31986R4058

Verordening (EEG) nr. 4058/86 van de Raad van 22 december 1986 betreffende een gecoördineerd optreden ter vrijwaring van de vrije toegang tot lading in het vervoer over zee

Publicatieblad Nr. L 378 van 31/12/1986 blz. 0021 - 0023
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 7 Deel 3 blz. 0148
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 7 Deel 3 blz. 0148


VERORDENING (EEG) Nr. 4058/86 VAN DE RAAD van 22 december 1986 betreffende een gecoördineerd optreden ter vrijwaring van de vrije toegang tot lading in het vervoer over zee

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 84,

lid 2,

Gezien de ontwerp-verordening van de Commissie,

Gezien het advies van het Europese Parlement (1),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (2),

Overwegende dat, ter bescherming van hun koopvaardijvloot, steeds meer landen unilateraal hun toevlucht nemen tot wettelijke of bestuursrechtelijke maatregelen of tot bilaterale overeenkomsten met andere landen;

Overwegende dat een aantal landen door het nemen van bepaalde maatregelen of het opleggen van bepaalde handelwijzen de toepassing van het beginsel van eerlijke en vrije mededinging in de scheepvaart met een of meer Lid-Staten van de Gemeenschap hebben ontwricht;

Overwegende dat het Verdrag van de Verenigde Naties inzake een gedragscode voor lijnvaartconferences, dat op

6 oktober 1983 in werking is getreden, met betrekking tot de lijnvaart scheepvaartondernemingen die lid zijn van een conference waarbinnen een "pool'' functioneert bepaalde rechten toekent;

Overwegende dat steeds meer derde landen die partij bij dit Verdrag zijn of het hebben ondertekend, aan de desbetreffende bepalingen een dusdanige uitlegging geven dat de uit hoofde van dit Verdrag aan hun ondernemingen, zowel voor de lijnvaart als de wilde vaart, verleende rechten daadwerkelijk worden uitgebreid, ten nadele van de ondernemingen uit de Gemeenschap of uit andere OESO-landen, ongeacht of zij conferencelid zijn of niet;

Overwegende dat, ten aanzien van bulkvervoer bij derde landen een toenemende neiging valt waar te nemen om de toegang tot bulklading te beperken, waardoor het klimaat van vrije mededinging, dat algemeen pleegt te heersen in de sector bulkvervoer ernstig wordt bedreigd; dat de Lid-Staten bevestigen gehecht te zijn aan een situatie van vrije mededinging, die één van de wezenlijke kenmerken vormt van het bulkvervoer van vaste en vloeibare stoffen, en ervan overtuigd zijn dat de toepassing van een vrachtverdeling in dit vervoer de kosten hiervan sterk zal verhogen en ernstige gevolgen zal hebben voor de handelsbelangen van alle landen;

Overwegende dat een beperking van de toegang tot bulkvervoer een ongunstige invloed zou hebben op de koopvaardijvloten van de Lid-Staten en de desbetreffende vervoerkosten aanzienlijk zou verhogen, waardoor de handelsbelangen van de Gemeenschap ernstig zouden worden geschaad;

Overwegende dat de Gemeenschap moet kunnen besluiten tot een gecoördineerd optreden van haar Lid-Staten indien de concurrentiepositie van de koopvaardijvloten van de Lid-Staten of de handelsbelangen van de Lid-Staten nadelig worden beïnvloed door reservering van lading voor scheepvaartondernemingen van derde landen of indien een internationale overeenkomst dit vereist;

Overwegende dat bij Beschikking 77/587/EEG van de Raad (3) onder meer is voorzien in overleg over de onderscheiden aspecten van de ontwikkelingen die zich hebben voorgedaan in de betrekkingen van de Lid-Staten met derde landen op het gebied van het zeevervoer;

Overwegende dat bij Beschikking 83/573/EEG van de Raad (4) onder meer is voorzien in overleg door de Lid-Staten over eventuele tegenmaatregelen tegen derde landen en in de mogelijkheid van een besluit betreffende de gezamenlijke toepassing door de Lid-Staten van passende, van hun nationale wetgeving deel uitmakende tegenmaatregelen;

Overwegende dat de bij die beschikkingen ingestelde mechanismen verder dienen te worden uitgewerkt en verfijnd, zodat de Lid-Staten, in bepaalde omstandigheden, op verzoek van een of meer Lid-Staten of op grond van een internationale overeenkomst, tot een gecoördineerd optreden overgaan,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bij deze verordening ingestelde procedure is van toepassing wanneer door maatregelen van een derde land of van zijn gemachtigden de vrije toegang van scheepvaartondernemingen van de Lid-Staten of van schepen die in een Lid-Staat overeenkomstig de nationale wetgeving zijn geregistreerd wordt beperkt of dreigt te worden beperkt voor het vervoer van:

- lijnlading op codegebonden routes, behalve indien die maatregelen zijn genomen in overeenstemming met het Verdrag van de Verenigde Naties inzake een gedragscode voor lijnvaartconferences;

- lijnlading op niet-codegebonden routes;

- bulklading en elke andere lading door tramp-diensten;

- passagiers;

- personen of goederen naar of tussen "off-shore''-installaties.

Deze procedure doet geen afbreuk aan de verplichtingen van de Gemeenschap en de Lid-Staten krachtens internationaal recht.

Artikel 2

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

- "home-trader'': een scheepvaartonderneming van een derde land die een dienst onderhoudt tussen het eigen land en één of meer Lid-Staten;

- "cross-trader'': een scheepvaartonderneming van een derde land die een dienst onderhoudt tussen een ander derde land en één of meer Lid-Staten.

Artikel 3

Om een gecoördineerd optreden kan worden verzocht door een Lid-Staat.

Het verzoek wordt ingediend bij de Commissie, die binnen vier weken bij de Raad passende aanbevelingen of voorstellen indient.

De Raad kan volgens de stemprocedure van artikel 84, lid 2, van het Verdrag besluiten tot een gecoördineerd optreden overeenkomstig artikel 4.

Wanneer hij tot een gecoördineerd optreden besluit, dient de Raad ook naar behoren rekening te houden met overwegingen inzake het buitenlandse-handelbeleid alsmede met de

havenbelangen en met overwegingen inzake het scheepvaartbeleid van de betrokken Lid-Staten.

Artikel 4

1. Gecoördineerd optreden kan de volgende vorm aannemen:

a)

diplomatieke stappen bij de betrokken derde landen, in het bijzonder indien deze met bepaalde maatregelen de toegang tot lading dreigen te beperken;

b)

tegenmaatregelen tegen de scheepvaartonderneming, respectievelijk scheepvaartondernemingen van de betreffende derde landen of tegen de scheepvaartonderneming of scheepvaartondernemingen van andere landen, die hetzij als home-trader hetzij als cross-trader in het vervoer van de Gemeenschap optreden en als zodanig profiteren van de door deze landen genomen maatregelen.

De volgende tegenmaatregelen kunnen afzonderlijk of gecombineerd worden genomen:

IIi)

verplichting tot het verkrijgen van een vergunning voor het laden, vervoeren of lossen; een dergelijke vergunning kan worden onderworpen aan voorwaarden of verplichtingen;

Iii)

instelling van quota;

iii)

instelling van heffingen of rechten.

2. De diplomatieke stappen gaan aan de tegenmaatregelen vooraf.

Deze tegenmaatregelen doen geen afbreuk aan de verplichtingen van de Gemeenschap en haar Lid-Staten krachtens internationaal recht; er zal rekening worden gehouden met alle betrokken belangen en er mag noch direct, noch indirect een verlegging van het handelsverkeer binnen de Gemeenschap uit voortvloeien.

Artikel 5

1. Bij zijn beslissing omtrent een of meer van de in artikel 4, lid 1, onder b), bedoelde tegenmaatregelen vermeldt de Raad in voorkomend geval:

a)

de omstandigheden die aanleiding hebben gegeven tot het nemen van tegenmaatregelen;

b)

het verkeer of de havens waarvoor de tegenmaatregelen gelden;

c)

de vlag of scheepvaartonderneming van het derde land dat door zijn ladingreservering de vrije toegang tot lading in het betrokken vaargebied beperkt;

d)

maximumvolume (percentage, wichttonnen, containers) of waarde van de lading die in havens van Lid-Staten mag worden geladen of gelost;

e)

maximum aantal afvaarten van en naar havens van Lid-Staten;

f)

bedrag of percentage en berekeningsgrondslag van de in te stellen heffingen en rechten alsmede de wijze waarop deze zullen worden geïnd;

g)

geldigheidsduur van de tegenmaatregel.

2. Ingeval in de wetgeving van een Lid-Staat geen mogelijkheid tot de in lid 1 bedoelde tegenmaatregelen wordt geboden, kunnen zij overeenkomstig het in artikel 3, derde alinea, bedoelde besluit van de Raad door de betrokken Lid-Staat worden getroffen op de grondslag van deze verordening.

Artikel 6

1. Indien de Raad het voorstel voor een gecoördineerd optreden niet binnen een termijn van twee maanden heeft aangenomen, mogen de Lid-Staten, unilateraal of gezamenlijk, nationale maatregelen toepassen indien de toestand dit vereist.

2. In geval van urgentie mogen de Lid-Staten echter, unilateraal of gezamenlijk, zelfs binnen de in lid 1 genoemde termijn van twee maanden voorlopig de noodzakelijke nationale maatregelen treffen.

3. De ter toepassing van dit artikel getroffen nationale maatregelen moeten onmiddellijk aan de Commissie en aan de overige Lid-Staten worden medegedeeld.

Artikel 7

Tijdens de periode waarin de tegenmaatregel geldt, plegen de Lid-Staten en de Commissie om de drie maanden, of indien nodig eerder, overleg overeenkomstig de bij Beschikking 77/587/EEG ingestelde overlegprocedure ten einde de gevolgen van de betrokken tegenmaatregelen te bespreken.

Artikel 8

De bij deze verordening ingestelde procedure mag worden toegepast wanneer door maatregelen van een derde land of van zijn gemachtigden beperkingen worden opgelegd of

dreigen te worden opgelegd aan scheepvaartondernemingen van een ander OESO-land, indien, op basis van wederkerigheid, tussen dat land en de Gemeenschap een afspraak bestaat tot gecoördineerd verzet in geval van beperking van de toegang tot lading.

Dat land mag een verzoek tot gecoördineerd optreden indienen en zich aansluiten bij een dergelijk gecoördineerd optreden oveeenkomstig deze verordening.

Artikel 9

Deze verordening treedt in werking op 1 juli 1987.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

Gedaan te Brussel, 22 december 1986.

Voor de Raad

De Voorzitter

G. SHAW

(1) PB nr. C 255 van 15. 10. 1986, blz. 169.

(2) PB nr. C 344 van 31. 12. 1985, blz. 31.

(3) PB nr. L 239 van 17. 9. 1977, blz. 23.

(4) PB nr. L 332 van 28. 11. 1983, blz. 37.