31989L0428

RICHTLIJN VAN DE RAAD van 21 juni 1989 tot vaststelling van de procedure voor de harmonisering van de programma' s tot vermindering en uiteindelijke algehele opheffing van de verontreiniging door afval van de titaandioxide-industrie (89/428/EEG) (89/428/EEG) -

Publicatieblad Nr. L 201 van 14/07/1989 blz. 0056 - 0060
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 15 Deel 9 blz. 0076
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 15 Deel 9 blz. 0076


*****

RICHTLIJN VAN DE RAAD

van 21 juni 1989

tot vaststelling van de procedure voor de harmonisering van de programma's tot vermindering en uiteindelijke algehele opheffing van de verontreiniging door afval van de titaandioxide-industrie

(89/428/EEG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 130 S,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Europese Parlement (2),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),

Overwegende dat in Richtlijn 78/176/EEG van de Raad van 20 februari 1978 betreffende de afvalstoffen afkomstig van de titaandioxide-industrie (4), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 83/29/EEG (5), inzonderheid in artikel 9 van die richtlijn, wordt bepaald dat de Lid-Staten voor de op 20 februari 1978 bestaande industriële vestigingen programma's moeten opstellen om via geleidelijke vermindering te komen tot beëindiging van de door de afvalstoffen van deze vestigingen veroorzaakte verontreiniging;

Overwegende dat in deze programma's algemene doelstellingen worden vastgelegd voor de vermindering van de verontreiniging door vloeibare, vaste en gasvormige afvalstoffen die uiterlijk 1 juli 1987 moeten zijn bereikt; dat deze programma's aan de Commissie moeten worden voorgelegd zodat deze bij de Raad passende voorstellen kan indienen voor de harmonisatie van deze programma's tot vermindering en uiteindelijke algehele opheffing van de verontreiniging en tot verbetering van de concurrentievoorwaarden in de sector van de titaandioxide-industrie;

Overwegende dat, ter bescherming van het aquatische milieu, dumping van afvalstoffen en lozingen van bepaalde afvalstoffen, in het bijzonder die van vaste en sterk zure afvalstoffen, moet worden verboden en dat lozingen van andere afvalstoffen, in het bijzonder die van zwak zure en geneutraliseerde afvalstoffen, geleidelijk moeten worden verminderd;

Overwegende dat de bestaande industriële vestigingen gebruik moeten maken van passende afvalbehandelingssystemen om de voorgeschreven doelstellingen binnen de gestelde termijnen te bereiken;

Overwegende dat de installatie van die systemen belangrijke technische en economische moeilijkheden met zich kan brengen; dat de Lid-Staten daarom de toepassing van de verschillende bepalingen moeten kunnen uitstellen, op voorwaarde dat er een programma voor een doeltreffende vermindering van de verontreiniging wordt opgesteld en aan de Commissie wordt voorgelegd; dat de Commissie de desbetreffende termijnen moet kunnen verlengen, indien Lid-Staten bij programma's tot beëindiging van lozingen voor bijzondere moeilijkheden komen te staan;

Overwegende dat het de Lid-Staten dient te worden toegestaan voor lozingen van bepaalde afvalstoffen op zodanige wijze gebruik te maken van kwaliteitsdoelstellingen, dat de resultaten in alle opzichten gelijkwaardig zijn aan die welke worden verkregen met grenswaarden; dat deze gelijkwaardigheid dient te worden aangetoond in een programma dat aan de Commissie wordt voorgelegd;

Overwegende dat het, onverminderd de verplichtingen die op de Lid-Staten rusten krachtens Richtlijn 80/779/EEG van de Raad van 15 juli 1980 betreffende grenswaarden en richtwaarden van de luchtkwaliteit voor zwaveldioxide en zwevende deeltjes (6), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 89/427/EEG (7), en Richtlijn 84/360/EEG van de Raad van 28 juni 1984 betreffende de bestrijding van de door industriële inrichtingen veroorzaakte luchtverontreiniging (8), aangewezen is de luchtkwaliteit te beschermen door passende emissienormen vast te stellen voor de gasvormige lozingen van de titaandioxide-industrie;

Overwegende dat de Lid-Staten controle dienen uit te oefenen op de werkelijke produktie van elke vestiging om na te gaan of de maatregelen op doeltreffende wijze worden toegepast;

Overwegende dat alle afvalstoffen van de titaandioxide-industrie moeten worden vermeden of hergebruikt wanneer zulks technisch en economisch uitvoerbaar is en dat dergelijke afvalstoffen moeten worden hergebruikt of verwijderd zonder gevaar voor de menselijke gezondheid of het milieu,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

In deze richtlijn wordt, overeenkomstig artikel 9, lid 3, van Richtlijn 78/176/EEG, de procedure vastgesteld voor de harmonisering van de programma's tot vermindering en uiteindelijke algehele opheffing van de verontreiniging door afval van bestaande industriële vestigingen en tot verbetering van de concurrentievoorwaarden in de sector van de titaandioxide-industrie.

Artikel 2

1. In deze richtlijn wordt verstaan onder:

a) ingeval het sulfaatproces wordt toegepast:

- »vaste afvalstoffen":

- onoplosbare ertsresiduen die bij het produktieproces niet door zwavelzuur worden ontsloten;

- gekristalliseerd ijzersulfaat (FeSO4.7H2O);

- »sterk zure afvalstoffen":

de moederlogen afkomstig uit de filtratiestap na de hydrolyse van de oplossing van titanylsulfaat. Zijn deze moederlogen gecombineerd met zwak zure afvalstoffen, met gemiddeld meer dan 0,5 % vrij zwavelzuur en met verschillende zware metalen (1), dan worden de twee te zamen beschouwd als sterk zure afvalstoffen;

- »zuiveringsafvalstoffen":

filterzouten en slibvormige en vloeibare afvalstoffen die vrijkomen bij de behandeling (concentratie of neutralisatie) van sterk zure afvalstoffen en die verschillende zware metalen bevatten, maar met uitsluiting van geneutraliseerde en gefilterde of gedecanteerde afvalstoffen die slechts zware metalen in de vorm van sporen bevatten en die vóór enigerlei verdunning een pH-waarde van meer dan 5,5 hebben;

- »zwak zure afvalstoffen":

waswater, koelwater, condenswater en andere, niet onder voornoemde begripsomschrijvingen vallende slibvormige en vloeibare afvalstoffen, met 0,5 % of minder vrij zwavelzuur;

- »geneutraliseerde afvalstoffen":

vloeistoffen met een pH-waarde van meer dan 5,5 die slechts zware metalen in de vorm van sporen bevatten en rechtstreeks door filtratie of decantatie uit sterk of zwak zure afvalstoffen zijn verkregen nadat deze een behandeling hebben ondergaan om de zuurgraad en het gehalte aan zware metalen te verminderen;

- »stof":

stofdeeltjes van welke aard ook, afkomstig van de produktie-inrichtingen, en met name stofdeeltjes afkomstig van erts en pigment;

- »SOx":

gasvormig zwaveldioxide en zwaveltrioxide met inbegrip van zuurdruppels, afkomstig van de verschillende stappen van het produktieproces en van de interne behandeling van de afvalstoffen;

b) ingeval het chlorideproces wordt toegepast:

- »vaste afvalstoffen":

- onoplosbare ertsresiduen die bij het produktieproces niet door chloor worden ontsloten;

- metaalchloriden en -hydroxiden (filterstoffen) die in vaste vorm vrijkomen bij de titaantetrachloridefabricage;

- cokesresiduen die bij de titaantetrachloridefabricage vrijkomen;

- »sterk zure afvalstoffen":

afvalstoffen met meer dan 0,5 % vrij zoutzuur en met verschillende zware metalen (1);

- »zuiveringsafvalstoffen":

filterzouten en slibvormige en vloeibare afvalstoffen die vrijkomen bij de behandeling (concentratie of neutralisatie) van sterk zure afvalstoffen en die verschillende zware metalen bevatten, maar met uitsluiting van geneutraliseerde en gefilterde of gedecanteerde afvalstoffen die uitsluitend zware metalen in de vorm van sporen bevatten en die vóór enigerlei verdunning een pH-waarde van meer dan 5,5 hebben;

- »zwak zure afvalstoffen":

waswater, koelwater, condenswater en andere niet onder voornoemde begripsomschrijvingen vallende slibvormige en vloeibare afvalstoffen, met 0,5 % of minder vrij zoutzuur;

- »geneutraliseerde afvalstoffen":

vloeistoffen met een pH-waarde van meer dan 5,5 die slechts zware metalen in de vorm van sporen bevatten en rechtstreeks door filtratie of decantatie uit sterk of zwak zure afvalstoffen zijn verkregen nadat deze een behandeling hebben ondergaan om de zuurgraad en het gehalte aan zware metalen te verminderen;

- »stof":

stofdeeltjes van welke aard ook, afkomstig van de produktie-inrichtingen, en met name stofdeeltjes van erts, pigment en cokes;

- »chloor":

gasvormig chloor, afkomstig van de verschillende stappen van het produktieproces;

c) bij gebruik van het sulfaatproces of het chlorideproces:

- »dumping":

iedere opzettelijke lozing in oppervlaktewateren in het binnenland, interne kustwateren, territoriale wateren of in volle zee van stoffen en materialen door of vanuit schepen of luchtvaartuigen (2) van welk type ook, en vanaf vaste dan wel drijvende platforms.

2. De in Richtlijn 78/176/EEG gedefinieerde begrippen hebben in deze richtlijn dezelfde betekenis.

Artikel 3

Het dumpen van alle in artikel 2 omschreven vaste afvalstoffen, sterk zure afvalstoffen, zuiveringsafvalstoffen, zwak zure afvalstoffen of geneutraliseerde afvalstoffen is vanaf 31 december 1989 verboden.

Artikel 4

De Lid-Staten treffen de nodige maatregelen om te waarborgen dat de lozing van afvalstoffen in oppervlaktewateren in het binnenland, interne kustwateren, territoriale wateren en volle zee wordt verboden:

a) voor vaste afvalstoffen, sterk zure afvalstoffen en zuiveringsafvalstoffen van bestaande industriële vestigingen die gebruik maken van het sulfaatproces:

- vanaf 31 december 1989 in alle bovengenoemde wateren;

b) voor vaste en sterk zure afvalstoffen van bestaande industriële vestigingen die gebruik maken van het chlorideproces:

- vanaf 31 december 1989 in alle bovengenoemde wateren.

Artikel 5

1. De Lid-Staten kunnen de in de artikelen 3 en 4 genoemde toepassingsdatum naar uiterlijk 31 december 1992 verschuiven, indien zulks op grond van ernstige technische en economische moeilijkheden noodzakelijk is en mits uiterlijk op 31 december 1989 bij de Commissie een programma voor de doeltreffende vermindering van het dumpen en lozen van de in de artikelen 3 en 4 bedoelde afvalstoffen wordt ingediend dat uiterlijk in 1992 leidt tot een definitief verbod. Ten laatste drie maanden na vaststelling van deze richtlijn wordt de Commissie in kennis gesteld (1) van de hier bedoelde gevallen, waarover met haar overleg plaatsvindt. De Commissie doet hiervan mededeling aan de andere Lid-Staten.

2. Aan Lid-Staten die gebruik hebben gemaakt van de door lid 1 geboden mogelijkheid, maar op 31 december 1992 nog niet kunnen voldoen aan de eisen van artikel 4, kan de Commissie zes maanden uitstel verlenen. De Commissie kan eveneens zes maanden uitstel verlenen voor de indiening van de in lid 1 bedoelde programma's, indien een Lid-Staat die moeilijkheden in verband met zijn nationale vergunningsprocedures ondervindt, daarom verzoekt.

Artikel 6

De Lid-Staten treffen de nodige maatregelen om te waarborgen dat de lozing van afvalstoffen overeenkomstig de volgende bepalingen wordt beperkt:

a) voor bestaande industriële vestigingen die gebruik maken van het sulfaatproces:

- wordt de lozing van zwak zure afvalstoffen en geneutraliseerde afvalstoffen in alle wateren vanaf 31 december 1992 beperkt tot een waarde van niet meer dan 800 kg totale hoeveelheid sulfaat per geproduceerde ton titaandioxide (dat wil zeggen overeenkomend met de SO4-ionen in het vrije zwavelzuur en in de metaalsulfaten);

b) voor bestaande industriële vestigingen die gebruik maken van het chlorideproces:

- wordt de lozing van zwak zure afvalstoffen, zuiveringsafvalstoffen en geneutraliseerde afvalstoffen in alle wateren vanaf 31 december 1989 beperkt tot de volgende waarden van totale hoeveelheid chloride per geproduceerde ton titaandioxide (dat wil zeggen overeenkomend met de Cl-ionen in het vrije zoutzuur en in de metaalchloriden):

130 kg bij gebruik van natuurlijk rutiel,

228 kg bij gebruik van synthetisch rutiel,

450 kg bij gebruik van slakken.

In het geval van een vestiging die meer dan een soort erts gebruikt, gelden de waarden naar rato van de hoeveelheden waarin deze ertsen worden gebruikt.

Artikel 7

1. Behalve als het gaat om oppervlaktewateren in het binnenland, kunnen de Lid-Staten de in artikel 6, onder a), genoemde toepassingsdatum naar uiterlijk 31 december 1994 verschuiven, indien zulks op grond van ernstige technische en economische moeilijkheden noodzakelijk is en mits uiterlijk op 31 december 1989 bij de Commissie een programma voor de doeltreffende vermindering van het lozen van dergelijke afvalstoffen wordt ingediend. Dat programma moet ertoe leiden dat op de onderstaande data de volgende grenswaarden per geproduceerde ton titaandioxide worden bereikt:

- zwak zure afvalstoffen en geneutraliseerde afvalstoffen: 1 200 kg 31 december 1992,

- zwak zure afvalstoffen en geneutraliseerde afvalstoffen: 800 kg 31 december 1994.

Ten laatste drie maanden na de vaststelling van deze richtlijn wordt de Commissie in kennis gesteld (1) van de hier bedoelde gevallen, waarover met haar overleg plaatsvindt. De Commissie doet hiervan mededeling aan de andere Lid-Staten.

2. De Lid-Staten kunnen de in artikel 6, onder b), genoemde toepassingsdatum naar uiterlijk 31 december 1992 verschuiven, indien zulks op grond van ernstige technische en economische moeilijkheden noodzakelijk is en mits uiterlijk op 31 december 1989 bij de Commissie een programma voor de doeltreffende vermindering van het lozen van dit soort afvalstoffen wordt ingediend dat

uiterlijk in 1992 leidt tot de inachtneming van de in artikel 6, onder b), bedoelde grenswaarde. Ten laatste drie maanden na de vaststelling van deze richtlijn wordt de Commissie in kennis gesteld (1) van de hier bedoelde gevallen, waarover met haar overleg plaatsvindt. De Commissie doet hiervan mededeling aan de andere Lid-Staten.

Artikel 8

1. Wat de eisen van artikel 6 betreft, kunnen de Lid-Staten als alternatief kwaliteitsdoelstellingen gebruiken die zodanig worden toegepast dat het effect voor de bescherming van het milieu en het tegengaan van concurrentievervalsingen gelijkwaardig is aan dat van de grenswaarden.

2. Indien een Lid-Staat als alternatief kwaliteitsdoelstellingen gebruikt, legt hij aan de Commissie een programma (1) voor waaruit blijkt dat de betrokken maatregelen op de data dat de grenswaarden overeenkomstig artikel 6 worden toegepast, een effect sorteren dat wat betreft de bescherming van het milieu en het tegengaan van concurrentievervalsingen gelijkwaardig is aan dat van de grenswaarden.

Dit programma wordt ten minste zes maanden voordat de Lid-Staat de kwaliteitsdoelstellingen denkt toe te passen, aan de Commissie voorgelegd.

Het programma wordt door de Commissie beoordeeld overeenkomstig de procedures van artikel 10 van Richtlijn 78/176/EEG.

De Commissie doet hiervan mededeling aan de overige Lid-Staten.

Artikel 9

1. De Lid-Staten treffen de noodzakelijke maatregelen om te waarborgen dat de emissies in de atmosfeer overeenkomstig de volgende bepalingen worden verminderd:

a) in het geval van bestaande industriële vestigingen die gebruik maken van het sulfaatproces:

i) worden de emissies van stof vanaf 31 december 1990 beperkt tot een waarde van niet meer dan 50 mg/Nm3 (2) uit de voornaamste bronnen en niet meer dan 150 mg/Nm3 (2) uit elke andere bron (3);

ii) worden de emissies van SOx afkomstig van de ontsluitings- en roostingsfase van de titaandioxideproduktie vanaf 1 januari 1995 beperkt tot een waarde van niet meer dan 10 kg SO2-equivalent per geproduceerde ton titaandioxide;

iii) eisen de Lid-Staten dat er voorzieningen worden geïnstalleerd ter voorkoming van de emissie van zuurdruppels;

iv) lozen inrichtingen voor de concentratie van afvalzuren niet meer dan 500 mg/Nm3 SOx berekend als SO2-equivalent (4);

v) worden inrichtingen voor het roosten van zouten afkomstig van de zuivering van afvalstoffen uitgerust met de beste technologie die tegen niet al te extreem hoge kosten beschikbaar is, ten einde de SOx-emissies te beperken;

b) in het geval van bestaande industriële vestigingen die gebruik maken van het chlorideproces:

i) worden de emissies van stof vanaf 31 december 1989 beperkt tot een waarde van niet meer dan 50 mg/Nm3 (2) uit de voornaamste bronnen en niet meer dan 150 mg/Nm3 (2) uit elke andere bron (3);

ii) worden de emissies van chloor vanaf 31 december 1989 beperkt tot een dagelijkse gemiddelde concentratie van niet meer dan 5 mg/Nm3 (5) en tot een momentane waarde van niet meer dan 40 mg/Nm3.

2. Deze richtlijn laat de bepalingen van Richtlijn 80/779/EEG onverlet.

3. De procedure voor de controle op de referentiemetingen van SOx-lozingen in de atmosfeer is in de bijlage beschreven.

Artikel 10

De waarden en beperkingen die zijn vermeld in de artikelen 6, 8 en 9 worden door de Lid-Staten gecontroleerd aan de hand van de daadwerkelijke produktie van elke vestiging.

Artikel 11

De Lid-Staten treffen de noodzakelijke maatregelen om te waarborgen dat afvalstoffen van de titaandioxide-industrie, in het bijzonder afvalstoffen waarvan de lozing of dumping in water of de emissie in de atmosfeer verboden is:

- zoveel mogelijk niet ontstaan, dan wel worden hergebruikt, voor zover dit technisch en economisch mogelijk is,

- worden hergebruikt of worden verwijderd, zonder gevaar op te leveren voor de gezondheid van de mens en zonder nadelige gevolgen voor het milieu.

Hetzelfde geldt voor de afvalstoffen die bij het hergebruik of de zuivering van bovengenoemde afvalstoffen vrijkomen.

Artikel 12

1. De Lid-Staten doen de nodige bepalingen in werking treden om uiterlijk op 31 december 1989 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

2. De Lid-Staten delen de Commissie de tekst van de bepalingen van intern recht mede, die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 13

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

Gedaan te Luxemburg, 21 juni 1989.

Voor de Raad

De Voorzitter

C. ARANZADI

(1) PB nr. C 138 van 26. 5. 1983, blz. 5, en

PB nr. C 167 van 27. 6. 1984, blz. 9.

(2) PB nr. C 127 van 14. 5. 1984, blz. 29, en

PB nr. C 158 van 26. 6. 1989.

(3) PB nr. C 358 van 31. 12. 1983, blz. 40.

(4) PB nr. L 54 van 25. 2. 1978, blz. 19.

(5) PB nr. L 32 van 3. 2. 1983, blz. 28.

(6) PB nr. L 229 van 30. 8. 1980, blz. 30.

(7) Zie bladzijde 53 van dit Publikatieblad.

(8) PB nr. L 188 van 16. 7. 1984, blz. 20.

(1) Sterk zure afvalstoffen die verdund zijn tot zij 0,5 % of minder vrij zwavelzuur bevatten vallen ook onder deze omschrijving.

(2) »Schepen en luchtvaartuigen" betekent vaartuigen en luchtvaartuigen, onverschillig van welk type deze zijn. In deze term zijn begrepen luchtkussenvaartuigen, drijvende vaartuigen, al dan niet met eigen voortstuwingsvermogen, en vaste dan wel drijvende platforms.

(1) Deze informatie wordt verstrekt in het kader van artikel 14 van Richtlijn 78/176/EEG of afzonderlijk indien de omstandigheden zulks vereisen.

(1) Deze informatie wordt verstrekt in het kader van artikel 14 van Richtlijn 78/176/EEG of afzonderlijk indien de omstandigheden zulks vereisen.

(2) Kubieke meter bij een temperatuur van 273 K en een druk van 101,3 kPa.

(3) De Lid-Staten stellen de Commissie op de hoogte van de kleine bronnen die niet in hun meting zijn opgenomen.

(4) Voor nieuwe concentratieprocessen kan de Commissie met een andere waarde instemmen indien de Lid-Staten kunnen aantonen dat er geen technieken beschikbaar zijn om deze norm te bereiken.

(5) Er wordt van uitgegaan dat deze waarden overeenkomen met een maximum van 6 g per geproduceerde ton titaandioxide.

BIJLAGE

Procedure voor de controle van de referentiemetingen voor lozingen van gasvormig SOx

De hoeveelheden SO2 en SO3 en zuurdruppels uitgedrukt in SO2-equivalent die door bepaalde inrichtingen worden geloosd, worden berekend met inachtneming van het tijdens de specifieke werking geloosde gasvolume en het gedurende dezelfde tijd gemeten gemiddelde gehalte aan SO2/SO3. De bepalingen van het debiet en van het gehalte aan SO2/SO3 moeten geschieden bij dezelfde temperatuur- en vochtigheidscondities.