31993R2081

Verordening (EEG) nr. 2081/93 van de Raad van 20 juli 1993 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2052/88 betreffende de taken van de Fondsen met structurele strekking, hun doeltreffendheid alsmede de coördinatie van hun bijstandsverlening onderling en met die van de Europese Investeringsbank en de andere bestaande financieringsinstrumenten

Publicatieblad Nr. L 193 van 31/07/1993 blz. 0005 - 0019
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 14 Deel 1 blz. 0017
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 14 Deel 1 blz. 0017


VERORDENING (EEG) Nr. 2081/93 VAN DE RAAD van 20 juli 1993 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2052/88 betreffende de taken van de Fondsen met structurele strekking, hun doeltreffendheid alsmede de cooerdinatie van hun bijstandsverlening onderling en met die van de Europese Investeringsbank en de andere bestaande financieringsinstrumenten

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 130 D,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Europees Parlement (2),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),

Overwegende dat ingevolge artikel 19 van Verordening (EEG) nr. 2052/88 (4) de Raad deze verordening, op voorstel van de Commissie, opnieuw dient te bezien binnen een termijn die op 31 december 1993 verstrijkt;

Overwegende dat de grondbeginselen van de hervorming van de Structuurfondsen van 1988 de werkzaamheden van deze Fondsen in de periode tot 1999 moeten blijven bepalen, maar de op heden opgedane ervaring heeft aangetoond dat het noodzakelijk is er verbeteringen in aan te brengen om het structuurbeleid doeltreffender, eenvoudiger en doorzichtiger te maken;

Overwegende dat bij artikel 1 van Verordening (EEG) nr. 2052/88 de prioritaire doelstellingen zijn vastgesteld van de actie die de Gemeenschap met steun van de Structuurfondsen, de Europese Investeringsbank (EIB) en de andere financieringsinstrumenten voert;

Overwegende dat de Gemeenschap een hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid op stapel heeft gezet, waartoe structuurmaatregelen behoren, met name ter bevordering van de plattelandsontwikkeling;

Overwegende dat de communautaire acties ter verbetering van de voorwaarden inzake verwerking en afzet van visserij- en aquacultuurprodukten zijn vastgesteld bij Verordening (EEG) nr. 4042/89 (5); dat de communautaire acties voor verbetering en aanpassing van de structuur van de visserij en de aquacultuur zijn vastgesteld bij Verordening (EEG) nr. 4028/86 (6); dat deze acties worden gefinancierd uit diverse begrotingsmiddelen, waarvan sommige tot het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Oriëntatie, worden gerekend; dat ten einde al deze middelen te groeperen in een enkel financieringsinstrument, bij Verordening (EEG) nr. 2080/93 (7) het Financieringsinstrument voor de Oriëntatie van de Visserij (FIOV) is ingesteld; dat, aangezien dit overkoepelende instrument bijdraagt tot het bereiken van de in artikel 130 A van het Verdrag omschreven doelstellingen, de bijstandsverlening ervan dient te worden gecooerdineerd met die van de Structuurfondsen; dat derhalve alle voor de Structuurfondsen geldende bepalingen tot dit instrument dienen te worden uitgebreid;

Overwegende dat de Structuurfondsen de instrumenten bij uitstek zijn om de sociaal-economische problemen te verhelpen waartoe de herziening van het gemeenschappelijk visserijbeleid in sommige kustgebieden kan leiden; dat derhalve, naast de mogelijkheden in de regio's die onder doelstelling 1 vallen, de ontvankelijkheidscriteria voor de doelstellingen 2 en 5 b) dienen te worden aangepast om met die problemen rekening te houden;

Overwegende dat bij Verordening (EEG) nr. 792/93 (8) een tijdelijk cohesie-financieringsinstrument is ingesteld waaruit de Gemeenschap financiële bijdragen levert voor projecten op het gebied van het milieu en de transeuropese netwerken in de sfeer van de vervoersinfrastructuur in Griekenland, Spanje, Ierland en Portugal, welke landen elk een door de Raad onderzocht convergentieprogramma ter vermijding van buitensporige overheidstekorten moeten hebben; dat die verordening een tijdelijk karakter draagt in het vooruitzicht van de instelling van het Cohesiefonds bedoeld in het in het Verdrag betreffende de Europese Unie opgenomen nieuw artikel 130 D van het Verdrag en dat zij vóór 31 december 1993 opnieuw zal worden bezien; dat het aldus ingestelde financieringsinstrument, zoals in voorkomend geval gewijzigd, (hierna "cohesie-financieringsinstrument" genoemd) onder Verordening (EEG) nr. 2052/88 dient te vallen; dat overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EEG) nr. 792/93, voor geen enkele uitgavenpost tegelijk bijstand mag worden verleend uit dit financieringsinstrument en uit het EOGFL, het Europees Sociaal Fonds (ESF) of het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO);

Overwegende dat de doelstellingen 3 en 4 respectievelijk de bestrijding van langdurige werkloosheid en de vergemakkelijking van de inschakeling van jongeren in het arbeidsproces tot doel hebben; dat deze doelstellingen, waarvan de verwezenlijking aan het ESF is opgedragen, opnieuw dienen te worden geformuleerd, waarbij de bestaande doelstellingen 3 en 4 worden samengevoegd in de nieuwe doelstelling 3, deze laatste doelstelling wordt uitgebreid tot inschakeling in het arbeidsproces van personen die met uitsluiting van de arbeidsmarkt zijn bedreigd, en een nieuwe doelstelling 4 wordt ingesteld die betrekking heeft op de vergemakkelijking van de aanpassing van de werknemers (m/v) aan de veranderingen in het bedrijfsleven en aan de ontwikkeling van de produktiestelsels;

Overwegende dat het beginsel van gelijke kansen voor mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt een door de Gemeenschap nagestreefd doel is en dat de structuurmaatregelen daartoe moeten bijdragen;

Overwegende dat de taken van het EFRO nader zijn omschreven in artikel 3, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2052/88; dat het dienstig is de investeringen op het gebied van onderwijs en gezondheid in de regio's van doelstelling 1 te ondersteunen;

Overwegende dat in lid 2 van het genoemde artikel de taken van het ESF nader zijn omschreven; dat deze taken dienen te worden aangepast met inachtneming van de nieuwe formulering van de doelstellingen 3 en 4; dat bij het herformuleren van de acties die in aanmerking komen voor steun van het ESF, steun voor de werkgelegenheid onder andere kan bestaan in steun voor de geografische mobiliteit;

Overwegende dat de Europese Raad in zijn bijeenkomst van 11 en 12 december 1992 de middelen heeft vastgesteld die beschikbaar zijn voor vastlegging uit hoofde van de Structuurfondsen en andere structurele maatregelen voor de periode 1993-1999; dat deze middelen uitgavendoelstellingen vormen; dat hij tevens in reële waarde de middelen heeft vastgesteld die beschikbaar zijn voor vastlegging uit hoofde van doelstelling 1 voor dezelfde periode; dat deze bedragen voor de vier Lid-Staten die voor het cohesie-financieringsinstrument in aanmerking komen, een verdubbeling van de vastleggingen uit hoofde van doelstelling 1 en van dit financieringsinstrument mogelijk maken en dat dit voor deze vier Lid-Staten ongeveer 85 miljard ecu over de periode 1993-1999 betekent;

Overwegende dat het partnerschap moet worden versterkt door op passende wijze de economische en sociale partners in te schakelen bij de programmering, op basis van de met toepassing van het subsidiariteitsbeginsel beter omschreven respectieve verantwoordelijkheden;

Overwegende dat het dienstig is de beoordeling vooraf, het toezicht en de evaluatie achteraf te versterken en de tenuitvoerlegging van de structurele bijstandsmaatregelen van de Gemeenschap flexibeler te maken om tegemoet te komen aan de werkelijke behoeften; dat, ter wille van de efficiëntie tot een grondige voorafgaande beoordeling moet worden overgegaan vooraleer communautaire middelen worden vastgelegd, om te waarborgen dat deze sociaal-economische voordelen opleveren die evenredig zijn met de beschikbaar gestelde middelen;

Overwegende dat de EIB zich bereid heeft verklaard het grootste deel van haar middelen te blijven besteden aan de bevordering van de economische en sociale samenhang, en met name de leningen in de voor het cohesie-financieringsinstrument in aanmerking komende Lid-Staten en in de onder doelstelling 1 vallende regio's van de Gemeenschap nog verder te ontwikkelen;

Overwegende dat het ter verbetering van de transparantie dienstig is indicatieve verdelingen van de voor vastlegging beschikbare middelen van de Structuurfondsen over de Lid-Staten voor elk van de doelstellingen 1 tot en met 4 en 5 b) vast te stellen; dat bij deze verdelingen zoals ook nu gebeurt, ten volle rekening moet worden gehouden met de nationale welvaart, de regionale welvaart, de bevolking van de regio's en de relatieve ernst van de structurele problemen, met inbegrip van het werkloosheidsniveau en, ten aanzien van de relevante doelstellingen, de ontwikkelingsbehoeften op het platteland; dat de buiten doelstelling 1 vallende middelen van doelstelling 5 a) passend moeten worden verdeeld;

Overwegende dat, ter voorkoming van al te sterke stijgingen van de begrotingsuitgaven in de minst welvarende regio's, een differentiatie van de niveaus van de communautaire deelneming in de door de Structuurfondsen ondersteunde acties wenselijk is en het derhalve mogelijk moet zijn de subsidiepercentages in die regio's in uitzonderingsgevallen te verhogen;

Overwegende dat, ter wille van een daadwerkelijke concentratie van de bijstandsverlening, de actie van de Gemeenschap uit hoofde van doelstelling 2, tot 15 % van de bevolking van de Gemeenschap kan bestrijken;

Overwegende dat het voor een betere cooerdinatie tussen de structurele bijstandsverlening uit hoofde van doelstelling 2 en die uit hoofde van doelstelling 5 b) wenselijk is de lijsten van de uit hoofde van deze twee doelstellingen in aanmerking komende zones zoveel mogelijk tegelijkertijd vast te stellen;

Overwegende dat voor de acties voor een versnelde aanpassing van de landbouw- en de visserijstructuur (doelstelling 5 a)) een cooerdinatie met de overige in deze verordening beoogde doelstellingen nodig is;

Overwegende dat de beginselen en doelstellingen van duurzame ontwikkeling concreet gestalte krijgen in het beleidsplan en actieprogramma van de Gemeenschap op het gebied van milieu en duurzame ontwikkeling, zoals opgenomen in de resolutie van de Raad van 1 februari 1993 (9); dat het beleid van de Gemeenschap op milieugebied is gericht op een hoog beschermingsniveau, met inachtneming van de verscheidenheid van de situaties in de verschillende regio's van de Gemeenschap; dat de eisen ten aanzien van milieubescherming moeten worden geïntegreerd in de vaststelling en de tenuitvoerlegging van het beleid van de Gemeenschap op de andere terreinen; dat het daartoe dienstig is dat de Lid-Staten in de uit hoofde van de doelstellingen 1, 2 en 5 ingediende plannen een beoordeling van de milieusituatie en van het effect van de voorgenomen acties op het milieu opnemen, in overeenstemming met de geldende Gemeenschapsbepalingen, en melding maken van de genomen maatregelen om hun milieuautoriteiten bij de opstelling en de tenuitvoerlegging van die plannen te betrekken;

Overwegende dat een driejaarlijks verslag over de bij de verwezenlijking van de economische en sociale samenhang geboekte vooruitgang dient te worden uitgebracht,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De artikelen 1 tot en met 19 van Verordening (EEG) nr. 2052/88 worden vervangen door:

"I. DOELSTELLINGEN EN TAKEN VAN DE STRUCTUURFONDSEN

Artikel 1

Doelstellingen

De actie die de Gemeenschap door middel van de Structuurfondsen, het bij Verordening (EEG) nr. 2080/93 (*) ingestelde Financieringsinstrument voor de Oriëntatie van de Visserij (FIOV), de EIB, het cohesie-financieringsinstrument en de andere bestaande financieringsinstrumenten voert, is gericht op de verwezenlijking van de algemene doelstellingen van de artikelen 130 A en 130 C van het Verdrag. De Structuurfondsen, het FIOV, de EIB en de andere bestaande financieringsinstrumenten dragen alle op passende wijze bij tot de verwezenlijking van vijf prioritaire doelstellingen:

1. bevordering van de ontwikkeling en de structurele aanpassing van regio's met een ontwikkelingsachterstand, hierna te noemen "doelstelling 1";

2. omschakeling van regio's, grensregio's of deelregio's (met inbegrip van werkgelegenheidsgebieden en stedelijke gemeenschappen) die zwaar door de achteruitgang van de industrie worden getroffen, hierna te noemen "doelstelling 2";

3. bestrijding van langdurige werkloosheid en vergemakkelijking van de inschakeling in het arbeidsproces van jongeren en met uitsluiting van de arbeidsmarkt bedreigde personen, hierna te noemen "doelstelling 3";

4. vergemakkelijking van de aanpassing van de werknemers (m/v) aan de gewijzigde omstandigheden in het bedrijfsleven en aan de ontwikkeling van de produktiestelsels, hierna te noemen "doelstelling 4";

5. bevordering van de ontwikkeling van het platteland:

a) door de aanpassing van de landbouwstructuren in het kader van de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid te bespoedigen,

b) door de ontwikkeling en de structurele aanpassing van het platteland te vergemakkelijken,

hierna te noemen "doelstellingen 5 a) en 5 b)".

De maatregelen voor de aanpassing van de visserijstructuur in het kader van de herziening van het gemeenschappelijk visserijbeleid vallen onder doelstelling 5 a).

(*) PB nr. L 193 van 31. 7. 1993, blz. 1.

Artikel 2

Middelen

1. De Structuurfondsen (EOGFL, afdeling Oriëntatie; ESF; EFRO) en het FIOV dragen, ieder volgens zijn eigen voorschriften, bij tot de verwezenlijking van de doelstellingen 1 tot en met 5 b), volgens de onderstaande taakverdeling:

- doelstelling 1: EFRO; ESF; EOGFL, afdeling Oriëntatie

- doelstelling 2: EFRO; ESF

- doelstelling 3: ESF

- doelstelling 4: ESF

- doelstelling 5 a): EOGFL, afdeling Oriëntatie; FIOV

- doelstelling 5 b): EOGFL, afdeling Oriëntatie; ESF; EFRO.

2. De EIB draagt, naast de haar in de artikelen 129 en 130 van het Verdrag opgedragen taken, in overeenstemming met haar statuten, bij tot de verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 1.

3. De andere bestaande financieringsinstrumenten kunnen, ieder volgens zijn eigen voorschriften, bijstand verlenen ten behoeve van iedere actie die door een of meer Structuurfondsen uit hoofde van een van de doelstellingen 1 tot en met 5 b) wordt ondersteund. De Commissie neemt in voorkomend geval maatregelen opdat deze instrumenten beter tot de doelstellingen van artikel 1 kunnen bijdragen.

Artikel 3

Taken van de Fondsen

1. Overeenkomstig artikel 130 C van het Verdrag heeft het EFRO:

- als voornaamste taak de doelstellingen 1 en 2 in de betrokken regio's te ondersteunen,

- tevens tot taak deel te nemen aan acties uit hoofde van doelstelling 5 b).

Het draagt met name bij tot de ondersteuning van:

a) produktieve investeringen;

b) de totstandbrenging of modernisering van infrastructuur die bijdraagt tot de ontwikkeling of omschakeling van de betrokken regio's;

c) acties ter ontsluiting van het eigen potentieel van de betrokken regio's;

d) investeringen op het gebied van onderwijs en gezondheid in de regio's van doelstelling 1.

Het EFRO draagt tevens bij tot de ondersteuning van studies of proefprojecten op het gebied van de regionale ontwikkeling in de Gemeenschap, met name in de grensregio's van de Lid-Staten.

2. In het kader van artikel 123 van het Verdrag heeft het ESF tot taak bij voorrang bij te dragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen 3 en 4 in de gehele Gemeenschap en voorts steun te verlenen voor de verwezenlijking van de doelstellingen 1, 2 en 5 b).

Ter bestrijding van de werkloosheid draagt het met name bij tot:

a) de vergemakkelijking van de toegang tot de arbeidsmarkt;

b) de bevordering van gelijke kansen op de arbeidsmarkt;

c) de ontwikkeling van deskundigheid, geschiktheid en beroepsbekwaamheid;

d) de bevordering van de groei van de werkgelegenheid.

In dit verband verleent het ESF bijstand voor studies en proefprojecten, in het bijzonder wanneer het gaat om aspecten die verscheidene Lid-Staten gemeen hebben.

3. De bijstandsverlening van het EOGFL, afdeling Oriëntatie, heeft, onder eerbiediging van de in artikel 39 van het Verdrag genoemde beginselen, met name op de volgende taken betrekking:

a) de landbouwstructuur en in dit verband ook de bosbouwstructuur, met inbegrip van de structuur voor afzet en verwerking van landbouw- en bosbouwprodukten, te verstevigen en te reorganiseren en bij te dragen tot de compensatie van de gevolgen van natuurlijke handicaps voor de landbouw;

b) de omschakeling van de landbouwproduktie te verzekeren en de ontwikkeling van bijkomende activiteiten voor de landbouwers (m/v) te bevorderen;

c) ertoe bij te dragen de landbouwers (m/v) een redelijke levensstandaard te verzekeren;

d) bij te dragen tot de ontplooiing van de sociale structuur van het platteland, de bescherming van het milieu en het behoud van de landelijke ruimte (met inbegrip van de instandhouding van de natuurlijke hulpbronnen van de landbouw).

Het EOGFL, afdeling Oriëntatie, draagt voorts bij tot acties op het gebied van technische bijstand en voorlichting en tot de ondersteuning van studies of proefprojecten betreffende de aanpassing van de landbouwstructuur en de bevordering van de plattelandsontwikkeling op communautair niveau.

4. De specifieke bepalingen betreffende de actie van ieder Structuurfonds zijn vastgesteld in de op grond van artikel 130 E van het Verdrag genomen uitvoeringsbesluiten.

Zij betreffen met name de wijze van bijstandsverlening in een van de in artikel 5, lid 2, omschreven vormen, de voorwaarden om voor bijstand in aanmerking te komen en de hoogte van de communautaire bijstand. Zij bepalen tevens, onverminderd lid 5 van het onderhavige artikel, de wijze waarop de beoordeling vooraf, het toezicht op, de evaluatie, het financieel beheer en de controle van de acties plaatsvinden en bevatten de overgangsbepalingen de in verband met de bestaande regeling eventueel noodzakelijk zijn.

5. De Raad stelt op grond van artikel 130 E van het Verdrag de nodige bepalingen vast om de cooerdinatie van de bijstandsverlening van de verschillende Structuurfondsen onderling, enerzijds, en van die bijstandsverlening met die van de EIB en de andere bestaande financieringsinstrumenten, anderzijds, te verzekeren. De Commissie en de EIB stellen in gezamenlijk overleg de praktische voorschriften voor de cooerdinatie van hun bijstandsverlening vast.

De in dit artikel bedoelde uitvoeringsbesluiten bevatten tevens overgangsbepalingen met betrekking tot de in het kader van de bestaande regeling goedgekeurde gevallen van geïntegreerde benadering.

Artikel 3

bis

Taken van het FIOV

De taken van het FIOV en de specifieke bepalingen betreffende de actie van het FIOV, met inbegrip van de overgangsbepalingen, zijn op grond van artikel 43 van het Verdrag vastgesteld in Verordening (EEG) nr. 2080/93.

De bepalingen van de onderhavige verordening en de bepalingen die zijn vastgesteld op grond van artikel 3, lid 5, van de onderhavige verordening zijn van toepassing op het FIOV.

II. METHODE VAN STRUCTURELE BIJSTANDSVERLENING

Artikel 4

Complementariteit, partnerschap, technische bijstand

1. De actie van de Gemeenschap is bedoeld als aanvulling op of bijdrage tot de overeenkomstige acties van de Lid-Staten. Zij komt tot stand door nauw overleg tussen de Commissie, de betrokken Lid-Staat en de door de Lid-Staat aangewezen nationale, regionale, lokale of andere bevoegde autoriteiten en instanties - overeenkomstig de respectieve institutionele regelingen en gebruiken van de elke Lid-Staten, met inbegrip van de economische en sociale partners - waarbij elke partij handelt als een partner die een gemeenschappelijk doel nastreeft. Dit overleg wordt hierna "partnerschap" genoemd. Het partnerschap omvat de voorbereiding, de financiering en de beoordeling vooraf van, het toezicht op en de evaluatie achteraf van de acties.

Het partnerschap eerbiedigt ten volle de respectieve institutionele, juridische en financiële bevoegdheden van elke partner.

2. Op grond van deze verordening en van de in artikel 3, leden 4 en 5, bedoelde bepalingen neemt de Commissie initiatieven en uitvoeringsmaatregelen om te verzekeren dat de actie van de Gemeenschap de verwezenlijking van de in artikel 1 genoemde doelstellingen ondersteunt en waarde toevoegt aan de initiatieven van de Lid-Staten.

3. In het kader van het partnerschap kan de Commissie overeenkomstig de in artikel 3, lid 4, bedoelde bepalingen bijdragen tot de voorbereiding, uitvoering en aanpassing van de bijstandsverlening, door voorbereidende studies en acties inzake technische bijstand ter plaatse te financieren in overleg met de betrokken Lid-Staat en, in voorkomend geval, de in lid 1 bedoelde autoriteiten en instanties.

4. De taakverdeling tussen de Commissie en de Lid-Staten tijdens de voorbereiding van de acties wordt voor de onderscheiden doelstellingen bepaald in de artikelen 8 tot en met 11 bis.

Artikel 5

Vormen van bijstandsverlening

1. Voor de financiële bijstandsverlening van de Structuurfondsen, de EIB en de andere bestaande financieringsinstrumenten van de Gemeenschap wordt gebruik gemaakt van diverse, aan de aard van de verrichtingen aangepaste financieringsvormen.

2. De financiële bijstandsverlening van de Structuurfondsen en van het FIOV kan in de eerste plaats in een van de volgende vormen plaatsvinden:

a) medefinanciering van operationele programma's;

b) medefinanciering van een nationale steunregeling, met inbegrip van terugbetalingen;

c) toekenning van globale subsidies, die in de regel worden beheerd door een door de Lid-Staat in overleg met de Commissie aangewezen bemiddelende instantie, die zorgt voor de verdeling in individuele subsidies aan de uiteindelijke begunstigden;

d) medefinanciering van passende projecten;

e) steun ten behoeve van de technische bijstand, met inbegrip van de maatregelen inzake de voorbereiding van, de beoordeling vooraf van, het toezicht op en de evaluatie van de acties, en de proef- en demonstratieprojecten.

De vormen van bijstandsverlening, met uitzondering van de onder e) bedoelde vormen die op initiatief van de Commissie plaatsvinden, worden uitsluitend door de Lid-Staat of door de door de Lid-Staat aangewezen bevoegde autoriteiten vastgesteld en door de Lid-Staat of, in voorkomend geval, de hiertoe door hem aangewezen instantie aan de Commissie voorgelegd.

De Raad kan met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, op voorstel van de Commissie en in samenwerking met het Europees Parlement andere vormen van bijstandsverlening van dezelfde aard instellen.

3. De financiële bijstandsverlening van de EIB en de andere bestaande financieringsinstrumenten vindt, in overeenstemming met de voor iedere daarvan geldende specifieke bepalingen, met name in een van de volgende vormen plaats:

- individuele leningen, globale leningen en kaderleningen of andere vormen van medefinanciering van projecten of programma's voor bepaalde investeringen;

- medefinanciering van technische bijstand of voorbereidende studies inzake de opzet van de acties;

- garanties.

4. In geval van bijstand door de Gemeenschap wordt de bijstandsverlening in de vorm van de in de leden 2 en 3 bedoelde subsidies en leningen op passende wijze gecombineerd, om het stimuleringseffect van de ingezette begrotingsmiddelen met behulp van de bestaande technieken inzake financiële instrumentering zo groot mogelijk te maken.

5. Een operationeel programma als bedoeld in lid 2, onder a), is een samenhangend geheel van meerjarenmaatregelen, voor de verwezenlijking waarvan een beroep kan worden gedaan op een of meer Structuurfondsen, een of meer andere bestaande financieringsinstrumenten alsmede de EIB.

Wanneer aan een vorm van bijstandsverlening wordt deelgenomen door meerdere Structuurfondsen en/of meerdere andere financieringsinstrumenten, kan deze plaatsvinden volgens een geïntegreerde benadering, waarvan de bijzonderheden bij de in artikel 3, lid 5, bedoelde bepalingen worden vastgesteld.

Het initiatief voor de bijstandsverlening gaat uit van de Lid-Staten of van de Commissie met instemming van de betrokken Lid-Staat.

Artikel 6

Beoordeling vooraf, toezicht en evaluatie achteraf

1. Op de actie van de Gemeenschap wordt toezicht uitgeoefend om erop toe te zien dat de in het kader van de doelstellingen van de artikelen 130 A en 130 C van het Verdrag opgenomen verbintenissen daadwerkelijk worden nagekomen. Via dit toezicht kan de actie zo nodig worden bijgestuurd naar gelang van de behoeften die in de loop van de uitvoering mochten blijken te bestaan.

De Commissie brengt periodiek aan het Europees Parlement en de in artikel 17 genoemde comités verslag uit over de tenuitvoerlegging van de acties; zij legt deze comités het in artikel 16, eerste alinea, bedoelde jaarverslag voor.

2. Om de doeltreffendheid van de structurele bijstandsverlening te beoordelen, wordt de actie van de Gemeenschap onderworpen aan een beoordeling vooraf, aan toezicht en aan een evaluatie achteraf, ten einde de uitwerking ervan te toetsen aan de doelstellingen van artikel 1 en het effect ervan op specifieke structurele problemen te analyseren.

3. De wijze waarop de beoordeling vooraf van, het toezicht op en de evaluatie van de actie van de Gemeenschap plaatsvinden wordt in de in artikel 3, leden 4 en 5, bedoelde bepalingen en voor de EIB in haar statuten vastgesteld.

Artikel 7

Verenigbaarheid en controle

1. De acties die door de Structuurfondsen, de EIB of een ander bestaand financieringsinstrument worden gefinancierd, moeten in overeenstemming zijn met de Verdragen en de op grond van de Verdragen vastgestelde besluiten, met het beleid van de Gemeenschap, inclusief het beleid inzake mededingingsregels, overheidsopdrachten en milieubescherming, alsmede met de toepassing van het beginsel van gelijke kansen voor mannen en vrouwen.

2. Onverminderd de bepalingen van het Financieel Reglement behelzen de in artikel 3, leden 4 en 5, bedoelde bepalingen geharmoniseerde regels ter verscherping van de controle van de structurele bijstandsverlening. Deze bepalingen worden aangepast aan de bijzondere aard van de betrokken financiële verrichtingen. De controleprocedures ten aanzien van de verrichtingen van de EIB zijn vervat in haar statuten.

III. VOORSCHRIFTEN PER DOELSTELLING

Artikel 8

Doelstelling 1

1. De onder doelstelling 1 vallende regio's zijn regio's van niveau II van NUTS waarvan het bruto binnenlands produkt (BBP) per inwoner volgens de gegevens van de laatste drie jaren lager is dan 75 % van het communautaire gemiddelde.

Onder deze doelstelling vallen ook Noord-Ierland, de vijf nieuwe Duitse Laender, Oost-Berlijn, de Franse overzeese departementen, de Azoren, de Canarische eilanden en Madeira, en de andere regio's waarvan het BBP per inwoner dat van de in de eerste alinea bedoelde regio's dicht benadert en waarvoor bijzondere redenen bestaan om ze uit hoofde van doelstelling 1 in aanmerking te nemen.

De Abruzzen komen in aanmerking voor steun uit hoofde van doelstelling 1 voor de periode van 1 januari 1994 tot en met 31 december 1996.

Bij wijze van uitzondering, uit hoofde van een eenmalige grenssituatie en op grond van hun regionale BBP op het niveau III van NUTS, vallen de arrondissementen Avesnes, Douai en Valenciennes evenals de zones Argyll en Bute, Arran, Cumbria en Western Moray eveneens onder deze doelstelling.

2. De lijst van de bij doelstelling 1 beoogde regio's is opgenomen in bijlage I.

3. De lijst van regio's geldt voor zes jaar vanaf 1 januari 1994. Vóór het verstrijken van deze periode beziet de Commissie tijdig de lijst opnieuw opdat de Raad, op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een nieuwe lijst vaststelt voor de periode na die termijn.

4. De Lid-Staten dienen bij de Commissie hun plannen voor regionale ontwikkeling in. Deze plannen bevatten:

- een beschrijving van de bestaande situatie inzake verschillen en achterstanden wat ontwikkeling betreft en informatie over de beschikbaar gestelde financiële middelen en over de voornaamste resultaten van de in de voorgaande programmeringsperiode ondernomen acties, in de context van de van de Gemeenschap ontvangen structurele steun en rekening houdende met de beschikbare resultaten van de evaluaties;

- een beschrijving van een passende strategie om de in artikel 1 bedoelde doelstellingen te bereiken, van de voor de regionale onwikkeling gekozen zwaartepunten en van de specifieke doelstellingen, gekwantificeerd indien de aard ervan zich daartoe leent; een beoordeling vooraf van de verwachte uitwerking, ook op het gebied van werkgelegenheid, van de desbetreffende acties om ervoor te zorgen dat deze op middellange termijn sociaal-economische voordelen opleveren die evenredig zijn met de beschikbaar gestelde middelen;

- een beoordeling van de milieusituatie in de betrokken regio en een evaluatie van de milieu-effecten van de bovenbedoelde strategie en acties volgens de beginselen van duurzame ontwikkeling, in overeenstemming met de geldende Gemeenschapsbepalingen; de maatregelen die zijn genomen om de door de Lid-Staat aangewezen bevoegde milieuautoriteiten bij de voorbereiding en de tenuitvoerlegging van de in het plan opgenomen acties te betrekken, alsmede om de naleving van de communautaire milieuvoorschriften te garanderen;

- een algemeen indicatief financieel overzicht van de beoogde nationale en communautaire financiële middelen voor elk van de voor de regionale ontwikkeling in het kader van het plan gekozen zwaartepunten, alsmede gegevens over het bij de verwezenlijking van het plan beoogde gebruik van de bijstand van de Fondsen, de EIB en de andere financieringsinstrumenten.

De Lid-Staten kunnen een algemeen plan voor regionale ontwikkeling indienen voor al hun in de in lid 2 bedoelde lijst opgenomen regio's, mits dit plan de in de eerste alinea genoemde elementen bevat.

De Lid-Staten leggen eveneens de in artikel 10 bedoelde plannen voor de betrokken regio's voor. De elementen van deze plannen kunnen ook worden geïntegreerd in de regionale ontwikkelingsplannen voor de betrokken regio's.

5. De Commissie beoordeelt de voorgestelde plannen alsmede de overige in lid 4 bedoelde elementen in het licht van de vraag of zij stroken met de doelstellingen van deze verordening en met de bepalingen en het beleid zoals bedoeld in de artikelen 6 en 7. Op basis van alle in lid 4 bedoelde plannen stelt zij in het kader van het in artikel 4, lid 1, bedoelde partnerschap en met instemming van de betrokken Lid-Staat, het communautaire bestek voor de structurele bijstandsverlening van de Gemeenschap vast overeenkomstig de procedures van artikel 17.

Het communautaire bestek omvat met name:

- de ontwikkelingsdoelstellingen, gekwantificeerd indien de aard ervan zich daartoe leent, de in de betrokken periode te maken vorderingen ten opzichte van de bestaande situatie, alsmede de voor de bijstandsverlening van de Gemeenschap vastgestelde prioritaire zwaartepunten en de wijze van beoordeling vooraf van, toezicht op en evaluatie van de beoogde acties;

- de vormen van bijstandsverlening;

- het indicatieve financieringsplan, met vermelding van het bedrag en de bronnen van de bijstandsverlening;

- de duur van deze bijstandsverlening.

Het communautaire bestek strekt tot de cooerdinatie van de door de Gemeenschap verleende structurele hulp ten behoeve van de in artikel 1 genoemde doelstellingen die in een bepaalde regio kunnen worden nagestreefd.

Het communautaire bestek kan, in voorkomend geval, in het kader van het in artikel 4, lid 1, bedoelde partnerschap, op initiatief van de Lid-Staat of van de Commissie met instemming van de Lid-Staat worden herzien en aangepast, op basis van nieuwe relevante gegevens en de bij de verwezenlijking van de betrokken acties waargenomen resultaten, met inbegrip van met name de resultaten van het toezicht en de evaluatie.

Op naar behoren gemotiveerd verzoek van de betrokken Lid-Staat stelt de Commissie bijzondere communautaire bestekken vast voor een of meer van de in lid 4 bedoelde plannen.

6. De wijze van toepassing van dit artikel wordt nader vastgesteld in de in artikel 3, leden 4 en 5, bedoelde bepalingen.

7. De programmering slaat ook op de acties van doelstelling 5 a) die in de betrokken regio's ten uitvoer moeten worden gelegd, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen acties die betrekking hebben op de landbouwstructuur en acties die betrekking hebben op de visserijstructuur.

Artikel 9

Doelstelling 2

1. De industriezones met afnemende economische activiteit waarop doelstelling 2 betrekking heeft, omvatten regio's, grensregio's of deelregio's, met inbegrip van werkgelegenheidsgebieden en stedelijke gemeenschappen.

2. De in lid 1 bedoelde zones moeten, onder voorbehoud van lid 4, overeenstemmen met of behoren tot een territoriale eenheid van niveau III van NUTS die aan alle volgende criteria beantwoordt:

a) een gemiddelde werkloosheid die in de laatste drie jaren boven het communautaire gemiddelde lag;

b) een verhouding tussen de werkgelegenheid in de industrie en de totale werkgelegenheid die tijdens elk referentiejaar vanaf 1975 niet lager lag dan het communautaire gemiddelde;

c) een vastgestelde achteruitgang van de werkgelegenheid in de industrie ten opzichte van het onder b) aangehouden referentiejaar.

De bijstandsverlening van de Gemeenschap kan, onder voorbehoud van lid 4, ook worden uitgebreid tot:

- aangrenzende zones die aan de criteria onder a), b) en c) voldoen, alsmede tot zones die voldoen aan de onder a), b) en c) bedoelde criteria en die grenzen aan een regio van doelstelling 1;

- stedelijke gemeenschappen met een werkloosheid van ten minste 50 % boven het communautaire gemiddelde en waar een aanzienlijke achteruitgang van de werkgelegenheid in de industrie is geconstateerd;

- zones waar, in industriële sectoren die bepalend zijn voor hun economische ontwikkeling, in de laatste drie jaren, onder andere door de gewijzigde omstandigheden in het bedrijfsleven en door de ontwikkeling van de produktiestelsels, een belangrijk verlies aan werkgelegenheid is geconstateerd, of waar zulks thans wordt geconstateerd of in de toekomst dreigt te worden geconstateerd, met als gevolg een ernstige toename van de werkloosheid in die zones;

- zones, in het bijzonder stedelijke zones, die zich geplaatst zien voor ernstige problemen in verband met de sanering van vervallen industrieterreinen;

- andere zones met een industrieel of stedelijk karakter waar het aan de hand van objectieve criteria gemeten sociaal-economische effect van de herstructurering van de visserijsector zulks rechtvaardigt.

Bij de toepassing van de bovenstaande criteria houdt de Commissie rekening met de wijze waarop de nationale situatie qua werkloosheidspeil, aandeel van de industrie in de werkgelegenheid en achteruitgang van de industrie zich verhoudt ten opzichte van het communautaire gemiddelde.

Voor de toepassing van deze criteria kunnen de Lid-Staten ook de specifieke situatie die van invloed is op de reële omvang van de beroepsbevolking of het reële aantal werkenden als referentiebasis nemen.

3. Zodra deze verordening in werking treedt, leggen de betrokken Lid-Staten de Commissie, rekening houdend met de communautaire informatie betreffende de in lid 2 bedoelde elementen en op basis van de bepalingen van genoemd lid en rekening houdend met het concentratiebeginsel, een lijst voor van zones die volgens hen in aanmerking moeten komen voor de actie uit hoofde van doelstelling 2 en verstrekken zij de Commissie alle in dat verband dienstige gegevens.

Op grond van deze elementen en van haar algemene beoordeling van de ingediende voorstellen stelt de Commissie, rekening houdende met de nationale prioriteiten en situaties, in nauw overleg met de betrokken Lid-Staat volgens de procedure van artikel 17 een eerste driejarige lijst van de in lid 1 bedoelde zones vast. De Commissie brengt deze lijst ter kennis van het Europees Parlement.

4. Bij de opstelling van de lijst en de vaststelling van het in lid 9 bedoelde communautaire bestek, zien de Commissie en de Lid-Staten erop toe dat de bijstandsverlening daadwerkelijk wordt geconcentreerd op de zwaarst getroffen zones en op het meest passende geografische niveau, rekening houdende met de bijzondere situatie van de betrokken zones. De Lid-Staten delen de Commissie de gegevens mede die haar bij deze taak van dienst kunnen zijn.

5. West-Berlijn komt in aanmerking voor steun uit hoofde van deze doelstelling voor het eerste tijdvak van drie jaar als bedoeld in lid 6.

6. De lijst van de in aanmerking komende zones wordt periodiek door de Commissie herzien in nauw overleg met de betrokken Lid-Staat. De bijstand van de Gemeenschap aan de in de lijst vermelde zones uit hoofde van doelstelling 2 wordt evenwel op driejaarlijkse basis gepland en ten uitvoer gelegd.

7. Drie jaar na het van kracht worden van de in lid 3 bedoelde lijst kunnen de in lid 2 aangegeven criteria op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen door de Raad worden gewijzigd.

8. De betrokken Lid-Staten dienen bij de Commissie hun plannen voor regionale en sociale omschakeling in. Deze plannen bevatten:

- een beschrijving van de bestaande situatie en informatie over de beschikbaar gestelde financiële middelen en over de voornaamste resultaten van de in de voorgaande programmeringsperiode ondernomen acties, in de context van de van de Gemeenschap ontvangen structurele steun en rekening houdende met de beschikbare resultaten van de evaluaties;

- een beschrijving van een passende strategie om de in artikel 1 bedoelde doelstellingen te bereiken en van de voor de omschakeling van de betrokken zones gekozen zwaartepunten, met, indien de aard ervan zich daartoe leent, een kwantificering van de beoogde vorderingen; een beoordeling vooraf van de verwachte uitwerking, ook op het gebied van de werkgelegenheid, van de desbetreffende acties om ervoor te zorgen dat deze op middellange termijn sociaal-economische voordelen opleveren die evenredig zijn met de beschikbaar gestelde financiële middelen;

- een beoordeling van de milieusituatie in de betrokken zone en een evaluatie van de milieu-effecten van de bovenbedoelde strategie en acties volgens de beginselen van duurzame ontwikkeling, in overeenstemming met de geldende Gemeenschapsbepalingen; de maatregelen die zijn genomen om de door de Lid-Staat aangewezen bevoegde milieuautoriteiten bij de voorbereiding en de tenuitvoerlegging van de in het plan opgenomen acties te betrekken, alsmede om de naleving van de communautaire milieuvoorschriften te garanderen;

- gegevens over het bij de verwezenlijking van het plan beoogde gebruik van de bijstand van de Structuurfondsen, de EIB en de andere financieringsinstrumenten.

9. De Commissie beoordeelt de voorgestelde plannen in het licht van de vraag of zij stroken met de doelstellingen van deze verordening en met de bepalingen en het beleid zoals bedoeld in de artikelen 6 en 7. Zij stelt, op basis van deze plannen, in het kader van het in artikel 4, lid 1, bedoelde partnerschap en met instemming van de betrokken Lid-Staat, het communautaire omschakelingsbestek voor de structurele bijstandsverlening van de Gemeenschap vast overeenkomstig de procedures van artikel 17.

Het communautaire bestek omvat met name:

- de omschakelingsdoelstellingen, gekwantificeerd indien de aard ervan zich daartoe leent, de in de betrokken periode te maken vorderingen ten opzichte van de bestaande situatie, alsmede de voor de bijstandsverlening van de Gemeenschap vastgestelde prioritaire zwaartepunten en de wijze van beoordeling vooraf van, toezicht op en evaluatie van de beoogde acties;

- de vormen van bijstandsverlening;

- het indicatieve financieringsplan, met vermelding van het bedrag en de bron van de bijstandsverlening;

- de duur van deze bijstandsverlening.

Het communautaire bestek kan, in voorkomend geval, in het kader van het in artikel 4, lid 1, bedoelde partnerschap, op initiatief van de betrokken Lid-Staat of van de Commissie met instemming van de Lid-Staat worden herzien en aangepast, op basis van nieuwe relevante gegevens en de bij de verwezenlijking van de betrokken acties waargenomen resultaten, met inbegrip van met name de resultaten van het toezicht en de evaluatie.

10. De wijze van toepassing van dit artikel wordt nader vastgesteld in de in artikel 3, leden 4 en 5, bedoelde bepalingen.

Artikel 10

Doelstellingen 3 en 4

1. Doelstelling 3

De Lid-Staten dienen bij de Commissie plannen in met acties ter bestrijding van langdurige werkloosheid en ter vergemakkelijking van de inschakeling in het arbeidsproces van jongeren en van met uitsluiting van de arbeidsmarkt bedreigde personen (doelstelling 3).

De plannen bevatten:

- een beschrijving van de bestaande situatie en informatie over de beschikbaar gestelde financiële middelen en over de voornaamste resultaten van de in de voorgaande programmeringsperiode ondernomen acties, in de context van de van de Gemeenschap ontvangen structurele steun en rekening houdende met de beschikbare resultaten van de evaluaties;

- een beschrijving van een passende strategie om de in artikel 1 bedoelde doelstellingen te bereiken en van de belangrijkste voor de verwezenlijking van doelstelling 3 gekozen zwaartepunten, met, indien de aard ervan zich daartoe leent, een kwantificering van de beoogde vorderingen; een beoordeling vooraf van de verwachte uitwerking, ook op het gebied van de werkgelegenheid, van de desbetreffende acties om ervoor te zorgen dat deze op middellange termijn sociaal-economische voordelen opleveren die evenredig zijn met de beschikbaar gestelde financiële middelen;

- gegevens over het bij de verwezenlijking van het plan beoogde gebruik van de bijstand van het ESF, in voorkomend geval in combinatie met de bijstandsverlening van andere bestaande communautaire financieringsinstrumenten.

De Commissie stelt voor iedere Lid-Staat en voor ieder bij haar ingediend plan, in het kader van het in artikel 4, lid 1, bedoelde partnerschap en met instemming van de betrokken Lid-Staat, het communautaire bestek voor de verwezenlijking van doelstelling 3 vast overeenkomstig de procedures van artikel 17.

2. Doelstelling 4

De Lid-Staten dienen bij de Commissie plannen in met acties ter vergemakkelijking van de aanpassing van de werknemers (m/v) aan de gewijzigde omstandigheden in het bedrijfsleven en aan de ontwikkeling van de produktiestelsels (doelstelling 4).

De plannen bevatten:

- een beschrijving van de bestaande situatie en van de vermoedelijke ontwikkeling van de werkgelegenheid en de beroepen, met nadruk op de behoeften aan beroepsopleiding en omscholing, rekening houdende met de beschikbare resultaten van de evaluaties;

- een beschrijving van een passende strategie om de in artikel 1 bedoelde doelstellingen te bereiken en van de belangrijkste voor de verwezenlijking van doelstelling 4 gekozen zwaartepunten met, indien de aard ervan zich daartoe leent, een kwantificering van de beoogde vorderingen; een beoordeling vooraf van de verwachte uitwerking, ook op het gebied van de werkgelegenheid, van de desbetreffende acties om ervoor te zorgen dat deze op middellange termijn sociaal-economische voordelen opleveren die evenredig zijn met de beschikbaar gestelde financiële middelen;

- de maatregelen die zijn genomen om de door de Lid-Staat aangewezen bevoegde autoriteiten en instanties op de passende niveaus bij de voorbereiding en de tenuitvoerlegging van de in het plan opgenomen acties te betrekken;

- gegevens over het bij de verwezenlijking van het plan beoogde gebruik van de bijstand van het ESF, in voorkomend geval in combinatie met de bijstandsverlening van de EIB of andere bestaande communautaire financieringsinstrumenten.

De Commissie stelt voor iedere Lid-Staat en voor ieder bij haar ingediend plan, in het kader van het in artikel 4, lid 1, bedoelde partnerschap en met instemming van de betrokken Lid-Staat, het communautaire bestek voor de verwezenlijking van doelstelling 4 vast overeenkomstig de procedures van artikel 17.

3. Gemeenschappelijke bepalingen

3.1. In de plannen wordt onderscheid gemaakt tussen de gegevens over de onder doelstelling 1 vallende regio's en die over de rest van het grondgebied. De gegevens over de regio's van doelstelling 1 kunnen ook worden geïntegreerd in de plannen voor regionale ontwikkeling als bedoeld in artikel 8, lid 4.

3.2. Voor de plannen van de doelstellingen 3 en 4 kunnen de Lid-Staten ook de specifieke situatie die van invloed is op de reële omvang van de beroepsbevolking of het reële aantal werkenden als referentiebasis nemen.

3.3. De Commissie beoordeelt de voorgestelde plannen in het licht van de vraag of zij stroken met de doelstellingen van deze verordening en met de bepalingen en het beleid zoals bedoeld in de artikelen 6 en 7. Zij stelt met instemming van de betrokken Lid-Staat de communautaire bestekken vast.

Elk communautair bestek omvat met name:

- de beoogde ontwikkelingsdoelstellingen, gekwantificeerd indien de aard ervan zich daartoe leent, de in de betrokken periode te maken vorderingen ten opzichte van de bestaande situatie, alsmede de voor de bijstandsverlening van de Gemeenschap vastgestelde prioritaire zwaartepunten en de wijze van beoordeling vooraf van, toezicht op en evaluatie van de beoogde acties;

- de vormen van bijstandsverlening;

- het indicatieve financieringsplan, met vermelding van het bedrag en de bron van de bijstandsverlening;

- de duur van deze bijstandsverlening.

Het communautaire bestek kan, in voorkomend geval, in het kader van het in artikel 4, lid 1, bedoelde partnerschap, op initiatief van de Lid-Staat of van de Commissie met instemming van de Lid-Staat worden herzien en aangepast, op basis van nieuwe relevante gegevens en de bij de verwezenlijking van de betrokken acties waargenomen resultaten, met inbegrip van met name de resultaten van het toezicht en de evaluatie.

3.4. De wijze van toepassing van dit artikel wordt nader vastgesteld in de in artikel 3, leden 4 en 5, bedoelde bepalingen.

Artikel 11

Doelstelling 5 a)

De wijze waarop de met de aanpassing van de landbouw- en de visserijstructuur (doelstelling 5 a)) samenhangende acties worden ten uitvoer gelegd, wordt in de in artikel 3, leden 4 en 5, bedoelde bepalingen vastgesteld.

Artikel 11

bis

Doelstelling 5 b)

1. De buiten de regio's van doelstelling 1 gelegen plattelandszones die voor bijstandsverlening van de Gemeenschap in het kader van doelstelling 5 b) in aanmerking kunnen komen, worden gekenmerkt door een laag sociaal-economisch ontwikkelingspeil, beoordeeld aan de hand van het BBP per inwoner, en voldoen tevens aan ten minste twee van de volgende drie criteria:

a) hoog aandeel van de landbouw in de totale werkgelegenheid;

b) laag inkomen in de landbouw, uitgedrukt met name in toegevoegde waarde per arbeidseenheid in de landbouw (AEL);

c) geringe bevolkingsdichtheid en/of tendens tot sterke ontvolking.

Bij de selectie van de zones die op basis van de bovengenoemde criteria voor bijstandsverlening in aanmerking komen, wordt rekening gehouden met de sociaal-economische parameters waarmee de ernst van die algemene situatie in de betrokken zones en de ontwikkeling van die situatie kunnen worden geconstateerd.

2. De communautaire bijstand kan zich ook uitstrekken tot andere buiten de regio's van doelstelling 1 gelegen plattelandszones die worden gekenmerkt door een laag sociaal-economisch ontwikkelingspeil, voor zover deze aan een of meer van de volgende criteria voldoen:

- perifeer karakter van de zones of eilanden ten opzichte van de grote economische en handelscentra van de Gemeenschap;

- gevoeligheid van de zone voor de ontwikkeling van de landbouwsector, in het bijzonder in het kader van de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, beoordeeld aan de hand van de ontwikkeling van het landbouwinkomen en het percentage van de actieve landbouwbevolking;

- structuur van de landbouwbedrijven en leeftijdsopbouw van de actieve landbouwbevolking;

- druk waaraan het milieu en het platteland blootstaan;

- ligging van de zones in bergstreken of probleemgebieden die overeenkomstig artikel 3 van Richtlijn 75/268/EEG (*) als zodanig worden aangemerkt;

- sociaal-economisch effect van de herstructurering van de visserijsector op de zone, gemeten aan de hand van objectieve criteria.

3. Zodra deze verordening in werking treedt, leggen de betrokken Lid-Staten de Commissie, rekening houdend met de communautaire informatie betreffende de in de leden 1 en 2 bedoelde elementen en op basis van de bepalingen van de leden 1 en 2 en rekening houdend met het concentratiebeginsel, een lijst voor van zones die naar hun mening in aanmerking moeten komen voor de actie uit hoofde van doelstelling 5 b) en verstrekken zij de Commissie alle in dat verband dienstige gegevens.

Op grond van deze elementen en van haar algemene beoordeling van de ingediende voorstellen stelt de Commissie, rekening houdende met de nationale prioriteiten en situaties, in nauw overleg met de betrokken Lid-Staat volgens de procedure van artikel 17 de lijst van in aanmerking komende zones vast. De Commissie brengt deze lijst ter kennis van het Europees Parlement.

4. Bij de selectie van de plattelandszones en de programmering van de bijstandsverlening van de Fondsen zien de Commissie en de Lid-Staten erop toe dat de bijstand daadwerkelijk wordt geconcentreerd op de zones die de ernstigste problemen op het gebied van plattelandsontwikkeling ondervinden. De Lid-Staten delen de Commissie de gegevens mede die haar bij deze taak van dienst kunnen zijn.

5. De betrokken Lid-Staten dienen bij de Commissie de plannen voor plattelandsontwikkeling in. Deze plannen bevatten:

- een beschrijving van de bestaande situatie en informatie over de beschikbaar gestelde financiële middelen en over de voornaamste resultaten van de in de voorgaande programmeringsperiode ondernomen acties, in de context van de van de Gemeenschap ontvangen structurele steun en rekening houdende met de beschikbare resultaten van de evaluaties;

- een beschrijving van een passende strategie om de in artikel 1 bedoelde doelstellingen te bereiken, van de voor de plattelandsontwikkeling van de betrokken zones gekozen zwaartepunten en van de specifieke doelstellingen, gekwantificeerd indien de aard ervan zich daartoe leent; een beoordeling vooraf van de verwachte uitwerking, ook op het gebied van de werkgelegenheid, van de desbetreffende acties om ervoor te zorgen dat deze op middellange termijn sociaal-economische voordelen opleveren die evenredig zijn met de beschikbaar gestelde middelen;

- een beoordeling van de milieusituatie in de betrokken regio en een evaluatie van de milieu-effecten van de bovenbedoelde strategie en acties volgens de beginselen van duurzame ontwikkeling, in overeenstemming met de geldende Gemeenschapsbepalingen; de maatregelen die zijn genomen om de door de Lid-Staat aangewezen bevoegde milieuautoriteiten bij de voorbereiding en de tenuitvoerlegging van de in het plan opgenomen acties te betrekken, alsmede om de naleving van de communautaire milieuvoorschriften te garanderen;

- gegevens over het bij de verwezenlijking van het plan beoogde gebruik van de bijstand van de Structuurfondsen, de EIB en de andere financieringsinstrumenten;

- in voorkomend geval, een toelichting van de samenhang met de gevolgen van de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en het gemeenschappelijk visserijbeleid.

6. De Commissie beoordeelt de voorgestelde plannen in het licht van de vraag of zij stroken met de doelstellingen van deze verordening en met de bepalingen en het beleid zoals bedoeld in de artikelen 6 en 7. Zij stelt, op basis van deze plannen, in het kader van het in artikel 4, lid 1, bedoelde partnerschap en met instemming van de betrokken Lid-Staat, het communautaire bestek ter zake van de plattelandsontwikkeling voor de structurele bijstandsverlening van de Gemeenschap vast overeenkomstig de procedures van artikel 17.

Het communautaire bestek omvat met name:

- de plattelandsontwikkelingsdoelstellingen, gekwantificeerd indien de aard ervan zich daartoe leent, de in de betrokken periode te maken vorderingen ten opzichte van de bestaande situatie, alsmede de voor de bijstandsverlening van de Gemeenschap vastgestelde prioritaire zwaartepunten en de wijze van beoordeling vooraf van, toezicht op en evaluatie van de beoogde acties;

- de vormen van bijstandsverlening;

- het indicatieve financieringsplan, met vermelding van het bedrag en de bron van de bijstandsverlening;

- de duur van deze bijstandsverlening.

Het communautaire bestek kan, in voorkomend geval, in het kader van het in artikel 4, lid 1, bedoelde partnerschap, op initiatief van de betrokken Lid-Staat of van de Commissie met instemming van de Lid-Staat worden herzien en aangepast, op basis van nieuwe relevante gegevens en de bij de verwezenlijking van de betrokken acties waargenomen resultaten, met inbegrip van met name de resultaten van het toezicht en de evaluatie.

In de communautaire bestekken uit hoofde van doelstelling 5 b) kunnen ter informatie de gegevens worden vermeld over de onder doelstelling 5 a) vallende acties voor de aanpassing van de landbouwstructuur die ten uitvoer moeten worden gelegd in de onder doelstelling 5 b) vallende zones.

7. De wijze van toepassing van dit artikel wordt nader vastgesteld in de in artikel 3, leden 4 en 5, bedoelde bepalingen.

(*) PB nr. L 128 van 19. 5. 1975, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 82/786/EEG (PB nr. L 327 van 24. 11. 1982, blz. 19).

IV. FINANCIËLE BEPALINGEN

Artikel 12

Middelen en concentratie

1. De middelen die beschikbaar zijn voor de vastleggingen voor de Structuurfondsen en voor het FIOV, uitgedrukt in prijzen van 1992, bedragen 141 471 miljoen ecu voor de periode 1994-1999.

De verdeling van deze middelen over de betrokken jaren is opgenomen in bijlage II.

2. De besteding van de begrotingsmiddelen zal in aanzienlijke mate worden geconcentreerd op de onder doelstelling 1 vallende regio's met een ontwikkelingsachterstand.

De middelen die beschikbaar zijn voor vastleggingen ten behoeve van deze regio's, uitgedrukt in prijzen van 1992, bedragen 96 346 miljoen ecu voor de periode 1994-1999.

De verdeling van deze middelen over de betrokken jaren is opgenomen in bijlage II.

Te dien einde wordt een boekhouding bijgehouden van alle acties uit hoofde van de doelstellingen 1 tot en met 5 ten gunste van de regio's van doelstelling 1.

3. De verhoging van de vastleggingskredieten van de Structuurfondsen moet het mogelijk maken dat tussen 1992 en 1999 de vastleggingen uit hoofde van doelstelling 1 en van het cohesie-financieringsinstrument voor de vier Lid-Staten waarvoor dit instrument geldt in reële termen verdubbelen.

4. De Commissie stelt volgens doorzichtige procedures indicatieve verdelingen van de vastleggingskredieten van de Structuurfondsen over de Lid-Staten voor elk van de doelstellingen 1 tot en met 4 en 5 b) vast en houdt hierbij, zoals in het verleden, ten volle rekening met de volgende objectieve criteria: de nationale welvaart, de regionale welvaart, de bevolking van de regio's en de relatieve ernst van de structurele problemen, met inbegrip van het werkloosheidsniveau en, ten aanzien van de relevante doelstellingen, de ontwikkelingsbehoeften op het platteland. Deze criteria worden naar behoren gewogen bij de toewijzing van de middelen.

Voorts geldt voor doelstelling 5 a) buiten doelstelling 1 een verdeling die in hoofdzaak gebaseerd is op de continuïteit in samenhang met de benuttingsgraad van middelen tijdens de voorgaande programmeringsperiode en op de gebleken specifieke structurele behoeften van de landbouw en de visserij.

5. Voor de in lid 1 bedoelde periode wordt 9 % van de vastleggingskredieten van de Structuurfondsen bestemd voor de financiering van de bijstandsverlening die overeenkomstig artikel 5, lid 5, op initiatief van de Commissie wordt ondernomen.

6. De in de leden 1 en 2 en in bijlage II bedoelde bedragen worden met het oog op de opvoering ervan op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen vóór de aanvang van elke jaarlijkse begrotingsprocedure aan de ontwikkeling van de prijzen in de Gemeenschap aangepast.

Artikel 13

Variatie van de hoogte van de bijstandsverlening

1. De hoogte van de bijstand van de Gemeenschap bij de financiering van de acties varieert volgens:

- de ernst van de specifieke, met name regionale of sociale, problemen waarop de acties zijn gericht;

- de financiële draagkracht van de betrokken Lid-Staat, rekening houdend met name met de relatieve welvaart van die Lid-Staat en de noodzaak buitensporige verhogingen van de begrotingsuitgaven te vermijden;

- het bijzondere belang dat de acties uit communautair oogpunt hebben;

- het bijzondere belang dat de acties uit regionaal en nationaal oogpunt hebben;

- de eigen kenmerken van de beoogde acties.

2. Bij deze variatie wordt rekening gehouden met de in artikel 5, lid 4, bedoelde combinatie van subsidies en leningen.

3. Voor de bijstandsverlening van de Gemeenschap uit hoofde van de Structuurfondsen en het FIOV voor de in artikel 1 genoemde doelstellingen gelden de volgende grenzen:

- ten hoogste 75 % van de totale kosten en, als algemene regel, ten minste 50 % van de overheidsuitgaven, voor maatregelen in regio's die in aanmerking komen voor bijstandsverlening uit hoofde van doelstelling 1. Indien deze regio's in een voor het cohesie-financieringsinstrument in aanmerking komende Lid-Staat liggen, kan de participatie van de Gemeenschap in naar behoren gemotiveerde uitzonderingsgevallen tot ten hoogste 80 % van de totale kosten bedragen, en tot ten hoogste 85 % van de totale kosten voor de ultraperifere regio's alsmede voor de Griekse perifere eilanden waarvan de afgelegenheid een handicap vormt;

- ten hoogste 50 % van de totale kosten en, als algemene regel, ten minste 25 % van de overheidsuitgaven, voor maatregelen in de andere regio's.

De in de eerste alinea vastgestelde minimale hoogte van de bijstandsverlening geldt niet voor investeringen die inkomsten genereren.

4. Voor voorbereidende studies en maatregelen inzake technische bijstand op initiatief van de Commissie kan in naar behoren gemotiveerde uitzonderingsgevallen de financiering door de Gemeenschap tot 100 % van de totale kosten belopen.

5. De wijze van tenuitvoerlegging van de bepalingen van dit artikel, met inbegrip van de bepalingen inzake de overheidsparticipatie in de betrokken acties en de percentages welke gelden voor investeringen die inkomsten genereren, wordt nader vastgesteld in de in artikel 3, leden 4 en 5, bedoelde bepalingen.

V. OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 14

Cumulatie en overlapping

1. Een maatregel of individuele actie kan tijdens een bepaalde periode slechts uit één Structuurfonds of uit het FIOV bijstand ontvangen.

2. Een maatregel of individuele actie kan uit een Structuurfonds of een ander financieringsinstrument terzelfder tijd slechts voor één van de in artikel 1 genoemde doelstellingen bijstand ontvangen, behoudens uitzonderingen die worden vastgesteld in de bepalingen bedoeld in artikel 3, leden 4 en 5.

3. Een zelfde geografisch gebied kan slechts voor één van de doelstellingen 1, 2 en 5 b) in aanmerking komen.

Artikel 15

Overgangsbepalingen

1. Deze verordening doet geen afbreuk aan de voortzetting van de meerjarenacties, met inbegrip van de aanpassing van de communautaire bestekken en van de vormen van bijstandsverlening, die de Raad of de Commissie hebben goedgekeurd op grond van de regelgeving inzake de Structuurfondsen die vóór de inwerkingtreding van deze verordening van toepassing was.

2. Aanvragen om bijstand uit de Structuurfondsen voor acties die werden ingediend uit hoofde van de regelgeving die vóór de inwerkingtreding van deze verordening van toepassing was, worden door de Commissie onderzocht en goedgekeurd op grond van die regelgeving.

3. De in artikel 3, leden 4 en 5, bedoelde bepalingen omvatten de specifieke overgangsbepalingen met betrekking tot de toepassing van het onderhavige artikel, met inbegrip van de bepalingen die moeten garanderen dat de steun aan de Lid-Staten in afwachting van de opstelling van de plannen en operationele programma's volgens het nieuwe systeem niet wordt onderbroken, en dat de toekenning van bijstand voor projecten waarvoor vóór 1 januari 1989 een beschikking tot toekenning van bijstand is gegeven, uiterlijk op 30 september 1995 definitief kan worden afgesloten.

Artikel 16

Verslagen

In het kader van de artikelen 130 A en 130 B van het Verdrag brengt de Commissie vóór 1 november van ieder jaar bij het Europees Parlement, de Raad en het Economisch en Sociaal Comité verslag uit over de toepassing van deze verordening tijdens het voorafgaande jaar.

In haar verslag geeft de Commissie in het bijzonder de vorderingen aan die bij de verwezenlijking van de in artikel 1 genoemde doelstellingen en inzake concentratie van de bijstandsverlening in de zin van artikel 12 zijn gemaakt.

Om de drie jaar brengt de Commissie bij het Europees Parlement, de Raad en het Economisch en Sociaal Comité verslag uit over de bij de verwezenlijking van de economische en sociale samenhang gemaakte vorderingen en over de wijze waarop de Structuurfondsen, het FIOV, het cohesie-financieringsinstrument, de EIB en de andere financieringsinstrumenten daartoe hebben bijgedragen. Dit verslag gaat in voorkomend geval vergezeld van passende voorstellen betreffende de acties en het beleid van de Gemeenschap die van invloed zijn op de economische en sociale samenhang. Het eerste verslag wordt uiterlijk op 31 december 1996 uitgebracht.

Artikel 17

Comités

1. De Commissie wordt bij de tenuitvoerlegging van deze verordening bijgestaan door vier comités, die respectievelijk bevoegd zijn voor:

- de doelstellingen 1 en 2:

Raadgevend Comité bestaande uit vertegenwoordigers van de Lid-Staten,

- de doelstellingen 3 en 4:

Comité uit hoofde van artikel 124 van het Verdrag,

- doelstelling 5 a):

- Comité van beheer bestaande uit vertegenwoordigers van de Lid-Staten (aanpassing van de landbouwstructuur),

- Comité van beheer bestaande uit vertegenwoordigers van de Lid-Staten (aanpassing van de visserijstructuur),

- doelstelling 5 b):

het Comité van beheer bedoeld in het eerste deelstreepje van het streepje betreffende doelstelling 5 a).

2. De Commissie wordt voor de uitvoering van de bijstandsverlening waarvoor zij overeenkomstig artikel 5, lid 5, laatste alinea, het initiatief neemt, bijgestaan door een Comité van beheer bestaande uit vertegenwoordigers van de Lid-Staten.

3. De bepalingen betreffende de werking van de in lid 1 bedoelde comités en de maatregelen inzake de taken van de comités in het kader van het beheer van de Fondsen, worden overeenkomstig artikel 3, leden 4 en 5, en artikel 3 bis, laatste alinea, vastgesteld.

VI. SLOTBEPALINGEN

Artikel 18

Tenuitvoerlegging

De Commissie wordt met de uitvoering van deze verordening belast.

Artikel 19

Herzieningsclausule

Op voorstel van de Commissie beziet de Raad deze verordening opnieuw vóór 31 december 1999.

Hij neemt een besluit over dit voorstel volgens de procedure van artikel 130 D van het Verdrag.".

Artikel 2

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

Gedaan te Brussel, 20 juli 1993.

Voor de Raad

De Voorzitter

W. CLAES

(1) PB nr. C 118 van 28. 4. 1993, blz. 21.(2) Advies uitgebracht op 14 juli 1993 (nog niet verschenen in het Publikatieblad).(3) PB nr. C 201 van 26. 7. 1993, blz. 52.(4) PB nr. L 185 van 15. 7. 1988, blz. 9.(5) PB nr. L 388 van 30. 12. 1989, blz. 1.(6) PB nr. L 376 van 31. 12. 1986, blz. 7. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 3946/92 (PB nr. L 401 van 31. 12. 1992, blz. 1).(7) Zie bladzijde 1 van dit Publikatieblad.(8) PB nr. L 79 van 1. 4. 1993, blz. 74.(9) PB nr. C 138 van 17. 5. 1993, blz. 1.

BIJLAGE I

Regio's die onder doelstelling 1 vallen BELGIË: Hainaut.

DUITSLAND: Brandenburg, Mecklenburg-Vorpommern, Ost-Berlin, Sachsen, Sachsen-Anhalt, Thueringen.

GRIEKENLAND: gehele land.

SPANJE: Andalucía, Asturias, Cantabria, Castilla y León, Castilla-La Mancha, Ceuta y Melilla, Comunidad Valenciana, Extremadura, Galicia, Islas Canarias, Murcia.

FRANKRIJK: Départements français d'outre-mer (DOM), Corse, arrondissementen Avesnes, Douai en Valenciennes.

IERLAND: gehele land.

ITALIË: Abruzzi (1994-1996), Basilicata, Calabria, Campania, Molise, Puglia, Sardegna, Sicilia.

NEDERLAND: Flevoland.

PORTUGAL: gehele land.

VERENIGD KONINKRIJK: Highlands and Islands Enterprise area, Merseyside, Northern Ireland.

BIJLAGE II

Vastleggingskredieten voor de periode 1994-1999

/* Tabellen: zie PB */