31991L0628

Richtlijn 91/628/EEG van de Raad van 19 november 1991 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en tot wijziging van de Richtlijnen 90/425/EEG en 91/496/EEG

Publicatieblad Nr. L 340 van 11/12/1991 blz. 0017 - 0027


RICHTLIJN VAN DE RAAD

van 19 november 1991

inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en tot wijziging van de Richtlijnen 90/425/EEG en 91/496/EEG

(91/628/EEG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 43,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Europese Parlement (2),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),

Overwegende dat het Europese Parlement in zijn resolutie van 20 februari 1987 over een welzijnsbeleid voor landbouwhuisdieren (4) de Commissie heeft verzocht voorstellen in te dienen inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer;

Overwegende dat de Gemeenschap maatregelen heeft vastgesteld om de technische belemmeringen voor het handelsverkeer in levende dieren uit de weg te ruimen, ervoor te zorgen dat de betrokken marktordeningen goed kunnen functioneren, maar tevens een afdoende bescherming van de betrokken dieren te garanderen;

Overwegende dat alle Lid-Staten de Europese Overeenkomst inzake de bescherming van dieren tijdens internationaal vervoer hebben geratificeerd en het Aanvullend Protocol hebben ondertekend op grond waarvan de Gemeenschap als zodanig kan toetreden tot die Overeenkomst;

Overwegende dat de voorschriften voor het vervoer van bepaalde soorten zijn vastgesteld bij Verordening (EEG) nr. 3626/82 van de Raad van 3 december 1982 betreffende de toepassing in de Gemeenschap van de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantesoorten (5), hierna "CITES" genoemd;

Overwegende dat bij Richtlijn 77/489/EEG (6) de voorschriften zijn vastgesteld inzake de bescherming van dieren tijdens internationaal vervoer; dat bij Richtlijn 81/389/EEG (7) maatregelen voor de tenuitvoerlegging van Richtlijn 77/489/EEG zijn vastgesteld en met name controles aan de binnengrenzen van de Gemeenschap zijn ingevoerd;

Overwegende dat, ter verwezenlijking van diezelfde doelstellingen en met name de bescherming van dieren tijdens het vervoer, de voorschriften van Richtlijn 90/425/EEG (8) in het kader van de totstandbrenging van de interne markt moeten worden gewijzigd, met name met het oog op de harmonisatie van bestaande controles betreffende het welzijn van dieren tijdens het vervoer;

Overwegende dat in dit verband voorschriften moeten worden vastgesteld voor het vervoer van dieren binnen, van en naar de Gemeenschap en dat de systematische controles aan de binnengrenzen van de Gemeenschap moeten worden afgeschaft;

Overwegende dat vervoer over grote afstanden van dieren, met inbegrip van voor de slacht bestemde dieren, met het oog op hun welzijn zoveel mogelijk zou moeten worden beperkt;

Overwegende dat deze nieuwe voorschriften een efficiëntere bescherming van de dieren tijdens het vervoer moeten garanderen;

Overwegende voorts dat Richtlijn 91/496/EEG (9) aan deze richtlijn moet worden aangepast; dat voorts de Richtlijn 77/489/EEG en 81/389/EEG moeten worden ingetrokken.

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I Algemene bepalingen

Artikel 1

1. Deze richtlijn is van toepassing op het vervoer van:

a) als huisdier gehouden eenhoevigen, runderen, schapen, geiten en varkens;

b)

pluimvee en als huisdier gehouden vogels en konijnen;

c)

als huisdier gehouden katten en honden;

d)

andere zoogdieren en vogels;

e)

andere gewervelde dieren en koudbloedige dieren.

( 7) PB nr. L 224 van 18. 8. 1990, blz. 29. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 91/496/EEG (PB nr. L 268 van 24. 9. 1991, blz. 56).

(§) PB nr. L 268 van 24. 9. 1991, blz. 56.

2. Deze richtlijn is niet van toepassing:

a)

op reizigers die zonder winstoogmerk gezelschapshuisdieren vervoeren;

b)

onverminderd de ter zake toepasselijke nationale voorschriften, op vervoer van dieren:

- over een afstand van maximaal 50 km gerekend vanaf het begin van het vervoer van de dieren tot de plaats van bestemming, of

- door fokkers of mesters met landbouwvoertuigen of met eigen vervoermiddelen ingeval de geografische omstandigheden voor bepaalde diersoorten een seizoengebonden transhumance zonder winstoogmerk vereisen.

Artikel 2

1. Voor de toepassing van deze richtlijn zijn de definities in artikel 2 van de Richtlijnen 89/662/EEG (1), 90/425/EEG, 90/675/EEG (2) en 91/496/EEG voor zover nodig van toepassing.

2. Voorts wordt verstaan onder:

a) "vervoermiddel": de voor het inladen en vervoeren van dieren gebruikte gedeelten van voertuigen voor vervoer over de weg of per spoor, schepen en luchtvaartuigen, alsmede containers voor het vervoer over land, over zee of door de lucht;

b)

"vervoer": elke verplaatsing van dieren met behulp van een vervoermiddel, het in- en uitladen van de dieren inbegrepen;

c)

"halteplaats": een plaats waar het vervoer wordt onderbroken om de dieren te laten rusten, te voederen of te drenken;

d)

"overlaadplaats": een plaats waar het vervoer wordt onderbroken om de dieren van het ene op het andere vervoermiddel over te laden;

e)

"plaats van vertrek": de plaats waar, onverminderd het bepaalde in artikel 1, lid 2, onder b), een dier voor het eerst op het vervoermiddel wordt geladen, alsmede alle plaatsen waar de dieren zijn uitgeladen en gedurende ten minste tien uren zijn ondergebracht, gedrenkt, gevoederd en in voorkomend geval verzorgd, met uitzondering van halte- en overlaadplaatsen.

Ook overeenkomstig de communautaire wetgeving erkende markten en verzamelplaatsen kunnen als plaats van vertrek worden beschouwd,

- indien de eerste inlaadplaats minder dan 50 km van die markten of verzamelplaatsen verwijderd is;

- indien de dieren, wanneer de in het eerste streepje bedoelde afstand meer dan 50 km bedraagt, gedurende een volgens de procedure van artikel 17 te bepalen periode rust hebben gekregen en zijn gevoederd en gedrenkt alvorens zij opnieuw worden ingeladen;

f)

"plaats van bestemming": de plaats waar een dier definitief uit een vervoermiddel wordt uitgeladen, met uitzondering van halteplaatsen en overlaadplaatsen;

g)

"reis": het vervoer van de plaats van vertrek naar de plaats van bestemming.

HOOFDSTUK II Vervoer en controle op het grondgebied van de Gemeenschap

Artikel 3

1. De Lid-Staten zien erop toe dat:

a) het vervoer van dieren binnen, van en naar een Lid-Staat gebeurt overeenkomstig het bepaalde in deze richtlijn en in:

- hoofdstuk I van de bijlage, voor dieren als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder a);

- hoofdstuk II van de bijlage, voor dieren als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b);

- hoofdstuk III van de bijlage, voor dieren als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder c);

- hoofdstuk IV van de bijlage, voor dieren als bedoeld in artikel 1, lid 1 onder d);

- hoofdstuk V van de bijlage, voor dieren als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder e);

b)

dieren alleen mogen worden vervoerd als zij geschikt zijn voor de geplande reis en als voorzieningen zijn getroffen voor de verzorging van de dieren tijdens de reis en bij aankomst op de plaats van bestemming. Zieke of gewonde dieren worden niet geschikt geacht om te worden vervoerd. Deze bepaling is evenwel niet van toepassing op:

ii) licht gewonde of zieke dieren waarvoor het vervoer geen onnodig lijden zou veroorzaken;

ii) dieren die worden vervoerd voor door de bevoegde autoriteit goedgekeurde doeleinden van wetenschappelijk onderzoek;

c)

dieren die tijdens het vervoer ziek worden of gewond raken, zo spoedig mogelijk eerste hulp en indien nodig een passende diergeneeskundige behandeling krijgen. Zo nodig moet er onverwijld een noodslachting plaatsvinden op zodanige wijze dat onnodig lijden wordt voorkomen.

2. Voor diergeneeskundige behandelingen of voor noodslachtingen mogen de Lid-Staten, in afwijking van lid 1, onder b), het vervoer van dieren toestaan onder omstandigheden die niet met deze richtlijn in overeenstemming zijn. De Lid-Staten zien erop toe dat dergelijk vervoer alleen wordt toegestaan wanneer een en ander voor de betrokken dieren geen onnodig lijden of geen slechte behandeling veroorzaakt. Specifieke bepalingen ter uitvoering van deze alinea worden zo nodig vastgesteld volgens de procedure van artikel 17.

3. Onverminderd de in lid 1, onder a) en b), en in de bijlagen bepaalde eisen, stelt de Raad op voorstel van de Commissie met gekwalificeerde meerderheid van stemmen de passende aanvullende voorwaarden voor het vervoer van bepaalde diersoorten als eenhoevigen, wilde vogels en zeezoogdieren vast om het welzijn van deze dieren te waarborgen.

In afwachting van de tenuitvoerlegging van deze bepalingen mogen de Lid-Staten - met inachtneming van de algemene bepalingen van het Verdrag - aanvullende nationale voorschriften ter zake toepassen.

Artikel 4

De Lid-Staten zien erop toe dat de dieren tijdens de gehele duur van de reis overeenkomstig artikel 3, lid 1, onder c), van Richtlijn 90/425/EEG zijn geïdentificeerd en geregistreerd en vergezeld gaan van de door de communautaire of nationale regelgeving vereiste documenten aan de hand waarvan de bevoegde autoriteit kan controleren:

- de oorsprong en de eigenaar;

- de plaats van vertrek en de plaats van bestemming;

- de datum en het uur van vertrek.

Artikel 5

De Lid-Staten zien erop toe dat:

1. iedere natuurlijke of rechtspersoon die dieren vervoert met winstoogmerk:

a) is geregistreerd, zodat de bevoegde autoriteit kan controleren of aan de eisen van deze richtlijn is voldaan;

b)

voor het vervoer van de in deze richtlijn bedoelde dieren gebruik maakt van vervoermiddelen die het mogelijk maken aan de eisen van de bijlage te voldoen;

c)

de dieren niet vervoert of doet vervoeren onder zodanige omstandigheden dat zij worden blootgesteld aan letsels of onnodig lijden;

2.

degene die verantwoordelijk is voor het vervoer van dieren:

a)

het vervoer toevertrouwt aan personeel dat over de vereiste kennis beschikt om de vervoerde dieren eventueel op passende wijze te verzorgen;

b)

voor reizen die, van de plaats van vertrek tot de plaats van bestemming, meer dan 24 uur duren, een zodanige reisroute - inclusief de eventuele halte- en overlaadplaatsen - vaststelt dat de dieren kunnen rusten en kunnen worden gevoederd en gedrenkt en eventueel kunnen worden uitgeladen en ergens ondergebracht met inachtneming van de in deze richtlijn voor het te vervoeren soort dier vastgestelde eisen;

c)

afhankelijk van de vervoerde diersoort en wanneer de te ondernemen reis meer dan 24 uur duurt, kan aantonen dat maatregelen zijn genomen om te voorzien in de behoeften aan drinken en voedsel van de vervoerde dieren tijdens de reis, zelfs wanneer het reisschema wordt gewijzigd of de reis door onvoorziene omstandigheden wordt onderbroken;

d)

zich ervan vergewist dat de dieren zonder vertraging naar hun plaats van bestemming worden vervoerd, onverminderd de normale rusttijden voor de chauffeurs;

e)

de vervoerde dieren tijdens de reis vergezeld laat gaan van het origineel van het onder b) bedoelde reisschema, waarop ook de datum, de plaats en het uur van vertrek zijn aangegeven;

f)

gedurende een door de bevoegde autoriteit vastgestelde periode een duplicaat van bovengenoemd reisschema bewaart, dat op verzoek van de bevoegde autoriteit voor eventuele controle kan worden overgelegd;

g)

zich ervan vergewist dat, wanneer de dieren zonder begeleider worden vervoerd, de verzender voor de overdracht van de dieren de bepalingen van deze richtlijn heeft nageleefd en dat de ontvanger de nodige maatregelen heeft getroffen om de dieren in ontvangst te nemen;

3.

de halteplaatsen, die van tevoren door de in punt 2 bedoelde verantwoordelijke zijn bepaald, regelmatig door de bevoegde autoriteit worden gecontroleerd.

Artikel 6

1. Richtlijn 90/425/EEG wordt als volgt gewijzigd:

a) in artikel 1 wordt de derde alinea vervangen door:

"Deze richtlijn laat de controles die worden verricht in het kader van taken die door de instanties belast met algemene wetstoepassing in een Lid-Staat op niet discriminerende wijze worden uitgevoerd, onverlet";

b)

bijlage A, onder I, wordt met de volgende verwijzing aangevuld:

"Richtlijn 91/628/EEG van de Raad van 19 november 1991 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en tot wijziging van de Richtlijnen 90/425/EEG en 91/496/EEG (PB nr. L 340 van 11. 12. 1991, blz. 17)".

2. De in artikel 3 van Richtlijn 90/425/EEG bedoelde certificaten of documenten worden volgens de procedure van artikel 17 aangevuld ten einde rekening te houden met de eisen van onderhavige richtlijn.

3. De uitwisseling van informatie tussen de bevoegde autoriteiten om te voldoen aan de voorwaarden van deze richtlijn, moet worden geïntegreerd in het geautomatiseerde systeem als bedoeld in artikel 20 van Richtlijn 90/425/EEG (Animo) en, wat de invoer uit derde landen betreft, in het Shift-project overeenkomstig artikel 12, lid 4, van Richtlijn 91/496/EEG.

De bepalingen ter uitvoering van dit lid worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 17.

Artikel 7

1. De Lid-Staten zien erop toe dat de nodige maatregelen worden genomen om elke vertraging bij het vervoer of elk lijden van de dieren te voorkomen of tot een minimum te beperken, indien als gevolg van stakingen of andere omstandigheden deze richtlijn niet kan worden toegepast. Met name moeten in havens, luchthavens, spoorwegstations, op rangeerterreinen en bij inspectieposten aan de grens als bedoeld in artikel 6 van Richtlijn 91/496/EEG speciale regelingen worden getroffen om het vervoer van dieren te bespoedigen onder omstandigheden die in overeenstemming zijn met de eisen van deze richtlijn.

2. Onverminderd andere communautaire veterinairrechtelijke voorschriften mag geen enkele zending dieren tijdens het vervoer worden opgehouden, tenzij dat strikt noodzakelijk is voor het welzijn van de vervoerde dieren. Wanneer een zending dieren tijdens het vervoer gedurende meer dan twee uren moet worden opgehouden, dienen passende maatregelen te worden getroffen om de dieren te kunnen verzorgen en, indien nodig, uit te laden en ergens onder te brengen.

Artikel 8

De Lid-Staten zien erop toe dat, met inachtneming van de in Richtlijn 90/425/EEG vastgestelde beginselen en voorschriften inzake controles, de bevoegde autoriteiten toezien op de naleving van deze richtlijn aan de hand van niet discriminerende controles van:

a) de vervoermiddelen en dieren bij hun aankomst op de plaatsen van bestemming;

b)

de vervoermiddelen en dieren op markten, vertrekplaatsen, halteplaatsen en overlaadplaatsen;

c)

de vermeldingen in de begeleidende documenten.

Bovendien kunnen er controles worden verricht tijdens het vervoer van dieren op het grondgebied van een Lid-Staat wanneer de bevoegde autoriteit van die Lid-Staat over gegevens beschikt die een overtreding doen vermoeden.

Dit artikel laat de controles die worden verricht in het kader van taken die door de instanties belast met de algemene wetstoepassing in een Lid-Staat op niet discriminerende wijze worden uitgevoerd, onverlet.

Artikel 9

1. Indien tijdens het vervoer wordt geconstateerd dat niet aan deze richtlijn wordt of is voldaan, verzoekt de bevoegde autoriteit van de plaats waar zulks wordt vastgesteld, degenen die verantwoordelijk zijn voor het vervoermiddel, de maatregelen te nemen die de bevoegde autoriteit nodig acht om het welzijn van de betrokken dieren te garanderen.

Naar gelang van de omstandigheden kunnen die maatregelen behelzen dat:

a) de reis wordt stopgezet of dat de dieren langs de kortste weg naar de plaats van vertrek worden teruggezonden, voor zover daardoor geen onnodig lijden van de dieren wordt veroorzaakt;

b)

de dieren adequaat worden ondergebracht en verzorgd totdat het probleem is opgelost;

c)

de dieren op humane wijze worden geslacht. De bestemming en het gebruik van de geslachte dieren worden geregeld volgens het bepaalde in Richtlijn 64/433/EEG (1).

2. Indien degene die verantwoordelijk is voor het vervoer geen gevolg geeft aan de instructies van de bevoegde autoriteit, laat deze laatste de betrokken maatregelen onmiddellijk uitvoeren en zorgt zij ervoor dat de bij de uitvoering van de maatregelen gemaakte kosten op de juiste wijze worden verhaald.

3. Deze richtlijn laat de beroepsmogelijkheden uit hoofde van de in de Lid-Staten geldende wetgeving tegen beslissingen van de bevoegde autoriteiten onverlet.

De door de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten genomen beslissingen moeten met opgave van redenen aan de verzender of diens gemachtigde alsmede aan de bevoegde autoriteit van de Lid-Staat van verzending worden meegedeeld.

Deze met redenen omklede beslissingen moeten desgevraagd schriftelijk aan de verzender of diens gemachtigde worden meegedeeld met vermelding van de beroepsmogelijkheden die de in de Lid-Staat van bestemming geldende wetgeving biedt, en van de vorm waarin en de termijn waarbinnen de betreffende procedures moeten worden ingeleid.

In geval van onenigheid kunnen beide partijen echter, indien zij daarmee instemmen, hun geschil binnen een maand ter beoordeling voorleggen aan een deskundige die op een door de Commissie op te stellen lijst van deskundigen van de Gemeenschap staat.

De deskundige moet binnen 72 uur advies uitbrengen. Beide partijen voegen zich naar het advies van de deskundige met inachtneming van de communautaire veterinaire wetgeving.

Artikel 10

1. Deskundigen van de Commissie kunnen, voor zover dit voor de uniforme toepassing van deze richtlijn noodzakelijk is, in samenwerking met de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten, controles ter plaatse verrichten. De Lid-Staat op het grondgebied waarvan een controle wordt verricht, verleent de deskundigen alle nodige bijstand bij de vervulling van hun taak. De Commissie stelt de Lid-Staten in kennis van het resultaat van de verrichte controles.

2. De bepalingen ter uitvoering van dit artikel worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 17.

HOOFDSTUK III Invoer uit derde landen

Artikel 11

1. De voorschriften van Richtlijn 91/496/EEG zijn van toepassing, met name voor wat betreft de organisatie van de controles en de aan die controles te verbinden gevolgen.

2. Invoer, doorvoer en vervoer op en via het grondgebied van de Gemeenschap van in deze richtlijn bedoelde levende dieren, afkomstig uit derde landen, zijn alleen toegestaan indien de exporteur en/of de importeur zich er schriftelijk toe verbinden aan de eisen van deze richtlijn te voldoen en verklaren de maatregelen hiervoor te hebben genomen.

3. Met ingang van 1 januari 1993 wordt artikel 4, lid 2, onder d), eerste alinea, van Richtlijn 91/496/EEG vervangen door:

"d) nagaan of is voldaan aan de eisen van Richtlijn 91/628/EEG van de Raad van 19 november 1991 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en tot wijziging van de Richtlijnen 90/425/EEG en 91/496/EEG (*).

(*) PB nr. L 340 van 11. 12. 1991, blz. 17.".

4. De in artikel 4, lid 1, derde streepje, van Richtlijn 91/496/EEG bedoelde certificaten of documenten worden volgens de procedure van artikel 17 aangevuld om rekening te houden met de eisen van onderhavige richtlijn.

In afwachting van de aanneming van deze bepalingen zijn de nationale voorschriften ter zake van toepassing met inachtneming van de algemene bepalingen van het Verdrag.

HOOFDSTUK IV Slotbepalingen

Artikel 12

Voor de toepassing van deze richtlijn zijn de voorschriften en kennisgevingsprocedures van Richtlijn 89/608/EEG (;) mutatis mutandis van toepassing.

(;) PB nr. L 351 van 2. 12. 1989, blz. 34.

Artikel 13

1. De Commissie legt vóór 1 juli 1992 een verslag voor dat is opgesteld op basis van een advies van het Wetenschappelijk Veterinair Comité, en eventueel vergezeld gaat van voorstellen, betreffende

- de vaststelling van maximumtijden gedurende welke bepaalde soorten dieren mogen worden vervoerd,

- de tussenpozen als bedoeld in hoofdstuk I, A, punt 2, onder d), van de bijlage,

- de rustperiode als bedoeld in artikel 5, punt 2, onder b),

- de normen voor de beladingsdichtheid voor het vervoer van bepaalde soorten dieren,

- de normen waaraan de vervoermiddelen moeten voldoen voor het vervoer van bepaalde soorten dieren.

De Raad spreekt zich met gekwalificeerde meerderheid van stemmen over deze voorstellen uit.

2. De Commissie stelt volgens de procedure van artikel 17 en na raadpleging van het Wetenschappelijk Veterinair Comité de communautaire criteria vast waaraan de halteplaatsen moeten voldoen voor wat betreft het voederen, het drenken, het in- en uitladen en het eventueel onderbrengen van bepaalde soorten dieren.

3. Drie jaar na de tenuitvoerlegging van deze richtlijn dient de Commissie bij de Raad een verslag in over de ervaringen van de Lid-Staten met name wat betreft de in de leden 1 en 2 genoemde bepalingen, eventueel vergezeld van voorstellen tot wijziging van deze bepalingen, waarover de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een besluit neemt.

4. In afwachting van de tenuitvoerlegging van de in de leden 1 en 2 bedoelde bepalingen zijn de nationale voorschriften ter zake van toepassing met inachtneming van de algemene bepalingen van het Verdrag.

Artikel 14

De bijlage bij deze richtlijn wordt door de Raad, op voorstel van de Commissie, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen gewijzigd, ten einde deze met name aan te passen aan de technologische en wetenschappelijke ontwikkeling.

Artikel 15

De bij de communautaire regelgeving voor het vervoer van de in artikel 1 bedoelde dieren voorgeschreven certificaten of begeleidende documenten kunnen volgens de procedure van artikel 17 worden aangevuld met een verklaring van de bevoegde autoriteit in de zin van artikel 2, punt 6, van Richtlijn 90/425/EEG dat aan de eisen van deze richtlijn is voldaan.

Artikel 16

Volgens de procedure van artikel 17 en op basis van de in de tweede alinea bedoelde gegevens, worden de regels vastgesteld die voor het welzijn van dieren tijdens het vervoer van toepassing zijn bij het verkeer van dieren in bepaalde delen van het in bijlage I van Richtlijn 90/675/EEG omschreven grondgebied, met inbegrip voor het Koninkrijk Spanje van de Canarische eilanden, om rekening te houden met de bijzondere natuurlijke situatie van die gebieden en met name met de afstand tussen die gebieden en het continentale gedeelte van het grondgebied van de Gemeenschap.

De betrokken Lid-Staten leggen daartoe uiterlijk op 1 juli 1992 aan de Commissie de bijzondere regels voor die, rekening houdend met de bijzondere situatie van de betrokken gebieden, voor het welzijn van dieren tijdens het vervoer moeten worden nageleefd bij het verkeer van deze dieren in die gebieden.

Artikel 17

1. In de gevallen waarin wordt verwezen naar de in dit artikel omschreven procedure, leidt de voorzitter van het bij Besluit 68/361/EEG (1) ingestelde Permanent Veterinair Comité, hierna "Comité" genoemd, deze procedure hetzij op eigen initiatief hetzij op verzoek van de vertegenwoordiger van een Lid-Staat onverwijld in bij het Comité.

2. De vertegenwoordiger van de Commissie legt het Comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het Comité brengt advies uit over dit ontwerp binnen een termijn die de voorzitter vaststelt naar gelang van de urgentie van de materie. Het Comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 148, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen. Bij de stemming in het Comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de Lid-Staten gewogen overeenkomstig genoemd artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.

3. De Commissie stelt de beoogde maatregelen vast wanneer zij in overeenstemming zijn met het advies van het Comité.

4. Wanneer de beoogde maatregelen niet in overeenstemming zijn met het advies van het Comité of indien geen advies is uitgebracht, dient de Commissie onverwijld bij de Raad een voorstel in betreffende de te nemen maatregelen. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

Indien de Raad, na verloop van drie maanden na indiening van het voorstel bij de Raad, geen besluit heeft genomen, worden de voorgestelde maatregelen door de Commissie vastgesteld, behalve wanneer de Raad zich met gewone meerderheid van stemmen tegen genoemde maatregelen heeft uitgesproken.

Artikel 18

1. De Lid-Staten treffen de nodige specifieke maatregelen om ervoor te zorgen dat iedere overtreding van deze richtlijn door natuurlijke personen dan wel rechtspersonen wordt bestraft.

2. Wanneer deze richtlijn herhaaldelijk wordt overtreden of wanneer de dieren ernstig lijden ten gevolge van een overtreding, kan een Lid-Staat, naast eventuele andere sancties, de nodige maatregelen nemen om de geconstateerde fouten te verhelpen.

Artikel 19

Deze richtlijn is van toepassing onverminderd de verplichtingen die voortvloeien uit de douanewetgeving.

Artikel 20

De Richtlijnen 77/489/EEG en 81/389/EEG worden uiterlijk op de in artikel 21 vermelde datum ingetrokken.

Artikel 21

1. De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om vóór 1 januari 1993 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

2. Wanneer de Lid-Staten de in lid 1 bedoelde bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de Lid-Staten.

Artikel 22

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

Gedaan te Brussel, 19 november 1991.

Voor de Raad

De Voorzitter

P. BUKMAN

(1) PB nr. C 214 van 21. 8. 1989, blz. 36, en PB nr. C 154 van 23. 6. 1990, blz. 7.

(2) PB nr. C 113 van 7. 5. 1990, blz. 206.

(3) PB nr. C 56 van 7. 3. 1990, blz. 29.

(4) PB nr. C 76 van 7. 3. 1987, blz. 185.

(5) PB nr. L 384 van 31. 12. 1982, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 197/90 van de Commissie (PB nr. L 29 van 31. 1. 1990, blz. 1.) (6) PB nr. L 200 van 8. 8. 1977, blz. 10.

(7) PB nr. L 150 van 6. 6. 1981, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 3768/85 (PB nr. L 362 van 31. 12. 1985, blz. 8).

(1) PB nr. L 395 van 30. 12. 1989, blz. 13. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 91/496/EEG (PB nr. L 268 van 24. 9. 1991, blz. 56).

(2) PB nr. L 373 van 31. 12. 1990, blz. 1. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 91/496/EEG (PB nr. L 268 van 24. 9. 1991, blz. 56).

(1) Zoals gewijzigd en gecodificeerd bij Richtlijn 91/497/EEG (PB nr. L 268 van 24. 9. 1991, blz. 68).

(1) PB nr. L 255 van 18. 10. 1968, blz. 23.

BIJLAGE

HOOFDSTUK I ALS HUISDIER GEHOUDEN EENHOEVIGEN, RUNDEREN, SCHAPEN, GEITEN EN VARKENS

A. Algemene bepalingen

1. Drachtige dieren die tijdens het vervoer waarschijnlijk zullen werpen of dieren die minder dan 48 uur tevoren hebben geworpen, en pasgeboren dieren waarbij de navel nog niet helemaal is genezen, worden niet geschikt geacht voor vervoer.

2.

a) De dieren moeten over voldoende ruimte beschikken om in hun natuurlijke houding rechtop te blijven staan en zo nodig moeten zij door hekken tegen de bewegingen van het vervoermiddel worden beschermd. Zij moeten plaats hebben om te gaan liggen, tenzij dit om speciale redenen in verband met de bescherming van de dieren ongewenst is.

b)

De vervoermiddelen en de containers moeten zo zijn geconstrueerd en worden gebruikt dat de dieren worden beschermd tegen slechte weersomstandigheden en grote verschillen in klimaat. De luchtverversing en de hoeveelheid lucht moeten aangepast zijn aan de omstandigheden waarin het vervoer plaatsvindt en geschikt zijn voor de vervoerde diersoort.

c)

De vervoermiddelen en de containers moeten gemakkelijk te reinigen zijn, zo zijn ingericht dat de dieren niet kunnen ontsnappen, zo zijn geconstrueerd dat verwondingen of onnodig lijden van de dieren worden voorkomen en zo zijn uitgerust dat hun veiligheid gegarandeerd is. Containers waarin dieren worden vervoerd, moeten voorzien zijn van een symbool waaruit de aanwezigheid van levende dieren blijkt en van een teken dat aangeeft in welke positie de dieren zich bevinden. Voorts moeten de dieren kunnen worden onderzocht en verzorgd en moeten de containers zo zijn gestuwd dat de luchtcirculatie niet wordt gehinderd. Tijdens het vervoer en de hantering moeten de containers steeds rechtop blijven en mogen zij niet worden blootgesteld aan schokken of heftige stoten.

d)

Tijdens het vervoer moeten de dieren met passende tussenpozen worden gedrenkt en met geschikt voer worden gevoederd. Deze tussenpozen mogen niet langer zijn dan 24 uur, tenzij in specifieke gevallen een verlenging van die periode met maximaal twee uur nodig is in het belang van de dieren, gezien met name de vervoerde soorten, de gebruikte vervoermiddelen en de nabijheid van de plaats van uitlading.

e)

Eenhoevigen moeten gedurende het vervoer een halster dragen. Deze verplichting geldt niet voor niet afgerichte veulens en voor in individuele hokken vervoerde dieren.

f)

Wanneer de dieren vastgebonden worden, moet het daarvoor gebruikte materiaal zo sterk zijn dat het onder normale vervoersomstandigheden niet kan breken en lang genoeg zijn om de dieren, indien nodig, de gelegenheid te geven te gaan liggen, te eten en te drinken. Voorts moet dit materiaal zo ontworpen zijn dat ieder risico van wurging of verwonding wordt voorkomen. De dieren mogen niet aan de hoorns of aan neusringen worden vastgebonden.

g)

Eenhoevigen moeten in individuele hokken worden vervoerd die zo ontworpen zijn dat zij tegen schokken worden beschermd. Deze dieren mogen evenwel vervoerd worden in groepen; in die omstandigheden dient erop te worden toegezien dat elkaar vijandig gezinde dieren niet samen worden vervoerd. Wanneer zij in groep worden vervoerd, moeten zij onbeslagen achterhoeven hebben.

h)

Eenhoevigen mogen niet vervoerd worden in voertuigen met verscheidene niveaus.

3.

a) Wanneer dieren van verschillende soort in hetzelfde vervoermiddel worden vervoerd, moeten zij naar soort worden gescheiden, tenzij het gaat om gezellen die door de scheiding van streek zouden raken. Bovendien moeten bijzondere maatregelen worden genomen ter vermijding van nadelige gevolgen die kunnen voortvloeien uit het gezamenlijke vervoer van soorten die elkaar van nature vijandig gezind zijn. Wanneer dieren van verschillende leeftijd worden vervoerd met hetzelfde vervoermiddel, moeten de volwassen dieren gescheiden worden gehouden van de jonge dieren; deze beperking geldt evenwel niet voor vrouwelijke dieren die worden vervoerd met hun jongen die zij zogen. Niet gecastreerde volwassen mannelijke dieren moeten gescheiden worden gehouden van vrouwelijke dieren. Fokberen moeten van elkaar worden gescheiden. Dat geldt eveneens voor hengsten. Deze bepalingen zijn alleen van toepassing voor zover de dieren niet in bij elkaar passende groepen zijn opgefokt of niet aan elkaar gewend zijn geraakt.

b)

In de afdelingen waarin zich dieren bevinden, mogen geen goederen zijn opgeslagen die nadelig kunnen zijn voor hun welzijn.

4.

Bij het in- en uitladen van de dieren moet gebruik worden gemaakt van daarvoor geschikte middelen, zoals bruggen, vlonders of loopplanken. Dit middel moet zijn voorzien van een vloer die zodanig is geconstrueerd dat uitglijden wordt tegengegaan en, indien noodzakelijk, van een beschermende zijkant. Tijdens het vervoer mogen de dieren niet met mechanische middelen in een hangende positie worden gehouden en evenmin bij kop, horens, poten, staart of vacht worden opgetild of over de grond gesleept. Bovendien moet het gebruik van apparaten met elektrische ontlading zoveel mogelijk worden vermeden.

5. De vloer van de vervoermiddelen of de containers moet sterk genoeg zijn om het gewicht van de vervoerde dieren te dragen; hij moet zo geconstrueerd zijn dat uitglijden wordt voorkomen. Indien er spleten of gaten in zijn, moet hij zo zijn ontworpen dat er geen scherpe uitsteeksels zijn waaraan de dieren zich zouden kunnen verwonden. Hij moet bedekt zijn met een voldoende laag strooisel voor het absorberen van uitwerpselen, tenzij hierin op een andere wijze kan worden voorzien die ten minste dezelfde voordelen biedt of tenzij de uitwerpselen regelmatig worden verwijderd.

6.

Ten einde tijdens het vervoer de nodige verzorging van de dieren te waarborgen, dienen zij te worden vergezeld door een begeleider, tenzij:

a) de dieren worden vervoerd in degelijke containers die behoorlijk worden geventileerd en die, zo nodig, in tegen morsen beveiligde verdeelautomaten, voldoende voedsel en water bevatten voor een reis die dubbel zo lang duurt als de verwachte reisduur;

b)

de vervoerder als begeleider optreedt;

c)

de verzender een gemachtigde heeft belast met verzorging van de dieren op daarvoor geschikte halteplaatsen.

7.

a)

De begeleider of de gemachtigde van de verzender dient de dieren te verzorgen, te drenken, te voederen en zo nodig te melken.

b)

Melkgevende koeien moeten met tussenpozen van ongeveer twaalf uur, maar niet langer dan vijftien uur, worden gemolken.

c)

Om de begeleider tot deze verzorging in staat te stellen moet hij zo nodig kunnen beschikken over een geschikte verlichtingsapparatuur.

8.

De dieren mogen uitsluitend in vervoermiddelen worden geladen die zorgvuldig zijn gereinigd en zo nodig ontsmet. Dode dieren, vervuild strooisel en uitwerpselen moeten zo spoedig mogelijk worden verwijderd.

B. Bijzondere bepalingen voor vervoer per spoor

9.

Elke spoorwagon die voor het vervoer van dieren wordt gebruikt, moet worden gemerkt met een symbool waaruit de aanwezigheid van levende dieren blijkt, tenzij de dieren worden vervoerd in containers. Als geen speciaal voor het vervoer van dieren ingerichte wagons beschikbaar zijn, moeten de dieren worden vervoerd in overdekte wagons die met hoge snelheid kunnen rijden en die voorzien zijn van voldoende grote ventilatieopeningen of beschikken over een ook bij lage snelheid adequaat ventilatiesysteem. De binnenwanden van deze wagons moeten van hout zijn of van een ander volledig glad materiaal en moeten op een passende hoogte voorzien zijn van ringen of staven voor het geval dat de dieren moeten worden vastgemaakt.

10.

Eenhoevige dieren moeten, wanneer zij niet in individuele hokken worden vervoerd, hetzij langs dezelfde wand hetzij met de hoofden naar elkaar toe worden vastgemaakt. Veulens en niet afgerichte dieren mogen echter niet worden vastgebonden.

11.

Grote dieren moeten zo in de wagons worden geladen dat de begeleider tussen hen door kan lopen.

12.

Wanneer overeenkomstig het bepaalde in punt 3, onder a), dieren van elkaar gescheiden moeten worden gehouden, kan dat gebeuren door hen in aparte delen van de wagon vast te binden, indien daartoe voldoende ruimte is, of door middel van daarvoor geschikte tussenschotten.

13.

Bij het samenstellen van treinen en bij elke andere verplaatsing van de wagons moeten de nodige voorzorgen worden genomen om heftige schokken tegen wagons waarin zich dieren bevinden, te voorkomen.

C. Bijzondere bepalingen voor het vervoer over de weg

14.

De voertuigen moeten zo zijn geconstrueerd dat de dieren niet kunnen ontsnappen en dat hun veiligheid wordt gegarandeerd; zij moeten ook voorzien zijn van een dak dat afdoende bescherming biedt tegen slechte weersomstandigheden.

15.

In voertuigen die worden gebruikt voor het vervoer van grote dieren die normaliter moeten worden vastgebonden, dienen de daartoe vereiste voorzieningen aanwezig te zijn. Wanneer de voertuigen in afzonderlijke ruimten moeten worden verdeeld, moeten stevige tussenschotten worden gebruikt.

16.

De voertuigen moeten zijn voorzien van een passende uitrusting die voldoet aan de in punt 4 vastgestelde eisen.

D. Bijzondere bepalingen voor het vervoer over water

17.

De inrichting van de schepen moet zodanig zijn dat de dieren kunnen worden vervoerd zonder dat zij worden blootgesteld aan verwondingen of onnodig lijden.

18.

De dieren mogen niet op open dekken worden vervoerd, behalve in goed vastgesjorde containers of andere voorzieningen die door de bevoegde autoriteit zijn goedgekeurd en die voldoende bescherming bieden tegen de zee en slechte weersomstandigheden.

19.

De dieren moeten worden vastgebonden of behoorlijk ondergebracht in hokken of containers.

20.

Alle hokken, containers of voertuigen waarin de dieren zijn ondergebracht, moeten bereikbaar zijn via daarvoor bestemde gangen. Er moet adequate verlichting aanwezig zijn.

21.

Er dient voor een voldoende aantal begeleiders te worden gezorgd, rekening houdende met het aantal dieren dat wordt vervoerd en de duur van de reis.

22.

Alle delen van het schip waar dieren zijn ondergebracht, moeten voorzien zijn van waterafvoer en moeten in zindelijke staat worden gehouden.

23.

Aan boord dient een door de bevoegde autoriteit goedgekeurd instrument voorhanden te zijn om de dieren zo nodig te doden.

24.

Schepen die voor het vervoer van dieren worden gebruikt, moeten vóór het vertrek worden voorzien van drinkwater - wanneer zij niet beschikken over een passend systeem dat de produktie ervan mogelijk maakt - en adequaat diervoeder, in hoeveelheden die toereikend worden geacht op grond van de soort en het aantal dieren dat wordt vervoerd en de duur van de reis.

25.

De nodige voorzieningen moeten worden getroffen om zieke of gewonde dieren tijdens de reis te kunnen afzonderen en hun eventueel eerste hulp te verlenen.

26. Het bepaalde in de punten 17, 18 en 19 geldt niet voor het vervoer van dieren met spoorwagons of wegvoertuigen die op veerboten of soortgelijke schepen worden geladen:

a) Wanneer dieren in spoorwagons aan boord van schepen worden vervoerd, moeten speciale maatregelen worden getroffen om ervoor te zorgen dat tijdens de gehele duur van de reis voldoende luchtverversing aanwezig is voor de dieren.

b)

Wanneer dieren in wegvoertuigen aan boord van schepen worden vervoerd, dienen de onderstaande maatregelen te worden getroffen:

i) De dierenafdeling moet behoorlijk vastgemaakt zijn aan het voertuig; het voertuig en de dierenafdeling moeten over adequate voorzieningen beschikken waardoor zij stevig aan het schip kunnen worden vastgemaakt. Op een overdekt dek van een ro-ro-schip moet een op grond van het aantal vervoerde voertuigen toereikende luchtverversing worden gehandhaafd. Wanneer zulks mogelijk is, moet een voertuig voor het vervoer van dieren dichtbij een luchtkoker worden geplaatst.

iii)

De dierenafdeling moet voorzien zijn van genoeg openingen of andere middelen voor een toereikende luchtverversing, aangezien het luchtdebiet vrij gering is in de begrensde ruimte van het voertuigenruim van een schip. De vrije ruimte in de dierenafdeling en in elk van de niveaus daarvan moet toereikend zijn voor een adequate luchtverversing boven de dieren, wanneer deze op natuurlijke wijze rechtop staan.

iii)

Elk gedeelte van de dierenafdeling moet rechtstreeks toegankelijk zijn zodat de dieren eventueel tijdens de reis kunnen worden verzorgd, gevoederd en gedrenkt.

E. Bijzondere bepalingen voor het vervoer door de lucht

27.

De dieren moeten worden vervoerd in voor de soort geschikte containers of hokken die ten minste voldoen aan de meest recente voorschriften voor het vervoer van levende dieren van de IATA.

28.

De nodige voorzorgsmaatregelen moeten worden getroffen om te hoge of te lage temperaturen aan boord te vermijden, waarbij rekening moet worden gehouden met de diersoort. Bovendien moeten grote luchtdrukverschillen worden vermeden.

29.

Aan boord van vrachtvliegtuigen moet een door de bevoegde autoriteit goedgekeurd instrument aanwezig zijn om de dieren zo nodig te doden.

HOOFDSTUK II PLUIMVEE EN ALS HUISDIER GEHOUDEN VOGELS EN KONIJNEN

30.

De hierna vermelde punten van hoofdstuk I zijn mutatis mutandis van toepassing op het vervoer van pluimvee en als huisdier gehouden vogels en konijnen: punt 2, onder a), b) en c) en de punten 3, 5, 6, 8, 9, 13, 17 tot en met 22, 24 en 26 tot en met 29.

31.

Geschikt voer en water moeten in voldoende hoeveelheden beschikbaar zijn, tenzij:

ii) de reis minder dan twaalf uur duurt, in- en uitladen niet meegerekend;

ii)

de reis minder dan 24 uur duurt, wanneer het gaat om jonge vogels ongeacht de soort, mits de reis eindigt binnen 72 uur nadat zij uit het ei zijn gekomen.

HOOFDSTUK III ALS HUISDIER GEHOUDEN HONDEN EN KATTEN

32.

Onverminderd het bepaalde in artikel 1, lid 2, onder a), zijn de hierna vermelde punten van hoofdstuk I mutatis mutandis van toepassing op het vervoer van als huisdier gehouden honden en katten: punt 1, punt 2, onder a), b) en c), de punten 3, 5 en 6, punt 7, onder a) en c), en de punten 8, 9, 12, 13, 15 en 17 tot en met 29.

33.

Tijdens het vervoer moeten de dieren ten minste om de 24 uur worden gevoederd en om de twaalf uur worden gedrenkt. Er dienen duidelijke schriftelijke instructies aanwezig te zijn betreffende het voederen en drenken. Loopse wijfjes moeten van de mannetjes gescheiden worden gehouden.

HOOFDSTUK IV ANDERE ZOOGDIEREN EN VOGELS

34. a) Het bepaalde in dit hoofdstuk is van toepassing op het vervoer van zoogdieren en vogels die niet onder de voorgaande hoofdstukken vallen.

b)

De hierna volgende punten van hoofdstuk I zijn mutatis mutandis van toepassing op het vervoer van de in dit hoofdstuk bedoelde soorten: punt 1, punt 2, onder a), b) en c), punt 3, onder b), de punten 4, 5 en 6, punt 7, onder a) en c), en de punten 8, 9 en 13 tot en met 29.

35.

Onverminderd het bepaalde in artikel 3, lid 1, onder b), mogen alleen voor vervoer geschikte en gezonde dieren worden vervoerd. Dieren die duidelijk geruime tijd drachtig zijn of die recentelijk hebben geworpen en jongen die zich nog niet zelfstandig kunnen voeden en niet vergezeld zijn van hun moeder, mogen niet als voor vervoer geschikt worden beschouwd. In uitzonderlijke gevallen mag van deze bepaling worden afgeweken indien het dier in zijn belang moet worden vervoerd naar een plaats waar het adequaat kan worden behandeld.

36.

Sedativa mogen alleen in uitzonderlijke omstandigheden worden toegediend en dan nog uitsluitend onder rechtstreeks toezicht van een dierenarts. Een document met gegevens over het toedienen van sedativa moet het betrokken dier vergezellen tot op zijn bestemming.

37.

De dieren mogen uitsluitend worden vervoerd in daarvoor geschikte vervoermiddelen waarop zo nodig is aangegeven dat zich daarin wilde, schuwe of gevaarlijke dieren bevinden. Bovendien dienen duidelijke, schriftelijke instructies aanwezig te zijn betreffende het voederen en drenken en de bijzondere verzorging die de dieren behoeven.

Dieren die onder de werkingssfeer van Cites vallen, moeten worden vervoerd overeenkomstig de meest recente richtlijnen van Cites inzake het vervoer en het voor vervoer gereedmaken van levende specimens van de wilde flora en fauna. Bij vervoer door de lucht moeten zij ten minste worden vervoerd overeenkomstig de meest recente voorschriften van de IATA voor het vervoer van levende dieren. Zij moeten zo spoedig mogelijk naar hun bestemming worden vervoerd.

38.

De onder dit hoofdstuk vallende dieren moeten worden verzorgd overeenkomstig de in punt 37 bedoelde instructies en richtlijnen.

39.

De dieren moeten vóór het vervoer gedurende een adequate periode in gevangenschap worden gehouden en worden voorbereid op het vervoer, en dienen in die periode zo nodig geleidelijk in hun container te worden geplaatst.

40.

Dieren van verschillende soorten mogen niet in een zelfde container worden geplaatst. Bovendien mogen ook dieren van dezelfde soort alleen dan samen in een zelfde container worden geplaatst als bekend is dat zij elkaars aanwezigheid verdragen.

41.

Geweidragende dieren mogen niet worden vervoerd in de periode waarin nieuwe geweien worden gevormd.

42.

Vogels moeten in het halfduister worden gehouden.

43.

Onverminderd de overeenkomstig artikel 3, lid 3, te nemen bijzondere maatregelen moet op zeezoogdieren voortdurend toezicht worden gehouden door een bevoegd persoon. De vervoermiddelen mogen niet worden gestapeld.

44.

a) Met het oog op een voortdurende adequate luchtverversing moeten in de wanden van de container gaten met passende afmetingen worden gemaakt om te zorgen voor een permanente, passende luchtstroom. De gaten moeten zodanige afmetingen hebben dat de dieren niet in aanraking kunnen komen met personen die de container hanteren of dat de dieren zich niet kunnen verwonden.

b) Alle zijwanden, bodems en bovenwanden van de containers moeten voorzien zijn van afstandhouders, zodat lucht vrij tussen de kisten kan circuleren en de dieren kan bereiken ingeval zij worden gestapeld of dicht tegen elkaar opgeslagen.

45.

De dieren mogen niet worden geplaatst in de nabijheid van voeder of in vertrekken die toegankelijk zijn voor onbevoegden.

HOOFDSTUK V ANDERE GEWERVELDE DIEREN EN KOUDBLOEDIGE DIEREN

46.

Andere gewervelde dieren en koudbloedige dieren moeten worden vervoerd in passende verpakkingen en in zodanige omstandigheden, in het bijzonder ten aanzien van ruimte, luchtverversing, temperatuur en veiligheid, en met zodanige watervoorziening en zuurstoftoevoer als voor die soort nodig wordt geacht. Binnen de werkingssfeer van Cites vallende soorten moeten worden vervoerd overeenkomstig de richtlijnen van Cites inzake het vervoer en het voor vervoer gereedmaken van levende specimens van de wilde flora en fauna. Bij vervoer door de lucht moeten zij ten minste worden vervoerd overeenkomstig de meest recente voorschriften van de IATA voor het vervoer van levende dieren. Zij moeten zo spoedig mogelijk naar hun bestemming worden vervoerd.