertegenwoordiger van de Commissie legt het comité ter advies een ontwerp voor van de te nemen maatregelen betreffende:

- de wijze van uitvoering van de in de bijlage bedoelde acties;

- de inhoud van de uitnodigingen tot het indienen van voorstellen, de vaststelling van de criteria en procedures voor de goedkeuring en de selectie van de projecten en de uiteindelijke keuze van de bemiddelende organisaties;

- de kwesties die betrekking hebben op de jaarlijkse interne uitsplitsing van het programma, onder meer over de in de sector uitzending en distributie beoogde acties;

- de wijze waarop de acties gevolgd en geëvalueerd worden.

Voorts legt hij het comité ter advies ook het onderzoek voor van iedere communautaire toewijzing van meer dan 300 000 ecu per jaar voor ontwikkeling en van meer dan 500 000 ecu per jaar voor distributie. Deze drempel zal door het comité in het licht van de opgedane ervaringen kunnen worden herzien.

3. Het comité brengt advies over dit ontwerp uit binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de zaak. Het comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 148, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van besluiten van de Raad op voorstel van de Commissie. Bij de stemmingen in het comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de Lid-Staten op de in het voornoemde artikel vastgestelde wijze gewogen. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.

De Commissie stelt de maatregelen vast die onmiddellijk van toepassing zijn. Indien deze maatregelen echter niet in overeenstemming zijn met het advies dat het comité heeft uitgebracht, worden zij onverwijld door de Commissie ter kennis van de Raad gebracht. In dat geval:

- stelt de Commissie de toepassing van de maatregelen waartoe zij heeft besloten uit voor een termijn van twee maanden;

- kan de Raad binnen de in de voorgaande alinea genoemde termijn met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen een andersluitend besluit nemen.

4. De Commissie kan het comité raadplegen over iedere andere aangelegenheid in verband met de tenuitvoerlegging van het programma.

Het comité brengt advies uit binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie, zo nodig door middel van een stemming.

Het advies wordt in de notulen opgenomen; voorts heeft iedere Lid-Staat het recht te verzoeken dat zijn standpunt in de notulen wordt opgenomen.

De Commissie houdt zoveel mogelijk rekening met het door het comité uitgebrachte advies. Zij brengt het comité op de hoogte van de wijze waarop zij rekening heeft gehouden met zijn advies.

De Commissie brengt het comité te gelegener tijd en regelmatig op de hoogte van de in het kader van dit programma toegekende financiële steun (bedragen, duur, uitsplitsing, begunstigden).

Artikel 6

Dit programma staat open voor deelneming door de geassocieerde landen van Midden- en Oost-Europa (LMOE) overeenkomstig de voorwaarden die zijn vastgesteld in de met deze landen gesloten of nog te sluiten aanvullende protocollen bij de associatieovereenkomsten betreffende de deelneming aan communautaire programma's.

Dit programma staat open voor deelneming door Cyprus, Malta en de EVA-Staten die partij zijn bij de EER-Overeenkomst, op basis van aanvullende kredieten volgens dezelfde regels als die welke voor de EVA-landen gelden en volgens met de betrokken landen overeen te komen procedures.

Het staat ook open voor samenwerking met andere derde landen waarmee associatie- of samenwerkingsovereenkomsten zijn gesloten die audiovisuele clausules bevatten.

De praktische uitvoering van deze deelneming of samenwerking zal te gelegener tijd door de betrokken partijen worden geregeld.

Artikel 7

1. De Commissie garandeert dat de bij dit besluit voorgenomen acties worden onderworpen aan een beoordeling vooraf, een follow-up en een evaluatie achteraf.

2. De geselecteerde begunstigden rapporteren jaarlijks aan de Commissie.

3. Eens de projecten verwezenlijkt zijn, beoordeelt de Commissie hoe de uitvoering ervan verlopen is en of er een doorbraak is bereikt, om te bepalen of de oorspronkelijk beoogde doelstellingen zijn verwezenlijkt.

4. Binnen zes maanden na de eerste tweeëneenhalf toepassingsjaren van het programma, legt de Commissie, na het comité volgens de procedure van artikel 5, punten 2 en 3, te hebben geraadpleegd, aan het Europees Parlement, de Raad en het Economisch en Sociaal Comité een evaluatieverslag voor over de bereikte resultaten, zo nodig vergezeld van passende voorstellen.

In het kader van dit verslag toetst de Commissie de resultaten van het systeem bedoeld in de bijlage, punt 1.2.1, onder a), in vergelijking met de resultaten van het systeem bedoeld in punt 1.2.1, onder b), aan de doelstellingen van het programma. Zij legt, volgens de procedure van artikel 5, punt 2, aan het comité passende voorstellen voor met betrekking tot het respectieve aandeel van elk van beide systemen en toepassingsvoorschriften voor de verdere duur van het programma.

5. Aan het eind van het programma doet de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Economisch en Sociaal Comité een verslag toekomen omtrent de tenuitvoerlegging en de resultaten van het programma.

Gedaan te Brussel, 10 juli 1995.

Voor de Raad

De Voorzitter

P. SOLBES MIRA

(1) PB nr. C 108 van 29. 4. 1995, blz. 8.

(2) PB nr. C 166 van 3. 7. 1995, blz. 191.

(3) PB nr. C 256 van 2. 10. 1995, blz. 24.

(4) PB nr. C 205 van 25. 7. 1994, blz. 561.

(5) PB nr. L 298 van 17. 10. 1989, blz. 23.

(1) PB nr. L 380 van 31. 12. 1990, blz. 37.

BIJLAGE

1. TEN UITVOER TE LEGGEN ACTIES

De voorgestelde acties bestaan uit:

1.1. In de sector ontwikkeling

De voorwaarden op het gebied van de ontwikkeling (preproduktie) van speelfilms, documentaire films en tekenfilms met het oog op toegang tot de Europese en de internationale markt verbeteren, met name:

- de ontwikkeling ondersteunen van door op een Europees en internationaal publiek gerichte ondernemingen gepresenteerde speelfilms, documentaire films en tekenfilms (bioscoop en televisie), door hulp (engineering en/of financiële bijstand) te bieden bij de scriptwriting (workshops, team van scenarioschrijvers), het financieringsplan en het commercialiseringsplan; een gunstig klimaat creëren voor het opstarten en ontwikkelen van bedrijven die gegroepeerde ontwikkelingsprojecten presenteren, welke op met name de Europese markt kunnen doorbreken, en hun aansluiting op een netwerk aanmoedigen;

- een gunstig klimaat creëren voor het opstarten en ontwikkeling van bedrijven in de sectoren nieuwe technologieën en animatie die ontwikkelingsprojecten indienen met het oog op met name de Europese markt en hun aansluiting op een netwerk bevorderen.

1.2. In de sector distributie/uitzending

1.2.1. Distributie van film en video

Om de doelstellingen van artikel 2, punt 2, te verwezenlijken worden de volgende actielijnen gevolgd:

a) een regeling inzake terug te betalen steun door distributeurs van bioscoopfilms en video-uitgevers van Europese cinematografische en audiovisuele werken.

Deze regeling heeft tot doel:

- te ijveren voor aansluiting op een netwerk van Europese distributeurs met gemeenschappelijke strategieën op de Europese en de internationale markt;

- distributeurs in het bijzonder aan te moedigen om voor Europese films, ongeacht hun produktiekosten, passende kosten voor promotie en distributie te maken;

- het op video uitbrengen en distribueren van Europese werken te bevorderen;

- de veeltaligheid van Europese werken actief te bevorderen (nasynchroniseren, ondertitelen, veeltalige produktie);

b) een steunregeling voor Europese distributeurs naar rata van het aantal bioscoopbezoeken voor Europese films buiten hun nationaal grondgebied, met een maximumbedrag per film dat varieert per land.

De zo gegenereerde steun mag door de distributeurs slechts worden gebruikt om te investeren in:

- de produktie van Europese films met een distributiepotentieel op de met name Europese markt;

- uitbrengkosten (het maken van kopieën, nasynchronisatie, ondertiteling) en promotie- en reclamekosten.

Tijdens het eerste toepassingsjaar van het programma brengt de Commissie verslag uit over de mogelijke modaliteiten, de kosten en de weerslag van de onder b) bedoelde regeling; zij legt dit voor aan het comité volgens de procedure van artikel 5, lid 2, teneinde te bepalen hoe de regeling, die twee jaar het karakter van een proefproject heeft, operationeel kan worden gemaakt.

In het kader van het in artikel 7, lid 4, bedoelde verslag vergelijkt de Commissie de resultaten van de regelingen onder a) en b) met de doelstellingen van het programma. Zij legt volgens de procedure van artikel 5, lid 2, passende voorstellen aan het comité voor over het aandeel van elke regeling en de verdere toepassing ervan, waarbij zij toeziet op handhaving van een adequaat evenwicht tussen de twee regelingen.

De criteria voor het selecteren van de begunstigden kunnen voorschriften omvatten die projecten naar gelang van het daarvoor beschikbare budget onderscheiden.

Speciale steun kan worden verleend aan films die van belang zijn voor de ontsluiting van de Europese culturele diversiteit;

c) een passende steun, toe te kennen volgens overeenkomstig de procedure van artikel 5 vast te stellen regels, is tevens bedoeld om exploitanten aan te moedigen om, gedurende een minimiumperiode, een aanzienlijk deel van de programmering in voor premières bestemde commerciële zalen aan Europese films te wijden.

1.2.2. Televisie-uitzending

- onafhankelijke producenten aanmoedigen om speelfilms, documentaires en tekenfilms tot stand te brengen die de deelneming impliceren van ten minste twee zenders van verscheidene Lid-Staten, die bij voorkeur tot verschillende taalgebieden behoren, en de distributie daarvan te bevorderen;

- de veeltaligheid van deze werken actief ondersteunen (nasynchronisatie, ondertiteling, veeltalige produktie).

Keuze uit de gegadigden kan plaatsvinden aan de hand van een onderscheid naar categorie en budget.

Bijzondere steun wordt verleend aan audiovisuele werken die van belang zijn voor de opwaardering van de Europese culturele diversiteit.

1.2.3. Promotie en markttoegang

De toegankelijkheid van de Europese en de internationale markt verbeteren voor onafhankelijke producenten en distributeurs door het bevorderen, ondersteunen en met elkaar in contact brengen van ondernemingen, met name in het kader van commerciële evenementen (markten, beurzen, festivals en andere ontmoetingsforums) die op Europees en internationaal niveau worden georganiseerd.

2.

UITVOERINGSPROCEDURE

2.1. Benadering

Voor de verwezenlijking van het programma zal de Commissie nauw samenwerken met de Lid-Staten. Zij zal eveneens de betrokken partners raadplegen.

Zij zal erop toezien dat de deelneming van de vakmensen aan het programma in geografisch opzicht evenwichtig is, en de culturele diversiteit van Europa weerspiegelt, en bijzondere aandacht besteden aan de specifieke behoeften van landen met een geringe produktiecapaciteit en/of een beperkt geografisch gebied en taalgebied en aan de ontwikkeling van een onafhankelijke produktie- en distributiesector en met name van het MKB.

2.2. Financiering

2.2.1. Communautaire bijdragen

De communautaire financiering zal niet meer dan 50 % van de kosten van de voorgenomen acties bedragen en zal worden toegekend in de vorm van terug te betalen voorschotten, leningen of subsidies. De rest zal met name worden gebracht door partners uit de bedrijfstak.

De communautaire steun voor de veeltaligheid van werken zal in de vorm van subsidies worden verleend.

2.2.2. Beoordeling vooraf, follow-up en evaluatie achteraf

Alvorens de Commissie een verzoek om Gemeenschapssteun goedkeurt, onderwerpt zij het aan een zorgvuldige beoordeling om na te gaan of het in overeenstemming is met dit besluit en met de voorwaarden van de hierna volgende punten 2 en 3.

Onverminderd artikel 3 van het besluit bedraagt de Gemeenschapssteun niet meer dan het voor een project noodzakelijk geachte minimum.

De verzoeken om Gemeenschapssteun dienen in voorkomend geval te bestaan uit:

- een financieringsplan dat alle elementen van de financiering van de projecten opsomt, waaronder de aan de Commissie gevraagde financiële steun;

- een voorlopig rooster van werkzaamheden;

- alle andere nuttige informatie die de Commissie kan verlangen.

2.2.3. Financiële bepalingen en financiële controle

De Commissie stelt de regels vast voor de vastleggingen en betalingen met betrekking tot de in overeenstemming met dit besluit ondernomen acties, overeenkomstig de passende bepalingen van de financiële regelgeving.

2.3. Uitvoering

De Commissie legt het programma ten uitvoer overeenkomstig de procedure van artikel 5 van dit besluit.

2.3.1. De Commissie zorgt ervoor dat zij bij de verwezenlijking van het programma, en in het bijzonder bij de technische selectie van de projecten, de follow-up en de evaluatie van de in het kader van het programma gesteunde projecten en de op aansluiting op een netwerk gerichte acties kan steunen op erkende deskundigen uit de audiovisuele sector op de gebieden ontwikkeling en distributie.

Te dien einde kan de Commissie, zo nodig, gebruik maken van bemiddelende organisaties die haar, op basis van hun professionele expertise, op technisch vlak zullen bijstaan en voorstellen zullen doen voor de keuze van begunstigden, onverminderd andere selectiemethoden. Deze organisaties zullen na een uitnodiging tot het indienen van voorstellen en overeenkomstig de in artikel 5, punt 2, omschreven procedure, worden uitgekozen.

De Commissie zorgt voor de definitieve selectie van de begunstigden van financiering uit het programma, in het kader van de bepalingen van artikel 5, punt 2.

2.3.2. Voorts organiseren de Commissie en de Lid-Staten de wederzijdse uitwisseling van nuttige informatie voor de uitvoering van het programma en nemen zij de nodige maatregelen, met name via voortzetting van de activiteiten van de Media-desks, om voor de promotie van het programma te zorgen, een zo groot mogelijk aantal vakmensen tot deelneming aan de acties te stimuleren, en voortdurende ruggespraak met de verschillende steun verlenende instanties van de Lid-Staten te garanderen, zodat de acties van dit programma aansluiten bij de nationale steunmaatregelen.