31986R3842

Verordening (EEG) nr. 3842/86 van de Raad van 1 december 1986 tot vaststelling van maatregelen om het in het vrije verkeer brengen van namaakartikelen te verbieden

Publicatieblad Nr. L 357 van 18/12/1986 blz. 0001 - 0004
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 2 Deel 4 blz. 0213
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 2 Deel 4 blz. 0213


*****

VERORDENING (EEG) Nr. 3842/86 VAN DE RAAD

van 1 december 1986

tot vaststelling van maatregelen om het in het vrije verkeer brengen van namaakartikelen te verbieden

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op de artikelen 113 en 235,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Europese Parlement (2),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),

Overwegende dat het in de handel brengen van goederen waarop ten onrechte handels- of fabrieksmerken zijn aangebracht, hierna te noemen »namaakartikelen", de fabrikanten en handelaars die de wet eerbiedigen, sterk benadeelt en de consumenten misleidt; dat het op de markt van de Gemeenschap brengen van dergelijke goederen zoveel mogelijk dient te worden verhinderd en dat daartoe maatregelen dienen te worden aangenomen waarmee deze onwettige activiteit doeltreffend kan worden bestreden zonder dat evenwel de vrijheid van de rechtmatige handel wordt beknot; dat deze doelstelling overigens aansluit bij de op internationaal vlak in die richting ondernomen acties;

Overwegende dat, voor zover namaakartikelen uit derde landen worden ingevoerd, het in het vrije verkeer brengen ervan in de Gemeenschap dient te worden verboden en dat een passende procedure dient te worden ingesteld die optreden van de douaneautoriteiten mogelijk maakt ten einde de naleving van dit verbod optimaal te waarborgen;

Overwegende dat het optreden van de douaneautoriteiten moet bestaan uit het opschorten van de vrijgave van de goederen waarvan wordt vermoed dat het namaakartikelen zijn voor de tijd die nodig is om te kunnen uitmaken of het inderdaad om dergelijke goederen gaat;

Overwegende dat met het oog op de door het instellen van deze procedure te verwezenlijken doelstelling geen communautaire bepalingen behoeven te worden vastgesteld met betrekking tot de aanwijzing van de autoriteit die bevoegd is om uit te maken of de voor het vrije verkeer aangegeven goederen namaakartikelen zijn, noch met betrekking tot de regels die voor het inschakelen van die autoriteit moeten worden gevolgd; dat het, bij gebreke van communautaire voorschriften ter zake, voorts dienstig is dat de genoemde bevoegde autoriteit zich uitspreekt over de haar voorgelegde gevallen onder verwijzing naar de criteria die worden gehanteerd om te bepalen of in de betrokken Lid-Staat vervaardigde goederen inbreuk maken op de rechten van de houder van een fabrieks- of handelsmerk;

Overwegende dat daarentegen wel de maatregelen moeten worden vastgesteld waaraan de voor het vrije verkeer aangegeven goederen dienen te worden onderworpen wanneer vast is komen te staan dat het namaakartikelen zijn; dat deze maatregelen niet alleen het economisch voordeel van de transactie moeten ontnemen aan degenen die verantwoordelijk zijn voor de invoer van deze goederen, maar ook verdere transacties van dezelfde aard doeltreffend moeten tegengaan;

Overwegende dat, ten einde te voorkomen dat de vrijmaking van goederen in de persoonlijke bagage van reizigers of in kleine zendingen zonder handelskarakter ernstig wordt verstoord, goederen die namaakartikelen kunnen zijn welke zijn ingevoerd uit derde landen binnen de grenzen van de communautaire voorschriften, zowel voor de verlening van douanevrijdom als voor de toepassing van het in titel II C van de inleidende bepalingen van het gemeenschappelijk douanetarief bedoelde forfaitaire invoerrecht, van de werkingssfeer van deze verordening moeten worden uitgesloten;

Overwegende dat de uniforme toepassing van de in deze verordening neergelegde gemeenschappelijke regels moet worden verzekerd en hiertoe een communautaire procedure moet worden ingesteld die het mogelijk maakt de uitvoeringsbepalingen van deze regels binnen een passende termijn vast te stellen;

Overwegende dat deze verordening geen afbreuk doet aan de nationale bepalingen voor het in het vrije verkeer brengen van goederen die geen namaakartikelen in de zin van deze verordening zijn maar waarvan het in de handel brengen een inbreuk zou zijn op een recht inzake intellectuele eigendom in de betrokken Lid-Staat;

Overwegende dat de bepalingen van deze verordening erop gericht zijn de internationale handel in namaakartikelen tegen te gaan; dat de specifieke bepalingen van het Verdrag aan de Instellingen van de Gemeenschap niet de bevoegdheid verlenen alle voor dit doel noodzakelijke bepalingen vast te stellen, met name de maatregelen waaraan de als namaakartikelen erkende goederen moeten worden onderworpen; dat het dan ook noodzakelijk is de bepalingen van deze verordening eveneens op artikel 235 te baseren,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING

VASTGESTELD:

TITEL I

Algemeen

Artikel 1

1. In deze verordening wordt bepaald:

a) onder welke voorwaarden de douaneautoriteiten optreden in geval van aangifte voor het vrije verkeer van goederen die ervan verdacht worden namaakartikelen te zijn, en

b) welke maatregelen de bevoegde autoriteiten moeten nemen ten aanzien van deze goederen wanneer is vastgesteld dat het inderdaad namaakartikelen zijn.

2. In deze verordening wordt verstaan onder:

a) namaakartikelen: alle goederen waarop ten onrechte een handels- of fabrieksmerk is aangebracht dat gelijk is aan - of op wezenlijke punten niet te onderscheiden is van - een merk dat voor dergelijke goederen geldig is ingeschreven in of voor de Lid-Staat waar de goederen voor het vrije verkeer worden aangegeven, en dat daardoor inbreuk maakt op de rechten van de houder van het betrokken merk volgens de wetgeving van deze Lid-Staat;

b) houder van het merk: de houder van het fabrieks- of handelsmerk alsmede elke andere persoon die toestemming heeft dat merk te gebruiken, dan wel de vertegenwoordiger van een hunner.

3. Deze verordening is niet van toepassing op goederen waarop een handels- of fabrieksmerk is aangebracht, met toestemming van de houder van dat merk, maar die zonder diens toestemming voor het vrije verkeer worden aangegeven.

Hetzelfde geldt voor goederen die voor het vrije verkeer worden aangegeven en waarop een handels- of fabrieksmerk is aangebracht onder andere voorwaarden dan die welke met de houder van dat merk zijn overeengekomen.

TITEL II

Verbod op het in het vrije verkeer brengen van namaakartikelen

Artikel 2

Het in het vrije verkeer brengen van goederen waarvan middels de procedure van artikel 5 is vastgesteld dat het namaakartikelen zijn, is verboden.

TITEL III

Verzoek om optreden van de douaneautoriteiten

Artikel 3

1. In elke Lid-Staat kan de houder van een handels- of fabrieksmerk de hiertoe bevoegde instantie schriftelijk verzoeken maatregelen te nemen opdat de douaneautoriteiten de vrijgave weigeren van voor het vrije verkeer in die Lid-Staat aangegeven namaakartikelen, wanneer hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat de invoer in die Lid-Staat van dergelijke namaakartikelen wordt overwogen.

2. Het in lid 1 bedoelde verzoek dient alle ter beschikking van de merkhouder staande gegevens te bevatten die de hiertoe bevoegde instantie in staat moeten stellen met volledige kennis van zaken over dit verzoek te beslissen, en dient met name een beschrijving van de goederen te bevatten die voldoende nauwkeurig is om de douaneautoriteiten in staat te stellen deze te herkennen. Het verzoek dient vergezeld te gaan van het bewijs dat de verzoeker houder is van het merk voor de betrokken goederen.

In het verzoek moet de periode worden aangegeven gedurende welke het optreden van de douaneautoriteiten wordt gevraagd.

Van de verzoeker kan een bedrag worden gevraagd om de administratieve kosten in verband met de afhandeling van het verzoek te dekken.

3. De instantie die een overeenkomstig lid 2 ingediend verzoek behandelt, beslist over dit verzoek en stelt de verzoeker schriftelijk op de hoogte.

Wanneer zij het verzoek inwilligt, stelt zij tevens de periode voor het optreden van de douaneautoriteiten vast. Deze periode kan op verzoek van de merkhouder worden verlengd door de instantie die de aanvankelijke beslissing heeft genomen.

De Lid-Staten kunnen van de merkhouder, wanneer zijn verzoek is ingewilligd of wanneer de vrijgave voor een zending goederen krachtens artikel 5, lid 1, wordt opgeschort, eisen dat hij zekerheid stelt ter dekking van zijn eventuele aansprakelijkheid ten aanzien van de importeur wanneer de krachtens artikel 5, lid 1, ingeleide procedure ten gevolge van een handeling of nalatigheid van de merkhouder niet wordt voortgezet of wanneer nadien wordt vastgesteld dat de betrokken goederen geen namaakartikelen zijn.

De merkhouder dient de in lid 1 bedoelde instantie op de hoogte te brengen ingeval het merk niet langer geldig geregistreerd is. De hiertoe bevoegde instantie kan tevens bepalen dat de kosten voor de opschorting van de vrijgave ingevolge artikel 5 of ontstaan door het instellen van een rechtsvordering waarbij de merkhouder geen partij is, voor rekening van de verzoeker zijn en dat deze daarvoor een zekerheid stelt ter betaling van het kostenbedrag.

4. De Lid-Staten kunnen de douaneautoriteiten aanwijzen als instantie die bevoegd is te beslissen over het in dit artikel bedoelde verzoek.

Artikel 4

De beslissing tot inwilliging van het verzoek van de merkhouder wordt onmiddellijk medegedeeld aan de douanekantoren van de Lid-Staat die betrokken kunnen zijn bij de invoer van de in het verzoek bedoelde namaakartikelen.

TITEL IV

Voorwaarden voor het optreden van de douaneautoriteiten en van de autoriteit die bevoegd is ten principale te beslissen

Artikel 5

1. Wanneer een douanekantoor waaraan de beslissing tot inwilliging van het verzoek van de merkhouder overeenkomstig artikel 4 is doorgegeven, in voorkomend geval na raadpleging van de verzoeker, vaststelt dat voor het vrije verkeer aangegeven goederen overeenkomen met de beschrijving van de namaakartikelen in genoemde beslissing, schort dit kantoor de vrijgave op. Het stelt de aangever alsmede de instantie die over het verzoek heeft beslist hiervan in kennis. De verzoeker wordt eveneens van de maatregel in kennis gesteld door het douanekantoor of door eerder genoemde instantie. Bij het onderzoek van de goederen kan het douanekantoor monsters nemen ten behoeve van de voortzetting van de procedure.

2. De bepalingen die van kracht zijn in de Lid-Staat waarin de goederen voor het vrije verkeer zijn aangegeven, zijn van toepassing:

a) op het inschakelen van de autoriteit die bevoegd is om ten principale te beslissen en op de onmiddellijke kennisgeving daarvan aan het in lid 1 bedoelde douanekantoor, tenzij dit kantoor de zaak bij de bevoegde autoriteit aanhangig maakt;

b) op de door deze autoriteit te nemen beslissing. De criteria welke moeten worden gehanteerd voor het nemen van deze beslissing zijn dezelfde als die welke worden toegepast om te bepalen of in de betrokken Lid-Staat vervaardigde goederen inbreuk maken op de rechten van de houder van het merk. De door de bevoegde autoriteit genomen beslissingen dienen met redenen te zijn omkleed.

Artikel 6

1. Indien binnen een termijn van tien werkdagen vanaf de opschorting van de vrijgave het in artikel 5, lid 1, bedoelde douanekantoor er niet van in kennis is gesteld dat de bevoegde autoriteit is verzocht ten principale te beslissen overeenkomstig artikel 5, lid 2, noch bericht heeft ontvangen over het treffen van conservatoire maatregelen door de hiertoe bevoegde instantie, worden de goederen vrijgegeven, onder voorbehoud dat alle invoerformaliteiten zijn vervuld.

2. De voorwaarden waaronder goederen worden opgeslagen gedurende de periode dat de vrijgave is opgeschort, worden door elke Lid-Staat bepaald.

TITEL V

Bepalingen betreffende goederen waarvan is vastgesteld dat het namaakartikelen zijn

Artikel 7

1. Onverminderd de andere rechtsmiddelen die ter beschikking staan van de houder van het merk waarvan vastgesteld is dat het was nagemaakt, nemen de Lid-Staten de noodzakelijke maatregelen om de bevoegde autoriteiten in staat te stellen:

a) als algemene regel en overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van de nationale wetgevingen de als namaakartikelen erkende goederen te vernietigen of deze eigenhandig buiten de handel te brengen om de schade voor de merkhouder tot een minimum te beperken, een en ander zonder enigerlei schadevergoeding;

b) ten opzichte van die goederen alle andere maatregelen te nemen die tot gevolg hebben dat degenen die verantwoordelijk zijn voor de invoer daadwerkelijk het economisch voordeel van de transactie wordt onthouden en latere handelingen van dezelfde aard doeltreffend worden tegengegaan.

Een dergelijk gevolg wordt met name niet geacht aanwezig te zijn ten aanzien van:

- de wederuitvoer van de namaakartikelen in ongewijzigde staat;

- behalve in uitzonderlijke gevallen, de eenvoudige verwijdering van de merken die ten onrechte op de namaakartikelen zijn aangebracht;

- de onderwerping van de goederen aan een andere douaneregeling.

2. De namaakartikelen kunnen aan de openbare schatkist worden afgestaan. In dit geval is lid 1, onder a), van toepassing.

3. Behalve wanneer dat volgens het nationale recht niet mogelijk is, stelt het betrokken douanekantoor of de bevoegde autoriteit de merkhouder op zijn verzoek in kennis van de namen en adressen van de afzender, de importeur en de geadresseerde van de goederen waarvan vastgesteld is dat het namaakartikelen zijn, alsmede van de hoeveelheid van de betrokken goederen. TITEL VI

Slotbepalingen

Artikel 8

1. De inwilliging van een overeenkomstig artikel 3, lid 2, ingediend verzoek, geeft aan de merkhouder slechts recht op schadevergoeding volgens de bepalingen van het recht van de betrokken Lid-Staat in het geval dat namaakartikelen aan de controle van een douanekantoor zouden ontsnappen en daardoor niet het voorwerp zouden uitmaken van een opschorting van de vrijgave bedoeld in artikel 5, lid 1.

2. Douanekantoren of andere daartoe bevoegd verklaarde instanties zijn bij de uitoefening van hun op het gebied van de bestrijding van namaakartikelen toegekende bevoegdheden slechts aansprakelijk volgens de bepalingen van het recht van de betrokken Lid-Staat voor de jegens de importeur of enige andere rechthebbende ten aanzien van de voor het vrije verkeer aangegeven goederen als gevolg van hun optreden veroorzaakte schade.

3. De eventuele wettelijke aansprakelijkheid van de merkhouder wordt geregeld door het recht van de Lid-Staat waarin de betrokken goederen voor het vrije verkeer zijn aangegeven.

Artikel 9

Van de werkingssfeer van deze verordening zijn uitgesloten de goederen in de persoonlijke bagage van reizigers of in kleine zendingen zonder handelskarakter binnen de vastgestelde grenzen zowel voor de verlening van douanevrijstelling als voor de toepassing van het in titel II C van de inleidende bepalingen van het gemeenschappelijk douanetarief bedoelde forfaitaire invoerrecht.

Artikel 10

Deze verordening is van overeenkomstige toepassing op goederen waarop ten onrechte een merk is aangebracht dat voor dergelijke artikelen geldig is geregistreerd overeenkomstig de communautaire wetgeving, zodra deze van kracht wordt. In dat geval kan de merkhouder het in artikel 3 bedoelde verzoek indienen bij de instantie die daartoe zal worden aangewezen.

Artikel 11

1. Het bij artikel 24 van Richtlijn 79/695/EEG (1) ingestelde Comité algemene douanevoorschriften kan elk vraagstuk betreffende toepassing van deze verordening onderzoeken dat door zijn voorzitter, hetzij op diens initiatief, hetzij op verzoek van een Lid-Staat, aan de orde wordt gesteld.

2. De bepalingen die noodzakelijk zijn voor de toepassing van deze verordening worden vastgesteld volgens de in de leden 2 en 3 van artikel 26 van Richtlijn 79/695/EEG omschreven procedure.

3. De Lid-Staten verstrekken de Commissie alle dienstige gegevens betreffende de toepassing van deze verordening.

De Commissie deelt deze gegevens aan de andere Lid-Staten mede.

De nadere regeling inzake de procedure voor informatie-uitwisseling wordt in het kader van de toepassingsbepalingen overeenkomstig de leden 1 en 2 vastgesteld.

4. De Commissie brengt, aan de hand van de in lid 3 bedoelde gegevens, binnen een termijn van drie jaar te rekenen vanaf de inwerkingtreding van deze verordening bij het Europese Parlement en bij de Raad verslag uit over de werking van de ingestelde regeling en stelt de eventueel noodzakelijke wijzigingen en aanvullingen voor.

Artikel 12

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 1988.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

Gedaan te Brussel, 1 december 1986.

Voor de Raad

De Voorzitter

A. CLARK

(1) PB nr. C 20 van 22. 1. 1985, blz. 7.

(2) PB nr. C 343 van 31. 12. 1985, blz. 111.

(3) PB nr. C 218 van 29. 8. 1985, blz. 7.

(1) PB nr. L 205 van 13. 8. 1979, blz. 19.