31986H0666

86/666/EEG: Aanbeveling van de Raad van 22 december 1986 betreffende brandbeveiliging in bestaande hotels

Publicatieblad Nr. L 384 van 31/12/1986 blz. 0060 - 0068


AANBEVELING VAN DE RAAD van 22 december 1986 betreffende brandbeveiliging in bestaande hotels (86/666/EEG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 235,

Gezien het voorstel van de Commissie(1),

Gezien het advies van het Europese Parlement(2),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité(3),

Overwegende dat niet alle Lid-Staten beschikken over voorschriften met het oog op de brandbeveiliging voor alle hotels; dat waar zulks het geval is, de voorschriften vaak ontoereikend zijn en over verscheidende bronnen verspreid, zodat het moeilijk is zich daarvan een nauwkeurig beeld te vormen; dat voorts de naleving van deze voorschriften niet altijd volledig is gewaarborgd;

Overwegende dat, gezien de nog steeds toenemende groei van toerisme en zakenreizen, steeds meer personen in andere Lid-Staten dan in hun land van herkomst in hotels zullen verblijven; dat deze personen recht hebben op voldoende bescherming in het gastland en zij tevens het recht hebben de aard en draagwijdte van deze bescherming te kennen; dat de beveiliging van de gasten verenigbaar moet zijn met de veiligheid van het personeel op de arbeidsplaats;

Overwegende dat, zelfs indien rekening wordt gehouden met de voor de hotels in de Lid-Staten qua type en bouwwijze karakteristieke verschillen, toch een voor alle hotels geldend minimumniveau voor brandbeveiliging kan worden vastgesteld; dat het beantwoorden aan dit minimumniveau voor de verdere exploitatie van deze hotels van wezenlijk belang is en dat een periodieke controle van de hotels gewenst is;

Overwegende dat om economische, technische en bouwkundige redenen brandbeveiliging van hotels een zekere tijd vergt; dat die termijn met het oog op het bereiken van het nagestreefde doel binnen redelijke grenzen moet worden gehouden;

Overwegende dat inzake gebruikmaking en toepassing van bouwmaterialen er op communautair niveau nog geen bepalingen bestaan die vanuit brandbeveiligingsoogpunt zijn geharmoniseerd; dat deze omstandigheid voor de Lid-Staten geen reden mag zijn om maatregelen te treffen waardoor de technische handelsbelemmeringen nog ernstiger worden; dat integendeel brandbeveiliging van hotels op de grondslag van een minimumveiligheidsniveau de elders reeds ondernomen harmonisatiewerkzaamheden dient voor te bereiden en te bevorderen;

Overwegende dat zowel vanuit het oogpunt van economisch belang als vanuit dat van de veiligheid van de toerist of van de reiziger die zich om andere redenen van de ene Lid-Staat naar de andere begeeft, het van belang is het informatieverkeer en de -verbreiding omtrent de op nationaal niveau getroffen brandbeveiligingsmaatregelen voor hotels te bevorderen; dat de Commissie daarbij een essentiële rol dient te vervullen,

BEVEELT DE LID-STATEN AAN:

1.voor zover de bestaande wetgeving niet volstaat om aan de eisen van deze aanbeveling te voldoen, de nodige maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat de brandbeveiliging in bestaande hotels voldoet aan voorschriften die steunen op de hieronder genoemde beginselen:

Doel van en middelen voor de beveiliging in bestaande hotels 1.Brandbeveiliging in de bestaande hotels heeft tot doel:

1.1.het brandgevaar te verminderen;

1.2.vlamuitbreiding en rookverspreiding te voorkomen;

1.3.alle aanwezigen de mogelijkheid te bieden ongedeerd het hotel te verlaten;

1.4.ingrijpen van de reddingsdiensten mogelijk te maken.

2.Om deze doelstellingen te verwezenlijken, moeten in het hotel alle nodige voorzorgsmaatregelen worden getroffen opdat:

2.1.veilige vluchtwegen worden geboden, die duidelijk zijn aangegeven en open blijven en waarvan de doorgang niet mag zijn versperd;

2.2.bij brand de stabiliteit van het gebouw gewaarborgd is gedurende ten minste de tijd die de aanwezigen nodig hebben om ongedeerd naar buiten te komen;

2.3.de aanwezigheid of het gebruik van sterk ontvlambare materialen in de bekleding van wanden, plafonds en vloeren alsmede de interne versieringen zorgvuldig worden beperkt;

2.4.de technische installaties en apparatuur (elektriciteits-, gas-, verwarmingsinstallatie, enz.) bedrijfsveilig zijn;

2.5.wordt voorzien in geschikte en goed functionerende toestellen om de bewoners te waarschuwen;

2.6.de veiligheidsvoorschriften en de plattegrond met de vluchtwegen worden aangebracht in elke ruimte die normaal door de gasten of het personeel wordt betreden;

2.7.goed functionerende hulpmiddelen voor eerste brandbestrijding (blusapparaten, enz.) beschikbaar zijn;

2.8.het personeel passende instructies en opleiding heeft gekregen.

3.Bij de toepassing van de bovenvermelde beginselen op bestaande, commercieel geëxploiteerde bedrijven in een gebouw of een gedeelte daarvan, dat onder de benaming hotel, pension, herberg, hostellerie, motel of een andere soortgelijke benaming, onderdak kan bieden aan ten minste twintig betalende, tijdelijke gasten, moeten de Lid-Staten de in de bijlage vervatte technische richtsnoeren in aanmerking nemen. De Lid-Staten mogen andere of strengere dan de in de bijlage opgesomde maatregelen toepassen, indien hiermee een resultaat kan worden bereikt dat ten minste gelijkwaardig is. Met name ingeval een bepaalde eis uit de bijlage om economische, technische (ook in verband met beveiliging tegen aardbevingen) of bouwkundige redenen niet kan worden toegepast, dienen de vast te stellen alternatieve oplossingen te waarborgen dat wordt voldaan aan het globale minimumveiligheidsniveau dat met de voorschriften in deze bijlage wordt beoogd.

Voor bedrijven die onderdak bieden aan minder dan twintig betalende tijdelijke gasten dienen de Lid-Staten de meest aangewezen maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat hun veiligheid overeenkomstig de in de punten 1 en 2 vermelde beginselen wordt gewaarborgd en dat hierbij rekening wordt gehouden met de mate van het brandgevaar;

2.periodiek te controleren of de hotels voldoen aan de nationale voorschriften die op de hierboven vermelde beginselen gebaseerd zijn;

3.de Commissie binnen een termijn van twee jaar in kennis te stellen van alle nationale maatregelen die moeten waarborgen dat aan de hierboven opgesomde eisen door de hotels wordt voldaan, alsmede van de maatregelen die zij hiertoe in de komende vijf jaar denken te nemen. De Commissie brengt binnen een termijn van zes maanden aan de Raad verslag uit over de maatregelen die zijn genomen of worden over-wogen.

Gedaan te Brussel, 22 december 1986.

Voor de RaadDe VoorzitterG. SHAW

(1)PB nr. C 49 van 21. 2. 1984, blz, 7.

(2)PB nr. C 262 van 14. 10. 1985, blz. 20 en PB nr. C 36 van 17. 2. 1986, blz. 155.

(3)PB nr. C 248 van 17. 9. 1984, blz. 4.

BIJLAGE TECHNISCHE RICHTLIJNEN

1.VLUCHTWEGEN 1.1.Algemeen 1.1.1.De vluchtwegen moeten zo worden aangelegd en verdeeld dat zij onafhankelijk van elkaar uitkomen op een straat of op een vrije ruimte die voldoende groot is om zich van het gebouw te kunnen verwijderen en het snel en veilig te kunnen ontruimen.

1.1.2.Deuren, trappen, uitgangen en gangen naar de vluchtwegen dienen voorzien te zijn van genormaliseerde veiligheidstekens, die dag en nacht zichtbaar zijn.

Hiervoor wordt in het bijzonder gebruik gemaakt van de in ISO/DIS-norm 6309.2 (van 11 december 1985) vastgestelde tekens bestemd voor de informatie van het publiek.

1.1.3.Deuren die in geval van brand niet door het publiek mogen worden gebruikt, en die direct uitkomen op de vluchtwegen, dienen, als ze in de regel niet op slot zijn, dicht te blijven of voorzien te zijn van een deurdranger en van een dienovereenkomstig genormaliseerd teken.

1.2.Openingsrichting van de deuren - versperring van vluchtwegen 1.2.1.Voor zover mogelijk moeten de deuren in de vluchtwegen opengaan in de vluchtrichting.

1.2.2.De deur aan de uitgang van een vluchtweg moet steeds door vluchtende personen van binnenuit gemakkelijk te openen zijn.

1.2.3.Naast draai- of schuifdeuren moet een gewone deur zijn aangebracht die in de vluchtrichting opengaat.

1.2.4.De vluchtwegen moeten vrij zijn van hindernissen (opgeslagen goederen, meubilair, enz.) die de doorgang kunnen belemmeren en tot uitbreiding van de brand kunnen leiden.

1.2.5.Langs de vluchtwegen mogen geen spiegels worden aangebracht die de vluchtenden kunnen misleiden omtrent de richting naar uitgang of trap.

1.3.Minimumaantal trappenhuizen 1.3.1.Ten einde te bepalen of het aantal trappen in een bestaand hotel voldoende is, kunnen verschillende criteria worden toegepast:

1.3.1.1.toegestaan maximumaantal aanwezigen in het hotel;

1.3.1.2.de afstand tot trappenhuizen.

1.3.2.In het eerste geval moeten hotels met twee of meer verdiepingen vanaf de begane grond met verblijfsmogelijkheid voor meer dan 50 personen, met minstens twee trappenhuizen zijn uitgerust.

1.3.3.In het tweede geval 1.3.3.1.mag de lengte van doodlopende gangen niet meer bedragen dan 10 m;

1.3.3.2.mag in hotels met verscheidene trappenhuizen de lengte van de vluchtweg tot één van die trappenhuizen nooit meer bedragen dan 35 m.

1.3.4.In het algemeen moet een bestaand hotel in een gebouw met meer dan drie verdiepingen vanaf de begane grond over ten minste twee trappenhuizen beschikken.

1.3.5.De maximale lengten van 10 m voor een doodlopende gang en van 35 m voor de afstand tot de trap mogen nooit worden overschreden.

1.3.6.Een buitentrap kan alleen als tweede trappenhuis worden aanvaard indien hij voldoende veiligheid biedt.

1.3.7.De trappen moeten zo breed zijn dat de ontruiming van eventueel in het hotel aanwezigen bevredigend kan geschieden. Indien het voor de beveiliging van een bestaand hotel nodig mocht blijken bijkomende trappen aan te brengen, moet elk van die nieuwe trappen ten minste 0,80 m breed zijn.

2.CONSTRUCTIEKENMERKEN 2.1.Er dient op te worden toegezien dat de constructiekenmerken van bestaande hotels zodanig zijn:

2.1.1.dat de dragende elementen zodanig brandwerend zijn dat in geval van brand de stabiliteit van het gebouw voldoende lang stand houdt;

2.1.2.dat de compartimentering vuur en rook zodanig ophoudt, dat de vluchtwegen voldoende lang toegankelijk blijven.

2.1.3.Over het algemeen dient de situatie per geval te worden beoordeeld aan de hand van de hierna genoemde minimumvoorschriften.

2.2.Dragende constructie 2.2.1.In hotels met drie of minder verdiepingen vanaf de begane grond moet de brandwerendheid (R) van de dragende constructie ten minste 30 minuten bedragen (R 30), met uitzondering van gebouwen met slechts één verdieping zonder ondergrondse ruimten.

2.2.2.In hotels met meer dan drie verdiepingen vanaf de begane grond moet de brandwerendheid (R) van de dragende constructie ten minste 60 minuten bedragen (R 60).

2.3.Vloeren 2.3.1.In hotels met drie of minder verdiepingen vanaf de begane grond moet de brandwerendheid (REI) van de vloeren ten minste 30 minuten bedragen (REI 30).

2.3.2.In hotels met meer dan drie verdiepingen vanaf de begane grond moet de brandwerendheid (REI) van de vloeren ten minste 60 minuten bedragen (REI 60).

2.4.Ommuring van de trappen 2.4.1.In het algemeen moeten de trappen in bestaande hotels met meer dan twee verdiepingen vanaf de begane grond, ommuurd zijn.

2.4.1.1.De brandwerendheid van de wand van de ommuring moet ten minste 30 minuten bedragen (REI 30).

2.4.1.2.De brandwerendheid (RE) van de toegangen tot de trap dienen ten minste 30 minuten te bedragen (RE 30). Deze toegangen moeten voorzien zijn van deuren met een deurdranger en voorzien van een teken dat vermeldt dat zij gesloten moeten blijven.

2.4.2.Indien één trappenhuis zowel met de voor het publiek toegankelijke bovengrondse verdiepingen als met de ondergrondse verdiepingen in verbinding staat, moeten voorzieningen worden getroffen om de ondergrondse verdiepingen te kunnen isoleren van de rest van het trappenhuis.

2.4.3.Ieder trappenhuis moet aan de bovenzijde voorzien zijn van een gemakkelijk vanaf de begane grond te openen of rechtstreeks toegankelijk luik of van een raam met deurglas, van ongeveer 1 m2.

2.4.4.Voor de bescherming van de trappenhuizen, die alleen voor het personeel toegankelijk zijn, gelden dezelfde beschermingsbeginselen als voor de trappenhuizen voor het publiek.

2.5.Tussenmuren 2.5.1.In het algemeen moet de brandwerendheid (REI) van de tussenmuren (van vloer tot vloer) tussen de kamers en de vluchtwegen ten minste 30 minuten bedragen (REI 30); de brandwerendheid (RE) van de deuren in deze muren moet ten minste 15 minuten bedragen (RE 15).

2.5.2.In het algemeen moet de brandwerendheid (REI) van de wanden (vloeren, tussenmuren, plafonds) die de kamers en de vluchtwegen scheiden van de lokalen met speciale brandrisico's ten minste 60 minuten bedragen (REI 60); de brandwerendheid (RE) van de daarin aanwezige doorgangen moet ten minste 60 minuten bedragen (RE 60); deze doorgangen moeten voorzien zijn van deuren met deurdrangers en voorzien van een teken dat vermeldt dat zij gesloten moeten blijven.

3.BEKLEDING, STOFFERING EN WANDVERSIERING 3.1.In bestaande hotels moeten bekleding, stoffering en wandversiering van dien aard zijn dat zij niet tot brandvoortplanting en rookontwikkeling kunnen bijdragen.

3.1.1.Deze eis geldt in het bijzonder voor:

3.1.1.1.de vluchtwegen zoals gangen, trappen, zalen en hallen;

3.1.1.2.andere voor gasten toegankelijke ruimten dan de kamers.

3.1.2.Het gaat in de onder 3.1.1 bedoelde ruimten meer in het bijzonder om:

3.1.2.1.vloerbekleding;

3.1.2.2.wandbekleding en -versiering;

3.1.2.3.plafondbekleding en -versiering.

3.1.3.Met het oog op het feit dat momenteel de methoden voor het testen en indelen van materialen inzake brandwerendheid niet zijn geharmoniseerd, wordt voor de minimumeisen waaraan de bekleding, stoffering en wandversiering in bestaande hotels voorlopig moeten voldoen, verwezen naar de desbetreffende nationale bepalingen.

3.2.Vluchtwegen 3.2.1.Voor de bekleding, stoffering en versiering van de vluchtwegen in bestaande hotels wordt de indeling van materialen, die is aangegeven in de onderstaande tabel, beschouwd als overeenkomende met het minimumveiligheidsniveau:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

3.2.2.De nationale voorschriften waarnaar in de tabel in punt 3.2.1 wordt verwezen zijn:

a)Duitsland Norm DIN 4107, eerste deel Gedrag bij brand van bouwmaterialen en -elementen.

b)Denemarken Bouwcode 1977,

Bijlage 3.

c)Frankrijk Besluit van 4 juni 1973,

houdende indeling van bouwmaterialen en -elementen per categorie en beschrijving van de proefmethodes (JORF van 26 juli 1973).

d)Italië Ministerieel decreet van 26 juni 1984.

Indeling van materialen volgens brandvoortplanting en goedkeuring met het oog op brandpreventie (Gazzetta ufficiale della Repubblica italiana n. 234 van 25 augustus 1984).

e)Nederland Norm NEN 3883.

f)Verenigd Koninkrijk Norm BS 476, zesde deel, 1981 Materiaalbeproeving met betrekking tot de uitbreiding van het vuur.

Norm BS 476, zevende deel, 1971 Materiaalbeproeving ten aanzien van de uitbreiding van vlammen aan het oppervlak.

g)Ierland 1.Norm BS 4790, 1972 Bepaling van de uitwerking van een beperkte brandhaard op vloerbedekking van textiel (zogenaamde "hot nut''-methode), bepaald in overeenstemming met norm BS 5287, 1976.

2.Norm BS 5867, tweede deel, 1980 Eisen in verband met ontbranding - Eisen te stellen aan vezels voor gordijnen en vitrage.

3.Norm BS 5852, eerste deel, 1979 Norm BS 5852, tweede deel, 1982 Methodes voor de beproeving van de ontvlambaarheid van gestoffeerde stoelen.

3.3.Andere voor gasten toegankelijke ruimtes dan de kamers 3.3.1.Indien de ruimte voldoet aan de bepalingen van punt 2.5.2 dienen bekleding, stoffering en versiering te voldoen aan de nationale bepalingen, waarbij met het gebruik dat van de ruimte wordt gemaakt, rekening moet worden gehouden.

3.3.2.Indien de ruimte niet voldoet aan de bepalingen van punt 2.5.2 moeten bekleding, stoffering en wandversiering voldoen aan de bepalingen in punt 3.2, die van toepassing zijn op de vluchtwegen.

3.3.3.Voor andere voor gasten toegankelijke ruimten dan die bedoeld in punt 3.1.1 moeten de onafhankelijke vluchtwegen tenminste voldoen aan alle bepalingen die gelden voor de in het hotel voorziene vluchtwegen, waarbij deze per geval aan de plaatselijke omstandigheden moeten worden aangepast.

4.ELEKTRISCHE VERLICHTING 4.1.Hoofdverlichtingssysteem 4.1.1.Ieder hotel moet beschikken over een elektrisch verlichtingssysteem.

4.1.2.De elektrische installatie van een bestaand hotel dient zodanig te worden ontworpen en aangebracht dat brand en brandvoortplanting worden voorkomen. Die installatie moet een aarding hebben.

4.1.3.De bepalingen van punt 4.1.2 gelden eveneens indien de stroom in het hotel zelf wordt opgewekt.

4.2.Noodverlichtingssysteem 4.2.1.Ieder hotel moet beschikken over een elektrisch noodverlichtingssysteem, dat automatisch wordt ingeschakeld wanneer het hoofdverlichtingssysteem uitvalt.

4.2.2.De noodverlichting van een hotel moet zolang werken dat, bij het uitvallen van het hoofdverlichtingssysteem, alle aanwezigen kunnen worden geëvacueerd.

5.VERWARMINGSINSTALLATIE 5.1.Algemeen 5.1.1.De verwarming wordt verzekerd door collectieve warmtebronnen of door individuele warmtebronnen die vast zijn geïnstalleerd.

5.1.2.De verwarmingsinstallatie van een bestaand hotel dient zodanig te worden ontworpen en aangelegd dat met name brand en uitbreiding van brand worden voorkomen.

5.2.Stookplaats Wanneer het nuttig vermogen van een ketel zodanig is dat deze ketel in een van de andere ruimten afgescheiden ruimte moet worden geplaatst of, in elk geval, wanneer het vermogen 70 kW of meer bedraagt:

5.2.1.moet deze ruimte zijn ontworpen en ingericht volgens de geldende nationale bepalingen;

5.2.2.moet de brandwerendheid (REI) van wanden van de stookplaats ten minste 60 minuten bedragen; de brandwerendheid van de toegang moet ten minste 60 minuten bedragen (RE 60); de deur moet voorzien zijn van een deurdranger en van de vermelding dat zij gesloten moet blijven.

5.3.Toevoer van gas, stookolie, enz.

5.3.1.Onverminderd de bepalingen van punt 5.1.2 moet de toevoer van vloeibare of gasvormige brandstoffen naar de warmtebronnen met ten minste een met de hand bediende afsluiter kunnen worden onderbroken.

5.3.1.1.Voor de vaste individuele warmtebronnen moet deze afsluiter bij het toestel zijn geplaatst.

5.3.1.2.Voor de collectieve warmtebronnen die zijn geïnstalleerd in een stookplaats, moet deze afsluiter buiten de stookplaats worden aangebracht op een gemakkelijk toegankelijke plaats die duidelijk is aangegeven.

5.3.2.Indien het gebouw waarin het hotel is ondergebracht, is voorzien van een algemene gastoevoerleiding, moet deze zijn voorzien van ten minste een handbediende afsluiter, die direct bij het binnenkomen van de leiding in het gebouw is geplaatst en duidelijk is aangegeven.

5.3.3.Indien vloeibare brandstoffen worden opgeslagen in een ruimte, dan dient deze ten minste te voldoen aan het bepaalde in punt 5.2.2 en eventuele brandstoflekken te kunnen opvangen.

5.3.4.Vloeibaar petroleumgas moet buiten worden opgeslagen.

5.4.Vaste individuele warmtebron 5.4.1.Onverminderd de bepalingen van punt 5.1.2 dienen vaste individuele warmtebronnen, wanneer hun gebruik in bestaande hotels is toegestaan, op zodanige wijze te worden geïnstalleerd dat risico voor brand wordt voorkomen en dat er geen gevaar ontstaat voor de personen die zich bevinden in de ruimte waarin deze toestellen zijn opgesteld.

5.4.2.Deze vaste individuele warmtebronnen dienen regelmatig op passende wijze te worden nagezien; hun gebruikswijze moet duidelijk zijn aangegeven.

6.VENTILATIESYSTEMEN 6.1.Indien een bestaand hotel met een ventilatiesysteem is uitgerust, dienen maatregelen te worden genomen om uitbreiding van brand, alsook verspreiding van gas en hete rook via de distributiekanalen van een dergelijk systeem, te voorkomen.

6.2.Ventilatiesystemen dienen voorzien te zijn van een hoofdschakelaar, die is aangebracht op een gemakkelijk toegankelijke en duidelijk aangegeven plaats.

7.BRANDBLUSAPPARATEN, ALARMINSTALLATIE EN MELDINGSSYSTEEM 7.1Brandblusapparaten 7.1.1.De brandblusapparaten zijn bedoeld om een begin van brand te bestrijden, zulks in tegenstelling tot grotere apparatuur ter bestrijding van een reeds uitgebroken brand die in het algemeen door specialisten op het gebied van de brandbestrijding wordt gehanteerd.

7.1.2.De brandblusapparaten bestaan uit draagbare of gelijkwaardige vast geïnstalleerde brandblusapparaten. Qua ontwerp moeten zij voldoen aan nationale normen, casu quo aan desbetreffende Europese normen.

7.1.3.De brandblusapparaten dienen op iedere verdieping bij de toegang tot trappen of uitgangen te worden geplaatst, de vluchtwegen op een onderlinge afstand van hoogstens 25 m, alsook bij lokalen die speciale risico's opleveren.

7.1.4De brandblusapparaten dienen gemakkelijk toegankelijk en bedrijfszeker te zijn.

7.2.Alarminstallatie 7.2.1.Hotels moeten beschikken over een betrouwbare geluidsalarminstallatie, waarvan het geluid duidelijk is te onderscheiden van dat van de telefoon.

7.2.2.Ongeacht het type, moet het systeem zijn aangepast aan de bouwstructuur van het hotel en de mogelijkheid bieden in noodgeval alle aanwezigen in de verschillende delen van het hotel tijdig te waarschuwen.

7.3.Meldingssysteem 7.3.1.Hulpdiensten moeten gemakkelijk kunnen worden gewaarschuwd, hetzij via het openbare telefoonnet, hetzij via een directe lijn, hetzij via enig ander daartoe strekkend middel.

7.3.2.De meldingsprocedure moet duidelijk zijn aangegeven naast elk punt vanwaar een noodmelding kan gebeuren.

Indien gebruik wordt gemaakt van het openbare telefoonnet, moet het nummer en eventueel het adres van de brandweer duidelijk zijn aangegeven bij het telefoontoestel.

7.4.Instructies voor het personeel 7.4.1.De directie van het hotel dient er op toe te zien dat het personeel in geval van brand doeltreffend gebruik kan maken van de beschikbare brandblusapparaten, van de alarminstallatie en van het meldingssysteem.

7.4.2.In geval van brand moet het personeel van een hotel in staat zijn om:

7.4.2.1.de aan het personeel verstrekte instructies op te volgen;

7.4.2.2.doeltreffend bij te dragen tot de ontruiming door alle aanwezigen.

7.4.3.Het personeel dient minstens tweemaal per jaar deel te nemen aan instructie- en trainingscursussen over de omgang met brandblusapparaten, de alarminstallatie en het meldingssysteem alsmede de ontruiming van het gebouw. Bij de organisatie van deze cursussen moet rekening worden gehouden met de bedrijfsomstandigheden alsmede in voorkomend geval met de periodes waarin het hotel open is.

8.VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN 8.1.In de ingang van het hotel 8.1.1.Nauwkeurige voorschriften voor gasten en personeel aangaande het gedrag bij brand moeten duidelijk zichtbaar worden aangebracht.

8.1.2.Op een plattegrond van het gebouw bestemd voor de hulpploegen moet de plaats zijn aangegeven van:

-trappen en vluchtwegen,

-blusapparaten,

-de afsluiter van de gas- en elektriciteitsleidingen,

-in voorkomend geval, de afsluiter van het ventilatiesysteem,

-in voorkomend geval, het schakelbord van de automatische branddetectie en alarminstallaties;

-in voorkomend geval, de plaats van installaties en lokalen, die bijzondere risico's opleveren.

8.2.Op elke verdieping in hotels met twee of meer verdiepingen vanaf de begane grond, op elke verdieping een vereenvoudigde plattegrond bij de ingang.

8.3.In elke kamer 8.3.1.Moet duidelijk worden aangegeven hoe te handelen in geval van brand. Deze instructies moeten niet alleen in de taal van het land worden gesteld maar ook in vreemde talen, waarbij rekening dient te worden gehouden met de herkomst van de gasten die het hotel regelmatig bezoeken.

8.3.2.Deze instructies moeten vergezeld gaan van een schets van de verdieping waarop de ligging van de kamer ten opzichte van vluchtwegen, trappen en/of uitgangen beknopt is aangegeven.

8.4.In deze instructies dient vooral de aandacht te worden gevestigd op het verbod om in geval van brand de liften te gebruiken, met uitzondering van bijzonder afgeschermde liften voor gehandicapten.