31989L0299

Richtlijn 89/299/EEG van de Raad van 17 april 1989 betreffende het eigen vermogen van kredietinstellingen

Publicatieblad Nr. L 124 van 05/05/1989 blz. 0016 - 0020
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 6 Deel 2 blz. 0211
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 6 Deel 2 blz. 0211


RICHTLIJN VAN DE RAAD van 17 april 1989 betreffende het eigen vermogen van kredietinstellingen ( 89/299/EEG )

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 57,

lid 2, eerste en derde zin,

Gezien het voorstel van de Commissie ( 1 ),

In samenwerking met het Europese Parlement ( 2 ),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal

Comité ( 3 ),

Overwegende dat gemeenschappelijke basisvoorschriften betreffende het eigen vermogen van kredietinstellingen een centraal element vormen in de opbouw van een interne markt in de banksector omdat het eigen vermogen het mogelijk maakt de continuïteit in de activiteit van de kredietinstellingen te waarborgen en het spaarwezen te beschermen; dat deze harmonisatie zal bijdragen tot de versterking van het toezicht dat op kredietinstellingen wordt uitgeoefend en de aan de gang zijnde cooerdinatie van andere aspecten van het bankwezen in de hand zal werken, inzonderheid wat betreft het toezicht op de grote risico's en de solvabiliteitsratio;

Overwegende dat deze voorschriften van toepassing dienen te zijn op alle in de Gemeenschap toegelaten kredietinstellingen;

Overwegende dat het eigen vermogen van een kredietinstelling kan dienen tot dekking van verliezen waartegenover geen te verwachten winst van voldoende omvang staat; dat het eigen vermogen tevens door de bevoegde autoriteiten als een belangrijke maatstaf wordt aangelegd, inzonderheid voor de beoordeling van de solvabiliteit van kredietinstellingen en voor andere toezichtsdoeleinden;

Overwegende dat, aangezien kredietinstellingen op een gemeenschappelijke bankmarkt rechtstreeks met elkaar concurreren, de definities en voorschriften op het gebied van het eigen vermogen gelijkwaardig moeten zijn; dat te dien einde de criteria ter bepaling van de samenstelling van het eigen vermogen niet alleen een zaak mogen blijven van de Lid-Staten; dat door de vaststelling van gemeenschappelijke bankvoorschriften het belang van de Gemeenschap het best zal worden gediend, doordat verstoring van de mededingingsvoorwaarden wordt voorkomen en het bankwezen in de Gemeenschap wordt versterkt;

Overwegende dat de in deze richtlijn vervatte definitie voorziet in een maximum aan bestanddelen en limietbedragen, waarbij het aan iedere Lid-Staat wordt overgelaten alle of slechts een aantal van deze bestanddelen te hanteren of lagere maxima vast te stellen dan de limietbedragen;

PB nr . C 32 van 5 . 2 . 1988, blz . 2 .

PB nr . C 96 van 17 . 4 . 1989 .

Overwegende dat deze richtlijn aangeeft aan welke criteria bepaalde bestanddelen van het eigen vermogen moeten voldoen, waarbij de Lid-Staten de vrijheid behouden stringentere voorwaarden toe te passen;

Overwegende dat de gemeenschappelijke bankvoorschriften in een eerste fase vrij ruim worden afgebakend ten einde de veelheid van bestanddelen te kunnen bestrijken die in de verschillende Lid-Staten tot het eigen vermogen worden gerekend;

Overwegende dat in deze richtlijn volgens de kwaliteit van de bestanddelen van het eigen vermogen een onderscheid wordt gemaakt tussen bestanddelen die het basisvermogen vormen en bestanddelen die het aanvullend vermogen vormen;

Overwegende dat wordt erkend dat in verband met de bijzondere aard van de fondsen voor algemene bankrisico's dit bestanddeel voorlopig zonder limiet wordt opgenomen in het eigen vermogen; dat evenwel een besluit over de definitieve behandeling ervan zo spoedig mogelijk na de inwerkingtreding van de uitvoeringsbepalingen van de onderhavige richtlijn moet worden vastgesteld; dat in dat besluit rekening moet worden gehouden met de resultaten van de besprekingen op ruimere internationale schaal;

Overwegende dat de bestanddelen die het aanvullend vermogen vormen, vanwege het feit dat zij niet dezelfde kwaliteit hebben als die welke het basisvermogen vormen, niet ten belope van meer dan 100 % van het basisvermogen tot het eigen vermogen moeten worden gerekend; dat de meetelling van bepaalde bestanddelen van het aanvullend vermogen bovendien beperkt moet worden tot 50 % van het basisvermogen;

Overwegende dat openbare kredietinstellingen, ten einde verstoring van de mededingingsvoorwaarden te voorkomen, bij de berekening van hun eigen vermogen niet de garanties mogen meetellen die hun door de Lid-Staten of door lagere overheden zijn verstrekt; dat evenwel aan het Koninkrijk België een overgangsperiode tot en met 31 december 1994 dient te worden toegestaan ten einde de betrokken instellingen de gelegenheid te bieden zich aan de nieuwe omstandigheden aan te passen in het kader van een herziening van hun statuut;

Overwegende dat, wanneer het ten behoeve van het toezicht nodig is de omvang van het geconsolideerde eigen vermogen van een groep van kredietinstellingen te bepalen, deze berekening dient te geschieden overeenkomstig Richtlijn 83/350/EEG van de Raad van 13 juni 1983 betreffende het toezicht op kredietinstellingen op geconsolideerde basis ( 4 ); dat genoemde richtlijn de Lid-Staten interpretatieruimte laat wat betreft de technische details van de toepassing, van welke ruimte gebruik dient te worden gemaakt in de geest van deze richtlijn; dat momenteel besprekingen aan de gang zijn met het oog op een herziening van genoemde richtlijn om tot een grotere harmonisatie te komen;

Overwegende dat ten aanzien van de bij de berekening van het eigen vermogen te gebruiken boekhoudkundige techniek rekening dient te worden gehouden met de bepalingen van Richtlijn 86/635/EEG van de Raad van 8 december 1986 betreffende de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van banken en andere financiële instellingen ( 5 ), waarin enkele aanpassingen van de bepalingen van Richtlijn 83/349/EEG van de Raad van 13 juni 1983 op de grondslag van artikel 54, lid 3, onder g ), van het Verdrag betreffende de geconsolideerde jaarrekening ( 6 ), gewijzigd bij de Akte van Toetreding van Spanje en Portugal, zijn vervat; dat in afwachting van de omzetting van genoemde richtlijnen in het nationale recht van de Lid-Staten, het gebruik van een bepaalde boekhoudkundige techniek voor de berekening van het eigen vermogen aan het oordeel van de Lid-Staten wordt overgelaten;

Overwegende dat deze richtlijn aansluit bij het internationale streven om op ruimere schaal te komen tot een onderlinge aanpassing van de regels die in de voornaamste landen gelden inzake gelijkwaardigheid van het eigen vermogen;

Overwegende dat de maatregelen die bestemd zijn om aan de definities van deze richtlijn te voldoen, derhalve uiterlijk bij de inwerkingtreding van de maatregelen ter uitvoering van de toekomstige richtlijn tot harmonisatie van de solvabiliteitsratio moeten zijn vastgesteld;

Overwegende dat de Commissie een rapport zal opstellen en deze richtlijn periodiek zal onderzoeken ten einde de voorschriften ervan te versterken en aldus tot een grotere convergentie te komen in de gemeenschappelijke definitie van het eigen vermogen; dat door deze convergentie gelijkwaardigheid van het eigen vermogen van de kredietinstellingen van de Gemeenschap kan worden verbeterd;

Overwegende dat het waarschijnlijk noodzakelijk zal zijn om in de richtlijn een aantal technische en terminologische aanpassingen aan te brengen ten einde rekening te houden met de snelle ontwikkeling van de financiële markten; dat de Raad, in afwachting van het moment waarop de Commissie hem een voorstel voorlegt dat rekening houdt met het specifieke karakter van de banksector en dat het mogelijk maakt om een procedure in te voeren welke beter geschikt is voor de uitvoering van deze richtlijn, zich het recht voorbehoudt om deze maatregelen te nemen,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1 Toepassingsgebied

1 . Indien een Lid-Staat bij wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen, ter uitvoering van de communautaire wetgeving inzake bedrijfseconomisch toezicht, maatregelen treft waarin de term "eigen vermogen'' wordt gebruikt of wordt

gerefereerd aan dat begrip, ziet hij erop toe dat deze term of dit begrip in overeenstemming is met de definitie in de hierna volgende artikelen .

2 . Onder kredietinstellingen in de zin van deze richtlijn worden verstaan de instellingen waarop Richtlijn 77/780/EEG ( 7 ), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 86/524/EEG ( 8 ), van toepassing is .

Artikel 2 Algemene beginselen

1 . Met inachtneming van de in artikel 6 vastgestelde limieten bestaat het niet-geconsolideerde eigen vermogen van kredietinstellingen uit de hierna genoemde bestanddelen :

1 . gestort kapitaal in de zin van artikel 22 van Richtlijn 86/635/EEG plus agiorekening, maar zonder de cumulatief preferente aandelen;

2 . reserves in de zin van artikel 23 van Richtlijn 86/635/EEG en de resultaten van het voorgaande jaar die zijn overgedragen door bestemming van het definitieve resultaat . De Lid-Staten kunnen alleen toestaan dat tussentijdse positieve resultaten worden meegeteld voordat een formeel besluit is genomen, wanneer zij zijn geverifieerd door met de controle van de rekeningen belaste personen en wanneer ten genoegen van de bevoegde autoriteiten is aangetoond dat het bedrag daarvan is geraamd overeenkomstig de beginselen, neergelegd in Richtlijn 86 /635/EEG, en netto is, na aftrek van alle te verwachten lasten en van voorzieningen voor dividenden;

3 . herwaarderingsreserves in de zin van artikel 33 van Richtlijn 78/660/EEG van de Raad van 25 juli 1978 op de grondslag van artikel 54, lid 3, onder g ), van het Verdrag betreffende de jaarrekening van bepaalde vennootschappen ( 9 ), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 84/569/EEG ( 10 );

4 . de fondsen voor algemene bankrisico's in de zin van artikel 38 van Richtlijn 86/635/EEG;

5 . waardecorrecties in de zin van artikel 37, lid 2, van Richtlijn 86/635/EEG;

6 . andere bestanddelen in de zin van artikel 3;

7 . de in artikel 4, lid 1, bedoelde aansprakelijkheidsverplichtingen van leden van kredietinstellingen met de rechtsvorm van cooeperatieve verenigingen en de hoofdelijke verplichtingen van de leningnemers van bepaalde, in de vorm van een fonds georganiseerde instellingen;

8 . cumulatief preferente aandelen met een vaste looptijd alsmede achtergestelde leningen in de zin van artikel 4, lid 3 .

Zoals bepaald in artikel 6 worden de volgende bestanddelen afgetrokken :

9 . het bezit aan eigen aandelen van de kredietinstelling, tegen boekwaarde;

10 . immateriële activa in de zin van artikel 4, ( activa )

post 9, van Richtlijn 86/635/EEG;

11 . negatieve resultaten van enige betekenis van het lopende boekjaar;

12 . deelnemingen in andere kredietinstellingen en in financiële instellingen ten belope van meer dan 10 % van het kapitaal van die instellingen, alsmede achtergestelde schuldvorderingen en de in artikel 3 bedoelde, in het bezit van de kredietinstelling zijnde schuldtitels, uitgegeven door kredietinstellingen en financiële instellingen waarin zij voor meer dan 10 % van hun kapitaal deelneemt;

Indien tijdelijk aandelen in een andere kredietinstelling of financiële instelling worden gehouden met het oog op een financiële bijstandsoperatie, bedoeld om die instelling te saneren en te redden, kan de toezichthoudende autoriteit ontheffingen van deze bepaling verlenen .

13 . deelnemingen in andere kredietinstellingen en andere financiële instellingen ten belope van 10 % of minder van het kapitaal van die instellingen, alsook achtergestelde schuldvorderingen en de in artikel 3 bedoelde, in het bezit van de kredietinstelling zijnde schuldtitels, uitgegeven door andere dan de in punt 12 bedoelde kredietinstellingen en andere financiële instellingen, voor het bedrag van het totaal van deze deelnemingen, achtergestelde schuldvorderingen en schuldtitels dat 10 % van het eigen vermogen van de kredietinstelling, berekend vóór de aftrek van de bestanddelen genoemd in de punten 12 en 13, te boven gaat .

Wat de eventuele berekening van het niet-geconsolideerde eigen vermogen betreft, mogen de Lid-Staten in afwachting van de latere cooerdinatie van de consolidatiebepalingen toestaan dat moedermaatschappijen die onderworpen zijn aan een toezicht op geconsolideerde basis, in de consolidatie begrepen deelnemingen in andere financiële of kredietinstellingen, niet aftrekken . Deze bepaling geldt voor alle voorschriften inzake bedrijfseconomisch toezicht die via communautaire besluiten worden geharmoniseerd .

2 . Het begrip "eigen vermogen'' als gedefinieerd in de punten 1 tot en met 8 van lid 1 houdt een maximum aan bestanddelen en bedragen in . Het gebruik van deze bestanddelen of de vaststelling van lagere plafonds alsmede de aftrek van andere bestanddelen dan die welke vermeld zijn in lid 1, punten 9 tot en met 13, worden overgelaten aan het oordeel van de Lid-Staten . Deze zijn evenwel gehouden te streven naar een grotere convergentie met het oog op een gemeenschappelijke definitie van het begrip "eigen vermogen ''.

Daartoe legt de Commissie uiterlijk drie jaar na de in artikel 9, lid 1, bedoelde datum een verslag betreffende de toepassing van deze richtlijn voor aan het Europese Parlement en de Raad, eventueel vergezeld van de wijzigingen die zij nodig acht . Uiterlijk vijf jaar na de in artikel 9, lid 1, genoemde datum zal de Raad, op voorstel van de Commissie, in samenwerking met het Europese Parlement en na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité, de definitie van

het eigen vermogen onderzoeken en opnieuw bezien met het oog op een uniforme toepassing van de gemeenschappelijke definitie .

3 . De kredietinstelling moet onmiddellijk en zonder beperking kunnen beschikken over de in lid 1, punten 1 tot en met 5, vermelde bestanddelen om risico's of verliezen te dekken zodra deze zich voordoen . Het bedrag van deze bestanddelen moet ten tijde van hun berekening vrij zijn van elke voorzienbare belasting of daarvoor gecorrigeerd zijn voor zover deze belastingen het bedrag verlagen ten belope waarvan deze bestanddelen aangewend kunnen worden voor het dekken van risico's of verliezen .

Artikel 3 Andere bestanddelen bedoeld in artikel 2, lid 1, punt 6

1 . Het door een Lid-Staat gebruikte begrip "eigen vermogen'' kan andere bestanddelen inhouden, mits deze, ongeacht hun wettelijke of boekhoudkundige benamingen, de volgende kenmerken bezitten :

a ) zij staan ter vrije beschikking van de kredietinstelling ter dekking van de normale risico's van het bankbedrijf, indien de verliezen of de waardeverminderingen nog niet zijn vastgesteld;

b ) het bestaan ervan blijkt uit de interne rekeningen;

c ) het betrokken bedrag wordt vastgesteld door het bestuur van de kredietinstelling, gecontroleerd door onafhankelijke accountants, ter kennis gebracht aan de bevoegde autoriteiten en aan hun toezicht onderworpen . Op het punt van de controle kan de interne controle voorlopig worden geacht aan bovenvermelde voorwaarden te voldoen totdat de communautaire bepalingen waarbij een externe controle verplicht wordt gesteld, van toepassing zijn geworden .

2 . Als andere bestanddelen kunnen ook worden aanvaard schuldtitels met een onbepaalde looptijd en andere financieringsinstrumenten die aan de volgende voorwaarden voldoen :

a ) zij kunnen niet worden terugbetaald op initiatief van de houder of zonder voorafgaande toestemming van de toezichthoudende autoriteit;

b ) de schuldovereenkomst moet bepalen dat de kredietinstelling de betaling van rente over de schuld mag uitstellen;

c ) de vorderingen van de leninggever op de leningnemende kredietinstelling moeten volledig achtergesteld zijn bij die van alle niet-achtergestelde crediteuren;

d) de documenten inzake de uitgifte van de schuldtitels moeten bepalen, dat schuld en niet-betaalde rente gebruikt kunnen worden om verliezen op te vangen, terwijl de kredietinstelling haar werkzaamheden kan voortzetten;

e ) alleen de daadwerkelijk gestorte bedragen worden in aanmerking genomen .

Hierbij komen nog andere cumulatief preferente aandelen dan die bedoeld in artikel 2, lid 1, punt 8 .

Artikel 4 1 . De aansprakelijkheidsverplichtingen van de leden van de in artikel 2, lid 1, punt 7, bedoelde kredietinstellingen met de rechtsvorm van cooeperatieve verenigingen, omvatten het niet-gestorte kapitaal van deze instellingen en de statutaire verplichting van de leden van deze cooeperatieve instellingen tot het doen van aanvullende niet-terugbetaalbare stortingen wanneer de kredietinstelling verlies lijdt . In dat geval dienen de stortingen onmiddellijk gevorderd te kunnen worden .

Met de hiervoor bedoelde bestanddelen worden gelijkgesteld de hoofdelijke verplichtingen van de leningnemers in het geval van als fonds georganiseerde kredietinstellingen .

Al deze bestanddelen kunnen in het eigen vermogen worden opgenomen, voor zover zij overeenkomstig de nationale wetgeving tot het eigen vermogen van dit soort instellingen worden gerekend.

2 . De Lid-Staten mogen garanties die zij of hun autoriteiten aan openbare kredietinstellingen verlenen, niet tot het eigen vermogen van deze kredietinstellingen rekenen .

Het Koninkrijk België wordt evenwel tot en met 31 december 1994 van deze verplichting ontheven .

3 . De Lid-Staten of de bevoegde autoriteiten mogen de in artikel 2, lid 1, punt 8, bedoelde cumulatief preferente aandelen met een vaste looptijd, alsmede de aldaar bedoelde achtergestelde leningen in het eigen vermogen opnemen, indien er bindende overeenkomsten bestaan volgens welke deze leningen in geval van faillissement of liquidatie van de kredietinstelling worden achtergesteld bij de vorderingen van alle andere crediteuren en eerst worden terugbetaald nadat alle andere op dat tijdstip opeisbare schulden zijn voldaan .

De achtergestelde leningen moeten daarnaast aan de volgende criteria voldoen :

a ) alleen de daadwerkelijk gestorte middelen worden in aanmerking genomen;

b ) de betrokken middelen hebben een oorspronkelijke looptijd van ten minste vijf jaar, waarna terugbetaling mogelijk is; indien de looptijd van de schuld onbepaald is, moet een opzeggingstermijn van vijf jaar worden overeengekomen, tenzij de betrokken middelen niet langer als eigen vermogen worden beschouwd, of tenzij voor vervroegde terugbetaling uitdrukkelijk voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteiten is vereist . De bevoegde autoriteiten kunnen toestemming verlenen voor vervroegde terugbetaling van dergelijke middelen, mits het initiatief hiertoe uitgaat van de leningnemer en de solvabiliteit van de kredietinstelling onaangetast blijft;

c ) de hoogte tot welke zij kunnen worden gerekend tot het eigen vermogen zal geleidelijk worden verlaagd gedurende ten minste de vijf jaar die voorafgaan aan de datum van de terugbetaling;

d ) de leningsovereenkomst bevat geen bepalingen krachtens welke de lening in bepaalde omstandigheden, andere dan de liquidatie van de kredietinstelling, vóór de overeengekomen datum moet worden terugbetaald .

Artikel 5 Tot aan een latere cooerdinatie van de voorschriften inzake de consolidatie zijn de volgende regels van toepassing :

1 . wanneer de berekening op geconsolideerde grondslag dient te geschieden, worden de in artikel 2, lid 1, genoemde bestanddelen voor hun geconsolideerde bedragen in aanmerking genomen overeenkomstig de bij Richtlijn 83/350/EEG vastgestelde regels . Bovendien mogen de volgende creditbestanddelen (" negatieve bestanddelen '') voor de berekening van het eigen vermogen met de geconsolideerde reserves worden gelijkgesteld :

- minderheidsbelangen in de zin van artikel 21 van Richtlijn 83/349/EEG als de integrale consolidatiemethode wordt toegepast;

- het eerste consolidatieverschil in de zin van de artikelen 19, 30 en 31 van Richtlijn 83/349/EEG;

- de omrekeningsverschillen die overeenkomstig artikel 39, lid 6, van Richtlijn 86/635/EEG in de geconsolideerde reserves worden opgenomen;

- het verschil dat voortvloeit uit de vermelding van bepaalde deelnemingen overeenkomstig de in artikel 33 van Richtlijn 83/349/EEG beschreven

methode .

2 . wanneer bovengenoemde bestanddelen debetbestanddelen (" positieve bestanddelen '') zijn, dienen zij bij de berekening van het geconsolideerde eigen vermogen in mindering te worden gebracht .

Artikel 6 Aftrek en limieten

1 . Voor de in artikel 2, lid 1, punten 3 en 5 tot en met 8, bedoelde bestanddelen gelden de volgende limieten :

a ) de som van de bestanddelen genoemd in de punten 3 en 5 tot en met 8 mag niet meer bedragen dan 100 % van

de som van de bestanddelen genoemd in de punten 1 en 2, verminderd met de som van de bestanddelen genoemd in de punten 9, 10 en 11;

b ) de som van de bestanddelen genoemd in de punten 7 en 8 mag niet meer bedragen dan 50 % van de som van de bestanddelen genoemd in de punten 1 en 2, verminderd met de som van de bestanddelen genoemd in de punten 9, 10 en 11;

c ) de som van de bestanddelen genoemd in de punten 12 en 13 wordt in mindering gebracht op de som van alle bestanddelen .

2 . Het in artikel 2, lid 1, punt 4, bedoelde bestanddeel vormt een afzonderlijke categorie . Voorlopig wordt dit bestanddeel zonder limiet opgenomen in het eigen vermogen, maar telt het niet mee bij de berekening van de grondslag voor de limiet van de bestanddelen genoemd in de punten 3 en 5 tot en met 8 . Binnen zes maanden na de inwerkingtreding van de toepassingsbepalingen van de onderhavige richtlijn stelt de Commissie, overeenkomstig de procedure van artikel 8, de definitieve behandelingswijze van dit bestanddeel voor in het primair eigen vermogen of in het aanvullend eigen vermogen .

3 . Aan de in lid 1 genoemde limieten moet zijn voldaan met ingang van de datum van inwerkingtreding van de toepassingsmaatregelen van de richtlijn van de Raad betreffende een solvabiliteitscoëfficiënt voor kredietinstellingen, doch uiterlijk op 1 januari 1993 .

Kredietinstellingen die deze limieten overschrijden, moeten het aandeel van de in artikel 2, lid 1, punten 3 en 5 tot en met 8, genoemde bestanddelen geleidelijk verminderen ten einde vóór bovengenoemde datum aan de voorgeschreven limieten te voldoen .

4 . De bevoegde autoriteiten kunnen kredietinstellingen toestemming geven om in tijdelijke en uitzonderlijke omstandigheden de in lid 1 genoemde limiet te overschrijden .

Artikel 7 Ten genoegen van de bevoegde autoriteiten moet worden aangetoond dat aan de voorwaarden van de artikelen 2 tot en met 6 is voldaan .

Artikel 8 Onverminderd het in artikel 2, lid 2, tweede alinea, bedoelde verslag, stelt de Raad, op voorstel van de Commissie, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen de noodzakelijke technische aanpassingen vast ten behoeve van :

- de verduidelijking van de definities om een eenvormige toepassing van de richtlijn binnen de Gemeenschap te verzekeren;

- de verduidelijking van de definities om bij de toepassing van de richtlijn rekening te houden met de ontwikkelingen op de financiële markten;

- de aanpassing van de terminologie en de verwoording van de definities aan latere richtlijnen inzake het bankwezen en aanverwante materies .

Artikel 9 1 . De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om aan deze richtlijn te voldoen, uiterlijk op de datum van inwerkingtreding van de toepassingsmaatregelen van de richtlijn van de Raad betreffende een solvabiliteitsratio voor kredietinstellingen, doch niet later dan 1 januari 1993 . Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis .

2 . De Lid-Staten delen de Commissie de tekst mede van de belangrijkste bepalingen van intern recht die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen .

3 . De in lid 2 bedoelde mededeling behelst tevens ten behoeve van de Commissie een opgave, vergezeld van een toelichting, van de specifieke maatregelen die zijn genomen en van de bestanddelen die door de onderscheiden bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten erkend worden als deel uitmakend van het eigen vermogen .

Artikel 10 Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten .

Gedaan te Luxemburg, 17 april 1989 .

Voor de Raad

De Voorzitter

C . SOLCHAGA CATALAN

( 1 ) PB nr . C 243 van 27. 9 . 1986, blz . 4, en(2 ) PB nr . C 246 van 14 . 9 . 1987, blz . 72, en(3 ) PB nr . C 180 van 8 . 7 . 1987, blz . 51.(4 ) PB nr . L 193 van 18 . 7 . 1983, blz . 18.(5 ) PB nr . L 372 van 31 . 12 . 1986, blz . 1 .

( 6 ) PB nr . L 193 van 18 . 7 . 1983, blz . 1.(7 ) PB nr . L 322 van 17 . 12 . 1977, blz . 30 .

( 8 ) PB nr . L 309 van 4 . 11 . 1986, blz . 15 .

( 9 ) PB nr . L 222 van 14 . 8 . 1978, blz . 11 .

( 10 ) PB nr . L 314 van 4 . 12 . 1984, blz . 28 .