31991L0287

Richtlijn 91/287/EEG van de Raad van 3 juni 1991 betreffende de toewijzing van de frequentieband voor de gecoördineerde invoering van digitale Europese draadloze telecommunicatie (DECT) in de Gemeenschap

Publicatieblad Nr. L 144 van 08/06/1991 blz. 0045 - 0046
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 13 Deel 20 blz. 0116
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 13 Deel 20 blz. 0116


RICHTLIJN VAN DE RAAD van 3 juni 1991 betreffende de toewijzing van de frequentieband voor de gecooerdineerde invoering van digitale Europese draadloze telecommunicatie ( DECT ) in de Gemeenschap ( 91/287/EEG )

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 100 A,

Gezien het voorstel van de Commissie ( 1 ),

In samenwerking met het Europese Parlement ( 2 ),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité ( 3 ),

Overwegende dat het volgens Aanbeveling 84/549/EEG ( 4 ) wenselijk is dat op het gebied van telecommunicatie vanuit een gemeenschappelijk geharmoniseerd uitgangspunt diensten worden ingevoerd;

Overwegende dat de Raad in zijn resolutie van 30 juni 1988 ( 5 ) inzake de ontwikkeling van de gemeenschappelijke markt voor telecommunicatiediensten en -apparatuur stelt dat het wenselijk is dat de invoering van geheel Europa bestrijkende diensten overeenkomstig de vereisten van de markt wordt bevorderd;

Overwegende dat voor de economische ontwikkeling van de Gemeenschap zo veel mogelijk van de door de moderne telecommunicatienetwerken geboden mogelijkheden gebruik dient te worden gemaakt;

Overwegende dat Richtlijn 89/336/EEG van de Raad van 3 mei 1989 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake elektromagnetische comptabiliteit ( 6 ) van toepassing is en dat er in het bijzonder voor dient te worden gezorgd dat storingen door elektromagnetische interferentie worden voorkomen;

Overwegende dat de thans in de Gemeenschap in gebruik zijnde draadloze telefoonsystemen en de ten behoeve daarvan gebruikte frequentiebanden sterk uiteenlopen; dat daardoor misschien niet de mogelijkheid wordt geboden om voordeel te halen uit geheel Europa bestrijkende diensten en evenmin uit de schaaleffecten die een werkelijk Europese markt met zich meebrengt;

Overwegende dat door het Europese normalisatie-instituut voor telecommunicatie ( ETSI ) thans voor digitale Europese draadloze telecommunicatie ( DECT ) een Europese telecommunicatienorm ( ETS ) wordt ontwikkeld;

Overwegende dat bij het ontwikkelen van de ETS rekening moet worden gehouden met de veiligheid van de gebruikers en met de noodzaak van interoperabiliteit in geheel Europa en dat daarbij, in voorkomend geval, de gebruikers van een op de DECT-technologie gebaseerde dienst in een bepaalde Lid-Staat de mogelijkheid moet worden geboden toegang te verkrijgen tot de dienst in een andere Lid-Staat;

Overwegende dat de totstandbrenging van de DECT in Europa een belangrijke gelegenheid biedt om werkelijk Europese faciliteiten op het gebied van digitale draadloze telefonie te creëren;

Overwegende dat volgens een schatting van het ETSI voor DECT in regio's met een hoge bevolkingsdichtheid een bandbreedte van 20 MHz nodig is;

Overwegende dat de Europese Conferentie van de PTT -administraties ( CEPT ) het frequentiespectrum van 1 880 tot 1 900 MHz heeft aanbevolen als gemeenschappelijke Europese frequentieband voor DECT en daarbij heeft erkend dat dit frequentiespectrum naar gelang van de ontwikkeling van het DECT-systeem eventueel uitbreiding behoeft;

Overwegende dat hiermee bij de voorbereiding de Administratieve Wereldradioconferentie WARC van 1992 rekening moet worden gehouden;

Overwegende dat bestaande diensten na de datum van toewijzing van de DECT-frequentieband in de band mogen blijven functioneren mits zij geen verstoring veroorzaken voor DECT-systemen die op commerciële basis tot stand worden gebracht;

Overwegende dat de tenuitvoerlegging van Aanbeveling 91/288/EEG van de Raad van 3 juni 1991 inzake de gecooerdineerde invoering van digitale Europese draadloze telecommunicatie ( DECT ) in de Gemeenschap ( 7 ) waarborgt dat DECT uiterlijk op 31 december 1992 wordt verwezenlijkt;

Overwegende dat Richtlijn 91/263/EEG van de Raad van 29 april 1991 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende eindapparatuur voor telecommunicatie, en de onderlinge erkenning van de conformiteit van die apparatuur ( 8 ) de snelle vaststelling van gemeenschappelijke conformiteitsspecificaties voor DECT mogelijk maakt;

Overwegende dat de totstandbrenging van DECT afhangt van de toewijzing en de beschikbaarheid van een frequentieband ten einde tussen vast opgestelde en mobiele stations te kunnen zenden en ontvangen;

Overwegende dat een zekere mate van flexibiliteit nodig is ten einde met de verschillende eisen van de onderscheiden Lid-Staten ten aanzien van het gebruik van frequenties rekening te houden; dat moet worden gewaarborgd dat daardoor toepassing van DECT-technologie op commerciële basis in de Gemeenschap niet wordt vertraagd;

Overwegende dat het geleidelijk beschikbaar komen van de volledige frequentieband zoals hierboven beschreven, voor de totstandbrenging van DECT in geheel Europa beslist noodzakelijk is,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD : Artikel 1

In deze richtlijn wordt onder "digitale Europese draadloze telecommunicatie" ( DECT ) verstaan de technologie die voldoet aan de in Aanbeveling 91/288/EEG van de Raad bedoelde Europese telecommunicatienorm ( ETS ) voor digitale draadloze telecommunicatie, alsmede de van dergelijke technologie direct gebruik makende telecommunicatiesystemen voor zowel openbare als particuliere diensten . Artikel 2

In overeenstemming met CEPT-aanbeveling T/R 22-02 wijzen de Lid-Staten uiterlijk 1 januari 1992 het frequentiespectrum van 1880 tot 1900 MHz toe als frequentieband voor de digitale Europese draadloze telecommunicatie ( DECT ).

In overeenstemming met de CEPT-aanbeveling krijgt DECT voorrang op andere diensten in diezelfde band en wordt zij in de toegewezen band beschermd . Artikel 3

1 . De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 31 december 1991 aan deze richtlijn te voldoen . Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis .

2 . Wanneer de Lid-Staten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen . De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de Lid-Staten . Artikel 4

De Commissie brengt uiterlijk eind 1995 over de tenuitvoerlegging van deze richtlijn aan de Raad verslag uit . Artikel 5

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten . Gedaan te Luxemburg, 3 juni 1991 . Voor de Raad

De Voorzitter

A . BODRY ( 1 ) PB nr . C 187 van 27 . 7 . 1990, blz . 5 . ( 2 ) PB nr . C 19 van 28 . 1 . 1991, blz . 97 en PB nr . C 106 van 22 . 4 . 1991, blz . 78 . ( 3 ) PB nr . C 332 van 31 . 12 . 1990, blz . 172 . ( 4 ) PB nr . L 298 van 16 . 11 . 1984, blz . 49 . ( 5 ) PB nr . C 257 van 4 . 10 . 1988, blz . 1 . ( 6 ) PB nr . L 139 van 23 . 5 . 1989, blz . 19 . ( 7 ) Zie bladzijde 47 van dit Publikatieblad . ( 8 ) PB nr . L 128 van 23 . 5 . 1991, blz . 1 .