31983D0205

83/205/EEG: Beschikking van de Commissie van 10 januari 1983 inzake een procedure op grond van artikel 85 van het EEG-Verdrag (IV/30.735 - Deutsche Castrol Vertriebsgesellschaft mbH) (Slechts de tekst in de Duitse taal is authentiek)

Publicatieblad Nr. L 114 van 29/04/1983 blz. 0026 - 0028


*****

BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 10 januari 1983

inzake een procedure op grond van artikel 85 van het EEG-Verdrag

(IV/30.735 - Deutsche Castrol Vertriebsgesellschaft mbH)

(Slechts de tekst in de Duitse taal is authentiek)

(83/205/EEG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE

GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap,

Gelet op Verordening nr. 17 van de Raad van 6 februari 1962 (1), en met name op artikel 11, lid 5,

In overweging van het volgende:

I

(1) De Deutsche Castrol Vertriebsgesellschaft mbH (Castrol) is een dochtermaatschappij van de Castrol Ltd, Verenigd Koninkrijk, welker produkten zij in de Bondsrepubliek in de handel brengt. Het betreft daarbij motoroliën en smeerstoffen voor de meest uiteenlopende doeleinden, met name echter voor automobielen.

(2) Bij de Commissie is de klacht van de eigenaar van een autoreparatiebedrijf binnengekomen, dat contractueel met Castrol is verbonden. De in 1968 gesloten overeenkomst betreft de verstrekking van een renteloze lening van 40 000 DM en de terbeschikkingstelling van bedrijfsapparatuur ter waarde van 15 000 DM door Castrol. Als tegenprestatie heeft klager zich verplicht, gedurende 20 jaar 80 % van zijn totale behoefte aan smeerstoffen, ca. 5 000 1/kg per jaar, in totaal ten minste 100 000 1/kg bij Castrol te betrekken tegen de courante prijs. Klager betoogt dat deze overeenkomst behoort tot een net van gelijksoortige exclusieve afnamecontracten, dat Castrol over de Duitse markt heeft gespannen. Deze contracten verhinderden volgens hem de daaraan gebonden ondernemingen gedurende een lange periode, concurrerende produkten te verkrijgen, maar ook Castrol-produkten via nevenimport uit andere EEG-landen tegen een lagere prijs te kopen. Wegens hun concurrentiebeperkende werking zouden de exclusieve afnamecontracten onverenigbaar zijn met artikel 85 EEG-Verdrag.

(3) In verband met deze klacht heeft het Directoraat-generaal van de Concurrentie Castrol voor een onderzoek van de relevante feiten bij brief van 8 oktober 1982 onder verwijzing naar de rechtsgrondslag, het doel van het onderzoek en de in geval van onjuiste beantwoording dreigende maatregelen, een aantal inlichtingen verzocht, die betrekking hebben op de marktpositie van de onderneming en haar gedrag in de Bondsrepubliek Duitsland. Dit verzoek om inlichtingen werd door Castrol niet beantwoord. Bij brief van 29 november 1982 heeft het Directoraat-generaal van de Concurrentie Castrol nogmaals uitgenodigd, de gestelde vragen te beantwoorden, evenwel tevergeefs.

(4) Castrol is van mening dat de overeenkomst tussen haar en klager geen inbreuk kan maken op artikel 85, lid 1, EEG-Verdrag, omdat er niet van ongunstige beïnvloeding van de handel tussen Lid-Staten sprake is. Ook indien men de

overeenkomst rekent tot een groep soortgelijke overeenkomsten zou de conclusie in het licht van de zwakke positie van Castrol op de betrokken markt niet anders zijn. In ieder geval zouden de overeenkomsten door Verordening nr. 67/67/EEG (1) worden gedekt. Bovendien zouden de vragen van de Commissie niet nauwkeurig genoeg zijn geformuleerd en niet in redelijk verband staan tot het onderwerp van het onderzoek.

II

(5) De inlichtingen welke in artikel 1 van deze beschikking worden verlangd zijn noodzakelijk in de zin van artikel 11, lid 1, van Verordening nr. 17 om te kunnen beoordelen of artikel 85, lid 1, van het Verdrag en de artikelen 1 en 6 van Verordening nr. 67/67/EEG en artikel 7 van Verordening nr. 19/65/EEG van toepassing zijn op de door Castrol gesloten exclusieve afnameovereenkomsten. Zij vallen daarmede binnen het kader van de bevoegdheid inlichtingen te vragen, waarover de Commissie op grond van de genoemde bepaling beschikt.

(6) De bovenbeschreven overeenkomst waarover de Commissie moet oordelen kan als exclusieve afnameovereenkomst vallen onder het verbod van artikel 85, lid 1. Ook zulk een overeenkomst, die slechts tussen ondernemingen uit één Lid-Staat is gesloten, kan de handel tussen Lid-Staten ongunstig beïnvloeden. Dat geldt met name wanneer zij behoort tot een aantal soortgelijke overeenkomsten, die individueel of gemeenschappelijk met andere binnen de economische en juridische samenhang waarin zij tot stand kwamen aan dit feitencomplex voldoen, en ten doel of ten gevolge hebben dat de mededinging wordt verhinderd, beperkt of vervalst (Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 12 december 1967, Jur. 1967, blz. 543, 557 - de Haecht I). Indien aan de voorwaarden van artikel 85, lid 1, van het Verdrag zou zijn voldaan, moet verder worden nagegaan of Verordening nr. 67/67/EEG van toepassing is. Zou ook dit moeten worden bevestigd, dan zou de Commissie het recht hebben na te gaan of er voor haar voldoende aanleiding bestaat om van de haar conform artikel 7 van Verordening nr. 19/65/EEG verleende bevoegdheid gebruik te maken om, bij individuele beschikking, een toepassing van de generieke vrijstelling onmogelijk te verklaren (zie het Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 1 februari 1977, Jur. 1977, blz. 65, 95 - Brouwerij Concordia).

(7) De Commissie is er binnen het kader van haar onderzoek op aangewezen, zich een overzicht over de omvang van de door Castrol in de Bondsrepubliek toegepaste exlusieve afnamecontracten en over de economische en markteconomische betekenis van deze onderneming te verschaffen. Tot dit doel dienen de gestelde vragen. Zij betreffen uitsluitend data uit het werkterrein van Castrol en gaan niet verder dan de omvang welke voor dit geval redelijk is en van de betrokken onderneming kan worden verlangd.

III

(8) Volgens het bepaalde in de artikelen 15, lid 1, sub b), en 16, lid 1, sub c), van Verordening nr. 17 kan de Commissie bij beschikking aan ondernemingen en ondernemersverenigingen:

a) geldboeten opleggen van ten minste 100 en ten hoogste 5 000 rekeneenheden wanneer zij opzettelijk of uit onachtzaamheid in antwoord op een verzoek als bedoeld in artikel 11, leden 3 en 5, een onjuiste inlichting verstrekken of een inlichting niet verstrekken binnen de termijn gesteld bij een krachtens artikel 11, lid 5, gegeven beschikking;

b) dwangsommen opleggen ten bedrage van ten minste 50 en ten hoogste 1 000 rekeneenheden voor elke dag waarmede de in de beschikking gestelde termijn wordt overschreden, ten einde hen te dwingen tot het volledig en juist verschaffen van een inlichting welke de Commissie heeft verlangd bij een krachtens artikel 11, lid 5, gegeven beschikking,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De onderneming Deutsche Castrol Vertriebsgesellschaft mbH te Hamburg is verplicht, binnen één maand na kennisgeving van deze beschikking antwoord op de volgende vragen te geven:

1. Gelieve op te geven hoeveel exclusieve afnameovereenkomsten u van de onder I.2 beschreven aard in de Bondsrepubliek Duitsland hebt gesloten. Gelieve deze overeenkomsten als volgt naar looptijd onder te verdelen:

a) meer dan 15 jaar,

b) 10 - 15 jaar,

c) 5 - 10 jaar,

d) minder dan 5 jaar.

2. Hoe hoog was de totale omzet van de Deutsche Castrol Vertriebsgesellschaft mbH aan motorsmeerstoffen in het laatste boekjaar?

3. Welk aandeel van uw omzet aan smeerstoffen naar waarde en percentage gaat naar de commerciële binding met ondernemingen die op de onder I.2 beschreven wijze verplicht zijn tot exclusieve afname bij Castrol?

4. Hoe hoog schat u uw aandeel in de markt voor smeerstoffen (motoroliën, drijfoliën en smeervetten) in de Bondsrepubliek Duitsland:

a) in totaal,

b) bij autoreparatiebedrijven?

Artikel 2

Deze beschikking is gericht tot de onderneming:

Deutsche Castrol Vertriebsgesellschaft mbH,

Esplanade 39,

D-2 000 Hamburg 36.

Tegen deze beschikking kan binnen twee maanden na ontvangst onder de in het EEG-Verdrag vastgestelde voorwaarden met name conform de artikelen 173 en 185 beroep worden ingesteld bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in Luxemburg.

Gedaan te Brussel, 10 januari 1983.

Voor de Commissie

Étienne DAVIGNON

Vice-Voorzitter

(1) PB nr. 13 van 21. 2. 1962, blz. 204/62.

(1) In de versie van 8 december 1972, PB nr. L 276 van 9. 12. 1972, blz. 15, bij Verordening (EEG) nr. 3577/82 van de Commissie van 23 december 1982, PB nr. L 373 van 31. 12. 1982, verlengd tot en met 30 juni 1983.