21997A0222(01)

Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap, enerzijds, en de Regering van Denemarken en de Landsregering van de Faeröer, anderzijds

Publicatieblad Nr. L 053 van 22/02/1997 blz. 0002 - 0135


OVEREENKOMST tussen de Europese Gemeenschap, enerzijds, en de Regering van Denemarken en de Landsregering van de Faeröer, anderzijds

DE EUROPESE GEMEENSCHAP,

enerzijds, en

DE REGERING VAN DENEMARKEN EN DE LANDSREGERING VAN DE FAERÖER,

anderzijds,

HERINNERENDE aan de status van de Faeröer als een autonoom, doch integrerend deel van één der Lid-Staten van de Gemeenschap;

VERWIJZENDE NAAR de resolutie van de Raad van 4 februari 1974 betreffende de problemen van de Faeröer;

OVERWEGENDE dat de visserij van vitaal belang is voor de Faeröer, aangezien deze sector de voornaamste economische activiteit van de Faeröer vertegenwoordigt en vis en visserijprodukten de belangrijkste exportprodukten zijn;

OVERWEGENDE dat de betrekkingen op visserijgebied, geconcretiseerd in de visserijovereenkomst tussen de overeenkomstsluitende partijen die bevestigen dat de handelsaspecten van deze Overeenkomst geen afbreuk mogen doen aan de werking van de visserijovereenkomst en dat, dientengevolge, de omvang van de vangstcapaciteit van beide partijen, als vastgesteld in deze Overeenkomst, op een bevredigend niveau dient te worden gehandhaafd;

WENSENDE de economische betrekkingen tussen de Gemeenschap en de Faeröer te versterken en uit te breiden met inachtneming van billijke mededingingsvoorwaarden en de harmonische ontwikkeling van het handelsverkeer tussen de partijen te bevorderen, teneinde zodoende bij te dragen aan de opbouw van Europa;

VASTBERADEN te dien einde geleidelijk de belemmeringen voor vrijwel het gehele handelsverkeer tussen de partijen op te heffen, overeenkomstig de bepalingen van de in 1994 gesloten Algemene Overeenkomst betreffende tarieven en handel (GATT) betreffende de totstandkoming van vrijhandelszones;

ZICH BEREID VERKLARENDE, met inachtneming van alle ter zake dienende elementen en, in het bijzonder, van de ontwikkelingen in de Gemeenschap, te zoeken naar mogelijkheden om hun betrekkingen te intensiveren en te verdiepen op gebieden die van belang zijn voor de economieën van beide partijen en deze samenwerking uit te breiden tot gebieden welke niet onder deze Overeenkomst vallen;

OVERWEGENDE dat te dien einde op 2 december 1991 een overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap, enerzijds, en de Regering van Denemarken en de Landsregering van de Faeröer, anderzijds, werd ondertekend (hieronder de "basisovereenkomst" te noemen);

OVERWEGENDE dat op 8 maart 1995 een overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Gemeenschap, enerzijds, en de Regering van Denemarken en de Landsregering van de Faeröer, anderzijds, houdende wijziging van de tabellen I en II van de bijlage bij Protocol nr. 1 van de basisovereenkomst, werd ondertekend (hierna de "overeenkomst in de vorm van een briefwisseling" te noemen);

OVERWEGENDE dat, ingevolge de toetreding van de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden tot de Europese Unie op 1 januari 1995, de bepalingen welke van toepassing zijn op de handel in vis en visserijprodukten tussen de Faeröer en de Gemeenschap aangepast dienen te worden, teneinde het handelsverkeer tussen de Faeröer, enerzijds, en de nieuwe Lid-Staten, anderzijds, te handhaven;

OVERWEGENDE dat de Gemeenschap een gemeenschappelijke definitie van oorsprong voor aardolieprodukten heeft aangenomen en dat de bepalingen welke van toepassing zijn op deze produkten derhalve dienen te worden aangepast;

OVERWEGENDE dat de bepalingen betreffende de definitie van het begrip "produkten van oorsprong" en de methoden van administratieve samenwerking dienen te worden aangepast, teneinde rekening te houden met bepaalde ontwikkelingen in het handelsverkeer tussen de Gemeenschap en de Lid-Staten van de EVA;

OVERWEGENDE dat de bepalingen welke van toepassing zijn op de invoer van bepaalde landbouwprodukten dienen te worden aangepast, teneinde met name rekening te houden met de produktie van visvoeder op de Faeröer;

OVERWEGENDE dat in deze Overeenkomst een protocol betreffende wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken dient te worden opgenomen, teneinde bij te dragen tot de goede werking ervan;

OVERWEGENDE dat de tariefnomenclatuur van deze produkten dient te worden bijgewerkt, teneinde deze in overeenstemming te brengen met bepaalde wijzigingen van de nomenclatuur van het douanetarief van de overeenkomstsluitende partijen, welke betrekking hebben op de in de basisovereenkomst genoemde produkten;

OVERWEGENDE dat het gemengd comité dient te worden gemachtigd besluiten te nemen over amendementen op de bepalingen van de protocollen bij deze Overeenkomst, zulks ter bevordering van de flexibiliteit;

OVERWEGENDE dat de basis-overeenkomst en de overeenkomst in de vorm van een briefwisseling ter vergroting van de duidelijkheid zullen worden vervangen door een samengestelde nieuwe tekst in de vorm van deze Overeenkomst;

ERMEE REKENING HOUDENDE dat de bilaterale handelsovereenkomsten tussen Finland en Zweden en de Faeröer niet langer geldig zijn wanneer deze Overeenkomst in werking treedt;

HEBBEN BESLOTEN, ter verwezenlijking van deze doelstellingen en overwegende dat geen der bepalingen van deze Overeenkomst zodanig kan worden uitgelegd dat de overeenkomstsluitende partijen daardoor worden ontheven van de krachtens andere internationale overeenkomsten op hen rustende verplichtingen,

DEZE OVEREENKOMST TE SLUITEN:

Artikel 1

Deze Overeenkomst heeft ten doel:

a) de harmonische ontwikkeling van de economische betrekkingen tussen de Gemeenschap en de Faeröer te bevorderen door het handelsverkeer tussen de partijen uit te breiden en zodoende in de Gemeenschap en de Faeröer de economische bedrijvigheid te stimuleren, de levensomstandigheden en de arbeidsvoorwaarden te verbeteren, de produktiviteit te verhogen en de financiële stabiliteit in de hand te werken,

b) in het handelsverkeer tussen de partijen bij deze Overeenkomst billijke mededingingsvoorwaarden tot stand te brengen,

c) aldus, door opheffing van de belemmeringen voor het handelsverkeer, bij te dragen tot de harmonische ontwikkeling en de expansie van de wereldhandel.

Artikel 2

Deze Overeenkomst is van toepassing op produkten van oorsprong uit de Gemeenschap of de Faeröer:

i) die onder de hoofdstukken 25 tot en met 97 van het geharmoniseerde systeem vallen, met uitzondering van de produkten die zijn genoemd in bijlage II bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met uitzondering van de produkten welke zijn opgenomen in bijlage I bij deze Overeenkomst;

ii) die zijn genoemd in de Protocollen nrs. 1, 2 en 4 bij deze Overeenkomst, met inachtneming van de daarin vastgestelde bijzondere regels.

Artikel 3

In het handelsverkeer tussen de Gemeenschap en de Faeröer worden geen nieuwe doaunerechten ingesteld.

Artikel 4

1. De Gemeenschap schaft de douanerechten op de invoer uit de Faeröer af.

2. De Faeröer schaffen de douanerechten op de invoer uit de Gemeenschap af. Bijlage II geeft een overzicht van de relevante bepalingen van de douanewetgeving en de fiscale wetgeving van de Faeröer.

Artikel 5

De bepalingen die betrekking hebben op de afschaffing van de douanerechten bij invoer zijn eveneens van toepassing op de invoerrechten van fiscale aard.

De Faeröer kunnen een invoerrecht van fiscale aard of het fiscale element van een invoerrecht vervangen door een binnenlandse belasting.

Artikel 6

In het handelsverkeer tussen de Gemeenschap en de Faeröer worden geen nieuwe heffingen van gelijke werking als douanerechten ingesteld.

De heffingen van gelijke werking als douanerechten bij invoer die in het handelsverkeer tussen de Gemeenschap en de Faeröer van toepassing zijn, worden afgeschaft.

Artikel 7

In het handelsverkeer tussen de Gemeenschap en de Faeröer worden geen douanerechten bij uitvoer of heffingen van gelijke werking ingesteld.

Douanerechten bij uitvoer en heffingen van gelijke werking worden afgeschaft.

Artikel 8

In Protocol nr. 1 zijn de tariefbepalingen en regelingen neergelegd die van toepassing zijn op bepaalde soorten vis en visserijprodukten die in de Gemeenschap in het vrije verkeer worden gebracht of die in de Faeröer worden ingevoerd.

Artikel 9

In Protocol nr. 2 zijn de tariefbepalingen en regelingen neergelegd die op bepaalde door de verwerking van landbouwprodukten verkregen goederen van toepassing zijn.

Artikel 10

1. Indien als gevolg van de tenuitvoerlegging van haar landbouwbeleid specifieke regels worden ingesteld of indien de bestaande regels worden gewijzigd, kan de betrokken partij de uit deze Overeenkomst voortvloeiende regelingen aanpassen ten aanzien van de produkten waarop deze regelingen of wijzigingen van toepassing zijn.

2. In dergelijke gevallen houdt de betrokken partij bij deze Overeenkomst naar behoren rekening met de belangen van de andere overeenkomstsluitende partijen. De partijen bij deze Overeenkomst kunnen daartoe overleg plegen in het in artikel 31 bedoelde comité.

Artikel 11

In Protocol nr. 3 worden het begrip "produkten van oorsprong" en de methoden van administratieve samenwerking gedefinieerd.

Artikel 12

Een overeenkomstsluitende partij die overweegt het werkelijke niveau van haar douanerechten of heffingen van gelijke werking die van toepassing zijn ten aanzien van derde landen welke in aanmerking komen voor de meestbegunstigingsclausule te verlagen of de toepassing van deze rechten en heffingen te schorsen, stelt het gemengd comité zo mogelijk ten minste 30 dagen vóór de inwerkingtreding van deze verlaging of schorsing daarvan in kennis. Zij neemt nota van alle opmerkingen van de andere partij met betrekking tot de distorsies welke daarvan het gevolg kunnen zijn.

Artikel 13

1. In het handelsverkeer tussen de Gemeenschap en de Faeröer worden geen nieuwe kwantitatieve invoerbeperkingen noch maatregelen van gelijke werking ingesteld.

2. De overeenkomstsluitende partijen gaan over tot de afschaffing van de kwantitatieve invoerbeperkingen en van alle maatregelen van gelijke werking als kwantitatieve invoerbeperkingen.

Artikel 14

1. De Gemeenschap behoudt zich het recht voor de regelingen voor aardolieprodukten van de posten 2710, 2711, ex 2712 (met uitzondering van ozokeriet, montaanwas en turfwas) en 2713 van de gecombineerde nomenclatuur te wijzigen wanneer voor de aardolieprodukten besluiten worden genomen in het kader van de gemeenschappelijke handelspolitiek of wanneer een gemeenschappelijk energiebeleid wordt ingesteld.

In dat geval houdt de Gemeenschap naar behoren rekening met de belangen van de Faeröer; zij informeert te dien einde het gemengd comité dat bijeenkomt onder de voorwaarden van artikel 33, lid 2.

2. Faeröer behouden zich het recht voor soortgelijke maatregelen te nemen indien zij met vergelijkbare situaties worden geconfronteerd.

3. Behoudens het bepaalde in de leden 1 en 2 doet deze Overeenkomst geen afbreuk aan de niet-tarifaire voorschriften die op de invoer van aardolieprodukten van toepassing zijn.

Artikel 15

1. De partijen bij deze Overeenkomst verklaren zich bereid, voor zover hun landbouwbeleid daartoe ruimte laat, de harmonische ontwikkeling van het handelsverkeer in landbouwprodukten waarop de Overeenkomst niet van toepassing is, te bevorderen.

2. De partijen bij deze Overeenkomst passen hun voorschriften op veterinair, sanitair en fytosanitair gebied op niet-discriminerende wijze toe en voeren geen nieuwe maatregelen in die het handelsverkeer kunnen belemmeren.

3. De partijen bij deze Overeenkomst onderzoeken onder de voorwaarden van artikel 35 alle moeilijkheden die zich in het onderlinge handelsverkeer in landbouwprodukten kunnen voordoen en trachten daarvoor oplossingen te vinden.

Artikel 16

De Landsregering van de Faeröer neemt de noodzakelijke controlemaatregelen om de correcte toepassing van de door de Gemeenschap vastgestelde of vast te stellen referentieprijs bedoeld in artikel 2 van Protocol nr. 1, te garanderen.

De partijen bij deze Overeenkomst zien erop toe dat de definitie van het begrip "produkten van oorsprong" en de methoden van administratieve samenwerking welke is opgenomen in Protocol nr. 3, correct wordt toegepast.

Artikel 17

In Protocol nr. 4 zijn de bijzondere bepalingen neergelegd die van toepassing zijn op de invoer van bepaalde landbouwprodukten, andere dan die bedoeld in Protocol nr. 1.

Artikel 18

In Protocol nr. 5 zijn de bepalingen opgenomen die betrekking hebben op de wederzijdse bijstand van de administratieve autoriteiten in douanezaken.

Artikel 19

De overeenkomstsluitende partijen bevestigen dat zij zich ertoe verbinden elkaar de behandeling van meest begunstigde natie te verlenen overeenkomstig de bepalingen van de GATT. Deze Overeenkomst vormt geen beletsel voor de handhaving of de instelling van douane-unies, vrijhandelszones of regelingen voor het grensverkeer, behalve voor zover deze de in deze Overeenkomst neergelegde handelsregelingen wijzigen, in het bijzonder wat de bepalingen inzake de regels van oorsprong betreft.

Artikel 20

De overeenkomstsluitende partijen onthouden zich van de toepassing van alle maatregelen of praktijken van intern fiscale aard die, hetzij direct hetzij indirect, discriminatie tussen produkten van de ene overeenkomstsluitende partij en soortgelijke produkten uit het gebied van de andere overeenkomstsluitende partij ten gevolge hebben.

De bedragen aan binnenlandse belastingen die worden teruggegeven voor produkten die naar het grondgebied van een van de overeenkomstsluitende partijen worden uitgevoerd, mogen de direct of indirect op deze produkten geheven belastingen niet overschrijden.

Artikel 21

Betalingen in verband met het goederenverkeer en de overmaking van de desbetreffende bedragen naar de Lid-Staat van de Gemeenschap waar de schuldeiser is gevestigd of naar de Faeröer zijn aan geen enkele beperking onderworpen.

Artikel 22

Deze Overeenkomst vormt geen beletsel voor de toepassing van invoer-, uitvoer- of doorvoerverboden of -beperkingen die gerechtvaardigd zijn uit hoofde van de bescherming van de openbare zedelijkheid, de openbare veiligheid, de gezondheid en het leven van personen en dieren of het behoud van planten, de bescherming van het nationaal artistiek, historisch en archeologisch bezit of uit hoofde van de bescherming van de industriële en commerciële eigendom, noch voor regelingen met betrekking tot goud en zilver.

Deze verboden of beperkingen mogen geen middel tot willekeurige discriminatie, noch een verholen beperking van de handel tussen de overeenkomstsluitende partijen vormen.

Artikel 23

Geen enkele bepaling van deze Overeenkomst belet een overeenkomstsluitende partij maatregelen te treffen:

a) die zij nodig acht ter voorkoming van de openbaarmaking van informatie die strijdig is met haar essentiële veiligheidsbelangen;

b) in verband met de handel in wapens, munitie of oorlogsmaterieel dan wel met activiteiten op het gebied van onderzoek, ontwikkeling of produktie die onontbeerlijk zijn voor defensie, mits deze maatregelen de mededingingsvoorwaarden voor produkten die niet voor specifiek militaire doeleinden zijn bestemd, niet nadelig beïnvloeden;

c) die zij van essentieel belang acht voor haar veiligheid in oorlogstijd of bij ernstige internationale spanningen.

Artikel 24

1. De partijen bij deze Overeenkomst zullen geen maatregelen treffen die de verwezenlijking van de doelstellingen van deze Overeenkomst in gevaar kunnen brengen.

2. Zij treffen alle algemene of bijzondere maatregelen die noodzakelijk zijn om de naleving van de uit deze Overeenkomst voortvloeiende verplichtingen te waarborgen.

Indien een partij bij deze Overeenkomst van mening is dat de andere partij een uit deze Overeenkomst voortvloeiende verplichting niet is nagekomen, kan zij passende maatregelen nemen overeenkomstig de voorwaarden en procedures van artikel 29.

Artikel 25

1. Zijn onverenigbaar met de goede werking van deze Overeenkomst voor zover zij gevolgen hebben voor het handelsverkeer tussen de Gemeenschap en de Faeröer:

i) alle overeenkomsten tussen ondernemingen, besluiten van ondernemersverenigingen en onderling afgestemde feitelijke gedragingen welke ertoe strekken of ten gevolge hebben dat, wat de produktie en het verkeer van goederen betreft, de mededinging wordt verhinderd, beperkt of vervalst;

ii) het misbruik door een of meer ondernemingen van een machtspositie op het grondgebied van de overeenkomstsluitende partijen of in een substantieel deel daarvan;

iii) alle steunmaatergelen van de overheid die door de begunstiging van bepaalde ondernemingen of produktieactiviteiten de mededinging vervalsen of dreigen te vervalsen.

2. Indien een partij bij deze Overeenkomst van mening is dat een bepaalde handelwijze onverenigbaar is met dit artikel, kan zij passende maatregelen nemen overeenkomstig de voorwaarden en procedures van artikel 29.

Artikel 26

Wanneer de toename van de invoer van een bepaald produkt ernstige schade berokkent of dreigt te berokkenen aan enige produktieactiviteit op het grondgebied van een van de overeenkomstsluitende partijen en indien deze toename te wijten is aan:

i) de gehele of gedeeltelijke verlaging in de invoerende partij, krachtens deze Overeenkomst, van de douanerechten en heffingen van gelijke werking welke op het betrokken produkt van toepassing zijn, en

ii) het feit dat de rechten en heffingen van gelijke werking die door de uitvoerende partij worden geheven bij de invoer van grondstoffen of halffabrikaten die voor de vervaardiging van het betrokken produkt worden gebruikt, aanzienlijk lager zijn dan de overeenkomstige rechten en heffingen die door de invoerende partij worden geheven,

kan de betrokken partij bij deze Overeenkomst passende maatregelen nemen overeenkomstig de voorwaarden en procedures van artikel 29.

Artikel 27

Indien een der partijen bij deze Overeenkomst vaststelt dat in haar handelsverkeer met de andere partij dumping plaatsvindt, kan zij, krachtens de overeenkomst inzake de toepassing van artikel VI van de GATT, overeenkomstig de voorwaarden en procedures van artikel 29, passende maatregelen nemen tegen deze dumping.

Artikel 28

Indien zich ernstige moeilijkheden voordoen in enige sector van de economie of indien problemen ontstaan die een ernstige verslechtering van de economische situatie in een bepaald gebied ten gevolge kunnen hebben, kan de betrokken partij passende maatregelen nemen overeenkomstig de voorwaarden en procedures bedoeld in artikel 29.

Artikel 29

1. Indien een partij bij deze Overeenkomst de invoer van produkten, die de in de artikelen 26 en 28 bedoelde moeilijkheden zou kunnen opleveren, aan een administratieve procedure onderwerpt die ten doel heeft snel inlichtingen omtrent de ontwikkeling van de handelsstromen te verschaffen, stelt zij de andere partij hiervan in kennis.

2. In de gevallen bedoeld in de artikelen 24 tot en met 28 verstrekt de betrokken partij bij deze Overeenkomst, alvorens zij de in deze artikelen vermelde maatregelen neemt, dan wel zo spoedig mogelijk in de gevallen bedoeld in lid 3, onder d), het gemengd comité alle nodige gegevens voor een diepgaand onderzoek van de situatie, teneinde een voor de partijen bij deze Overeenkomst aanvaardbare oplossing te zoeken.

Bij voorrang dienen maatregelen te worden getroffen die de werking van deze Overeenkomst zo weinig mogelijk verstoren.

De vrijwaringsmaatregelen worden onverwijld ter kennis gebracht van het gemengd comité, dat hierover periodiek overleg pleegt, inzonderheid met het oog op de opheffing van deze maatregelen zodra de omstandigheden zulks rechtvaardigen.

3. Voor de tenuitvoerlegging van lid 2 zijn de onderstaande bepalingen van toepassing:

a) Problemen in verband met de toepassing van artikel 25 kunnen door elke partij bij deze Overeenkomst aan het gemengd comité worden voorgelegd indien de betrokken partij van mening is dat een bepaalde handelwijze onverenigbaar is met de goede werking van deze Overeenkomst in de zin van artikel 25, lid 1.

De partijen bij deze Overeenkomst verschaffen het gemengd comité alle dienstige informatie en verlenen dit comité de noodzakelijke bijstand voor het onderzoek van de zaak en, indien nodig, voor de opheffing van de aangevochten handelwijze.

Indien de betrokken partij bij deze Overeenkomst binnen de in het gemengd comité vastgestelde termijn geen einde heeft gemaakt aan de aangevochten handelwijze of indien dit comité geen overeenstemming bereikt binnen drie maanden, te rekenen vanaf de dag waarop het van de zaak in kennis is gesteld, kan de betrokken partij de vrijwaringsmaatregelen nemen die zij noodzakelijk acht om de door de bedoelde handelwijze ontstane ernstige moeilijkheden te verhelpen en kan zij met name tot de intrekking van tariefconcessies overgaan.

b) Moeilijkheden welke voortvloeien uit de in artikel 26 bedoelde situatie worden voor onderzoek aan het gemengd comité voorgelegd, dat elk dienstig besluit kan nemen om daaraan een einde te maken.

Indien het gemengd comité of de overeenkomstsluitende partij van uitvoer binnen 30 dagen na de kennisgeving geen besluit heeft genomen waardoor een einde aan de moeilijkheden wordt gemaakt, is de invoerende partij gerechtigd een compenserende heffing op het ingevoerde produkt in te stellen.

Bij de vaststelling van deze compenserende heffing wordt rekening gehouden met de mate waarin de voor de verwerkte grondstoffen of halffabrikaten geconstateerde tariefverschillen van invloed zijn op de waarde van de betrokken goederen.

c) Problemen in verband met artikel 27 worden in het gemengd comité aan de orde gesteld alvorens de betrokken partij bij deze Overeenkomst passende maatregelen neemt.

d) In uitzonderlijke omstandigheden, die onmiddellijk ingrijpen vereisen dat een onderzoek uitsluit, kan de betrokken partij bij deze Overeenkomst, in de situatie bedoeld in de artikelen 26, 27 en 28, alsmede wanneer het gaat om steunmaatregelen bij uitvoer die rechtstreeks en onmiddellijk van invloed zijn op het handelsverkeer, onverwijld de beschermende maatregelen nemen die strikt noodzakelijk zijn om de situatie te verhelpen.

Artikel 30

Wanneer een of meer Lid-Staten van de Gemeenschap of de Faeröer moeilijkheden ondervinden in verband met hun betalingsbalans of er ernstig gevaar is dat dergelijke moeilijkheden zich zullen voordoen, kan de betrokken partij bij deze Overeenkomst de noodzakelijke vrijwaringsmaatregelen nemen. Zij geeft ervan onverwijld kennis aan de andere partij.

Artikel 31

1. Er wordt een gemengd comité ingesteld dat belast is met het beheer van deze Overeenkomst en dat toeziet op de juiste uitvoering ervan. Het comité doet hiertoe aanbevelingen en neemt besluiten in de gevallen bedoeld in deze Overeenkomst. Aan deze besluiten wordt door de partijen bij deze Overeenkomst volgens hun eigen voorschriften uitvoering gegeven.

2. Met het oog op de juiste toepassing van deze Overeenkomst wisselen de partijen bij deze Overeenkomst informatie uit en plegen zij op verzoek van een hunner overleg in het gemengd comité.

3. Het gemengd comité stelt zijn eigen reglement van orde vast.

Artikel 32

1. Het gemengd comité is samengesteld uit vertegenwoordigers van de overeenkomstsluitende partijen.

2. Het gemengd comité spreekt zich uit in onderlinge overeenstemming.

Artikel 33

1. Het voorzitterschap van het gemengd comité wordt bij toerbeurt door de partijen bij deze Overeenkomst waargenomen overeenkomstig de regels die daartoe in het reglement van orde van het comité zijn vastgesteld.

2. De voorzitter roept het gemengd comité ten minste driemaal per jaar bijeen voor een gedachtenwisseling over de algemene werking van deze Overeenkomst.

Bovendien komt het gemengd comité op verzoek van één van de partijen bij deze Overeenkomst bijeen in alle gevallen waarin bijzondere omstandigheden zulks vereisen, onder de in het reglement van orde vast te stellen voorwaarden.

3. Het gemengd comité kan besluiten tot de oprichting van om het even welke werkgroep die het in de vervulling van zijn taak kan bijstaan.

Artikel 34

1. Het gemengd comité kan de bepalingen van de aan deze Overeenkomst gehechte protocollen wijzigen.

2. Wanneer de nomenclaturen van de douanetarieven van de partijen bij deze Overeenkomst wijzigingen ondergaan die gevolgen hebben voor de produkten waarop deze Overeenkomst van toepassing is, kan het gemengd comité de tariefnomenclatuur van deze produkten dienovereenkomstig aanpassen.

Artikel 35

1. Wanneer een partij bij deze Overeenkomst van mening is dat het in het belang van beide partijen is de bij deze Overeenkomst tot stand gebrachte betrekkingen uit te breiden tot gebieden die niet onder deze Overeenkomst vallen, legt zij de andere partij een daartoe strekkend met redenen omkleed verzoek voor.

De partijen bij deze Overeenkomst kunnen het gemengd comité opdracht geven dit verzoek aan een onderzoek te onderwerpen en, indien nodig, aanbevelingen te doen, meer bepaald met het oog op het openen van onderhandelingen.

2. De uit de in lid 1 bedoelde onderhandelingen voortvloeiende overeenkomsten worden door de partijen bij deze Overeenkomst volgens hun eigen procedures bekrachtigd en goedgekeurd.

Artikel 36

De Gemeenschap verbindt zich ertoe op verzoek van de Faeröer te overwegen om:

- de toegangsmogelijkheden voor bepaalde produkten te verbeteren;

- haar tariefconcessies voor visserijprodukten van de Faeröer uit te breiden tot nieuwe vissoorten die worden gevangen door vissersvaartuigen die hun thuishaven in het noordelijke gedeelte van de Atlantische Oceaan hebben en aldaar bedrijvig zijn, of deze uit te breiden tot aanverwante visserijprodukten die momenteel niet door de visserijsector van de Faeröer worden vervaardigd. Deze nieuwe vissoorten of visserijprodukten zouden vrij van rechten in de Gemeenschap mogen worden ingevoerd, onder voorbehoud van de kwantitatieve beperkingen die noodzakelijk kunnen zijn indien de nieuwe vissoorten of visserijprodukten in de Gemeenschap als gevoelige produkten worden aangemerkt.

Artikel 37

De bijlagen en protocollen bij deze Overeenkomst maken daarvan een integrerend deel uit.

Artikel 38

Elke partij bij deze Overeenkomst kan deze Overeenkomst door kennisgeving aan de andere partij opzeggen. Deze Overeenkomst treedt buiten werking twaalf maanden na de datum van deze kennisgeving.

Artikel 39

Deze Overeenkomst is van toepassing, enerzijds, op het grondgebied waar het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap van toepassing is en onder de in dat Verdrag neergelegde voorwaarden, en, anderzijds, op het grondgebied van de Faeröer.

Artikel 40

1. Deze Overeenkomst is opgesteld in twee exemplaren in de Deense, de Duitse, de Engelse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Italiaanse, de Nederlandse, de Portugese, de Spaanse, de Zweedse en de Faeröese taal, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek.

2. Deze Overeenkomst wordt door de partijen bij de Overeenkomst goedgekeurd volgens hun eigen procedures.

3. Zij treedt in werking op 1 januari 1997, mits de partijen bij deze Overeenkomst elkaar vóór die datum kennis hebben gegeven van de voltooiing van de daartoe vereiste procedures. Na die datum treedt deze Overeenkomst in werking op de eerste dag van de tweede maand volgende op deze kennisgeving.

4. De bepalingen van de onderstaande overeenkomsten zijn niet langer geldig wanneer deze Overeenkomst in werking treedt:

- de op 2 december 1991 ondertekende overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap, enerzijds, en de Regering van Denemarken en de Landsregering van de Faeröer, anderzijds;

- de op 8 maart 1995 ondertekende overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Gemeenschap, enerzijds, en de Regering van Denemarken en de Landsregering van de Faeröer, anderzijds, houdende wijziging van de tabellen I en II van de bijlage bij Protocol nr. 1 van de overeenkomst van 2 december 1991;

- de bilaterale handelsovereenkomsten tussen Finland en Zweden en de Faeröer.

Hecho en Bruselas, el seis de diciembre de mil novecientos noventa y seis.

Udfærdiget i Bruxelles den sjette december nitten hundrede og seks og halvfems.

Geschehen zu Brüssel am sechsten Dezember neunzehnhundertsechsundneunzig.

¸ãéíå óôéò ÂñõîÝëëåò, óôéò Ýîé Äåêåìâñßïõ ÷ßëéá åííéáêüóéá åíåíÞíôá Ýîé.

Done at Brussels on the sixth day of December in the year one thousand nine hundred and ninety-six.

Fait à Bruxelles, le six décembre mil neuf cent quatre-vingt-seize.

Fatto a Bruxelles, addì sei dicembre millenovecentonovantasei.

Gedaan te Brussel, de zesde december negentienhonderd zesennegentig.

Feito em Bruxelas, em seis de Dezembro de mil novecentos e noventa a seis.

Tehty Brysselissä kuudentena päivänä joulukuuta vuonna tuhatyhdeksänsataayhdeksänkymmentäkuusi.

Som skedde i Bryssel den sjätte december nittonhundranittiosex.

Gjørdur í Brússel, sætta desembur nítjanhundra s og n´ytiseks.

Por la Comunidad Europea

For Det Europæiske Fællesskab

Für die Europäische Gemeinschaft

Ãéá ôçí ÅõñùðáúêÞ Êïéíüôçôá

For the European Community

Pour la Communauté européenne

Per la Comunità europea

Voor de Europese Gemeenschap

Pela Comunidade Europeia

Euroopan yhteisön puolesta

På Europeiska gemenskapens vägnar

Fyri Europeiska Felagsskapin

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Por el Gobierno de Dinamarca y el Gobierno local de las Islas Feroe

For Danmarks regering og Færøernes landsstyre

Für die Regierung von Dänemark und die Landesregierung der Färöer

Ãéá ôçí êõâÝñíçóç ôçò Äáíßáò êáé ôçí ôïðéêÞ êõâÝñíçóç ôùí ÍÞóùí Öåñüå

For the Government of Denmark and the Home Government of the Faroe Islands

Pour le gouvernement du Danemark et le gouvernement local des îles Féroé

Per il governo della Danimarca e per il governo locale delle isole Færøer

Voor de Regering van Denemarken en de Landsregering van de Faeröer

Pelo Governo da Dinamarca e pelo Governo Regional das Ilhas Faroé

Tanskan hallituksen ja Färsaarten paikallishallituksen puolesta

På Danmarks regerings och Färöarnas landsstyres vägnar

Fyri ríkisstjórn Danmarkar og Føroya landsst´yri

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

BIJLAGE I

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE II

Voor de doeleinden van artikel 4, lid 2, bevatten de douanewetgeving en de fiscale wetgeving van de Faeröer bepalingen met betrekking tot:

a) een op het geharmoniseerde systeem gebaseerd douanetarief, waarbij rekening wordt gehouden met de uit de GATT voortvloeiende verplichtingen van Denemarken;

b) vrijstelling van rechten voor goederen van oorsprong uit de Gemeenschap, met de in de Protocollen nr. 2 en 4 bedoelde uitzonderingen;

c) een stelsel van indirecte belasting waaraan de volgende elementen ten grondslag liggen:

- een belasting over de toegevoegde waarde (BTW) waaraan dezelfde beginselen ten grondslag liggen als die welke in de Gemeenschap van toepassing zijn, met inbegrip van het principe van de non-discriminatoire behandeling van ingevoerde goederen, en

- een systeem van accijnzen die op dezelfde voet worden toegepast ten aanzien van binnenlandse en ingevoerde goederen.

PROTOCOL Nr. 1 betreffende de tariefbehandeling en de bepalingen welke van toepassing zijn op bepaalde soorten vis en visserijprodukten die in de Gemeenschap in het vrije verkeer zijn gebracht of die in de Faeröer zijn ingevoerd

Artikel 1

Voor de in de bijlage bedoelde produkten van oorsprong uit de Faeröer:

1. worden in het handelsverkeer tussen de Gemeenschap en de Faeröer geen nieuwe douanerechten ingesteld;

2. zijn de douanerechten en de andere voorwaarden die bij de invoer in de Gemeenschap van toepassing zijn, die welke zijn vermeld in de bijlage.

Artikel 2

Het in de bijlage vermelde preferentiële tarief is uitsluitend van toepassing indien de prijs af grens die door de Lid-Staten is vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in artikel 22 van Verordening (EEG) nr. 3759/92 (PB nr. L 388 van 31. 12. 1992, blz. 1), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 3318/94 (PB nr. L 350 van 31. 12. 1994, blz. 15), op zijn minst gelijk is aan de referentieprijs die door de Gemeenschap voor de betreffende produkten of categorieën van produkten is vastgesteld of dient te worden vastgesteld.

Artikel 3

Met het oog op de afschaffing van de douanerechten werden in de bijlage voor bepaalde produkten van oorsprong uit de Faeröer referentieplafonds vastgesteld.

Indien de invoer van deze produkten de referentieplafonds overschrijdt, kan de Gemeenschap opnieuw de volledige douanerechten instellen.

Artikel 4

De Faeröer schaffen de tarieven en rechten op de invoer van vis en visserijprodukten van oorsprong uit de Gemeenschap af.

BIJLAGE

Produkten van oorsprong en herkomst uit de Faeröer zijn bij invoer in de Gemeenschap aan de hiernavolgende douanerechten en andere voorwaarden onderworpen.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

PROTOCOL Nr. 2 betreffende de tariefbehandeling en de bepalingen welke van toepassing zijn op bepaalde door verwerking van landbouwprodukten verkregen produkten

Artikel 1

Gezien de verschillen in de kosten van de landbouwprodukten die zijn verwerkt in de goederen welke in de als bijlage aan dit Protocol gehechte tabel zijn vermeld, vormt de Overeenkomst geen beletsel voor:

i) de heffing, bij invoer, van een agrarisch element of een vast bedrag, of de toepassing van interne prijscompenserende maatregelen:

ii) de toepassing van maatregelen bij uitvoer.

Artikel 2

De Gemeenschap past op de invoer van oorsprong uit de Faeröer de invoerrechten toe die in de als bijlage aan dit Protocol gehechte tabel zijn vermeld.

Artikel 3

De Faeröer zullen alle rechten en heffingen op de invoer van verwerkte landbouwprodukten van oorsprong uit de Gemeenschap afschaffen, behalve in de in Protocol nr. 4, artikel 2, genoemde gevallen.

Indien de Faeröer de in artikel 1 van dit Protocol bedoelde maatregelen voor verwerkte landbouwprodukten instellen, wordt de Gemeenschap daarvan in kennis gesteld.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

PROTOCOL Nr. 3 betreffende de definitie van het begrip "produkten van oorsprong" en methoden van administratieve samenwerking

INHOUDSOPGAVE

TITEL I ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Definities

TITEL II DEFINITIE VAN HET BEGRIP "PRODUKTEN VAN OORSPRONG"

Artikel 2 Algemene voorwaarden

Artikel 3 Bilaterale cumulatie van de oorsprong

Artikel 4 Geheel en al verkregen produkten

Artikel 5 Toereikende bewerking of verwerking

Artikel 6 Ontoereikende bewerking of verwerking

Artikel 7 Determinerende eenheid

Artikel 8 Accessoires, vervangingsonderdelen en gereedschappen

Artikel 9 Stellen of assortimenten

Artikel 10 Neutrale elementen

TITEL III TERRITORIALE VOORWAARDEN

Artikel 11 Territorialiteitsbeginsel

Artikel 12 Rechtstreeks vervoer

Artikel 13 Tentoonstellingen

TITEL IV TERUGGAVE OF VRIJSTELLING VAN RECHTEN

Artikel 14 Verbod op teruggave of vrijstelling van douanerechten

TITEL V BEWIJS VAN DE OORSPRONG

Artikel 15 Algemene voorwaarden

Artikel 16 Procedure voor de afgifte van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1

Artikel 17 Afgifte achteraf van een EUR.1-certificaat

Artikel 18 Afgifte van een duplicaat van een EUR.1-certificaat

Artikel 19 Afgifte van een EUR.1-certificaat aan de hand van een eerder opgesteld of afgegeven bewijs van de oorsprong

Artikel 20 Voorwaarden voor het opstellen van een factuurverklaring

Artikel 21 Toegelaten exporteur

Artikel 22 Geldigheid van het bewijs van de oorsprong

Artikel 23 Overlegging van het bewijs van de oorsprong

Artikel 24 Invoer in deelzendingen

Artikel 25 Vrijstelling van het bewijs van de oorsprong

Artikel 26 Bewijsstukken

Artikel 27 Bewaring van het bewijs van de oorsprong en de andere bewijsstukken

Artikel 28 Verschillen en vormfouten

Artikel 29 In ecu uitgedrukte bedragen

TITEL VI REGELINGEN VOOR ADMINISTRATIEVE SAMENWERKING

Artikel 30 Wederzijdse bijstand

Artikel 31 Controle van de oorsprongsbewijzen

Artikel 32 Regeling van geschillen

Artikel 33 Sancties

Artikel 34 Vrije zones

TITEL VII CEUTA EN MELILLA

Artikel 35 Toepassing van het Protocol

Artikel 36 Bijzondere voorwaarden

TITEL I ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Definities

Voor de toepassing van dit Protocol wordt verstaan onder:

a) "vervaardiging": elke soort be- of verwerking, met inbegrip van assemblage of speciale behandelingen;

b) "materiaal": alle ingrediënten, grondstoffen, componenten, delen enz., die bij de vervaardiging van het produkt worden gebruikt;

c) "produkt": het verkregen produkt, zelfs indien het bestemd is om later bij de vervaardiging van een ander produkt te worden gebruikt;

d) "goederen": zowel materialen als produkten;

e) "douanewaarde": de waarde zoals bepaald bij de overeenkomst inzake de toepassing van artikel VII van de Algemene Overeenkomst betreffende tarieven en handel van 1994 (overeenkomst inzake de douanewaarde van de WTO);

f) "prijs af fabriek": de prijs die voor het produkt af fabriek is betaald aan de fabrikant in de Gemeenschap of op de Faeröer in wiens bedrijf de laatste be- of verwerking is verricht, voor zover in die prijs de waarde is begrepen van alle gebruikte materialen, verminderd met alle binnenlandse belastingen die worden of kunnen worden terugbetaald wanneer het verkregen produkt wordt uitgevoerd;

g) "waarde van de materialen": de douanewaarde ten tijde van de invoer van de gebruikte materialen die niet van oorsprong zijn, of, indien deze niet bekend is en niet kan worden vastgesteld, de eerste controleerbare prijs die voor de materialen in de Gemeenschap of op de Faeröer is betaald;

h) "waarde van de materialen van oorsprong": de waarde van deze materialen als omschreven onder g), welke omschrijving van dienovereenkomstige toepassing is;

i) "toegevoegde waarde": de prijs af fabriek min de douanewaarde van de in het produkt opgenomen goederen die niet van oorsprong zijn uit het land waarin het produkt werd verkregen;

j) "hoofdstukken" en "posten": de hoofdstukken en posten (viercijfercodes) van de nomenclatuur die het geharmoniseerde systeem inzake de omschrijving en codering van goederen vormt, in dit Protocol "het geharmoniseerde systeem" of "GS" genoemd;

k) "ingedeeld": de indeling van een produkt of materiaal onder een bepaalde post;

l) "zending": produkten die gelijktijdig van een exporteur naar een geadresseerde worden verzonden of vergezeld gaan van een enkel vervoersdocument dat de verzending van de exporteur naar de geadresseerde dekt of, bij gebreke daarvan, een enkele factuur;

m) "gebieden": ook de territoriale wateren.

TITEL II DEFINITIE VAN HET BEGRIP "PRODUKTEN VAN OORSPRONG"

Artikel 2 Algemene voorwaarden

1. Voor de toepassing van de Overeenkomst worden de volgende produkten beschouwd als zijnde van oorsprong uit de Gemeenschap:

a) geheel en al in de Gemeenschap verkregen produkten in de zin van artikel 4 van dit Protocol;

b) in de Gemeenschap verkregen produkten, waarin materialen zijn verwerkt die daar niet geheel en al zijn verkregen, mits deze materialen in de Gemeenschap een be- of verwerking hebben ondergaan die toereikend is in de zin van artikel 5 van dit Protocol.

2. Voor de toepassing van de Overeenkomst worden de volgende produkten beschouwd van oorsprong te zijn uit de Faeröer:

a) geheel en al op de Faeröer verkregen produkten, in de zin van artikel 4 van dit Protocol;

b) op de Faeröer verkregen produkten, waarin materialen zijn verwerkt die daar niet geheel en al zijn verkregen, mits deze materialen op de Faeröer een be- of verwerking hebben ondergaan die toereikend is in de zin van artikel 5 van dit Protocol.

Artikel 3 Bilaterale cumulatie van de oorsprong

1. Materialen van oorsprong uit de Gemeenschap worden beschouwd als zijnde materialen van oorsprong uit de Faeröer indien zij in een aldaar verkregen produkt zijn opgenomen. Het is niet noodzakelijk dat deze materialen een toereikende be- of verwerking hebben ondergaan, mits zij evenwel een be- of verwerking hebben ondergaan die meer omvat dan de in artikel 6, lid 1, genoemde be- of verwerkingen.

2. Materialen van oorsprong uit de Faeröer worden beschouwd als zijnde materialen van oorsprong uit de Gemeenschap wanneer zij in een aldaar verkregen produkt zijn opgenomen. Het is niet noodzakelijk dat deze materialen een toereikende be- of verwerking hebben ondergaan, mits zij evenwel een be- of verwerking hebben ondergaan die meer omvat dan de in artikel 6, lid 1, genoemde be- of verwerkingen.

Artikel 4 Geheel en al verkregen produkten

1. Als geheel en al in de Gemeenschap of op de Faeröer verkregen worden beschouwd:

a) aldaar uit de bodem of zeebodem gewonnen produkten;

b) aldaar geoogste produkten van het plantenrijk;

c) aldaar geboren en opgefokte levende dieren;

d) produkten afkomstig van aldaar opgefokte levende dieren;

e) voortbrengselen van de aldaar bedreven jacht en visserij;

f) produkten van de zeevisserij en andere door hun schepen buiten de territoriale wateren van de Gemeenschap of de Faeröer uit de zee gewonnen produkten;

g) produkten uitsluitend van de onder f) bedoelde produkten aan boord van hun fabrieksschepen vervaardigd;

h) aldaar verzamelde gebruikte artikelen die slechts voor de terugwinning van grondstoffen kunnen dienen, met inbegrip van gebruikte banden die uitsluitend geschikt zijn om van een nieuw loopvlak te worden voorzien of slechts als afval kunnen worden gebruikt;

i) afval afkomstig van aldaar verrichte fabrieksbewerkingen;

j) produkten, gewonnen van of vanonder de zeebodem buiten de territoriale wateren, mits zij alleen het recht hebben op ontginning van deze bodem of ondergrond;

k) goederen die aldaar uitsluitend van de onder a) tot en met j) bedoelde produkten zijn vervaardigd.

2. De termen "hun schepen" en "hun fabrieksschepen" in lid 1, onder f) en g), zijn slechts van toepassing op schepen en fabrieksschepen.

a) die in een Lid-Staat van de Gemeenschap of de Faeröer zijn ingeschreven of geregistreerd;

b) die de vlag van een Lid-Staat van de Gemeenschap of van de Faeröer voeren;

c) die voor ten minste 50 % toebehoren aan onderdanen van Lid-Staten van de Gemeenschap of van de Faeröer of aan een vennootschap die haar hoofdkantoor in een van deze Staten heeft en waarvan de bedrijfsvoerder(s), de voorzitter van de raad van bestuur of van toezicht en de meerderheid van de leden van deze raden onderdanen zijn van een Lid-Staat van de Gemeenschap of van de Faeröer, en waarvan bovendien, in het geval van personenvennootschappen of vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid, ten minste de helft van het kapitaal toebehoort aan deze Staten of aan openbare lichamen of onderdanen daarvan;

d) waarvan de kapitein en de officieren onderdanen zijn van Lid-Staten van de Gemeenschap of van de Faeröer, en

e) waarvan de bemanning voor ten minste 75 % uit onderdanen van Lid-Staten van de Gemeenschap of van de Faeröer bestaat.

Artikel 5 Toereikende bewerking of verwerking

1. Niet geheel en al verkregen produkten worden geacht een toereikende bewerking of verwerking te hebben ondergaan in de zin van artikel 2, indien aan de voorwaarden van de lijst in bijlage II is voldaan.

In deze lijst is voor alle onder de Overeenkomst vallende produkten aangegeven welke be- of verwerkingen niet van oorsprong zijnde materialen moeten ondergaan om het karakter van produkt van oorsprong te verkrijgen en deze zijn slechts op deze materialen van toepassing. Dit betekent dat, indien een produkt dat de oorsprong heeft verkregen doordat het aan de voorwaarden in die lijst voor dat produkt heeft voldaan, als materiaal wordt gebruikt bij de vervaardiging van een ander produkt, de voorwaarden die van toepassing zijn op het produkt waarin het wordt verwerkt daarvoor niet gelden. Er wordt dan geen rekening gehouden met de niet van oorsprong zijnde materialen die bij de vervaardiging ervan zijn gebruikt.

2. In afwijking van lid 1 kunnen niet van oorsprong zijnde materialen die volgens de voorwaarden in de lijst bij de vervaardiging van een bepaald produkt niet mogen worden gebruikt, in de volgende gevallen toch worden gebruikt:

a) wanneer de totale waarde ervan niet hoger is dan 10 % van de prijs af fabriek van het produkt;

b) wanneer in de lijst een of meer percentages zijn gegeven voor de maximumwaarde van de materialen die niet van oorsprong zijn, en deze percentages door de toepassing van dit lid niet worden overschreden.

Dit lid is niet van toepassing op de produkten die onder de hoofdstukken 50 tot en met 63 van het geharmoniseerde systeem zijn ingedeeld.

3. De leden 1 en 2 zijn van toepassing onder voorbehoud van het bepaalde in artikel 6.

Artikel 6 Ontoereikende bewerking of verwerking

1. Behoudens het bepaalde in lid 2 worden de volgende be- of verwerkingen als ontoereikend beschouwd om de oorsprong te verlenen, ongeacht of aan de voorwaarden van artikel 5 is voldaan:

a) behandelingen om de produkten tijdens vervoer en opslag in goede staat te bewaren (luchten, uitspreiden, drogen, koelen, in water zetten waaraan zout, zwaveldioxide of andere produkten zijn toegevoegd, verwijderen van beschadigde gedeelten en soortgelijke behandelingen);

b) eenvoudige behandelingen zoals stofvrij maken, zeven, sorteren, classificeren, assorteren (daaronder begrepen het samenstellen van sets van artikelen), wassen, verven en snijden;

c) i) veranderen van verpakkingen, splitsen en samenvoegen van colli;

ii) eenvoudig verpakken in flessen, zakken, etuis, dozen of blikken, bevestigen op kaartjes of plankjes enz., en alle andere handelingen in verband met de opmaak;

d) het aanbrengen van merken, etiketten of soortgelijke onderscheidingstekens op de produkten zelf of op hun verpakkingen;

e) eenvoudig mengen van produkten, ook van verschillende soorten, indien een of meer bestanddelen van het mengsel niet voldoen aan de voorwaarden van dit Protocol om als produkten van oorsprong uit de Gemeenschap of de Faeröer te worden beschouwd;

f) eenvoudig samenvoegen van delen tot een volledig produkt;

g) twee of meer van de onder a) tot en met f) vermelde behandelingen te zamen;

h) het slachten van dieren.

2. Om te bepalen of de be- of verwerkingen die een bepaald produkt heeft ondergaan ontoereikend zijn in de zin van lid 1, worden alle be- of verwerkingen die dit produkt in de Gemeenschap of op de Faeröer heeft ondergaan, te zamen genomen.

Artikel 7 Determinerende eenheid

1. De determinerende eenheid voor de toepassing van de bepalingen van dit Protocol is het produkt dat volgens de nomenclatuur van het geharmoniseerde systeem als de basiseenheid wordt beschouwd.

Hieruit volgt dat:

a) wanneer een produkt, bestaande uit een groep of verzameling van artikelen, onder één enkele post van het geharmoniseerde systeem wordt ingedeeld, het geheel de in aanmerking te nemen eenheid vormt;

b) wanneer een zending uit een aantal eendere produkten bestaat die onder dezelfde post van het geharmoniseerde systeem worden ingedeeld, elk produkt voor de toepassing van de bepalingen van dit Protocol afzonderlijk moet worden genomen.

2. Wanneer volgens algemene regel 5 voor de interpretatie van het geharmoniseerde systeem de verpakking meetelt voor het vaststellen van de indeling, telt deze ook mee voor het vaststellen van de oorsprong.

Artikel 8 Accessoires, vervangingsonderdelen en gereedschappen

Accessoires, vervangingsonderdelen en gereedschappen die samen met materieel, machines, apparaten of voertuigen worden geleverd en deel uitmaken van de normale uitrusting daarvan en in de prijs daarvan zijn begrepen of niet afzonderlijk in rekening worden gebracht, worden geacht één geheel te vormen met het materieel en de machines, apparaten of voertuigen in kwestie.

Artikel 9 Stellen of assortimenten

Stellen of assortimenten in de zin van algemene regel 3 voor de interpretatie van het geharmoniseerde systeem worden als van oorsprong beschouwd indien alle samenstellende delen van oorsprong zijn. Een stel of assortiment bestaande uit produkten van oorsprong en produkten die niet van oorsprong zijn, wordt evenwel als van oorsprong beschouwd indien de waarde van de produkten die niet van oorsprong zijn, niet meer dan 15 % van de prijs af fabriek van het stel of assortiment bedraagt.

Artikel 10 Neutrale elementen

Om te bepalen of een produkt van oorsprong is, is het niet noodzakelijk de oorsprong na te gaan van:

a) energie en brandstof;

b) fabrieksuitrusting;

c) machines en werktuigen;

d) goederen die in de uiteindelijke samenstelling van het produkt niet voorkomen en ook niet bedoeld waren daarin voor te komen;

die bij de vervaardiging gebruikt kunnen zijn.

TITEL III TERRITORIALE VOORWAARDEN

Artikel 11 Territorialiteitsbeginsel

1. Aan de in titel II genoemde voorwaarden met betrekking tot het verkrijgen van de oorsprong moet zonder onderbreking in de Gemeenschap of op de Faeröer zijn voldaan.

2. Produkten van oorsprong die uit de Gemeenschap of de Faeröer naar een ander land worden uitgevoerd en daarna weer worden ingevoerd, kunnen, behoudens het bepaalde in artikel 4, niet langer als produkten van oorsprong worden beschouwd, tenzij ten genoegen van de douaneautoriteiten kan worden aangetoond dat:

a) de wederingevoerde goederen dezelfde goederen zijn als de eerder uitgevoerde goederen, en

b) dat zij tijdens de periode waarin zij waren uitgevoerd geen andere be- of verwerkingen hebben ondergaan dan die welke noodzakelijk waren om ze in goede staat te bewaren.

Artikel 12 Rechtstreeks vervoer

1. De bij de Overeenkomst vastgestelde preferentiële regeling is uitsluitend van toepassing op produkten die aan de voorwaarden van dit Protocol voldoen en die rechtstreeks tussen de Gemeenschap en de Faeröer zijn vervoerd. Produkten die één enkele zending vormen, kunnen via een ander grondgebied worden vervoerd, eventueel met overslag of tijdelijke opslag op dit grondgebied, voor zover zij in het land van doorvoer of opslag onder toezicht van de douane blijven en aldaar geen andere behandelingen ondergaan dan lossen en opnieuw laden of behandelingen om ze in goede staat te bewaren.

Produkten van oorsprong mogen per pijpleiding via een ander grondgebied dan dat van de Gemeenschap of van de Faeröer worden vervoerd.

2. Het bewijs dat aan de in lid 1 bedoelde voorwaarden is voldaan, wordt geleverd door overlegging van de volgende stukken aan de douaneautoriteiten van het land van invoer:

a) een enkel vervoersdocument dat in het land van uitvoer is opgesteld ter dekking van het vervoer door het land van doorvoer, of

b) een door de douaneautoriteiten van het land van doorvoer afgegeven certificaat, waarin:

i) de produkten nauwkeurig zijn omschreven;

ii) de data zijn vermeld waarop de produkten gelost en opnieuw geladen zijn, in voorkomend geval onder opgave van de naam van de gebruikte schepen, of van de andere gebruikte vervoermiddelen, en

iii) een verklaring betreffende de voorwaarden waarop de produkten in het land van doorvoer verbleven;

c) hetzij, bij gebreke van bovengenoemde stukken, enig ander bewijsstuk.

Artikel 13 Tentoonstellingen

1. De Overeenkomst is van toepassing op produkten van oorsprong die naar een tentoonstelling in een ander land zijn verzonden en die na de tentoonstelling in de Gemeenschap of op de Faeröer worden ingevoerd, mits ten genoegen van de douaneautoriteiten wordt aangetoond dat:

a) een exporteur deze produkten vanuit de Gemeenschap of de Faeröer naar het land van de tentoonstelling heeft verzonden en ze daar heeft tentoongesteld;

b) deze exporteur de produkten heeft verkocht of op andere wijze afgestaan aan een geadresseerde in de Gemeenschap of op de Faeröer;

c) de produkten tijdens of onmiddellijk na de tentoonstelling in dezelfde staat als waarin zij naar de tentoonstelling zijn gegaan, zijn verzonden, en

d) de produkten, vanaf het moment dat zij naar de tentoonstelling werden verzonden, niet voor andere doeleinden zijn gebruikt dan om op die tentoonstelling te worden vertoond.

2. Een bewijs van de oorsprong wordt overeenkomstig de bepalingen van titel V afgegeven of opgesteld en op de normale wijze bij de douaneautoriteiten van het land van invoer ingediend. Op dit bewijs zijn de naam en het adres van de tentoonstelling vermeld. Zo nodig kunnen aanvullende bewijsstukken worden gevraagd ten aanzien van de aard van de produkten en de voorwaarden waarop zij werden tentoongesteld.

3. Lid 1 is van toepassing op alle tentoonstellingen, beurzen of soortgelijke openbare evenementen met een commercieel, industrieel, agrarisch of ambachtelijk karakter die niet voor particuliere doeleinden in winkels of bedrijfsruimten met het oog op de verkoop van buitenlandse produkten worden gehouden, en gedurende welke de produkten onder douanetoezicht zijn gebleven.

TITEL IV TERUGGAVE OF VRIJSTELLING VAN RECHTEN

Artikel 14 Verbod op teruggave of vrijstelling van douanerechten

1. Niet van oorsprong zijnde materialen die gebruikt zijn bij de vervaardiging van produkten van oorsprong uit de Gemeenschap of de Faeröer waarvoor overeenkomstig de bepalingen van titel V een bewijs van oorsprong is afgegeven of opgesteld, komen in de Gemeenschap of op de Faeröer niet in aanmerking voor de teruggave of vrijstelling van douanerechten in welke vorm dan ook.

2. Het verbod in lid 1 is van toepassing op elke regeling voor algehele of gedeeltelijke terugbetaling of vrijstelling van douanerechten of heffingen van gelijke werking die in de Gemeenschap of op de Faeröer van toepassing is op materialen die bij de vervaardiging worden gebruikt, indien een dergelijke terugbetaling of vrijstelling uitdrukkelijk of feitelijk wordt toegekend indien de produkten die uit genoemde materialen zijn verkregen, worden uitgevoerd, doch niet van toepassing is indien deze produkten voor binnenlands gebruik zijn bestemd.

3. De exporteur van produkten die door een bewijs van oorsprong zijn gedekt, dient op verzoek van de douaneautoriteiten steeds bereid te zijn alle stukken over te leggen waaruit blijkt dat geen teruggave of vrijstelling van rechten is verkregen ten aanzien van de bij de vervaardiging van de betrokken produkten gebruikte materialen die niet van oorsprong zijn en dat alle douanerechten en heffingen van gelijke werking die op deze materialen van toepassing zijn, inderdaad zijn betaald.

4. De leden 1, 2 en 3 zijn ook van toepassing op de verpakking in de zin van artikel 7, lid 2, op accessoires, vervangingsonderdelen en gereedschappen in de zin van artikel 9 en op artikelen die deel uitmaken van een stel of assortiment in de zin van artikel 9, wanneer dergelijke produkten niet van oorsprong zijn.

5. De leden 1 tot en met 4 zijn uitsluitend van toepassing op materialen van de soort waarop de Overeenkomst van toepassing is. Zij doen geen afbreuk aan het systeem van restituties bij de uitvoer van landbouwprodukten overeenkomstig de bepalingen van de Overeenkomst.

TITEL V BEWIJS VAN DE OORSPRONG

Artikel 15 ALGEMENE VOORWAARDEN

1. De Overeenkomst is van toepassing op produkten van oorsprong uit de Gemeenschap die op de Faeröer worden ingevoerd en produkten van oorsprong uit de Faeröer die in de Gemeenschap worden ingevoerd, op vertoon van:

a) een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1, waarvan het model in bijlage III is opgenomen, of

b) in de in artikel 20, lid 1, bedoelde gevallen, een verklaring van de exporteur, waarvan de tekst in bijlage IV is opgenomen, op een factuur, pakbon of een ander handelsdocument en waarin de produkten duidelijk genoeg zijn omschreven om geïdentificeerd te kunnen worden (hierna "factuurverklaring" genoemd).

2. In afwijking van lid 1 vallen produkten van oorsprong in de zin van dit Protocol in de in artikel 25 bedoelde gevallen onder de toepassing van de Overeenkomst zonder dat een van de hierboven genoemde documenten behoeft te worden overgelegd.

Artikel 16 Procedure voor de afgifte van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1

1. Een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 (hierna "EUR.1-certificaat" genoemd) wordt afgegeven door de douaneautoriteiten van het land van uitvoer op schriftelijke aanvraag van de exporteur of, onder diens verantwoordelijkheid, van zijn gemachtigde vertegenwoordiger.

2. Te dien einde vult de exporteur of diens gemachtigde vertegenwoordiger zowel het EUR.1-certificaat als het aanvraagformulier in. Modellen van beide formulieren zijn in bijlage III opgenomen. Deze formulieren worden ingevuld in een van de talen waarin de Overeenkomst is opgesteld, overeenkomstig de bepalingen van het nationale recht van het land van uitvoer. Indien de formulieren met de hand worden ingevuld, dient dit met inkt en in blokletters te gebeuren. De produkten moeten worden omschreven in het daartoe bestemde vak en er mogen geen regels worden opengelaten. Indien dit vak niet volledig is ingevuld, wordt onder de laatste regel een horizontale lijn getrokken en het niet-ingevulde gedeelte doorgekruist.

3. De exporteur die om de afgifte van een EUR.1-certificaat verzoekt, dient op verzoek van de douaneautoriteiten van het land van uitvoer waar dit certificaat wordt afgegeven, steeds bereid te zijn de nodige documenten over te leggen waaruit blijkt dat de betrokken produkten van oorsprong zijn en dat aan alle andere voorwaarden van dit Protocol is voldaan.

4. Het EUR.1-certificaat wordt afgegeven door de douaneautoriteiten van een Lid-Staat van de Europese Gemeenschap of van de Faeröer indien de uit te voeren goederen kunnen worden beschouwd als produkten van oorsprong uit de Gemeenschap of uit de Faeröer en indien aan de andere voorwaarden van dit Protocol is voldaan.

5. De met de afgifte van EUR.1-certificaten belaste douaneautoriteiten nemen alle nodige maatregelen om te controleren of de produkten inderdaad van oorsprong zijn en of aan alle andere voorwaarden van dit Protocol is voldaan. Met het oog hierop zijn zij gerechtigd bewijsstukken op te vragen, de boeken van de exporteur in te zien en alle andere controles te verrichten die zij dienstig achten. Deze douaneautoriteiten zien er ook op toe dat de in lid 2 bedoelde formulieren correct zijn ingevuld. Zij gaan met name na of het voor de omschrijving van de goederen bestemde vak zo is ingevuld dat frauduleuze toevoegingen niet mogelijk zijn.

6. De datum van afgifte van het EUR.1-certificaat wordt vermeld in vak 11 van het certificaat.

7. Een EUR.1-certificaat wordt door de douaneautoriteiten afgegeven en ter beschikking van de exporteur gesteld zodra de goederen werkelijk worden uitgevoerd of wanneer het zeker is dat zij zullen worden uitgevoerd.

Artikel 17 Afgifte achteraf van een EUR.1-certificaat

1. In afwijking van artikel 16, lid 7, kan een EUR.1-certificaat bij wijze van uitzondering worden afgegeven na de uitvoer van de goederen waarop het betrekking heeft, indien

a) dit door een vergissing, onopzettelijk verzuim of bijzondere omstandigheden niet bij de uitvoer is gebeurd;

b) ten genoegen van de douaneautoriteiten wordt aangetoond dat het EUR.1-certificaat wel was afgegeven, maar bij invoer om technische redenen niet is aanvaard.

2. Met het oog op de toepassing van lid 1 dient de exporteur in zijn aanvraag de plaats en de datum van uitvoer te vermelden van de produkten waarop het EUR.1-certificaat betrekking heeft, onder opgave van de redenen van zijn aanvraag.

3. De douaneautoriteiten kunnen eerst tot afgifte achteraf van een EUR.1-certificaat overgaan na te hebben vastgesteld dat de gegevens in de aanvraag van de exporteur overeenstemmen met die in het desbetreffende dossier.

4. Op een achteraf afgegeven EUR.1-certificaat wordt een van de volgende aantekeningen aangebracht:

"NACHTRÄGLICH AUSGESTELLT",

"DÉLIVRÉ A POSTERIORI"

"RILASCIATO A POSTERIORI",

"AFGEGEVEN A POSTERIORI",

"ISSUED RETROSPECTIVELY",

"UDSTEDT EFTERFØLGENDE"

"ÅÊÄÏÈÅÍ ÅÊ ÔÙÍ ÕÓÔÅÑÙÍ",

"EXPEDIDO A POSTERIORI",

"EMITADO A POSTERIORI",

"ANNETTU JÄLKIKÄTEEN",

"UTFÄRDAT I EFTERHAND",

"GIVIN EFTIRFYLGJANDI".

5. De in lid 4 bedoelde aantekening wordt aangebracht in het vak "Opmerkingen" van het EUR.1-certificaat.

Artikel 18 Afgifte van een duplicaat van een EUR.1-certificaat

1. In geval van diefstal, verlies of vernietiging van een EUR.1-certificaat kan de exporteur de douaneautoriteiten die dit certificaat hadden afgegeven, verzoeken een duplicaat op te maken aan de hand van de uitvoerdocumenten die in hun bezit zijn.

2. Op het aldus afgegeven duplicaat wordt een van de volgende aantekeningen aangebracht:

"DUPLIKAT", "DUPLICATA", "DUPLICATO", "DUPLICAAT", "DUPLICATE", "ÁÍÔÉÃÑÁÖÏ", "DUPLICADO", "SEGUNDA VIA", "KAKSOISKAPPALE", "TVITAK".

3. De in lid 2 bedoelde aantekening wordt aangebracht in het vak "Opmerkingen" van het duplicaat van het EUR.1-certificaat.

4. Het duplicaat, dat dezelfde datum van afgifte draagt als het oorspronkelijke EUR.1-certificaat, geldt vanaf die datum.

Artikel 19 Afgifte van een EUR.1-certificaat aan de hand van een eerder opgesteld of afgegeven bewijs van oorsprong

Voor produkten van oorsprong die in de Gemeenschap of op de Faeröer onder toezicht van een douanekantoor zijn geplaatst, kan het oorspronkelijke bewijs van oorsprong door een of meer EUR.1-certificaten worden vervangen bij verzending van deze produkten of een gedeelte daarvan naar een andere plaats in de Gemeenschap of op de Faeröer. Dit certificaat wordt of deze certificaten worden afgegeven door het douanekantoor dat op de produkten toezicht houdt.

Artikel 20 Voorwaarden voor het opstellen van een factuurverklaring

1. De in artikel 15, lid 1, onder b), genoemde factuurverklaring kan worden opgesteld door:

a) een toegelaten exporteur in de zin van artikel 21;

b) een willekeurige exporteur, voor zendingen bestaande uit een of meer colli die produkten van oorsprong bevatten waarvan de totale waarde niet meer dan 6 000 ecu bedraagt.

2. Een factuurverklaring kan worden opgesteld indien de produkten als van oorsprong zijnde uit de Gemeenschap of uit de Faeröer kunnen worden beschouwd en aan de andere voorwaarden van dit Protocol voldoen.

3. De exporteur die de factuurverklaring opstelt, moet op verzoek van de douaneautoriteiten van het land van uitvoer steeds bereid zijn de nodige documenten over te leggen waaruit blijkt dat de betrokken produkten van oorsprong zijn en dat aan de andere voorwaarden van dit Protocol is voldaan.

4. Deze factuurverklaring, waarvan de tekst in bijlage IV is opgenomen, wordt door de exporteur op de factuur, de pakbon of een ander handelsdocument getypt, gestempeld of gedrukt in een van de in die bijlage opgenomen talenversies, overeenkomstig de bepalingen van het nationale recht van het land van uitvoer. De factuurverklaring mag ook met de hand, met inkt en in blokletters, worden geschreven.

5. De factuurverklaring wordt door de exporteur eigenhandig ondertekend. Een toegelaten exporteur in de zin van artikel 22 behoeft deze verklaring echter niet te ondertekenen, mits hij de douaneautoriteiten een schriftelijke verklaring doet toekomen waarin hij de volle verantwoordelijkheid op zich neemt voor alle factuurverklaringen waaruit zijn identiteit blijkt, alsof hij deze eigenhandig had ondertekend.

6. Een factuurverklaring kan door de exporteur worden opgesteld bij de uitvoer van de produkten waarop zij betrekking heeft of later, maar moet uiterlijk twee jaar na de invoer van de produkten waarop zij betrekking heeft in het land van invoer worden aangeboden.

Artikel 21 Toegelaten exporteur

1. De douaneautoriteiten van het land van uitvoer kunnen een exporteur die veelvuldig produkten verzendt waarop de overeenkomst van toepassing is, vergunning verlenen factuurverklaringen op te stellen, ongeacht de waarde van de betrokken produkten. Om voor een dergelijke vergunning in aanmerking te komen, moet de exporteur naar het oordeel van de douaneautoriteiten de nodige waarborgen bieden met betrekking tot de controle op de oorsprong van de produkten en de naleving van alle andere voorwaarden van dit Protocol.

2. De douaneautoriteiten kunnen het verlenen van de status van toegelaten exporteur afhankelijk stellen van de door hen noodzakelijk geachte voorwaarden.

3. De douaneautoriteiten kennen de toegelaten exporteur een nummer toe dat in de factuurverklaringen wordt vermeld.

4. De douaneautoriteiten houden toezicht op het gebruik van de vergunning door de toegelaten exporteur.

5. De douaneautoriteiten kunnen de vergunning steeds intrekken. Zij zijn verplicht dit te doen wanneer de toegelaten exporteur niet langer de in lid 1 bedoelde garanties biedt, niet langer aan de in lid 1 bedoelde voorwaarden voldoet of de vergunning niet op de juiste wijze gebruikt.

Artikel 22 Geldigheid van het bewijs van de oorsprong

1. Een bewijs van oorsprong is vier maanden geldig vanaf de datum van afgifte in het land van uitvoer. Het moet binnen deze periode worden ingediend bij de douaneautoriteiten van het land van invoer.

2. Bewijzen van oorsprong die na het verstrijken van de in lid 1 genoemde termijn bij de douaneautoriteiten van het land van invoer worden ingediend, kunnen met het oog op de toepassing van de preferentiële behandeling worden aanvaard wanneer de verlate indiening het gevolg is van overmacht of buitengewone omstandigheden.

3. In andere gevallen van verlate indiening kunnen de douaneautoriteiten van het land van invoer de bewijzen van oorsprong aanvaarden indien de produkten vóór het verstrijken van genoemde termijn bij hen zijn aangebracht.

Artikel 23 Overlegging van het bewijs van de oorsprong

Bewijzen van oorsprong worden bij de douaneautoriteiten van het land van invoer ingediend overeenkomstig de aldaar geldende procedures. Deze autoriteiten kunnen een vertaling van dit certificaat verlangen. Zij kunnen voorts eisen dat de aangifte ten invoer vergezeld gaat van een verklaring van de importeur dat de produkten aan de voorwaarden voor de toepassing van de Overeenkomst voldoen.

Artikel 24 Invoer in deelzendingen

Wanneer, op verzoek van de importeur en op de door de douaneautoriteiten van het land van invoer vastgestelde voorwaarden, gedemonteerde of niet-gemonteerde produkten in de zin van algemene regel 2 a) voor de interpretatie van het geharmoniseerde systeem, vallende onder de afdelingen XVI en XVII of de posten 7308 en 9406 van het geharmoniseerde systeem, in deelzendingen worden ingevoerd, wordt één enkel bewijs van oorsprong bij de douaneautoriteiten ingediend bij de invoer van de eerste deelzending.

Artikel 25 Vrijstelling van het bewijs van de oorsprong

1. Produkten die in kleine zendingen door particulieren aan particulieren worden verzonden of die deel uitmaken van de persoonlijke bagage van reizigers, worden als produkten van oorsprong toegelaten zonder dat het nodig is een formeel bewijs van oorsprong over te leggen, voor zover aan zulke produkten ieder handelskarakter vreemd is en verklaard wordt dat zij aan de voorwaarden voor de toepassing van dit Protocol voldoen en er over de juistheid van een dergelijke verklaring geen twijfel bestaat. Voor postzendingen kan deze verklaring op het douaneaangifteformulier C2/CP3 of op een daaraan gehecht blad worden gesteld.

2. Als invoer waaraan ieder handelskarakter vreemd is, wordt beschouwd de invoer van incidentele aard van produkten die uitsluitend bestemd zijn voor het persoonlijke gebruik van de geadresseerde, de reiziger of de leden van zijn gezin, voor zover noch de aard noch de hoeveelheid van de produkten op commerciële doeleinden wijzen.

3. Voorts mag de totale waarde van deze produkten niet meer bedragen dan 500 ecu voor kleine zendingen of 1 200 ecu voor produkten die deel uitmaken van de persoonlijke bagage van reizigers.

Artikel 26 Bewijsstukken

De in artikel 16, lid 3, en artikel 20, lid 3, bedoelde documenten aan de hand waarvan wordt aangetoond dat produkten die door een EUR.1-certificaat of een factuurverklaring worden gedekt, produkten van oorsprong zijn uit de Gemeenschap of uit de Faeröer en aan de andere voorwaarden van dit Protocol voldoen, kunnen onder meer de volgende zijn:

a) een rechtstreeks bewijs, bij voorbeeld aan de hand van de boekhouding of de interne administratie van de exporteur of leverancier, van de door deze uitgevoerde be- of verwerkingen om de produkten te verkrijgen;

b) in de Gemeenschap of op de Faeröer afgegeven of opgestelde en volgens het nationale recht gebruikte documenten waaruit de oorsprong van de gebruikte materialen blijkt;

c) in de Gemeenschap of op de Faeröer afgegeven of opgestelde en volgens het nationale recht gebruikte documenten waaruit de be- of verwerking in de Gemeenschap of op de Faeröer blijkt;

d) EUR.1-certificaten of factuurverklaringen waaruit de oorsprong van de gebruikte materialen blijkt, die overeenkomstig dit Protocol in de Gemeenschap of op de Faeröer zijn afgegeven of opgesteld.

Artikel 27 Bewaring van het bewijs van de oorsprong en de andere bewijsstukken

1. De exporteur die om de afgifte van een EUR.1-certificaat verzoekt, bewaart de in artikel 16, lid 3, bedoelde bewijsstukken gedurende een periode van ten minste drie jaar.

2. De exporteur die een factuurverklaring heeft opgesteld, bewaart een kopie van deze factuurverklaring en van de in artikel 20, lid 3, bedoelde documenten gedurende een periode van ten minste drie jaar.

3. De douaneautoriteiten van het land van uitvoer die een EUR.1-certificaat afgeven, bewaren het in artikel 16, lid 2, bedoelde aanvraagformulier gedurende een periode van ten minste drie jaar.

4. De douaneautoriteiten van het land van invoer bewaren de EUR.1-certificaten en factuurverklaringen die bij hen werden ingediend, gedurende een periode van ten minste drie jaar.

Artikel 28 Verschillen en vormfouten

1. Worden geringe verschillen vastgesteld tussen de gegevens in het bewijs van de oorsprong en de gegevens in de documenten die in verband met de formaliteiten bij invoer bij het douanekantoor worden ingediend, dan is het bewijs van de oorsprong daardoor niet automatisch ongeldig, indien blijkt dat het wel degelijk met de aangebrachte produkten overeenstemt.

2. Kennelijke vormfouten, zoals typefouten op het bewijs van de oorsprong, maken dit document niet ongeldig indien deze fouten niet van dien aard zijn dat zij twijfel doen rijzen over de juistheid van de daarin vermelde gegevens.

Artikel 29 In ecu uitgedrukte bedragen

1. Het land van uitvoer stelt de tegenwaarde vast in zijn nationale valuta van de in ecu uitgedrukte bedragen en deelt deze via de Commissie aan de landen van invoer mee.

2. Indien deze bedragen hoger zijn dan de overeenkomstige door het land van invoer vastgestelde bedragen, worden zij door laatstgenoemd land aanvaard indien de produkten gefactureerd zijn in de valuta van het land van uitvoer. Indien de produkten gefactureerd zijn in de valuta van een andere Lid-Staat van de Gemeenschap, aanvaardt het land van invoer het door het betrokken land meegedeelde bedrag.

3. De tegenwaarde van de ecu in een nationale valuta is gelijk aan de tegenwaarde van de ecu in die nationale valuta op de eerste werkdag van oktober 1996.

4. De in ecu uitgedrukte bedragen en de tegenwaarde daarvan in de nationale valuta van de Lid-Staten van de Gemeenschap en de Faeröer worden op verzoek van de Gemeenschap of de Faeröer door het samenwerkingscomité herzien. Bij deze herziening ziet het samenwerkingscomité erop toe dat de bedragen in geen enkele nationale valuta zullen dalen. Voorts zal het comité onderzoeken of het wenselijk is de betreffende limieten in reële termen te handhaven. Het kan in dit verband besluiten de in ecu uitgedrukte bedragen te wijzigen.

TITEL VI REGELINGEN VOOR ADMINISTRATIEVE SAMENWERKING

Artikel 30 Wederzijdse bijstand

1. De douaneautoriteiten van de Lid-Staten van de Gemeenschap en van de Faeröer doen elkaar, via de Commissie, afdrukken toekomen van de stempels die in hun douanekantoren worden gebruikt bij de afgifte van EUR.1-certificaten, alsmede de adressen van de douaneautoriteiten die belast zijn met de controle van deze certificaten en de factuurverklaringen.

2. Met het oog op de correcte toepassing van dit Protocol verlenen de Gemeenschap en de Faeröer elkaar, via de bevoegde douane-instanties, bijstand bij de controle op de echtheid van de EUR.1-certificaten en de factuurverklaringen en de juistheid van de daarin vermelde gegevens.

Artikel 31 Controle van de oorsprongsbewijzen

1. De bewijzen van oorsprong worden achteraf door middel van steekproeven gecontroleerd en wanneer de douaneautoriteiten van het land van invoer redenen hebben om te twijfelen aan de echtheid van deze documenten, de oorsprong van de betrokken produkten of de naleving van de andere voorwaarden van dit Protocol.

2. Met het oog op de toepassing van lid 1 zenden de douaneautoriteiten van het land van invoer het EUR.1-certificaat, de factuur, indien deze werd voorgelegd, de factuurverklaring of een kopie van deze documenten terug aan de douaneautoriteiten van het land van uitvoer, eventueel onder vermelding van de redenen waarom een onderzoek wordt aangevraagd. Zij verstrekken bij deze aanvraag om controle alle documenten en gegevens die het vermoeden hebben doen rijzen dat de gegevens op het bewijs van de oorsprong onjuist zijn.

3. De controle wordt verricht door de douaneautoriteiten van het land van uitvoer. Deze zijn in dit verband gerechtigd bewijsmateriaal op te vragen, de administratie van de exporteur in te zien en elke andere controle te verrichten die zij dienstig achten.

4. Indien de douaneautoriteiten van het land van invoer besluiten de preferentiële behandeling niet toe te kennen zolang de uitslag van de controle niet bekend is, doen zij de importeur het voorstel de produkten vrij te geven onder voorbehoud van de noodzakelijk geachte conservatoire maatregelen.

5. De resultaten van de controle worden zo spoedig mogelijk medegedeeld aan de douaneautoriteiten die de controle hebben aangevraagd. In deze mededeling moet duidelijk worden aangegeven of de documenten al dan niet echt zijn, of de betrokken produkten als produkten van oorsprong uit de Gemeenschap of de Faeröer beschouwd kunnen worden en of aan de andere voorwaarden van dit Protocol is voldaan.

6. Indien bij gegronde twijfel binnen tien maanden na het verzoek om controle geen antwoord is ontvangen of indien het antwoord niet voldoende gegevens bevat om de echtheid van het betrokken document of de werkelijke oorsprong van de produkten vast te stellen, kennen de aanvragende douaneautoriteiten de preferentiële behandeling niet toe, behoudens buitengewone omstandigheden.

Artikel 32 Regeling van geschillen

Geschillen ten aanzien van de in artikel 31 bedoelde controles die niet onderling geregeld kunnen worden tussen de douaneautoriteiten die de controle hebben aangevraagd en de douaneautoriteiten die deze hebben moeten uitvoeren, en problemen in verband met de interpretatie van dit Protocol worden aan het gemengd comité voorgelegd. In alle gevallen is de wetgeving van het land van invoer van toepassing op de regeling van geschillen tussen een importeur en de douaneautoriteiten van het land van invoer.

Artikel 33 Sancties

Tegen een ieder die een document met onjuiste gegevens opstelt of laat opstellen met het doel produkten onder de preferentiële regeling te doen vallen, worden sancties getroffen.

Artikel 34 Vrije zones

1. De Gemeenschap en de Faeröer nemen alle nodige maatregelen om te voorkomen dat produkten die onder geleide van een bewijs van de oorsprong worden verhandeld en die tijdens het vervoer in een op hun grondgebied gelegen vrije zone verblijven, door andere goederen worden vervangen of andere behandelingen ondergaan dan die welke gebruikelijk zijn om ze in goede staat te bewaren.

2. In afwijking van het bepaalde in lid 1 dienen de bevoegde douaneautoriteiten, wanneer produkten van oorsprong uit de Gemeenschap of uit de Faeröer die onder dekking van een bewijs van de oorsprong in een vrije zone zijn ingevoerd, een be- of verwerking ondergaan, op verzoek van de exporteur een nieuw EUR.1-certificaat af te geven, mits deze be- of verwerking met de bepalingen van dit Protocol overeenstemt.

TITEL VII CEUTA EN MELILLA

Artikel 35 Toepassing van het Protocol

1. De in artikel 2 gebruikte term "Gemeenschap" heeft geen betrekking op Ceuta en Melilla.

2. Produkten van oorsprong uit de Faeröer die in Ceuta of Melilla worden ingevoerd, vallen in elk opzicht onder dezelfde douaneregeling als de regeling die op grond van Protocol nr. 2 bij de Akte van Toetreding van het Koninkrijk Spanje en de Republiek Portugal tot de Europese Gemeenschappen van toepassing is op produkten van oorsprong uit het douanegebied van de Gemeenschap. De Faeröer zal op onder de Overeenkomst vallende produkten van oorsprong uit Ceuta en Melilla dezelfde regeling toepassen als op produkten van oorsprong uit de Gemeenschap die uit de Gemeenschap worden ingevoerd.

3. Bij toepassing van lid 2 op produkten van oorsprong uit Ceuta en Melilla is dit Protocol van overeenkomstige toepassing, met inachtneming van de bijzondere voorwaarden van artikel 36.

Artikel 36 Bijzondere voorwaarden

1. Mits zij rechtstreeks zijn vervoerd overeenkomstig het bepaalde in artikel 12, worden beschouwd als:

1. produkten van oorsprong uit Ceuta en Melilla:

a) geheel en al in Ceuta en Melilla verkregen produkten;

b) in Ceuta en Melilla verkregen produkten bij de vervaardiging waarvan andere dan de onder a) bedoelde produkten zijn gebruikt, voor zover:

i) deze produkten be- of verwerkingen hebben ondergaan die toereikend zijn in de zin van artikel 5 van dit Protocol, of voor zover

ii) deze produkten van oorsprong zijn uit de Faeröer of de Gemeenschap in de zin van dit Protocol en zij be- of verwerkingen hebben ondergaan die meer omvatten dan de in artikel 6, lid 1, bedoelde ontoereikende be- of verwerkingen;

2. produkten van oorsprong uit de Faeröer:

a) geheel en al op de Faeröer verkregen produkten;

b) op de Faeröer verkregen produkten, bij de vervaardiging waarvan andere dan de onder a) bedoelde produkten zijn gebruikt, voor zover:

i) deze produkten een be- of verwerking hebben ondergaan die toereikend is in de zin van artikel 5 van dit Protocol, of voor zover

ii) deze produkten van oorsprong zijn uit Ceuta en Melilla of de Gemeenschap in de zin van dit Protocol en zij be- of verwerkingen hebben ondergaan die meer omvatten dan de in artikel 6, lid 1, omschreven ontoereikende be- of verwerkingen.

2. Ceuta en Melilla worden als één enkel grondgebied beschouwd.

3. De exporteur of zijn gemachtigde vertegenwoordiger vermeldt "de Faeröer" en "Ceuta en Melilla" in vak 2 van het EUR.1-certificaat. Voor produkten van oorsprong uit Ceuta en Melilla wordt het karakter van oorsprong bovendien vermeld in vak 4 van het EUR.1-certificaat of op de factuurverklaring.

4. De Spaanse douaneautoriteiten zijn belast met de toepassing van dit Protocol in Ceuta en Melilla.

BIJLAGE I

AANTEKENINGEN BIJ DE LIJST IN BIJLAGE II

Aantekening 1

In deze lijst zijn de be- en verwerkingen omschreven waardoor produkten als voldoende be- of verwerkt worden beschouwd in de zin van artikel 5 van het Protocol.

Aantekening 2

2.1. In de eerste twee kolommen van de lijst is het verkregen produkt omschreven. Kolom 1 bevat het nummer van de post of het hoofdstuk volgens het geharmoniseerd systeem en kolom 2 de omschrijving van de goederen die volgens dat systeem onder die post of dat hoofdstuk vallen. Voor iedere post of ieder hoofdstuk in de kolommen 1 en 2 wordt in kolom 3 of 4 een regel gegeven. Een nummer in kolom 1 voorafgegaan door "ex" betekent dat de regel in kolom 3 of 4 alleen geldt voor het gedeelte van die post of dat hoofdstuk dat in kolom 2 is omschreven.

2.2. Wanneer in kolom 1 verscheidene postnummers zijn gegroepeerd of wanneer een hoofdstuknummer is vermeld en de omschrijving van het produkt in kolom 2 derhalve in algemene bewoordingen is gesteld, dan is de regel daarnaast in kolom 3 of 4 van toepassing op alle produkten die volgens het geharmoniseerd systeem onder de posten van het hoofdstuk of onder elk van de in kolom 1 gegroepeerde posten werden ingedeeld.

2.3. Wanneer de lijst verschillende regels geeft voor verschillende produkten die onder één post zijn ingedeeld, is bij ieder gedachtenstreepje dat gedeelte van de post omschreven waarop de daarnaast in kolom 3 of 4 vermelde regel van toepassing is.

2.4. Wanneer zowel in kolom 3 als in kolom 4 een regel is gegeven voor het in de kolommen 1 en 2 omschreven produkt, kan de exporteur kiezen welke regel - die in kolom 3 of die in kolom 4 - hij toepast. Indien in kolom 4 geen regel is gegeven, moet de regel in kolom 3 worden toegepast.

Aantekening 3

3.1. Op produkten die de oorsprong hebben verkregen en die bij de vervaardiging van andere produkten worden gebruikt, is artikel 5 van het Protocol van toepassing ongeacht het feit of de oorsprong verkregen werd in de fabriek waar deze produkten worden gebruikt of in een andere fabriek in de Gemeenschap op de Faeröer.

Bijvoorbeeld:

Een motor van post 8407 waarvoor de regel geldt dat de waarde van de niet van oorsprong zijnde materialen die daarin worden verwerkt niet hoger mag zijn dan 40 procent van de prijs af fabriek, is vervaardigd van ander gelegeerd staal, enkel ruw voorgesmeed van post ex 7224.

Indien dit smeedijzer in de Gemeenschap van niet van oorsprong zijnde ingots werd vervaardigd, dan heeft het reeds de oorsprong verkregen krachtens de regel voor post ex 7224. Bij de waardeberekening van de motor telt het dan als materiaal van oorsprong, of het nu in dezelfde fabriek werd vervaardigd of in een andere fabriek in de Gemeenschap. De waarde van de niet van oorsprong zijnde ingots wordt dus niet meegerekend bij het berekenen van de waarde van de gebruikte materialen die niet van oorsprong zijn.

3.2. De regel in de lijst geeft de minimumbewerking of -verwerking aan die vereist is; meer be- of verwerking verleent eveneens de oorsprong; omgekeerd kan minder be- of verwerking geen oorsprong verlenen. Mag een niet van oorsprong zijnd materiaal in een bepaald produktiestadium worden gebruikt, dan kan hetzelfde materiaal in een vroeger produktiestadium ook worden gebruikt. Hetzelfde materiaal in een later produktiestadium mag evenwel niet worden gebruikt.

3.3. Onverminderd Aantekening 3.2 geldt dat, wanneer volgens de regel "materialen van iedere post" mogen worden gebruikt, ook materialen van dezelfde post als het produkt mogen worden gebruikt, voor zover de regel verder geen beperkingen inhoudt. De uitdrukking "vervaardiging van materialen van een willekeurige post met inbegrip van andere materialen van post . . ." betekent evenwel dat materialen van dezelfde post als het produkt slechts gebruikt mogen worden als de omschrijving ervan verschilt van die van het produkt in kolom 2.

3.4. Wanneer volgens de regel in de lijst een produkt van meer dan een materiaal mag worden vervaardigd, betekent dit dat een of meer van deze materialen kunnen worden gebruikt. Het is niet noodzakelijk dat zij alle worden gebruikt.

Bijvoorbeeld:

Volgens de regel voor weefsels van post 5208 tot en met 5212 mogen natuurlijke vezels en andere materialen, waaronder chemische, worden gebruikt. Dit betekent niet dat beide moeten worden gebruikt; het ene of het andere materiaal of beide kunnen worden gebruikt.

3.5. Wanneer volgens een regel in de lijst een produkt uit een bepaald materiaal vervaardigd moet worden, betekent dit niet dat geen andere materialen mogen worden gebruikt die vanwege hun aard niet aan de regel kunnen voldoen. (Zie ook aantekening 6.2 met betrekking tot textielprodukten.)

Bijvoorbeeld:

De regel voor post 1904 sluit nadrukkelijk het gebruik uit van granen en graanderivaten. Minerale zouten, chemicaliën en andere additieven die niet van granen zijn vervaardigd mogen evenwel worden gebruikt.

Dit geldt evenwel niet voor produkten die, hoewel zij niet kunnen worden vervaardigd uit het in de lijst genoemde materiaal, wel vervaardigd kunnen worden uit een materiaal van dezelfde aard in een vroeger produktiestadium.

Bijvoorbeeld:

Indien voor een kledingstuk van ex Hoofdstuk 62, van gebonden textielvlies, slechts het gebruik van garen dat niet van oorsprong is, is toegestaan, dan is het niet mogelijk uit te gaan van stof van gebonden textielvlies - zelfs al kan gebonden textielvlies normalerwijze niet van garen worden vervaardigd. In een dergelijk geval zou het uitgangsmateriaal zich in het stadium vóór garen moeten bevinden, dat wil zeggen in het vezelstadium.

3.6. Indien een regel in de lijst twee of meer percentages geeft als maximumwaarde van de niet van oorsprong zijnde materialen die kunnen worden gebruikt, dan mogen deze percentages niet bij elkaar worden opgeteld. De maximumwaarde van alle gebruikte materialen die niet van oorsprong zijn, mag het hoogste van de opgegeven percentages nooit overschrijden. Bovendien mogen de afzonderlijke percentages voor bepaalde materialen niet worden overschreden.

Aantekening 4

4.1. De term "natuurlijke vezels" in de lijst heeft betrekking op andere dan kunstmatige of synthetische vezels, met inbegrip van afval, in het stadium vóór het spinnen. Tenzij anders vermeld omvat de term "natuurlijke vezels" vezels die zijn gekaard, gekamd of anderszins bewerkt, doch niet gesponnen.

4.2. De term "natuurlijke vezels" omvat paardehaar van post 0503, zijde van de posten 5002 en 5003 en wol, fijn of grof haar van de posten 5101 tot en met 5105, katoen van de posten 5201 tot en met 5203 en andere plantaardige vezels van de posten 5301 tot en met 5305.

4.3. De termen "textielmassa", "chemische materialen" en "materialen voor het vervaardigen van papier" in de lijst hebben betrekking op materialen die niet onder de hoofdstukken 50 tot en met 63 vallen, maar die gebruikt kunnen worden bij de vervaardiging van kunstmatige, synthetische of papieren vezels of garens.

4.4. De term "synthetische en kunstmatige stapelvezels" in de lijst heeft betrekking op kabel van synthetische of kunstmatige filamenten, op synthetische of kunstmatige stapelvezels en op synthetisch of kunstmatig afval van de posten 5501 tot en met 5507.

Aantekening 5

5.1. Indien voor een bepaald produkt in de lijst naar deze aantekening wordt verwezen, zijn de in kolom 3 van de lijst genoemde voorwaarden niet van toepassing op basistextielmaterialen die bij de vervaardiging zijn gebruikt en die, samen genomen, ten hoogste 10 procent van het totale gewicht van alle gebruikte basistextielmaterialen uitmaken (zie ook de aantekeningen 5.3 en 5.4).

5.2. Deze in Aantekening 5.1 genoemde afwijking is evenwel slechts van toepassing op gemengde produkten die van twee of meer basistextielmaterialen zijn vervaardigd.

Basistextielmaterialen zijn:

- zijde,

- wol,

- grof haar,

- fijn haar,

- paardehaar (crin),

- katoen,

- papier en materiaal voor het vervaardigen van papier,

- vlas,

- hennep,

- jute en andere bastvezels,

- sisal en andere textielvezels van het geslacht Agave,

- kokosvezels, abaca, ramee en andere plantaardige textielvezels,

- synthetische filamenten,

- kunstmatige filamenten,

- synthetische stapelvezels van polypropyleen,

- synthetische stapelvezels van polyester,

- synthetische stapelvezels van polyamide,

- synthetische stapelvezels van polyacrylonitryl,

- synthetische stapelvezels van polyimide,

- synthetische stapelvezels van polytetrafluorethyleen,

- synthetische stapelvezels van polyfenyleensulfon,

- synthetische stapelvezels van polyvinylchloride,

- andere synthetische stapelvezels,

- kunstmatige stapelvezels van viscose,

- andere kunstmatige stapelvezels,

- garens gemaakt van polyurethaan met soepele segmenten van polyether, al dan niet omwoeld,

- garens gemaakt van polyurethaan met soepele segmenten van polyester, al dan niet omwoeld,

- produkten van post 5605 (metaalgaren) waarin strippen zijn verwerkt bestaande uit een kern van aluminiumfolie of van kunststoffolie, al dan niet met aluminiumpoeder bedekt, met een breedte van niet meer dan 5 mm, welke kern met behulp van een transparant of gekleurd kleefmiddel tussen twee strippen kunststof is aangebracht,

- andere produkten van post 5605.

Bijvoorbeeld:

Garen van post 5205, vervaardigd uit katoenvezels van post 5203 en van synthetische stapelvezels van post 5506, is een gemengd garen. Derhalve mogen niet van oorsprong zijnde stapelvezels die niet voldoen aan de regels van oorsprong (volgens welke een vervaardiging uit chemische materialen of textielmassa is vereist) worden gebruikt tot 10 gewichtspercenten van het garen.

Bijvoorbeeld:

Een weefsel van wol van post 5112, vervaardigd uit garens van wol van post 5107 en van synthetische garens van stapelvezels van post 5509, is een gemengd weefsel. Derhalve mogen synthetische garens die niet voldoen aan de regels van oorsprong (volgens welke een vervaardiging uit chemische materialen of textielmassa is vereist) of garens van wol die niet voldoen aan de regels van oorsprong (volgens welke een vervaardiging is vereist uit natuurlijke vezels die niet gekaard zijn of gekamd, noch anderszins met het oog op het spinnen bewerkt) of een combinatie van deze twee soorten garens worden gebruikt tot 10 gewichtspercenten van het weefsel.

Bijvoorbeeld:

Getufte textielstoffen van post 5802, vervaardigd uit garens van katoen van post 5205 en uit weefsels van katoen van post 5210, is slechts een gemengd produkt wanneer het katoenweefsel zelf een gemengd produkt is, vervaardigd uit onder twee verschillende posten ingedeelde garens, of wanneer de gebruikte katoengarens zelf gemengde garens zijn.

Bijvoorbeeld:

Indien de betrokken getufte textielstof is vervaardigd uit katoengarens van post 5205 en uit synthetisch weefsel van post 5407, dan zijn de gebruikte garens uiteraard van twee verschillende soorten basistextielmateriaal gemaakt en is de getufte textielstof bijgevolg een gemengd produkt.

Bijvoorbeeld:

Een getuft tapijt, vervaardigd uit zowel kunstmatige garens als uit katoengarens en met een grondlaag van jute, is een gemengd produkt omdat drie basistextielmaterialen zijn gebruikt. Derhalve mogen alle niet van oorsprong zijnde materialen die in een later produktiestadium zijn dan de regel toelaat, worden gebruikt, voor zover hun totale gewicht niet meer bedraagt dan 10 procent van het gewicht van de textielmaterialen van het tapijt. Zo zouden in dit produktiestadium zowel de jutegrondlaag als de kunstmatige garens ingevoerd kunnen zijn, voor zover aan de voorwaarden inzake het gewicht wordt voldaan.

5.3. Voor weefsels die garens bevatten, "gemaakt van polyurethaan, met soepele segmenten van polyether, ook indien omwoeld", bedraagt de tolerantie voor dit garen ten hoogste 20 procent.

5.4. Voor weefsels die strippen bevatten bestaande uit een kern van aluminiumfolie of een kern van kunststoffolie, al dan niet bedekt met aluminiumpoeder, met een breedte van niet meer dan 5 mm, welke kern met behulp van een kleefmiddel is bevestigd tussen twee strippen kunststof, bedraagt de tolerantie voor de strippen 30 procent.

Aantekening 6

6.1. Wordt voor een bepaald textielprodukt in de lijst in een voetnoot naar deze aantekening verwezen, dan mogen textielmaterialen, met uitzondering van voeringen en tussenvoeringen, die niet voldoen aan de regel in kolom 3 van de lijst voor de betreffende geconfectioneerde produkten, worden gebruikt voor zover zij onder een andere post vallen dan het produkt en de waarde ervan niet meer bedraagt dan 8 procent van de prijs af fabriek van het produkt.

6.2. Onverminderd Aantekening 6.3 mogen materialen die niet onder de hoofdstukken 50 tot en met 63 zijn ingedeeld bij de vervaardiging van textielprodukten vrij worden gebruikt, of ze nu textiel bevatten of niet.

Bijvoorbeeld:

Wanneer volgens een regel in de lijst voor een bepaald textielartikel, zoals een broek, garen moet worden gebruikt, dan sluit dit het gebruik van artikelen van metaal, zoals knopen, niet uit, omdat deze niet onder de hoofdstukken 50 tot en met 63 zijn ingedeeld. Om dezelfde reden is het gebruik van bij voorbeeld ritssluitingen toegelaten, al bevatten deze normalerwijze ook textiel.

6.3. Wanneer een percentageregel van toepassing is, moet met de waarde van materialen die niet onder de hoofdstukken 50 tot en met 63 zijn ingedeeld, rekening worden gehouden bij de berekening van de waarde van de gebruikte materialen die niet van oorsprong zijn.

Aantekening 7

7.1. Wat de posten ex 2707, 2713 tot en met 2715, ex 2901, ex 2902 en ex 3403 betreft, wordt onder "specifieke behandelingen" verstaan:

a) vacuümdistillatie,

b) herdistillatie volgens een proces van ver doorgevoerde splitsing (1),

c) kraken,

d) reforming,

e) extractie met behulp van selectieve oplosmiddelen,

f) een bewerking bestaande uit alle navolgende behandelingen: behandelen met geconcentreerd zwavelzuur, met rokend zwavelzuur of met zwavelzuuranhydride, neutraliseren met behulp van alkalische stoffen, ontkleuren en zuiveren met behulp van van nature actieve aarde, van geactiveerde aarde, van actieve koolstof of van bauxiet,

g) polymeriseren,

h) alkyleren,

i) isomeriseren.

7.2. Wat de posten 2710 tot en met 2712 betreft, wordt onder "specifieke behandelingen" verstaan:

a) vacuümdistillatie,

b) herdistillatie volgens een proces van ver doorgevoerde splitsing (2),

c) kraken,

d) reforming,

e) extractie met behulp van selectieve oplosmiddelen,

f) een bewerking bestaande uit alle navolgende behandelingen: behandelen met geconcentreerd zwavelzuur, met rokend zwavelzuur of met zwavelzuuranhydride, neutraliseren met behulp van alkalische stoffen, ontkleuren en zuiveren met behulp van van nature actieve aarde, van geactiveerde aarde, van actieve koolstof of van bauxiet,

g) polymeriseren,

h) alkyleren,

ij) isomeriseren,

k) uitsluitend voor de zware oliën van post ex 2710: ontzwavelen met gebruikmaking van waterstof, waardoor het zwavelgehalte van de behandelde produkten met ten minste 85 procent wordt verlaagd (methode ASTM D 1 266-59 T),

l) uitsluitend voor de produkten van post 2710: ontparaffineren, anders dan door enkel filtreren,

m) uitsluitend voor de zware oliën van post ex 2710: behandelen met waterstof, uitgezonderd ontzwavelen, waarbij de waterstof actief deelneemt aan een scheikundige reactie die, met behulp van een katalysator, onder een druk van meer dan 20 bar en bij een temperatuur van meer dan 250 °C wordt teweeggebracht. Eindbehandeling met waterstof van smeeroliën van post ex 2710 die in het bijzonder verbetering van de kleur of de stabiliteit ten doel heeft (bij voorbeeld "hydrofinishing" of ontkleuren), wordt daarentegen niet als een aangewezen behandeling aangemerkt,

n) uitsluitend voor stookolie van post ex 2710: atmosferische distillatie, mits deze produkten, distillatieverliezen inbegrepen, voor minder dan 30 procent van het volume ervan overdistilleren bij 300 °C, een en ander bepaald volgens de methode ASTM D 86,

o) uitsluitend voor andere zware oliën dan gasolie of stookolie van post ex 2710: behandelen met gebruikmaking van hoogfrequente glimontlading.

7.3. Wat de posten ex 2707, 2713 tot en met 2715, ex 2901, ex 2902 en ex 3403 betreft wordt geen oorsprong verkregen door eenvoudige behandelingen zoals reinigen, decanteren, ontzouten, afsplitsen van water, filtreren, kleuren, merken, het verkrijgen van een bepaald zwavelgehalte door het mengen van produkten met uiteenlopende zwavelgehaltes, alle combinaties van die behandelingen of soortgelijke behandelingen.

(1) Zie aanvullende aantekening 4 b) bij hoofdstuk 27 van de gecombineerde nomenclatuur.

BIJLAGE II

LIJST VAN BE- OF VERWERKINGEN VAN MATERIALEN DIE NIET VAN OORSPRONG ZIJN WAARDOOR HET VERVAARDIGDE PRODUKT HET KARAKTER VAN PRODUKT VAN OORSPRONG VERKRIJGT

Niet alle in de lijst genoemde produkten vallen onder de overeenkomst. De lijst dient daarom samen met de andere delen van de overeenkomst te worden gelezen.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE III

CERTIFICAAT INZAKE GOEDERENVERKEER EUR.1 EN AANVRAAG OM EEN CERTIFICAAT INZAKE GOEDERENVERKEER EUR.1

Aanwijzingen voor het drukken

1. De afmetingen van het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 zijn 210 × 297 mm, waarbij in de lengte een afwijking van ten hoogste 5 mm minder of 8 mm meer is toegestaan. Het te gebruiken papier is wit, zodanig gelijmd dat het goed beschrijfbaar is en houtvrij, met een gewicht van ten minste 25 g/m². Het is voorzien van een groene geguillocheerde onderdruk die vervalsingen met behulp van mechanische of chemische middelen zichtbaar maakt.

2. De bevoegde instanties van de Lid-Staten van de Gemeenschap en van de Faeröer kunnen zich het recht voorbehouden de certificaten zelf te drukken of te laten drukken door daartoe gemachtigde drukkerijen. In het laatste geval wordt op ieder certificaat van deze vergunning melding gemaakt. Op elk certificaat worden bovendien de naam en het adres van de drukker vermeld of wordt een merkteken ter identificatie van de drukker aangebracht. De certificaten worden van een al dan niet gedrukt volgnummer voorzien.

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

BIJLAGE IV

FACTUURVERKLARING

>BEGIN VAN DE GRAFIEK>

Bij het opstellen van de factuurverklaring, waarvan de tekst hieronder is weergegeven, dient rekening te worden gehouden met de voetnoten. De tekst van de voetnoten behoeft echter niet in de verklaring te worden overgenomen.

Nederlandse versie

De exporteur van de goederen waarop dit document van toepassing is (douanevergunning nr. . . . (1)), verklaart dat, behoudens uitdrukkelijke andersluidende vermelding, deze goederen van preferentiële . . .-oorsprong zijn (2).

Spaanse versie

El exportador de los productos incluidos en el presente documento (autorización aduanera no . . . (1)), declara que, salvo indicación en sentido contrario, estos productos gozan de un origen preferencial . . . (2).

Deense versie

Eksportøren af varer, der er omfattet af nærværende dokument (toldmyndighedernes tilladelse nr. . . . (1)), erklærer, at varerne, medmindre andet tydeligt er angivet, har præferenceoprindelse i . . . (2).

Duitse versie

Der Ausführer (Ermächtigter Ausführer; Bewilligungs-Nr. . . . (1)) der Waren, auf die sich dieses Handelspapier bezieht, erklärt, daß diese Waren, soweit nicht anders angegeben, präferenzbegünstigte . . .-Ursprungswaren sind (2).

Griekse versie

Ï åîáãùãÝáò ôùí ðñïúüíôùí ðïõ êáëýðôïíôáé áðü ôï ðáñüí Ýããñáöï (Üäåéá ôåëùíåßïõ õð' áñéè. . . . (1)) dhl´vnei óti, ektów eán dhl´vnetai saf´vw állvw, ta proïónta aztá eínai protimhsiak´hw katagvg´hw . . . (2).

Engelse versie

The exporter of the products covered by this document (customs authorization No . . . (1)) declares that, except where otherwise clearly indicated, these products are of . . . preferential origin (2).

Franse versie

L'exportateur des produits couverts par le présent document [autorisation douanière no . . . (1)], déclare que, sauf indication claire du contraire, ces produits ont l'origine préférentielle . . . (2).

Italiaanse versie

L'esportatore delle merci contemplate nel presente documento (autorizzazione doganale n. . . . (1)) dichiara che, salvo indicazione contraria, le merci sono di origine preferenziale . . . (2).

Portugese versie

O abaixo assinado, exportador dos produtos cobertos pelo presente documento (autorização aduaneira no. . . . (1)), declara que, salvo expressamente indicado em contrário, estes produtos são de origem preferencial . . . (2).

(1) Indien de factuurverklaring door een toegelaten exporteur in de zin van artikel 21 van het Protocol wordt opgesteld, moet het nummer van de vergunning van die exporteur hier worden ingevuld. Indien de factuurverklaring niet door een toegelaten exporteur wordt opgesteld, wordt het gedeelte tussen haakjes weggelaten of wordt niets ingevuld.(2) Aanduiding van de oorsprong van de produkten. Indien de factuurverklaring geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op produkten van oorsprong uit Ceuta en Melilla in de zin van artikel 36 van het Protocol, moet de exporteur dit door middel van de letters "CM" duidelijk aangeven op het document waarop de verklaring wordt opgesteld.Finse versie

Tässä asiakirjassa mainittujen tuotteiden viejä (tullin lupa n:o . . . (1)), ilmoittaa, että nämä tuotteet ovat, ellei toisin ole selvästi merkitty, etuuskohteluun oikeutettuja . . .-alkuperätuotteita (2).

Zweedse versie

Exportören av de varor som omfattas av detta dokument (tullmyndighetens tillstånd nr . . . (1)), försäkrar att dessa varor, om inte annat tydligt markerats, har förmånsberättigande . . .-ursprung (2).

Versie Faeröer

Útflytarin av vørunum, sum hetta skjal fevnir um (tollvaldsins loyvi nr. . . . (1)) váttar, at um ikki naka??d anna??d t´y??diliga er tilskila??d, eru hesar vørur upprunavørur . . . (2).

. (3)

(Plaats en datum)

. (4)

(Handtekening van de exporteur gevolgd door zijn naam in blokletters)

(1) Indien de factuurverklaring door een toegelaten exporteur in de zin van artikel 21 van het Protocol wordt opgesteld, moet het nummer van de vergunning van die exporteur hier worden ingevuld. Indien de factuurverklaring niet door een toegelaten exporteur wordt opgesteld, wordt het gedeelte tussen haakjes weggelaten of wordt niets ingevuld.(2) Aanduiding van de oorsprong van de produkten. Indien de factuurverklaring geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op produkten van oorsprong uit Ceuta en Melilla in de zin van artikel 36 van het Protocol, moet de exporteur dit door middel van de letters "CM" duidelijk aangeven op het document waarop de verklaring wordt opgesteld.(3) Deze gegevens kunnen worden weggelaten indien zij in het document zelf al voorkomen.(4) Zie artikel 20, lid 5, van het Protocol. Indien de exporteur niet behoeft te ondertekenen, dan behoeft ook diens naam niet te worden vermeld.>EIND VAN DE GRAFIEK>

PROTOCOL Nr. 4 betreffende de bijzondere bepalingen welke van toepassing zijn op de invoer van bepaalde andere landbouwprodukten dan die welke worden genoemd in Protocol nr. 1

Artikel 1

De Gemeenschap stelt voor produkten van oorsprong uit of afkomstig van de Faeröer de volgende tariefcontingenten in:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Artikel 2

De Faeröer kennen vrijstelling van tarieven en rechten toe voor goederen van oorsprong uit de Gemeenschap, vallende onder de hoofdstukken 1 tot en met 24 van het geharmoniseerde systeem, met de volgende uitzonderingen:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

PROTOCOL Nr. 5 betreffende wederzijdse bijstand tussen administratieve autoriteiten in douanezaken

Artikel 1 Definities

Voor de toepassing van dit Protocol wordt verstaan onder:

a) "douanewetgeving": de door de overeenkomstsluitende partijen vastgestelde voorschriften betreffende de invoer, de uitvoer en de doorvoer van goederen en de plaatsing van goederen onder een douaneregeling, met inbegrip van verboden, beperkingen en controlemaatregelen;

b) "verzoekende autoriteit": een bevoegde administratieve autoriteit welke hiertoe door een overeenkomstsluitende partij is aangewezen en die een verzoek om administratieve bijstand in douanezaken indient;

c) "aangezochte autoriteit": een bevoegde administratieve autoriteit welke hiertoe door een overeenkomstsluitende partij is aangewezen en die een verzoek om administratieve bijstand in douanezaken ontvangt;

d) "persoonsgegevens": alle inlichtingen over een bepaalde of te bepalen persoon.

Artikel 2 Werkingssfeer

1. De overeenkomstsluitende partijen verlenen elkaar bijstand, op de onder hun rechtsbevoegdheid vallende gebieden, en op de wijze en onder de voorwaarden als in dit Protocol vastgesteld, om de correcte toepassing van de douanewetgeving te waarborgen, in het bijzonder wat de preventie, de opsporing en het onderzoek van overtredingen betreft.

2. De bijstand in douanezaken waarin dit Protocol voorziet, geldt voor elke administratieve autoriteit van de overeenkomstsluitende partijen die bevoegd is voor de toepassing van dit Protocol. Deze bijstand doet geen afbreuk aan de regels betreffende de wederzijdse bijstand in strafzaken en geldt niet voor informatie die is verkregen krachtens bevoegdheden die op verzoek van de rechterlijke autoriteiten worden uitgeoefend, tenzij deze autoriteiten hiermee instemmen.

Artikel 3 Bijstand op verzoek

1. Op aanvraag van de verzoekende autoriteit verschaft de aangezochte autoriteit eerstgenoemde alle ter zake dienende informatie die deze nodig heeft voor de correcte toepassing van de douanewetgeving, met inbegrip van informatie betreffende voorgenomen of vastgestelde transacties, die met deze wetgeving in strijd is of zou zijn.

2. Op aanvraag van de verzoekende autoriteit deelt de aangezochte autoriteit haar mede of goederen die uit het grondgebied van een overeenkomstsluitende partij zijn uitgevoerd, op regelmatige wijze in de andere overeenkomstsluitende partij zijn ingevoerd, onder vermelding, in voorkomend geval, van de douaneregeling waaronder deze goederen zijn geplaatst.

3. Op aanvraag van de verzoekende partij zorgt de aangezochte autoriteit ervoor dat toezicht wordt uitgeoefend op:

a) natuurlijke personen of rechtspersonen ten aanzien waarvan een gegrond vermoeden bestaat dat zij de douanewetgeving overtreden of hebben overtreden;

b) plaatsen waar goederen op zodanige wijze worden opgeslagen dat vermoed wordt dat zij bedoeld zijn om in strijd met de douanewetgeving te worden gebruikt;

c) goederenbewegingen waarover is bericht dat zij aanleiding kunnen geven tot overtredingen van de douanewetgeving;

d) vervoermiddelen waarvan op redelijke gronden wordt vermoed dat zij bij het plegen van overtredingen van de douanewetgevingen werden gebruikt, worden gebruikt of zouden kunnen worden gebruikt.

Artikel 4 Ongevraagde bijstand

De overeenkomstsluitende partijen verlenen elkaar bijstand overeenkomstig hun wetten, voorschriften en andere rechtsinstrumenten indien zij dit noodzakelijk achten voor de juiste toepassing van de douanewetgeving, in het bijzonder indien zij informatie hebben verkregen over:

- transacties die met deze wetgeving in strijd zijn of lijken te zijn en die van belang kunnen zijn voor een andere overeenkomstsluitende partij;

- nieuwe middelen of methoden die bij dergelijke transacties worden gebruikt;

- goederen die het voorwerp vormen van overtredingen van de douanewetgeving.

Artikel 5 Afgifte van documenten/Kennisgeving van besluiten

Op aanvraag van de verzoekende autoriteit neemt de aangezochte autoriteit, overeenkomstig haar wetgeving, alle maatregelen die nodig zijn voor:

- de afgifte van documenten,

- de kennisgeving van besluiten,

in verband met de toepassing van dit Protocol aan een geadresseerde die op haar grondgebied verblijft of gevestigd is. In een dergelijk geval is artikel 6, lid 3, van toepassing.

Artikel 6 Vorm en inhoud van verzoeken om bijstand

1. Verzoeken in het kader van dit Protocol worden schriftelijk gedaan en gaan vergezeld van de bescheiden die voor de behandeling ervan noodzakelijk zijn. In spoedeisende gevallen kunnen verzoeken mondeling worden gedaan, mits zij onmiddellijk schriftelijk worden bevestigd.

2. De overeenkomstig lid 1 ingediende verzoeken bevatten de hierna volgende gegevens:

a) de naam van de verzoekende autoriteit;

b) de gevraagde maatregel;

c) het voorwerp en de reden van het verzoek;

d) de desbetreffende wetten, voorschriften en andere rechtselementen;

e) zo nauwkeurige en volledig mogelijke informatie betreffende de natuurlijke personen of rechtspersonen waarop het onderzoek betrekking heeft;

f) een overzicht van de relevante feiten en van het onderzoek dat reeds is uitgevoerd, behalve in de in artikel 5 bedoelde gevallen.

3. De verzoeken worden ingediend in een officiële taal van de aangezochte autoriteit of in een voor deze autoriteit aanvaardbare taal.

4. Indien een verzoek niet in de juiste vorm wordt gedaan, kan om correctie of aanvulling worden verzocht. Er kunnen echter reeds voorzorgsmaatregelen worden genomen.

Artikel 7 Behandeling van verzoeken

1. De aangezochte autoriteit of, indien deze niet zelfstandig kan optreden, de administratieve dienst waaraan het verzoek door deze autoriteit werd gericht, behandelt verzoeken om bijstand, binnen de perken van haar bevoegdheden en met de middelen waarover zij beschikt, alsof zij voor eigen rekening of in opdracht van een andere autoriteit van dezelfde overeenkomstsluitende partij handelt, met name door reeds beschikbare informatie te verstrekken en het nodige onderzoek te verrichten of te laten verrichten.

2. Verzoeken om bijstand worden behandeld overeenkomstig de wetten, regels, bepalingen en andere rechtsinstrumenten van de aangezochte overeenkomstsluitende partij.

3. Daartoe gemachtigde ambtenaren van een overeenkomstsluitende partij kunnen, met instemming van de andere overeenkomstsluitende partij en onder de door deze laatste vastgestelde voorwaarden, van de diensten van de aangezochte autoriteit of van een andere instantie die onder de aangezochte autoriteit ressorteert, informatie over overtredingen van de douanewetgeving verkrijgen die de verzoekende autoriteit voor de toepassing van dit Protocol nodig heeft.

4. Ambtenaren van een overeenkomstsluitende partij kunnen, met instemming van de andere overeenkomstsluitende partij, aanwezig zijn bij onderzoek dat op het grondgebied van laatstgenoemde wordt verricht.

Artikel 8 Vorm waarin de informatie dient te worden verstrekt

1. De aangezochte autoriteit deelt de uitslag van het ingestelde onderzoek aan de verzoekende autoriteit mede in de vorm van bescheiden, voor echt gewaarmerkte afschriften van bescheiden, rapporten en dergelijke.

2. De in lid 1 bedoelde bescheiden kunnen worden vervangen door informatie die met behulp van systemen voor automatische gegevensverwerking in ongeacht welke vorm voor hetzelfde doel wordt verstrekt.

3. Originele dossiers en documenten worden uitsluitend opgevraagd wanneer gewaarmerkte kopieën niet volstaan. Toegezonden originelen worden zo spoedig mogelijk teruggezonden.

Artikel 9 Gevallen waarin geen bijstand behoeft te worden verleend

1. De overeenkomstsluitende partijen behoeven de in dit Protocol bedoelde bijstand niet te verlenen wanneer dit:

a) de soevereiniteit van de Faeröer of van een Lid-Staat van de Gemeenschap waaraan op grond van dit Protocol om bijstand is gevraagd, zou kunnen aantasten;

b) de openbare orde, de veiligheid of andere wezenlijke belangen, met name in de gevallen bedoeld in artikel 10, lid 2, in gevaar zou kunnen brengen;

c) de toepassing inhoudt van andere valuta- of belastingregelingen dan die welke betrekking hebben op de douanerechten, of

d) de schending zou inhouden van een industrieel geheim, een handelsgeheim of een beroepsgeheim.

2. Wanneer de verzoekende autoriteit om een vorm van bijstand verzoekt die zij desgevraagd zelf niet zou kunnen verlenen, vermeldt zij dit in haar verzoek. De aangezochte autoriteit is vrij te bepalen hoe zij op een dergelijk verzoek reageert.

3. Indien bijstand wordt geweigerd, dient dit besluit en de redenen ervan terstond aan de verzoekende autoriteit te worden meegedeeld.

Artikel 10 Uitwisseling van gegevens en geheimhoudingsplicht

1. Alle informatie die ter uitvoering van dit Protocol in welke vorm dan ook wordt verstrekt, heeft een vertrouwelijk karakter, gebaseerd op de in elk van de overeenkomstsluitende partijen geldende regels. Zij valt onder de geheimhoudingsplicht en geniet de bescherming van de wetgeving ter zake van de overeenkomstsluitende partij die ze heeft ontvangen en van de desbetreffende bepalingen die op de Instellingen van de Gemeenschap van toepassing zijn.

2. Persoonsgegevens mogen uitsluitend worden uitgewisseld indien de overeenkomstsluitende partij die deze ontvangt, zich ertoe verbindt deze op een wijze te beschermen die gelijkwaardig is aan de wijze waarop de overeenkomstsluitende partij die deze gegevens verstrekt, deze beschermt.

3. De verkregen informatie mag uitsluitend worden gebruikt voor de in dit Protocol omschreven doeleinden. Een partij mag deze informatie slechts voor andere doeleinden gebruiken na schriftelijke toestemming van de administratieve autoriteit die ze heeft verstrekt. Voorts gelden voor deze informatie de door deze autoriteit vastgestelde beperkingen.

4. Het bepaalde in lid 3 vormt geen beletsel voor het gebruik van informatie in gerechtelijke of administratieve procedures die achteraf worden ingesteld wegens niet-naleving van de douanewetgeving. De bevoegde autoriteit die de informatie heeft verstrekt, wordt van een dergelijk gebruik in kennis gesteld.

5. De overeenkomstsluitende partijen kunnen de overeenkomstig het bepaalde in dit Protocol verkregen informatie en geraadpleegde bescheiden als bewijsmateriaal gebruiken in hun rapporten, de getuigenverklaringen en in gerechtelijke procedures.

Artikel 11 Deskundigen en getuigen

Een onder een aangezochte autoriteit ressorterende ambtenaar kan worden gemachtigd, binnen de perken van de hem verleende machtiging, in het rechtsgebied van een andere overeenkomstsluitende partij als getuige of deskundige op te treden in gerechtelijke of administratieve procedures die betrekking hebben op aangelegenheden waarop dit Protocol van toepassing is, en daarbij de voor deze procedures noodzakelijke voorwerpen, bescheiden of voor echt gewaarmerkte afschriften van bescheiden voor te leggen. In de convocatie dient uitdrukkelijk te worden vermeld over welke aangelegenheid en in welke functie of hoedanigheid de betrokken ambtenaar zal worden ondervraagd.

Artikel 12 Kosten van de bijstand

De overeenkomstsluitende partijen brengen elkaar geen kosten in rekening voor uitgaven die ter uitvoering van het bepaalde in dit Protocol zijn gemaakt, met uitzondering, in voorkomend geval, van de uitgaven voor deskundigen, getuigen, tolken en vertalers die niet in overheidsdienst zijn.

Artikel 13 Tenuitvoerlegging

1. De centrale douaneadministratie van de Faeröer, enerzijds, en de bevoegde diensten van de Commissie van de Europese Gemeenschappen en, in voorkomend geval, de douaneautoriteiten van de Lid-Staten, anderzijds, zien toe op de tenuitvoerlegging van dit Protocol. Deze instanties stellen alle praktische maatregelen en regelingen voor de toepassing van dit Protocol vast, rekening houdend met de voorschriften op het gebied van de gegevensbescherming.

2. De overeenkomstsluitende partijen raadplegen elkaar en stellen elkaar in kennis van alle uitvoeringsbepalingen die op grond van dit Protocol worden vastgesteld.

Artikel 14 Complementariteit

Onverminderd artikel 10 doen de overeenkomsten inzake wederzijdse bijstand die tussen een of meer Lid-Staten van de Europese Gemeenschap en de Faeröer zijn of worden gesloten, geen afbreuk aan de communautaire bepalingen betreffende de uitwisseling, tussen de bevoegde diensten van de Commissie en de douaneautoriteiten van de Lid-Staten, van alle over douaneaangelegenheden verkregen informatie die voor de Gemeenschap van belang kan zijn.

GEMEENSCHAPPELIJKE VERKLARING betreffende de herziening van de Overeenkomst al naar gelang van de ontwikkelingen van de handelsbetrekkingen tussen de Europese Gemeenschap en de Europese Vrijhandelsassociatie

Indien de Gemeenschap in het kader van de Overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte concessies doet aan de EVA-EER-landen die verder gaan dan die welke, op de door de Overeenkomst bestreken gebieden, aan de Faeröer zijn verleend, zal de Gemeenschap, op verzoek van de Faeröer, per geval en in een positieve geest overwegen in hoeverre en op welke basis aan de Faeröer overeenkomstige concessies kunnen worden verleend.

Indien overeenkomsten of regelingen tussen de Faeröer en de Lid-Staten van de EVA worden gesloten waarbij de Faeröer concessies doen aan de EVA-landen die verder gaan dan die welke, op de door de Overeenkomst bestreken gebieden, aan de Gemeenschap zijn verleend, zullen de Faeröer, op verzoek van de Gemeenschap, per geval en in een positieve geest overwegen in hoeverre en op welke basis aan de Gemeenschap overeenkomstige concessies kunnen worden verleend.

GEMEENSCHAPPELIJKE VERKLARING betreffende Protocol nr. 3 bij de Overeenkomst

I. MOGELIJKHEID TOT CUMULATIE MET MATERIALEN UIT EVA-LANDEN

De overeenkomstsluitende partijen zullen de haalbaarheid en het economische belang onderzoeken van de opneming in Protocol nr. 3 van bepalingen inzake de mogelijkheid tot cumulatie met materialen uit de EVA-landen.

II. OVERGANGSPERIODE BETREFFENDE DE AFGIFTE EN HET OPSTELLEN VAN DOCUMENTEN TEN BEWIJZE VAN DE OORSPRONG AFGEGEVEN IN HET KADER VAN DE OP 2 DECEMBER 1991 ONDERTEKENDE BASISOVEREENKOMST

1. Tot en met 31 december 1997 aanvaarden de bevoegde douaneautoriteiten van de Gemeenschap en de Faeröer als geldig bewijs van oorsprong in de zin van Protocol nr. 3:

i) certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 die vooraf door het bevoegde douanekantoor van het land van uitvoer zijn afgestempeld;

ii) krachtens de Overeenkomst afgegeven certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 waarop een toegelaten exporteur een door de douane van het land van uitvoer goedgekeurd speciaal stempel heeft aangebracht;

iii) krachtens de Overeenkomst afgegeven EUR.2-formulieren.

2. Verzoeken om controle achteraf van de vorengenoemde documenten worden door de bevoegde douaneautoriteiten van de Gemeenschap en de Faeröer ingewilligd tot twee jaar na de datum waarop het betrokken bewijs van oorsprong werd opgesteld en afgegeven. Deze controle wordt uitgevoerd overeenkomstig titel VI van Protocol nr. 3.

III. HET PRINSDOM ANDORRA

1. Produkten van de hoofdstukken 25 tot en met 97 van het geharmoniseerde systeem, van oorsprong uit het Prinsdom Andorra, worden door de Faeröer behandeld als produkten van oorsprong uit de Gemeenschap in de zin van de Overeenkomst.

2. Protocol nr. 3 is van overeenkomstige toepassing voor het bepalen van de oorsprong van de bovenvermelde produkten.

IV. DE REPUBLIEK SAN MARINO

1. Produkten van oorsprong uit de Republiek San Marino worden door de Faeröer behandeld als produkten van oorsprong uit de Gemeenschap in de zin van de Overeenkomst.

2. Protocol nr. 3 is van overeenkomstige toepassing voor het bepalen van de oorsprong van de vorengenoemde produkten.

VERKLARING VAN DE GEMEENSCHAP betreffende artikel 24, lid 1, van de Overeenkomst

De Gemeenschap verklaart dat, in het kader van de autonome toepassing van artikel 24, lid 1, van de Overeenkomst waartoe de overeenkomstsluitende partijen gehouden zijn, zij praktijken die met dit artikel strijdig zijn, zal beoordelen aan de hand van criteria die voortvloeien uit de toepassing van de artikelen 85, 86, 90 en 92 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

VERKLARING VAN DE GEMEENSCHAP betreffende de regionale toepassing van enkele bepalingen van de Overeenkomst

De Gemeenschap verklaart dat de toepassing van maatregelen op grond van de artikelen 24, 25, 26, 27 en 28 van de Overeenkomst, overeenkomstig de procedure en de regelingen die in artikel 29 of in artikel 30 zijn uiteengezet, op grond van haar wetgeving tot een of meer regio's van de Gemeenschap beperkt kan worden.

VERKLARING VAN DENEMARKEN EN DE FAERÖER betreffende artikel 36 van de Overeenkomst

Overeenkomstig artikel 36 van de Overeenkomst zal de Gemeenschap, op verzoek van de Faeröer, een verbetering van de toegangsmogelijkheden voor bepaalde produkten in overweging nemen.

Naar het oordeel van de Faeröer dient dit artikel nader te worden omschreven, wil men het doel van een geleidelijke ontwikkeling van de handel tussen de partijen bereiken. De Faeröer verzoeken de Gemeenschap derhalve toegangsmogelijkheden ernstig in overweging te nemen wanneer de contingenten en plafonds voor deze produkten uitgeput blijken.