12.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CI 384/178


Politieke verklaring waarin het kader wordt geschetst voor de toekomstige betrekkingen tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk

(2019/C 384 I/02)

INLEIDING

1.

De Europese Unie, hierna “de Unie” genoemd, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, hierna “het Verenigd Koninkrijk” genoemd, (“de partijen”) hebben overeenstemming bereikt over deze politieke verklaring betreffende hun toekomstige betrekkingen, ervan uitgaande dat artikel 50, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) voorziet in onderhandelingen met het oog op een akkoord over de voorwaarden voor de terugtrekking van een zich terugtrekkende lidstaat, waarbij rekening wordt gehouden met het kader van de toekomstige betrekkingen van die staat met de Unie. In dat verband vormt deze verklaring een bijlage bij het terugtrekkingsakkoord dat door de partijen is goedgekeurd, onder voorbehoud van bekrachtiging.

2.

De Unie en het Verenigd Koninkrijk zijn vastbesloten samen te werken met het oog op het vrijwaren van de op regels gebaseerde internationale orde, de rechtsstaat en de bevordering van democratie, van strenge normen inzake vrije en eerlijke handel en rechten van werknemers, consumenten- en milieubescherming, en van de samenwerking ter bestrijding van interne en externe bedreigingen van hun waarden en belangen.

3.

In die geest stelt deze verklaring de parameters vast voor een ambitieus, breed, diep en flexibel partnerschap, dat samenwerking op het gebied van handel en economie in het kader van een alomvattende en evenwichtige vrijhandelsovereenkomst, rechtshandhaving en strafrechtspleging, buitenlands beleid, veiligheid en defensie en ruimere samenwerkingsgebieden bestrijkt. De toekomstige betrekkingen kunnen andere dan de in de politieke verklaring omschreven samenwerkingsgebieden omvatten indien de partijen dat tijdens de onderhandelingen in hun wederzijds belang achten. Deze betrekkingen zullen gegrondvest zijn op de waarden en belangen die de Unie en het Verenigd Koninkrijk delen. Deze vinden hun oorsprong in hun geografie, geschiedenis en idealen zoals die in hun gemeenschappelijk Europees erfgoed verankerd zijn. De Unie en het Verenigd Koninkrijk zijn het erover eens dat welvaart en veiligheid worden vergroot door het omarmen van vrije en eerlijke handel, het verdedigen van de individuele rechten en de rechtsstaat, het beschermen van werknemers, consumenten en het milieu, en door samen het hoofd te bieden aan interne of externe bedreigingen van rechten en waarden.

4.

De toekomstige betrekkingen zullen gebaseerd zijn op een evenwicht tussen rechten en verplichtingen, met inachtneming van de beginselen van elke partij. Dit evenwicht moet de besluitvormingsautonomie van de Unie waarborgen en in overeenstemming zijn met de beginselen van de Unie, met name wat betreft de integriteit van de eengemaakte markt en de douane-unie en de ondeelbaarheid van de vier vrijheden. Het moet tevens de soevereiniteit van het Verenigd Koninkrijk en de bescherming van zijn interne markt waarborgen, onder eerbiediging van het resultaat van het referendum van 2016, inclusief wat betreft de ontwikkeling van zijn onafhankelijk handelsbeleid en het stopzetten van het vrije verkeer van personen tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk.

5.

De periode van lidmaatschap van het Verenigd Koninkrijk van de Unie heeft geleid tot een hoge mate van integratie van de economieën van de Unie en van het Verenigd Koninkrijk, en tot de vervlechting van het verleden en de toekomst van hun bevolkingen en prioriteiten. Bij de toekomstige betrekkingen zal onvermijdelijk rekening moeten worden gehouden met deze unieke context. Ofschoon de toekomstige betrekkingen niet gelijk kunnen staan met de rechten of verplichtingen van lidmaatschap, zijn de partijen het erover eens dat bij die betrekkingen een sterke ambitie wat betreft de reikwijdte en de diepte ervan aan de dag moet worden gelegd, en erkennen zij dat dit in de loop der tijd kan evolueren. De betrekkingen moeten bovenal de belangen van de burgers van de Unie en van het Verenigd Koninkrijk dienen, nu en in de toekomst.

DEEL I: INLEIDENDE BEPALINGEN

I.   Basis voor samenwerking

A.   Kernwaarden en -rechten

6.

De partijen komen overeen dat de toekomstige betrekkingen moeten worden gebaseerd op gedeelde waarden, zoals de eerbiediging en bescherming van de mensenrechten en fundamentele vrijheden, democratische beginselen en de rechtsstaat, en steun aan non-proliferatie. De partijen komen overeen dat deze waarden een fundamentele voorwaarde zijn voor de in dit kader bedoelde samenwerking. De partijen bevestigen hun voornemen om een doeltreffend multilateralisme te bevorderen.

7.

De toekomstige samenwerking moet het blijvende engagement van het Verenigd Koninkrijk om het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (EVRM) te eerbiedigen omvatten, terwijl de Unie en haar lidstaten gebonden blijven aan het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, waarin de rechten zoals die met name uit het EVRM voortvloeien, worden bevestigd.

B.   Gegevensbescherming

8.

Gezien het belang van gegevensstromen en -uitwisseling voor hun toekomstige betrekkingen, zeggen de partijen toe een hoog niveau van bescherming van persoonsgegevens te garanderen om deze onderlinge gegevensstromen te faciliteren.

9.

De regelgeving inzake gegevensbescherming van de Unie biedt een kader waarmee de Europese Commissie kan erkennen dat de gegevensbeschermingsnormen van een derde land een adequaat beschermingsniveau bieden, waardoor de overdracht van persoonsgegevens naar dat derde land worden gefaciliteerd. Aan de hand van dit kader zal de Europese Commissie zo snel mogelijk na de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk de evaluaties van het Verenigd Koninkrijk opstarten en trachten om eind 2020 besluiten hierover vast te stellen, voor zover aan de toepasselijke voorwaarden is voldaan. Aangezien het Verenigd Koninkrijk zijn eigen internationale overdrachtsregeling zal vaststellen, zal het Verenigd Koninkrijk binnen diezelfde termijn stappen ondernemen om te garanderen dat de overdracht van persoonsgegevens naar de Unie op een vergelijkbare basis wordt gefaciliteerd, voor zover aan de toepasselijke voorwaarden is voldaan. De toekomstige betrekkingen laten de autonomie van de partijen over hun respectieve regelgeving inzake de bescherming van persoonsgegevens onverlet.

10.

In dit verband moeten de partijen tevens afspraken maken voor een passende samenwerking tussen regulatoren.

II.   Gebieden van gemeenschappelijk belang

A.   Deelname aan programma’s van de Unie

11.

De partijen zullen, gelet op de geplande brede en diepe toekomstige betrekkingen en de nauwe band tussen hun burgers, algemene beginselen en voorwaarden vaststellen voor de deelname van het Verenigd Koninkrijk aan programma’s van de Unie, onder de in de desbetreffende instrumenten van de Unie vervatte voorwaarden, op gebieden als wetenschap en innovatie, jeugdzaken, cultuur en onderwijs, overzeese ontwikkeling en extern optreden, defensievermogens, civiele bescherming en de ruimte. Hiervoor moet een eerlijke en passende financiële bijdrage worden voorzien, evenals bepalingen voor goed financieel beheer door beide partijen, een eerlijke behandeling van deelnemers, en een wijze van beheer en overleg die is afgestemd op de aard van de samenwerking tussen de partijen.

12.

De partijen zullen ook de deelname van het Verenigd Koninkrijk aan de Consortiums voor een Europese onderzoeksinfrastructuur (ERIC’s) verkennen, zulks onder de voorwaarden van de rechtsinstrumenten van de Unie en de afzonderlijke statuten van het ERIC’s, en rekening houdend met de mate van deelname van het Verenigd Koninkrijk aan de wetenschaps- en innovatieprogramma’s van de Unie.

13.

De partijen herinneren aan hun gezamenlijk voornemen om een toekomstig Peace Plus-programma op te zetten, teneinde te blijven werken aan verzoening en een gezamenlijke toekomst in Noord-Ierland, met behoud van de huidige financieringsverhoudingen voor het toekomstige programma.

B.   Dialoog

14.

De partijen moeten een dialoog aangaan en met elkaar van gedachten wisselen over gebieden die van gemeenschappelijk belang zijn, om mogelijkheden voor samenwerking, het delen van goede praktijken en expertise, en gezamenlijk optreden in kaart te brengen, onder meer op gebieden als cultuur, onderwijs, wetenschap en innovatie. Op deze gebieden onderkennen de partijen hoezeer mobiliteit en het tijdelijk verkeer van voorwerpen en materieel van belang zijn voor samenwerking. De partijen zullen ook de lopende samenwerking tussen groepen die zich bezighouden met cultuur en onderwijs, onderzoeken.

15.

Daarnaast stellen de partijen vast dat het Verenigd Koninkrijk voornemens is om de mogelijkheden voor toekomstige betrekkingen met de Europese Investeringsbank (EIB) Groep te verkennen.

DEEL II: ECONOMISCH PARTNERSCHAP

I.   Doelstellingen en beginselen

16.

De partijen erkennen dat zij bijzonder belangrijke handels- en investeringsbetrekkingen onderhouden door de economische integratie gedurende de ruim 45 jaar waarin het Verenigd Koninkrijk lid is geweest van de Unie, de omvang van de economieën van beide partijen, en hun geografische nabijheid, wat heeft geleid tot complexe en geïntegreerde toeleveringsketens.

17.

Tegen deze achtergrond komen de partijen overeen een ambitieus, breed en evenwichtig economisch partnerschap tot stand te brengen. Dit partnerschap zal veel terreinen bestrijken; het zal een vrijhandelsovereenkomst en, zo dit in het belang van beide partijen is, ruimere sectorale samenwerking omvatten. Het zal worden geschraagd door bepalingen die een gelijk speelveld voor open en eerlijke concurrentie waarborgen, in overeenstemming met hoofdstuk XIV van dit deel. Het partnerschap dient handel en investeringen tussen de partijen zo goed als mogelijk te bevorderen, met respect voor de integriteit van enerzijds de eengemaakte markt en de douane-unie van de Unie en anderzijds de interne markt van het Verenigd Koninkrijk, en met erkenning voor het feit dat het Verenigd Koninkrijk een onafhankelijk handelsbeleid zal ontwikkelen.

18.

De partijen behouden hun autonomie en de bevoegdheid om hun economische activiteit te reguleren overeenkomstig het beschermingsniveau dat zij passend achten voor de verwezenlijking van legitieme doelstellingen van het overheidsbeleid, waaronder volksgezondheid, diergezondheid en dierenwelzijn, sociale voorzieningen, openbaar onderwijs, veiligheid, milieu (inclusief klimaatverandering), openbare zeden, sociale bescherming en consumentenbescherming, privacy en gegevensbescherming, en bevordering en bescherming van culturele verscheidenheid. In het economisch partnerschap zal worden onderkend dat duurzame ontwikkeling een overkoepelende doelstelling van de partijen is. Ook zal het economisch partnerschap passende algemene uitzonderingen voorzien, onder meer in verband met veiligheid.

II.   Goederen

A.   Doelstellingen en beginselen

19.

De partijen beogen ambitieuze handelsbetrekkingen op het gebied van goederen te onderhouden op basis van een vrijhandelsovereenkomst, om rechtmatige handel te vergemakkelijken.

20.

In deze regelingen zal rekening worden gehouden met het feit dat de partijen, na de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie, afzonderlijke markten en rechtsordes zullen vormen. Het grensoverschrijdend verkeer van goederen kan een risico inhouden voor de integriteit en het goede functioneren van deze markten, die met behulp van douaneprocedures en controles worden gereguleerd.

21.

Om het grensoverschrijdend verkeer van goederen te vergemakkelijken, overwegen de partijen echter uitvoerige afspraken die leiden tot de oprichting van een vrijhandelszone, met nauwe samenwerking op het gebied van regelgeving en douane, en onderbouwd met bepalingen die een gelijk speelveld voor open en eerlijke concurrentie waarborgen, in overeenstemming met hoofdstuk XIV van dit deel.

B.   Douanetarieven

22.

Via een vrijhandelsovereenkomst dient het economisch partnerschap te waarborgen dat in geen enkele sector douanetarieven, vergoedingen, kosten of kwantitatieve beperkingen worden toegepast, met passende en moderne bijbehorende oorsprongsregels en het moet ambitieuze douaneregelingen omvatten die conform zijn met de eerder genoemde doelstellingen en beginselen van de partijen.

C.   Regelgevingsaspecten

23.

Onverlet hun autonomie op het gebied van regelgeving zullen de partijen bepalingen invoeren om regelgevingsbenaderingen te bevorderen die transparant en doeltreffend zijn, ertoe aanzetten onnodige belemmeringen voor de handel in goederen te voorkomen, en voor zover mogelijk met elkaar verenigbaar zijn. De regelingen betreffende technische handelsbelemmeringen (TBT) en sanitaire en fytosanitaire maatregelen (SPS) moeten voortbouwen op en verder gaan dan de respectieve WTO-overeenkomsten. Meer bepaald dienen de TBT-regelingen gemeenschappelijke beginselen vast te stellen op het gebied van standaardisering, technische voorschriften, conformiteitsbeoordeling, accreditatie, markttoezicht, metrologie en etikettering. Met betrekking tot SPS-maatregelen moeten de partijen elkaar als afzonderlijke entiteiten beschouwen, ook voor certificeringsdoeleinden, en moeten zij regionalisatiebesluiten op grond van passende epidemiologische informatie van de exporterende partij erkennen. De partijen zullen ook bekijken of autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk kunnen samenwerken met agentschappen van de Unie zoals het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA), het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) en het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA).

D.   Douane

24.

De partijen zullen ambitieuze douaneregelingen opzetten om hun algemene doelstellingen te verwezenlijken. Daarbij beogen de partijen gebruik te maken van alle beschikbare faciliterende regelingen en technologieën, waarbij de rechtsordes ten volle worden geëerbiedigd en wordt gewaarborgd dat douaneautoriteiten de respectieve financiële belangen van de partijen kunnen beschermen en overheidsbeleid kunnen handhaven. Daartoe overwegen zij wederzijdse erkenning van programma’s voor betrouwbare handelaren (“trusted traders”), administratieve samenwerking in aangelegenheden in verband met douane en belasting over de toegevoegde waarde (btw) en wederzijdse bijstand, onder meer bij de invordering van schuldvorderingen in verband met belastingen en douanerechten, en door middel van informatie-uitwisseling ter bestrijding van douane- en btw-fraude en andere illegale activiteiten.

25.

Zulke faciliterende regelingen en technologieën zullen ook worden overwogen bij alternatieve regelingen om een harde grens op het eiland Ierland te voorkomen.

E.   Gevolgen voor controles en toezicht

26.

De partijen beogen dat bij het verrichten van controles en toezicht rekening wordt gehouden met de reikwijdte van de toezeggingen van het Verenigd Koninkrijk op het gebied van douane- en regelgevingssamenwerking, aangezien dit een risicoverminderende factor is. Dit kan, in combinatie met het gebruik van alle beschikbare faciliterende regelingen, zoals die hierboven zijn beschreven, het mogelijk maken administratieve procedures, controles en toezicht te versoepelen, en de partijen stippen hierbij aan dat zij, met inachtneming van de integriteit van hun respectieve markten en rechtsordes, zo ambitieus mogelijk te werk willen gaan.

III.   Diensten en investeringen

A.   Doelstellingen en beginselen

27.

De partijen dienen ambitieuze, brede en evenwichtige regelingen overeen te komen over de handel in diensten en investeringen in diensten- en niet-dienstensectoren, waarbij het regelgevingsrecht van elke partij wordt geëerbiedigd. De partijen dienen te streven naar een mate van liberalisering op het gebied van handel en diensten die de verbintenissen van de partijen in het kader van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) ruimschoots overschrijdt, en die voortbouwt op recente vrijhandelsovereenkomsten (FTA’s) van de Unie.

28.

Overeenkomstig artikel V van de Algemene Overeenkomst betreffende de handel in diensten dienen de partijen te streven naar een ruime sectorale dekking die alle dienstverleningsvormen omvat en bepaalt dat er in de betrokken sectoren nagenoeg geen discriminatie toegelaten is, waarbij in voorkomend geval uitzonderingen en beperkingen mogelijk zijn. De regelingen dienen daarom betrekking te hebben op sectoren zoals professionele en zakelijke diensten, telecommunicatiediensten, koerier- en postdiensten, distributiediensten, milieudiensten, financiële diensten, vervoerdiensten en andere diensten van wederzijds belang.

B.   Markttoegang en non-discriminatie

29.

De regelingen dienen bepalingen over markttoegang en nationale behandeling volgens de regels van het gastland voor dienstverleners en investeerders van de partijen te omvatten, en tevens in te gaan op prestatie-eisen voor investeerders. Dit zou ervoor zorgen dat de dienstverleners en investeerders van de partijen op niet-discriminerende wijze behandeld worden, onder meer wat vestiging betreft.

30.

De regelingen moeten op bepaalde terreinen de tijdelijke binnenkomst en het tijdelijke verblijf van natuurlijke personen voor zakelijke doeleinden toestaan.

C.   Regelgevingsaspecten

31.

Onverlet de autonomie op het gebied van regelgeving dienen de regelingen bepalingen te bevatten ter bevordering van regelgevingsbenaderingen die transparant, doeltreffend en voor zover mogelijk met elkaar verenigbaar zijn en ertoe aanzetten onnodige regelgevingseisen te voorkomen.

32.

In dit verband dienen de partijen regelingen voor interne regelgeving overeen te komen. Deze dienen horizontale bepalingen te bevatten, onder meer inzake vergunningsprocedures, evenals specifieke regelgevingsbepalingen voor sectoren van wederzijds belang zoals telecommunicatiediensten, financiële diensten, bezorgingsdiensten en internationale zeevervoerdiensten. Ook moeten er bepalingen worden overeengekomen over het ontwerpen en vaststellen van interne regelgeving aan de hand van goede praktijken.

33.

In dit verband moeten de partijen een kader overeenkomen voor vrijwillige samenwerking inzake regelgeving op terreinen van wederzijds belang, waarin ook informatie-uitwisseling en beste praktijken aan bod komen.

34.

Voorts moeten de partijen passende regelingen opzetten met betrekking tot de beroepskwalificaties die nodig zijn voor de uitoefening van gereglementeerde beroepen, zo dit in het wederzijdse belang van de partijen is.

IV.   Financiële diensten

35.

De partijen zijn vastbesloten de financiële stabiliteit, marktintegriteit, beleggers- en consumentenbescherming en eerlijke concurrentie te beschermen, met inachtneming van de autonomie van de partijen op het gebied van regelgeving en besluitvorming, en hun bevoegdheid om in hun eigen belang gelijkwaardigheidsbesluiten te nemen. Dit laat de bevoegdheid van de partijen om, zo nodig, maatregelen op prudentiële gronden te nemen onverlet. De partijen komen overeen om op het gebied van regelgeving en toezicht nauw samen te werken in internationale organen.

36.

Gelet op het feit dat beide partijen over gelijkwaardigheidskaders zullen beschikken die hen in staat stellen regelgevings- of toezichtsstelsels van een derde land voor bepaalde doeleinden gelijkwaardig te verklaren, dienen de partijen zo snel mogelijk na de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie te beginnen met de beoordeling van elkaars gelijkwaardigheid volgens deze kaders, en dienen zij ernaar te streven deze beoordelingen uiterlijk eind juni 2020 af te ronden. De partijen zullen hun respectieve gelijkwaardigheidskaders laten toetsen.

37.

De partijen zijn het erover eens dat nauwe en gestructureerde samenwerking op het gebied van regelgeving en toezicht in hun beider belang is. Deze samenwerking moet gebaseerd zijn op het economisch partnerschap en op de beginselen van regelgevingsautonomie, transparantie en stabiliteit. De samenwerking moet inzetten op transparantie en passende raadpleging bij het nemen, schorsen of intrekken van gelijkwaardigheidsbesluiten, op informatie-uitwisseling en overleg over regelgevingsinitiatieven en andere kwesties van wederzijds belang, zowel op politiek als op technisch niveau.

V.   Digitaal beleid

38.

In het licht van de voortschrijdende digitalisering van de handel in zowel diensten als goederen dienen de partijen bepalingen te treffen om elektronische handel te faciliteren, ongerechtvaardigde belemmeringen voor elektronische handel weg te nemen, en een open, beveiligde en betrouwbare online-omgeving voor ondernemingen en consumenten te bewerkstelligen, onder meer via elektronische vertrouwens- en authenticatiediensten, of door niet louter op grond van het feit dat een dienst elektronisch verleend wordt voorafgaande toestemming te eisen. Deze bepalingen dienen ook het grensoverschrijdend gegevensverkeer te bevorderen en ongerechtvaardigde voorschriften inzake gegevenslokalisatie weg te nemen, waarbij wordt opgemerkt dat dit geen gevolgen zal hebben voor de regelgeving van de partijen inzake de bescherming van persoonsgegevens.

39.

De partijen dienen door middel van sectorale bepalingen voor telecommunicatiediensten te voorzien in eerlijke en gelijke toegang van elkaars dienstverleners tot openbare telecommunicatienetwerken en -diensten, en daarbij concurrentieverstorende praktijken aan te pakken.

40.

De partijen dienen samenwerking aan te gaan via multilaterale fora waaraan diverse belanghebbenden deelnemen, en een dialoog op te zetten om informatie, ervaringen en beste praktijken inzake opkomende technologieën uit te wisselen.

VI.   Kapitaalverkeer en betalingen

41.

De partijen moeten bepalingen invoeren om het vrij verkeer van kapitaal en betalingen mogelijk te maken voor wat betreft transacties die krachtens het economisch partnerschap zijn geliberaliseerd, behoudens relevante uitzonderingen.

VII.   Intellectuele eigendom

42.

De partijen dienen intellectuele-eigendomsrechten te beschermen en te handhaven om innovatie, creativiteit en economische activiteit te stimuleren, en dit op een wijze die in voorkomend geval verder gaat dan de normen van de WTO-overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom (TRIPS) en van de verdragen van de Wereldorganisatie voor de intellectuele eigendom (WIPO).

43.

Op deze manier moet het huidige hoge beschermingsniveau dat de partijen toekennen aan bijvoorbeeld bepaalde auteursrechten, zoals het databankrecht sui generis en het volgrecht van kunstenaars, behouden blijven. Gelet op de bescherming die in het terugtrekkingsakkoord verleend wordt aan de bestaande geografische aanduidingen, dienen de partijen regelingen op te zetten om hun geografische aanduidingen terdege te beschermen.

44.

De partijen moeten de vrijheid behouden om hun eigen regelingen op te zetten voor de uitputting van intellectuele-eigendomsrechten.

45.

De partijen dienen een mechanisme op te zetten voor samenwerking en informatie-uitwisseling inzake intellectuele-eigendomsvraagstukken van wederzijds belang, waaronder hun respectieve benaderingen en procedures inzake handelsmerken, ontwerpen en octrooien.

VIII.   Overheidsopdrachten

46.

In het licht van het voornemen van het Verenigd Koninkrijk om toe te treden tot de Overeenkomst inzake overheidsopdrachten (GPA) van de WTO, moeten de partijen voorzien in wederzijdse kansen op elkaars markten voor overheidsopdrachten die op gebieden van wederzijds belang verder reiken dan hun verbintenissen in het kader van de GPA, onverminderd hun interne regels ter bescherming van wezenlijke veiligheidsbelangen.

47.

De partijen moeten zich ook verbinden tot normen die berusten op de GPA-normen inzake transparantie van marktkansen en regels, procedures en praktijken voor overheidsopdrachten. Voortbouwend op deze normen dienen de partijen het risico van willekeurig handelen bij de toewijzing van contracten weg te nemen en verhaalmogelijkheden en toetsingsprocedures te bieden, waaronder juridische.

IX.   Mobiliteit

48.

Gelet op het feit dat het Verenigd Koninkrijk heeft besloten dat het beginsel van vrij verkeer van personen tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk niet langer van toepassing zal zijn, dienen de partijen een mobiliteitsregeling op te zetten volgens onderstaande punten.

49.

In de mobiliteitsregeling mag geen sprake zijn van discriminatie tussen de lidstaten van de Unie, en moet er volledige wederkerigheid zijn.

50.

In dit verband beogen de partijen, via hun interne wetgeving, visumvrijstelling voor korte bezoeken.

51.

De partijen komen overeen zich te beraden op voorwaarden voor de binnenkomst en het verblijf voor doeleinden zoals onderzoek, studie, opleiding en jongerenuitwisselingen.

52.

De partijen komen tevens overeen dat zij de coördinatie van socialezekerheidsvoorzieningen zullen overwegen in het licht van toekomstig personenverkeer.

53.

De partijen zullen, overeenkomstig hun toepasselijke wetgeving, overwegen om het overschrijden van hun respectieve grenzen voor legitieme reisdoeleinden te faciliteren.

54.

Alle bepalingen laten de Common Travel Area (gemeenschappelijk reisgebied) tussen het Verenigd Koninkrijk en Ierland onverlet.

55.

Ten behoeve van de mobiliteit bevestigen de partijen dat zij vasthouden aan de effectieve toepassing van de bestaande internationale instrumenten op het vlak van familierecht waarbij zij partij zijn. De Unie wijst op de intentie van het Verenigd Koninkrijk om toe te treden tot het Haags Verdrag inzake onderhoudsverplichtingen uit 2007, waardoor het momenteel gebonden is krachtens zijn lidmaatschap van de Unie.

56.

De partijen zullen de mogelijkheden voor justitiële samenwerking in huwelijkszaken, inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid en in aanverwante zaken onderzoeken.

57.

Deze regeling zou een aanvulling vormen op de toezeggingen inzake de tijdelijke binnenkomst en het tijdelijke verblijf van natuurlijke personen voor zakelijke doeleinden op bepaalde gebieden, zoals bedoeld in hoofdstuk III van dit deel. Die verbintenissen mogen niet teniet worden gedaan door het recht van elk van beide partijen om zijn respectieve wetten, regelingen en voorschriften betreffende binnenkomst, verblijf en werk toe te passen.

X.   Vervoer

A.   Luchtvaart

58.

De partijen moeten de luchtvervoersverbindingen voor passagiers en goederen waarborgen door middel van een brede luchtvervoersovereenkomst (CATA). De CATA dient bepalingen te omvatten over markttoegang en investeringen, luchtvaartveiligheid en -beveiliging, luchtverkeersbeheer, en open en eerlijke concurrentie, met inbegrip van passende en relevante eisen inzake consumentenbescherming en sociale normen.

59.

De partijen moeten nadere afspraken maken om samen te werken aan strenge normen op het gebied van luchtvaartveiligheid en -beveiliging, onder meer via nauwe samenwerking tussen het EASA en de Civil Aviation Authority (CAA) van het Verenigd Koninkrijk.

B.   Wegvervoer

60.

De partijen moeten vervoerders van goederen en passagiers over de weg vergelijkbare markttoegang bieden, uitgaande van passende en relevante consumentenbeschermingsvoorschriften en sociale normen voor het internationale wegvervoer, en met inachtneming van de verplichtingen uit hoofde van internationale wegvervoersovereenkomsten die zowel het Verenigd Koninkrijk als de Unie en/of haar lidstaten hebben ondertekend, met name wat betreft voorwaarden om het beroep van wegvervoerondernemers uit te oefenen, bepaalde arbeidsvoorwaarden in het internationale wegvervoer, verkeerswetgeving, het passagiersvervoer over de weg en het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg. Daarnaast moeten de partijen complementaire regelingen voor reizen van particuliere autobestuurders overwegen.

C.   Spoorvervoer

61.

De partijen zijn het erover eens dat er, waar nodig, bilaterale regelingen moeten worden opgezet voor grensoverschrijdende spoordiensten, onder meer om de vlotte werking en bediening van de Enterprise Line tussen Belfast en Dublin en de diensten langs de Kanaaltunnel te faciliteren.

D.   Zeevervoer

62.

De partijen merken op dat de connectiviteit van passagiers- en goederenvervoer in de sector zeevervoer zal worden gebaseerd op het internationaal rechtskader. De partijen moeten passende regelingen inzake markttoegang voor internationale zeevervoerdiensten treffen.

63.

In de toekomstige betrekkingen dient te worden ingezet op samenwerking op het gebied van maritieme veiligheid en beveiliging, met inbegrip van informatie-uitwisseling tussen het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (EMSA) en het Maritime and Coastguard Agency (MCA) van het Verenigd Koninkrijk, conform diens status van derde land.

XI.   Energie

A.   Elektriciteit en gas

64.

De partijen dienen samen te werken met het oog op een kostenefficiënte, schone en veilige elektriciteits- en gasvoorziening, op basis van concurrerende markten en niet-discriminerende toegang tot netwerken.

65.

De partijen dienen een kader vast te stellen ter bevordering van technische samenwerking tussen elektriciteits- en gasnetwerkexploitanten en -organisaties, zoals de Europese netwerken van transmissiesysteembeheerders voor elektriciteit en gas, bij de planning en het gebruik van energie-infrastructuur die hun systemen met elkaar verbindt. Het kader moet ook mechanismen voorzien waarmee de voorzieningszekerheid zo goed mogelijk wordt gewaarborgd en efficiënte handel langs interconnectoren binnen verschillende tijdsbestekken wordt verzekerd.

B.   Civiele nucleaire samenwerking

66.

Gezien het belang van nucleaire veiligheid en non-proliferatie dienen de toekomstige betrekkingen een brede nucleaire-samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom) en het Verenigd Koninkrijk over het vreedzaam gebruik van kernenergie te omvatten, waarbij de gehechtheid aan hun bestaande strenge normen inzake nucleaire veiligheid als fundament dient. De overeenkomst dient samenwerking tussen Euratom en het Verenigd Koninkrijk en zijn nationale autoriteiten mogelijk te maken. Dit moet onder meer informatie-uitwisseling omvatten op terreinen van wederzijds belang zoals veiligheidscontrole, veiligheid en samenwerking met de Internationale Organisatie voor Atoomenergie (IAEA). De overeenkomst moet de handel in nucleair materiaal en nucleaire uitrusting bevorderen en bepalen dat het Verenigd Koninkrijk als derde land kan deelnemen aan de systemen van de Unie voor de monitoring en uitwisseling van informatie over radioactiviteitsniveaus in het milieu, namelijk de communautaire regelingen voor snelle uitwisseling van informatie in geval van stralingsgevaar en het EU-platform voor de uitwisseling van radiologische gegevens.

67.

De partijen wijzen op de intentie van het Verenigd Koninkrijk om een associatie aan te gaan met de Euratom-programma’s voor onderzoek en opleiding, zoals bedoeld in hoofdstuk II van deel I.

68.

De partijen merken op dat het Voorzieningsagentschap van Euratom voornemens is de vergunningen en de goedkeuringen van contracten voor de levering van nucleair materiaal tussen ondernemingen van de Unie en ondernemingen van het Verenigd Koninkrijk die het mede ondertekend heeft, tijdig opnieuw te evalueren.

69.

De partijen zullen ook samenwerken door informatie uit te wisselen over de levering van medische radio-isotopen.

C.   Koolstofbeprijzing

70.

De partijen dienen te overwegen om voor het vaststellen van koolstofprijzen samen te werken door een nationaal systeem van het Verenigd Koninkrijk voor de handel in broeikasgasemissies te koppelen aan het emissiehandelssysteem van de Unie.

XII.   Vangstmogelijkheden

71.

De partijen dienen op bilateraal en internationaal niveau samen te werken om de visserij duurzaam te houden, hulpbronnen in stand te houden en een schoon, gezond en vruchtbaar marien milieu te bevorderen, waarbij het Verenigd Koninkrijk een onafhankelijke kuststaat zal vormen.

72.

Onverlet hun autonomie op het gebied van regelgeving dienen de partijen samen te werken bij de ontwikkeling van maatregelen voor de instandhouding, het rationele beheer en de reglementering van de visserij, op niet-discriminerende wijze. Zij zullen nauw met andere kuststaten en binnen internationale fora samenwerken, onder meer bij het beheer van gedeelde bestanden.

73.

Binnen de context van het algehele economisch partnerschap dienen de partijen een nieuwe visserijovereenkomst te sluiten over, onder andere, toegang tot de wateren en quota-aandelen.

74.

De partijen zullen alles in het werk stellen om hun nieuwe visserijovereenkomst uiterlijk 1 juli 2020 te sluiten en te ratificeren, opdat deze op tijd van kracht wordt om de vangstmogelijkheden voor het eerste jaar na de overgangsperiode vast te stellen.

XIII.   Wereldwijde samenwerking

75.

De partijen onderkennen het belang van wereldwijde samenwerking bij de aanpak van vraagstukken van gedeeld economisch, ecologisch en maatschappelijk belang. Daarom dienen de partijen, onverminderd hun besluitvormingsautonomie, samen te werken binnen internationale fora zoals de G-7 en de G20, voor zover dit in hun wederzijds belang is, onder meer met betrekking tot:

a)

klimaatverandering;

b)

duurzame ontwikkeling;

c)

grensoverschrijdende verontreiniging;

d)

volksgezondheid en consumentenbescherming;

e)

financiële stabiliteit, en

f)

bestrijding van handelsprotectionisme.

76.

In de toekomstige betrekkingen moet worden bevestigd dat de partijen blijven hechten aan internationale overeenkomsten ter bestrijding van de klimaatverandering, waaronder de overeenkomsten tot uitvoering van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering, zoals de Overeenkomst van Parijs.

XIV.   Gelijk speelveld voor open en eerlijke concurrentie

77.

Gezien de geografische nabijheid van de Unie en het Verenigd Koninkrijk en hun wederzijdse economische afhankelijkheid moeten de toekomstige betrekkingen open en eerlijke concurrentie waarborgen en daartoe berusten op concrete toezeggingen ter waarborging van een gelijk speelveld. De precieze aard van de toezeggingen moet evenredig zijn aan de reikwijdte en diepte van de toekomstige betrekkingen en de economische verbondenheid van de partijen. Deze toezeggingen dienen ter preventie van verstoringen van het handelsverkeer en van oneerlijke concurrentievoordelen. De partijen dienen daartoe de hoge gemeenschappelijke normen op het gebied van staatssteun, concurrentie, sociale en werkgelegenheidsnormen, milieu, klimaatverandering en belastingzaken die aan het einde van de overgangsperiode in de Unie en het Verenigd Koninkrijk van toepassing zijn, in stand te houden. De partijen dienen in het bijzonder een solide en breed opgezet kader voor concurrentie en controle op staatssteun aan te houden, waarmee buitensporige verstoring van handel en concurrentie wordt voorkomen; zich te verbinden tot de beginselen van goed fiscaal bestuur en beteugeling van schadelijke belastingpraktijken; en ecologische, sociale en werkgelegenheidsnormen te handhaven op het huidige hoge niveau van de bestaande gemeenschappelijke normen. Daartoe dienen zij zich te baseren op passende en relevante Unienormen en internationale normen, alsmede passende mechanismen opnemen ter verzekering van een daadwerkelijke interne toepassing, handhaving en geschillenbeslechting. De toekomstige betrekkingen dienen tevens de naleving en effectieve uitvoering van relevante internationaal overeengekomen beginselen en regels op deze gebieden te bevorderen, waaronder de Overeenkomst van Parijs.

DEEL III: VEILIGHEIDSPARTNERSCHAP

I.   Doelstellingen en beginselen

78.

De partijen dienen met het oog op de veiligheid van Europa en de beveiliging van hun respectieve burgers een breed, alomvattend en evenwichtig veiligheidspartnerschap op te zetten. Dat partnerschap zal rekening houden met geografische nabijheid en evoluerende dreigingen, waaronder ernstige internationale criminaliteit, terrorisme, cyberaanvallen, desinformatiecampagnes, hybride dreigingen, de uitholling van de op regels gebaseerde internationale orde en het opnieuw opkomen van dreigingen die uitgaan van staten. Het partnerschap zal de soevereiniteit van het Verenigd Koninkrijk en de autonomie van de Unie eerbiedigen.

79.

De partijen zullen ijveren voor de mondiale veiligheid, welvaart en effectief multilateralisme, geschraagd door hun gedeelde beginselen, waarden en belangen. Het veiligheidspartnerschap dient rechtshandhaving en justitiële samenwerking in strafzaken, buitenlands beleid, veiligheid en defensie, alsmede thematische samenwerking op gebieden van gemeenschappelijk belang te omvatten.

II.   Samenwerking op het gebied van rechtshandhaving en justitiële samenwerking in strafzaken

80.

De toekomstige betrekkingen zullen voorzien in alomvattende, nauwe, evenwichtige en wederzijdse samenwerking op het gebied van rechtshandhaving en justitiële samenwerking in strafzaken, met het oog op het tot stand brengen van sterke operationele capaciteiten voor de doeleinden van de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten, rekening houdend met de geografische nabijheid, gedeelde en evoluerende bedreigingen waaraan de partijen het hoofd moeten bieden, de wederzijdse voordelen voor de beveiliging en veiligheid van hun burgers, en het feit dat het Verenigd Koninkrijk een derde land zal zijn dat niet aan Schengen deelneemt en dat niet voorziet in het vrije verkeer van personen.

81.

De partijen komen overeen dat wat betreft de omvang en het toepassingsgebied van toekomstige regelingen een passend evenwicht moet worden gevonden tussen rechten en verplichtingen — hoe nauwer en dieper het partnerschap, hoe sterker de daaraan verbonden verplichtingen. Hierbij moet tot uiting komen welke toezeggingen het Verenigd Koninkrijk bereid is te doen ter eerbiediging van de integriteit van de rechtsorde van de Unie, bijvoorbeeld wat betreft de afstemming van regels en de in de punten 129 tot en met 132 geregelde mechanismen voor de beslechting van geschillen en handhaving. Dit moet ook worden geschraagd door gevestigde toezeggingen betreffende de fundamentele rechten van individuen, onder meer het blijven naleven van en uitvoering geven aan het EVRM, en een passende bescherming van persoonsgegevens bieden, beide essentiële voorwaarden om de door de partijen voorgenomen samenwerking mogelijk te maken, alsmede betreffende het transnationale beginsel “ne bis in idem” en procedurele rechten. Voorts moet tot uiting komen dat de Unie en haar lidstaten gecommitteerd zijn aan het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

82.

Gezien deze toezeggingen dienen de toekomstige betrekkingen regelingen op drie samenwerkingsgebieden te bestrijken: de uitwisseling van gegevens; operationele samenwerking tussen rechtshandhavingsautoriteiten en justitiële samenwerking in strafzaken; en de bestrijding van witwassen en van de financiering van terrorisme.

A.   Uitwisseling van gegevens

83.

Onderkennend dat de doeltreffende en snelle uitwisseling en analyse van gegevens van vitaal belang is voor moderne rechtshandhaving, komen de partijen overeen regelingen in dat verband op te zetten, teneinde op evoluerende dreigingen te reageren, terrorisme en ernstige criminaliteit te verstoren, onderzoeken en vervolgingen te faciliteren, en de veiligheid van het publiek te waarborgen.

84.

De partijen dienen wederzijdse regelingen op te zetten voor de tijdige, effectieve en efficiënte uitwisseling van persoonsgegevens van passagiers (PNR-gegevens) en van de resultaten van de verwerking van die gegevens, die zijn opgeslagen in de respectieve nationale PNR-verwerkingssystemen, alsmede van gegevens betreffende DNA, vingerafdrukken en voertuigregistratie (Prüm).

85.

De partijen dienen zich te beraden op nadere regelingen die passen bij de toekomstige status van het Verenigd Koninkrijk wat betreft gegevensuitwisseling, bijvoorbeeld de uitwisseling van informatie over gezochte of vermiste personen en voorwerpen en van strafregisters, teneinde over capaciteiten te beschikken die, voor zover dat technisch en juridisch mogelijk is en dat nodig en in het belang van beide partijen wordt geacht, vergelijkbaar zijn met die welke dankzij de betrokken mechanismen van de Unie ter beschikking staan.

B.   Operationele samenwerking tussen rechtshandhavingsautoriteiten en justitiële samenwerking in strafzaken

86.

De partijen onderkennen het belang van het faciliteren van operationele samenwerking tussen de rechtshandhavingsautoriteiten en de justitiële autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk en de lidstaten, en zullen derhalve samenwerken teneinde de voorwaarden voor de samenwerking van het Verenigd Koninkrijk via Europol en Eurojust te bepalen.

87.

De partijen dienen effectieve regelingen op te zetten die gebaseerd zijn op gestroomlijnde procedures en termijnen, zodat het Verenigd Koninkrijk en de lidstaten verdachte en veroordeelde personen efficiënt en snel kunnen overleveren, met de mogelijkheid om af te zien van het vereiste van dubbele strafbaarheid en erin te voorzien dat deze regelingen toepasselijk zijn op eigen onderdanen en voor politieke delicten.

88.

De partijen dienen zich te beraden op nadere regelingen die passen bij de toekomstige status van het Verenigd Koninkrijk wat betreft praktische samenwerking tussen rechtshandhavingsautoriteiten en tussen justitiële autoriteiten in strafzaken, zoals gemeenschappelijke onderzoeksteams, teneinde over capaciteiten te beschikken die, voor zover dat technisch en juridisch mogelijk is en dat nodig en in het belang van beide partijen wordt geacht, vergelijkbaar zijn met die welke dankzij de betrokken mechanismen van de Unie ter beschikking staan.

C.   Bestrijding van witwassen en van de financiering van terrorisme

89.

De partijen komen overeen internationale inspanningen ter voorkoming en bestrijding van witwassen en van de financiering van terrorisme te ondersteunen, met name door de normen van de Financiëleactiegroep (FATF) na te leven en deel te nemen aan de samenwerking in dat verband. De partijen komen overeen verder te gaan dan de FATF-normen wat betreft de transparantie met betrekking tot uiteindelijk begunstigden en het beëindigen van de anonimiteit in verband met het gebruik van virtuele valuta, onder meer door beurzen voor virtuele valuta en aanbieders van een bewaarportemonnee ertoe te verplichten cliëntenonderzoeksprocedures toe te passen.

III.   Buitenlands beleid, veiligheid en defensie

90.

De partijen ondersteunen ambitieuze, nauwe en duurzame samenwerking inzake extern optreden met het oog op het beschermen van burgers tegen externe dreigingen, waaronder nieuw opkomende dreigingen, het voorkomen van conflicten, het versterken van de internationale vrede en veiligheid, onder meer via de Verenigde Naties en de NAVO, en het aanpakken van de diepere oorzaken van mondiale problemen zoals terrorisme en illegale migratie. Zij zullen opkomen voor een op regels gebaseerde internationale orde en hun gemeenschappelijke waarden wereldwijd uitdragen.

91.

De partijen zullen ijveren voor duurzame ontwikkeling en het uitbannen van armoede. Zij zullen in dit verband voort steun verlenen aan de uitvoering van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties en de Europese consensus inzake ontwikkeling.

92.

De partijen zullen hun buitenlands beleid vormgeven en uitvoeren volgens hun respectieve strategische en veiligheidsbelangen, en hun respectieve rechtsordes. Wanneer en waar er sprake is van gedeelde belangen dienen de partijen nauw samen te werken op bilateraal niveau en in het kader van internationale organisaties. De partijen dienen een flexibele en schaalbare samenwerking op te zetten die ervoor zorgt dat het Verenigd Koninkrijk zijn inspanningen kan combineren met de Unie teneinde een optimaal effect te sorteren, ook in tijden van crisis of bij ernstige incidenten.

93.

Daartoe dienen de toekomstige betrekkingen te voorzien in passende mechanismen voor dialoog, overleg, coördinatie, informatie-uitwisseling en samenwerking. Daarbij moet het ook mogelijk zijn deskundigen te detacheren, indien dat passend en in het wederzijdse belang van de partijen is.

A.   Overleg en samenwerking

94.

De partijen dienen structureel overleg en regelmatige thematische dialogen in te stellen teneinde gebieden en activiteiten in kaart te brengen in het kader waarvan nauwe samenwerking zou kunnen bijdragen tot het bereiken van gemeenschappelijke doelstellingen.

95.

In dit verband kunnen de politieke dialoog over het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) en het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB), alsmede de sectorale dialogen een flexibel overleg tussen de partijen op verschillende niveaus (ministerieel niveau, niveau van hoge ambtenaren, werkniveau) mogelijk maken. De hoge vertegenwoordiger kan, in voorkomend geval, het Verenigd Koninkrijk uitnodigen voor informele ministeriële bijeenkomsten van de lidstaten van de Unie.

96.

De partijen dienen te streven naar nauwe samenwerking in derde landen, onder meer inzake veiligheid, het verlenen van consulaire diensten en consulaire bescherming en ontwikkelingsprojecten, alsmede in internationale organisaties en fora, met name in de Verenigde Naties. Dat moet het de partijen mogelijk maken in voorkomend geval elkaars standpunten te steunen, het extern optreden uit te voeren en de mondiale uitdagingen op een coherente manier aan te pakken, onder meer aan de hand van overeengekomen verklaringen, demarches en gemeenschappelijke standpunten.

B.   Sancties

97.

Hoewel de partijen een onafhankelijk beleid inzake sancties voeren dat is gebaseerd op hun respectieve buitenlands beleid, onderkennen zij dat sancties een multilateraal instrument van het buitenlands beleid zijn en dat nauw overleg en nauwe samenwerking voordelen bieden.

98.

Bij overleg over sancties moet informatie worden uitgewisseld over plaatsingen op de lijst en de motivering daarvan, ontwikkeling, uitvoering en handhaving, alsmede over technische bijstand, en over de dialoog inzake toekomstige plaatsingen op de lijst en regelingen. Indien doelstellingen van buitenlands beleid die ten grondslag liggen aan een specifieke toekomstige sanctieregeling tussen de partijen worden afgestemd, dient op passende tijdstippen in de beleidscyclus van die sanctieregeling een geïntensiveerde uitwisseling van informatie plaats te vinden, waarbij het mogelijk moet zijn om wederzijds versterkende sancties vast te stellen.

C.   Operaties en missies

99.

De partijen zijn voorstander van nauwe samenwerking bij door de Unie geleide civiele en militaire crisisbeheersingsmissies en -operaties. De toekomstige betrekkingen dienen het Verenigd Koninkrijk derhalve de mogelijkheid te bieden om per geval deel te nemen aan GVDB-missies en -operaties door middel van een deelnamekaderovereenkomst. Die overeenkomst zou de besluitvormingsautonomie van de Unie en de soevereiniteit van het Verenigd Koninkrijk onverlet laten, en het Verenigd Koninkrijk zal het recht behouden om te bepalen hoe het zal reageren op verzoeken of mogelijkheden om deel te nemen aan operaties of missies.

100.

Indien het Verenigd Koninkrijk na vroegtijdig overleg en informatie-uitwisseling via de politieke dialoog, te kennen geeft voornemens te zijn om bij te dragen tot een geplande GVDB-missie of -operatie die openstaat voor derde landen, intensiveren de partijen de interactie en de informatie-uitwisseling in de relevante fasen van het planningsproces naar verhouding van het niveau van de bijdrage van het Verenigd Koninkrijk. Daardoor kan het Verenigd Koninkrijk zijn bijdrage optimaal afstemmen en tijdig deskundigheid inbrengen.

101.

Als contribuant aan een specifieke GVDB-missie of -operatie kan het Verenigd Koninkrijk deelnemen aan de conferentie over de opbouw van de troepenmacht, de oproep tot het leveren van bijdragen en de vergadering van het Comité van contribuanten, zodat informatie kan worden uitgewisseld over de uitvoering van de missie of de operatie. Voorts moet het Verenigd Koninkrijk in het geval van militaire GVDB-operaties ook de mogelijkheid hebben om personeel te detacheren bij het aangewezen operationeel hoofdkwartier, naar verhouding van het niveau van zijn bijdrage.

D.   Ontwikkeling van defensievermogens

102.

In het kader van de toekomstige betrekkingen moet profijt kunnen worden getrokken uit industriële en onderzoekssamenwerking tussen de instanties van de partijen in specifieke Europese samenwerkingsprojecten, teneinde interoperabiliteit te faciliteren en de gezamenlijke effectiviteit van krijgsmachten te bevorderen. Hoewel beide partijen hun respectieve strategische autonomie en handelingsvrijheid moeten behouden, geschraagd door hun robuuste interne defensie-industriebases, komen zij in dit verband overeen om in de mate van het mogelijke onder de voorwaarden van het Unierecht het volgende in overweging te nemen:

a)

de samenwerking van het Verenigd Koninkrijk in relevante bestaande en toekomstige projecten van het Europees Defensieagentschap (EDA) door middel van een administratieve regeling;

b)

de deelname van in aanmerking komende instanties van het Verenigd Koninkrijk aan gezamenlijke defensieprojecten waarin de door het Europees Defensiefonds (EDF) ondersteunde instanties van de Unie worden samengebracht, en

c)

de samenwerking van het Verenigd Koninkrijk in projecten in het kader van de permanente gestructureerde samenwerking (PESCO), wanneer de Raad van de Europese Unie in PESCO-samenstelling het Verenigd Koninkrijk uitnodigt om hieraan bij wijze van uitzondering deel te nemen.

E.   Uitwisseling van inlichtingen

103.

Zo nodig moeten de partijen tijdig en op vrijwillige basis inlichtingen uitwisselen, met name op het gebied van terrorismebestrijding, hybride dreigingen en cyberdreigingen, en ter ondersteuning van de GVDB-missies en -operaties waaraan het Verenigd Koninkrijk zal bijdragen. Hoewel de partijen autonoom inlichtingenproducten zullen aanmaken, moet deze uitwisseling van inlichtingen bijdragen tot een gemeenschappelijk begrip van de veiligheidsomgeving van Europa.

104.

De toekomstige betrekkingen moeten de tijdige uitwisseling van inlichtingen en gevoelige informatie mogelijk maken tussen de relevante organen van de Unie en de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk. Het Satellietcentrum van de Europese Unie (Satcen) en het Verenigd Koninkrijk moeten samenwerken op het gebied van ruimtebeelden.

F.   Ruimtevaart

105.

De partijen moeten passende regelingen beogen voor samenwerking op ruimtegebied.

G.   Ontwikkelingssamenwerking

106.

De partijen moeten een dialoog aangaan om elkaar wederzijds versterkende strategieën voor de planning en uitvoering van ontwikkelingsbeleid mogelijk te maken.

107.

Op basis van hun wederzijdse belangen moeten de partijen nagaan hoe het Verenigd Koninkrijk zou kunnen bijdragen tot de Unie-instrumenten en -mechanismen, met inbegrip van coördinatie met de delegaties van de Unie in derde landen.

IV.   Thematische samenwerking

A.   Cyberbeveiliging

108.

De partijen bevestigen zich te willen inzetten voor het bevorderen van de veiligheid en stabiliteit in de cyberruimte door middel van intensievere internationale samenwerking. De partijen komen overeen om op vrijwillige, tijdige en wederkerige basis informatie uit te wisselen, onder meer over cyberincidenten, over de technieken en afkomst van de aanvallers, over dreigingsanalyse, en over goede praktijken om bij te dragen tot het beschermen van het Verenigd Koninkrijk en de Unie tegen gemeenschappelijke dreigingen.

109.

Het Verenigd Koninkrijk moet met name nauw samenwerken met het computercrisisresponsteam voor de Europese Unie (CERT-EU) en, onder voorbehoud van sluiting van een overeenkomst zoals in het Unierecht is voorzien, deelnemen aan bepaalde activiteiten van de samenwerkingsgroep die is opgericht in het kader van de richtlijn van de Unie inzake beveiliging van netwerk- en informatiesystemen en aan bepaalde activiteiten van het Agentschap van de Europese Unie voor netwerk- en informatiebeveiliging (Enisa).

110.

De partijen moeten samenwerken om in de relevante internationale organen doeltreffende mondiale praktijken inzake cyberbeveiliging te propageren.

111.

Het Verenigd Koninkrijk en de Unie zullen een cyberdialoog tot stand brengen om samenwerking te bevorderen en zij zullen mogelijkheden voor toekomstige samenwerking in kaart brengen wanneer er nieuwe dreigingen, kansen en partnerschappen ontstaan.

B.   Civiele bescherming

112.

De partijen moeten samenwerken op het gebied van civiele bescherming wat betreft door de mens veroorzaakte rampen en natuurrampen. Deze samenwerking zou mogelijk worden indien het Verenigd Koninkrijk aan het Uniemechanisme voor civiele bescherming deelneemt als deelnemende staat.

C.   Gezondheidsveiligheid

113.

Overeenkomstig de bestaande regelingen van de Unie met derde landen moeten de partijen samenwerken met betrekking tot aangelegenheden inzake gezondheidsveiligheid. De partijen zullen ernaar streven om in internationale fora op consistente wijze samen te werken aan de preventie en opsporing van, en de voorbereiding en respons op bestaande en nieuwe bedreigingen voor gezondheidsveiligheid.

D.   Illegale migratie

114.

De partijen zullen samenwerken om illegale migratie te bestrijden, met inbegrip van de oorzaken en gevolgen ervan, en onderkennen daarbij de noodzaak om de meest kwetsbaren te beschermen. De samenwerking heeft betrekking op het volgende:

a)

operationele samenwerking met Europol om georganiseerde immigratiecriminaliteit te bestrijden;

b)

samenwerken met het Europees Grens- en kustwachtagentschap om de buitengrenzen van de Unie te versterken, en

c)

dialoog over gemeenschappelijke doelstellingen en samenwerking, ook in derde landen en in internationale fora, om illegale migratie bij de oorsprong aan te pakken.

E.   Bestrijding van terrorisme en gewelddadig extremisme

115.

De partijen moeten samenwerken op het gebied van terrorismebestrijding, de bestrijding van gewelddadig extremisme en nieuwe dreigingen om hun gemeenschappelijke veiligheid en gedeelde belangen verder te ontwikkelen. Onder erkenning van de wederzijdse voordelen van een collectieve dialoog en operationele samenwerking, moet het partnerschap het volgende ondersteunen:

a)

delen van beste praktijken en deskundigheid over kernpunten en -thema’s;

b)

samenwerken met passende organen voor inlichtingenanalyse om ervoor te zorgen dat beoordelingen, onder meer op het gebied van terrorismebestrijding, op doeltreffende wijze tussen de partijen worden gedeeld, en

c)

nauwe samenspraak over opkomende dreigingen en capaciteiten.

V.   Gerubriceerde en gevoelige niet-gerubriceerde informatie

116.

De partijen komen overeen om een informatiebeveiligingsovereenkomst te sluiten, met bijbehorende uitvoeringsregelingen, die wederzijdse garanties zou bieden voor de verwerking en bescherming van gerubriceerde informatie van de partijen.

117.

Waar nodig moeten de partijen de voorwaarden bepalen voor de bescherming van gevoelige niet-gerubriceerde informatie die door de ene partij aan de andere partij wordt verstrekt of die tussen de partijen wordt uitgewisseld.

DEEL IV: INSTITUTIONELE EN ANDERE HORIZONTALE REGELINGEN

I.   Structuur

118.

De toekomstige betrekkingen moeten gebaseerd zijn op een overkoepelend institutioneel kader dat verscheidene hoofdstukken en daarmee samenhangende akkoorden betreffende specifieke samenwerkingsgebieden omvat, waarbij de partijen opmerken dat de precieze rechtsvorm van deze toekomstige betrekkingen in de formele onderhandelingen zal worden vastgelegd. Zo nodig kunnen de partijen voor afzonderlijke gebieden specifieke governanceregelingen opzetten.

119.

De partijen kunnen tevens besluiten dat een overeenkomst geen deel moet uitmaken van het overkoepelend institutioneel kader; in dat geval moeten zij voor passende governanceregelingen zorgen.

120.

De partijen merken op dat het overkoepelend institutioneel kader de vorm van een associatieovereenkomst kan aannemen.

121.

De partijen moeten ervoor zorgen dat de toekomstige betrekkingen kunnen worden herzien.

II.   Governance

122.

Om te zorgen voor het soepele functioneren van de toekomstige betrekkingen, zeggen de partijen toe om, met volledige inachtneming van de autonomie van hun rechtsorde, een regelmatige dialoog te voeren en robuuste, doeltreffende en doelmatige regelingen te treffen met betrekking tot de organisatie, controle, uitvoering, evaluatie en ontwikkeling ervan in de loop van de tijd, en ook met betrekking tot geschillenbeslechting en handhaving.

A.   Strategische oriëntatie en dialoog

123.

De toekomstige betrekkingen moeten onder meer dialoog tussen de partijen op de passende niveaus omvatten teneinde strategische oriëntatie te bieden en samenwerkingsmogelijkheden op gebieden van wederzijds belang te bespreken.

124.

Er moeten in het kader van de economische en veiligheidspartnerschappen ook specifieke thematische dialogen plaatsvinden op passend niveau, en deze moeten zo vaak plaatsvinden als nodig is voor het doeltreffend functioneren van de toekomstige betrekkingen.

125.

De partijen zijn voorstander van het opzetten van een dialoog tussen het Europees Parlement en het Parlement van het Verenigd Koninkrijk, zo zij dit nodig achten, zodat deze hun standpunten en deskundigheid delen over met de toekomstige betrekkingen verband houdende vraagstukken. De partijen moeten de dialoog met het maatschappelijk middenveld bevorderen.

B.   Organisatie, administratie en toezicht

126.

De partijen moeten een gemengd comité oprichten dat belast is met de organisatie van en het toezicht op de uitvoering en het functioneren van de toekomstige betrekkingen, dat de beslechting van geschillen, zoals hieronder beschreven, faciliteert en aanbevelingen uitbrengt over de evolutie van de betrekkingen.

127.

Het gemengd comité moet uit vertegenwoordigers van de partijen op een passend niveau bestaan, zijn eigen reglement van orde opstellen, met wederzijdse instemming besluiten nemen, en zo vaak vergaderen als nodig is voor het uitvoeren van zijn taken. Indien nodig kan het gemengd comité gespecialiseerde subcomités instellen om te helpen bij het uitvoeren van zijn taken.

C.   Interpretatie

128.

Met volledige naleving van de autonomie van de rechtsorde van de partijen streven de Unie en het Verenigd Koninkrijk naar de consistente interpretatie en toepassing van de toekomstige betrekkingen.

D.   Geschillenbeslechting

129.

De partijen moeten in eerste instantie alles in het werk stellen om kwesties in verband met het verloop van de toekomstige betrekkingen via bespreking en overleg op te lossen, onder meer via het gemengd comité, als dat nodig is voor formele beslechting. De overeenkomst moet passende regelingen bevatten voor geschillenbeslechting en handhaving, inclusief bepalingen voor het doelmatig oplossen van problemen zoals, op bepaalde gebieden, een flexibel bemiddelingsmechanisme. De rechten en verplichtingen van de partijen en de in het kader van de overeenkomst geregelde geschillenbeslechting zouden door een dergelijk bemiddelingsmechanisme onverlet worden gelaten.

130.

Tenzij anderszins bepaald, kan het gemengd comité er te allen tijde mee instemmen om het geschil voor te leggen aan een onafhankelijk arbitragepanel, en elke partij moet dit kunnen doen wanneer het gemengd comité niet binnen een bepaalde termijn tot een wederzijds bevredigende oplossing is gekomen. De besluiten van het onafhankelijk arbitragepanel zullen voor de partijen bindend zijn.

131.

De partijen wijzen erop dat, indien een geschil een vraag over de uitleg van bepalingen of begrippen uit het Unierecht opwerpt, waarop door elk van beide partijen kan worden gewezen, het arbitragepanel de vraag voor een bindende uitspraak over de uitlegging van Unierecht moet voorleggen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU), dat als enige oordeelt over het Unierecht. Omgekeerd moet een geschil niet naar het HvJ-EU worden doorverwezen indien dat geen dergelijke vragen opwerpt.

132.

In de toekomstige betrekkingen zullen ook de voorwaarden worden vastgelegd waaronder tijdelijke oplossingen in geval van niet-naleving, met name verplichtingen uit hoofde van delen van overeenkomsten tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk, kunnen worden opgeschort naar aanleiding van een inbreuk door de andere partij, onder meer zoals voorzien in de artikelen 178 en 179 van het terugtrekkingsakkoord.

III.   Uitzonderingen en beschermingsmaatregelen

133.

De toekomstige betrekkingen moeten voorzien in passende uitzonderingen met betrekking tot veiligheid; nationale veiligheid behoort tot de exclusieve bevoegdheid van respectievelijk de Unielidstaten en het Verenigd Koninkrijk.

134.

De toekomstige betrekkingen moeten voorzien in de mogelijkheid voor een partij om in omstandigheden van significante economische, maatschappelijke of ecologische moeilijkheden tijdelijke beschermingsmaatregelen te activeren die anders in strijd met haar verbintenissen zouden zijn. Hieraan moeten strikte voorwaarden en het recht voor de andere partij op evenwichtsherstellende maatregelen worden verbonden. De evenredigheid van de genomen maatregelen zullen aan onafhankelijke arbitrage worden onderworpen.

DEEL V: VOLGENDE STAPPEN

135.

Met het opstellen van het kader voor de toekomstige betrekkingen tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk bevestigt deze verklaring, zoals reeds uiteengezet in het terugtrekkingsakkoord, het duidelijke voornemen van beide partijen om te goeder trouw overeenkomsten uit te werken waarin nadere uitvoering aan deze betrekkingen wordt gegeven, en om het formele onderhandelingsproces zo snel mogelijk na de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie in te leiden, zodat die overeenkomsten uiterlijk eind 2020 in werking kunnen treden.

136.

Beide partijen herhalen dat de verwezenlijkingen, voordelen en afspraken van het vredesproces in Noord-Ierland van het allergrootste belang blijven voor de vrede, stabiliteit en verzoening. De partijen komen overeen dat het Goede Vrijdagakkoord (het akkoord van Belfast) dat op 10 april 1998 werd bereikt door de regering van het Verenigd Koninkrijk, de Ierse regering en de andere deelnemers aan de multilaterale onderhandelingen (“het akkoord van 1998”) in al zijn onderdelen moet worden behouden en dat dit tevens geldt voor de praktische uitvoering ervan op het eiland Ierland en op alle in het akkoord van 1998 vervatte betrekkingen.

137.

Nadat de Unie de nodige stappen heeft ondernomen om de formele onderhandelingen krachtens artikel 218 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie in te leiden, is het de bedoeling dat de partijen gelijktijdig over de nodige overeenkomsten onderhandelen om de toekomstige betrekkingen rechtsvorm te geven.

138.

Onmiddellijk na de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk, en op basis van hun voorbereidende werkzaamheden, zullen de partijen een programma overeenkomen waarin het volgende is opgenomen:

a)

de structuur en opzet van de onderhandelingsronden, ook wat parallelle onderhandelingen betreft, en

b)

een formeel schema voor de onderhandelingsronden.

139.

Dit programma zal zodanig zijn opgesteld dat het gedeelde voornemen van de partijen om uiterlijk eind 2020 als bedoeld in punt 135 overeenkomsten te sluiten die uitvoering geven aan de toekomstige betrekkingen, wordt gerealiseerd. De Europese Commissie is bereid voor te stellen om relevante aspecten van de toekomstige betrekkingen op voorlopige basis toe te passen, conform de toepasselijke juridische kaders en de bestaande praktijken.

140.

Om de gesprekken over de toekomstige betrekkingen tussen het Verenigd Koninkrijk en de Unie een solide basis te bieden, zullen de beide partijen spoedig:

a)

de gebieden in kaart brengen waarover waarschijnlijk het meest beraad nodig zal zijn, alsook de bijbehorende juridische en technische kwesties die zullen moeten worden aangepakt opdat de beide partijen de nodige technische voorbereidingen kunnen treffen;

b)

een volledig schema voor de onderhandelingen opstellen, rekening houdend met de toepasselijke interne procedures, en

c)

aandacht besteden aan de logistieke vereisten van de formele onderhandelingen.

141.

Na de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie zullen de partijen bijeenkomen om de balans op te maken van de vooruitgang teneinde overeenstemming te bereiken over acties die de onderhandelingen over de toekomstige betrekkingen vooruit moeten stuwen. Met name zullen de partijen in juni 2020 met dit doel op hoog niveau bijeenkomen.