31978L0764

Richtlijn 78/764/EEG van de Raad van 25 juli 1978 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid- Staten betreffende de bestuurderszitplaats op landbouw- of bosbouwtrekkers op wielen

Publicatieblad Nr. L 255 van 18/09/1978 blz. 0001 - 0039
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 13 Deel 9 blz. 0044
Bijzondere uitgave in het Grieks: Hoofdstuk 13 Deel 10 blz. 0005
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 13 Deel 9 blz. 0044
Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 13 Deel 9 blz. 0032
Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 13 Deel 9 blz. 0032


RICHTLIJN VAN DE RAAD van 25 juli 1978 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende de bestuurderszitplaats op landbouw- of bosbouwtrekkers op wielen (78/764/EEG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 100,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europese Parlement (1),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (2),

Overwegende dat de technische voorschriften waaraan trekkers krachtens de nationale wetgevingen moeten voldoen, onder andere betrekking hebben op de bestuurderszitplaats;

Overwegende dat deze voorschriften van Lid-Staat tot Lid-Staat verschillen ; dat het derhalve noodzakelijk is dat alle Lid-Staten dezelfde voorschriften aannemen, hetzij ter aanvulling, hetzij in de plaats van hun huidige regeling, met name ten einde voor elk type trekker de EEG-goedkeuringsprocedure van Richtlijn 74/150/EEG van de Raad van 4 maart 1974 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende de goedkeuring van landbouw- of bosbouwtrekkers op wielen (3) te kunnen invoeren;

Overwegende dat een regeling inzake bestuurderszitplaatsen niet alleen voorschriften voor de montage daarvan op trekkers, maar tevens voorschriften voor de constructie van die zitplaatsen dient te omvatten ; dat elke Lid-Staat op grond van een geharmoniseerde onderdeelgoedkeuringsprocedure in staat is te constateren of de gemeenschappelijke constructie- en beproevingsvoorschriften worden nageleefd en de andere Lid-Staten van het geconstateerde in kennis te stellen door het toezenden van een afschrift van het onderdeelgoedkeuringsformulier dat voor elk type bestuurderszitplaats wordt opgesteld ; dat het aanbrengen van een EEG-onderdeelgoedkeuringsmerk op alle bestuurderszitplaatsen die in overeenstemming met het als onderdeel goedgekeurde type zijn gefabriceerd, een technische controle van deze bestuurderszitplaatsen in de andere Lid-Staten overbodig maakt,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

1. Iedere Lid-Staat verleent de EEG-onderdeelgoedkeuring voor elk type bestuurderszitplaats dat voldoet aan de in bijlagen I en II opgenomen constructie- en keuringsvoorschriften.

2. De Lid-Staat die de EEG-onderdeelgoedkeuring heeft verleend, treft de nodige maatregelen om, zo nodig in samenwerking met de bevoegde instanties van de andere Lid-Staten, voor zover noodzakelijk, te (1)PB nr. C 299 van 12.12.1977, blz. 61. (2)PB nr. C 84 van 8.4.1978, blz. 11. (3)PB nr. L 84 van 28.3.1974, blz. 10. controleren of de fabricage in overeenstemming is met het als onderdeel goedgekeurde type. Deze controle beperkt zich tot steekproeven.

Artikel 2

De Lid-Staten kennen de fabrikant van een zitplaats of diens gevolmachtigde een EEG-onderdeelgoedkeuringsmerk toe overeenkomstig het in bijlage II, punt 3.5, vastgestelde model voor elk type bestuurderszitplaats, door hen als onderdeel goedgekeurd krachtens artikel 1.

De Lid-Staten nemen de nodige maatregelen, ten einde te voorkomen dat merken worden gebruikt waardoor verwarring kan ontstaan tussen bestuurderszitplaatsen van een krachtens artikel 1 als onderdeel goedgekeurd type en andere inrichtingen.

Artikel 3

1. De Lid-Staten mogen het in de handel brengen van bestuurderszitplaatsen, voorzien van het EEG-onderdeelgoedkeuringsmerk, niet verbieden om redenen die verband houden met de constructie ervan.

2. Een Lid-Staat mag echter het in de handel brengen van bestuurderszitplaatsen voorzien van het EEG-onderdeelgoedkeuringsmerk verbieden, wanneer deze systematisch niet in overeenstemming zijn met het als onderdeel goedgekeurde type.

Deze Lid-Staat brengt de genomen maatregelen onverwijld ter kennis van de andere Lid-Staten en de Commissie, met opgave van de redenen van zijn beslissing.

Artikel 4

De bevoegde instanties van iedere Lid-Staat zenden binnen een maand aan de bevoegde instanties van de andere Lid-Staten een afschrift van de onderdeelgoedkeuringsformulieren, waarvan een model in bijlage III is opgenomen, voor elk type bestuurderszitplaats dat zij als onderdeel goedkeuren of weigeren goed te keuren.

Artikel 5

1. Indien de Lid-Staat die de EEG-onderdeelgoedkeuring heeft verleend, constateert dat verscheidene bestuurderszitplaatsen, voorzien van hetzelfde EEG-onderdeelgoedkeuringsmerk, niet in overeenstemming zijn met het door hem als onderdeel goedgekeurde type, neemt hij de nodige maatregelen om te waarborgen dat de fabricage overeenstemt met het als onderdeel goedgekeurde type. De bevoegde instanties van deze Staat stellen de bevoegde instanties van de andere Lid-Staten in kennis van de genomen maatregelen, die, wanneer het gebrek aan overeenstemming ernstig is en zich herhaaldelijk voordoet, zelfs tot intrekking van de EEG-onderdeelgoedkeuring kunnen leiden. Genoemde instanties nemen dezelfde maatregelen wanneer zij door de bevoegde instanties van een andere Lid-Staat van een dergelijk gebrek aan overeenstemming in kennis worden gesteld.

2. De bevoegde instanties van de Lid-Staten stellen elkaar binnen een maand in kennis van de intrekking van een verleende EEG-onderdeelgoedkeuring en van de beweegredenen daarvoor.

Artikel 6

Elke beschikking houdende weigering of intrekking van de onderdeelgoedkeuring, dan wel verbod van in de handel brengen of van gebruik, genomen uit hoofde van de bepalingen ter uitvoering van deze richtlijn, moet nauwkeurig worden gemotiveerd. Deze beschikking wordt ter kennis van de belanghebbende gebracht met opgave van de krachtens de geldende wettelijke voorschriften van de Lid-Staten openstaande rechtsmiddelen en van de termijnen waarbinnen deze rechtsmiddelen kunnen worden aangewend.

Artikel 7

De Lid-Staten mogen de EEG-goedkeuring of de nationale goedkeuring van een trekker niet weigeren om redenen die verband houden met de bestuurderszitplaats, indien deze van het EEG-onderdeelgoedkeuringsmerk is voorzien en overeenkomstig de voorschriften van bijlage IV is gemonteerd.

Artikel 8

De Lid-Staten mogen de verkoop, de registratie, het in het verkeer brengen of het gebruik van trekkers niet weigeren of verbieden om redenen die verband houden met de bestuurderszitplaats, indien deze van het EEG-onderdeelgoedkeuringsmerk is voorzien en overeenkomstig de voorschriften van bijlage IV is gemonteerd.

Artikel 9

1. In de zin van deze richtlijn wordt onder landbouwof bosbouwtrekker verstaan ieder motorvoertuig op wielen of rupsbanden met ten minste twee assen, voornamelijk bestemd voor tractiedoeleinden en in het bijzonder ontworpen vooor het trekken, duwen, dragen of in beweging brengen van bepaalde werktuigen, machines of aanhangwagens die voor gebruik in de land- of bosbouw zijn bestemd. De trekker kan zijn ingericht voor het vervoer van een lading en van meerijders.

2. Deze richtlijn geldt slechts voor de in lid 1 omschreven trekkers gemonteerd op luchtbanden, met twee assen en met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid die ligt tussen 6 en 25 km/uur.

Artikel 10

De wijzigingen die noodzakelijk zijn om de bepalingen van de bijlagen aan te passen aan de vooruitgang van de techniek, worden vastgesteld overeenkomstig de procedure van artikel 13 van Richtlijn 74/150/EEG.

Artikel 11

1. Binnen achttien maanden na kennisgeving van deze richtlijn voeren de Lid-Staten de nodige maatregelen in om aan het bepaalde in deze richtlijn te voldoen ; zij stellen de Commissie hiervan onmiddellijk in kennis.

2. De Lid-Staten dragen er zorg voor dat de tekst van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen, ter kennis van de Commissie wordt gebracht.

Artikel 12

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

Gedaan te Brussel, 25 juli 1978.

Voor de Raad

De Voorzitter

K. von DOHNANYI