31974L0347

Richtlijn 74/347/EEG van de Raad van 25 juni 1974 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid- Staten betreffende het zichtveld en de ruitewissers van landbouw- of bosbouwtrekkers op wielen

Publicatieblad Nr. L 191 van 15/07/1974 blz. 0005 - 0010
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 13 Deel 4 blz. 0034
Bijzondere uitgave in het Grieks: Hoofdstuk 13 Deel 2 blz. 0266
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 13 Deel 4 blz. 0034
Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 13 Deel 4 blz. 0007
Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 13 Deel 4 blz. 0007


++++

RICHTLIJN VAN DE RAAD

van 25 juni 1974

inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende het zichtveld en de ruitewissers van landbouw - of bosbouwtrekkers op wielen

( 74/347/EEG )

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN ,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap , inzonderheid op artikel 100 ,

Gezien het voorstel van de Commissie ,

Gezien het advies van het Europese Parlement ( 1 ) ,

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité ( 2 ) ,

Overwegende dat de technische voorschriften waaraan trekkers krachtens de nationale wetgevingen moeten voldoen , onder andere betrekking hebben op het zichtveld en de ruitewissers ;

Overwegende dat deze voorschriften van Lid-Staat tot Lid-Staat verschillen ; dat het derhalve noodzakelijk is dat alle Lid-Staten dezelfde voorschriften aannemen , hetzij ter aanvulling , hetzij in plaats van hun huidige regeling , met name ten einde voor ieder type trekker de E.E.G.-goedkeuringsprocedure van Richtlijn nr . 74/150/EEG van de Raad van 4 maart 1974 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende de goedkeuring van landbouw - en bosbouwtrekkers op wielen , te kunnen invoeren ( 3 ) ,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD :

Artikel 1

1 . Onder trekker ( landbouw - of bosbouwtrekker ) wordt verstaan ieder motorvoertuig op wielen of rupsbanden met ten minste twee assen , voornamelijk bestemd voor tractiedoeleinden en in het bijzonder ontworpen voor het trekken , duwen , dragen of in beweging brengen van bepaalde werktuigen , machines of aanhangwagens die voor gebruik in de land - of bosbouw zijn bestemd . De trekker kan zijn ingericht voor het vervoer van een lading en van meerijders .

2 . Deze richtlijn geldt slechts voor de in lid 1 omschreven trekkers , gemonteerd op luchtbanden , met twee assen en met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid die ligt tussen 6 en 25 km/h .

Artikel 2

De Lid-Staten mogen de E.E.G.-goedkeuring of de nationale goedkeuring van een trekker niet weigeren om redenen die verband houden met het zichtveld of de ruitewissers indien deze beantwoorden aan de in de bijlage opgenomen voorschriften .

Artikel 3

De Lid-Staten mogen de verkoop , de registratie , het in het verkeer brengen of het gebruik van trekkers niet weigeren of verbieden om redenen die verband houden met het zichtveld of de ruitewissers indien deze beantwoorden aan de in de bijlage vermelde voorschriften .

Artikel 4

De wijzigingen die noodzakelijk zijn om de voorschriften van de bijlage aan te passen aan de technische vooruitgang , worden vastgesteld overeenkomstig de procedure van artikel 13 van Richtlijn nr . 74/150/EEG .

Artikel 5

1 . Binnen achttien maanden na kennisgeving van deze richtlijn voeren de Lid-Staten de nodige maatregelen in om aan het bepaalde in deze richtlijn te voldoen . Zij stellen de Commissie hiervan onmiddellijk in kennis .

2 . De Lid-Staten zien erop toe , dat de tekst van alle belangrijke interne rechtsbepalingen die zij aanvaarden op het gebied waarop deze richtlijn van toepassing is , ter kennis van de Commissie wordt gebracht .

Artikel 6

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten .

Gedaan te Luxemburg , 25 juni 1974 .

Voor de Raad

De Voorzitter

H . D . GENSCHER

( 1 ) PB nr . 28 van 17 . 2 . 1967 , blz . 462/67 .

( 2 ) PB nr . 42 van 7 . 3 . 1967 , blz . 620/67 .

( 3 ) PB nr . L 84 van 28 . 3 . 1974 , blz . 10 .

BIJLAGE

ZICHTVELD

DEFINITIES EN VOORSCHRIFTEN

1 . DEFINITIES

1.1 . Zichtveld

Onder " zichtveld " verstaat men alle richtingen naar voren en naar de zijkanten waarin de bestuurder van de trekker zicht heeft .

1.2 . Referentiepunt

Onder " referentiepunt " verstaat men de volgens afspraak vastgestelde positie van de in één punt verenigd gedachte ogen van de bestuurder . Dit referentiepunt ligt in het vlak evenwijdig aan het middenlangsvlak van de trekker , gaande door het midden van de zitting , op 700 mm verticaal boven de snijlijn van dit vlak met de zitting en op een afstand van 270 mm - gemeten in de richting van de heupsteun - vanaf het verticale dwarsvlak dat raakt aan de voorzijde van de zitting en dat loodrecht staat op het middenlangsvlak van de trekker ( fig . 1 ) . De vaststelling van het referentiepunt geldt voor de onbelaste zitting in de door de fabrikant van de trekker opgegeven middenstand .

1.3 . Zichthalfrond

Onder " zichthalfrond " verstaat men de halve cirkel , die met een straal van 12 m om het loodrecht onder het referentiepunt in het horizontale wegoppervlak gelegen punt is getrokken op een zodanige wijze dat de cirkelboog - in rijrichting gezien - voor de trekker ligt en de halve cirkel wordt begrensd door de middellijn welke loodrecht op de lengteas van de trekker staat ( fig . 2 ) .

1.4 . Zichtbelemmeringen

Onder " zichtbelemmeringen " verstaat men de koorden van die sectoren van het zichthalfrond welke niet kunnen worden gezien door de aanwezigheid van constructie-elementen , bijvoorbeeld daksteunen .

1.5 . Zichtsector

Onder " zichtsector " verstaat men het gedeelte van het zichtveld dat wordt begrensd :

1.5.1 . naar boven ,

door een horizontaal vlak gaande door het referentiepunt

1.5.2 . op het wegoppervlak ,

door de buiten het zichthalfrond gelegen zone die aansluit aan die sector van het zichthalfrond waarvan de koorde ter lengte van 9,5 m loodrecht staat op het vlak evenwijdig aan de lengteas van de trekker , gaande door het midden van de bestuurderszitplaats en door dit vlak wordt gehalveerd .

1.6 . Wisvlak van de ruitewissers

Onder " wisvlak van de ruitewissers " verstaat men het gedeelte van het buitenoppervlak van de voorruit dat door de ruitewissers wordt bestreken .

2 . VOORSCHRIFTEN

2.1 . Algemeen

De trekker moet zodanig zijn geconstrueerd en uitgerust dat de bestuurder bij het rijden op de weg en bij werkzaamheden in land - of bosbouw onder alle gebruikelijke omstandigheden van het wegverkeer en van de werkzaamheden op het veld en in het bos een voldoend zchtveld kan hebben . Het zichtveld wordt voldoende geacht wanneer de bestuurder voor zover mogelijk een gedeelte van elk voorwiel kan zien en wanneer aan onderstaande eisen wordt voldaan :

2.2 . Controle van het zichtveld

2.2.1 . Methode van bepaling van de zichtbelemmeringen

2.2.1.1 . De trekker wordt opgesteld op een horizontaal vlak overeenkomstig figuur 2 . Ter hoogte van het referentiepunt worden twee puntvormige lichtbronnen aangebracht , die op een onderlinge afstand van 65 mm symmetrisch ten opzichte van het referentiepunt op een horizontale draagbalk zijn gemonteerd . Deze moet in het middelpunt draaibaar zijn om een verticale as door het referentiepunt . De draagbalk moet bij de meting van de zichtbelemmeringen zo worden opgesteld dat de verbindingslijn tussen de lichtbronnen loodrecht op de verbindingslijn van het zichtbelemmerende constructie-element met het referentiepunt staat . De zones waar de schaduwbeelden van het zichtbelemmerende constructie-element , die bij afwisselend inschakelen van beide lichtbronnen op het zichthalfrond ontstaan , elkaar overlappen , moeten als ziehtbe lemmeringen overeenkomstig punt 1.4 worden gemeten ( figuur 3 ) .

2.2.1.2 . Zichtbelemmeringen mogen niet groter zijn dan 600 mm .

2.2.1.3 . Zichtbelemmeringen ontstaan door constructie-elementen van meer dan 80 mm breedte mogen op niet minder dan 2,50 m afstand van elkaar liggen , gemeten over de rechte die de middens der koorden van de segmenten der zichtbelemmeringen verbindt .

2.2.1.4 . Over de gehele omtrek van het zichthalfrond mogen niet meer dan 6 zichtbelemmeringen aanwezig zijn , waarvan er niet meer dan 2 binnen de in punt 1.5 genoemde zichtsector mogen liggen .

2.2.1.5 . Zichtbelemmeringen die groter zijn dan 600 mm , maar niet groter dan 1 200 mm , zijn evenwel geoorloofd wanneer de constructie-elementen die ze veroorzaken constructief niet anders kunnen worden uitgevoerd of aangebracht . In het geheel mogen er niet meer dan twee van dergelijke zichtbelemmeringen , en dan nog slechts buiten de zichtsector , aanwezig zijn .

2.2.1.6 . Zichtbelemmeringen door de aanwezigheid van een achteruitkijkspiegel van goedgekeurd model blijven buiten beschouwing wanneer deze constructief niet anders kan worden aangebracht .

2.2.2 . Mathematische bepaling van de zichtbelemmering die voor beide ogen ontstaat .

2.2.2.1 . In plaats van de controle als bedoeld in punt 2.2.1 kan men mathematisch de toelaatbaarheid van verschillende zichtbelemmeringen vaststellen . De punten 2.2.1.3 , 2.2.1.4 , 2.2.1.5 en 2.2.1.6 regelen de grootte , de verdeling en het aantal van de zichtbelemmeringen .

2.2.2.2 . Voor het zicht met beide ogen met een oogafstand van 65 mm heeft de zichtbelemmering die voor beide ogen ontstaat , in mm uitgedrukt de waarde :

X = ( b - 65 ) /a maal 12 000 + 65

In deze vergelijking is

a = de afstand in mm tussen het constructie-element dat het zicht belemmert en het referentiepunt , gemeten langs de zichtlijn door dat constructie-element naar de omtrek van het zichthalfrond .

b = de breedte in mm van het constructie-element gemeten langs de horizontaal , loodrecht op de zichtlijn .

2.3 . De proefmethoden als in 2.2 mogen door andere methoden worden vervangen , mits hun gelijkwaardigheid wordt aangetoond .

2.4 . Indien voor de zichtbelemmeringen artikel 8 , lid 3 , van Richtlijn nr . 74/150/EEG moet worden toegepast , is de methode van punt 2.2.2 rechtsgeldig .

2.5 . Doorzichtig vlak van de voorruit

Indien de trekker is uitgerust met een voorruit , moet het doorzichtige vlak daarvan zodanige afmetingen hebben dat aan de voorschriften van punt 2.2 wordt voldaan .

2.6 . Ruitewissers

2.6.1 . Indien de trekker is voorzien van een voorruit , moet hij tevens zijn uitgerust met een of meer door een motor aangedreven ruitewissers . Het wisbereik moet een duidelijk zicht naar voren waarborgen overeenkomend met een koorde van ten minste 8 m van het zichthalfrond binnen de zichtsector

2.6.2 . De snelheid van de ruitewissers moet ten minste 20 cyclussen per minuut bedragen .

Figuur 1 : zie P.b .

Figuur 2 : zie P.b .

Figuur 3 : zie P.b .