11992M/TXT

Verdrag betreffende de Europese Unie - Inhoud

Publicatieblad Nr. C 191 van 29/07/1992 blz. 0001 - 0110


VERDRAG BETREFFENDE DE EUROPESE UNIE (92/C 191/01)

ZIJNE MAJESTEIT DE KONING DER BELGEN,

HARE MAJESTEIT DE KONINGIN VAN DENEMARKEN,

DE PRESIDENT VAN DE BONDSREPUBLIEK DUITSLAND,

DE PRESIDENT VAN DE HELLEENSE REPUBLIEK,

ZIJNE MAJESTEIT DE KONING VAN SPANJE,

DE PRESIDENT VAN DE FRANSE REPUBLIEK,

DE PRESIDENT VAN IERLAND,

DE PRESIDENT VAN DE ITALIAANSE REPUBLIEK,

ZIJNE KONINKLIJKE HOOGHEID DE GROOTHERTOG VAN LUXEMBURG,

HARE MAJESTEIT DE KONINGIN DER NEDERLANDEN,

DE PRESIDENT VAN DE PORTUGESE REPUBLIEK,

HARE MAJESTEIT DE KONINGIN VAN HET VERENIGD KONINKRIJK VAN GROOT-BRITTANNIË EN NOORD-IERLAND,

VASTBESLOTEN een nieuwe etappe te markeren in het proces van Europese integratie waarmee een aanvang is gemaakt met de oprichting van de Europese Gemeenschappen,

HERINNEREND aan het historisch belang van de beëindiging van de deling van het Europese continent en de noodzaak solide grondslagen voor de opbouw van het toekomstige Europa te leggen,

BEVESTIGEND hun gehechtheid aan de beginselen van vrijheid, democratie en eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden en van de rechtsstaat,

VERLANGEND de solidariteit tussen hun volkeren te verdiepen met inachtneming van hun geschiedenis, cultuur en tradities,

VERLANGEND de democratische en doelmatige werking van de Instellingen verder te ontwikkelen, ten einde hen in staat te stellen de hun toevertrouwde taken beter uit te voeren, in één enkel institutioneel kader,

VASTBESLOTEN de versterking en de convergentie van hun economieën te verwezenlijken en een economische en monetaire unie tot stand te brengen met, overeenkomstig het bepaalde in dit Verdrag, één enkele en stabiele munteenheid,

VASTBESLOTEN de economische en sociale vooruitgang van hun volkeren te bevorderen in het kader van de voltooiing van de interne markt en van versterkte cohesie en milieubescherming, en een beleid te voeren dat er borg voor staat dat de vooruitgang op het gebied van de economische integratie en de vooruitgang op andere terreinen gelijke tred met elkaar houden,

VASTBESLOTEN voor de onderdanen van hun landen een gemeenschappelijk burgerschap in te voeren,

VASTBESLOTEN een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid te voeren met inbegrip van de bepaling op termijn van een gemeenschappelijk defensiebeleid dat mettertijd tot een gemeenschappelijke defensie zou kunnen leiden, daarbij de Europese identiteit en onafhankelijkheid versterkend, ten einde vrede, veiligheid en vooruitgang in Europa en in de wereld te bevorderen,

BEVESTIGEND hun doelstelling het vrije verkeer van personen te vergemakkelijken en tegelijkertijd tevens de veiligheid en zekerheid van hun volkeren te waarborgen, door in dit Verdrag bepalingen inzake justitie en binnenlandse zaken op te nemen,

VASTBESLOTEN voort te gaan met het proces van totstandbrenging van een steeds hechter verbond tussen de volkeren van Europa, waarin besluiten zo dicht mogelijk bij de burgers worden genomen in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel,

MET HET OOG OP verdere stappen die moeten worden gezet om de Europese integratie te bevorderen,

HEBBEN BESLOTEN een Europese Unie op te richten en hebben te dien einde als hun gevolmachtigden aangewezen:

ZIJNE MAJESTEIT DE KONING DER BELGEN,

Mark EYSKENS,

Minister van Buitenlandse Zaken;

Philippe MAYSTADT,

Minister van Financiën;

HARE MAJESTEIT DE KONINGIN VAN DENEMARKEN,

Uffe ELLEMANN-JENSEN,

Minister van Buitenlandse Zaken;

Anders FOGH RASMUSSEN,

Minister van Economische Zaken;

DE PRESIDENT VAN DE BONDSREPUBLIEK DUITSLAND,

Hans-Dietrich GENSCHER,

Bondsminister van Buitenlandse Zaken;

Theodor WAIGEL,

Bondsminister van Financiën;

DE PRESIDENT VAN DE HELLEENSE REPUBLIEK,

Antonios SAMARAS,

Minister van Buitenlandse Zaken;

Efthymios CHRISTODOULOU,

Minister van Economische Zaken;

ZIJNE MAJESTEIT DE KONING VAN SPANJE,

Francisco FERNÁNDEZ ORDÓÑEZ,

Minister van Buitenlandse Zaken;

Carlos SOLCHAGA CATALÁN,

Minister van Economische Zaken en Financiën;

DE PRESIDENT VAN DE FRANSE REPUBLIEK,

Roland DUMAS,

Minister van Buitenlandse Zaken;

Pierre BEREGOVOY,

Minister van Economische Zaken, Financiën en Begroting;

DE PRESIDENT VAN IERLAND,

Gerard COLLINS,

Minister van Buitenlandse Zaken;

Bertie AHERN,

Minister van Financiën;

DE PRESIDENT VAN DE ITALIAANSE REPUBLIEK,

Gianni DE MICHELIS,

Minister van Buitenlandse Zaken;

Guido CARLI,

Minister van de Schatkist;

ZIJNE KONINKLIJKE HOOGHEID DE GROOTHERTOG VAN LUXEMBURG,

Jacques F. POOS,

Vice-Minister-President,

Minister van Buitenlandse Zaken;

Jean-Claude JUNCKER,

Minister van Financiën;

HARE MAJESTEIT DE KONINGIN DER NEDERLANDEN,

Hans van den BROEK,

Minister van Buitenlandse Zaken;

Willem KOK,

Minister van Financiën;

DE PRESIDENT VAN DE PORTUGESE REPUBLIEK,

João de Deus PINHEIRO,

Minister van Buitenlandse Zaken;

Jorge BRAGA de MACEDO,

Minister van Financiën;

HARE MAJESTEIT DE KONINGIN VAN HET VERENIGD KONINKRIJK VAN GROOT-BRITTANNIË EN NOORD-IERLAND,

The Rt. Hon. Douglas HURD,

Minister van Buitenlandse Zaken en Gemenebestzaken;

The Hon. Francis MAUDE,

Financieel Secretaris van de Schatkist;

DIE, na overlegging van hun in goede en behoorlijke vorm bevonden volmachten, overeenstemming hebben bereikt omtrent de volgende bepalingen:

TITEL I

GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN

Artikel A

Bij dit Verdrag richten de Hoge Verdragsluitende Partijen te zamen een Europese Unie op, hierna "Unie" te noemen.

Dit Verdrag markeert een nieuwe etappe in het proces van totstandbrenging van een steeds hechter verbond tussen de volkeren van Europa, waarin de besluiten zo dicht mogelijk bij de burger worden genomen.

De Unie is gegrond op de Europese Gemeenschappen, aangevuld met het beleid en de samenwerkingsvormen die bij dit Verdrag worden ingesteld. Zij heeft tot taak de betrekkingen tussen de Lid-Staten en tussen de volkeren van de Lid-Staten samenhangend en solidair te organiseren.

Artikel B

De Unie stelt zich ten doel:

- bevordering van een evenwichtige en duurzame economische en sociale vooruitgang, met name door de totstandbrenging van een ruimte zonder binnengrenzen, door de versterking van de economische en sociale samenhang en door de oprichting van een economische en monetaire unie die uiteindelijk een gemeenschappelijke munt inhoudt, overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag;

- bevestiging van de identiteit van de Unie op het internationale vlak, met name door de tenuitvoerlegging van een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, met inbegrip van de bepaling op termijn van een gemeenschappelijk defensiebeleid, dat mettertijd tot een gemeenschappelijke defensie zou kunnen leiden;

- versterking van de bescherming van de rechten en de belangen van de onderdanen van de Lid-Staten van de Unie door de instelling van een burgerschap van de Unie;

- ontwikkeling van een nauwe samenwerking op het gebied van justitie en binnenlandse zaken;

- volledige handhaving en verdere ontwikkeling van het acquis communautaire ten einde volgens de procedure van artikel N, lid 2, na te gaan in hoeverre het beleid en de samenwerkingsvormen die bij dit Verdrag zijn ingesteld herziening behoeven om de doeltreffendheid van de mechanismen en Instellingen van de Gemeenschap te verzekeren.

De doelstellingen van de Unie worden verwezenlijkt zoals bepaald in dit Verdrag, onder de voorwaarden en volgens het tijdschema waarin dit Verdrag voorziet, met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel zoals omschreven in artikel 3 B van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

Artikel C

De Unie beschikt over één institutioneel kader dat de samenhang en de continuïteit van het optreden gericht op het verwezenlijken van de doelstellingen van de Unie verzekert, en tegelijk het acquis communautaire in acht neemt en ontwikkelt.

De Unie zorgt in het bijzonder voor de samenhang van haar gehele externe optreden in het kader van haar beleid op het gebied van externe betrekkingen, veiligheid, economie en ontwikkeling. De Raad en de Commissie zijn verantwoordelijk voor het verzekeren van deze samenhang. Zij dragen, overeenkomstig hun onderscheiden bevoegdheden, zorg voor de tenuitvoerlegging van dat beleid.

Artikel D

De Europese Raad geeft de nodige impulsen voor de ontwikkeling van de Unie en stelt de algemene politieke beleidslijnen vast.

De Europese Raad is samengesteld uit de Staatshoofden en Regeringsleiders van de Lid-Staten en de Voorzitter van de Commissie. Zij worden bijgestaan door de Ministers van Buitenlandse Zaken van de Lid-Staten en door een lid van de Commissie. De Europese Raad komt ten minste tweemaal per jaar bijeen, onder voorzitterschap van het Staatshoofd of de Regeringsleider van de Lid-Staat welke het voorzitterschap van de Raad uitoefent.

De Europese Raad brengt na elk van zijn bijeenkomsten verslag uit aan het Europees Parlement en legt aan het Europees Parlement ook een schriftelijk jaarverslag voor betreffende de vorderingen die de Unie heeft gemaakt.

Artikel E

Het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en het Hof van Justitie oefenen hun bevoegdheden uit onder de voorwaarden en ter verwezenlijking van de doelstellingen die zijn vastgesteld in enerzijds de bepalingen van de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen en van de verdragen en akten waarbij deze zijn gewijzigd of aangevuld, en anderzijds de andere bepalingen van dit Verdrag.

Artikel F

1. De Unie eerbiedigt de nationale identiteit van haar Lid-Staten, waarvan de regeringsstelsels op democratische beginselen gebaseerd zijn.

2. De Unie eerbiedigt de grondrechten, zoals die worden gewaarborgd door het op 4 november 1950 te Rome ondertekende Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en zoals zij uit de gemeenschappelijke constitutionele tradities van de Lid-Staten voortvloeien, als algemene beginselen van het Gemeenschapsrecht.

3. De Unie voorziet zich van de middelen die nodig zijn om haar doelstellingen te verwezenlijken en haar beleid ten uitvoer te leggen.

TITEL II

BEPALINGEN HOUDENDE WIJZIGING VAN HET VERDRAG TOT OPRICHTING VAN DE EUROPESE ECONOMISCHE GEMEENSCHAP MET HET OOG OP DE OPRICHTING VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAP

Artikel G

Het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap wordt gewijzigd overeenkomstig de bepalingen van dit artikel, ten einde een Europese Gemeenschap op te richten.

A. In het gehele Verdrag

1) worden de woorden "Europese Economische Gemeenschap" vervangen door "Europese Gemeenschap".

B. Het eerste deel - "De beginselen" wordt als volgt gewijzigd:

2) Artikel 2 wordt vervangen door:

"Artikel 2

De Gemeenschap heeft tot taak, door het instellen van een gemeenschappelijke markt en een economische en monetaire unie en door de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk beleid of de gemeenschappelijke activiteiten, bedoeld in de artikelen 3 en 3 A, het bevorderen van een harmonische en evenwichtige ontwikkeling van de economische activiteit binnen de gehele Gemeenschap, een duurzame en niet-inflatoire groei met inachtneming van het milieu, een hoge graad van convergentie van de economische prestaties, een hoog niveau van werkgelegenheid en van sociale bescherming, een verbetering van de levensstandaard en van de kwaliteit van het bestaan, de economische en sociale samenhang en de solidariteit tussen de Lid-Staten.".

3) Artikel 3 wordt vervangen door:

"Artikel 3

Ten einde de in artikel 2 genoemde doelstellingen te bereiken, omvat het optreden van de Gemeenschap onder de voorwaarden en volgens het tijdschema waarin dit Verdrag voorziet:

a) de afschaffing tussen de Lid-Staten van de douanerechten en de kwantitatieve beperkingen bij in- en uitvoer van goederen alsmede van alle overige maatregelen van gelijke werking,

b) een gemeenschappelijke handelspolitiek,

c) een interne markt, gekenmerkt door de afschaffing tussen de Lid-Staten van hinderpalen voor het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal,

d) maatregelen inzake binnenkomst en verkeer van personen in de interne markt, overeenkomstig artikel 100 C,

e) een gemeenschappelijk beleid op het gebied van landbouw en visserij,

f) een gemeenschappelijk beleid op het gebied van het vervoer,

g) een regime waardoor wordt verzekerd dat de mededinging binnen de interne markt niet wordt vervalst,

h) het nader tot elkaar brengen van de nationale wetgevingen in de mate waarin dat voor de werking van de gemeenschappelijke markt noodzakelijk is,

i) een beleid op sociaal gebied, met inbegrip van een Europees Sociaal Fonds,

j) de versterking van de economische en sociale samenhang,

k) een beleid op het gebied van het milieu,

l) het versterken van het concurrentievermogen van de industrie van de Gemeenschap,

m) het stimuleren van onderzoek en technologische ontwikkeling,

n) het aanmoedigen van het invoeren en ontwikkelen van transeuropese netwerken,

o) een bijdrage tot het verwezenlijken van een hoog niveau van bescherming van de gezondheid,

p) een bijdrage tot onderwijs en opleiding van hoog gehalte, en tot de ontplooiing van de culturen van de Lid-Staten,

q) een beleid op het gebied van ontwikkelingssamenwerking,

r) de associatie van landen en gebieden overzee, ten einde het handelsverkeer uit te breiden en in gezamenlijke inspanning de economische en sociale ontwikkeling te bevorderen,

s) een bijdrage tot de versterking van de consumentenbescherming,

t) maatregelen op het gebied van energie, civiele bescherming en toerisme.".

4) Het volgende artikel wordt ingevoegd:

"Artikel 3 A

1. Ten einde de in artikel 2 genoemde doelstellingen te bereiken, omvat het optreden van de Lid-Staten en de Gemeenschap, onder de voorwaarden en volgens het tijdschema waarin dit Verdrag voorziet, de invoering van een economisch beleid dat gebaseerd is op de nauwe coördinatie van het economisch beleid van de Lid-Staten, op de interne markt en op de uitwerking van gemeenschappelijke doelstellingen, en dat wordt gevoerd met inachtneming van het beginsel van een open markteconomie met vrije mededinging.

2. Gelijktijdig daarmee omvat dit optreden, onder de voorwaarden en volgens het tijdschema en de procedures waarin dit Verdrag voorziet, de onherroepelijke vaststelling van wisselkoersen, leidend tot de invoering van één munt, de Ecu, alsmede het bepalen en voeren van één monetair en wisselkoersbeleid, beide met als hoofddoel het handhaven van prijsstabiliteit en, onverminderd deze doelstelling, het ondersteunen van het algemene economische beleid in de Gemeenschap, met inachtneming van het beginsel van een open markteconomie met vrije mededinging.

3. Dit optreden van de Lid-Staten en van de Gemeenschap impliceert de naleving van de volgende grondbeginselen: stabiele prijzen, gezonde overheidsfinanciën en monetaire condities en een houdbare betalingsbalans.".

5) Het volgende artikel wordt ingevoegd:

"Artikel 3 B

De Gemeenschap handelt binnen de grenzen van de haar door dit Verdrag verleende bevoegdheden en toegewezen doelstellingen.

Op gebieden die niet onder haar exclusieve bevoegdheid vallen, treedt de Gemeenschap, overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel, slechts op indien en voor zover de doelstellingen van het overwogen optreden niet voldoende door de Lid-Staten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de omvang of de gevolgen van het overwogen optreden beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt.

Het optreden van de Gemeenschap gaat niet verder dan wat nodig is om de doelstellingen van dit Verdrag te verwezenlijken.".

6) Artikel 4 wordt vervangen door:

"Artikel 4

1. De vervulling van de aan de Gemeenschap opgedragen taken wordt verzekerd door:

- een EUROPEES PARLEMENT,

- een RAAD,

- een COMMISSIE,

- een HOF VAN JUSTITIE,

- een REKENKAMER.

Iedere Instelling handelt binnen de grenzen van de haar door dit Verdrag verleende bevoegdheden.

2. De Raad en de Commissie worden bijgestaan door een Economisch en Sociaal Comité en een Comité van de Regio's met raadgevende taak.".

7) De volgende artikelen worden ingevoegd:

"Artikel 4 A

Overeenkomstig de procedures van dit Verdrag worden een Europees Stelsel van Centrale Banken (hierna 'ESCB` te noemen) en een Europese Centrale Bank (hierna 'ECB` te noemen) opgericht; zij handelen binnen de grenzen van de bevoegdheden die hun door dit Verdrag en de daaraan gehechte statuten van het ESCB en van de ECB (hierna 'Statuten van het ESCB` te noemen) worden verleend.

Artikel 4 B

Er wordt een Europese Investeringsbank opgericht, die handelt binnen de grenzen van de bevoegdheden die haar door dit Verdrag en de daaraan gehechte statuten worden verleend .".

8) Artikel 6 vervalt en artikel 7 wordt artikel 6. De tweede alinea wordt vervangen door:

"De Raad kan, volgens de procedure van artikel 189 C, regelingen treffen met het oog op het verbod van bedoelde discriminaties.".

9) De artikelen 8, 8 A, 8 B en 8 C worden onderscheidenlijk de artikelen 7, 7 A, 7 B en 7 C.

C. Het volgende deel wordt ingevoegd:

"TWEEDE DEEL

HET BURGERSCHAP VAN DE UNIE

Artikel 8

1. Er wordt een burgerschap van de Unie ingesteld.

Burger van de Unie is een ieder die de nationaliteit van een Lid-Staat bezit.

2. De burgers van de Unie genieten de rechten en zijn onderworpen aan de plichten die bij dit Verdrag zijn vastgesteld.

Artikel 8 A

1. Iedere burger van de Unie heeft het recht vrij op het grondgebied van de Lid-Staten te reizen en te verblijven, onder voorbehoud van de beperkingen en voorwaarden die bij dit Verdrag en de bepalingen ter uitvoering daarvan zijn vastgesteld.

2. De Raad kan bepalingen vaststellen die de uitoefening van de in lid 1 bedoelde rechten vergemakkelijken; tenzij in dit Verdrag anders is bepaald, neemt de Raad, op voorstel van de Commissie en na instemming van het Europees Parlement, een besluit met eenparigheid van stemmen.

Artikel 8 B

1. Iedere burger van de Unie die verblijf houdt in een Lid-Staat waarvan hij geen onderdaan is, bezit het actief en passief kiesrecht bij gemeenteraadsverkiezingen in de Lid-Staat waar hij verblijft, onder dezelfde voorwaarden als de onderdanen van die Staat. Dit recht wordt uitgeoefend onder voorbehoud van de nadere regelingen die op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement vóór 31 december 1994 met eenparigheid van stemmen door de Raad worden vastgesteld; deze nadere regelingen kunnen voorzien in afwijkingen wanneer zulks gerechtvaardigd wordt door bijzondere problemen in een Lid-Staat.

2. Onverminderd artikel 138, lid 3, en de bepalingen ter uitvoering daarvan, heeft iedere burger van de Unie die verblijf houdt in een Lid-Staat waarvan hij geen onderdaan is, het actief en passief kiesrecht bij de verkiezingen voor het Europees Parlement in de Lid-Staat waar hij verblijft, onder dezelfde voorwaarden als de onderdanen van die Staat. Dit recht wordt uitgeoefend onder voorbehoud van de nadere regelingen die op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement vóór 31 december 1993 met eenparigheid van stemmen door de Raad worden vastgesteld; deze nadere regelingen kunnen voorzien in afwijkingen wanneer zulks gerechtvaardigd wordt door bijzondere problemen in een bepaalde Lid-Staat.

Artikel 8 C

Iedere burger van de Unie geniet op het grondgebied van derde landen waar de Lid-Staat waarvan hij onderdaan is, niet vertegenwoordigd is, de bescherming van de diplomatieke en consulaire instanties van iedere andere Lid-Staat, onder dezelfde voorwaarden als de onderdanen van die Lid-Staat. Vóór 31 december 1993 stellen de Lid-Staten onderling de nodige regels vast en beginnen zij de internationale onderhandelingen die met het oog op deze bescherming vereist zijn.

Artikel 8 D

Iedere burger van de Unie heeft het recht een verzoekschrift tot het Europees Parlement te richten overeenkomstig artikel 138 D.

Iedere burger van de Unie kan zich wenden tot de overeenkomstig artikel 138 E ingestelde ombudsman.

Artikel 8 E

De Commissie brengt vóór 31 december 1993 en vervolgens om de drie jaar aan het Europees Parlement, de Raad en het Economisch en Sociaal Comité verslag uit over de toepassing van de bepalingen van dit deel van het Verdrag. In dat verslag wordt rekening gehouden met de ontwikkeling van de Unie.

Op basis van dat verslag en onverminderd de overige bepalingen van dit Verdrag, kan de Raad op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement met eenparigheid van stemmen bepalingen ter aanvulling van de in dit deel vastgelegde rechten vaststellen, waarvan hij de aanneming door de Lid-Staten overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen aanbeveelt.".

D. Het tweede en het derde deel worden samengevoegd onder de titel:

"DERDE DEEL

HET BELEID VAN DE GEMEENSCHAP"

en in dit deel worden de volgende wijzigingen aangebracht:

10) Artikel 49, eerste zin, wordt vervangen door:

"Zodra dit Verdrag in werking treedt, stelt de Raad volgens de procedure van artikel 189 B en na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité, bij wege van richtlijnen of verordeningen de maatregelen vast welke nodig zijn om geleidelijk tot een vrij verkeer van werknemers te komen zoals dit in artikel 48 is omschreven, met name door:".

11) Artikel 54, lid 2, wordt vervangen door:

"2. Ten einde het algemeen programma uit te voeren of, bij gebreke van dit programma, een etappe af te leggen bij de verwezenlijking van de vrijheid van vestiging voor een bepaalde werkzaamheid, beslist de Raad volgens de procedure van artikel 189 B en na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité bij wege van richtlijnen.".

12) Artikel 56, lid 2, wordt vervangen door :

"2. Vóór het einde van de overgangsperiode stelt de Raad, op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement, met eenparigheid van stemmen richtlijnen vast voor de coördinatie van voornoemde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen. Na het einde van de tweede etappe stelt de Raad echter volgens de procedure van artikel 189 B richtlijnen vast voor de coördinatie van de in elke Lid-Staat geldende bestuursrechtelijke bepalingen.".

13) Artikel 57 wordt vervangen door:

"Artikel 57

1. Ten einde de toegang tot werkzaamheden, anders dan in loondienst, en de uitoefening daarvan te vergemakkelijken, stelt de Raad volgens de procedure van artikel 189 B richtlijnen vast inzake de onderlinge erkenning van diploma's, certificaten en andere titels.

2. Met hetzelfde doel stelt de Raad vóór de afloop van de overgangsperiode richtlijnen vast inzake de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der Lid-Staten betreffende de toegang tot werkzaamheden, anders dan in loondienst, en de uitoefening daarvan. De Raad besluit met eenparigheid van stemmen, op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement, over richtlijnen waarvan de uitvoering in ten minste een der Lid-Staten een wijziging van de in de wetgeving neergelegde beginselen betreffende de regeling van beroepen met zich meebrengt voor wat betreft opleiding en voorwaarden voor toegang van natuurlijke personen. In alle overige gevallen besluit de Raad volgens de procedure van artikel 189 B.

3. Wat de geneeskundige, paramedische en farmaceutische beroepen betreft, is de geleidelijke opheffing van de beperkingen afhankelijk van de coördinatie van de voorwaarden waaronder zij in de verschillende Lid-Staten worden uitgeoefend.".

14) De titel van Hoofdstuk 4 wordt vervangen door:

"Hoofdstuk 4

Kapitaal en betalingsverkeer".

15) De volgende artikelen worden ingevoegd:

"Artikel 73 A

Met ingang van 1 januari 1994 worden de artikelen 67 tot en met 73 vervangen door de artikelen 73 B tot en met 73 G.

Artikel 73 B

1. In het kader van de bepalingen van dit hoofdstuk zijn alle beperkingen van het kapitaalverkeer tussen Lid-Staten onderling en tussen Lid-Staten en derde landen verboden.

2. In het kader van de bepalingen van dit hoofdstuk zijn alle beperkingen van het betalingsverkeer tussen Lid-Staten onderling en tussen Lid-Staten en derde landen verboden.

Artikel 73 C

1. Het bepaalde in artikel 73 B doet geen afbreuk aan de toepassing op derde landen van beperkingen die op 31 december 1993 bestaan uit hoofde van nationaal of Gemeenschapsrecht inzake het kapitaalverkeer naar of uit derde landen in verband met directe investeringen - met inbegrip van investeringen in onroerende goederen -, vestiging, het verrichten van financiële diensten of de toelating van waardepapieren tot de kapitaalmarkten.

2. Hoewel de Raad tracht de doelstelling van een niet aan beperkingen onderworpen vrij kapitaalverkeer tussen Lid-Staten en derde landen zoveel mogelijk te bereiken, kan hij, onverminderd het bepaalde in de overige hoofdstukken van dit Verdrag, op voorstel van de Commissie met gekwalificeerde meerderheid van stemmen maatregelen nemen betreffende het kapitaalverkeer naar of uit derde landen in verband met directe investeringen - met inbegrip van investeringen in onroerende goederen -, vestiging, het verrichten van financiële diensten of de toelating van waardepapieren tot de kapitaalmarkten. Voor maatregelen uit hoofde van dit lid die in het Gemeenschapsrecht een achteruitgang op het gebied van de liberalisatie van het kapitaalverkeer naar of uit derde landen vormen, is eenparigheid van stemmen vereist.

Artikel 73 D

1. Het bepaalde in artikel 73 B doet niets af aan het recht van de Lid-Staten:

a) de ter zake dienende bepalingen van hun belastingwetgeving toe te passen die onderscheid maken tussen belastingplichtigen die niet in dezelfde situatie verkeren met betrekking tot hun vestigingsplaats of de plaats waar hun kapitaal is belegd;

b) alle nodige maatregelen te nemen om overtredingen van de nationale wetten en voorschriften tegen te gaan, met name op fiscaal gebied en met betrekking tot het bedrijfseconomisch toezicht op financiële instellingen, of te voorzien in procedures voor de kennisgeving van kapitaalbewegingen ter informatie van de overheid of voor statistische doeleinden, dan wel maatregelen te nemen die op grond van de openbare orde of de openbare veiligheid gerechtvaardigd zijn.

2. De bepalingen van dit hoofdstuk doen geen afbreuk aan de toepasbaarheid van beperkingen inzake het recht van vestiging welke verenigbaar zijn met dit Verdrag.

3. De in de leden 1 en 2 bedoelde maatregelen en procedures mogen geen middel tot willekeurige discriminatie vormen, noch een verkapte beperking van het vrije kapitaalverkeer en betalingsverkeer als omschreven in artikel 73 B.

Artikel 73 E

In afwijking van artikel 73 B zijn de Lid-Staten waarvoor op 31 december 1993, op grond van het geldende Gemeenschapsrecht uitzonderingsmaatregelen gelden, gerechtigd tot en met uiterlijk 31 december 1995 de beperkingen van het kapitaalverkeer te handhaven die op de eerstgenoemde datum door dergelijke uitzonderingsmaatregelen worden toegestaan.

Artikel 73 F

Wanneer, in uitzonderlijke omstandigheden, het kapitaalverkeer naar of uit derde landen ernstige moeilijkheden veroorzaakt of dreigt te veroorzaken voor de werking van de Economische en Monetaire Unie, kan de Raad op voorstel van de Commissie en na raadpleging van de ECB met gekwalificeerde meerderheid van stemmen ten aanzien van derde landen vrijwaringsmaatregelen nemen voor een periode van ten hoogste zes maanden, indien deze maatregelen strikt noodzakelijk zijn.

Artikel 73 G

1. Indien in gevallen als bedoeld in artikel 228 A, een optreden van de Gemeenschap nodig wordt geacht, kan de Raad volgens de procedure van artikel 228 A ten aanzien van de betrokken derde landen de nodige urgente maatregelen betreffende het kapitaalverkeer en het betalingsverkeer nemen.

2. Onverminderd artikel 224 kan een Lid-Staat, zolang de Raad geen maatregelen overeenkomstig lid 1 heeft genomen, om ernstige politieke redenen in spoedeisende gevallen eenzijdige maatregelen tegen een derde land nemen met betrekking tot het kapitaalverkeer en het betalingsverkeer. De Commissie en de andere Lid-Staten worden daarvan uiterlijk op de datum waarop de maatregelen in werking treden, in kennis gesteld.

Op voorstel van de Commissie kan de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluiten dat de betrokken Lid-Staat deze maatregelen moet wijzigen of intrekken. De Voorzitter van de Raad stelt het Europees Parlement in kennis van het door de Raad genomen besluit.

Artikel 73 H

Tot 1 januari 1994 gelden de volgende bepalingen:

1) Elke Lid-Staat verbindt zich, om in de valuta van de Lid-Staat waarin de schuldeiser of de begunstigde verblijf houdt, de betalingen welke betrekking hebben op het goederen-, diensten- en kapitaalverkeer, evenals de overmaking van kapitaal en loon, toe te staan, voor zover het goederen-, diensten-, kapitaal- en personenverkeer tussen de Lid-Staten met toepassing van dit Verdrag is vrijgemaakt.

De Lid-Staten verklaren zich bereid hun betalingen in een ruimere mate vrij te maken dan in de voorgaande alinea is bepaald, voor zover hun economische toestand in het algemeen en de toestand van hun betalingsbalans in het bijzonder zulks toelaten.

2) Voor zover de beperkingen in het goederen-, diensten- en kapitaalverkeer slechts gelegen zijn in beperkingen in de daarmede verband houdende betalingen, worden, ter geleidelijke opheffing van die beperkingen, de bepalingen van dit hoofdstuk en van de hoofdstukken inzake de afschaffing van de kwantitatieve beperkingen en de vrijmaking van de diensten op overeenkomstige wijze toegepast.

3) De Lid-Staten verbinden zich in hun onderling verkeer geen nieuwe beperkingen in te voeren van de overmakingen ter zake van de onzichtbare transacties vermeld in de lijst die als bijlage III aan dit Verdrag is gehecht.

De geleidelijke opheffing van de bestaande beperkingen wordt tot stand gebracht overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 63 tot en met 65, voor zover zij niet geregeld wordt door de bepalingen van de leden 1 en 2 of door andere bepalingen van dit hoofdstuk.

4) Indien nodig plegen de Lid-Staten met elkaar overleg omtrent de maatregelen die moeten worden genomen om de betalingen en overmakingen bedoeld in dit artikel mogelijk te maken; die maatregelen mogen geen inbreuk maken op de doeleinden vermeld in dit Verdrag.".

16) Artikel 75 wordt vervangen door:

"Artikel 75

1. Ter uitvoering van artikel 74 stelt de Raad, met inachtneming van de bijzondere aspecten van het vervoer, volgens de procedure van artikel 189 C en na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité, vast:

a) gemeenschappelijke regels voor internationaal vervoer vanuit of naar het grondgebied van een Lid-Staat of over het grondgebied van een of meer Lid-Staten,

b) de voorwaarden waaronder vervoerondernemers worden toegelaten tot nationaal vervoer in een Lid-Staat waarin zij niet woonachtig zijn,

c) de maatregelen die de veiligheid van het vervoer kunnen verbeteren,

d) alle overige dienstige bepalingen.

2. De in lid 1, onder a) en b), bedoelde bepalingen worden in de loop van de overgangsperiode vastgesteld.

3. In afwijking van de in lid 1 omschreven procedure, worden op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité met eenparigheid van stemmen door de Raad de bepalingen vastgesteld betreffende de beginselen van het vervoerbestel waarvan de toepassing zowel de levensstandaard en de werkgelegenheid in bepaalde streken als het gebruik van het vervoerapparaat ernstig zou kunnen aantasten, met inachtneming van de noodzaak van een aanpassing aan de economische ontwikkeling welke voortvloeit uit de instelling van de gemeenschappelijke markt.".

17) De titel van het derde deel, Titel I, wordt vervangen door:

"TITEL V

GEMEENSCHAPPELIJKE REGELS BETREFFENDE DE MEDEDINGING, DE BELASTINGEN EN DE ONDERLINGE AANPASSING VAN DE WETGEVINGEN".

18) In artikel 92, lid 3:

- wordt het volgende punt ingevoegd:

"d) steunmaatregelen om de cultuur en de instandhouding van het culturele erfgoed te bevorderen, wanneer door deze maatregelen de voorwaarden inzake het handelsverkeer en de mededingingsvoorwaarden in de Gemeenschap niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad."

- wordt het huidige punt d) punt e).

19) Artikel 94 wordt vervangen door:

"Artikel 94

De Raad kan op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement met gekwalificeerde meerderheid van stemmen alle verordeningen vaststellen, dienstig voor de toepassing van de artikelen 92 en 93, en met name de voorwaarden voor de toepassing van artikel 93, lid 3, bepalen alsmede de van die procedure vrijgestelde soorten van steunmaatregelen.".

20) Artikel 99 wordt vervangen door:

"Artikel 99

De Raad stelt op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité met eenparigheid van stemmen de bepalingen vast die betrekking hebben op de harmonisatie van de wetgevingen inzake de omzetbelasting, de accijnzen en de andere indirecte belastingen, voor zover deze harmonisatie noodzakelijk is om de instelling en de werking van de interne markt binnen de in artikel 7 A gestelde termijn te verzekeren.".

21) Artikel 100 wordt vervangen door:

"Artikel 100

De Raad stelt op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité met eenparigheid van stemmen richtlijnen vast voor de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der Lid-Staten welke rechtstreeks van invloed zijn op de instelling of de werking van de gemeenschappelijke markt.".

22) Artikel 100 A, lid 1, wordt vervangen door:

"1. In afwijking van artikel 100 en tenzij in dit Verdrag anders is bepaald, zijn de volgende bepalingen van toepassing voor de verwezenlijking van de doeleinden van artikel 7 A. De Raad stelt volgens de procedure van artikel 189 B en na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité de maatregelen vast inzake de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de Lid-Staten die de instelling en de werking van de interne markt betreffen.".

23) Het volgende artikel wordt ingevoegd:

"Artikel 100 C

1. De Raad bepaalt op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement met eenparigheid van stemmen de derde Staten waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen van de Lid-Staten in het bezit moeten zijn van een visum.

2. In het geval van een noodsituatie in een derde land die de dreiging van een plotselinge toevloed van onderdanen uit dat land naar de Gemeenschap inhoudt, kan de Raad echter met gekwalificeerde meerderheid van stemmen op aanbeveling van de Commissie, voor een periode van ten hoogste zes maanden een visumplicht voor de onderdanen van dat land invoeren. De visumplicht uit hoofde van dit lid kan volgens de procedure van lid 1 worden verlengd.

3. Vanaf 1 januari 1996 neemt de Raad de in lid 1 bedoelde besluiten met gekwalificeerde meerderheid van stemmen. Vóór deze datum neemt de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement, de maatregelen aan betreffende de invoering van een uniform visummodel.

4. Op de in dit artikel bedoelde gebieden moet de Commissie ieder door een Lid-Staat gedaan verzoek dat erop is gericht dat zij bij de Raad een voorstel indient, in behandeling nemen.

5. Dit artikel laat de uitoefening van de verantwoordelijkheden van de Lid-Staten ten aanzien van de handhaving van de openbare orde en de bescherming van de binnenlandse veiligheid onverlet.

6. De bepalingen van dit artikel zijn van toepassing op andere onderwerpen wanneer daartoe wordt besloten op grond van artikel K.9 van de bepalingen van het Verdrag betreffende de Europese Unie die betrekking hebben op de samenwerking op het gebied van justitie en binnenlandse zaken, en tegelijkertijd de stemprocedures worden vastgesteld

7. De bepalingen van de geldende overeenkomsten tussen de Lid-Staten aangaande aangelegenheden die onder dit artikel vallen, blijven van kracht zolang hun inhoud niet is vervangen door uit hoofde van dit artikel vastgestelde richtlijnen of maatregelen.".

24) Het volgende artikel wordt ingevoegd:

"Artikel 100 D

Het Coördinatiecomité van hoge ambtenaren dat is ingesteld bij artikel K.4 van het Verdrag betreffende de Europese Unie draagt, onverminderd de bepalingen van artikel 151, bij aan de voorbereiding van de werkzaamheden van de Raad op de in artikel 100 C bedoelde gebieden.".

25) Titel II, Hoofdstukken 1, 2 en 3, van het derde deel worden vervangen door:

"TITEL VI

ECONOMISCH EN MONETAIR BELEID

Hoofdstuk 1

Economisch beleid

Artikel 102 A

De Lid-Staten voeren hun economisch beleid ten einde bij te dragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de Gemeenschap, als omschreven in artikel 2, en in het kader van de in artikel 103, lid 2, bedoelde globale richtsnoeren. De Lid-Staten en de Gemeenschap handelen in overeenstemming met het beginsel van een open markteconomie met vrije mededinging, waarbij een doelmatige allocatie van middelen wordt bevorderd, en met inachtneming van de beginselen die zijn neergelegd in artikel 3 A.

Artikel 103

1. De Lid-Staten beschouwen hun economisch beleid als een aangelegenheid van gemeenschappelijk belang en coördineren het in het kader van de Raad, overeenkomstig het bepaalde in artikel 102 A.

2. De Raad stelt, op aanbeveling van de Commissie, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een ontwerp op voor de globale richtsnoeren voor het economisch beleid van de Lid-Staten en van de Gemeenschap, en legt zijn bevindingen in een verslag aan de Europese Raad voor.

Aan de hand van dit verslag van de Raad bespreekt de Europese Raad een conclusie over de globale richtsnoeren voor het economisch beleid van de Lid-Staten en van de Gemeenschap.

Uitgaande van deze conclusie neemt de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een aanbeveling aan, waarin deze globale richtsnoeren zijn vastgelegd. De Raad stelt het Europees Parlement van zijn aanbeveling in kennis.

3. Ten einde een nauwere coördinatie van het economisch beleid en een aanhoudende convergentie van de economische prestaties van de Lid-Staten te verzekeren, ziet de Raad aan de hand van door de Commissie ingediende rapporten, toe op de economische ontwikkelingen in elke Lid-Staat en in de Gemeenschap, alsmede op de overeenstemming van het economisch beleid met de in lid 2 bedoelde globale richtsnoeren, en verricht hij regelmatig een algehele evaluatie.

Met het oog op dit multilaterale toezicht verstrekken de Lid-Staten de Commissie informatie over de belangrijke maatregelen die zij in het kader van hun economisch beleid hebben genomen, en alle andere informatie die zij nodig achten.

4. Wanneer in het kader van de procedure van lid 3 blijkt dat het economisch beleid van een Lid-Staat niet overeenkomt met de in lid 2 bedoelde globale richtsnoeren of dat dit beleid de goede werking van de Economische en Monetaire Unie in gevaar dreigt te brengen, kan de Raad op aanbeveling van de Commissie met gekwalificeerde meerderheid van stemmen de nodige aanbevelingen tot die Lid-Staat richten. De Raad kan op voorstel van de Commissie met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluiten zijn aanbevelingen openbaar te maken.

De Voorzitter van de Raad en de Commissie brengen het Europees Parlement verslag uit over de resultaten van het multilaterale toezicht. De Voorzitter van de Raad kan worden verzocht om voor de bevoegde commissie van het Europees Parlement te verschijnen, indien de Raad zijn aanbevelingen openbaar heeft gemaakt.

5. De Raad kan volgens de procedure van artikel 189 C nadere bepalingen voor de in de leden 3 en 4 van dit artikel bedoelde multilaterale toezichtprocedure vaststellen.

Artikel 103 A

1. Onverminderd de overige procedures waarin dit Verdrag voorziet, kan de Raad op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen de voor de economische situatie passende maatregelen nemen, met name indien zich bij de voorziening van bepaalde produkten ernstige moeilijkheden voordoen.

2. In geval van moeilijkheden of ernstige dreiging van grote moeilijkheden in een Lid-Staat, die worden veroorzaakt door buitengewone gebeurtenissen die deze Lid-Staat niet kan beheersen, kan de Raad op voorstel van de Commissie, met eenparigheid van stemmen, onder bepaalde voorwaarden communautaire financiële bijstand aan de betrokken Lid-Staat verlenen. Wanneer de grote moeilijkheden worden veroorzaakt door natuurrampen, besluit de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen. De Voorzitter van de Raad stelt het Europees Parlement van het genomen besluit in kennis.

Artikel 104

1. Het verlenen van voorschotten in rekening-courant of andere kredietfaciliteiten bij de ECB of de centrale banken van de Lid-Staten, (hierna 'nationale centrale banken` te noemen), ten behoeve van Instellingen of organen van de Gemeenschap, centrale overheden, regionale, lokale of andere overheden, andere publiekrechtelijke lichamen of openbare bedrijven van de Lid-Staten, alsmede het rechtstreeks van hen kopen door de ECB of nationale centrale banken van schuldbewijzen, zijn verboden.

2. Het bepaalde in lid 1 is niet van toepassing op kredietinstellingen die in handen van de overheid zijn en waaraan in het kader van de liquiditeitsvoorziening door centrale banken dezelfde behandeling door de nationale centrale banken en de ECB wordt gegeven als aan particuliere kredietinstellingen.

Artikel 104 A

1. Niet op overwegingen van bedrijfseconomisch toezicht gebaseerde maatregelen waardoor Instellingen of organen van de Gemeenschap, centrale overheden, regionale, lokale of andere overheden, andere publiekrechtelijke lichamen of openbare bedrijven van de Lid-Staten een bevoorrechte toegang tot de financiële instellingen krijgen, zijn verboden.

2. De Raad stelt volgens de procedure van artikel 189 C vóór 1 januari 1994 definities vast voor de toepassing van het in lid 1 bedoelde verbod.

Artikel 104 B

1. De Gemeenschap is niet aansprakelijk voor de verbintenissen van centrale overheden, regionale, lokale of andere overheden, andere publiekrechtelijke lichamen of openbare bedrijven van de Lid-Staten en neemt deze verbintenissen niet over, onverminderd de wederzijdse financiële garanties voor de gemeenschappelijke uitvoering van een specifiek project. De Lid-Staten zijn niet aansprakelijk voor de verbintenissen van centrale overheden, regionale, lokale of andere overheden, andere publiekrechtelijke lichamen of openbare bedrijven van een andere Lid-Staat en nemen deze verbintenissen niet over, onverminderd de wederzijdse financiële garanties voor de gemeenschappelijke uitvoering van een specifiek project.

2. Indien nodig kan de Raad volgens de procedure van artikel 189 C definities vaststellen voor de toepassing van de in artikel 104 en in dit artikel bedoelde verbodsbepalingen.

Artikel 104 C

1. De Lid-Staten vermijden buitensporige overheidstekorten.

2. De Commissie ziet toe op de ontwikkeling van de begrotingssituatie en de omvang van de overheidsschuld in de Lid-Staten, ten einde aanzienlijke tekortkomingen vast te stellen. Met name gaat de Commissie op basis van de volgende twee criteria na of de hand wordt gehouden aan de begrotingsdiscipline:

a) of de verhouding tussen het voorziene of feitelijke overheidstekort en het bruto binnenlands produkt een bepaalde referentiewaarde overschrijdt, tenzij,

- hetzij de verhouding in aanzienlijke mate en voortdurend is afgenomen en een niveau heeft bereikt dat de referentiewaarde benadert;

- hetzij de overschrijding van de referentiewaarde slechts van uitzonderlijke en tijdelijke aard is en de verhouding dicht bij de referentiewaarde blijft;

b) of de verhouding tussen de overheidsschuld en het bruto binnenlands produkt een bepaalde referentiewaarde overschrijdt, tenzij de verhouding in voldoende mate afneemt en de referentiewaarde in een bevredigend tempo benadert.

De referentiewaarden worden nader omschreven in het aan dit Verdrag gehechte Protocol betreffende de procedure bij buitensporige tekorten.

3. Indien een Lid-Staat niet voldoet aan deze of aan een van deze criteria, stelt de Commissie een verslag op. In het verslag van de Commissie wordt er tevens rekening mee gehouden of het overheidstekort groter is dan de investeringsuitgaven van de overheid en worden alle andere relevante factoren in aanmerking genomen, met inbegrip van de economische en budgettaire situatie van de Lid-Staat op middellange termijn.

Voorts kan de Commissie een verslag opstellen indien zij - ook al is aan de criteria voldaan - van mening is dat er gevaar voor een buitensporig tekort in een Lid-Staat aanwezig is.

4. Het in artikel 109 C bedoelde Comité brengt advies uit over het verslag van de Commissie.

5. Indien de Commissie van oordeel is dat er in een Lid-Staat een buitensporig tekort bestaat of kan ontstaan, brengt zij advies uit aan de Raad.

6. Op aanbeveling van de Commissie en rekening houdend met de opmerkingen die de betrokken Lid- Staat eventueel wenst te maken, besluit de Raad, na een algehele evaluatie te hebben gemaakt, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen of er al dan niet een buitensporig tekort bestaat.

7. Wanneer overeenkomstig lid 6 is besloten dat er een buitensporig tekort bestaat, richt de Raad aanbevelingen tot de betrokken Lid-Staat om te bereiken dat deze situatie binnen een bepaalde periode wordt verholpen. Behoudens het bepaalde in lid 8, worden deze aanbevelingen niet openbaar gemaakt.

8. Wanneer de Raad vaststelt dat binnen de voorgeschreven periode geen effectief gevolg aan zijn aanbevelingen is gegeven, kan hij zijn aanbevelingen openbaar maken.

9. Wanneer een Lid-Staat blijft verzuimen uitvoering te geven aan de aanbevelingen van de Raad, kan de Raad besluiten de betrokken Lid-Staat aan te manen binnen een voorgeschreven termijn maatregelen te treffen om het tekort te verminderen in de mate die de Raad nodig acht om de situatie te verhelpen.

In dat geval kan de Raad de betrokken Lid-Staat verzoeken volgens een nauwkeurig tijdschema verslag uit te brengen, ten einde na te gaan welke aanpassingsmaatregelen die Lid-Staat heeft getroffen.

10. Het recht om een klacht in te dienen, als bedoeld in de artikelen 169 en 170, kan niet worden uitgeoefend in het kader van de toepassing van de leden 1 tot en met 9 van dit artikel.

11. Zolang een Lid-Staat zich niet voegt naar een overeenkomstig lid 9 genomen besluit, kan de Raad één of meer van de volgende maatregelen toepassen of in voorkomend geval aanscherpen:

- eisen dat de betrokken Lid-Staat door de Raad te bepalen aanvullende informatie openbaar maakt voordat hij obligaties en andere waardepapieren uitgeeft;

- de Europese Investeringsbank verzoeken haar beleid inzake kredietverstrekking ten aanzien van de betrokken Lid-Staat opnieuw te bezien;

- eisen dat de betrokken Lid-Staat bij de Gemeenschap een niet-rentedragend bedrag van een passende omvang deponeert, totdat het buitensporige tekort naar het oordeel van de Raad is gecorrigeerd;

- boeten van een passende omvang opleggen.

De Voorzitter van de Raad stelt het Europees Parlement van de genomen besluiten in kennis.

12. De Raad trekt de in de leden 6 tot en met 9 en 11 bedoelde besluiten of sommige daarvan in, indien hij van oordeel is dat het buitensporige tekort in de betrokken Lid-Staat is gecorrigeerd. Indien de Raad voordien aanbevelingen openbaar heeft gemaakt, legt hij, zodra het besluit uit hoofde van lid 8 is ingetrokken, een openbare verklaring af waarin wordt gezegd dat er niet langer een buitensporig tekort in de betrokken Lid-Staat bestaat.

13. De in de leden 7 tot en met 9, 11 en 12 bedoelde besluiten worden door de Raad op aanbeveling van de Commissie genomen met een meerderheid van twee derde van de volgens artikel 148, lid 2, gewogen stemmen van zijn leden, met uitsluiting van de stemmen van de vertegenwoordiger van de betrokken Lid-Staat.

14. Verdere bepalingen betreffende de tenuitvoerlegging van de in dit artikel omschreven procedure zijn opgenomen in het aan dit Verdrag gehechte Protocol betreffende de procedure bij buitensporige tekorten.

Op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement en van de ECB, neemt de Raad met eenparigheid van stemmen passende bepalingen aan die in de plaats van voornoemd Protocol komen.

Onder voorbehoud van de andere bepalingen van dit lid, stelt de Raad vóór 1 januari 1994 op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen nadere voorschriften en definities voor de toepassing van de bepalingen van dit Protocol vast.

Hoofdstuk 2

Monetair beleid

Artikel 105

1. Het hoofddoel van het ESCB is het handhaven van prijsstabiliteit. Onverminderd het doel van prijsstabiliteit ondersteunt het ESCB het algemene economische beleid in de Gemeenschap ten einde bij te dragen tot de verwezenlijking van de in artikel 2 omschreven doelstellingen van de Gemeenschap. Het ESCB handelt in overeenstemming met het beginsel van een open markteconomie met vrije mededinging, waarbij een doelmatige allocatie van middelen wordt bevorderd, en met inachtneming van de beginselen die zijn neergelegd in artikel 3 A.

2. De via het ESCB uit te voeren fundamentele taken zijn:

- het bepalen en ten uitvoer leggen van het monetair beleid van de Gemeenschap;

- het verrichten van valutamarktoperaties in overeenstemming met de bepalingen van artikel 109;

- het aanhouden en beheren van de officiële externe reserves van de Lid-Staten;

- het bevorderen van een goede werking van het betalingsverkeer.

3. Het bepaalde in lid 2, derde streepje, laat het aanhouden en beheren van werksaldi in buitenlandse valuta's door de Regeringen van de Lid-Staten onverlet.

4. De ECB wordt geraadpleegd:

- over elk voorstel voor een communautair besluit op de gebieden die onder haar bevoegdheid vallen;

- door de nationale autoriteiten over elk ontwerp van wettelijke bepaling op de gebieden die onder haar bevoegdheid vallen, doch binnen de grenzen en onder de voorwaarden die de Raad volgens de procedure van artikel 106, lid 6, vaststelt.

De ECB kan advies uitbrengen aan de geëigende Instellingen of organen van de Gemeenschap of aan nationale autoriteiten omtrent aangelegenheden op de gebieden die onder haar bevoegdheid vallen.

5. Het ESCB draagt bij tot een goede beleidsvoering van de bevoegde autoriteiten ten aanzien van het bedrijfseconomisch toezicht op kredietinstellingen en de stabiliteit van het financiële stelsel.

6. De Raad kan op voorstel van de Commissie en na raadpleging van de ECB en met instemming van het Europees Parlement met eenparigheid van stemmen besluiten aan de ECB specifieke taken op te dragen betreffende het beleid op het gebied van het bedrijfseconomisch toezicht op kredietinstellingen en andere financiële instellingen, met uitzondering van verzekeringsondernemingen.

Artikel 105 A

1. De ECB heeft het alleenrecht machtiging te geven tot de uitgifte van bankbiljetten binnen de Gemeenschap. De ECB en de nationale centrale banken mogen bankbiljetten uitgeven. De door de ECB en de nationale centrale banken uitgegeven bankbiljetten zijn de enige bankbiljetten die binnen de Gemeenschap de hoedanigheid van wettig betaalmiddel hebben.

2. De Lid-Staten kunnen munten uitgeven, onder voorbehoud van goedkeuring van de ECB met betrekking tot de omvang van de uitgifte. De Raad kan, volgens de procedure van artikel 189 C en na raadpleging van de ECB, maatregelen nemen om de nominale waarden en technische specificaties van alle voor circulatie bestemde munten te harmoniseren voor zover dit nodig is voor een goede circulatie van munten binnen de Gemeenschap.

Artikel 106

1. Het ESCB bestaat uit de ECB en de nationale centrale banken.

2. De ECB bezit rechtspersoonlijkheid.

3. Het ESCB wordt bestuurd door de besluitvormende organen van de ECB, te weten de Raad van Bestuur en de Directie.

4. De Statuten van het ESCB zijn opgenomen in een aan dit Verdrag gehecht Protocol.

5. De artikelen 5.1, 5.2, 5.3, 17, 18, 19.1, 22, 23, 24, 26, 32.2, 32.3, 32.4, 32.6, 33.1 a) en 36 van de Statuten van het ESCB kunnen door de Raad worden gewijzigd met gekwalificeerde meerderheid van stemmen op aanbeveling van de ECB en na raadpleging van de Commissie, of met eenparigheid van stemmen op voorstel van de Commissie en na raadpleging van de ECB. In beide gevallen is de instemming van het Europees Parlement vereist.

6. De in de artikelen 4, 5.4, 19.2, 20, 28.1, 29.2, 30.4 en 34.3 van de Statuten van de ESCB bedoelde bepalingen worden door de Raad aangenomen met gekwalificeerde meerderheid van stemmen hetzij op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement en de ECB, hetzij op aanbeveling van de ECB en na raadpleging van het Europees Parlement en de Commissie.

Artikel 107

Bij de uitoefening van de bevoegdheden en het vervullen van de taken en plichten die bij dit Verdrag en de Statuten van het ESCB aan hen zijn opgedragen, is het noch de ECB, noch een nationale centrale bank, noch enig lid van hun besluitvormende organen toegestaan instructies te vragen aan dan wel te aanvaarden van Instellingen of organen van de Gemeenschap, van regeringen van Lid-Staten of van enig ander orgaan. De Instellingen en organen van de Gemeenschap alsmede de regeringen van de Lid-Staten verplichten zich ertoe dit beginsel te eerbiedigen en niet te trachten de leden van de besluitvormende organen van de ECB of van de nationale centrale banken bij de uitvoering van hun taken te beïnvloeden.

Artikel 108

Iedere Lid-Staat draagt er zorg voor dat zijn nationale wetgeving, met inbegrip van de statuten van zijn nationale centrale bank, uiterlijk op de datum van oprichting van het ESCB verenigbaar is met dit Verdrag en met de Statuten van het ESCB.

Artikel 108 A

1. Ter uitvoering van de aan het ESCB opgedragen taken, zal de ECB, overeenkomstig het bepaalde in dit Verdrag en onder de voorwaarden van de Statuten van het ESCB:

- verordeningen vaststellen voor zover nodig voor de uitvoering van de taken omschreven in artikel 3.1, eerste streepje, artikel 19.1, artikel 22 of artikel 25.2 van de Statuten van het ESCB, alsmede in de gevallen die worden bepaald in de in artikel 106, lid 6, bedoelde besluiten van de Raad;

- de beschikkingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van de bij dit Verdrag en de Statuten van het ESCB aan het ESCB opgedragen taken;

- aanbevelingen doen en adviezen uitbrengen.

2. Een verordening is van algemene toepassing. Zij is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in alle Lid-Staten.

Aanbevelingen en adviezen zijn niet verbindend.

Een beschikking is verbindend in al haar onderdelen voor degenen tot wie zij is gericht.

De artikelen 190, 191 en 192 zijn van toepassing op de verordeningen en beschikkingen van de ECB.

De ECB kan besluiten haar beschikkingen, aanbevelingen en adviezen openbaar te maken.

3. Binnen de grenzen en onder de voorwaarden die door de Raad volgens de procedure van artikel 106, lid 6, worden vastgesteld, is de ECB gerechtigd om ondernemingen boeten of dwangsommen op te leggen bij niet-naleving van de verplichtingen krachtens haar verordeningen en beschikkingen.

Artikel 109

1. In afwijking van artikel 228 kan de Raad met eenparigheid van stemmen op aanbeveling van de ECB of van de Commissie en na raadpleging van de ECB ten einde een consensus te bereiken die verenigbaar is met de doelstelling van prijsstabiliteit, en na raadpleging van het Europees Parlement, overeenkomstig de in lid 3 voor de vaststelling van in regelingen omschreven procedures, formele overeenkomsten sluiten over een wisselkoerssysteem voor de Ecu ten opzichte van niet-Gemeenschapsvaluta's. De Raad kan, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen op aanbeveling van de ECB of van de Commissie en na raadpleging van de ECB ten einde een consensus te bereiken die verenigbaar is met de doelstelling van prijsstabiliteit, de Ecu-spilkoersen binnen het wisselkoerssysteem invoeren, wijzigen of afschaffen. De Voorzitter van de Raad stelt het Europees Parlement in kennis van de invoering, wijziging of afschaffing van de Ecu-spilkoers.

2. Bij gebreke van een wisselkoerssysteem ten opzichte van één of meer niet-Gemeenschapsvaluta's als bedoeld in lid 1, kan de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen op aanbeveling van de Commissie en na raadpleging van de ECB, of op aanbeveling van de ECB, algemene oriëntaties voor het wisselkoersbeleid ten opzichte van deze valuta's vaststellen. Deze algemene oriëntaties laten het hoofddoel van het ESCB, zijnde het handhaven van de prijsstabiliteit, onverlet.

3. In afwijking van artikel 228 neemt de Raad, wanneer de Gemeenschap onderhandelingen met één of meer Staten of internationale organisaties moet voeren over aangelegenheden betreffende het monetaire of wisselkoersregime, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen op aanbeveling van de Commissie en na raadpleging van de ECB, besluiten over de regelingen voor de onderhandelingen over en de sluiting van dergelijke overeenkomsten. Deze regelingen verzekeren dat de Gemeenschap één standpunt inneemt. De Commissie wordt ten volle bij de onderhandelingen betrokken.

Overeenkomsten die in overeenstemming met dit lid worden gesloten, zijn bindend voor de Instellingen van de Gemeenschap, de ECB en de Lid-Staten.

4. Onder voorbehoud van lid 1 besluit de Raad, op voorstel van de Commissie en na raadpleging van de ECB, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen over het standpunt van de Gemeenschap in internationale fora ten aanzien van onderwerpen die van bijzonder belang zijn voor de Economische en Monetaire Unie, en met eenparigheid van stemmen over de wijze waarop zij overeenkomstig de in de artikelen 103 en 105 vastgelegde bevoegdheidsverdeling wordt vertegenwoordigd.

5. Onverminderd de bevoegdheid van de Gemeenschap en de overeenkomsten van de Gemeenschap ten aanzien van de Economische en Monetaire Unie, mogen de Lid-Staten in internationale organen onderhandelingen voeren en internationale overeenkomsten sluiten.

Hoofdstuk 3

Institutionele bepalingen

Artikel 109 A

1. De Raad van Bestuur van de ECB bestaat uit de leden van de Directie van de ECB en de Presidenten van de nationale centrale banken.

2. a) De Directie bestaat uit de President, de Vice-President en vier andere leden.

b)De President, de Vice-President en de overige leden van de Directie worden gekozen uit personen met een erkende reputatie en beroepservaring op monetair of bancair gebied en worden in onderlinge overeenstemming door de Regeringen van de Lid-Staten op het niveau van de Staatshoofden en Regeringsleiders benoemd op aanbeveling van de Raad, die het Europees Parlement en de Raad van Bestuur van de ECB heeft geraadpleegd.

Zij worden voor een periode van 8 jaar benoemd en zijn niet herbenoembaar.

Alleen zij die de nationaliteit van één van de Lid-Staten bezitten, kunnen lid van de Directie zijn.

Artikel 109 B

1. De Voorzitter van de Raad en een lid van de Commissie mogen zonder stemrecht aan de vergaderingen van de Raad van Bestuur van de ECB deelnemen.

De Voorzitter van de Raad kan aan de Raad van Bestuur van de ECB een motie ter bespreking voorleggen.

2. De President van de ECB wordt uitgenodigd om aan de vergaderingen van de Raad deel te nemen wanneer deze aangelegenheden bespreekt met betrekking tot de doelstellingen en de taken van het ESCB.

3. De ECB stelt een jaarverslag over de werkzaamheden van het ESCB en over het monetair beleid in het afgelopen jaar en het lopende jaar op voor het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, alsmede voor de Europese Raad. De President van de ECB legt dit verslag voor aan de Raad en aan het Europees Parlement dat op die basis een algemeen debat kan houden.

De President van de ECB en de overige leden van de Directie kunnen op verzoek van het Europees Parlement of op eigen initiatief worden gehoord door de bevoegde commissies van het Europees Parlement.

Artikel 109 C

1. Ten einde de coördinatie van het beleid van de Lid-Staten te bevorderen in de volle omvang die nodig is voor de werking van de interne markt, wordt een Monetair Comité van raadgevende aard ingesteld.

Het Monetair Comité heeft tot taak:

- de monetaire en financiële toestand van de Lid-Staten en van de Gemeenschap alsmede de algemene regeling van het betalingsverkeer van de Lid-Staten te volgen en ter zake regelmatig aan de Raad en aan de Commissie verslag uit te brengen;

- hetzij op verzoek van de Raad of van de Commissie, hetzij op eigen initiatief adviezen aan deze Instellingen uit te brengen;

- onverminderd artikel 151, bij te dragen aan de voorbereiding van de werkzaamheden van de Raad, bedoeld in de artikelen 73 F en 73 G, artikel 103, leden 2, 3, 4 en 5, de artikelen 103 A, 104 A, 104 B, 104 C, artikel 109 E, lid 2, artikel 109 F, lid 6, artikel 109 H, artikel 109 I, artikel 109 J, lid 2, en artikel 109 K, lid 1;

- ten minste eenmaal per jaar de toestand te onderzoeken met betrekking tot het kapitaalverkeer en de vrijheid van het betalingsverkeer, zoals deze voortvloeien uit de toepassing van dit Verdrag en van door de Raad genomen maatregelen; dit onderzoek heeft betrekking op alle maatregelen betreffende kapitaalverkeer en betalingsverkeer; het Comité brengt de Commissie en de Raad verslag uit over de resultaten van dit onderzoek.

De Lid-Staten en de Commissie benoemen ieder twee leden van het Monetair Comité.

2. Aan het begin van de derde fase wordt een Economisch en Financieel Comité ingesteld. Het in lid 1 bedoelde Monetair Comité wordt ontbonden.

Het Economisch en Financieel Comité heeft tot taak:

- hetzij op verzoek van de Raad of van de Commissie, hetzij op eigen initiatief adviezen aan deze Instellingen uit te brengen;

- de economische en financiële toestand van de Lid-Staten en van de Gemeenschap te volgen en ter zake regelmatig aan de Raad en aan de Commissie verslag uit te brengen, inzonderheid wat betreft de financiële betrekkingen met derde landen en internationale instellingen;

- onverminderd artikel 151, bij te dragen aan de voorbereiding van de werkzaamheden van de Raad, bedoeld in de artikelen 73 F en 73 G, artikel 103, leden 2, 3, 4 en 5, de artikelen 103 A, 104 A, 104 B en 104 C, artikel 105, lid 6, artikel 105 A, lid 2, artikel 106, leden 5 en 6, de artikelen 109 en 109 H, artikel 109 I, leden 2 en 3, artikel 109 K, lid 2, en artikel 109 L, leden 4 en 5, en andere adviserende en voorbereidende taken die de Raad aan het Comité heeft opgedragen, uit te voeren;

- ten minste eenmaal per jaar de toestand te onderzoeken met betrekking tot het kapitaalverkeer en de vrijheid van het betalingsverkeer, zoals deze voortvloeien uit de toepassing van dit Verdrag en van door de Raad genomen maatregelen; dit onderzoek heeft betrekking op alle maatregelen betreffende kapitaalverkeer en betalingsverkeer; het Comité brengt de Commissie en de Raad verslag uit over de resultaten van dit onderzoek.

De Lid-Staten, de Commissie en de ECB benoemen ieder ten hoogste twee leden van het Comité.

3. De Raad stelt met gekwalificeerde meerderheid van stemmen op voorstel van de Commissie en na raadpleging van de ECB en het in dit artikel bedoelde Comité, nadere bepalingen betreffende de samenstelling van het Economisch en Financieel Comité vast. De Voorzitter van de Raad stelt het Europees Parlement van het desbetreffende besluit in kennis.

4. Naast de vervulling van de in lid 2 genoemde taken volgt het Comité, indien en zolang er Lid-Staten zijn met een derogatie als bedoeld in de artikelen 109 K en 109 L, de monetaire en financiële toestand en de algemene regeling van het betalingsverkeer van die Lid-Staten en brengt het ter zake regelmatig verslag uit aan de Raad en aan de Commissie.

Artikel 109 D

De Raad of een Lid-Staat kan de Commissie verzoeken een aanbeveling of een voorstel te doen betreffende aangelegenheden die onder artikel 103, lid 4, artikel 104 C, met uitzondering van lid 14, de artikelen 109, 109 J en 109 K en artikel 109 L, leden 4 en 5, vallen. De Commissie onderzoekt dit verzoek en legt haar conclusies onverwijld aan de Raad voor.

Hoofdstuk 4

Overgangsbepalingen

Artikel 109 E

1. De tweede fase voor de totstandbrenging van de Economische en Monetaire Unie begint op 1 januari 1994.

2. Vóór die datum,

a) - treffen de Lid-Staten voor zover nodig passende maatregelen ter naleving van de verbodsbepalingen van artikel 73 B, onverminderd artikel 73 E, van artikel 104 en van artikel 104 A, lid 1;

- stellen de Lid-Staten, indien nodig, met het oog op de onder b) bedoelde evaluatie, meerjarenprogramma's vast die moeten leiden tot de voor de totstandbrenging van de Economische en Monetaire Unie noodzakelijke duurzame convergentie, met name wat betreft prijsstabiliteit en gezonde overheidsfinanciën;

b) evalueert de Raad aan de hand van een verslag van de Commissie de vooruitgang die met betrekking tot de economische en monetaire convergentie is geboekt, met name wat betreft prijsstabiliteit en gezonde overheidsfinanciën en de vorderingen bij de tenuitvoerlegging van de Gemeenschapswetgeving betreffende de interne markt.

3. Het bepaalde in de artikelen 104, 104 A, lid 1, 104 B, lid 1, en 104 C, met uitzondering van de leden 1, 9, 11 en 14, is van toepassing vanaf de aanvang van de tweede fase.

Het bepaalde in de artikelen 103 A, lid 2, 104 C, leden 1, 9 en 11, 105, 105 A, 107, 109, 109 A, 109 B en 109 C, leden 2 en 4, is van toepassing vanaf de aanvang van de derde fase.

4. In de tweede fase streven de Lid-Staten ernaar buitensporige overheidstekorten te voorkomen.

5. Tijdens de tweede fase brengt elke Lid-Staat, voor zover nodig, het proces op gang dat moet leiden tot de onafhankelijkheid van zijn centrale bank, overeenkomstig artikel 108.

Artikel 109 F

1. Aan het begin van de tweede fase wordt een Europees Monetair Instituut (hierna 'EMI` te noemen) opgericht en vangt het zijn taken aan; het bezit rechtspersoonlijkheid en wordt bestuurd en beheerd door een Raad, bestaande uit een President en de Presidenten van de nationale centrale banken, van wie één Vice-President is.

De President wordt in onderlinge overeenstemming door de Regeringen van de Lid-Staten op het niveau van de Staatshoofden en Regeringsleiders benoemd, op aanbeveling van, naar gelang van het geval, het Comité van Presidenten van de Centrale Banken van de Lid-Staten (hierna 'Comité van Presidenten` te noemen) of de Raad van het EMI, en na raadpleging van de Raad en het Europees Parlement. De President wordt gekozen uit personen met een erkende reputatie en beroepservaring op monetair of bancair gebied. Alleen zij die de nationaliteit van één van de Lid-Staten bezitten kunnen President van het EMI worden. De Raad van het EMI benoemt de Vice-President.

De Statuten van het EMI zijn opgenomen in een aan dit Verdrag gehecht Protocol.

Het Comité van Presidenten wordt ontbonden aan het begin van de tweede fase.

2. Het EMI heeft tot taak:

- de samenwerking tussen de nationale centrale banken van de Lid-Staten te versterken;

- de coördinatie van het monetair beleid van de Lid-Staten te versterken ten einde prijsstabiliteit te verzekeren;

- toe te zien op de werking van het Europees Monetair Stelsel;

- overleg te plegen over aangelegenheden die onder de bevoegdheid van de nationale centrale banken vallen en die van invloed zijn op de stabiliteit van de financiële instellingen en markten;

- de taken over te nemen van het Europees Fonds voor Monetaire Samenwerking, dat wordt ontbonden; de nadere bepalingen betreffende de ontbinding staan in de Statuten van het EMI;

- het gebruik van de Ecu te vergemakkelijken en toe te zien op de ontwikkeling van de Ecu, met inbegrip van de goede werking van het Ecu-verrekeningssysteem.

3. Ter voorbereiding van de derde fase heeft het EMI tot taak:

- de instrumenten en procedures voor te bereiden die nodig zijn voor het voeren van één monetair beleid in de derde fase;

- waar nodig de harmonisatie te bevorderen van de regels en werkwijzen voor het verzamelen, opmaken en verspreiden van statistieken betreffende de gebieden die onder zijn bevoegdheid vallen;

- de regels voor te bereiden voor de werkzaamheden die de nationale centrale banken in het kader van het ESCB moeten verrichten;

- de doelmatigheid van het grensoverschrijdende betalingsverkeer te bevorderen;

- toe te zien op de technische voorbereiding van Ecu-bankbiljetten.

Uiterlijk op 31 december 1996 werkt het EMI het juridische, organisatorische en logistieke kader uit dat nodig is om het ESCB in de derde fase zijn taken te laten vervullen. Dit kader wordt met het oog op vaststelling voorgelegd aan de ECB op het tijdstip van haar oprichting.

4. Het EMI kan met een meerderheid van twee derde van de stemmen van zijn Raad:

- adviezen uitbrengen of aanbevelingen doen over de algemene richting van het monetair beleid en het wisselkoersbeleid alsmede over de desbetreffende maatregelen die in iedere Lid-Staat worden getroffen;

- adviezen uitbrengen of aanbevelingen doen aan de Regeringen en de Raad over beleid dat van invloed kan zijn op de interne of externe monetaire situatie in de Gemeenschap en met name op de werking van het Europees Monetair Stelsel;

- aanbevelingen doen aan de monetaire autoriteiten van de Lid-Staten over het te voeren monetair beleid.

5. Het EMI kan met eenparigheid van stemmen besluiten zijn adviezen en aanbevelingen openbaar te maken.

6. Het EMI wordt door de Raad geraadpleegd over elk voorstel voor een communautair besluit op de gebieden die onder de bevoegdheid van het EMI vallen.

Binnen de grenzen en onder de voorwaarden die de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement en het EMI vaststelt, wordt het EMI door de autoriteiten van de Lid-Staten geraadpleegd over elk ontwerp van wettelijke bepaling op de gebieden die onder zijn bevoegdheid vallen.

7. De Raad kan met eenparigheid van stemmen, op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement en het EMI, aan het EMI andere taken opdragen ter voorbereiding van de derde fase.

8. In de gevallen waarin dit Verdrag in een raadgevende rol van de ECB voorziet, wordt vóór de oprichting van de ECB 'EMI` gelezen in plaats van 'ECB`.

In de gevallen waarin dit Verdrag in een raadgevende rol van het EMI voorziet, wordt vóór 1 januari 1994 'Comité van Presidenten` gelezen in plaats van 'EMI`.

9. Tijdens de tweede fase wordt in de artikelen 173, 175, 176, 177, 180 en 215 'EMI` gelezen in plaats van 'ECB`.

Artikel 109 G

De valutasamenstelling van de Ecu-mand wordt niet gewijzigd.

Bij de aanvang van de derde fase wordt de waarde van de Ecu onherroepelijk vastgesteld overeenkomstig artikel 109 L, lid 4.

Artikel 109 H

1. In geval van moeilijkheden of ernstig dreigende moeilijkheden in de betalingsbalans van een Lid- Staat, die voortvloeien hetzij uit het ontbreken van het globaal evenwicht van zijn balans hetzij uit de aard van zijn beschikbare deviezen, en die met name de werking van de gemeenschappelijke markt of de geleidelijke verwezenlijking van de gemeenschappelijke handelspolitiek in gevaar kunnen brengen, onderwerpt de Commissie de toestand in die Staat en de maatregelen welke hij overeenkomstig het bepaalde in dit Verdrag met gebruikmaking van alle hem ten dienste staande middelen heeft genomen of kan nemen, onverwijld aan een onderzoek. De Commissie geeft de maatregelen aan die zij de betrokken Staat aanbeveelt.

Indien de door de Lid-Staat getroffen en de door de Commissie in overweging gegeven maatregelen niet voldoende blijken te zijn om de ondervonden of dreigende moeilijkheden uit de weg te ruimen, doet de Commissie, na raadpleging van het in artikel 109 C bedoelde Comité, aan de Raad aanbevelingen tot wederzijdse bijstand en betreffende passende maatregelen om die moeilijkheden uit de weg te ruimen.

De Commissie houdt de Raad regelmatig van de toestand en de ontwikkeling daarvan op de hoogte.

2. De Raad kent met gekwalificeerde meerderheid van stemmen de wederzijdse bijstand toe; hij stelt richtlijnen of beschikkingen vast die de voorwaarden en de wijze van toepassing daarvan bepalen. De wederzijdse bijstand kan met name de vorm aannemen van:

a) een gezamenlijk optreden bij andere internationale organisaties waarop de Lid-Staten een beroep kunnen doen;

b) maatregelen noodzakelijk om het zich verleggen van het handelsverkeer te vermijden, wanneer het land dat in moeilijkheden verkeert, kwantitatieve beperkingen ten aanzien van derde landen handhaaft of wederinvoert;

c) de verlening van beperkte kredieten door andere Lid-Staten, onder voorbehoud van hun toestemming.

3. Indien de door de Commissie aanbevolen wederzijdse bijstand door de Raad niet wordt goedgekeurd of wanneer de goedgekeurde wederzijdse bijstand en de getroffen maatregelen ontoereikend zijn, machtigt de Commissie de in moeilijkheden verkerende staat vrijwaringsmaatregelen te nemen waarvan zij de voorwaarden en de wijze van toepassing bepaalt.

De Raad kan met gekwalificeerde meerderheid van stemmen deze machtiging intrekken en deze voorwaarden en wijze van toepassing wijzigen.

4. Behoudens artikel 109 K, lid 6, is dit artikel niet meer van toepassing met ingang van het begin van de derde fase.

Artikel 109 I

1. In geval van een plotselinge crisis in de betalingsbalans en indien een besluit in de zin van artikel 109 H, lid 2, niet onmiddellijk wordt genomen, kan de betrokken Lid-Staat te zijner bescherming de noodzakelijke vrijwaringsmaatregelen treffen. Die maatregelen moeten zo weinig mogelijk verstoringen in de werking van de gemeenschappelijke markt teweegbrengen en mogen niet verder reiken dan strikt onvermijdelijk is om de plotseling opgetreden moeilijkheden te overwinnen.

2. De Commissie en de andere Lid-Staten moeten van die vrijwaringsmaatregelen uiterlijk op het tijdstip van hun inwerkingtreding op de hoogte worden gebracht. De Commissie kan de Raad wederzijdse bijstand overeenkomstig artikel 109 H aanbevelen.

3. Op advies van de Commissie en na raadpleging van het in artikel 109 C bedoelde Comité kan de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluiten dat de betrokken Staat bovenbedoelde vrijwaringsmaatregelen moet wijzigen, schorsen of intrekken.

4. Behoudens artikel 109 K, lid 6, is dit artikel niet meer van toepassing met ingang van het begin van de derde fase.

Artikel 109 J

1. De Commissie en het EMI brengen aan de Raad verslag uit over de vooruitgang die door de Lid- Staten is geboekt bij de nakoming van hun verplichtingen met het oog op de totstandbrenging van de Economische en Monetaire Unie. Deze verslagen bevatten tevens een onderzoek naar de verenigbaarheid van de nationale wetgeving van elke Lid-Staat, met inbegrip van de Statuten van zijn nationale centrale bank, met artikel 107 en artikel 108 van dit Verdrag en de Statuten van het ESCB. In deze verslagen wordt ook nagegaan of er een hoge mate van duurzame convergentie is bereikt, aan de hand van de mate waarin elke Lid-Staat aan de volgende criteria voldoet:

- het bereiken van een hoge mate van prijsstabiliteit; dit blijkt uit een inflatiepercentage dat dicht ligt bij dat van ten hoogste de drie Lid-Staten die op het gebied van de prijsstabiliteit het best presteren;

- het houdbare karakter van de situatie van de overheidsfinanciën; dit blijkt uit een begrotingssituatie van de overheid zonder een buitensporig tekort als bedoeld in artikel 104 C, lid 6;

- de inachtneming van de normale fluctuatiemarges van het wisselkoersmechanisme van het Europees Monetair Stelsel, gedurende ten minste twee jaar, zonder devaluatie ten opzichte van de munt van een andere Lid-Staat;

- de duurzaamheid van de door de Lid-Staat bereikte convergentie en van zijn deelneming aan het wisselskoersmechanisme van het Europees Monetair Stelsel, hetgeen tot uitdrukking komt in het niveau van de rentevoet voor de lange termijn.

De vier in dit lid genoemde criteria en de betreffende perioden tijdens welke daaraan moet worden voldaan, worden nader uitgewerkt in een aan dit Verdrag gehecht Protocol. In de verslagen van de Commissie en het EMI wordt ook rekening gehouden met de ontwikkeling van de Ecu, de resultaten van de integratie van de markten, de situatie en de ontwikkeling van de lopende rekeningen van de betalingsbalansen, en een onderzoek naar de ontwikkeling van de loonkosten per eenheid produkt en andere prijsindicatoren.

2. Aan de hand van deze verslagen beoordeelt de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen op aanbeveling van de Commissie:

- voor elke Lid-Staat, of hij aan de nodige voorwaarden voor de aanneming van één munt voldoet;

- of een meerderheid van de Lid-Staten aan de nodige voorwaarden voor de aanneming van één munt voldoet,

en doet hij op grond van zijn bevindingen een aanbeveling aan de Raad in de samenstelling van de Staatshoofden en Regeringsleiders. Het Europees Parlement wordt geraadpleegd en doet zijn advies toekomen aan de Raad in de samenstelling van de Staatshoofden en Regeringsleiders.

3. Op gepaste wijze rekening houdend met de verslagen als bedoeld in lid 1 en met het advies van het Europees Parlement als bedoeld in lid 2, zal de Raad in de samenstelling van de Staatshoofden en Regeringsleiders uiterlijk op 31 december 1996 met gekwalificeerde meerderheid van stemmen:

- op basis van de aanbevelingen van de Raad als bedoeld in lid 2 besluiten of een meerderheid van de Lid-Staten al dan niet aan de nodige voorwaarden voor de aanneming van één munt voldoet;

- besluiten of het passend is of niet dat de Gemeenschap de derde fase ingaat,

en zo ja,

- de datum voor het ingaan van de derde fase vaststellen.

4. Indien eind 1997 de datum voor het ingaan van de derde fase niet is vastgesteld, begint de derde fase op 1 januari 1999. Vóór 1 juli 1998 zal de Raad in de samenstelling van de Staatshoofden en Regeringsleiders, na een herhaling van de procedure van de leden 1 en 2, het tweede streepje van lid 2 uitgezonderd, rekening houdend met de verslagen als bedoeld in lid 1 en met het advies van het Europees Parlement, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, op basis van de aanbevelingen van de Raad als bedoeld in lid 2, bevestigen welke Lid-Staten voldoen aan de nodige voorwaarden voor de aanneming van één munt.

Artikel 109 K

1. Indien het besluit tot vaststelling van de datum overeenkomstig artikel 109 J, lid 3, is genomen, besluit de Raad, op basis van zijn aanbevelingen als bedoeld in artikel 109 J, lid 2, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen op aanbeveling van de Commissie over de vraag of bepaalde Lid-Staten, en zo ja, welke, een derogatie als omschreven in lid 3 van dit artikel hebben. Deze Lid-Staten worden hierna 'Lid-Staten met een derogatie` genoemd.

Indien de Raad heeft bevestigd welke Lid-Staten overeenkomstig artikel 109 J, lid 4, aan de nodige voorwaarden voor de aanneming van één munt voldoen, hebben de Lid-Staten die niet aan de voorwaarden voldoen een derogatie als omschreven in lid 3 van dit artikel. Deze Lid-Staten worden hierna 'Lid-Staten met een derogatie` genoemd.

2. Ten minste om de twee jaar of op verzoek van een Lid-Staat met een derogatie brengen de Commissie en de ECB volgens de procedure van artikel 109 J, lid 1, aan de Raad verslag uit. Na raadpleging van het Europees Parlement en na bespreking in de Raad in de samenstelling van de Staatshoofden en Regeringsleiders, besluit de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen op voorstel van de Commissie, welke Lid-Staten met een derogatie volgens de criteria van artikel 109 J, lid 1, aan de noodzakelijke voorwaarden voldoen, en trekt hij de derogaties van de betrokken Lid-Staten in.

3. Een derogatie als bedoeld in lid 1 heeft tot gevolg dat de volgende artikelen niet op de betrokken Lid-Staat van toepassing zijn: artikel 104 C, leden 9 en 11, artikel 105, leden 1, 2, 3 en 5, artikel 105 A, artikel 108 A, artikel 109 en artikel 109 A, lid 2, onder b). De uitsluiting van een dergelijke Lid-Staat en zijn nationale centrale bank van de rechten en plichten in het kader van het ESCB is vastgelegd in hoofdstuk IX van de Statuten van het ESCB.

4. In de artikelen 105, leden 1, 2 en 3, 105 A, 108 A, 109 en 109 A, lid 2, onder b), wordt 'Lid-Staten` gelezen als 'Lid-Staten zonder derogatie`.

5. De stemrechten van de Lid-Staten met een derogatie worden geschorst voor de Raadsbesluiten als bedoeld in de in lid 3 genoemde artikelen van dit Verdrag. In dat geval geldt, in afwijking van artikel 148 en artikel 189 A, lid 1, als gekwalificeerde meerderheid twee derde van de volgens artikel 148, lid 2, gewogen stemmen van de vertegenwoordigers van de Lid-Staten zonder derogatie, en is eenparigheid van stemmen van die Lid-Staten vereist voor een besluit waarvoor eenparigheid vereist is.

6. Artikel 109 H en artikel 109 I blijven van toepassing voor een Lid-Staat met een derogatie.

Artikel 109 L

1. Onmiddellijk nadat het besluit over de datum voor het ingaan van de derde fase is genomen overeenkomstig artikel 109 J, lid 3, of, in voorkomend geval, onmiddellijk na 1 juli 1998:

- neemt de Raad de in artikel 106, lid 6, bedoelde bepalingen aan;

- benoemen de Regeringen van de Lid-Staten zonder derogatie, volgens de procedure van artikel 50 van de Statuten van het ESCB, de President, de Vice-President en de overige leden van de Directie van de ECB. Indien er Lid-Staten met een derogatie zijn, kan het aantal leden van de Directie kleiner zijn dan voorgeschreven in artikel 11.1 van de Statuten van het ESCB, maar in geen geval minder dan vier.

Zodra de Directie is benoemd, worden het ESCB en de ECB opgericht en bereiden zij zich voor op hun volledig functioneren zoals omschreven in dit Verdrag en de Statuten van het ESCB. De volledige uitoefening van hun bevoegdheden vangt aan op de eerste dag van de derde fase.

2. Zodra de ECB is opgericht, neemt de ECB, zo nodig, de taken van het EMI over. Het EMI gaat in liquidatie bij de oprichting van de ECB; de nadere bepalingen betreffende de liquidatie staan in de Statuten van het EMI.

3. Indien en zolang er Lid-Staten met een derogatie zijn, wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 106, lid 3, van dit Verdrag, de in artikel 45 van de Statuten van de ESCB bedoelde Algemene Raad van de ECB als derde besluitvormend orgaan van de ECB gevormd.

4. Op de aanvangsdatum van de derde fase neemt de Raad, met eenparigheid van stemmen van de Lid- Staten zonder derogatie, op voorstel van de Commissie en na raadpleging van de ECB, de omrekeningskoersen aan die voor hun munteenheden onherroepelijk worden vastgesteld en waartegen deze munteenheden vervangen worden door de Ecu, en zal de Ecu een volwaardige munteenheid worden. Deze maatregel op zich brengt geen wijziging in de externe waarde van de Ecu mede. De Raad neemt tevens volgens dezelfde procedure de overige maatregelen die nodig zijn voor de spoedige invoering van de Ecu als enige munteenheid van die Lid-Staten.

5. Indien overeenkomstig de procedure van artikel 109 K, lid 2, wordt besloten tot intrekking van een derogatie, stelt de Raad met eenparigheid van stemmen van de Lid-Staten zonder derogatie en de betrokken Lid-Staat, op voorstel van de Commissie en na raadpleging van de ECB, de koers vast waartegen de munteenheid van de betrokken Lid-Staat wordt vervangen door de Ecu, en neemt hij de overige maatregelen die nodig zijn voor de invoering van de Ecu als enige munteenheid in de betrokken Lid-Staat.

Artikel 109 M

1. Tot de aanvang van de derde fase behandelt iedere Lid-Staat zijn wisselkoersbeleid als een aangelegenheid van gemeenschappelijk belang. Daarbij houden de Lid-Staten rekening met de ervaring die is opgedaan bij de samenwerking in het kader van het Europees Monetair Stelsel (EMS) en bij de ontwikkeling van de Ecu, met inachtneming van de bestaande bevoegdheden.

2. Vanaf de aanvang van de derde fase en zolang een Lid-Staat een derogatie heeft, is lid 1 van overeenkomstige toepassing op het wisselkoersbeleid van deze Lid-Staat.".

26) De titel van het derde deel, Titel II, Hoofdstuk 4, wordt vervangen door:

"TITEL VII

GEMEENSCHAPPELIJKE HANDELSPOLITIEK".

27) Artikel 111 vervalt.

28) Artikel 113 wordt vervangen door:

"Artikel 113

1. De gemeenschappelijke handelspolitiek wordt gegrond op eenvormige beginselen met name wat betreft de tariefwijzigingen, het sluiten van tarief- en handelsakkoorden, het eenvormig maken van liberalisatiemaatregelen, de uitvoerpolitiek, alsmede de handelspolitieke beschermingsmaatregelen, waaronder de te nemen maatregelen in geval van dumping en subsidies.

2. De Commissie doet aan de Raad voorstellen voor de tenuitvoerlegging van de gemeenschappelijke handelspolitiek.

3. Indien moet worden onderhandeld over akkoorden met een of meer Staten of internationale organisaties, doet de Commissie aanbevelingen aan de Raad, die haar machtigt de vereiste onderhandelingen te openen.

De Commissie voert deze onderhandelingen in overleg met een speciaal Comité, door de Raad aangewezen om haar daarin bij te staan, en binnen het raam van de richtsnoeren welke de Raad haar kan verstrekken.

De relevante bepalingen van artikel 228 zijn van toepassing.

4. Bij de uitoefening van de bevoegdheden welke hem bij dit artikel zijn verleend, besluit de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.".

29) Artikel 114 vervalt.

30) Artikel 115 wordt vervangen door:

"Artikel 115

Ten einde te verzekeren dat de uitvoering der door elke Lid-Staat overeenkomstig dit Verdrag genomen handelspolitieke maatregelen niet wordt verhinderd door het zich verleggen van het handelsverkeer of indien dispariteiten in die maatregelen in een of meer Lid-Staten economische moeilijkheden medebrengen, doet de Commissie aanbevelingen over de wijze waarop de overige Lid-Staten de vereiste medewerking verlenen. Bij gebreke daarvan kan zij de Lid-Staten machtigen de noodzakelijke beschermende maatregelen te treffen, waarvan zij de voorwaarden en de nadere bijzonderheden vaststelt.

In dringende gevallen vragen de Lid-Staten aan de Commissie, die zich zo spoedig mogelijk uitspreekt, toestemming om zelf de noodzakelijke maatregelen te treffen en geven zij van deze maatregelen kennis aan de overige Lid-Staten. De Commissie kan te allen tijde besluiten dat de betrokken Lid-Staten deze maatregelen moeten wijzigen of opheffen.

Bij voorrang moeten die maatregelen worden genomen die de minste verstoringen in de werking van de gemeenschappelijke markt veroorzaken.".

31) Artikel 116 vervalt.

32) De titel van het derde deel, Titel III, wordt vervangen door:

"TITEL VIII

SOCIALE POLITIEK, ONDERWIJS, BEROEPSOPLEIDING EN JEUGD".

33) Artikel 118 A, lid 2, eerste alinea, wordt vervangen door :

"2. Ten einde bij te dragen tot de verwezenlijking van de in lid 1 beoogde doelstelling, stelt de Raad volgens de procedure van artikel 189 C en na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité, door middel van richtlijnen de minimumvoorschriften vast die geleidelijk zullen worden toegepast, met inachtneming van de in elke van de Lid-Staten bestaande omstandigheden en technische voorschriften.".

34) Artikel 123 wordt vervangen door:

"Artikel 123

Ten einde de werkgelegenheid voor de werknemers in de interne markt te verbeteren en zodoende bij te dragen tot verhoging van de levensstandaard, wordt in het kader van de volgende bepalingen een Europees Sociaal Fonds opgericht; dit Fonds heeft ten doel binnen de Gemeenschap de tewerkstelling te vergemakkelijken en de geografische en beroepsmobiliteit van de werknemers te bevorderen, alsmede de aanpassing aan veranderingen in het bedrijfsleven en in produktiestelsels gemakkelijker te maken, met name door beroepsopleiding en omscholing.".

35) Artikel 125 wordt vervangen door:

"Artikel 125

De Raad stelt volgens de procedure van artikel 189 C en na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité de uitvoeringsbesluiten betreffende het Europees Sociaal Fonds vast.".

36) De artikelen 126, 127 en 128 worden vervangen door:

"Hoofdstuk 3

Onderwijs, beroepsopleiding en jeugd

Artikel 126

1. De Gemeenschap draagt bij tot de ontwikkeling van onderwijs van hoog gehalte door samenwerking tussen de Lid-Staten aan te moedigen en zo nodig door hun activiteiten te ondersteunen en aan te vullen, met volledige eerbiediging van de verantwoordelijkheid van de Lid-Staten voor de inhoud van het onderwijs en de opzet van het onderwijsstelsel en van hun culturele en taalkundige verscheidenheid.

2. Het optreden van de Gemeenschap is erop gericht:

- de Europese dimensie in het onderwijs tot ontwikkeling te brengen, met name door onderricht in en verspreiding van de talen der Lid-Staten;

- de mobiliteit van studenten en docenten te bevorderen, mede door de academische erkenning van diploma's en studietijdvakken aan te moedigen;

- de samenwerking tussen onderwijsinstellingen te bevorderen;

- uitwisseling te bevorderen van informatie en ervaring omtrent de gemeenschappelijke vraagstukken waarmee de onderwijsstelsels van de Lid-Staten worden geconfronteerd;

- de ontwikkeling van uitwisselingsprogramma's voor jongeren en jongerenwerkers te bevorderen;

- de ontwikkeling van het onderwijs op afstand te stimuleren.

3. De Gemeenschap en de Lid-Staten bevorderen de samenwerking met derde landen en met de inzake onderwijs bevoegde internationale organisaties, met name met de Raad van Europa.

4. Om bij te dragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van dit artikel neemt de Raad:

- volgens de procedure van artikel 189 B en na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's, stimuleringsmaatregelen aan, met uitsluiting van harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de Lid-Staten,

- met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, op voorstel van de Commissie, aanbevelingen aan.

Artikel 127

1. De Gemeenschap legt inzake beroepsopleiding een beleid ten uitvoer waardoor de activiteiten van de Lid-Staten worden versterkt en aangevuld, met volledige eerbiediging van de verantwoordelijkheid van de Lid-Staten voor de inhoud en de opzet van de beroepsopleiding.

2. Het optreden van de Gemeenschap is erop gericht

- de aanpassing aan veranderingen in het bedrijfsleven te vergemakkelijken, met name door beroepsopleiding en omscholing;

- door verbetering van de initiële beroepsopleiding en van de bij- en nascholing, de opneming en de wederopneming op de arbeidsmarkt te bevorderen;

- de toegang tot beroepsopleidingen te vergemakkelijken en de mobiliteit van opleiders en leerlingen, met name jongeren, te bevorderen;

- de samenwerking inzake opleiding tussen onderwijs- of opleidingsinstellingen en ondernemingen te bevorderen;

- de uitwisseling te bevorderen van informatie en ervaring omtrent de gemeenschappelijke vraagstukken waarmee de opleidingsstelsels van de Lid-Staten worden geconfronteerd.

3. De Gemeenschap en de Lid-Staten bevorderen de samenwerking met derde landen en met de inzake beroepsopleiding bevoegde internationale organisaties.

4. De Raad neemt volgens de procedure van artikel 189 C en na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité, maatregelen aan die bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van dit artikel, met uitsluiting van harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de Lid-Staten.".

37) De volgende tekst wordt ingevoegd:

"TITEL IX

CULTUUR

Artikel 128

1. De Gemeenschap draagt bij tot de ontplooiing van de culturen van de Lid-Staten onder eerbiediging van de nationale en regionale verscheidenheid van die culturen, maar tegelijk ook de nadruk leggend op het gemeenschappelijk cultureel erfgoed.

2. Het optreden van de Gemeenschap is erop gericht de samenwerking tussen de Lid-Staten aan te moedigen en zo nodig hun activiteiten op de volgende gebieden te ondersteunen en aan te vullen:

- verbetering van de kennis en verbreiding van de cultuur en de geschiedenis van de Europese volkeren,

- instandhouding en bescherming van het cultureel erfgoed van Europees belang,

- culturele uitwisseling op niet-commerciële basis,

- scheppend werk op artistiek en literair gebied, mede in de audiovisuele sector.

3. De Gemeenschap en de Lid-Staten bevorderen de samenwerking met derde landen en met de inzake cultuur bevoegde internationale organisaties, met name met de Raad van Europa.

4. De Gemeenschap houdt bij haar optreden uit hoofde van andere bepalingen van dit Verdrag rekening met de culturele aspecten.

5. Om bij te dragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van dit artikel neemt de Raad:

- volgens de procedure van artikel 189 B en na raadpleging van het Comité van de Regio's, stimuleringsmaatregelen aan, met uitsluiting van harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de Lid-Staten. De Raad besluit tijdens de gehele procedure van artikel 189 B met eenparigheid van stemmen;

- met eenparigheid van stemmen, op voorstel van de Commissie, aanbevelingen aan.".

38) De titels IV, V, VI en VII worden vervangen door:

"TITEL X

VOLKSGEZONDHEID

Artikel 129

1. De Gemeenschap draagt ertoe bij een hoog niveau van bescherming van de volksgezondheid te verzekeren door de samenwerking tussen de Lid-Staten te bevorderen en, indien nodig, hun activiteiten te ondersteunen.

Het optreden van de Gemeenschap is gericht op preventie van ziekten, met name van grote bedreigingen van de gezondheid, met inbegrip van drugverslaving, door het bevorderen van onderzoek naar de oorzaken en de overdracht daarvan, alsmede door het bevorderen van gezondheidsvoorlichting en gezondheidsonderwijs.

De eisen inzake gezondheidsbescherming vormen een bestanddeel van het Gemeenschapsbeleid op andere gebieden.

2. De Lid-Staten coördineren onderling, in verbinding met de Commissie, hun beleid en programma's op de in lid 1 bedoelde gebieden. De Commissie kan, in nauw contact met de Lid-Staten, alle dienstige initiatieven nemen om deze coördinatie te bevorderen.

3. De Gemeenschap en de Lid-Staten bevorderen de samenwerking met derde landen en met de inzake volksgezondheid bevoegde internationale organisaties.

4. Om bij te dragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van dit artikel neemt de Raad:

- volgens de procedure van artikel 189 B en na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's, stimuleringsmaatregelen aan met uitsluiting van harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de Lid-Staten;

- met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, op voorstel van de Commissie, aanbevelingen aan.

TITEL XI

CONSUMENTENBESCHERMING

Artikel 129 A

1. De Gemeenschap draagt bij tot de verwezenlijking van een hoog niveau van consumentenbescherming door middel van:

a) maatregelen die zij op grond van artikel 100 A in het kader van de totstandbrenging van de interne markt neemt;

b) specifieke maatregelen ter ondersteuning en aanvulling van het beleid van de Lid-Staten om de gezondheid, de veiligheid en de economische belangen van de consumenten te beschermen en adequate consumentenvoorlichting te verschaffen.

2. De Raad neemt volgens de procedure van artikel 189 B en na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité de specifieke maatregelen, bedoeld in lid 1, onder b), aan.

3. De uit hoofde van lid 2 aangenomen maatregelen beletten niet dat een Lid-Staat maatregelen voor een hogere graad van bescherming treft en handhaaft. Deze maatregelen moeten verenigbaar zijn met dit Verdrag. Zij worden ter kennis van de Commissie gebracht.

TITEL XII

TRANSEUROPESE NETWERKEN

Artikel 129 B

1. Ten einde bij te dragen tot de verwezenlijking van de in de artikelen 7 A en 130 A bedoelde doelstellingen en om de burgers van de Unie, de economische subjecten, alsmede de regionale en lokale gemeenschappen in staat te stellen ten volle profijt te trekken van de voordelen die uit de totstandkoming van een ruimte zonder binnengrenzen voortvloeien, draagt de Gemeenschap bij tot de totstandbrenging en ontwikkeling van transeuropese netwerken op het gebied van vervoers-, telecommunicatie- en energieinfrastructuur.

2. In het kader van een stelsel van open en concurrerende markten is het optreden van de Gemeenschap gericht op de bevordering van de onderlinge koppeling en interoperabiliteit van de nationale netwerken, alsmede van de toegang tot deze netwerken. Daarbij wordt met name rekening gehouden met de noodzaak de insulaire, niet aan zee grenzende en perifere regio's met de centrale regio's van de Gemeenschap te verbinden.

Artikel 129 C

1. Voor de verwezenlijking van de in artikel 129 B genoemde doelstellingen:

- stelt de Gemeenschap een geheel van richtsnoeren op betreffende de doelstellingen, de prioriteiten en de grote lijnen van de op het gebied van transeuropese netwerken overwogen maatregelen; in deze richtsnoeren worden projecten van gemeenschappelijk belang aangegeven;

- treft de Gemeenschap alle maatregelen die nodig kunnen blijken om de interoperabiliteit van de netwerken te verzekeren, met name op het gebied van de harmonisatie van de technische normen;

- kan de Gemeenschap steun verlenen aan de financiële inspanningen van de Lid-Staten voor projecten van gemeenschappelijk belang die als zodanig zijn aangegeven in het kader van de in het eerste streepje bedoelde richtsnoeren, met name in de vorm van uitvoerbaarheidsstudies, garanties voor leningen, of rentesubsidies; de Gemeenschap kan ook door middel van het overeenkomstig artikel 130 D uiterlijk op 31 december 1993 op te richten Cohesiefonds bijdragen aan de financiering van specifieke projecten in Lid-Staten op het terrein van de vervoersinfrastructuur.

Bij het optreden van de Gemeenschap wordt rekening gehouden met de potentiële economische levensvatbaarheid van de projecten.

2. De Lid-Staten coördineren onderling, in verbinding met de Commissie, het nationale beleid dat van grote invloed kan zijn op de verwezenlijking van de in artikel 129 B bedoelde doelstellingen. De Commissie kan in nauwe samenwerking met de Lid-Staten alle dienstige initiatieven nemen om deze coördinatie te bevorderen.

3. De Gemeenschap kan besluiten met derde landen samen te werken om projecten van gemeenschappelijk belang te bevorderen en de interoperabiliteit van de netwerken te verzekeren.

Artikel 129 D

De in artikel 129 C, lid 1, bedoelde richtsnoeren worden door de Raad vastgesteld volgens de procedure van artikel 189 B en na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité en van het Comité van de Regio's.

Voor richtsnoeren en projecten van gemeenschappelijk belang die betrekking hebben op het grondgebied van een Lid-Staat, is de goedkeuring van de betrokken Lid-Staat vereist.

De Raad stelt volgens de procedure van artikel 189 C en na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité en van het Comité van de Regio's de in artikel 129 C, lid 1, bedoelde andere maatregelen vast.

TITEL XIII

INDUSTRIE

Artikel 130

1. De Gemeenschap en de Lid-Staten dragen er zorg voor dat de omstandigheden nodig voor het concurrentievermogen van de industrie van de Gemeenschap aanwezig zijn.

Hiertoe is hun optreden, overeenkomstig een systeem van open en concurrerende markten, erop gericht:

- de aanpassing van de industrie aan structurele wijzigingen te bespoedigen;

- een gunstig klimaat voor het ontplooien van initiatieven en voor de ontwikkeling van ondernemingen in de gehele Gemeenschap, met name van het midden- en kleinbedrijf, te bevorderen;

- een gunstig klimaat voor de samenwerking tussen ondernemingen te bevorderen;

- een betere benutting van het industrieel potentieel van het beleid inzake innovatie, onderzoek en technologische ontwikkeling te stimuleren.

2. De Lid-Staten plegen, in verbinding met de Commissie, onderling overleg en coördineren, voor zover nodig, hun activiteiten. De Commissie kan initiatieven nemen om deze coördinatie te bevorderen.

3. De Gemeenschap draagt bij tot de verwezenlijking van de doelstellingen van lid 1 door middel van haar beleid en optreden uit hoofde van andere bepalingen van dit Verdrag. De Raad kan op voorstel van de Commissie, na raadpleging van het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité, met eenparigheid van stemmen specifieke maatregelen vaststellen ter ondersteuning van de activiteiten die in de Lid-Staten worden ondernomen om de doelstellingen van lid 1 te verwezenlijken.

Deze titel verschaft geen grondslag voor invoering door de Gemeenschap van maatregelen waardoor de mededinging kan worden vervalst.

TITEL XIV

ECONOMISCHE EN SOCIALE SAMENHANG

Artikel 130 A

Ten einde de harmonische ontwikkeling van de Gemeenschap in haar geheel te bevorderen, ontwikkelt en vervolgt de Gemeenschap haar optreden gericht op de versterking van de economische en sociale samenhang.

De Gemeenschap stelt zich in het bijzonder ten doel, de verschillen tussen de ontwikkelingsniveaus van de onderscheiden regio's en de achterstand van de minst begunstigde regio's, met inbegrip van de plattelandsgebieden, te verkleinen.

Artikel 130 B

De Lid-Staten voeren hun economisch beleid en coördineren dit mede met het oog op het verwezenlijken van de doelstellingen van artikel 130 A. De vaststelling en de tenuitvoerlegging van het beleid en van de maatregelen van de Gemeenschap en de totstandbrenging van de interne markt houden rekening met de doelstellingen van artikel 130 A en dragen bij tot de verwezenlijking daarvan. De Gemeenschap ondersteunt deze verwezenlijking tevens door haar optreden via de structuurfondsen (Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw, Afdeling Oriëntatie, Europees Sociaal Fonds, Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling), de Europese Investeringsbank en de andere bestaande financieringsinstrumenten.

De Commissie brengt om de drie jaar aan het Europees Parlement, de Raad, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's verslag uit over de vooruitgang die is geboekt bij de verwezenlijking van de economische en sociale samenhang, alsmede over de wijze waarop de diverse in dit artikel bedoelde middelen daartoe hebben bijgedragen. Dit verslag gaat in voorkomend geval vergezeld van passende voorstellen.

Indien specifieke maatregelen buiten de fondsen om noodzakelijk blijken, kunnen zulke maatregelen, onverminderd de maatregelen waartoe in het kader van ander beleid van de Gemeenschap wordt besloten, door de Raad op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's, met eenparigheid van stemmen worden vastgesteld.

Artikel 130 C

Het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling is bedoeld om een bijdrage te leveren aan het ongedaan maken van de belangrijkste regionale onevenwichtigheden in de Gemeenschap door deel te nemen aan de ontwikkeling en de structurele aanpassing van regio's met een ontwikkelingsachterstand en aan de omschakeling van industriegebieden met afnemende economische activiteit.

Artikel 130 D

Onverminderd artikel 130 E stelt de Raad op voorstel van de Commissie, en na instemming van het Europees Parlement en raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's, met eenparigheid van stemmen de taken, de prioritaire doelstellingen en de organisatie van de structuurfondsen vast, hetgeen ook samenvoeging van de fondsen kan omvatten. De Raad stelt volgens dezelfde procedure tevens de algemene regels vast die voor deze fondsen gelden, alsmede de bepalingen die nodig zijn voor de doeltreffende werking van de fondsen en de coördinatie tussen de fondsen onderling en met de andere bestaande financieringsinstrumenten.

De Raad richt volgens dezelfde procedure uiterlijk op 31 december 1993 een Cohesiefonds op, dat een financiële bijdrage levert aan projecten op het gebied van milieu en transeuropese netwerken in de sfeer van de vervoersinfrastructuur.

Artikel 130 E

De toepassingsbesluiten met betrekking tot het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling worden door de Raad volgens de procedure van artikel 189 C en na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's vastgesteld.

Ten aanzien van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw, Afdeling Oriëntatie, en het Europees Sociaal Fonds blijven onderscheidenlijk de artikelen 43 en 125 van toepassing.

TITEL XV

ONDERZOEK EN TECHNOLOGISCHE ONTWIKKELING

Artikel 130 F

1. De Gemeenschap heeft als doelstelling de wetenschappelijke en technologische grondslagen van de industrie van de Gemeenschap te versterken en de ontwikkeling van haar internationale concurrentiepositie te bevorderen, alsmede de onderzoekactiviteiten te bevorderen die uit hoofde van andere hoofdstukken van dit Verdrag nodig worden geacht.

2. Te dien einde stimuleert zij in de gehele Gemeenschap de ondernemingen, met inbegrip van kleine en middelgrote ondernemingen, de onderzoekcentra en de universiteiten bij hun inspanningen op het gebied van hoogwaardig onderzoek en hoogwaardige technologische ontwikkeling; zij ondersteunt hun streven naar onderlinge samenwerking, waarbij haar beleid er vooral op gericht is de ondernemingen in staat te stellen ten volle de mogelijkheden van de interne markt te benutten, in het bijzonder door openstelling van de nationale overheidsopdrachten, vaststelling van gemeenschappelijke normen en opheffing van de wettelijke en fiscale belemmeringen welke die samenwerking in de weg staan.

3. Alle activiteiten van de Gemeenschap uit hoofde van dit Verdrag, met inbegrip van demonstratieprojecten, op het gebied van onderzoek en technologische ontwikkeling worden vastgesteld en ten uitvoer gelegd overeenkomstig het bepaalde in deze titel.

Artikel 130 G

Voor de verwezenlijking van deze doelstellingen onderneemt de Gemeenschap de volgende activiteiten, die de activiteiten van de Lid-Staten aanvullen:

a) tenuitvoerlegging van programma's voor onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie, waarbij de samenwerking met en tussen ondernemingen, onderzoekcentra en universiteiten wordt bevorderd;

b) bevordering van de samenwerking inzake communautair onderzoek, communautaire technologische ontwikkeling en demonstratie met derde landen en internationale organisaties;

c) verspreiding en exploitatie van de resultaten van de activiteiten inzake communautair onderzoek, communautaire technologische ontwikkeling en demonstratie;

d) stimulering van de opleiding en de mobiliteit van onderzoekers in de Gemeenschap.

Artikel 130 H

1. De Gemeenschap en de Lid-Staten coördineren hun activiteiten op het gebied van onderzoek en technologische ontwikkeling, ten einde de wederzijdse samenhang van het beleid van de Lid-Staten en het beleid van de Gemeenschap te verzekeren.

2. De Commissie kan in nauwe samenwerking met de Lid-Staten alle dienstige initiatieven nemen om de in lid 1 bedoelde coördinatie te bevorderen.

Artikel 130 I

1. De Raad stelt, volgens de procedure van artikel 189 B en na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité, een meerjaren-kaderprogramma vast waarin alle activiteiten van de Gemeenschap zijn opgenomen. De Raad besluit tijdens de gehele procedure van artikel 189 B met eenparigheid van stemmen.

In dit kaderprogramma:

- worden de wetenschappelijke en technologische doelstellingen die met de in artikel 130 G bedoelde activiteiten moeten worden verwezenlijkt, alsmede de daarmee samenhangende prioriteiten vastgesteld;

- worden de grote lijnen van deze activiteiten aangegeven;

- worden het totale maximumbedrag van en nadere regels voor de financiële deelneming van de Gemeenschap aan het kaderprogramma alsmede de onderscheiden deelbedragen voor elk van de overwogen activiteiten vastgesteld.

2. Het kaderprogramma wordt naar gelang van de ontwikkeling van de situatie aangepast of aangevuld.

3. Het kaderprogramma wordt ten uitvoer gelegd door middel van specifieke programma's die binnen elke activiteit worden ontwikkeld. In elk specifiek programma worden de nadere bepalingen voor de uitvoering ervan, de looptijd en de noodzakelijk geachte middelen vastgesteld. Het totaal van de in de specifieke programma's vastgestelde noodzakelijk geachte bedragen mag niet meer belopen dan het voor het kaderprogramma en voor elke activiteit vastgestelde totale maximumbedrag.

4. De Raad stelt de specifieke programma's met gekwalificeerde meerderheid vast op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité.

Artikel 130 J

Voor de tenuitvoerlegging van het meerjaren-kaderprogramma bepaalt de Raad:

- de regels voor de deelneming van ondernemingen, onderzoekcentra en universiteiten;

- de regels voor de verspreiding van de onderzoekresultaten.

Artikel 130 K

Bij de tenuitvoerlegging van het meerjaren-kaderprogramma kan worden besloten tot aanvullende programma's waaraan alleen wordt deelgenomen door bepaalde Lid-Staten, die zorg dragen voor de financiering daarvan, onder voorbehoud van een eventuele deelneming van de Gemeenschap.

De Raad stelt de regels voor de aanvullende programma's vast, met name voor wat betreft de verspreiding van de kennis en de toegang van andere Lid-Staten.

Artikel 130 L

Bij de tenuitvoerlegging van het meerjaren-kaderprogramma kan de Gemeenschap in overeenstemming met de betrokken Lid-Staten voorzien in deelneming aan door verscheidene Lid-Staten opgezette onderzoek- en ontwikkelingsprogramma's, met inbegrip van de deelneming aan de voor de uitvoering van die programma's tot stand gebrachte structuren.

Artikel 130 M

Bij de tenuitvoerlegging van het meerjaren-kaderprogramma kan de Gemeenschap voorzien in samenwerking inzake communautair onderzoek en communautaire technologische ontwikkeling en demonstratie met derde landen of internationale organisaties.

De nadere regeling van deze samenwerking kan worden vastgesteld in overeenkomsten tussen de Gemeenschap en de betrokken derde partijen, waarover wordt onderhandeld en die worden gesloten overeenkomstig artikel 228.

Artikel 130 N

De Gemeenschap kan gemeenschappelijke ondernemingen of andere structuren in het leven roepen die noodzakelijk zijn voor de goede uitvoering van programma's voor communautair onderzoek en communautaire technologische ontwikkeling en demonstratie.

Artikel 130 O

De Raad stelt, op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité, met eenparigheid van stemmen de in artikel 130 N bedoelde voorzieningen vast.

De Raad stelt, volgens de procedure van artikel 189 C en na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité, de in de artikelen 130 J, 130 K en 130 L bedoelde voorzieningen vast. Voor de vaststelling van de aanvullende programma's is de goedkeuring van de betrokken Lid-Staten vereist.

Artikel 130 P

Aan het begin van elk jaar legt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad een verslag voor. Dit verslag heeft met name betrekking op de activiteiten inzake onderzoek en technologische ontwikkeling en verspreiding van de resultaten in het voorafgaande jaar alsmede op het werkprogramma van het lopende jaar.

TITEL XVI

MILIEU

Artikel 130 R

1. Het beleid van de Gemeenschap op milieugebied draagt bij tot het nastreven van de volgende doelstellingen:

- behoud, bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu;

- bescherming van de gezondheid van de mens;

- behoedzaam en rationeel gebruik van natuurlijke hulpbronnen;

- bevordering op internationaal vlak van maatregelen om het hoofd te bieden aan regionale of mondiale milieuproblemen.

2. De Gemeenschap streeft in haar milieubeleid naar een hoog niveau van bescherming, rekening houdend met de uiteenlopende situaties in de verschillende regio's van de Gemeenschap. Haar beleid berust op het voorzorgsbeginsel en het beginsel van preventief handelen, het beginsel dat milieuaantastingen bij voorrang aan de bron dienen te worden bestreden, en het beginsel dat de vervuiler betaalt. De eisen ter zake van milieubescherming moeten in het bepalen en uitvoeren van Gemeenschapsbeleid op andere gebieden worden geïntegreerd.

In dit verband omvatten de aan deze eisen beantwoordende harmonisatiemaatregelen, in de gevallen die daarvoor in aanmerking komen, een vrijwaringsclausule op grond waarvan de Lid-Staten om nieteconomische milieuredenen voorlopige maatregelen kunnen nemen die aan een communautaire controleprocedure onderworpen zijn.

3. Bij het bepalen van haar beleid op milieugebied houdt de Gemeenschap rekening met:

- de beschikbare wetenschappelijke en technische gegevens;

- de milieuomstandigheden in de onderscheiden regio's van de Gemeenschap;

- de voordelen en lasten die kunnen voortvloeien uit optreden, onderscheidenlijk niet-optreden;

- de economische en sociale ontwikkeling van de Gemeenschap als geheel en de evenwichtige ontwikkeling van haar regio's.

4. In het kader van hun onderscheiden bevoegdheden werken de Gemeenschap en de Lid-Staten samen met derde landen en de bevoegde internationale organisaties. De nadere regels voor de samenwerking van de Gemeenschap kunnen voorwerp zijn van overeenkomsten tussen de Gemeenschap en de betrokken derde partijen, waarover wordt onderhandeld en die worden gesloten overeenkomstig artikel 228.

De eerste alinea doet geen afbreuk aan de bevoegdheid van de Lid-Staten om in internationale fora te onderhandelen en internationale overeenkomsten te sluiten.

Artikel 130 S

1. De Raad stelt volgens de procedure van artikel 189 C en na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité de activiteiten vast die de Gemeenschap moet ondernemen om de doelstellingen van artikel 130 R te verwezenlijken.

2. In afwijking van de in lid 1 bedoelde besluitvormingsprocedure en onverminderd het bepaalde in artikel 100 A neemt de Raad, op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement en van het Economisch en Sociaal Comité met eenparigheid van stemmen een besluit over:

- bepalingen van in hoofdzaak fiscale aard;

- maatregelen betreffende ruimtelijke ordening, bodembestemming met uitzondering van afvalstoffenbeheer en maatregelen van algemene aard, en kwantitatief waterbeheer;

- maatregelen die van aanzienlijke invloed zijn op de keuze van een Lid-Staat tussen verschillende energiebronnen en op de algemene structuur van zijn energievoorziening.

De Raad kan onder de in de eerste alinea bedoelde voorwaarden bepalen over welke van de in dit lid bedoelde aangelegenheden met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen moet worden besloten.

3. Op andere gebieden stelt de Raad volgens de procedure van artikel 189 B en na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité algemene actieprogramma's vast waarin de te verwezenlijken prioritaire doelstellingen worden vastgelegd.

De Raad stelt, naar gelang van het geval onder de voorwaarden van lid 1 of lid 2, de maatregelen vast die noodzakelijk zijn voor de tenuitvoerlegging van deze programma's.

4. Onverminderd bepaalde maatregelen met een communautair karakter, dragen de Lid-Staten zorg voor de financiering en de uitvoering van het milieubeleid.

5. Onverminderd het beginsel dat de vervuiler betaalt, treft de Raad, ingeval een op grond van lid 1 vastgestelde maatregel voor de overheid van een Lid-Staat onevenredig hoge kosten met zich meebrengt, in het besluit betreffende de aanneming van die maatregel passende voorzieningen in de vorm van:

- ontheffingen van tijdelijke aard en/of

- financiële steun uit het Cohesiefonds dat overeenkomstig artikel 130 D uiterlijk op 31 december 1993 wordt opgericht.

Artikel 130 T

De beschermende maatregelen die worden vastgesteld uit hoofde van artikel 130 S, beletten niet dat een Lid-Staat verdergaande beschermingsmaatregelen handhaaft en treft. Zulke maatregelen moeten verenigbaar zijn met dit Verdrag. Zij worden ter kennis van de Commissie gebracht.

TITEL XVII

ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

Artikel 130 U

1. Het beleid van de Gemeenschap op het gebied van ontwikkelingssamenwerking, dat een aanvulling vormt op het beleid van de Lid-Staten, is gericht op de bevordering van:

- de duurzame economische en sociale ontwikkeling van de ontwikkelingslanden en meer in het bijzonder van de armste ontwikkelingslanden;

- de harmonische en geleidelijke integratie van de ontwikkelingslanden in de wereldeconomie;

- de strijd tegen de armoede in de ontwikkelingslanden.

2. Het beleid van de Gemeenschap op dit gebied draagt bij tot de algemene doelstelling van ontwikkeling en consolidatie van de democratie en van de rechtsstaat, alsmede tot de doelstelling van eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden.

3. De Gemeenschap en de Lid-Staten houden zich aan de verbintenissen en de doelstellingen die zij in het kader van de Verenigde Naties en andere bevoegde internationale organisaties hebben onderschreven.

Artikel 130 V

De Gemeenschap houdt bij de uitvoering van beleid dat gevolgen kan hebben voor de ontwikkelingslanden rekening met de doelstellingen van artikel 130 U.

Artikel 130 W

1. Onverminderd de overige bepalingen van dit Verdrag, stelt de Raad volgens de procedure van artikel 189 C de maatregelen vast die noodzakelijk zijn om de doelstellingen van artikel 130 U te verwezenlijken. Deze maatregelen kunnen de vorm aannemen van meerjarenprogramma's.

2. De Europese Investeringsbank draagt, onder de in haar statuten vastgestelde voorwaarden, bij tot de tenuitvoerlegging van de in lid 1 bedoelde maatregelen.

3. Dit artikel laat de samenwerking met de staten in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan in het kader van de ACS-EEG-Overeenkomst onverlet.

Artikel 130 X

1. De Gemeenschap en de Lid-Staten coördineren hun ontwikkelingssamenwerkingsbeleid en plegen overleg over hun hulpprogramma's, ook in internationale organisaties en tijdens internationale conferenties. Zij kunnen gezamenlijk optreden. De Lid-Staten dragen zo nodig bij tot de tenuitvoerlegging van communautaire hulpprogramma's.

2. De Commissie kan alle dienstige initiatieven nemen om de in lid 1 bedoelde coördinatie te bevorderen.

Artikel 130 Y

In het kader van hun onderscheiden bevoegdheden werken de Gemeenschap en de Lid-Staten samen met derde landen en met de bevoegde internationale organisaties. De nadere regels voor de samenwerking van de Gemeenschap kunnen worden opgenomen in overeenkomsten tussen de Gemeenschap en de betrokken derde partijen, waarover wordt onderhandeld en die worden gesloten overeenkomstig artikel 228.

De eerste alinea doet geen afbreuk aan de bevoegdheid van de Lid-Staten om in internationale fora te onderhandelen en internationale overeenkomsten te sluiten.".

E. Het vijfde deel - "De Instellingen van de Gemeenschap" wordt als volgt gewijzigd:

39) Artikel 137 wordt vervangen door:

"Artikel 137

Het Europees Parlement, bestaande uit vertegenwoordigers van de volkeren van de Staten die in de Gemeenschap zijn verenigd, oefent de door dit Verdrag aan deze Instelling verleende bevoegdheden uit.".

40) Artikel 138, lid 3, wordt vervangen door:

"3. Het Europees Parlement stelt ontwerpen op voor het houden van rechtstreekse algemene verkiezingen volgens een in alle Lid-Staten eenvormige procedure.

De Raad stelt met eenparigheid van stemmen en met instemming van het Europees Parlement, dat met meerderheid van stemmen van zijn leden een besluit neemt, de desbetreffende bepalingen vast, waarvan hij de aanneming door de Lid-Staten overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen aanbeveelt.".

41) De volgende artikelen worden ingevoegd:

"Artikel 138 A

Europese politieke partijen zijn een belangrijke factor voor integratie binnen de Unie. Zij dragen bij tot de vorming van een Europees bewustzijn en tot de uiting van de politieke wil van de burgers van de Unie.

Artikel 138 B

Voor zover in dit Verdrag daarin is voorzien, neemt het Europees Parlement deel aan het proces dat leidt tot de aanneming van communautaire besluiten door zijn bevoegdheden in het kader van de procedures van de artikelen 189 B en 189 C uit te oefenen, alsmede door zijn instemming te betuigen of door adviezen te geven.

Het Europees Parlement kan met meerderheid van stemmen van zijn leden de Commissie verzoeken passende voorstellen in te dienen inzake aangelegenheden die naar het oordeel van het Parlement communautaire besluiten voor de tenuitvoerlegging van dit Verdrag vergen.

Artikel 138 C

In het kader van de vervulling van zijn taken kan het Europees Parlement op verzoek van een vierde van zijn leden een tijdelijke enquêtecommissie instellen om, onverminderd de bij dit Verdrag aan andere Instellingen of organen verleende bevoegdheden, vermeende inbreuken op het Gemeenschapsrecht of gevallen van wanbeheer bij de toepassing van het Gemeenschapsrecht te onderzoeken, behalve wanneer de vermeende feiten het voorwerp van een gerechtelijke procedure uitmaken en zolang deze procedure nog niet is voltooid.

De tijdelijke enquêtecommissie houdt op te bestaan zodra zij haar verslag heeft ingediend.

De nadere bepalingen betreffende de uitoefening van het enquêterecht worden in onderlinge overeenstemming vastgesteld door het Europees Parlement, de Raad en de Commissie.

Artikel 138 D

Iedere burger van de Unie, alsmede iedere natuurlijke of rechtspersoon met verblijfplaats of statutaire zetel in een Lid-Staat heeft het recht om individueel of te zamen met andere burgers of personen een verzoekschrift tot het Europees Parlement te richten betreffende een onderwerp dat tot de werkterreinen van de Gemeenschap behoort en dat hem of haar rechtstreeks aangaat.

Artikel 138 E

1. Het Europees Parlement benoemt een ombudsman die bevoegd is kennis te nemen van klachten van burgers van de Unie of van natuurlijke of rechtspersonen met verblijfplaats of statutaire zetel in een Lid-Staat over gevallen van wanbeheer bij het optreden van de communautaire Instellingen of organen, met uitzondering van het Hof van Justitie en het Gerecht van eerste aanleg bij de uitoefening van hun gerechtelijke taak.

Overeenkomstig zijn opdracht verricht de ombudsman het door hem gerechtvaardigd geachte onderzoek op eigen initiatief dan wel op basis van klachten welke hem rechtstreeks of via een lid van het Europees Parlement zijn voorgelegd, behalve wanneer de vermeende feiten het voorwerp van een gerechtelijke procedure uitmaken of hebben uitgemaakt. Indien de ombudsman een geval van wanbeheer heeft vastgesteld, legt hij de zaak voor aan de betrokken Instelling, die over een termijn van drie maanden beschikt om hem haar standpunt mede te delen. De ombudsman doet vervolgens een verslag aan het Europees Parlement en aan de betrokken Instelling toekomen. De persoon die de klacht heeft ingediend wordt op de hoogte gebracht van het resultaat van dit onderzoek.

De ombudsman legt elk jaar aan het Europees Parlement een verslag voor met het resultaat van zijn onderzoeken.

2. Na elke verkiezing voor het Europees Parlement wordt de ombudsman voor de zittingsduur van deze Instelling benoemd. Hij is herbenoembaar.

Op verzoek van het Europees Parlement kan de ombudsman door het Hof van Justitie van zijn ambt ontheven worden verklaard, indien hij niet meer aan de eisen voor de uitoefening van zijn ambt voldoet of op ernstige wijze is tekortgeschoten.

3. De ombudsman oefent zijn ambt volkomen onafhankelijk uit. Bij de vervulling van zijn taken vraagt noch aanvaardt hij instructies van enig lichaam. Gedurende zijn ambtsperiode mag de ombudsman geen andere beroepswerkzaamheden, al dan niet tegen beloning, verrichten.

4. Het Europees Parlement stelt na advies van de Commissie en met goedkeuring van de Raad, die met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een besluit neemt, het statuut van de ombudsman en de algemene voorwaarden voor de uitoefening van het ambt van ombudsman vast.".

42) Aan artikel 144, tweede alinea, wordt de volgende zin toegevoegd:

"In dat geval verstrijkt de ambtsperiode van de te hunner vervanging benoemde leden van de Commissie op de datum waarop de ambtstermijn van de gezamenlijk tot aftreden gedwongen leden zou zijn verstreken.".

43) Het volgende artikel wordt ingevoegd:

"Artikel 146

De Raad bestaat uit een vertegenwoordiger van elke Lid-Staat op ministerieel niveau die gemachtigd is om de Regering van de Lid-Staat die hij vertegenwoordigt, te binden.

Het voorzitterschap wordt in de Raad door elke Lid-Staat bij toerbeurt uitgeoefend voor de tijd van zes maanden, in onderstaande volgorde der Lid-Staten:

- gedurende een eerste cyclus van zes jaar: België, Denemarken, Duitsland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland, Portugal, Verenigd Koninkrijk;

- gedurende een tweede cyclus van zes jaar: Denemarken, België, Griekenland, Duitsland, Frankrijk, Spanje, Italië, Ierland, Nederland, Luxemburg, Verenigd Koninkrijk, Portugal.".

44) Het volgende artikel wordt ingevoegd:

"Artikel 147

De Raad wordt door zijn Voorzitter, op diens initiatief, op initiatief van één van zijn leden of van de Commissie, in vergadering bijeengeroepen.".

45) Artikel 149 vervalt.

46) Het volgende artikel wordt ingevoegd:

"Artikel 151

1. Een comité, bestaande uit de Permanente Vertegenwoordigers van de Lid-Staten, heeft tot taak de werkzaamheden van de Raad voor te bereiden en de door de Raad verstrekte opdrachten uit te voeren.

2. De Raad wordt bijgestaan door een Secretariaat-Generaal onder leiding van een Secretaris-Generaal. De Secretaris-Generaal wordt door de Raad met eenparigheid van stemmen benoemd.

De Raad beslist over de organisatie van het Secretariaat-Generaal.

3. De Raad stelt zijn reglement van orde vast.".

47) Het volgende artikel wordt ingevoegd:

"Artikel 154

De Raad stelt met gekwalificeerde meerderheid van stemmen de wedden, vergoedingen en pensioenen vast van de voorzitter en de leden van de Commissie, van de president, de rechters en de griffier van, alsmede van de advocaten-generaal bij het Hof van Justitie. De Raad stelt, met dezelfde meerderheid, eveneens alle vergoedingen vast welke als beloning kunnen gelden.".

48) De volgende artikelen worden ingevoegd:

"Artikel 156

Jaarlijks, ten minste een maand vóór de opening van de zitting van het Europees Parlement, publiceert de Commissie een algemeen verslag over de werkzaamheden van de Gemeenschap.

Artikel 157

1. De Commissie bestaat uit zeventien leden, die op grond van hun algemene bekwaamheid worden gekozen en die alle waarborgen voor onafhankelijkheid bieden.

Het aantal leden van de Commissie kan door de Raad met eenparigheid van stemmen worden gewijzigd.

Alleen zij die de nationaliteit van een van de Lid-Staten bezitten, kunnen lid van de Commissie zijn.

In de Commissie moet ten minste één onderdaan van elke Lid-Staat zitting hebben, zonder dat het aantal leden van dezelfde nationaliteit meer dan twee mag bedragen.

2. De leden van de Commissie oefenen hun ambt volkomen onafhankelijk uit in het algemeen belang van de Gemeenschap.

Bij de vervulling van hun taken vragen noch aanvaarden zij instructies van enige regering of enig ander lichaam. Zij onthouden zich van iedere handeling welke onverenigbaar is met het karakter van hun ambt. Iedere Lid-Staat verbindt zich, dit karakter te eerbiedigen en niet te trachten de leden van de Commissie te beïnvloeden bij de uitvoering van hun taak.

De leden van de Commissie mogen gedurende hun ambtsperiode geen andere beroepswerkzaamheden, al dan niet tegen beloning, verrichten. Bij hun ambtsaanvaarding verbinden zij zich plechtig om gedurende hun ambtsperiode en na afloop daarvan de uit hun taak voortvloeiende verplichtingen na te komen, in het bijzonder eerlijkheid en kiesheid te betrachten in het aanvaarden van bepaalde functies of voordelen na afloop van die ambtsperiode. Ingeval deze verplichtingen niet worden nagekomen, kan de Raad of de Commissie zich wenden tot het Hof van Justitie, dat, al naar het geval, ontslag ambtshalve volgens artikel 160 of verval van het recht op pensioen of van andere, daarvoor in de plaats tredende voordelen kan uitspreken.

Artikel 158

1. De leden van de Commissie worden volgens de procedure van lid 2 voor een periode van vijf jaar benoemd, behoudens, in voorkomend geval, artikel 144.

Zij zijn herbenoembaar.

2. De Regeringen van de Lid-Staten dragen, na raadpleging van het Europees Parlement, in onderlinge overeenstemming de persoon voor die zij voornemens zijn tot Voorzitter van de Commissie te benoemen.

In overleg met de voorgedragen Voorzitter dragen de Regeringen van de Lid-Staten de overige personen voor die zij voornemens zijn tot leden van de Commissie te benoemen.

De aldus voorgedragen Voorzitter en overige leden van de Commissie worden als college ter goedkeuring onderworpen aan een stemming van het Europees Parlement. Na goedkeuring door het Europees Parlement worden de Voorzitter en de overige leden van de Commissie door de Regeringen van de Lid-Staten in onderlinge overeenstemming benoemd.

3. Lid 1 en lid 2 zijn voor het eerst van toepassing op de Voorzitter en de overige leden van de Commissie wier ambtsperiode op 7 januari 1995 aanvangt.

De Voorzitter en de overige leden van de Commissie wier ambtsperiode op 7 januari 1993 aanvangt, worden in onderlinge overeenstemming door de Regeringen der Lid-Staten benoemd. Hun ambtsperiode verstrijkt op 6 januari 1995.

Artikel 159

Behalve door regelmatige vervanging of door overlijden eindigt de ambtsvervulling van een lid van de Commissie door vrijwillig ontslag of ontslag ambtshalve.

De betrokkene wordt voor de verdere duur van zijn ambtstermijn vervangen door een nieuw lid dat in onderlinge overeenstemming door de Regeringen van de Lid-Staten wordt benoemd. De Raad kan met eenparigheid van stemmen vaststellen dat er geen reden voor vervanging is.

In geval van ontslag of overlijden wordt de Voorzitter voor de verdere duur van zijn ambtstermijn vervangen. De procedure van artikel 158, lid 2, is van toepassing voor de vervanging van de Voorzitter.

Behoudens in geval van ontslag ambtshalve overeenkomstig artikel 160, blijven de leden van de Commissie in functie totdat in hun vervanging is voorzien.

Artikel 160

Op verzoek van de Raad of van de Commissie kan elk lid van de Commissie dat niet meer aan de eisen voor de uitoefening van zijn ambt voldoet of op ernstige wijze is tekortgeschoten, door het Hof van Justitie van zijn ambt ontheven worden verklaard.

Artikel 161

De Commissie kan uit haar leden één of twee Vice-Voorzitters benoemen.

Artikel 162

1. De Raad en de Commissie raadplegen elkaar en bepalen in onderlinge overeenstemming de wijze waarop zij samenwerken.

2. De Commissie stelt haar reglement van orde vast ten einde te verzekeren dat zij en haar diensten overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag werkzaam zijn. Zij zorgt voor de bekendmaking van dat reglement.

Artikel 163

De besluiten van de Commissie worden genomen bij meerderheid van stemmen van het in artikel 157 bepaalde aantal leden.

De Commissie kan slechts geldig zitting houden, indien het in haar reglement van orde bepaalde aantal leden aanwezig is.".

49) Artikel 165 wordt vervangen door:

"Artikel 165

Het Hof van Justitie bestaat uit dertien rechters.

Het Hof van Justitie komt in voltallige zitting bijeen. Het kan echter uit zijn midden kamers vormen, elk samengesteld uit drie of vijf rechters, om overeenkomstig de bepalingen van een daartoe opgesteld reglement, hetzij bepaalde maatregelen van onderzoek te nemen, hetzij bepaalde soorten van zaken te berechten.

Het Hof van Justitie komt in voltallige zitting bijeen wanneer een Lid-Staat of een Instelling van de Gemeenschap die partij is bij het geding, daarom verzoekt.

Indien het Hof van Justitie zulks verzoekt, kan de Raad met eenparigheid van stemmen het aantal rechters verhogen en de tweede en derde alinea van dit artikel alsmede de tweede alinea van artikel 167 voor zover nodig aanpassen.".

50) Artikel 168 A wordt vervangen door:

"Artikel 168 A

1. Aan het Hof van Justitie wordt een gerecht toegevoegd dat, in eerste aanleg en behoudens een tot rechtsvragen beperkte hogere voorziening bij het Hof van Justitie op de wijze bepaald in het Statuut, kennis neemt van bepaalde categorieën van beroepen die onder de voorwaarden van lid 2 worden vastgesteld. Het Gerecht van eerste aanleg is niet bevoegd voor prejudiciële vragen die worden voorgelegd uit hoofde van artikel 177.

2. Op verzoek van het Hof van Justitie en na raadpleging van het Europees Parlement en van de Commissie, bepaalt de Raad met eenparigheid van stemmen de in lid 1 bedoelde categorieën van beroepen en de samenstelling van het Gerecht van eerste aanleg en stelt hij de noodzakelijke aanpassingen en aanvullingen voor het Statuut van het Hof van Justitie vast. Tenzij de Raad anderszins besluit, zijn de bepalingen van dit Verdrag betreffende het Hof van Justitie, en met name de bepalingen van het Protocol betreffende het Statuut van het Hof van Justitie, op het Gerecht van eerste aanleg van toepassing.

3. De leden van het Gerecht van eerste aanleg worden gekozen uit personen die alle waarborgen voor onafhankelijkheid bieden en bekwaam zijn rechterlijke ambten te bekleden; zij worden in onderlinge overeenstemming door de Regeringen van de Lid-Staten voor zes jaar benoemd. Om de drie jaar vindt een gedeeltelijke vervanging plaats. De aftredende leden zijn herbenoembaar.

4. Het Gerecht van eerste aanleg stelt in overeenstemming met het Hof van Justitie zijn reglement voor de procesvoering vast. Dit reglement moet met eenparigheid van stemmen door de Raad worden goedgekeurd.".

51) Artikel 171 wordt vervangen door:

"Artikel 171

1. Indien het Hof van Justitie vaststelt dat een Lid-Staat een der krachtens dit Verdrag op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen, is deze Staat gehouden die maatregelen te nemen, welke nodig zijn ter uitvoering van het arrest van het Hof van Justitie.

2. Indien de Commissie van oordeel is dat de betrokken Lid-Staat deze maatregelen niet heeft genomen, brengt zij, nadat zij deze Staat de mogelijkheid heeft geboden zijn opmerkingen in te dienen, een met redenen omkleed advies uit waarin de punten worden gepreciseerd waarop de betrokken Lid-Staat het arrest van het Hof van Justitie niet is nagekomen.

Indien de betrokken Lid-Staat de maatregelen ter uitvoering van het arrest van het Hof niet binnen de door de Commissie vastgestelde termijn heeft genomen, kan de Commissie de zaak voor het Hof van Justitie brengen. Zij vermeldt het bedrag van de door de betrokken Lid-Staat te betalen forfaitaire som of dwangsom die zij in de gegeven omstandigheden passend acht.

Indien het Hof van Justitie vaststelt dat de betrokken Lid-Staat zijn arrest niet is nagekomen, kan het deze Staat de betaling van een forfaitaire som of een dwangsom opleggen.

Deze procedure geldt onverminderd het bepaalde in artikel 170.".

52) Artikel 172 wordt vervangen door:

"Artikel 172

De door het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk, alsmede de door de Raad krachtens de bepalingen van dit Verdrag vastgestelde verordeningen kunnen aan het Hof van Justitie volledige rechtsmacht verlenen wat betreft de sancties welke in die verordeningen zijn opgenomen.".

53) Artikel 173 wordt vervangen door:

"Artikel 173

Het Hof van Justitie gaat de wettigheid na van de handelingen van het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk, van de handelingen van de Raad, van de Commissie en van de ECB, voor zover het geen aanbevelingen of adviezen betreft, en van de handelingen van het Europees Parlement die beogen rechtsgevolgen ten aanzien van derden te hebben.

Te dien einde is het Hof bevoegd uitspraak te doen inzake elk door een Lid-Staat, de Raad of de Commissie ingesteld beroep wegens onbevoegdheid, schending van wezenlijke vormvoorschriften, schending van dit Verdrag of van enige uitvoeringsregeling daarvan, dan wel wegens misbruik van bevoegdheid.

Het Hof is onder dezelfde voorwaarden bevoegd uitspraak te doen inzake elk door het Europees Parlement en de ECB ingesteld beroep dat op de vrijwaring van hun prerogatieven is gericht.

Iedere natuurlijke of rechtspersoon kan onder dezelfde voorwaarden beroep instellen tegen de tot hem gerichte beschikkingen, alsmede tegen beschikkingen die, hoewel genomen in de vorm van een verordening, of van een beschikking gericht tot een andere persoon, hem rechtstreeks en individueel raken.

Het in dit artikel bedoelde beroep moet worden ingesteld binnen twee maanden te rekenen, al naar het geval, vanaf de dag van bekendmaking van de handeling, vanaf de dag van kennisgeving aan de verzoeker of, bij gebreke daarvan, vanaf de dag waarop de verzoeker van de handeling kennis heeft gekregen.".

54) Artikel 175 wordt vervangen door:

"Artikel 175

Ingeval het Europees Parlement, de Raad of de Commissie, in strijd met dit Verdrag, nalaten een besluit te nemen, kunnen de Lid-Staten en de overige Instellingen van de Gemeenschap zich wenden tot het Hof van Justitie om deze schending te doen vaststellen.

Dit beroep is slechts ontvankelijk indien de betrokken Instelling vooraf tot handelen is uitgenodigd. Indien deze Instelling na twee maanden, te rekenen vanaf de uitnodiging, haar standpunt nog niet heeft bepaald, kan het beroep worden ingesteld binnen een nieuwe termijn van twee maanden.

Iedere natuurlijke of rechtspersoon kan onder de in de voorgaande alinea's vastgestelde voorwaarden bij het Hof van Justitie zijn bezwaren indienen tegen het feit dat een der Instellingen van de Gemeenschap heeft nagelaten te zijnen aanzien een andere handeling te verrichten dan het geven van een aanbeveling of een advies.

Het Hof van Justitie is onder dezelfde voorwaarden bevoegd uitspraak te doen inzake de door de ECB ingestelde beroepen op de onder haar bevoegdheid vallende gebieden of inzake de beroepen die tegen haar zijn ingesteld.".

55) Artikel 176 wordt vervangen door:

"Artikel 176

De Instelling of de Instellingen wier handeling nietig is verklaard of wier nalatigheid strijdig met dit Verdrag is verklaard, is respectievelijk zijn gehouden de maatregelen te nemen welke nodig zijn ter uitvoering van het arrest van het Hof van Justitie.

Deze verplichting geldt onverminderd die welke kan voortvloeien uit de toepassing van de tweede alinea van artikel 215.

Dit artikel is ook van toepassing op de ECB.".

56) Artikel 177 wordt vervangen door:

"Artikel 177

Het Hof van Justitie is bevoegd, bij wijze van prejudiciële beslissing, een uitspraak te doen

a) over de uitlegging van dit Verdrag,

b) over de geldigheid en de uitlegging van de handelingen van de Instellingen van de Gemeenschap en van de ECB,

c) over de uitlegging van de statuten van bij besluit van de Raad ingestelde organen, wanneer die statuten daarin voorzien.

Indien een vraag te dien aanzien wordt opgeworpen voor een rechterlijke instantie van een der Lid-Staten, kan deze instantie, indien zij een beslissing op dit punt noodzakelijk acht voor het wijzen van haar vonnis, het Hof van Justitie verzoeken over deze vraag een uitspraak te doen.

Indien een vraag te dien aanzien wordt opgeworpen in een zaak aanhangig bij een nationale rechterlijke instantie waarvan de beslissingen volgens het nationale recht niet vatbaar zijn voor hoger beroep, is deze instantie gehouden zich tot het Hof van Justitie te wenden.".

57) Artikel 180 wordt vervangen door:

"Artikel 180

Het Hof van Justitie is bevoegd, binnen de hierna aangegeven grenzen, kennis te nemen van de geschillen betreffende:

a) de uitvoering van de verplichtingen der Lid-Staten voortvloeiende uit de Statuten van de Europese Investeringsbank. De Raad van Bewind van de Bank beschikt dienaangaande over de bevoegdheden welke bij artikel 169 aan de Commissie zijn toegekend;

b) de besluiten van de Raad van Gouverneurs van de Europese Investeringsbank. Elke Lid-Staat, de Commissie en de Raad van Bewind van de Bank kunnen onder de voorwaarden gesteld in artikel 173 te dezer zake beroep instellen;

c) de besluiten van de Raad van Bewind van de Europese Investeringsbank. Beroep tegen deze besluiten kan onder de voorwaarden van artikel 173 slechts worden ingesteld door de Lid-Staten of de Commissie, en alleen in geval van schending van de vormvoorschriften bedoeld in artikel 21, leden 2, 5, 6 en 7, van de Statuten van de Bank;

d) de uitvoering van de verplichtingen van de nationale centrale banken voortvloeiende uit dit Verdrag en uit de Statuten van het ESCB. De Raad van de ECB beschikt dienaangaande ten aanzien van de nationale centrale banken over de bevoegdheden welke bij artikel 169 aan de Commissie zijn toegekend ten aanzien van de Lid-Staten. Indien het Hof van Justitie vaststelt dat een nationale centrale bank een der krachtens dit Verdrag op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen, is deze bank gehouden die maatregelen te nemen, welke nodig zijn ter uitvoering van het arrest van het Hof van Justitie.".

58) Artikel 184 wordt vervangen door:

"Artikel 184

Iedere partij kan, ook al is de in artikel 173, vijfde alinea, bedoelde termijn verstreken, naar aanleiding van een geschil waarbij een door het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk vastgestelde verordening of een verordening van de Raad, van de Commissie of van de ECB in het geding is, de in artikel 173, tweede alinea, bedoelde middelen aanvoeren om voor het Hof van Justitie de niet-toepasselijkheid van deze verordening in te roepen.".

59) De volgende afdeling wordt ingevoegd:

"Vijfde Afdeling

De rekenkamer

Artikel 188 A

De Rekenkamer verricht de controle van de rekeningen.

Artikel 188 B

1. De Rekenkamer bestaat uit twaalf leden.

2. De leden van de Rekenkamer worden gekozen uit personen die in hun eigen land behoren of behoord hebben tot de externe controle-instanties of die voor deze functie bijzonder geschikt zijn. Zij moeten alle waarborgen voor onafhankelijkheid bieden.

3. De leden van de Rekenkamer worden door de Raad, na raadpleging van het Europees Parlement, met eenparigheid van stemmen voor zes jaar benoemd.

Bij de eerste benoemingen echter worden vier leden van de Rekenkamer, die bij loting worden aangewezen, voor een ambtsperiode van slechts vier jaar benoemd.

De leden van de Rekenkamer zijn herbenoembaar.

Zij kiezen uit hun midden voor drie jaar de Voorzitter van de Rekenkamer. Hij is herkiesbaar.

4. De leden van de Rekenkamer oefenen hun ambt volkomen onafhankelijk uit in het algemeen belang van de Gemeenschap.

Bij de vervulling van hun taken vragen noch aanvaarden zij instructies van enige Regering of enig lichaam. Zij onthouden zich van iedere handeling welke onverenigbaar is met het karakter van hun ambt.

5. De leden van de Rekenkamer mogen gedurende hun ambtsperiode geen andere beroepswerkzaamheden, al dan niet tegen beloning, verrichten. Bij hun ambtsaanvaarding verbinden zij zich plechtig om gedurende hun ambtsperiode en na afloop daarvan de uit hun taak voortvloeiende verplichtingen na te komen, in het bijzonder eerlijkheid en kiesheid te betrachten in het aanvaarden van bepaalde functies of voordelen na afloop van die ambtsperiode.

6. Behalve door regelmatige vervanging of door overlijden, eindigt de ambtsvervulling van een lid van de Rekenkamer door vrijwillig ontslag of door ontslag ambtshalve ingevolge een uitspraak van het Hof van Justitie overeenkomstig lid 7.

De betrokkene wordt vervangen voor de verdere duur van zijn ambtstermijn.

Behoudens in geval van ontslag ambtshalve, blijven de leden van de Rekenkamer in functie totdat in hun vervanging is voorzien.

7. De leden van de Rekenkamer kunnen slechts van hun ambt worden ontheven of van hun recht op pensioen of andere daarvoor in de plaats tredende voordelen vervallen worden verklaard, indien het Hof van Justitie, op verzoek van de Rekenkamer, constateert dat zij hebben opgehouden aan de eisen voor de uitoefening van hun ambt of aan de uit hun taak voortvloeiende verplichtingen te voldoen.

8. De Raad stelt met gekwalificeerde meerderheid van stemmen de arbeidsvoorwaarden vast, met name de bezoldiging, de vergoedingen en het pensioen van de Voorzitter en de leden van de Rekenkamer. Met dezelfde meerderheid stelt hij ook de vergoedingen vast die als bezoldiging kunnen worden aangemerkt.

9. De bepalingen van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen die van toepassing zijn op de rechters van het Hof van Justitie gelden ook voor de leden van de Rekenkamer.

Artikel 188 C

1. De Rekenkamer onderzoekt de rekeningen van alle ontvangsten en uitgaven van de Gemeenschap. Zij onderzoekt tevens de rekeningen van alle ontvangsten en uitgaven van elk door de Gemeenschap ingesteld orgaan, voor zover het instellingsbesluit dit onderzoek niet uitsluit.

De Rekenkamer legt aan het Europees Parlement en aan de Raad een verklaring voor waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de regelmatigheid en de wettigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd.

2. De Rekenkamer onderzoekt de wettigheid en de regelmatigheid van de ontvangsten en uitgaven, en gaat tevens na of een goed financieel beheer werd gevoerd.

De controle van de ontvangsten geschiedt aan de hand van de vaststellingen en van de stortingen van ontvangsten aan de Gemeenschap.

De controle van de uitgaven geschiedt aan de hand van betalingsverplichtingen en van betalingen.

Deze controles kunnen plaatsvinden vóór de afsluiting van de rekeningen van het betrokken begrotingsjaar.

3. De controle geschiedt aan de hand van stukken, en, zo nodig, ter plaatse bij de overige Instellingen van de Gemeenschap en in de Lid-Staten. De controle in de Lid-Staten geschiedt in samenwerking met de nationale controle-instanties of, indien deze laatste niet over de nodige bevoegdheden beschikken, in samenwerking met de bevoegde nationale diensten. Deze instanties of diensten delen aan de Rekenkamer mee of zij voornemens zijn aan de controle deel te nemen.

Alle bescheiden en inlichtingen die nodig zijn voor de vervulling van de taak van de Rekenkamer, worden haar op haar verzoek verstrekt door de overige Instellingen van de Gemeenschap en door de nationale controle-instanties of, indien deze niet over de nodige bevoegdheden beschikken, door de bevoegde nationale diensten.

4. De Rekenkamer stelt na afsluiting van elk begrotingsjaar een jaarverslag op. Dit verslag wordt toegezonden aan de overige Instellingen van de Gemeenschap en te zamen met de antwoorden van deze Instellingen op de opmerkingen van de Rekenkamer, in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen gepubliceerd.

De Rekenkamer kan voorts te allen tijde met betrekking tot bijzondere vraagstukken opmerkingen maken, met name in de vorm van speciale verslagen, en kan op verzoek van één van de overige Instellingen van de Gemeenschap adviezen uitbrengen.

De Rekenkamer neemt haar jaarverslagen, speciale verslagen of adviezen aan met meerderheid van stemmen van haar leden.

De Rekenkamer staat het Europees Parlement en de Raad bij bij de controle op de uitvoering van de begroting.".

60) Artikel 189 wordt vervangen door:

"Artikel 189

Voor de vervulling van hun taak en onder de in dit Verdrag vervatte voorwaarden stellen het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk, de Raad en de Commissie verordeningen en richtlijnen vast, geven zij beschikkingen en brengen zij aanbevelingen of adviezen uit.

Een verordening heeft een algemene strekking. Zij is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

Een richtlijn is verbindend ten aanzien van het te bereiken resultaat voor elke Lid-Staat waarvoor zij bestemd is, doch aan de nationale instanties wordt de bevoegdheid gelaten vorm en middelen te kiezen.

Een beschikking is verbindend in al haar onderdelen voor degenen tot wie zij uitdrukkelijk is gericht.

Aanbevelingen en adviezen zijn niet verbindend.".

61) De volgende artikelen worden ingevoegd:

"Artikel 189 A

1. Wanneer op grond van dit Verdrag een besluit van de Raad wordt genomen op voorstel van de Commissie, kan de Raad een besluit dat van dat voorstel afwijkt slechts met eenparigheid van stemmen nemen, onder voorbehoud van artikel 189 B, leden 4 en 5.

2. Zolang de Raad geen besluit heeft genomen kan de Commissie te allen tijde gedurende de procedures die tot aanneming van een communautair besluit leiden haar voorstel wijzigen.

Artikel 189 B

1. Wanneer in dit Verdrag voor de aanneming van een besluit naar dit artikel wordt verwezen, is de onderstaande procedure van toepassing.

2. De Commissie dient een voorstel in bij het Europees Parlement en bij de Raad.

De Raad stelt met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, na advies van het Europees Parlement, een gemeenschappelijk standpunt vast. Dit gemeenschappelijk standpunt wordt medegedeeld aan het Europees Parlement. De Raad stelt het Europees Parlement ten volle in kennis van de redenen die hem hebben geleid tot de het vaststellen van zijn gemeenschappelijk standpunt. De Commissie stelt het Europees Parlement ten volle in kennis van haar standpunt.

Indien het Europees Parlement binnen een termijn van drie maanden na deze mededeling:

a) het gemeenschappelijk standpunt goedkeurt, stelt de Raad het desbetreffende besluit definitief vast overeenkomstig dit gemeenschappelijk standpunt;

b) zich niet heeft uitgesproken, stelt de Raad het desbetreffende besluit vast overeenkomstig zijn gemeenschappelijk standpunt;

c) met volstrekte meerderheid van zijn leden te kennen geeft dat het voornemens is het gemeenschappelijk standpunt te verwerpen, stelt het de Raad onverwijld van dat voornemen in kennis. De Raad kan het in lid 4 bedoelde Bemiddelingscomité bijeenroepen om zijn standpunt nader toe te lichten. Vervolgens bekrachtigt het Europees Parlement, met volstrekte meerderheid van zijn leden, de verwerping van het gemeenschappelijk standpunt, in welk geval het voorgestelde besluit wordt geacht niet te zijn aangenomen, of stelt het amendementen voor overeenkomstig de bepalingen onder d) van dit lid;

d) met volstrekte meerderheid van zijn leden amendementen op het gemeenschappelijk standpunt voorstelt, wordt de geamendeerde tekst toegezonden aan de Raad en aan de Commissie, die advies over deze amendementen uitbrengt.

3. Indien de Raad binnen een termijn van drie maanden na ontvangst van de amendementen van het Europees Parlement al deze amendementen met gekwalificeerde meerderheid van stemmen goedkeurt, wijzigt hij dienovereenkomstig zijn gemeenschappelijk standpunt en stelt hij het desbetreffende besluit vast; de Raad besluit evenwel met eenparigheid van stemmen over de amendementen waarover de Commissie negatief advies heeft uitgebracht. Indien de Raad het betrokken besluit niet vaststelt, roept de Voorzitter van de Raad in overeenstemming met de Voorzitter van het Europees Parlement, onverwijld het Bemiddelingscomité bijeen.

4. Het Bemiddelingscomité bestaat uit de leden van de Raad of hun vertegenwoordigers en een gelijk aantal vertegenwoordigers van het Europees Parlement en heeft tot taak met een gekwalificeerde meerderheid van de leden van de Raad of hun vertegenwoordigers en met een meerderheid van de vertegenwoordigers van het Europees Parlement overeenstemming te bereiken over een gemeenschappelijke ontwerp-tekst. De Commissie neemt aan de werkzaamheden van het Bemiddelingscomité deel en neemt alle nodige initiatieven om de standpunten van het Europees Parlement en de Raad nader tot elkaar te brengen.

5. Wanneer het Bemiddelingscomité binnen een termijn van zes weken nadat het is bijeengeroepen, een gemeenschappelijke ontwerp-tekst goedkeurt, beschikken het Europees Parlement en de Raad over een termijn van zes weken na deze goedkeuring om het desbetreffende besluit overeenkomstig de gemeenschappelijke ontwerp-tekst aan te nemen, met volstrekte meerderheid van de uitgebrachte stemmen voor wat het Europees Parlement betreft en met gekwalificeerde meerderheid voor wat de Raad betreft. Wanneer een van de twee Instellingen het voorgestelde besluit niet goedkeurt, wordt het geacht niet te zijn aangenomen.

6. Wanneer het Bemiddelingscomité geen gemeenschappelijke ontwerp-tekst goedkeurt, wordt het voorgestelde besluit geacht niet te zijn aangenomen tenzij de Raad, binnen een termijn van zes weken na het verstrijken van de aan het Bemiddelingscomité verleende termijn, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen het gemeenschappelijk standpunt bekrachtigt waaraan hij vóór de opening van de bemiddelingsprocedure zijn goedkeuring had gehecht, eventueel met door het Europees Parlement voorgestelde amendementen. In dit geval wordt het besluit definitief vastgesteld, tenzij het Europees Parlement de tekst binnen een termijn van zes weken na bekrachtiging door de Raad, met volstrekte meerderheid van zijn leden verwerpt; in dat geval wordt het voorgestelde besluit geacht niet te zijn aangenomen.

7. De in dit artikel vermelde termijnen van drie maanden en zes weken kunnen in onderlinge overeenstemming tussen het Europees Parlement en de Raad met ten hoogste één maand, respectievelijk twee weken worden verlengd. De in lid 2 genoemde termijn van drie maanden wordt automatisch met twee maanden verlengd indien lid 2, onder c) van toepassing is.

8. De werkingssfeer van de in dit artikel bedoelde procedure kan op grond van een door de Commissie uiterlijk in 1996 aan de Raad voor te leggen verslag worden uitgebreid tot andere gebieden, volgens de procedure van artikel N, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie.

Artikel 189 C

Wanneer in dit Verdrag voor de aanneming van een besluit naar dit artikel wordt verwezen, is de onderstaande procedure van toepassing:

a) De Raad stelt met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, op voorstel van de Commissie en na advies van het Europees Parlement, een gemeenschappelijk standpunt vast.

b) Het gemeenschappelijk standpunt van de Raad wordt toegezonden aan het Europees Parlement. De Raad en de Commissie stellen het Europees Parlement ten volle in kennis van de redenen die de Raad hebben geleid tot het vaststellen van het gemeenschappelijk standpunt, alsmede van het standpunt van de Commissie.

Indien het Europees Parlement binnen een termijn van drie maanden na deze mededeling dit gemeenschappelijk standpunt goedkeurt of zich binnen deze termijn niet heeft uitgesproken, stelt de Raad het desbetreffende besluit definitief vast overeenkomstig het gemeenschappelijk standpunt.

c) Het Europees Parlement kan binnen de onder b) bedoelde termijn van drie maanden met volstrekte meerderheid van zijn leden amendementen op het gemeenschappelijk standpunt van de Raad voorstellen. Het kan eveneens met dezelfde meerderheid het gemeenschappelijk standpunt van de Raad verwerpen. De uitkomst van de beraadslagingen wordt aan de Raad en de Commissie toegezonden.

Indien het Europees Parlement het gemeenschappelijk standpunt van de Raad heeft verworpen, kan de Raad in tweede lezing slechts met eenparigheid van stemmen besluiten.

d) Binnen één maand behandelt de Commissie haar voorstel op basis waarvan de Raad zijn gemeenschappelijk standpunt heeft vastgesteld, aan de hand van de door het Europees Parlement voorgestelde amendementen, opnieuw.

De Commissie legt, samen met het opnieuw behandelde voorstel, de door haar niet overgenomen amendementen van het Europees Parlement voor aan de Raad, waarbij zij haar mening daarover te kennen geeft. De Raad kan deze amendementen met eenparigheid van stemmen aannemen.

e) De Raad neemt het door de Commissie opnieuw behandelde voorstel met gekwalificeerde meerderheid van stemmen aan.

De Raad kan het door de Commissie opnieuw behandelde voorstel slechts met eenparigheid van stemmen wijzigen.

f) In de gevallen bedoeld onder c), d) en e) is de Raad gehouden binnen drie maanden te besluiten. Bij gebreke van een besluit binnen deze termijn wordt het voorstel van de Commissie geacht niet te zijn aangenomen.

g) De onder b) en f) bedoelde termijnen kunnen in onderlinge overeenstemming tussen de Raad en het Europees Parlement met maximaal één maand worden verlengd.".

62) Artikel 190 wordt vervangen door:

"Artikel 190

De verordeningen, richtlijnen en beschikkingen die door het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk worden aangenomen, en de verordeningen, richtlijnen en beschikkingen van de Raad of van de Commissie worden met redenen omkleed en verwijzen naar de voorstellen of adviezen welke krachtens dit Verdrag moeten worden gevraagd.".

63) Artikel 191 wordt vervangen door:

"Artikel 191

1. De volgens de procedure van artikel 189 B aangenomen verordeningen, richtlijnen en beschikkingen worden ondertekend door de Voorzitter van het Europees Parlement en door de Voorzitter van de Raad, en worden bekendgemaakt in het Publikatieblad van de Gemeenschap. Zij treden in werking op de datum die zij daartoe bepalen of, bij gebreke daarvan, op de twintigste dag volgende op die van hun bekendmaking.

2. De verordeningen van de Raad en van de Commissie, alsmede de richtlijnen van deze Instellingen die tot alle Lid-Staten zijn gericht, worden in het Publikatieblad van de Gemeenschap bekendgemaakt. Zij treden in werking op de datum die zij daartoe bepalen of, bij gebreke daarvan, op de twintigste dag volgende op die van hun bekendmaking.

3. Van de overige richtlijnen en van de beschikkingen wordt kennis gegeven aan hen tot wie zij zijn gericht; zij worden door deze kennisgeving van kracht.".

64) Artikel 194 wordt vervangen door:

"Artikel 194

Het aantal leden van het Comité is als volgt vastgesteld:

België 12

Denemarken 9

Duitsland 24

Griekenland 12

Spanje 21

Frankrijk 24

Ierland 9

Italië 24

Luxemburg 6

Nederland 12

Portugal 12

Verenigd Koninkrijk 24.

De leden van het Comité worden door de Raad met eenparigheid van stemmen voor vier jaar benoemd. Zij zijn herbenoembaar.

De leden van het Comité mogen niet gebonden zijn door enig imperatief mandaat. Zij oefenen hun ambt volkomen onafhankelijk uit in het algemeen belang van de Gemeenschap.

De Raad stelt met gekwalificeerde meerderheid van stemmen de vergoedingen van de leden van het Comité vast.".

65) Artikel 196 wordt vervangen door:

"Artikel 196

Het Comité kiest, voor een periode van twee jaar, uit zijn midden zijn voorzitter en zijn bureau.

Het Comité stelt zijn reglement van orde vast.

Het Comité wordt door zijn voorzitter bijeengeroepen op verzoek van de Raad of van de Commissie. Het kan eveneens op eigen initiatief bijeenkomen.".

66) Artikel 198 wordt vervangen door:

"Artikel 198

Het Comité moet door de Raad of door de Commissie worden geraadpleegd in de gevallen voorzien in dit Verdrag. Het kan door deze Instellingen worden geraadpleegd in alle gevallen waarin zij het wenselijk oordelen. Het Comité kan, in de gevallen waarin het dit wenselijk acht, het initiatief nemen om een advies uit te brengen.

Indien de Raad of de Commissie zulks noodzakelijk achten, stellen zij aan het Comité een termijn voor het uitbrengen van advies; deze termijn mag niet korter zijn dan een maand, te rekenen vanaf het tijdstip waarop de desbetreffende mededeling aan de voorzitter wordt gericht. Na afloop van de gestelde termijn kan worden gehandeld zonder het advies af te wachten.

Het advies van het Comité en het advies van de gespecialiseerde afdeling, alsmede een verslag van de besprekingen, worden aan de Raad en aan de Commissie gezonden.".

67) Het volgende hoofdstuk wordt ingevoegd:

"Hoofdstuk 4

Het comité van de regio's

Artikel 198 A

Er wordt een comité van raadgevende aard ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van de regionale en lokale lichamen, hierna 'Comité van de Regio's` te noemen.

Het aantal leden van het Comité van de Regio's is als volgt vastgesteld:

België 12

Denemarken 9

Duitsland 24

Griekenland 12

Spanje 21

Frankrijk 24

Ierland 9

Italië 24

Luxemburg 6

Nederland 12

Portugal 12

Verenigd Koninkrijk 24.

De leden van het Comité, alsmede een gelijk aantal plaatsvervangers, worden op voordracht van de onderscheiden Lid-Staten door de Raad met eenparigheid van stemmen voor vier jaar benoemd. Zij zijn herbenoembaar.

De leden van het Comité mogen niet gebonden zijn door enig imperatief mandaat. Zij oefenen hun ambt volkomen onafhankelijk uit in het algemeen belang van de Gemeenschap.

Artikel 198 B

Het Comité van de Regio's kiest, voor een periode van twee jaar, uit zijn midden zijn voorzitter en zijn bureau.

Het Comité stelt zijn reglement van orde vast en legt het ter goedkeuring voor aan de Raad die zijn goedkeuring met eenparigheid van stemmen dient te geven.

Het Comité wordt door zijn voorzitter bijeengeroepen op verzoek van de Raad of van de Commissie. Het kan eveneens op eigen initiatief bijeenkomen.

Artikel 198 C

Het Comité van de Regio's wordt door de Raad of door de Commissie geraadpleegd in de gevallen voorzien in dit Verdrag en in alle andere gevallen waarin een van deze beide Instellingen zulks wenselijk oordeelt.

Indien de Raad of de Commissie zulks noodzakelijk achten, stellen zij aan het Comité een termijn voor het uitbrengen van het advies; deze termijn mag niet korter zijn dan een maand, te rekenen vanaf het tijdstip waarop de desbetreffende mededeling aan de voorzitter wordt gericht. Na afloop van de gestelde termijn kan worden gehandeld zonder het advies af te wachten.

Wanneer het Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 198 wordt geraadpleegd, wordt het Comité van de Regio's door de Raad of de Commissie in kennis gesteld van dat verzoek om advies. Het Comité van de Regio's kan, wanneer het van mening is dat er specifieke regionale belangen op het spel staan, hieromtrent advies uitbrengen.

Het Comité kan, in de gevallen waarin het zulks dienstig acht, op eigen initiatief een advies uitbrengen.

Het advies van het Comité alsmede een verslag van de besprekingen worden aan de Raad en aan de Commissie gezonden.".

68) Het volgende hoofdstuk wordt ingevoegd:

"Hoofdstuk 5

De Europese Investeringsbank

Artikel 198 D

De Europese Investeringsbank bezit rechtspersoonlijkheid.

De leden van de Europese Investeringsbank zijn de Lid-Staten.

De Statuten van de Europese Investeringsbank zijn opgenomen in een Protocol dat aan dit Verdrag is gehecht.

Artikel 198 E

De Europese Investeringsbank heeft tot taak, met een beroep op de kapitaalmarkten en op haar eigen middelen bij te dragen tot een evenwichtige en ongestoorde ontwikkeling van de gemeenschappelijke markt in het belang van de Gemeenschap. Te dien einde vergemakkelijkt zij, door zonder winstoogmerk leningen en waarborgen te verstrekken, de financiering van de volgende projecten in alle sectoren van het economisch leven:

a) projecten tot ontwikkeling van minder-ontwikkelde gebieden,

b) projecten tot modernisering of overschakeling van ondernemingen of voor het scheppen van nieuwe bedrijvigheid, voortvloeiende uit de geleidelijke instelling van de gemeenschappelijke markt, welke projecten door hun omvang of hun aard niet geheel kunnen worden gefinancierd uit de verschillende middelen welke in ieder van de Lid-Staten voorhanden zijn,

c) projecten welke voor verscheidene Lid-Staten van gemeenschappelijk belang zijn en die door hun omvang of aard niet geheel kunnen worden gefinancierd uit de verschillende middelen welke in ieder van de Lid-Staten voorhanden zijn.

Bij de vervulling van haar taak vergemakkelijkt de Bank de financiering van investeringsprogramma's in samenhang met bijstandsverlening van de structuurfondsen en van de andere financieringsinstrumenten van de Gemeenschap.".

69) Artikel 199 wordt vervangen door:

"Artikel 199

Alle ontvangsten en uitgaven van de Gemeenschap, met inbegrip van die welke betrekking hebben op het Europees Sociaal Fonds, moeten voor elk begrotingsjaar worden geraamd en opgenomen in de begroting.

De administratieve uitgaven die voor de Instellingen voortvloeien uit de bepalingen van het Verdrag betreffende de Europese Unie welke betrekking hebben op het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en de samenwerking op het gebied van justitie en binnenlandse zaken, komen ten laste van de begroting. De beleidsuitgaven die voortvloeien uit de tenuitvoerlegging van genoemde bepalingen, kunnen onder de in die bepalingen bedoelde voorwaarden ten laste komen van de begroting.

De ontvangsten en uitgaven van de begroting moeten in evenwicht zijn.".

70) Artikel 200 vervalt.

71) Artikel 201 wordt vervangen door:

"Artikel 201

De begroting wordt, onverminderd andere ontvangsten, volledig uit eigen middelen gefinancierd.

De Raad stelt met eenparigheid van stemmen, op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement, de bepalingen inzake het stelsel van eigen middelen van de Gemeenschap vast, waarvan hij de aanneming door de Lid-Staten overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen aanbeveelt.".

72) Het volgende artikel wordt ingevoegd:

"Artikel 201 A

Ten einde de begrotingsdiscipline te verzekeren, doet de Commissie geen voorstellen voor communautaire handelingen, brengt zij geen wijzigingen in haar voorstellen aan en neemt zij geen uitvoeringsmaatregelen aan die aanzienlijke gevolgen kunnen hebben voor de begroting, zonder de verzekering te geven dat die voorstellen of maatregelen gefinancierd kunnen worden binnen de grenzen van de eigen middelen van de Gemeenschap die voortvloeien uit de door de Raad krachtens artikel 201 vastgestelde bepalingen.".

73) Artikel 205 wordt vervangen door:

"Artikel 205

De Commissie voert de begroting overeenkomstig de bepalingen van het ter uitvoering van artikel 209 vastgestelde reglement uit onder haar eigen verantwoordelijkheid, binnen de grenzen der toegekende kredieten en met inachtneming van het beginsel van goed financieel beheer.

Het reglement voorziet in de wijze waarop en de mate waarin iedere Instelling haar eigen uitgaven doet.

Binnen de begroting kan de Commissie, met inachtneming van de grenzen en de voorwaarden bepaald in het ter uitvoering van artikel 209 vastgestelde reglement, kredieten overschrijven hetzij van het ene hoofdstuk naar het andere, hetzij van de ene onderafdeling naar de andere.".

74) Artikel 206 wordt vervangen door:

"Artikel 206

1. Op aanbeveling van de Raad, die besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, verleent het Europees Parlement aan de Commissie kwijting voor de uitvoering van de begroting. Te dien einde onderzoekt het, na de Raad, de rekeningen en de financiële balans genoemd in artikel 205 bis, het jaarverslag van de Rekenkamer te zamen met de antwoorden van de gecontroleerde Instellingen op de opmerkingen van de Rekenkamer, alsmede de relevante speciale verslagen van de Rekenkamer.

2. Alvorens kwijting te verlenen aan de Commissie of voor enig ander doel in verband met de uitoefening van de bevoegdheden van de Commissie inzake de uitvoering van de begroting, kan het Europees Parlement de Commissie verzoeken verantwoording af te leggen ter zake van de uitvoering van de uitgaven of de werking van de financiële controlestelsels. De Commissie verstrekt het Europees Parlement op verzoek alle nodige inlichtingen.

3. De Commissie stelt alles in het werk om gevolg te geven aan de opmerkingen in de kwijtingsbesluiten en aan andere opmerkingen van het Europees Parlement over de uitvoering van de uitgaven, alsook aan de opmerkingen waarvan de door de Raad aangenomen aanbevelingen tot kwijting vergezeld gaan.

Op verzoek van het Europees Parlement of de Raad brengt de Commissie verslag uit over de maatregelen die zijn genomen naar aanleiding van deze opmerkingen, met name over de instructies die zijn gegeven aan de diensten die met de uitvoering van de begroting zijn belast. Deze verslagen worden ook aan de Rekenkamer toegezonden.".

75) De artikelen 206 bis en 206 ter vervallen.

76) Artikel 209 wordt vervangen door:

"Artikel 209

De Raad, handelend met eenparigheid van stemmen op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement en advies van de Rekenkamer:

a) stelt de Financiële Reglementen vast waarbij met name de wijze wordt vastgesteld, waarop de begroting wordt opgesteld en uitgevoerd, alsmede de wijze waarop rekening en verantwoording wordt gedaan en de rekeningen worden nagezien;

b) bepaalt de regels en de procedure volgens welke de budgettaire ontvangsten waarin het stelsel der eigen middelen van de Gemeenschap voorziet, ter beschikking van de Commissie worden gesteld, en schrijft voor welke maatregelen moeten worden toegepast om in voorkomend geval te voorzien in de behoefte aan kasmiddelen;

c) stelt de regels vast en organiseert de controle betreffende de verantwoordelijkheid der financiële controleurs, ordonnateurs en rekenplichtigen.".

77) Het volgende artikel wordt ingevoegd:

"Artikel 209 A

De Lid-Staten nemen ter bestrijding van fraude waardoor de financiële belangen van de Gemeenschap worden geschaad, dezelfde maatregelen als die welke zij treffen ter bestrijding van fraude waardoor hun eigen financiële belangen worden geschaad.

Onverminderd andere bepalingen van dit Verdrag coördineren de Lid-Staten hun optreden om de financiële belangen van de Gemeenschap tegen fraude te beschermen. Zij stellen daartoe met de hulp van de Commissie een nauwe en geregelde samenwerking tussen hun bevoegde overheidsdiensten in.".

78) Artikel 215 wordt vervangen door:

"Artikel 215

De contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap wordt beheerst door de wet welke op het betrokken contract van toepassing is.

Inzake de niet-contractuele aansprakelijkheid moet de Gemeenschap overeenkomstig de algemene beginselen welke de rechtsstelsels der Lid-Staten gemeen hebben, de schade vergoeden die door haar Instellingen of door haar personeelsleden in de uitoefening van hun functies is veroorzaakt.

De tweede alinea is onder dezelfde voorwaarden van toepassing op de schade die door de Europese Centrale Bank of door haar personeelsleden in de uitoefening van hun functies is veroorzaakt.

De persoonlijke aansprakelijkheid der personeelsleden jegens de Gemeenschap wordt geregeld bij de bepalingen welke hun statuut of de op hen toepasselijke regeling vaststellen.".

79) Artikel 227 wordt als volgt gewijzigd:

a) lid 2 wordt vervangen door:

"2. Ten aanzien van de Franse overzeese departementen zijn, zodra dit Verdrag in werking treedt, van toepassing de bijzondere en algemene bepalingen daarvan betreffende

- het vrije verkeer van goederen,

- de landbouw, met uitzondering van artikel 40, lid 4,

- de vrijmaking van het dienstenverkeer,

- de regels voor de mededinging,

- de vrijwaringsmaatregelen bedoeld in de artikelen 109 H, 109 I en 226,

- de Instellingen.

De voorwaarden voor de toepassing van de overige bepalingen van dit Verdrag worden uiterlijk twee jaar na zijn inwerkingtreding bij beschikkingen van de Raad met eenparigheid van stemmen op voorstel van de Commissie vastgesteld.

De Instellingen van de Gemeenschap dragen er, binnen het raam van de procedures waarin dit Verdrag voorziet, met name van artikel 226, zorg voor dat de economische en sociale ontwikkeling van die streken mogelijk wordt gemaakt.";

b) Lid 5, onder a), wordt vervangen door:

"a) is dit Verdrag niet van toepassing op de Faeröer;".

80) Artikel 228 wordt vervangen door:

"Artikel 228

1. In de gevallen dat de bepalingen van dit Verdrag voorzien in het sluiten van akkoorden tussen de Gemeenschap en een of meer Staten of internationale organisaties, doet de Commissie aanbevelingen aan de Raad, die haar machtigt de vereiste onderhandelingen te openen. De Commissie voert deze onderhandelingen in overleg met speciale comités, door de Raad aangewezen om haar daarin bij te staan, en binnen het raam van de richtsnoeren welke de Raad haar kan verstrekken.

Bij de uitoefening van de bevoegdheden welke hem bij dit lid zijn toegekend, besluit de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, behalve in de in lid 2, tweede zin, bedoelde gevallen, waarin hij met eenparigheid van stemmen besluit.

2. Onder voorbehoud van de aan de Commissie te dezer zake toegekende bevoegdheden sluit de Raad de akkoorden met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, op voorstel van de Commissie. De Raad besluit met eenparigheid van stemmen wanneer het akkoord betrekking heeft op een gebied waarvoor, wat de aanneming van interne voorschriften betreft, eenparigheid vereist is, alsook wanneer het gaat om akkoorden als bedoeld in artikel 238.

3. Behalve in het geval van de in artikel 113, lid 3, bedoelde akkoorden, sluit de Raad de akkoorden na raadpleging van het Europees Parlement, ook wanneer het akkoord betrekking heeft op een gebied waarvoor de procedure van artikel 189 B of van artikel 189 C vereist is wat de aanneming van interne voorschriften betreft. Het Europees Parlement brengt advies uit binnen de termijn die de Raad naar gelang van de urgentie kan vaststellen. Indien er binnen die termijn geen advies is uitgebracht, kan de Raad een besluit nemen.

In afwijking van het bepaalde in de vorige alinea, worden akkoorden als bedoeld in artikel 238, andere akkoorden die een specifiek institutioneel kader in het leven roepen door het instellen van samenwerkingsprocedures, akkoorden die aanzienlijke gevolgen hebben voor de Gemeenschapbegroting en akkoorden die een wijziging behelzen van een volgens de procedure van artikel 189 B aangenomen besluit, gesloten nadat het Europees Parlement zijn instemming heeft gegeven.

In dringende gevallen kunnen de Raad en het Europees Parlement een termijn overeenkomen voor het geven van de instemming.

4. Bij de sluiting van een akkoord kan de Raad, in afwijking van lid 2, de Commissie machtigen om de wijzigingen die krachtens het akkoord volgens een vereenvoudigde procedure of door een bij het akkoord opgericht orgaan worden aangenomen, namens de Gemeenschap goed te keuren; hij kan aan deze machtiging bijzondere voorwaarden verbinden.

5. Wanneer de Raad overweegt een akkoord te sluiten dat wijzigingen van dit Verdrag inhoudt, moeten die wijzigingen vooraf volgens de procedure van artikel N van het Verdrag betreffende de Europese Unie worden aangenomen.

6. De Raad, de Commissie of een Lid-Staat kunnen het advies inwinnen van het Hof van Justitie over de verenigbaarheid van een beoogd akkoord met de bepalingen van dit Verdrag. Een akkoord waarover door het Hof van Justitie een afwijzend advies is uitgebracht, kan slechts in werking treden onder de voorwaarden welke zijn vastgesteld bij artikel N van het Verdrag betreffende de Europese Unie.

7. De akkoorden gesloten onder de in dit artikel vastgestelde voorwaarden zijn verbindend voor de Instellingen van de Gemeenschap en voor de Lid-Staten.".

81) Het volgende artikel wordt ingevoegd:

"Artikel 228 A

Ingeval een gemeenschappelijk standpunt of een gemeenschappelijk optreden dat volgens de bepalingen van het Verdrag betreffende de Europese Unie die betrekking hebben op het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid is vastgesteld, medebrengt dat de Gemeenschap moet optreden om de economische betrekkingen met een of meer derde landen te onderbreken of geheel of gedeeltelijk te beperken, neemt de Raad de nodige urgente maatregelen. De Raad besluit hiertoe met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, op voorstel van de Commissie.".

82) Artikel 231 wordt vervangen door:

"Artikel 231

De Gemeenschap brengt met de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling een nauwe samenwerking tot stand welke zal plaatsvinden op de wijze die in onderlinge overeenstemming wordt vastgesteld.".

83) De artikelen 236 en 237 vervallen.

84) Artikel 238 wordt vervangen door:

"Artikel 238

De Gemeenschap kan met een of meer Staten of internationale organisaties akkoorden sluiten waarbij een associatie wordt ingesteld die wordt gekenmerkt door wederkerige rechten en verplichtingen, gemeenschappelijk optreden en bijzondere procedures.".

F. Bijlage III wordt als volgt gewijzigd:

85) De titel wordt vervangen door:

"Lijst van de onzichtbare transacties genoemd in artikel 173 H van het Verdrag.".

G. Het Protocol betreffende de Statuten van de Europese Investeringsbank wordt als volgt gewijzigd:

86) De verwijzingen naar de artikelen 129 en 130 worden vervangen door verwijzingen naar de artikelen 198 D en 198 E.

TITEL III

BEPALINGEN HOUDENDE WIJZIGINGEN VAN HET VERDRAG TOT OPRICHTING VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAP VOOR KOLEN EN STAAL

Artikel H

Het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal wordt gewijzigd overeenkomstig de bepalingen van dit artikel.

1) Artikel 7 wordt vervangen door:

"Artikel 7

De Instellingen van de Gemeenschap zijn:

- een HOGE AUTORITEIT (hierna 'de Commissie` te noemen)

- een GEMEENSCHAPPELIJKE VERGADERING (hierna 'het Europees Parlement` te noemen)

- een BIJZONDERE RAAD VAN MINISTERS (hierna 'de Raad` te noemen)

- een HOF VAN JUSTITIE

- een REKENKAMER.

De Commissie wordt bijgestaan door een Raadgevend Comité.".

2) De volgende artikelen worden ingevoegd:

"Artikel 9

1. De Commissie bestaat uit zeventien leden, die op grond van hun algemene bekwaamheid worden gekozen en die alle waarborgen voor onafhankelijkheid bieden.

Het aantal leden van de Commissie kan door de Raad met eenparigheid van stemmen worden gewijzigd.

Alleen zij die de nationaliteit van een van de Lid-Staten bezitten, kunnen lid van de Commissie zijn.

In de Commissie moet ten minste één onderdaan van elke Lid-Staat zitting hebben, zonder dat het aantal leden van dezelfde nationaliteit meer dan twee mag bedragen.

2. De leden van de Commissie oefenen hun ambt volkomen onafhankelijk uit in het algemeen belang van de Gemeenschap.

Bij de vervulling van hun taken vragen noch aanvaarden zij instructies van enige regering of enig ander lichaam. Zij onthouden zich van iedere handeling welke onverenigbaar is met het karakter van hun ambt. Iedere Lid-Staat verbindt zich, dit karakter te eerbiedigen en niet te trachten de leden van de Commissie te beïnvloeden bij de uitvoering van hun taak.

De leden van de Commissie mogen gedurende hun ambtsperiode geen andere beroepswerkzaamheden, al dan niet tegen beloning, verrichten. Bij hun ambtsaanvaarding verbinden zij zich plechtig om gedurende hun ambtsperiode en na afloop daarvan de uit hun taak voortvloeiende verplichtingen na te komen, in het bijzonder eerlijkheid en kiesheid te betrachten in het aanvaarden van bepaalde functies of voordelen na afloop van die ambtsperiode. Ingeval deze verplichtingen niet worden nagekomen, kan de Raad of de Commissie zich wenden tot het Hof van Justitie, dat, al naar het geval, ontslag ambtshalve volgens artikel 12 A of verval van het recht op pensioen of van andere, daarvoor in de plaats tredende voordelen kan uitspreken.

Artikel 10

1. De leden van de Commissie worden volgens de procedure van lid 2 voor een periode van vijf jaar benoemd, behoudens, in voorkomend geval, artikel 24.

Zij zijn herbenoembaar.

2. De Regeringen van de Lid-Staten dragen, na raadpleging van het Europees Parlement, in onderlinge overeenstemming de persoon voor die zij voornemens zijn tot Voorzitter van de Commissie te benoemen.

In overleg met de voorgedragen Voorzitter dragen de Regeringen van de Lid-Staten de overige personen voor die zij voornemens zijn tot leden van de Commissie te benoemen.

De aldus voorgedragen Voorzitter en overige leden van de Commissie worden als college ter goedkeuring onderworpen aan een stemming van het Europees Parlement. Na goedkeuring door het Europees Parlement worden de Voorzitter en de overige leden van de Commissie door de Regeringen van de Lid-Staten in onderlinge overeenstemming benoemd.

3. Lid 1 en lid 2 zijn voor het eerst van toepassing op de Voorzitter en de overige leden van de Commissie wier ambtsperiode op 7 januari 1995 aanvangt.

De Voorzitter en de overige leden van de Commissie wier ambtsperiode op 7 januari 1993 aanvangt, worden in onderlinge overeenstemming door de Regeringen der Lid-Staten benoemd. Hun ambtsperiode verstrijkt op 6 januari 1995.

Artikel 11

De Commissie kan uit haar leden één of twee Vice-Voorzitters benoemen.

Artikel 12

Behalve door regelmatige vervanging of door overlijden eindigt de ambtsvervulling van een lid van de Commissie door vrijwillig ontslag of ontslag ambtshalve.

De betrokkene wordt voor de verdere duur van zijn ambtstermijn vervangen door een nieuw lid dat in onderlinge overeenstemming door de Regeringen van de Lid-Staten wordt benoemd. De Raad kan met eenparigheid van stemmen vaststellen dat er geen reden voor vervanging is.

In geval van ontslag of overlijden wordt de Voorzitter voor de verdere duur van zijn ambtstermijn vervangen. De procedure van artikel 10, lid 2, is van toepassing voor de vervanging van de Voorzitter.

Behoudens in geval van ontslag ambtshalve overeenkomstig artikel 12 A blijven de leden van de Commissie in functie totdat in hun vervanging is voorzien.

Artikel 12 A

Op verzoek van de Raad of van de Commissie kan elk lid van de Commissie dat niet meer aan de eisen voor de uitoefening van zijn ambt voldoet of op ernstige wijze is tekortgeschoten, door het Hof van Justie van zijn ambt ontheven worden verklaard.

Artikel 13

De besluiten van de Commissie worden genomen bij meerderheid van stemmen van het in artikel 9 bepaalde aantal leden.

De Commissie kan slechts geldig zitting houden, indien het in haar reglement van orde bepaalde aantal leden aanwezig is.".

3) Artikel 16 wordt vervangen door:

"Artikel 16

De Commissie neemt alle interne maatregelen ter verzekering van het goed functioneren van haar diensten.

Zij kan studiecommissies instellen, met name een economische studiecommissie.

De Raad en de Commissie raadplegen elkaar en bepalen in onderlinge overeenstemming de wijze waarop zij samenwerken.

De Commissie stelt haar reglement van orde vast ten einde te verzekeren dat zij en haar diensten overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag werkzaam zijn. Zij zorgt voor de bekendmaking van dat reglement.".

4) Het volgende artikel wordt ingevoegd:

"Artikel 17

Jaarlijks, ten minste een maand vóór de opening van de zitting van het Europees Parlement, publiceert de Commissie een algemeen verslag over de werkzaamheden van de Gemeenschap.".

5) Aan artikel 18 wordt de volgende alinea toegevoegd:

"De Raad stelt met gekwalificeerde meerderheid van stemmen alle vergoedingen vast welke als beloning kunnen gelden.".

6) De volgende artikelen worden ingevoegd:

"Artikel 20 A

Het Europees Parlement kan met meerderheid van stemmen van zijn leden de Commissie verzoeken passende voorstellen in te dienen inzake aangelegenheden die naar het oordeel van het Parlement communautaire besluiten voor de tenuitvoerlegging van dit Verdrag vergen.

Artikel 20 B

In het kader van de vervulling van zijn taken kan het Europees Parlement, op verzoek van een vierde van zijn leden, een tijdelijke enquêtecommissie instellen om, onverminderd de bij dit Verdrag aan andere Instellingen of organen verleende bevoegdheden, vermeende inbreuken op het Gemeenschapsrecht of gevallen van wanbeheer bij de toepassing van het Gemeenschapsrecht te onderzoeken, behalve wanneer de vermeende feiten het voorwerp van een gerechtelijke procedure uitmaken en zolang deze procedure nog niet is voltooid.

De tijdelijke enquêtecommissie houdt op te bestaan zodra zij haar verslag heeft ingediend.

De nadere bepalingen betreffende de uitoefening van het enquêterecht worden in onderlinge overeenstemming vastgesteld door het Europees Parlement, de Raad en de Commissie.

Artikel 20 C

Iedere burger van de Unie, alsmede iedere natuurlijke of rechtspersoon met verblijfplaats of statutaire zetel in een Lid-Staat heeft het recht om individueel of te zamen met andere burgers of personen een verzoekschrift tot het Europees Parlement te richten betreffende een onderwerp dat tot de werkterreinen van de Gemeenschap behoort en dat hem of haar rechtstreeks aangaat.

Artikel 20 D

1. Het Europees Parlement benoemt een ombudsman die bevoegd is kennis te nemen van klachten van burgers van de Unie of van natuurlijke of rechtspersonen met verblijfplaats of statutaire zetel in een Lid-Staat over gevallen van wanbeheer bij het optreden van de communautaire Instellingen of organen, met uitzondering van het Hof van Justitie en het Gerecht van eerste aanleg bij de uitoefening van hun gerechtelijke taak.

Overeenkomstig zijn opdracht verricht de ombudsman het door hem gerechtvaardigd geachte onderzoek op eigen initiatief dan wel op basis van klachten welke hem rechtstreeks of via een lid van het Europees Parlement zijn voorgelegd, behalve wanneer de vermeende feiten het voorwerp van een gerechtelijke procedure uitmaken of hebben uitgemaakt. Indien de ombudsman een geval van wanbeheer heeft vastgesteld, legt hij de zaak voor aan de betrokken Instelling, die over een termijn van drie maanden beschikt om hem haar standpunt mede te delen. De ombudsman doet vervolgens een verslag aan het Europees Parlement en aan de betrokken Instelling toekomen. De persoon die de klacht heeft ingediend wordt op de hoogte gebracht van het resultaat van dit onderzoek.

De ombudsman legt elk jaar aan het Europees Parlement een verslag voor met het resultaat van zijn onderzoeken.

2. Na elke verkiezing voor het Europees Parlement wordt de ombudsman voor de zittingsduur van deze Instelling benoemd. Hij is herbenoembaar.

Op verzoek van het Europees Parlement kan de ombudsman door het Hof van Justitie van zijn ambt ontheven worden verklaard, indien hij niet meer aan de eisen voor de uitoefening van zijn ambt voldoet of op ernstige wijze is tekortgeschoten.

3. De ombudsman oefent zijn ambt volkomen onafhankelijk uit. Bij de vervulling van zijn taken vraagt noch aanvaardt hij instructies van enig lichaam. Gedurende zijn ambtsperiode mag de ombudsman geen andere beroepswerkzaamheden, al dan niet tegen beloning, verrichten.

4. Het Europees Parlement stelt na advies van de Commissie en met goedkeuring van de Raad, die met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een besluit neemt, het statuut van de ombudsman en de algemene voorwaarden voor de uitoefening van het ambt van ombudsman vast.".

7) Artikel 21, lid 3, wordt vervangen door:

"3. Het Europees Parlement stelt ontwerpen op voor het houden van rechtstreekse algemene verkiezingen volgens een in alle Lid-Staten eenvormige procedure.

De Raad stelt met eenparigheid van stemmen en met instemming van het Europees Parlement, dat met meerderheid van stemmen van zijn leden een besluit neemt, de desbetreffende bepalingen vast, waarvan hij de aanneming door de Lid-Staten overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen aanbeveelt.".

8) Artikel 24 wordt vervangen door:

"Artikel 24

Het Europees Parlement beraadslaagt in openbare zitting over het algemene jaarverslag, dat door de Commissie aan het Europees Parlement wordt voorgelegd.

Wanneer aan het Europees Parlement een motie van afkeuring betreffende het beleid van de Commissie wordt voorgelegd, kan het Europees Parlement zich over deze motie niet eerder uitspreken dan ten minste drie dagen nadat de motie is ingediend en slechts bij openbare stemming.

Indien de motie van afkeuring is aangenomen met een meerderheid van twee derde der uitgebrachte stemmen en tevens bij meerderheid van de leden van het Europees Parlement, moeten de leden van de Commissie gezamenlijk aftreden. Zij blijven de lopende zaken behartigen tot in hun vervanging is voorzien overeenkomstig artikel 10. In dat geval verstrijkt de ambtsperiode van de te hunner vervanging benoemde leden van de Commissie op de datum waarop de ambtstermijn van de gezamenlijk tot aftreden gedwongen leden zou zijn verstreken.".

9) De volgende artikelen worden ingevoegd:

"Artikel 27

De Raad bestaat uit een vertegenwoordiger van elke Lid-Staat op ministerieel niveau die gemachtigd is om de Regering van de Lid-Staat die hij vertegenwoordigt, te binden.

Het voorzitterschap wordt in de Raad door elke Lid-Staat bij toerbeurt uitgeoefend voor de tijd van zes maanden, in onderstaande volgorde der Lid-Staten:

- gedurende een eerste cyclus van zes jaar: België, Denemarken, Duitsland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland, Portugal, Verenigd Koninkrijk;

- gedurende een tweede cyclus van zes jaar: Denemarken, België, Griekenland, Duitsland, Frankrijk, Spanje, Italië, Ierland, Nederland, Luxemburg, Verenigd Koninkrijk, Portugal.

Artikel 27 A

De Raad wordt door zijn Voorzitter, op diens initiatief, op initiatief van één van zijn leden of van de Commissie, in vergadering bijeengeroepen.".

10) De volgende artikelen worden ingevoegd:

"Artikel 29

De Raad stelt met gekwalificeerde meerderheid van stemmen de wedden, vergoedingen en pensioenen vast van de voorzitter en de leden van de Commissie, van de president, de rechters en de griffier van, alsmede van de advocaten-generaal bij het Hof van Justitie. De Raad stelt, met dezelfde meerderheid, eveneens alle vergoedingen vast welke als beloning kunnen gelden.

Artikel 30

1. Een comité, bestaande uit de Permanente Vertegenwoordigers van de Lid-Staten, heeft tot taak de werkzaamheden van de Raad voor te bereiden en de door de Raad verstrekte opdrachten uit te voeren.

2. De Raad wordt bijgestaan door een Secretariaat-Generaal onder leiding van een Secretaris-Generaal. De Secretaris-Generaal wordt door de Raad met eenparigheid van stemmen benoemd.

De Raad beslist over de organisatie van het Secretariaat-Generaal.

3. De Raad stelt zijn reglement van orde vast.".

11) Artikel 32 wordt vervangen door:

"Artikel 32

Het Hof van Justitie bestaat uit dertien rechters.

Het Hof van Justitie komt in voltallige zitting bijeen. Het kan echter uit zijn midden kamers vormen, elk samengesteld uit drie of vijf rechters, om overeenkomstig de bepalingen van een daartoe opgesteld reglement hetzij bepaalde maatregelen van onderzoek te nemen, hetzij bepaalde soorten van zaken te berechten.

Het Hof van Justitie komt in voltallige zitting bijeen wanneer een Lid-Staat of een Instelling van de Gemeenschap die partij is bij het geding, daarom verzoekt.

Indien het Hof van Justitie zulks verzoekt, kan de Raad met eenparigheid van stemmen het aantal rechters verhogen en de tweede en derde alinea van dit artikel alsmede de tweede alinea van artikel 32 ter voor zover nodig aanpassen.".

12) Artikel 32 quinqies wordt vervangen door:

"Artikel 32 quinqies

1. Aan het Hof van Justitie wordt een gerecht toegevoegd dat, in eerste aanleg en behoudens een tot rechtsvragen beperkte hogere voorziening bij het Hof van Justitie op de wijze bepaald in het Statuut, kennis neemt van bepaalde categorieën van beroepen die onder de voorwaarden van lid 2 worden vastgesteld. Het Gerecht van eerste aanleg is niet bevoegd voor prejudiciële vragen die worden voorgelegd uit hoofde van artikel 41.

2. Op verzoek van het Hof van Justitie en na raadpleging van het Europees Parlement en van de Commissie, bepaalt de Raad met eenparigheid van stemmen de in lid 1 bedoelde categorieën van beroepen en de samenstelling van het Gerecht van eerste aanleg en stelt hij de noodzakelijke aanpassingen en aanvullingen voor het Statuut van het Hof van Justitie vast. Tenzij de Raad anderszins besluit, zijn de bepalingen van dit Verdrag betreffende het Hof van Justitie, en met name de bepalingen van het Protocol betreffende het Statuut van het Hof van Justitie, op het Gerecht van eerste aanleg van toepassing.

3. De leden van het Gerecht van eerste aanleg worden gekozen uit personen die alle waarborgen voor onafhankelijkheid bieden en bekwaam zijn rechterlijke ambten te bekleden; zij worden in onderlinge overeenstemming door de Regeringen van de Lid-Staten voor zes jaar benoemd. Om de drie jaar vindt een gedeeltelijke vervanging plaats. De aftredende leden zijn herbenoembaar.

4. Het Gerecht van eerste aanleg stelt in overeenstemming met het Hof van Justitie zijn reglement voor de procesvoering vast. Dit reglement moet met eenparigheid van stemmen door de Raad worden goedgekeurd.".

13) Artikel 33 wordt vervangen door:

"Artikel 33

Het Hof van Justitie is bevoegd uitspraak te doen op elk door een deelnemende staat of de Raad ingesteld beroep tot nietigverklaring van beschikkingen en aanbevelingen van de Commissie op grond van onbevoegdheid, schending van wezenlijke vormvoorschriften, schending van het Verdrag of van enige uitvoeringsregeling daarvan dan wel van misbruik van bevoegdheid. Het onderzoek door het Hof van Justitie kan echter geen betrekking hebben op een beoordeling van de toestand die voortvloeit uit economische feiten of omstandigheden, met het oog op welke toestand de beschikkingen zijn gegeven of de aanbevelingen zijn gedaan, tenzij de Commissie het verwijt wordt gemaakt, dat zij haar bevoegdheden heeft misbruikt of de bepalingen van het Verdrag of enige op de uitvoering daarvan betrekking hebbende rechtsregel klaarblijkelijk heeft miskend.

Voor de ondernemingen en verenigingen, bedoeld in artikel 48, staat onder dezelfde voorwaarden beroep open tegen de hen individueel betreffende beschikkingen en aanbevelingen of tegen algemene beschikkingen en aanbevelingen, die volgens hun mening te hunnen opzichte misbruik van bevoegdheid inhouden.

Het beroep, bedoeld in de eerste twee alinea's van dit artikel, moet worden ingesteld binnen een termijn van een maand te rekenen onderscheidenlijk vanaf de dag van kennisgeving of vanaf die van openbaarmaking van de beschikking of de aanbeveling.

Het Hof van Justitie is onder dezelfde voorwaarden bevoegd uitspraak te doen inzake elk door het Europees Parlement ingesteld beroep dat op de vrijwaring van zijn prerogatieven is gericht.".

14) Het volgende hoofdstuk wordt ingevoegd:

"Hoofdstuk V

Van de rekenkamer

Artikel 45 A

De Rekenkamer verricht de controle van de rekeningen.

Artikel 45 B

1. De Rekenkamer bestaat uit twaalf leden.

2. De leden van de Rekenkamer worden gekozen uit personen die in hun eigen land behoren of behoord hebben tot de externe controle-instanties of die voor deze functie bijzonder geschikt zijn. Zij moeten alle waarborgen voor onafhankelijkheid bieden.

3. De leden van de Rekenkamer worden door de Raad, na raadpleging van het Europees Parlement, met eenparigheid van stemmen voor zes jaar benoemd.

Bij de eerste benoemingen echter worden vier leden van de Rekenkamer, die bij loting worden aangewezen, voor een ambtsperiode van slechts vier jaar benoemd.

De leden van de Rekenkamer zijn herbenoembaar.

Zij kiezen uit hun midden voor drie jaar de Voorzitter van de Rekenkamer. Hij is herkiesbaar.

4. De leden van de Rekenkamer oefenen hun ambt volkomen onafhankelijk uit in het algemeen belang van de Gemeenschap.

Bij de vervulling van hun taken vragen noch aanvaarden zij instructies van enige Regering of enig lichaam. Zij onthouden zich van iedere handeling welke onverenigbaar is met het karakter van hun ambt.

5. De leden van de Rekenkamer mogen gedurende hun ambtsperiode geen andere beroepswerkzaamheden, al dan niet tegen beloning, verrichten. Bij hun ambtsaanvaarding verbinden zij zich plechtig om gedurende hun ambtsperiode en na afloop daarvan de uit hun taak voortvloeiende verplichtingen na te komen, in het bijzonder eerlijkheid en kiesheid te betrachten in het aanvaarden van bepaalde functies of voordelen na afloop van die ambtsperiode.

6. Behalve door regelmatige vervanging of door overlijden, eindigt de ambtsvervulling van een lid van de Rekenkamer door vrijwillig ontslag of door ontslag ambtshalve ingevolge een uitspraak van het Hof van Justitie overeenkomstig lid 7.

De betrokkene wordt vervangen voor de verdere duur van zijn ambtstermijn.

Behoudens in geval van ontslag ambtshalve, blijven de leden van de Rekenkamer in functie totdat in hun vervanging is voorzien.

7. De leden van de Rekenkamer kunnen slechts van hun ambt worden ontheven of van hun recht op pensioen of andere daarvoor in de plaats tredende voordelen vervallen worden verklaard, indien het Hof van Justitie, op verzoek van de Rekenkamer, constateert dat zij hebben opgehouden aan de eisen voor de uitoefening van hun ambt of aan de uit hun taak voortvloeiende verplichtingen te voldoen.

8. De Raad stelt met gekwalificeerde meerderheid van stemmen de arbeidsvoorwaarden vast, met name de bezoldiging, de vergoedingen en het pensioen van de Voorzitter en de leden van de Rekenkamer. Met dezelfde meerderheid stelt hij ook de vergoedingen vast die als bezoldiging kunnen worden aangemerkt.

9. De bepalingen van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen die van toepassing zijn op de rechters van het Hof van Justitie gelden ook voor de leden van de Rekenkamer.

Artikel 45 C

1. De Rekenkamer onderzoekt de rekeningen van alle ontvangsten en uitgaven van de Gemeenschap. Zij onderzoekt tevens de rekeningen van alle ontvangsten en uitgaven van elk door de Gemeenschap ingesteld orgaan, voor zover het instellingsbesluit dit onderzoek niet uitsluit.

De Rekenkamer legt aan het Europees Parlement en aan de Raad een verklaring voor waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de regelmatigheid en de wettigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd.

2. De Rekenkamer onderzoekt de wettigheid en de regelmatigheid van de ontvangsten en uitgaven, en gaat tevens na of een goed financieel beheer werd gevoerd.

De controle van de ontvangsten geschiedt aan de hand van de vaststellingen en van de stortingen van ontvangsten aan de Gemeenschap.

De controle van de uitgaven geschiedt aan de hand van betalingsverplichtingen en van betalingen.

Deze controles kunnen plaatsvinden vóór de afsluiting van de rekeningen van het betrokken begrotingsjaar.

3. De controle geschiedt aan de hand van stukken, en, zo nodig, ter plaatse bij de overige Instellingen van de Gemeenschap en in de Lid-Staten. De controle in de Lid-Staten geschiedt in samenwerking met de nationale controle-instanties of, indien deze laatste niet over de nodige bevoegdheden beschikken, in samenwerking met de bevoegde nationale diensten. Deze instanties of diensten delen aan de Rekenkamer mee of zij voornemens zijn aan de controle deel te nemen.

Alle bescheiden en inlichtingen die nodig zijn voor de vervulling van de taak van de Rekenkamer, worden haar op haar verzoek verstrekt door de overige Instellingen van de Gemeenschap en door de nationale controle-instanties of, indien deze niet over de nodige bevoegdheden beschikken, door de bevoegde nationale diensten.

4. De Rekenkamer stelt na afsluiting van elk begrotingsjaar een jaarverslag op. Dit verslag wordt toegezonden aan de Instellingen van de Gemeenschap en te zamen met de antwoorden van deze Instellingen op de opmerkingen van de Rekenkamer, in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen gepubliceerd.

De Rekenkamer kan voorts te allen tijde met betrekking tot bijzondere vraagstukken opmerkingen maken, met name in de vorm van speciale verslagen, en kan op verzoek van één van de overige Instellingen van de Gemeenschap adviezen uitbrengen.

De Rekenkamer neemt haar jaarverslagen, speciale verslagen of adviezen aan met meerderheid van stemmen van haar leden.

De Rekenkamer staat het Europees Parlement en de Raad bij bij de controle op de uitvoering van de begroting.

5. De Rekenkamer stelt voorts een afzonderlijk jaarverslag op over de juistheid der andere rekenplichtige handelingen dan die welke betrekking hebben op de in lid 1 bedoelde uitgaven en ontvangsten, alsmede over de juistheid van het financiële beheer van de Commissie met betrekking tot deze handelingen. Zij stelt dit verslag samen uiterlijk zes maanden na het einde van het begrotingsjaar waarop het betrekking heeft, en brengt het uit aan de Commissie en aan de Raad. De Commissie legt het aan het Europees Parlement voor.".

15) Artikel 78 quater wordt vervangen door:

"Artikel 78 quater

De Commissie voert de administratieve begroting overeenkomstig de bepalingen van het ter uitvoering van artikel 78 novies vastgestelde reglement uit onder haar eigen verantwoordelijkheid, binnen de grenzen der toegekende kredieten en met inachtneming van het beginsel van goed financieel beheer.

Het reglement voorziet in de wijze waarop en de mate waarin iedere Instelling haar eigen uitgaven doet.

Binnen de administratieve begroting kan de Commissie, met inachtneming van de grenzen en de voorwaarden bepaald in het ter uitvoering van artikel 78 novies vastgestelde reglement, kredieten overschrijven hetzij van het ene hoofdstuk naar het andere, hetzij van de ene onderafdeling naar de andere.".

16) De artikelen 78 sexies en 78 septies vervallen.

17) Artikel 78 octies wordt vervangen door:

"Artikel 78 octies

1. Op aanbeveling van de Raad, die besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, verleent het Europees Parlement aan de Commissie kwijting voor de uitvoering van de administratieve begroting. Te dien einde onderzoekt het, na de Raad, de rekeningen en de financiële staat genoemd in artikel 78 quinquies, het jaarverslag van de Rekenkamer te zamen met de antwoorden van de gecontroleerde Instellingen op de opmerkingen van de Rekenkamer, alsmede de relevante speciale verslagen van de Rekenkamer.

2. Alvorens kwijting te verlenen aan de Commissie of voor enig ander doel in verband met de uitoefening van de bevoegdheden van de Commissie inzake de uitvoering van de administratieve begroting, kan het Europees Parlement de Commissie verzoeken verantwoording af te leggen ter zake van de uitvoering van de uitgaven of de werking van de financiële controlestelsels. De Commissie verstrekt het Europees Parlement op verzoek alle nodige inlichtingen.

3. De Commissie stelt alles in het werk om gevolg te geven aan de opmerkingen in de kwijtingsbesluiten en aan de andere opmerkingen van het Europees Parlement over de uitvoering van de uitgaven, alsmede aan de opmerkingen waarvan de door de Raad aangenomen aanbevelingen tot kwijting vergezeld gaan.

Op verzoek van het Europees Parlement of de Raad brengt de Commissie verslag uit over de maatregelen die zijn genomen naar aanleiding van deze opmerkingen, met name over de instructies die zijn gegeven aan de diensten die met de uitvoering van de administratieve begroting zijn belast. Deze verslagen worden ook aan de Rekenkamer toegezonden.".

18) Artikel 78 novies wordt vervangen door:

"Artikel 78 novies

De Raad, handelend met eenparigheid van stemmen op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement en advies van de Rekenkamer:

a) stelt de Financiële Reglementen vast waarbij met name de wijze wordt vastgesteld, waarop de administratieve begroting wordt opgesteld en uitgevoerd, alsmede de wijze waarop rekening en verantwoording wordt gedaan en de rekeningen worden nagezien;

b) bepaalt de regels en de procedure volgens welke de budgettaire ontvangsten waarin het stelsel der eigen middelen van de Gemeenschappen voorziet, ter beschikking van de Commissie worden gesteld, en schrijft voor welke maatregelen moeten worden toegepast om in voorkomend geval te voorzien in de behoefte aan kasmiddelen;

c) stelt de regels vast en organiseert de controle betreffende de verantwoordelijkheid der financiële controleurs, ordonnateurs en rekenplichtigen.".

19) Het volgende artikel wordt ingevoegd:

"Artikel 78 decies

De Lid-Staten nemen ter bestrijding van fraude waardoor de financiële belangen van de Gemeenschap worden geschaad, dezelfde maatregelen als die welke zij treffen ter bestrijding van fraude waardoor hun eigen financiële belangen worden geschaad.

Onverminderd andere bepalingen van dit Verdrag coördineren de Lid-Staten hun optreden om de financiële belangen van de Gemeenschap tegen fraude te beschermen. Zij stellen daartoe met de hulp van de Commissie een nauwe en geregelde samenwerking tussen hun bevoegde overheidsdiensten in.".

20) Artikel 79, onder a), wordt vervangen door:

"a) is dit Verdrag niet van toepassing op de Faeröer.".

21) De artikelen 96 en 98 vervallen.

TITEL IV

BEPALINGEN TOT WIJZIGING VAN HET VERDRAG TOT OPRICHTING VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAP VOOR ATOOMENERGIE

Artikel I

Het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie wordt gewijzigd overeenkomstig de bepalingen van dit artikel.

1) Artikel 3 wordt vervangen door:

"Artikel 3

1. De vervulling van de aan de Gemeenschap opgedragen taken wordt verzekerd door:

- een EUROPEES PARLEMENT,

- een RAAD,

- een COMMISSIE,

- een HOF VAN JUSTITIE,

- een REKENKAMER.

Iedere Instelling handelt binnen de grenzen van de haar door dit Verdrag verleende bevoegdheden.

2. De Raad en de Commissie worden bijgestaan door een Economisch en Sociaal Comité met raadgevende taak.".

2) De volgende artikelen worden ingevoegd:

"Artikel 107 A

Het Europees Parlement kan met meerderheid van stemmen van zijn leden de Commissie verzoeken passende voorstellen in te dienen inzake aangelegenheden die naar het oordeel van het Parlement communautaire besluiten voor de tenuitvoerlegging van dit Verdrag vergen.

Artikel 107 B

In het kader van de vervulling van zijn taken kan het Europees Parlement, op verzoek van een vierde van zijn leden, een tijdelijke enquêtecommissie instellen om, onverminderd de bij dit Verdrag aan andere Instellingen of organen verleende bevoegdheden, vermeende inbreuken op het Gemeenschapsrecht of gevallen van wanbeheer bij de toepassing van het Gemeenschapsrecht te onderzoeken, behalve wanneer de vermeende feiten het voorwerp van een gerechtelijke procedure uitmaken en zolang deze procedure nog niet is voltooid.

De tijdelijke enquêtecommissie houdt op te bestaan zodra zij haar verslag heeft ingediend.

De nadere bepalingen betreffende de uitoefening van het enquêterecht worden in onderlinge overeenstemming vastgesteld door het Europees Parlement, de Raad en de Commissie.

Artikel 107 C

Iedere burger van de Unie, alsmede iedere natuurlijke of rechtspersoon met verblijfplaats of statutaire zetel in een Lid-Staat heeft het recht om individueel of te zamen met andere burgers of personen een verzoekschrift tot het Europees Parlement te richten betreffende een onderwerp dat tot de werkterreinen van de Gemeenschap behoort en dat hem of haar rechtstreeks aangaat.

Artikel 107 D

1. Het Europees Parlement benoemt een ombudsman die bevoegd is kennis te nemen van klachten van burgers van de Unie of van natuurlijke of rechtspersonen met verblijfplaats of statutaire zetel in een Lid-Staat over gevallen van wanbeheer bij het optreden van de communautaire Instellingen of organen, met uitzondering van het Hof van Justitie en het Gerecht van eerste aanleg bij de uitoefening van hun gerechtelijke taak.

Overeenkomstig zijn opdracht verricht de ombudsman het door hem gerechtvaardigd geachte onderzoek op eigen initiatief dan wel op basis van klachten welke hem rechtstreeks of via een lid van het Europees Parlement zijn voorgelegd, behalve wanneer de vermeende feiten het voorwerp van een gerechtelijke procedure uitmaken of hebben uitgemaakt. Indien de ombudsman een geval van wanbeheer heeft vastgesteld, legt hij de zaak voor aan de betrokken Instelling, die over een termijn van drie maanden beschikt om hem haar standpunt mede te delen. De ombudsman doet vervolgens een verslag aan het Europees Parlement en aan de betrokken Instelling toekomen. De persoon die de klacht heeft ingediend wordt op de hoogte gebracht van het resultaat van dit onderzoek.

De ombudsman legt elk jaar aan het Europees Parlement een verslag voor met het resultaat van zijn onderzoeken.

2. Na elke verkiezing voor het Europees Parlement wordt de ombudsman voor de zittingsduur van deze Instelling benoemd. Hij is herbenoembaar.

Op verzoek van het Europees Parlement kan de ombudsman door het Hof van Justitie van zijn ambt worden ontheven, indien hij niet meer aan de eisen voor de uitoefening van zijn ambt voldoet of op ernstige wijze is tekortgeschoten.

3. De ombudsman oefent zijn ambt volkomen onafhankelijk uit. Bij de vervulling van zijn taken vraagt noch aanvaardt hij instructies van enig lichaam. Gedurende zijn ambtsperiode mag de ombudsman geen andere beroepswerkzaamheden, al dan niet tegen beloning, verrichten.

4. Het Europees Parlement stelt na advies van de Commissie en met goedkeuring van de Raad, die met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een besluit neemt, het statuut van de ombudsman en de algemene voorwaarden voor de uitoefening van het ambt van ombudsman vast.".

3) Artikel 108, lid 3, wordt vervangen door:

"3. Het Europees Parlement stelt ontwerpen op voor het houden van rechtstreekse algemene verkiezingen volgens een in alle Lid-Staten eenvormige procedure.

De Raad stelt met eenparigheid van stemmen en met instemming van het Europees Parlement, dat met meerderheid van stemmen van zijn leden een besluit neemt, de desbetreffende bepalingen vast, waarvan hij de aanneming door de Lid-Staten overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen aanbeveelt.".

4) Aan artikel 114, tweede alinea, wordt de volgende zin toegevoegd:

"In dat geval verstrijkt de ambtsperiode van de te hunner vervanging benoemde leden van de Commissie op de datum waarop de ambtstermijn van de gezamenlijk tot aftreden gedwongen leden zou zijn verstreken.".

5) De volgende artikelen worden ingevoegd:

"Artikel 116

De Raad bestaat uit een vertegenwoordiger van elke Lid-Staat op ministerieel niveau die gemachtigd is om de Regering van de Lid-Staat die hij vertegenwoordigt, te binden.

Het voorzitterschap wordt in de Raad door elke Lid-Staat bij toerbeurt uitgeoefend voor de tijd van zes maanden, in onderstaande volgorde der Lid-Staten:

- gedurende een eerste cyclus van zes jaar: België, Denemarken, Duitsland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland, Portugal, Verenigd Koninkrijk;

- gedurende een tweede cyclus van zes jaar: Denemarken, België, Griekenland, Duitsland, Frankrijk, Spanje, Italië, Ierland, Nederland, Luxemburg, Verenigd Koninkrijk, Portugal.

Artikel 117

De Raad wordt door zijn Voorzitter, op diens initiatief, op initiatief van één van zijn leden of van de Commissie, in vergadering bijeengeroepen.".

6) Het volgende artikel wordt ingevoegd:

"Artikel 121

1. Een comité, bestaande uit de Permanente Vertegenwoordigers van de Lid-Staten, heeft tot taak de werkzaamheden van de Raad voor te bereiden en de door de Raad verstrekte opdrachten uit te voeren.

2. De Raad wordt bijgestaan door een Secretariaat-Generaal onder leiding van een Secretaris-Generaal. De Secretaris-Generaal wordt door de Raad met eenparigheid van stemmen benoemd.

De Raad beslist over de organisatie van het Secretariaat-Generaal.

3. De Raad stelt zijn reglement van orde vast.".

7) Het volgende artikel wordt ingevoegd:

"Artikel 123

De Raad stelt met gekwalificeerde meerderheid van stemmen de wedden, vergoedingen en pensioenen vast van de voorzitter en de leden van de Commissie, van de president, de rechters en de griffier van, alsmede van de advocaten-generaal bij het Hof van Justitie. De Raad stelt, met dezelfde meerderheid, eveneens alle vergoedingen vast welke als beloning kunnen gelden.".

8) De volgende artikelen worden ingevoegd:

"Artikel 125

Jaarlijks, ten minste een maand vóór de opening van de zitting van het Europees Parlement, publiceert de Commissie een algemeen verslag over de werkzaamheden van de Gemeenschap.

Artikel 126

1. De Commissie bestaat uit zeventien leden, die op grond van hun algemene bekwaamheid worden gekozen en die alle waarborgen voor onafhankelijkheid bieden.

Het aantal leden van de Commissie kan door de Raad met eenparigheid van stemmen worden gewijzigd.

Alleen zij die de nationaliteit van een van de Lid-Staten bezitten, kunnen lid van de Commissie zijn.

In de Commissie moet ten minste één onderdaan van elke Lid-Staat zitting hebben, zonder dat het aantal leden van dezelfde nationaliteit meer dan twee mag bedragen.

2. De leden van de Commissie oefenen hun ambt volkomen onafhankelijk uit in het algemeen belang van de Gemeenschap.

Bij de vervulling van hun taken vragen noch aanvaarden zij instructies van enige regering of enig ander lichaam. Zij onthouden zich van iedere handeling welke onverenigbaar is met het karakter van hun ambt. Iedere Lid-Staat verbindt zich, dit karakter te eerbiedigen en niet te trachten de leden van de Commissie te beïnvloeden bij de uitvoering van hun taak.

De leden van de Commissie mogen gedurende hun ambtsperiode geen andere beroepswerkzaamheden, al dan niet tegen beloning, verrichten. Bij hun ambtsaanvaarding verbinden zij zich plechtig om gedurende hun ambtsperiode en na afloop daarvan de uit hun taak voortvloeiende verplichtingen na te komen, in het bijzonder eerlijkheid en kiesheid te betrachten in het aanvaarden van bepaalde functies of voordelen na afloop van die ambtsperiode. Ingeval deze verplichtingen niet worden nagekomen, kan de Raad of de Commissie zich wenden tot het Hof van Justitie, dat, al naar het geval, ontslag ambtshalve volgens artikel 129 of verval van het recht op pensioen of van andere, daarvoor in de plaats tredende voordelen kan uitspreken.

Artikel 127

1. De leden van de Commissie worden volgens de procedure van lid 2 voor een periode van vijf jaar benoemd, behoudens, in voorkomend geval, artikel 114.

Zij zijn herbenoembaar.

2. De Regeringen van de Lid-Staten dragen, na raadpleging van het Europees Parlement, in onderlinge overeenstemming de persoon voor die zij voornemens zijn tot Voorzitter van de Commissie te benoemen.

In overleg met de voorgedragen Voorzitter dragen de Regeringen van de Lid-Staten de overige personen voor die zij voornemens zijn tot leden van de Commissie te benoemen.

De aldus voorgedragen Voorzitter en overige leden van de Commissie worden als college ter goedkeuring onderworpen aan een stemming van het Europees Parlement. Na goedkeuring door het Europees Parlement worden de Voorzitter en de overige leden van de Commissie door de Regeringen van de Lid-Staten in onderlinge overeenstemming benoemd.

3. Lid 1 en lid 2 zijn voor het eerst van toepassing op de Voorzitter en de overige leden van de Commissie wier ambtsperiode op 7 januari 1995 aanvangt.

De Voorzitter en de overige leden van de Commissie wier ambtsperiode op 7 januari 1993 aanvangt, worden in onderlinge overeenstemming door de Regeringen der Lid-Staten benoemd. Hun ambtsperiode verstrijkt op 6 januari 1995.

Artikel 128

Behalve door regelmatige vervanging of door overlijden eindigt de ambtsvervulling van een lid van de Commissie door vrijwillig ontslag of ontslag ambtshalve.

De betrokkene wordt voor de verdere duur van zijn ambtstermijn vervangen door een nieuw lid dat in onderlinge overeenstemming door de Regeringen van de Lid-Staten wordt benoemd. De Raad kan met eenparigheid van stemmen vaststellen dat er geen reden voor vervanging is.

In geval van ontslag of overlijden wordt de Voorzitter voor de verdere duur van zijn ambtstermijn vervangen. De procedure van artikel 127, lid 2, is van toepassing voor de vervanging van de Voorzitter.

Behoudens in geval van ontslag ambtshalve overeenkomstig artikel 129 blijven de leden van de Commissie in functie totdat in hun vervanging is voorzien.

Artikel 129

Op verzoek van de Raad of van de Commissie kan elk lid van de Commissie dat niet meer aan de eisen voor de uitoefening van zijn ambt voldoet of op ernstige wijze is tekortgeschoten, door het Hof van Justitie van zijn ambt ontheven worden verklaard.

Artikel 130

De Commissie kan uit haar leden één of twee Vice-Voorzitters benoemen.

Artikel 131

De Raad en de Commissie raadplegen elkaar en bepalen in onderlinge overeenstemming de wijze waarop zij samenwerken.

De Commissie stelt haar reglement van orde vast ten einde te verzekeren dat zij en haar diensten overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag werkzaam zijn. Zij zorgt voor de bekendmaking van dat reglement.

Artikel 132

De besluiten van de Commissie worden genomen bij meerderheid van stemmen van het in artikel 126 bepaalde aantal leden.

De Commissie kan slechts geldig zitting houden, indien het in haar reglement van orde bepaalde aantal leden aanwezig is.".

9) Artikel 133 vervalt.

10) Artikel 137 wordt vervangen door:

"Artikel 137

Het Hof van Justitie bestaat uit dertien rechters.

Het Hof van Justitie komt in voltallige zitting bijeen. Het kan echter uit zijn midden kamers vormen, elk samengesteld uit drie of vijf rechters, om overeenkomstig de bepalingen van een daartoe opgesteld reglement, hetzij bepaalde maatregelen van onderzoek te nemen, hetzij bepaalde soorten van zaken te berechten.

Het Hof van Justitie komt in voltallige zitting bijeen wanneer een Lid-Staat of een Instelling van de Gemeenschap die partij is bij het geding, daarom verzoekt.

Indien het Hof van Justitie zulks verzoekt, kan de Raad met eenparigheid van stemmen het aantal rechters verhogen en de tweede en derde alinea van dit artikel alsmede de tweede alinea van artikel 139 voor zover nodig aanpassen.".

11) Artikel 140 A wordt vervangen door:

"Artikel 140 A

1. Aan het Hof van Justitie wordt een gerecht toegevoegd dat, in eerste aanleg en behoudens een tot rechtsvragen beperkte hogere voorziening bij het Hof van Justitie op de wijze bepaald in het Statuut, kennis neemt van bepaalde categorieën van beroepen die onder de voorwaarden van lid 2 worden vastgesteld. Het Gerecht van eerste aanleg is niet bevoegd voor prejudiciële vragen die worden voorgelegd uit hoofde van artikel 150.

2. Op verzoek van het Hof van Justitie en na raadpleging van het Europees Parlement en van de Commissie, bepaalt de Raad met eenparigheid van stemmen de in lid 1 bedoelde categorieën beroepen en de samenstelling van het Gerecht van eerste aanleg en stelt hij de noodzakelijke aanpassingen en aanvullingen voor het Statuut van het Hof van Justitie vast. Tenzij de Raad anderszins besluit, zijn de bepalingen van dit Verdrag betreffende het Hof van Justitie, en met name de bepalingen van het Protocol betreffende het Statuut van het Hof van Justitie, op het Gerecht van eerste aanleg van toepassing.

3. De leden van het Gerecht van eerste aanleg worden gekozen uit personen die alle waarborgen voor onafhankelijkheid bieden en bekwaam zijn rechterlijke ambten te bekleden; zij worden in onderlinge overeenstemming door de Regeringen van de Lid-Staten voor zes jaar benoemd. Om de drie jaar vindt een gedeeltelijke vervanging plaats. De aftredende leden zijn herbenoembaar.

4. Het Gerecht van eerste aanleg stelt in overeenstemming met het Hof van Justitie zijn reglement voor de procesvoering vast. Dit reglement moet met eenparigheid van stemmen door de Raad worden goedgekeurd.".

12) Artikel 143 wordt vervangen door:

"Artikel 143

1. Indien het Hof van Justitie vaststelt dat een Lid-Staat een der krachtens dit Verdrag op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen, is deze Staat gehouden die maatregelen te nemen, welke nodig zijn ter uitvoering van het arrest van het Hof van Justitie.

2. Indien de Commissie van oordeel is dat de betrokken Lid-Staat deze maatregelen niet heeft genomen, brengt zij, nadat zij deze Staat de mogelijkheid heeft geboden zijn opmerkingen in te dienen, een met redenen omkleed advies uit waarin de punten worden gepreciseerd waarop de betrokken Lid-Staat het arrest van het Hof van Justitie niet is nagekomen.

Indien de betrokken Lid-Staat de maatregelen ter uitvoering van het arrest van het Hof niet binnen de door de Commissie vastgestelde termijn heeft genomen, kan de Commissie de zaak voor het Hof van Justitie brengen. Zij vermeldt het bedrag van de door de betrokken Lid-Staat te betalen forfaitaire som of dwangsom die zij in de gegeven omstandigheden passend acht.

Indien het Hof van Justitie vaststelt dat de betrokken Lid-Staat zijn arrest niet is nagekomen, kan het deze Staat de betaling van een forfaitaire som of een dwangsom opleggen.

Deze procedure geldt onverminderd het bepaalde in artikel 142.".

13) Artikel 146 wordt vervangen door:

"Artikel 146

Het Hof van Justitie gaat de wettigheid na van de handelingen van de Raad en van de Commissie, voor zover het geen aanbevelingen of adviezen betreft, en van de handelingen van het Europees Parlement die beogen rechtsgevolgen ten aanzien van derden te hebben.

Te dien einde is het Hof bevoegd uitspraak te doen inzake elk door een Lid-Staat, de Raad of de Commissie ingesteld beroep wegens onbevoegdheid, schending van wezenlijke vormvoorschriften, schending van dit Verdrag of van enige uitvoeringsregeling daarvan, dan wel wegens misbruik van bevoegdheid.

Het Hof is onder dezelfde voorwaarden bevoegd uitspraak te doen inzake elk door het Europees Parlement ingesteld beroep dat op de vrijwaring van zijn prerogatieven is gericht.

Iedere natuurlijke of rechtspersoon kan onder dezelfde voorwaarden beroep instellen tegen de tot hem gerichte beschikkingen, alsmede tegen beschikkingen die, hoewel genomen in de vorm van een verordening, of van een beschikking gericht tot een andere persoon, hem rechtstreeks en individueel raken.

Het in dit artikel bedoelde beroep moet worden ingesteld binnen twee maanden te rekenen, al naar het geval, vanaf de dag van bekendmaking van de handeling, vanaf de dag van kennisgeving aan de verzoeker of, bij gebreke daarvan, vanaf de dag waarop de verzoeker van de handeling heeft kennis heeft gekregen.".

14) De volgende afdeling wordt ingevoegd:

"Afdeling V

De Rekenkamer

Artikel 160 A

De Rekenkamer verricht de controle van de rekeningen.

Artikel 160 B

1. De Rekenkamer bestaat uit twaalf leden.

2. De leden van de Rekenkamer worden gekozen uit personen die in hun eigen land behoren of behoord hebben tot de externe controle-instanties of die voor deze functie bijzonder geschikt zijn. Zij moeten alle waarborgen voor onafhankelijkheid bieden.

3. De leden van de Rekenkamer worden door de Raad na raadpleging van het Europees Parlement, met eenparigheid van stemmen voor zes jaar benoemd.

Bij de eerste benoemingen echter worden vier leden van de Rekenkamer, die bij loting worden aangewezen, voor een ambtsperiode van slechts vier jaar benoemd.

De leden van de Rekenkamer zijn herbenoembaar.

Zij kiezen uit hun midden voor drie jaar de Voorzitter van de Rekenkamer. Hij is herkiesbaar.

4. De leden van de Rekenkamer oefenen hun ambt volkomen onafhankelijk uit in het algemeen belang van de Gemeenschap.

Bij de vervulling van hun taken vragen noch aanvaarden zij instructies van enige Regering of enig lichaam. Zij onthouden zich van iedere handeling welke onverenigbaar is met het karakter van hun ambt.

5. De leden van de Rekenkamer mogen gedurende hun ambtsperiode geen andere beroepswerkzaamheden, al dan niet tegen beloning, verrichten. Bij hun ambtsaanvaarding verbinden zij zich plechtig om gedurende hun ambtsperiode en na afloop daarvan de uit hun taak voortvloeiende verplichtingen na te komen, in het bijzonder eerlijkheid en kiesheid te betrachten in het aanvaarden van bepaalde functies of voordelen na afloop van die ambtsperiode.

6. Behalve door regelmatige vervanging of door overlijden, eindigt de ambtsvervulling van een lid van de Rekenkamer door vrijwillig ontslag of door ontslag ambtshalve ingevolge een uitspraak van het Hof van Justitie overeenkomstig lid 7.

De betrokkene wordt vervangen voor de verdere duur van zijn ambtstermijn.

Behoudens in geval van ontslag ambtshalve, blijven de leden van de Rekenkamer in functie totdat in hun vervanging is voorzien.

7. De leden van de Rekenkamer kunnen slechts van hun ambt worden ontheven of van hun recht op pensioen of andere daarvoor in de plaats tredende voordelen vervallen worden verklaard, indien het Hof van Justitie, op verzoek van de Rekenkamer, constateert dat zij hebben opgehouden aan de eisen voor de uitoefening van hun ambt of aan de uit hun taak voortvloeiende verplichtingen te voldoen.

8. De Raad stelt met gekwalificeerde meerderheid van stemmen de arbeidsvoorwaarden vast, met name de bezoldiging, de vergoedingen en het pensioen van de Voorzitter en de leden van de Rekenkamer. Met dezelfde meerderheid stelt hij ook de vergoedingen vast die als bezoldiging kunnen worden aangemerkt.

9. De bepalingen van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen die van toepassing zijn op de rechters van het Hof van Justitie gelden ook voor de leden van de Rekenkamer.

Artikel 160 C

1. De Rekenkamer onderzoekt de rekeningen van alle ontvangsten en uitgaven van de Gemeenschap. Zij onderzoekt tevens de rekeningen van alle ontvangsten en uitgaven van elk door de Gemeenschap ingesteld orgaan, voor zover het instellingsbesluit dit onderzoek niet uitsluit.

De Rekenkamer legt aan het Europees Parlement en aan de Raad een verklaring voor waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de regelmatigheid en de wettigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd.

2. De Rekenkamer onderzoekt de wettigheid en de regelmatigheid van de ontvangsten en uitgaven en gaat tevens na of een goed financieel beheer werd gevoerd.

De controle van de ontvangsten geschiedt aan de hand van de vaststellingen en van de stortingen van ontvangsten aan de Gemeenschap.

De controle van de uitgaven geschiedt aan de hand van betalingsverplichtingen en van betalingen.

Deze controles kunnen plaatsvinden vóór de afsluiting van de rekeningen van het betrokken begrotingsjaar.

3. De controle geschiedt aan de hand van stukken, en, zo nodig, ter plaatse bij de overige Instellingen van de Gemeenschap en in de Lid-Staten. De controle in de Lid-Staten geschiedt in samenwerking met de nationale controle-instanties of, indien deze laatste niet over de nodige bevoegdheden beschikken, in samenwerking met de bevoegde nationale diensten. Deze instanties of diensten delen aan de Rekenkamer mee of zij voornemens zijn aan de controle deel te nemen.

Alle bescheiden en inlichtingen die nodig zijn voor de vervulling van de taak van de Rekenkamer, worden haar op haar verzoek verstrekt door de overige Instellingen van de Gemeenschap en door de nationale controle-instanties of, indien deze niet over de nodige bevoegdheden beschikken, door de bevoegde nationale diensten.

4. De Rekenkamer stelt na afsluiting van elk begrotingsjaar een jaarverslag op. Dit verslag wordt toegezonden aan de overige Instellingen van de Gemeenschap en te zamen met de antwoorden van deze Instellingen op de opmerkingen van de Rekenkamer, in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen gepubliceerd.

De Rekenkamer kan voorts te allen tijde met betrekking tot bijzondere vraagstukken opmerkingen maken, met name in de vorm van speciale verslagen, en kan op verzoek van één van de overige Instellingen van de Gemeenschap adviezen uitbrengen.

De Rekenkamer neemt haar jaarverslagen, speciale verslagen of adviezen aan met meerderheid van stemmen van haar leden.

De Rekenkamer staat het Europees Parlement en de Raad bij bij de controle op de uitvoering van de begroting.".

15) Artikel 166 wordt vervangen door:

"Artikel 166

Het aantal leden van het Economisch en Sociaal Comité is als volgt vastgesteld:

België 12

Denemarken 9

Duitsland 24

Griekenland 12

Spanje 21

Frankrijk 24

Ierland 9

Italië 24

Luxemburg 6

Nederland 12

Portugal 12

Verenigd Koninkrijk 24.

De leden van het Comité worden door de Raad met eenparigheid van stemmen voor vier jaar benoemd. Zij zijn herbenoembaar.

De leden van het Comité mogen niet gebonden zijn door enig imperatief mandaat. Zij oefenen hun ambt volkomen onafhankelijk uit in het algemeen belang van de Gemeenschap.

De Raad stelt met gekwalificeerde meerderheid van stemmen de vergoedingen van de leden van het Comité vast.".

16) Artikel 168 wordt vervangen door:

"Artikel 168

Het Comité kiest, voor een periode van twee jaar, uit zijn midden zijn voorzitter en zijn bureau.

Het Comité stelt zijn reglement van orde vast.

Het Comité wordt door zijn voorzitter bijeengeroepen op verzoek van de Raad of van de Commissie. Het kan eveneens op eigen initiatief bijeenkomen.".

17) Artikel 170 wordt vervangen door:

"Artikel 170

Het Comité moet door de Raad of door de Commissie worden geraadpleegd in de gevallen voorzien in dit Verdrag. Het kan door deze Instellingen worden geraadpleegd in alle gevallen waarin zij het wenselijk oordelen. Het Comité kan, in de gevallen waarin het dit wenselijk acht, het initiatief nemen om advies uit te brengen.

Indien de Raad of de Commissie zulks noodzakelijk achten, stellen zij aan het Comité een termijn voor het uitbrengen van advies; deze termijn mag niet korter zijn dan een maand, te rekenen vanaf het tijdstip waarop de desbetreffende mededeling aan de voorzitter wordt gericht. Na afloop van de gestelde termijn kan worden gehandeld zonder het advies af te wachten.

Het advies van het Comité en het advies van de gespecialiseerde afdeling, alsmede een verslag van de besprekingen, worden aan de Raad en aan de Commissie gezonden.".

18) De leden 1, 2 en 3 van artikel 172 vervallen.

19) Artikel 173 wordt vervangen door:

"Artikel 173

De begroting wordt, onverminderd andere ontvangsten, volledig uit eigen middelen gefinancierd.

De Raad stelt met eenparigheid van stemmen, op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement, de bepalingen inzake het stelsel van eigen middelen van de Gemeenschap vast, waarvan hij de aanneming door de Lid-Staten overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen aanbeveelt.".

20) Het volgende artikel wordt ingevoegd:

"Artikel 173 A

Ten einde de begrotingsdiscipline te verzekeren, doet de Commissie geen voorstellen voor communautaire handelingen, brengt zij geen wijzigingen in haar voorstellen aan en neemt zij geen uitvoeringsmaatregelen aan die aanzienlijke gevolgen kunnen hebben voor de begroting, zonder de verzekering te geven dat die voorstellen of maatregelen gefinancierd kunnen worden binnen de grenzen van de eigen middelen van de Gemeenschap die voortvloeien uit de door de Raad krachtens artikel 173 vastgestelde bepalingen.".

21) Artikel 179 wordt vervangen door:

"Artikel 179

De Commissie voert de begrotingen overeenkomstig de bepalingen van het ter uitvoering van artikel 183 vastgestelde reglement uit onder haar eigen verantwoordelijkheid, binnen de grenzen der toegekende kredieten en met inachtneming van het beginsel van goed financieel beheer.

Het reglement voorziet in de wijze waarop en de mate waarin iedere Instelling haar eigen uitgaven doet.

Binnen elke begroting kan de Commissie, met inachtneming van de grenzen en de voorwaarden bepaald in het ter uitvoering van artikel 183 vastgestelde reglement, kredieten overschrijven hetzij van het ene hoofdstuk naar het andere, hetzij van de ene onderafdeling naar de andere.".

22) De artikelen 180 en 180 bis vervallen.

23) Artikel 180 ter wordt vervangen door:

"Artikel 180 ter

1. Op aanbeveling van de Raad, die besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, verleent het Europees Parlement aan de Commissie kwijting voor de uitvoering van de begroting. Te dien einde onderzoekt het, na de Raad, de rekeningen en de financiële balans genoemd in artikel 179 bis, het jaarverslag van de Rekenkamer te zamen met de antwoorden van de gecontroleerde Instellingen op de opmerkingen van de Rekenkamer, alsmede de relevante speciale verslagen van de Rekenkamer.

2. Alvorens kwijting te verlenen aan de Commissie of voor enig ander doel in verband met de uitoefening van de bevoegdheden van de Commissie inzake de uitvoering van de begroting, kan het Europees Parlement de Commissie verzoeken verantwoording af te leggen ter zake van de uitvoering van de uitgaven of de werking van de financiële controlestelsels. De Commissie verstrekt het Europees Parlement op verzoek alle nodige inlichtingen.

3. De Commissie stelt alles in het werk om gevolg te geven aan de opmerkingen in de kwijtingsbesluiten en aan de andere opmerkingen van het Europees Parlement over de uitvoering van de uitgaven, alsmede aan de opmerkingen waarvan de door de Raad aangenomen aanbevelingen tot kwijting vergezeld gaan.

Op verzoek van het Europees Parlement of de Raad brengt de Commissie verslag uit over de maatregelen die zijn genomen naar aanleiding van deze opmerkingen, met name over de instructies die zijn gegeven aan de diensten die met de uitvoering van de begrotingen zijn belast. Deze verslagen worden ook aan de Rekenkamer toegezonden.".

24) Artikel 183 wordt vervangen door:

"Artikel 183

De Raad, handelend met eenparigheid van stemmen op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement en advies van de Rekenkamer:

a) stelt de Financiële Reglementen vast waarbij met name de wijze wordt vastgesteld waarop de begroting wordt opgesteld en uitgevoerd, alsmede de wijze waarop rekening en verantwoording wordt gedaan en de rekeningen worden nagezien;

b) bepaalt de regels en de procedure volgens welke de budgettaire ontvangsten waarin het stelsel der eigen middelen van de Gemeenschap voorziet, ter beschikking van de Commissie worden gesteld, en schrijft voor welke maatregelen moeten worden toegepast om in voorkomend geval te voorzien in de behoefte aan kasmiddelen;

c) stelt de regels vast en organiseert de controle betreffende de verantwoordelijkheid der financiële controleurs, ordonnateurs en rekenplichtigen.".

25) Het volgende artikel wordt ingevoegd:

"Artikel 183 A

De Lid-Staten nemen ter bestrijding van fraude waardoor de financiële belangen van de Gemeenschap worden geschaad, dezelfde maatregelen als die welke zij treffen ter bestrijding van fraude waardoor hun eigen financiële belangen worden geschaad.

Onverminderd andere bepalingen van dit Verdrag coördineren de Lid-Staten hun optreden om de financiële belangen van de Gemeenschap tegen fraude te beschermen. Zij stellen daartoe met de hulp van de Commissie een nauwe en geregelde samenwerking tussen hun bevoegde overheidsdiensten in.".

26) Artikel 198, onder a) wordt vervangen door:

"a) is dit Verdrag niet van toepassing op de Faeröer.".

27) Artikel 201 wordt vervangen door:

"Artikel 201

De Gemeenschap brengt met de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling een nauwe samenwerking tot stand welke zal plaatsvinden op de wijze die in onderlinge overeenstemming wordt vastgesteld.".

28) De artikelen 204 en 205 vervallen.

29) Artikel 206 wordt vervangen door:

"Artikel 206

De Gemeenschap kan met een of meer Staten of internationale organisaties akkoorden sluiten waarbij een associatie wordt ingesteld die wordt gekenmerkt door wederkerige rechten en verplichtingen, gemeenschappelijk optreden en bijzondere procedures.

Die akkoorden worden gesloten door de Raad krachtens een na raadpleging van het Europees Parlement met eenparigheid van stemmen genomen besluit.

Wanneer die akkoorden wijzigingen in dit Verdrag medebrengen, moeten deze wijzigingen vooraf worden aangenomen volgens de procedure van artikel N van het Verdrag betreffende de Europese Unie.".

TITEL V

BEPALINGEN BETREFFENDE EEN GEMEENSCHAPPELIJK BUITENLANDS EN VEILIGHEIDSBELEID

Artikel J

Er wordt een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid ingesteld waarop de onderstaande bepalingen van toepassing zijn.

Artikel J.1

1. De Unie en haar Lid-Staten bepalen en voeren een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid waarop de bepalingen van deze titel van toepassing zijn en dat alle terreinen van het buitenlands en veiligheidsbeleid bestrijkt.

2. Het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid heeft de volgende doelstellingen:

- bescherming van de gemeenschappelijke waarden, de fundamentele belangen en de onafhankelijkheid van de Unie;

- versterking van de veiligheid van de Unie en haar Lid-Staten in alle opzichten;

- handhaving van de vrede en versterking van de internationale veiligheid overeenkomstig de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties, alsmede de beginselen van de Slotakte van Helsinki en de doelstellingen van het Handvest van Parijs;

- bevordering van de internationale samenwerking;

- ontwikkeling en versterking van de democratie en de rechtsstaat, alsmede eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden.

3. De Unie streeft deze doelstellingen na door:

- instelling van een systematische samenwerking tussen de Lid-Staten met betrekking tot de beleidsvoering, overeenkomstig het bepaalde in artikel J.2;

- geleidelijke tenuitvoerlegging van gemeenschappelijk optreden overeenkomstig het bepaalde in artikel J.3, op gebieden waar de Lid-Staten aanzienlijke gemeenschappelijke belangen hebben.

4. De Lid-Staten geven in een geest van loyaliteit en wederzijdse solidariteit hun actieve en onvoorwaardelijke steun aan het buitenlands en veiligheidsbeleid van de Unie. Zij onthouden zich van ieder optreden dat in strijd is met de belangen van de Unie of dat afbreuk zou kunnen doen aan de doeltreffendheid ervan als bundelende kracht in de internationale betrekkingen. De Raad ziet toe op de naleving van deze beginselen.

Artikel J.2

1. Tussen de Lid-Staten vindt wederzijdse informatie en onderling overleg plaats in de Raad over elk vraagstuk van algemeen belang op het gebied van het buitenlands en veiligheidsbeleid, opdat hun gezamenlijke invloed zo doeltreffend mogelijk wordt uitgeoefend door middel van een onderling afgestemd en convergent optreden.

2. De Raad bepaalt telkens wanneer hij zulks nodig acht een gemeenschappelijk standpunt.

De Lid-Staten verzekeren dat hun nationaal beleid met de gemeenschappelijke standpunten overeenstemt.

3. De Lid-Staten coördineren hun optreden in internationale organisaties en op internationale conferenties. Zij verdedigen in deze fora de gemeenschappelijke standpunten.

In internationale organisaties en op internationale conferenties waaraan niet alle Lid-Staten deelnemen, verdedigen de wel deelnemende Lid-Staten de gemeenschappelijke standpunten.

Artikel J.3

De procedure om een gemeenschappelijk optreden vast te stellen op de gebieden die onder het buitenlands en veiligheidsbeleid vallen, is de volgende:

1) Uitgaande van algemene richtsnoeren van de Europese Raad besluit de Raad dat een bepaald vraagstuk voorwerp van een gemeenschappelijk optreden wordt.

Wanneer de Raad het beginsel van een gemeenschappelijk optreden vaststelt, bepaalt hij de precieze draagwijdte ervan, de algemene en bijzondere doeleinden die de Unie zich bij dit optreden stelt, alsmede de middelen, procedures, voorwaarden en zo nodig de tijdsduur voor de tenuitvoerlegging van dat optreden.

2) De Raad bepaalt, bij het aannemen van een gemeenschappelijk optreden en in elke fase tijdens de uitvoering ervan, over welke aangelegenheden besluiten met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen worden genomen.

Ingeval voor besluiten van de Raad op grond van de eerste alinea een gekwalificeerde meerderheid van stemmen vereist is, worden de stemmen van de leden gewogen overeenkomstig artikel 148, lid 2, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en komen de besluiten tot stand wanneer zij ten minste vierenvijftig stemmen hebben verkregen, waarbij ten minste acht leden voorstemmen.

3) Indien zich een verandering van omstandigheden voordoet met een duidelijke invloed op een vraagstuk dat het voorwerp is van een gemeenschappelijk optreden, herziet de Raad de beginselen en de doelstellingen van dat optreden en neemt hij de noodzakelijke besluiten. Zolang de Raad geen besluit heeft genomen, wordt het gemeenschappelijk optreden gehandhaafd.

4) Een gemeenschappelijk optreden bindt de Lid-Staten bij het innemen van standpunten en bij hun verdere optreden.

5) Telkens wanneer op grond van een gemeenschappelijk optreden een nationale standpuntbepaling of een nationaal optreden wordt overwogen, wordt daarvan op een zodanig tijdstip kennis gegeven dat zo nodig voorafgaand overleg binnen de Raad mogelijk is. De verplichting tot voorafgaande kennisgeving geldt niet voor maatregelen die slechts de nationale omzetting van de besluiten van de Raad vormen.

6) In geval van dwingende noodzaak voortvloeiend uit veranderingen in de situatie en bij gebreke van een besluit van de Raad, kunnen de Lid-Staten met spoed de noodzakelijke maatregelen nemen, rekening houdend met de algemene doelstellingen van het gemeenschappelijk optreden. De betrokken Lid-Staat stelt de Raad onverwijld van iedere zodanige maatregel in kennis.

7) In geval van ernstige moeilijkheden bij de uitvoering van een gemeenschappelijk optreden, legt een Lid-Staat deze voor aan de Raad die daarover beraadslaagt en passende oplossingen zoekt. Deze mogen niet in strijd zijn met de doelstellingen van het gemeenschappelijk optreden noch afbreuk doen aan de doeltreffendheid ervan.

Artikel J.4

1. Het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid omvat alle kwesties die betrekking hebben op de veiligheid van de Europese Unie, met inbegrip van de bepaling op termijn van een gemeenschappelijk defensiebeleid, dat mettertijd tot een gemeenschappelijke defensie zou kunnen leiden.

2. De Unie verzoekt de Westeuropese Unie (WEU), die een integrerend deel uitmaakt van de ontwikkeling van de Europese Unie, de besluiten en maatregelen van de Unie welke gevolgen hebben op defensiegebied uit te werken en ten uitvoer te leggen. De noodzakelijke praktische regelingen worden vastgesteld door de Raad in overeenstemming met de instellingen van de WEU.

3. De in artikel J.3 omschreven procedures zijn niet van toepassing op vraagstukken die gevolgen hebben op defensiegebied en onder dit artikel vallen.

4. Het beleid van de Unie overeenkomstig dit artikel laat het specifieke karakter van het veiligheids- en defensiebeleid van bepaalde Lid-Staten onverlet, eerbiedigt de verplichtingen welke voor bepaalde Lid-Staten voortvloeien uit het Noordatlantisch Verdrag en is verenigbaar met het in dat kader vastgestelde gemeenschappelijke veiligheids- en defensiebeleid.

5. Het bepaalde in dit artikel vormt geen beletsel voor de ontwikkeling van een nauwere samenwerking op bilateraal niveau tussen twee of meer Lid-Staten, in het kader van de WEU en van het Atlantisch Bondgenootschap, voor zover die samenwerking niet indruist tegen of geen belemmering vormt voor de in deze titel beoogde samenwerking.

6. Voor het bereiken van de doelstelling van dit Verdrag en gelet op de termijn van 1998 in het kader van artikel XII van het Verdrag van Brussel, kunnen de bepalingen van dit artikel overeenkomstig artikel N, lid 2, worden herzien op basis van een verslag dat de Raad in 1996 aan de Europese Raad zal voorleggen en waarin de tot dan gemaakte vorderingen en opgedane ervaringen geëvalueerd worden.

Artikel J.5

1. Het Voorzitterschap vertegenwoordigt de Unie in zaken die vallen onder het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid.

2. Het Voorzitterschap is verantwoordelijk voor de tenuitvoerlegging van gemeenschappelijke maatregelen; in die hoedanigheid verwoordt het in beginsel het standpunt van de Unie in internationale organisaties en op internationale conferenties.

3. Bij de in de leden 1 en 2 genoemde taken wordt het Voorzitterschap in voorkomend geval bijgestaan door de Lid-Staat die als vorige het Voorzitterschap heeft bekleed en de Lid-Staat die als volgende het Voorzitterschap zal bekleden. De Commissie wordt volledig bij deze taken betrokken.

4. Onverminderd het bepaalde in artikel J.2, lid 3, en in artikel J.3, punt 4), houden de Lid-Staten die zijn vertegenwoordigd in internationale organisaties of op internationale conferenties waar niet alle Lid-Staten vertegenwoordigd zijn, de niet vertegenwoordigde Lid-Staten op de hoogte van alle kwesties van gemeenschappelijk belang.

Lid-Staten die tevens lid zijn van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties plegen onderling overleg en houden de overige Lid-Staten volledig op de hoogte. Lid-Staten die permanent lid van de Veiligheidsraad zijn, dragen er bij de uitoefening van hun functie zorg voor de standpunten en belangen van de Unie te verdedigen, onverminderd de verantwoordelijkheden die krachtens het Handvest van de Verenigde Naties op hen rusten.

Artikel J.6

De diplomatieke en consulaire missies van de Lid-Staten en de delegaties van de Commissie in derde landen en op internationale conferenties, alsmede hun vertegenwoordigingen bij internationale organisaties voeren onderling overleg om te verzekeren dat de door de Raad vastgestelde gemeenschappelijke standpunten en gemeenschappelijke maatregelen in acht worden genomen en ten uitvoer worden gelegd.

Zij intensiveren hun samenwerking door inlichtingen uit te wisselen, gezamenlijk evaluaties te verrichten en bij te dragen tot de tenuitvoerlegging van het bepaalde in artikel 8 C van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

Artikel J.7

Het Voorzitterschap raadpleegt het Europees Parlement over de voornaamste aspecten en de fundamentele keuzen op het gebied van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en ziet erop toe dat de opvattingen van het Europees Parlement naar behoren in aanmerking worden genomen. Het Europees Parlement wordt door het Voorzitterschap en de Commissie regelmatig op de hoogte gehouden van de ontwikkeling van het buitenlands en veiligheidsbeleid van de Unie.

Het Europees Parlement kan vragen of aanbevelingen tot de Raad richten. Het wijdt ieder jaar een debat aan de vooruitgang die bij de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid is geboekt.

Artikel J.8

1. De Europese Raad stelt de beginselen en de algemene richtsnoeren voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid vast.

2. De Raad neemt de nodige besluiten voor het bepalen en uitvoeren van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid op de grondslag van de door de Europese Raad vastgestelde algemene richtsnoeren. Hij ziet toe op de eenheid, de samenhang en de doeltreffendheid van het optreden van de Unie.

De Raad besluit met eenparigheid van stemmen, behalve voor procedurekwesties en in het in artikel J.3, punt 2), bedoelde geval.

3. Elke Lid-Staat of de Commissie kan de Raad ieder vraagstuk in verband met het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid voorleggen en bij de Raad voorstellen indienen.

4. In de gevallen waarin snelle besluitvorming is vereist, roept het Voorzitterschap, hetzij eigener beweging, hetzij op verzoek van de Commissie of van een Lid-Staat, binnen achtenveertig uur of, in geval van absolute noodzaak, op kortere termijn een buitengewone zitting van de Raad bijeen.

5. Onverminderd het bepaalde in artikel 151 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap volgt een Politiek Comité, samengesteld uit de Directeuren Politieke Zaken, de internationale situatie op de onder het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid vallende gebieden en draagt het bij tot het bepalen van het beleid door op verzoek van de Raad of op eigen initiatief adviezen aan de Raad uit te brengen. Het Comité ziet ook toe op de tenuitvoerlegging van het overeengekomen beleid, onverminderd de bevoegdheden van het Voorzitterschap en van de Commissie.

Artikel J.9

De Commissie wordt volledig betrokken bij de werkzaamheden op het gebied van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid.

Artikel J.10

Bij een eventuele herziening van de bepalingen inzake veiligheid overeenkomstig artikel J.4 onderzoekt de Conferentie die daartoe wordt bijeengeroepen tevens of er nog andere wijzigingen moeten worden aangebracht in de bepalingen betreffende het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid.

Artikel J.11

1. De artikelen 137, 138, 139 tot en met 142, 146, 147, 150 tot en met 153, 157 tot en met 163 en 217 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap zijn van toepassing op de bepalingen betreffende de in deze titel genoemde gebieden.

2. De administratieve uitgaven die voor de Instellingen voortvloeien uit de bepalingen betreffende het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid komen ten laste van de begroting van de Europese Gemeenschappen.

De Raad kan eveneens:

- hetzij met eenparigheid van stemmen besluiten dat de uit de tenuitvoerlegging van die bepalingen voortvloeiende beleidsuitgaven ten laste komen van de begroting van de Europese Gemeenschappen; in dat geval is de begrotingsprocedure van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap van toepassing;

- hetzij constateren dat de beleidsuitgaven ten laste van de Lid-Staten komen, eventueel volgens een vast te stellen verdeelsleutel.

TITEL VI

BEPALINGEN BETREFFENDE DE SAMENWERKING OP HET GEBIED VAN

JUSTITIE EN BINNENLANDSE ZAKEN

Artikel K

Op de samenwerking op het gebied van justitie en binnenlandse zaken zijn de volgende bepalingen van toepassing.

Artikel K.1

Met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie, met name het vrije verkeer van personen, en onverminderd de bevoegdheden van de Europese Gemeenschap, beschouwen de Lid-Staten de volgende gebieden als aangelegenheden van gemeenschappelijk belang:

1) asielbeleid;

2) voorschriften met betrekking tot de overschrijding van de buitengrenzen van de Lid-Staten door personen en de uitoefening van de controle daarop;

3) immigratiebeleid en beleid ten aanzien van onderdanen van derde landen:

a) de voorwaarden voor onderdanen van derde landen inzake de toegang tot en het verkeer op het grondgebied van de Lid-Staten;

b) de voorwaarden inzake het verblijf van onderdanen van derde landen op het grondgebied van de Lid-Staten, met inbegrip van gezinshereniging en toegang tot de arbeidsmarkt;

c) de strijd tegen illegale immigratie, illegaal verblijf en illegale arbeid door onderdanen van derde landen op het grondgebied van de Lid-Staten;

4) de strijd tegen drugverslaving, voor zover dit gebied niet onder de punten 7 tot en met 9 valt;

5) bestrijding van fraude van internationale omvang, voor zover dit gebied niet onder de punten 7 tot en met 9 valt;

6) justitiële samenwerking in burgerlijke zaken;

7) justitiële samenwerking in strafzaken;

8) douanesamenwerking;

9) politiële samenwerking met het oog op het voorkomen en bestrijden van terrorisme, de illegale drughandel en andere ernstige vormen van internationale criminaliteit, zo nodig, met inbegrip van bepaalde aspecten van douanesamenwerking, in samenhang met de organisatie op Unie-niveau van een systeem voor de uitwisseling van informatie binnen een Europese Politiedienst (Europol).

Artikel K.2

1. De in artikel K.1 genoemde aangelegenheden worden behandeld met eerbiediging van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van 4 november 1950 en het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen van 28 juli 1951, en rekening houdend met de bescherming die de Lid-Staten verlenen aan personen die om politieke redenen vervolgd worden.

2. Deze titel laat de uitoefening van de verantwoordelijkheden van de Lid-Staten ten aanzien van de handhaving van de openbare orde en de bescherming van de binnenlandse veiligheid onverlet.

Artikel K.3

1. Op de in artikel K.1 genoemde gebieden vindt tussen de Lid-Staten wederzijdse informatie en onderling overleg plaats in de Raad, ten einde hun optreden te coördineren. De Lid-Staten stellen te dien einde een samenwerking tussen hun bevoegde overheidsdiensten in.

2. De Raad kan,

- op initiatief van elke Lid-Staat of van de Commissie voor wat de punten 1 tot en met 6 van artikel K.1 betreft,

- op initiatief van elke Lid-Staat voor wat de punten 7 tot en met 9 van artikel K.1 betreft:

a) gemeenschappelijke standpunten vaststellen alsmede in een passende vorm en volgens passende procedures elke samenwerking bevorderen die bijdraagt tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie;

b) tot gemeenschappelijk optreden besluiten voor zover de doelstellingen van de Unie vanwege de omvang of de gevolgen van het beoogde optreden beter kunnen worden bereikt door een gemeenschappelijk optreden dan door een optreden van de Lid-Staten afzonderlijk; hij kan besluiten dat de maatregelen ter uitvoering van een gemeenschappelijk optreden worden vastgesteld met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen;

c) onverminderd het bepaalde in artikel 220 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, overeenkomsten opstellen, waarvan hij de aaneming door de Lid-Staten overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen aanbeveelt.

Tenzij in zulke overeenkomsten anders wordt bepaald, worden maatregelen ter uitvoering van die overeenkomsten in de Raad aangenomen met een meerderheid van twee derde van de stemmen van de Hoge Verdragsluitende Partijen.

In die overeenkomsten kan bepaald worden dat het Hof van Justitie bevoegd is om de bepalingen van die overeenkomsten uit te leggen en uitspraak te doen in alle geschillen betreffende de toepassing ervan, volgens regelingen die in die overeenkomsten kunnen worden omschreven.

Artikel K.4

1. Er wordt een Coördinatiecomité van hoge ambtenaren opgericht. Dit comité heeft naast zijn coördinerende functie tot taak:

- hetzij op verzoek van de Raad, hetzij op eigen initiatief ten behoeve van de Raad adviezen uit te brengen;

- onverminderd artikel 151 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, bij te dragen aan de voorbereiding van de werkzaamheden van de Raad op de in artikel K.1 bedoelde gebieden, alsmede, onder de voorwaarden van artikel 100 D van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, op de in artikel 100 C van dat Verdrag bedoelde gebieden.

2. De Commissie wordt volledig betrokken bij de werkzaamheden op de in deze titel genoemde gebieden.

3. De Raad besluit met eenparigheid van stemmen, behalve voor procedurekwesties en in gevallen waarvoor artikel K.3 uitdrukkelijk in een andere stemregeling voorziet.

Ingeval voor de besluiten van de Raad een gekwalificeerde meerderheid van stemmen vereist is, worden de stemmen van de leden gewogen overeenkomstig artikel 148, lid 2, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en komen de besluiten tot stand wanneer zij ten minste vierenvijftig stemmen hebben verkregen, waarbij ten minste acht leden voorstemmen.

Artikel K.5

De Lid-Staten verwoorden de krachtens deze titel vastgestelde gemeenschappelijke standpunten in de internationale organisaties en op de internationale conferenties waaraan zij deelnemen.

Artikel K.6

Het Voorzitterschap en de Commissie brengen het Europees Parlement regelmatig op de hoogte van de werkzaamheden op de onder deze titel vallende gebieden.

Het Voorzitterschap raadpleegt het Europees Parlement over de voornaamste aspecten van de activiteiten op de in deze titel genoemde gebieden en ziet erop toe dat de opvattingen van het Europees Parlement naar behoren in aanmerking worden genomen.

Het Europees Parlement kan vragen of aanbevelingen tot de Raad richten. Het wijdt ieder jaar een debat aan de vooruitgang die bij de tenuitvoerlegging op de in deze titel genoemde gebieden is geboekt.

Artikel K.7

Het bepaalde in deze titel vormt geen beletsel voor de instelling of de ontwikkeling van een nauwere samenwerking tussen twee of meer Lid-Staten, voor zover die samenwerking niet indruist tegen of geen belemmering vormt voor de in deze titel beoogde samenwerking.

Artikel K.8

1. De artikelen 137, 138, 139 tot en met 142, 146, 147, 150 tot en met 153, 157 tot en met 163 en 217 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap zijn van toepassing op de bepalingen betreffende de in deze titel bedoelde gebieden.

2. De administratieve uitgaven die voor de Instellingen voortvloeien uit de bepalingen betreffende de in deze titel bedoelde gebieden komen ten laste van de begroting van de Europese Gemeenschappen.

De Raad kan eveneens:

- hetzij met eenparigheid van stemmen besluiten dat uit de tenuitvoerlegging van die bepalingen voortvloeiende beleidsuitgaven ten laste komen van de begroting van de Europese Gemeenschappen; in dat geval is de begrotingsprocedure van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap van toepassing;

- hetzij constateren dat beleidsuitgaven ten laste van de Lid-Staten komen, eventueel volgens een vast te stellen verdeelsleutel.

Artikel K.9

De Raad kan met eenparigheid van stemmen op initiatief van de Commissie of van een Lid-Staat besluiten dat artikel 100 C van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap van toepassing is op optreden op in artikel K.1, punten 1 tot en met 6, genoemde gebieden, waarbij hij de desbetreffende stemprocedures vaststelt. Hij beveelt de Lid-Staten aan dit besluit overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen aan te nemen.

TITEL VII

SLOTBEPALINGEN

Artikel L

De bepalingen van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, en van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie die betrekking hebben op de bevoegdheid van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen en de uitoefening van die bevoegdheid, zijn slechts op de volgende bepalingen van dit Verdrag van toepassing:

a) de bepalingen houdende wijziging van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap met het oog op de oprichting van de Europese Gemeenschap, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal en van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie;

b) artikel K.3, lid 2, onder c), derde alinea;

c) de artikelen L tot en met S.

Artikel M

Behoudens de bepalingen houdende wijziging van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap met het oog op de oprichting van de Europese Gemeenschap, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal en van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en deze slotbepalingen, doet geen enkele bepaling van dit Verdrag afbreuk aan de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen, noch aan de Verdragen en akten waarbij deze Verdragen zijn gewijzigd of aangevuld.

Artikel N

1. De Regering van elke Lid-Staat of de Commissie kunnen aan de Raad ontwerpen voorleggen tot herziening van de Verdragen waarop de Unie is gebaseerd.

Indien de Raad na raadpleging van het Europees Parlement en, in voorkomend geval, van de Commissie, gunstig adviseert ten aanzien van het bijeenkomen van een conferentie van Vertegenwoordigers van de Regeringen der Lid-Staten, wordt deze conferentie door de Voorzitter van de Raad bijeengeroepen, ten einde in onderlinge overeenstemming de in genoemde verdragen aan te brengen wijzigingen vast te stellen. In geval van institutionele wijzigingen op monetair gebied wordt tevens de Europese Centrale Bank geraadpleegd.

De wijzigingen treden in werking nadat zij door alle Lid-Staten overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen zijn bekrachtigd.

2. In 1996 wordt er een conferentie van Vertegenwoordigers van de Regeringen der Lid-Staten bijeengeroepen om de bepalingen van dit Verdrag waarvoor een herziening wordt beoogd, te bestuderen overeenkomstig de doelstellingen als omschreven in de artikelen A en B.

Artikel O

Elke Europese Staat kan verzoeken lid te worden van de Unie. Hij richt zijn verzoek tot de Raad, die besluit met eenparigheid van stemmen na de Commissie te hebben geraadpleegd en na instemming van het Europees Parlement, dat zich uitspreekt bij volstrekte meerderheid van zijn leden.

De voorwaarden voor de toelating en de uit die toelating voortvloeiende aanpassingen van de Verdragen waarop de Unie is gebaseerd, vormen het onderwerp van een akkoord tussen de Lid-Staten en de Staat die het verzoek indient. Dit akkoord moet door alle overeenkomstsluitende Staten worden bekrachtigd overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen.

Artikel P

1. De artikelen 2 tot en met 7 en 10 tot en met 19 van het Verdrag tot instelling van één Raad en één Commissie welke de Europese Gemeenschappen gemeen hebben, ondertekend te Brussel op 8 april 1965, vervallen.

2. De artikelen 2, 3, lid 2 en titel III van de Europese Akte, ondertekend te Luxemburg op 17 februari 1986 en te 's-Gravenhage op 28 februari 1986, vervallen.

Artikel Q

Dit Verdrag wordt voor onbeperkte tijd gesloten.

Artikel R

1. Dit Verdrag zal door de Hoge Verdragsluitende Partijen worden bekrachtigd overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen. De akten van bekrachtiging zullen worden nedergelegd bij de Regering van de Italiaanse Republiek.

2. Dit Verdrag treedt in werking op 1 januari 1993, mits alle akten van bekrachtiging zijn nedergelegd, of bij gebreke daarvan op de eerste dag van de maand die volgt op het nederleggen van de akte van bekrachtiging door de ondertekenende Staat die als laatste deze handeling verricht.

Artikel S

Dit Verdrag, opgesteld in één exemplaar, in de Deense, de Duitse, de Engelse, de Franse, de Griekse, de Ierse, de Italiaanse, de Nederlandse, de Portugese en de Spaanse taal, zijnde de teksten in elk van deze talen gelijkelijk authentiek, zal worden nedergelegd in het archief van de Regering van de Italiaanse Republiek die een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift daarvan toezendt aan de Regeringen der andere ondertekenende Staten.

En fe de lo cual, los plenipotenciarios abajo firmantes suscriben el presente Tratado.

Til bekræftelse heraf har undertegnede befuldmægtigede underskrevet denne Traktat.

Zu Urkund dessen haben die unterzeichneten Bevollmächtigten ihre Unterschriften unter diesen Vertrag gesetzt.

Åéò ðßóôùóç ôùí áíùôÝñù, ïé õðïãåãñáììÝíïé ðëçñåîïýóéïé õðÝãñáøáí ôçí ðáñïýóá óõíèÞêç.

In witness whereof the undersigned Plenipotentiaries have signed this Treaty.

En foi de quoi, les plénipotentiaires soussignés ont apposé leurs signatures au bas du présent traité.

Dá fhianú sin, chuir na Lánchumhachtaigh thíos-sínithe a lámh leis an gConradh seo.

In fede di che, i plenipotenziari sottoscritti hanno apposto le loro firme in calce al presente trattato.

Ten blijke waarvan de ondergetekende gevolmachtigden hun handtekening onder dit Verdrag hebben gesteld.

Em fé do que, os plenipotenciários abaixo assinados apuseram as suas assinaturas no final do presente Tratado.

Hecho en Maastricht, el siete de febrero de mil novecientos noventa y dos.

Udfærdiget i Maastricht, den syvende februar nitten hundrede og tooghalvfems.

Geschehen zu Maastricht am siebten Februar neunzehnhundertzweiundneunzig.

¸ãéíå óôï ÌÜáóôñé÷ô, óôéò åöôÜ Öåâñïõáñßïõ ÷ßëéá åííéáêüóéá åíåíÞíôá äýï.

Done at Maastricht on the seventh day of February in the year one thousand nine hundred and ninety-two.

Fait à Maastricht, le sept février mil neuf cent quatre-vingt-douze.

Arna dhéanamh i Maastricht, an seachtú lá d'Fheabhra, míle naoi gcéad nócha a dó.

Fatto a Maastricht, addì sette febbraio millenovecentonovantadue.

Gedaan te Maastricht, de zevende februari negentienhonderd twee-en-negentig.

Feito em Maastricht, em sete de Fevereiro de mil novecentos e noventa e dois.

Pour Sa Majesté le Roi des Belges

Voor Zijne Majesteit de Koning der Belgen

>REFERENTIE NAAR EEN FILM>

For Hendes Majestæt Danmarks Dronning

>REFERENTIE NAAR EEN FILM>

Für den Präsidenten der Bundesrepublik Deutschland

>REFERENTIE NAAR EEN FILM>

Ãéá ôïí Ðñüåäñï ôçò ÅëëçíéêÞò Äçìïêñáôßáò

>REFERENTIE NAAR EEN FILM>

Por Su Majestad el Rey de España

>REFERENTIE NAAR EEN FILM>

Pour le Président de la République française

>REFERENTIE NAAR EEN FILM>

Thar ceann Uachtarán na hEireann

For the President of Ireland

>REFERENTIE NAAR EEN FILM>

Per il Presidente della Repubblica italiana

>REFERENTIE NAAR EEN FILM>

Pour Son Altesse Royale le Grand-Duc de Luxembourg

>REFERENTIE NAAR EEN FILM>

Voor Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden

>REFERENTIE NAAR EEN FILM>

Pelo Presidente da República Portuguesa

>REFERENTIE NAAR EEN FILM>

For Her Majesty the Queen of the United Kingdom of Great Britain and

Northern Ireland

>REFERENTIE NAAR EEN FILM>

PROTOCOL betreffende de verwerving van onroerende goederen in Denemarken

DE HOGE VERDRAGSLUITENDE PARTIJEN,

GELEID DOOR DE WENS bepaalde bijzondere problemen te regelen die betrekking hebben op Denemarken,

HEBBEN OVEREENSTEMMING BEREIKT omtrent de volgende bepaling, die aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap wordt gehecht:

Niettegenstaande de bepalingen van het Verdrag mag Denemarken zijn huidige wetgeving inzake de verwerving van tweede woningen handhaven.

PROTOCOL ad artikel 119 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap

DE HOGE VERDRAGSLUITENDE PARTIJEN,

HEBBEN OVEREENSTEMMING BEREIKT omtrent de volgende bepaling, die aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap wordt gehecht:

Voor de toepassing van artikel 119 van het Verdrag worden uitkeringen uit hoofde van een ondernemings- of sectoriële regeling inzake sociale zekerheid niet als beloning beschouwd indien en voor zover zij kunnen worden toegerekend aan tijdvakken van arbeid vóór 17 mei 1990, behalve in het geval van werknemers of hun rechtverkrijgenden die vóór die datum een rechtsvordering of een naar geldend nationaal recht daarmee gelijk te stellen vordering hebben ingesteld.

PROTOCOL betreffende de Statuten van het Europees Stelsel van Centrale Banken en van de Europese Centrale Bank

DE HOGE VERDRAGSLUITENDE PARTIJEN,

GELEID DOOR DE WENS de Statuten van het Europees Stelsel van Centrale Banken en van de Europese Centrale Bank, bedoeld in artikel 4 A van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, vast te stellen,

HEBBEN OVEREENSTEMMING BEREIKT omtrent de volgende bepalingen, die aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap worden gehecht:

HOOFDSTUK I

OPRICHTING VAN HET ESCB

Artikel 1

Het Europees Stelsel van Centrale Banken

1.1. Het Europees Stelsel van Centrale Banken (ESCB) en de Europese Centrale Bank (ECB) worden opgericht overeenkomstig artikel 4 A van het Verdrag; zij voeren hun taken en werkzaamheden uit overeenkomstig de bepalingen van het Verdrag en deze Statuten.

1.2. Overeenkomstig artikel 106, lid 1, van het Verdrag bestaat het ESCB uit de ECB en uit de centrale banken van de Lid-Staten (nationale centrale banken). Het "Institut monétaire luxembourgeois" is de centrale bank van Luxemburg.

HOOFDSTUK II

DOELSTELLINGEN EN TAKEN VAN HET ESCB

Artikel 2

Doelstellingen

Overeenkomstig artikel 105, lid 1, van het Verdrag is het hoofddoel van het ESCB het handhaven van prijsstabiliteit. Onverminderd het doel van prijsstabiliteit ondersteunt het ESCB het algemene economische beleid in de Gemeenschap ten einde bij te dragen tot de verwezenlijking van de in artikel 2 van het Verdrag omschreven doelstellingen van de Gemeenschap. Het ESCB handelt in overeenstemming met het beginsel van een open markteconomie met vrije mededinging, waarbij een doelmatige allocatie van middelen wordt bevorderd, en met inachtneming van de beginselen die zijn neergelegd in artikel 3 A van het Verdrag.

Artikel 3

Taken

3.1. Overeenkomstig artikel 105, lid 2, van het Verdrag zijn de via het ESCB uit te voeren fundamentele taken:

- het bepalen en ten uitvoer leggen van het monetair beleid van de Gemeenschap;

- het verrichten van valutamarktoperaties in overeenstemming met de bepalingen van artikel 109 van het Verdrag;

- het aanhouden en beheren van de officiële externe reserves van de Lid-Staten;

- het bevorderen van een goede werking van het betalingsverkeer.

3.2. Overeenkomstig artikel 105, lid 3, van het Verdrag laat het bepaalde in het derde streepje van artikel 3.1 het aanhouden en beheren van werksaldi in buitenlandse valuta's door de Regeringen van de Lid-Staten onverlet.

3.3. Overeenkomstig artikel 105, lid 5, van het Verdrag draagt het ESCB bij tot een goede beleidsvoering van de bevoegde autoriteiten ten aanzien van het bedrijfseconomisch toezicht op kredietinstellingen en de stabiliteit van het financiële stelsel.

Artikel 4

Adviesfuncties

Overeenkomstig artikel 105, lid 4, van het Verdrag:

a) wordt de ECB geraadpleegd

- over elk voorstel voor een communautair besluit op de gebieden die onder haar bevoegdheid vallen;

- door de nationale autoriteiten over elk ontwerp van wettelijke bepaling op de gebieden die onder haar bevoegdheid vallen, doch binnen de grenzen en onder de voorwaarden die de Raad volgens de procedure van artikel 42 vaststelt;

b) kan de ECB advies uitbrengen aan de geëigende Instellingen of organen van de Gemeenschap of nationale autoriteiten omtrent aangelegenheden op de gebieden die onder haar bevoegdheid vallen.

Artikel 5

Het verzamelen van statistische gegevens

5.1. Ten einde de taken van het ESCB te kunnen vervullen, verzamelt de ECB, bijgestaan door de nationale centrale banken, de benodigde statistische gegevens, hetzij bij de bevoegde nationale autoriteiten hetzij rechtstreeks bij de economische subjecten. Hiertoe werkt zij samen met de Instellingen of organen van de Gemeenschap en met de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten of van derde landen en met internationale organisaties.

5.2. De nationale centrale banken voeren, voor zover mogelijk, de in artikel 5.1 omschreven taken uit.

5.3. De ECB draagt waar nodig bij tot de harmonisatie van de regels en werkwijzen voor het verzamelen, opmaken en verspreiden van statistieken betreffende de gebieden die onder haar bevoegdheid vallen.

5.4. De Raad bepaalt volgens de procedure van artikel 42 welke natuurlijke en rechtspersonen onderworpen zijn aan rapportageverplichtingen, hoe de geheimhoudingsplicht wordt geregeld, en hoe wordt voorzien in passende handhavingsbepalingen.

Artikel 6

Internationale samenwerking

6.1. Op het terrein van de internationale samenwerking met betrekking tot de aan het ESCB opgedragen taken besluit de ECB hoe het ESCB wordt vertegenwoordigd.

6.2. De ECB en, met haar toestemming, de nationale centrale banken kunnen deelnemen in internationale monetaire instellingen.

6.3. Artikel 6.1 en artikel 6.2 laten artikel 109, lid 4, van het Verdrag onverlet.

HOOFDSTUK III

ORGANISATIE VAN HET ESCB

Artikel 7

Onafhankelijkheid

Overeenkomstig artikel 107 van het Verdrag is het aan de ECB noch aan een nationale centrale bank, noch aan enig lid van hun besluitvormende organen toegestaan bij de uitoefening van de bevoegdheden en het vervullen van de taken en plichten die bij het Verdrag en deze Statuten aan hen zijn opgedragen, instructies te vragen aan dan wel te aanvaarden van Instellingen of organen van de Gemeenschap, van Regeringen van Lid-Staten of van enig ander orgaan. De Instellingen en organen van de Gemeenschap alsmede de Regeringen van de Lid-Staten verplichten zich ertoe dit beginsel te eerbiedigen en niet te trachten de leden van de besluitvormende organen van de ECB of van de nationale centrale banken bij de uitvoering van hun taken te beïnvloeden.

Artikel 8

Algemene grondslag

Het ESCB wordt bestuurd door de besluitvormende organen van de ECB.

Artikel 9

De Europese Centrale Bank

9.1. De ECB, die overeenkomstig artikel 106, lid 2, van het Verdrag rechtspersoonlijkheid bezit, heeft in elk van de Lid-Staten de ruimste handelingsbevoegdheid welke door de wetgeving van de betrokken Lid-Staat aan rechtspersonen wordt toegekend; zij kan met name roerende en onroerende goederen verkrijgen of vervreemden en in rechte optreden.

9.2. De ECB heeft tot taak erop toe te zien dat de bij artikel 105, leden 2, 3 en 5, van het Verdrag aan het ESCB opgedragen taken worden uitgevoerd, hetzij door eigen werkzaamheden overeenkomstig deze Statuten hetzij via de nationale centrale banken overeenkomstig artikel 12.1 en artikel 14.

9.3. Overeenkomstig artikel 106, lid 3, van het Verdrag zijn de besluitvormende organen van de ECB de Raad van Bestuur en de Directie.

Artikel 10

De Raad van Bestuur

10.1. Overeenkomstig artikel 109 A, lid 1, van het Verdrag bestaat de Raad van Bestuur uit de leden van de Directie en de Presidenten van de nationale centrale banken.

10.2. Onder voorbehoud van artikel 10.3 hebben slechts persoonlijk aanwezige leden van de Raad van Bestuur stemrecht. In afwijking van deze regel kan in het in artikel 12.3 bedoelde Reglement van Orde worden bepaald dat leden van de Raad van Bestuur hun stem via een teleconferentie kunnen uitbrengen. Dat Reglement van Orde bepaalt ook dat een lid van de Raad van Bestuur dat langdurig verhinderd is te stemmen, een plaatsvervanger kan aanwijzen als lid van de Raad van Bestuur.

Onder voorbehoud van artikel 10.3 en artikel 11.3 heeft ieder lid van de Raad van Bestuur één stem. Tenzij in deze Statuten anders is bepaald, besluit de Raad van Bestuur met gewone meerderheid van stemmen. Bij staking van stemmen brengt de President de beslissende stem uit.

Alvorens de Raad van Bestuur tot stemming kan overgaan, dient een quorum aanwezig te zijn van twee derde van de leden. Indien het quorum niet aanwezig is, kan de President een buitengewone vergadering bijeenroepen waar besluiten kunnen worden genomen zonder inachtneming van het bovenbedoelde quorum.

10.3. Voor alle besluiten die op grond van de artikelen 28, 29, 30, 32, 33 en 51 dienen te worden genomen, worden de stemmen van de leden van de Raad van Bestuur gewogen overeenkomstig de verdeling van het geplaatste kapitaal van de ECB onder de nationale centrale banken. Aan de stemmen van de Directieleden wordt een gewicht van nul toegekend. Een besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen wordt geacht te zijn aangenomen wanneer de stemmen voor het besluit ten minste twee derde van het geplaatste kapitaal van de ECB en ten minste de helft van de aandeelhouders vertegenwoordigen. Indien een president verhinderd is, mag hij een plaatsvervanger aanwijzen om zijn gewogen stem uit te brengen.

10.4. De besprekingen van de vergaderingen zijn vertrouwelijk. De Raad van Bestuur kan besluiten het resultaat van zijn beraadslagingen openbaar te maken.

10.5. De Raad van Bestuur vergadert ten minste tienmaal per jaar.

Artikel 11

De Directie

11.1. Overeenkomstig artikel 109 A, lid 2, onder a), van het Verdrag bestaat de Directie uit de President, de Vice-President en vier andere leden.

De leden vervullen hun taken voltijds. Geen lid mag een beroepswerkzaamheid al dan niet tegen beloning verrichten, tenzij van deze bepaling door de Raad van Bestuur bij uitzondering afwijking is toegestaan.

11.2. Overeenkomstig artikel 109 A, lid 2, onder b), van het Verdrag worden de President, de Vice-President en de overige leden van de Directie in onderlinge overeenstemming door de Regeringen van de Lid-Staten op het niveau van de Staatshoofden en Regeringsleiders benoemd op aanbeveling van de Raad, die het Europees Parlement en de Raad van Bestuur van de ECB vooraf heeft geraadpleegd; zij worden gekozen uit personen met een erkende reputatie en beroepservaring op monetair of bancair gebied.

Zij worden voor een periode van 8 jaar benoemd en zijn niet herbenoembaar.

Alleen zij die de nationaliteit van één van de Lid-Staten bezitten, kunnen lid van de Directie zijn.

11.3. De arbeidsvoorwaarden van de leden van de Directie, in het bijzonder hun salarissen, pensioenen en overige sociale-zekerheidsvoorzieningen, worden geregeld in overeenkomsten met de ECB en worden vastgesteld door de Raad van Bestuur op voorstel van een commissie bestaande uit drie door de Raad van Bestuur benoemde leden en drie door de Raad benoemde leden. De leden van de Directie hebben geen stemrecht ten aanzien van de in dit lid bedoelde aangelegenheden.

11.4. Op verzoek van de Raad van Bestuur of van de Directie kan een lid van de Directie dat niet meer aan de eisen voor de uitoefening van zijn ambt voldoet of op ernstige wijze is tekortgeschoten, door het Hof van Justitie van zijn ambt ontheven worden verklaard.

11.5. Ieder lid van de Directie dat persoonlijk aanwezig is, heeft stemrecht en bezit daartoe één stem. Tenzij anders is bepaald, besluit de Directie met gewone meerderheid van de uitgebrachte stemmen. Bij staking van stemmen brengt de President de beslissende stem uit. De stemprocedures worden vastgelegd in het in artikel 12.3 bedoelde Reglement van Orde.

11.6. De Directie draagt verantwoordelijkheid voor de lopende zaken van de ECB.

11.7. In elke vacature bij de Directie wordt voorzien door de benoeming van een nieuw lid overeenkomstig artikel 11.2.

Artikel 12

Verantwoordelijkheden van de besluitvormende organen

12.1. De Raad van Bestuur stelt de richtsnoeren vast en neemt de besluiten die nodig zijn voor het vervullen van de bij het Verdrag en deze Statuten aan het ESCB opgedragen taken. De Raad van Bestuur formuleert het monetair beleid van de Gemeenschap, in voorkomend geval met inbegrip van besluiten met betrekking tot intermediaire monetaire doelstellingen, de belangrijkste rentetarieven en de liquiditeitsvoorziening in het ESCB, en stelt de nodige richtsnoeren op voor de uitvoering ervan.

De Directie voert het monetair beleid uit overeenkomstig de richtsnoeren en besluiten van de Raad van Bestuur en geeft daartoe de nodige instructies aan de nationale centrale banken. Tevens kunnen aan de Directie bij besluit van de Raad van Bestuur bepaalde bevoegdheden worden gedelegeerd.

De ECB doet, voor zover zulks mogelijk en passend wordt geacht en onverminderd het bepaalde in dit artikel, een beroep op de nationale centrale banken voor de uitvoering van tot de taken van het ESCB behorende operaties.

12.2. De Directie is verantwoordelijk voor de voorbereiding van de vergaderingen van de Raad van Bestuur.

12.3. De Raad van Bestuur neemt een Reglement van Orde aan waarin de interne organisatie van de ECB en haar besluitvormende organen wordt geregeld.

12.4. De Raad van Bestuur oefent de in artikel 4 bedoelde adviesfuncties uit.

12.5. De Raad van Bestuur neemt de in artikel 6 bedoelde besluiten.

Artikel 13

De President

13.1. De President of, bij diens afwezigheid, de Vice-President zit de vergaderingen van de Raad van Bestuur en van de Directie van de ECB voor.

13.2. Onverminderd artikel 39 vertegenwoordigt de President of de door hem aangewezen persoon de ECB naar buiten toe.

Artikel 14

Nationale centrale banken

14.1. Overeenkomstig artikel 108 van het Verdrag waarborgt iedere Lid-Staat dat zijn nationale wetgeving, met inbegrip van de statuten van zijn nationale centrale bank, uiterlijk op de datum van oprichting van het ESCB verenigbaar is met het Verdrag en deze Statuten.

14.2. De statuten van de nationale centrale banken bepalen in het bijzonder dat de ambtstermijn van een President van een nationale centrale bank minimaal vijf jaar is.

Een President kan slechts van zijn ambt worden ontheven indien hij niet meer aan de eisen voor de uitoefening van zijn ambt voldoet of op ernstige wijze is tekortgeschoten. Tegen een besluit daartoe kan de betrokken President of de Raad van Bestuur beroep instellen bij het Hof van Justitie wegens schending van het Verdrag of van bepalingen ter uitvoering daarvan. Het beroep moet worden ingesteld binnen twee maanden te rekenen, al naar het geval, vanaf de dag van bekendmaking van het besluit, vanaf de dag van kennisgeving ervan aan de verzoeker of, bij gebreke daarvan, vanaf de dag waarop de verzoeker er kennis van heeft gekregen.

14.3. De nationale centrale banken maken een integrerend deel uit van het ESCB en handelen in overeenstemming met de richtsnoeren en instructies van de ECB. De Raad van Bestuur neemt de nodige maatregelen teneinde te verzekeren dat aan de richtsnoeren en instructies van de ECB wordt voldaan, en eist dat hem alle benodigde informatie wordt verstrekt.

14.4. De nationale centrale banken mogen andere functies vervullen dan die omschreven in deze Statuten, tenzij de Raad van Bestuur met een meerderheid van twee derde van de uitgebrachte stemmen vaststelt dat deze functies de doelstellingen en taken van het ESCB doorkruisen. Bedoelde functies worden onder verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid van de nationale centrale banken vervuld en worden niet geacht deel uit te maken van de functies van het ESCB.

Artikel 15

Rapportageverplichtingen

15.1. De ECB stelt, ten minste elk kwartaal, verslagen op over de werkzaamheden van het ESCB en maakt deze openbaar.

15.2. Wekelijks wordt een geconsolideerd financieel overzicht van het ESCB openbaar gemaakt.

15.3. Overeenkomstig artikel 109 B, lid 3, van het Verdrag stelt de ECB een jaarverslag over de werkzaamheden van het ESCB en over het monetair beleid in het afgelopen jaar en het lopende jaar op voor het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, alsmede voor de Europese Raad.

15.4. De in dit artikel bedoelde verslagen en overzichten worden aan belangstellenden gratis ter beschikking gesteld.

Artikel 16

Bankbiljetten

Overeenkomstig artikel 105 A, lid 1, van het Verdrag heeft de Raad van Bestuur het alleenrecht machtiging te geven tot de uitgifte van bankbiljetten binnen de Gemeenschap. De ECB en de nationale centrale banken mogen bankbiljetten uitgeven. De door de ECB en de nationale centrale banken uitgegeven bankbiljetten zijn de enige bankbiljetten die binnen de Gemeenschap de hoedanigheid van wettig betaalmiddel hebben.

De ECB eerbiedigt zoveel mogelijk de bestaande gebruiken inzake de uitgifte en het ontwerp van bankbiljetten.

HOOFDSTUK IV

MONETAIRE FUNCTIES EN WERKZAAMHEDEN VAN HET ESCB

Artikel 17

Rekeningen aangehouden bij de ECB en de nationale centrale banken

Teneinde hun werkzaamheden te kunnen verrichten, zijn de ECB en de nationale centrale banken gerechtigd rekeningen te openen ten behoeve van kredietinstellingen, openbare lichamen en andere marktpartijen, en activa, waaronder girale effecten, in onderpand te aanvaarden.

Artikel 18

Open markt- en krediettransacties

18.1. Om de doelstellingen van het ESCB te kunnen verwezenlijken en de taken ervan te kunnen vervullen, mogen de ECB en de nationale centrale banken:

- in de financiële markten opereren door aan- en verkoop, hetzij onvoorwaardelijk (contant en op termijn) hetzij onder beding van wederverkoop, respectievelijk wederaankoop, door het in lening geven of nemen van vorderingen en verhandelbaar papier, luidende in Gemeenschapsvaluta's of niet-Gemeenschapsvaluta's, evenals van edele metalen;

- krediettransacties verrichten met kredietinstellingen en andere marktpartijen, waarbij de verleende kredieten worden gedekt door toereikend onderpand.

18.2. De ECB stelt de algemene grondslagen vast voor door haarzelf of de nationale centrale banken uit te voeren openmarkt- en krediettransacties, waaronder mede begrepen die voor de aankondiging van de voorwaarden waaronder zij bereid zijn dergelijke transacties aan te gaan.

Artikel 19

Minimumreserves

19.1. Behoudens artikel 2 kan de ECB eisen dat in de Lid-Staten gevestigde kredietinstellingen met het oog op de doelstellingen van het monetair beleid op rekeningen bij de ECB en nationale centrale banken bepaalde minimumreserves aanhouden. De Raad van Bestuur kan voorschriften omtrent de berekening en vaststelling van de verplichtingen inzake minimumreserves vaststellen. Indien aan deze voorschriften niet wordt voldaan, is de ECB gerechtigd boeterente te heffen alsmede andere sancties met een vergelijkbaar effect op te leggen.

19.2. Voor de toepassing van dit artikel stelt de Raad volgens de procedure van artikel 42 de grondslag voor de minimumreserves en de maximaal toelaatbare ratio's tussen die reserves en hun grondslag vast, alsook passende sancties bij niet-naleving.

Artikel 20

Andere instrumenten van monetair beleid

De Raad van Bestuur kan, bij meerderheid van twee derde van de uitgebrachte stemmen, met inachtneming van artikel 2 besluiten tot het gebruik van alle andere door hem passend geachte instrumenten van monetair beleid.

De Raad stelt, overeenkomstig de procedure van artikel 42, de reikwijdte van deze instrumenten vast, indien zij verplichtingen voor derden meebrengen.

Artikel 21

Transacties met openbare lichamen

21.1. Overeenkomstig artikel 104 van het Verdrag is het de ECB en de nationale centrale banken verboden voorschotten in rekening-courant of andere kredietfaciliteiten te verlenen ten behoeve van Instellingen of organen van de Gemeenschap, centrale overheden, regionale, lokale of andere overheden, overheidsinstanties, andere publiekrechtelijke lichamen of openbare bedrijven van de Lid-Staten; ook het rechtstreeks van hen kopen van schuldbewijzen door de ECB of de nationale centrale banken is verboden.

21.2. De ECB en de nationale centrale banken mogen optreden als "fiscal agent" voor de in artikel 21.1. bedoelde lichamen.

21.3. De bepalingen van dit artikel zijn niet van toepassing op kredietinstellingen die in handen van de overheid zijn en waaraan in het kader van de liquiditeitsvoorziening door de centrale banken dezelfde behandeling door de nationale centrale banken en de ECB wordt gegeven als aan particuliere kredietinstellingen.

Artikel 22

Verrekenings- en betalingssystemen

De ECB en de nationale centrale banken zijn gerechtigd faciliteiten ter beschikking te stellen en de ECB kan verordeningen vaststellen ter verzekering van doelmatige en deugdelijke verrekenings- en betalingssystemen binnen de Gemeenschap en met andere landen.

Artikel 23

Externe werkzaamheden

De ECB en de nationale centrale banken mogen:

- betrekkingen aangaan met centrale banken en financiële instellingen in andere landen en, waar passend, met internationale organisaties;

- zowel contant als op termijn alle soorten deviezen en edele metalen kopen en verkopen. Het begrip "deviezen" omvat effecten en alle overige activa luidende in de valuta van enig land of in rekeneenheden, ongeacht de vorm waarin zij worden aangehouden;

- de in dit artikel bedoelde activa aanhouden en beheren;

- alle soorten bancaire transacties verrichten met derde landen en internationale organisaties, waaronder mede begrepen het verstrekken en opnemen van leningen.

Artikel 24

Overige werkzaamheden

Naast de uit hun taken voortvloeiende werkzaamheden, mogen de ECB en de nationale centrale banken werkzaamheden verrichten voor eigen administratieve doeleinden en ten behoeve van hun personeel.

HOOFDSTUK V

BEDRIJFSECONOMISCH TOEZICHT

Artikel 25

Bedrijfseconomisch toezicht

25.1. De ECB kan adviezen uitbrengen aan en worden geraadpleegd door de Raad, de Commissie en de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten omtrent de reikwijdte en de tenuitvoerlegging van de communautaire wetgeving met betrekking tot het bedrijfseconomisch toezicht op kredietinstellingen en de stabiliteit van het financiële stelsel.

25.2. Overeenkomstig een Raadsbesluit krachtens artikel 105, lid 6, van het Verdrag, kan de ECB specifieke taken vervullen betreffende het beleid op het gebied van het bedrijfseconomisch toezicht op kredietinstellingen en andere financiële instellingen, met uitzondering van verzekeringsondernemingen.

HOOFDSTUK VI

FINANCIËLE BEPALINGEN OMTRENT HET ESCB

Artikel 26

Financiële rekeningen

26.1. Het boekjaar van de ECB en de nationale centrale banken begint op de eerste dag van januari en eindigt op de laatste dag van december.

26.2. De jaarrekening van de ECB wordt door de Directie opgesteld in overeenstemming met de door de Raad van Bestuur vastgelegde grondslagen. De jaarrekening wordt door de Raad van Bestuur vastgesteld en vervolgens gepubliceerd.

26.3. Voor analytische en operationele doeleinden stelt de Directie een geconsolideerde balans van het ESCB op, welke de van het ESCB deel uitmakende activa en passiva van de nationale centrale banken omvat.

26.4. Voor de toepassing van dit artikel stelt de Raad van Bestuur de nodige regels vast ter standaardisatie van de financiële administratie en verslaglegging van de door de nationale centrale banken uitgevoerde werkzaamheden.

Artikel 27

Accountantscontrole

27.1. De rekeningen van de ECB en de nationale centrale banken worden gecontroleerd door onafhankelijke externe accountants die op aanbeveling van de Raad van Bestuur zijn aanvaard door de Raad. De accountants zijn zonder voorbehoud bevoegd alle boeken en rekeningen van de ECB en de nationale centrale banken te onderzoeken en volledig te worden geïnformeerd over hun verrichtingen.

27.2. De bepalingen van artikel 188 C van het Verdrag zijn uitsluitend van toepassing op een doelmatigheidscontrole van de ECB.

Artikel 28

Kapitaal van de ECB

28.1. Het kapitaal van de ECB, dat bij de oprichting van de ECB operationeel wordt, bedraagt 5 000 miljoen Ecu. Het kapitaal kan worden verhoogd met bedragen die worden bepaald door de Raad van Bestuur met de gekwalificeerde meerderheid van stemmen die is voorgeschreven in artikel 10.3, binnen de grenzen en onder de voorwaarden die door de Raad volgens de procedure van artikel 42 worden vastgesteld.

28.2. De enige inschrijvers op het kapitaal van de ECB en de enige aandeelhouders van de ECB zijn de nationale centrale banken. De inschrijving op het kapitaal geschiedt volgens de overeenkomstig artikel 29 vastgestelde sleutel.

28.3. De Raad van Bestuur bepaalt met de in artikel 10.3 voorgeschreven gekwalificeerde meerderheid van stemmen in hoeverre en in welke vorm het kapitaal moet worden gestort.

28.4. Onder voorbehoud van artikel 28.5 mogen de aandelen van de nationale centrale banken in het geplaatste kapitaal van de ECB niet worden overgedragen, verpand of in beslag genomen.

28.5. Indien de in artikel 29 genoemde sleutel wordt aangepast, dragen de nationale centrale banken onderling aandelen in het kapitaal over in die mate dat de verdeling van de aandelen overeenkomt met de aangepaste sleutel. De Raad van Bestuur stelt de modaliteiten en voorwaarden voor een dergelijke overdracht vast.

Artikel 29

Verdeelsleutel voor de inschrijving op het kapitaal

29.1. Wanneer het ESCB en de ECB overeenkomstig de procedure van artikel 109 L, lid 1, van het Verdrag, zijn opgericht, wordt de verdeelsleutel voor de inschrijving op het kapitaal van de ECB vastgesteld. Aan elke nationale centrale bank wordt een weging in deze sleutel toegekend die gelijk is aan de som van:

- 50 % van het aandeel van de Lid-Staat in kwestie in de bevolking van de Gemeenschap tijdens het voorlaatste jaar voorafgaand aan de oprichting van het ESCB;

- 50 % van het aandeel van de Lid-Staat in kwestie in het bruto binnenlands produkt van de Gemeenschap tegen marktprijzen, als vastgesteld tijdens de vijf jaar voorafgaande aan het voorlaatste jaar vóór de oprichting van het ESCB.

De percentages worden naar boven afgerond op het kleinste veelvoud van 0,05 procentpunten.

29.2. De voor de toepassing van dit artikel benodigde statistieken worden, overeenkomstig de door de Raad volgens de procedure van artikel 42 vastgestelde regels, verstrekt door de Commissie.

29.3. De aan de nationale centrale banken toegekende wegingen worden na de oprichting van het ESCB om de vijf jaar aangepast naar analogie van de bepalingen van artikel 29.1. De aangepaste sleutel geldt met ingang van de eerste dag van het daaropvolgende jaar.

29.4. De Raad van Bestuur treft alle andere maatregelen die voor de toepassing van dit artikel nodig zijn.

Artikel 30

Overdracht van externe reserves aan de ECB

30.1. Onverminderd artikel 28 wordt de ECB door de nationale centrale banken tot een bedrag van 50 000 miljoen Ecu gedoteerd met externe reserves, uitgezonderd valuta's van de Lid-Staten, Ecu's, reserveposities in het IMF en Bijzondere Trekkingsrechten. De Raad van Bestuur besluit omtrent het door de ECB na haar oprichting op te roepen deel en de op latere tijdstippen op te roepen bedragen. De ECB is ten volle gerechtigd om de aan haar overgedragen externe reserves aan te houden en te beheren en voor de in deze Statuten omschreven doeleinden te gebruiken.

30.2. De bijdragen van iedere nationale centrale bank worden vastgesteld in verhouding tot haar aandeel in het geplaatste kapitaal van de ECB.

30.3. Aan iedere nationale centrale bank wordt door de ECB een vordering toegekend ter grootte van haar bijdrage. De Raad van Bestuur bepaalt de denominatie en de rentevergoeding van dergelijke vorderingen.

30.4. Verdere stortingen van externe reserves boven de in artikel 30.1 gestelde grens kunnen, overeenkomstig artikel 30.2, door de ECB worden opgeroepen, binnen de grenzen en onder de voorwaarden die door de Raad volgens de procedure van artikel 42 worden vastgesteld.

30.5. De ECB is gemachtigd reserveposities in het IMF en Bijzondere Trekkingsrechten aan te houden en te beheren, en te voorzien in het poolen van deze activa.

30.6. De Raad van Bestuur treft alle andere maatregelen die voor de toepassing van dit artikel nodig zijn.

Artikel 31

Door nationale centrale banken aangehouden externe

reserves

31.1. Het is de nationale centrale banken toegestaan transacties te verrichten ter voldoening aan hun verplichtingen jegens internationale organisaties overeenkomstig artikel 23.

31.2. Alle overige transacties in externe reserves die nog door de nationale centrale banken worden aangehouden na de overdrachten bedoeld in artikel 30, en transacties van Lid-Staten met hun werksaldi in buitenlandse valuta's behoeven, boven een in het kader van artikel 31.3 vast te stellen grens, de goedkeuring van de ECB ten einde overeenstemming met het wisselkoersbeleid en het monetair beleid van de Gemeenschap te verzekeren.

31.3. De Raad van Bestuur vaardigt richtsnoeren uit ten einde dergelijke transacties te vergemakkelijken.

Artikel 32

Toedeling van monetaire inkomsten van de nationale

centrale banken

32.1. De inkomsten die de nationale centrale banken bij de uitoefening van de monetaire beleidstaken van het ESCB verkrijgen (hierna "monetaire inkomsten" te noemen) worden aan het einde van elk boekjaar volgens de onderstaande bepalingen toegedeeld.

32.2. Onder voorbehoud van artikel 32.3 zijn de monetaire inkomsten van elke nationale centrale bank gelijk aan de jaarinkomsten die zij verkrijgt uit de activa die worden aangehouden als tegenwaarde voor de in omloop zijnde bankbiljetten en de verplichtingen jegens kredietinstellingen uit hoofde van deposito's. Deze activa worden door de nationale centrale banken geoormerkt volgens door de Raad van Bestuur vast te stellen richtsnoeren.

32.3. Indien de Raad van Bestuur na de aanvang van de derde fase van oordeel is dat de balansindeling van de nationale centrale banken de toepassing van artikel 32.2 niet mogelijk maakt, kan hij met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluiten dat de monetaire inkomsten, in afwijking van artikel 32.2, gedurende een periode van ten hoogste vijf jaar volgens een alternatieve methode worden bepaald.

32.4. Op het bedrag van de monetaire inkomsten van elke nationale centrale bank worden de rentelasten in mindering gebracht die door de betrokken centrale bank zijn betaald over de verplichtingen jegens kredietinstellingen uit hoofde van deposito's overeenkomstig artikel 19.

De Raad van Bestuur kan besluiten dat de nationale centrale banken worden vergoed voor de in verband met de uitgifte van bankbiljetten gemaakte kosten of, in uitzonderlijke omstandigheden, voor specifieke verliezen in verband met de monetaire beleidsoperaties die voor het ESCB zijn verricht. De vergoeding geschiedt in een door de Raad van Bestuur passend geachte vorm; deze bedragen kunnen met de monetaire inkomsten van de nationale centrale banken worden verrekend.

32.5. De som van de monetaire inkomsten van de nationale centrale banken wordt aan de nationale centrale banken toegedeeld naar rato van hun gestorte aandeel in het kapitaal van de ECB, behoudens een eventueel besluit van de Raad van Bestuur overeenkomstig artikel 33.2.

32.6. De verrekening en de afwikkeling van de saldi afkomstig van de toedeling van de monetaire inkomsten worden door de ECB verricht overeenkomstig de door de Raad van Bestuur vastgestelde richtsnoeren.

32.7. De Raad van Bestuur treft alle andere maatregelen die voor de toepassing van dit artikel nodig zijn.

Artikel 33

Toedeling van nettowinst en -verlies van de ECB

33.1. De nettowinst van de ECB wordt in de onderstaande volgorde overgedragen:

a) een door de Raad van Bestuur vast te stellen bedrag, dat niet meer dan 20 % van de nettowinst mag bedragen, wordt naar het algemeen reservefonds overgedragen tot een maximum van 100 % van het kapitaal;

b) de resterende nettowinst wordt onder de aandeelhouders van de ECB verdeeld naar rato van hun gestorte aandelen.

33.2. In geval van een verlies van de ECB wordt het tekort gedekt uit het algemeen reservefonds van de ECB en, indien nodig, bij besluit van de Raad van Bestuur, door de monetaire inkomsten van het betrokken boekjaar, naar rato en tot beloop van de bedragen die overeenkomstig artikel 32.5 aan de nationale centrale banken zijn toegedeeld.

HOOFDSTUK VII

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 34

Regelgevende bevoegdheden

34.1. Overeenkomstig artikel 108 A van het Verdrag zal de ECB:

- verordeningen vaststellen voor zover nodig voor de uitvoering van de taken omschreven in artikel 3.1, eerste streepje, artikel 19.1, artikel 22 of artikel 25.2, alsmede in de gevallen die worden bepaald in de in artikel 42 bedoelde besluiten van de Raad;

- de beschikkingen vaststellen die nodig zijn voor de uitvoering van de bij het Verdrag en de Statuten aan het ESCB opgedragen taken;

- aanbevelingen doen en adviezen uitbrengen.

34.2 Een verordening is van algemene toepassing. Zij is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in alle Lid-Staten.

Aanbevelingen en adviezen zijn niet verbindend.

Een beschikking is verbindend in al haar onderdelen voor degenen tot wie zij is gericht.

De artikelen 190 tot en met 192 van het Verdrag zijn van toepassing op verordeningen en beschikkingen van de ECB.

De ECB kan besluiten haar beschikkingen, aanbevelingen en adviezen te publiceren.

34.3. Binnen de grenzen en onder de voorwaarden die door de Raad volgens de procedure van artikel 42 van de Statuten worden vastgesteld, is de ECB gerechtigd om ondernemingen boeten en dwangsommen op te leggen bij niet-naleving van de verplichtingen krachtens haar verordeningen en beschikkingen.

Artikel 35

Toetsing door de rechter en aanverwante aangelegenheden

35.1. De handelingen en nalatigheden van de ECB zijn onderworpen aan toetsing en uitlegging door het Hof van Justitie in de gevallen en onder de voorwaarden vastgesteld in het Verdrag. De ECB kan gerechtelijke procedures aanspannen in de gevallen en onder de voorwaarden vastgesteld in het Verdrag.

35.2. Geschillen tussen de ECB, enerzijds, en haar crediteuren, debiteuren of andere personen, anderzijds, worden beslecht door de bevoegde nationale rechters, tenzij het Hof van Justitie bevoegd is om uitspraak te doen.

35.3. De ECB is onderworpen aan de in artikel 215 van het Verdrag omschreven aansprakelijkheidsregeling. De nationale centrale banken zijn aansprakelijk volgens hun onderscheiden nationale wetgevingen.

35.4. Het Hof van Justitie is bevoegd uitspraak te doen krachtens een arbitragebeding vervat in een door of namens de ECB gesloten publiekrechtelijke of privaatrechtelijke overeenkomst.

35.5. Het besluit van de ECB om een procedure bij het Hof van Justitie in te stellen, wordt door de Raad van Bestuur genomen.

35.6. Het Hof van Justitie is bevoegd uitspraak te doen in geschillen betreffende de nakoming door de nationale centrale banken van de verplichtingen die voor hen uit deze Statuten voortvloeien. Indien de ECB van oordeel is dat een nationale centrale bank een van de krachtens deze Statuten op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen, brengt zij dienaangaande een met redenen omkleed advies uit na de betrokken nationale centrale bank in de gelegenheid te hebben gesteld haar opmerkingen te maken. Indien de betrokken nationale centrale bank dit advies niet binnen de door de ECB gestelde termijn opvolgt, kan de ECB de zaak aanhangig maken bij het Hof van Justitie.

Artikel 36

Personeel

36.1. De Raad van Bestuur stelt op voorstel van de Directie de arbeidsvoorwaarden van het personeel van de ECB vast.

36.2. Het Hof van Justitie is, binnen de grenzen en onder de voorwaarden die zijn vastgesteld in de arbeidsvoorwaarden, bevoegd ter zake van geschillen tussen de ECB en haar personeelsleden.

Artikel 37

Zetel

Vóór eind 1992 wordt in onderlinge overeenstemming door de Regeringen van de Lid-Staten op het niveau van de Staatshoofden en Regeringsleiders een besluit genomen over de plaats waar de zetel van de ECB gevestigd zal worden.

Artikel 38

Beroepsgeheim

38.1. Leden van de bestuursorganen en personeelsleden van de ECB en de nationale centrale banken zijn gehouden, ook na beëindiging van hun taken, inlichtingen die naar hun aard onder de geheimhoudingsplicht vallen, niet openbaar te maken.

38.2. Personen die toegang hebben tot gegevens welke vallen onder communautaire wetgeving waarbij een geheimhoudingsplicht wordt opgelegd, zijn aan die wetgeving onderworpen.

Artikel 39

Tekenbevoegdheid

De ECB wordt tegenover derden in rechte verbonden door de President of door twee leden van de Directie of door de handtekeningen van twee personeelsleden van de ECB die door de President naar behoren zijn gemachtigd om namens de ECB te tekenen.

Artikel 40

Voorrechten en immuniteiten

De ECB geniet op het grondgebied van de Lid-Staten de voorrechten en immuniteiten die nodig zijn voor de vervulling van haar taken, overeenkomstig de bepalingen van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen, dat gehecht is aan het Verdrag tot instelling van één Raad en één Commissie welke de Europese Gemeenschappen gemeen hebben.

HOOFDSTUK VIII

WIJZIGING VAN DE STATUTEN EN

AANVULLENDE WETGEVING

Artikel 41

Vereenvoudigde wijzigingsprocedure

41.1. Overeenkomstig artikel 106, lid 5, van het Verdrag kunnen de artikelen 5.1, 5.2, 5.3, 17, 18, 19.1, 22, 23, 24, 26, 32.2, 32.3, 32.4, 32.6, 33.1 a) en 36 door de Raad hetzij met gekwalificeerde meerderheid van stemmen op aanbeveling van de ECB en na raadpleging van de Commissie, hetzij met eenparigheid van stemmen op voorstel van de Commissie en na raadpleging van de ECB, worden gewijzigd. In beide gevallen is de instemming van het Europees Parlement vereist.

41.2. Tot een aanbeveling van de ECB uit hoofde van dit artikel dient in de Raad van Bestuur met eenparigheid van stemmen te worden besloten.

Artikel 42

Aanvullende wetgeving

Overeenkomstig artikel 106, lid 6, van het Verdrag stelt de Raad, onmiddellijk nadat de datum voor de aanvang van de derde fase is bepaald, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, hetzij op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement en de ECB, hetzij op aanbeveling van de ECB en na raadpleging van het Europees Parlement en de Commissie, de in de artikelen 4, 5.4, 19.2, 20, 28.1, 29.2, 30.4 en 34.3 bedoelde bepalingen vast.

HOOFDSTUK IX

OVERGANGSBEPALINGEN EN ANDERE

BEPALINGEN VOOR HET ESCB

Artikel 43

Algemene bepalingen

43.1. Een derogatie als bedoeld in artikel 109 K, lid 1, van het Verdrag, brengt mee dat voor de betrokken Lid-Staat uit de volgende artikelen van deze Statuten geen rechten of verplichtingen voortvloeien: 3, 6, 9.2, 12.1, 14.3, 16, 18, 19, 20, 22, 23, 26.2, 27, 30, 31, 32, 33, 34, 50 en 52.

43.2. De centrale banken van de Lid-Staten met een derogatie als bedoeld in artikel 109 K, lid 1, van het Verdrag behouden hun bevoegdheden op het gebied van het monetair beleid overeenkomstig de nationale wetgeving.

43.3. Overeenkomstig artikel 109 K, lid 4, van het Verdrag wordt "Lid-Staten" gelezen als "Lid-Staten zonder derogatie" in de volgende artikelen van deze Statuten: 3, 11.2, 19, 34.2 en 50.

43.4. "Nationale centrale banken" wordt gelezen als "centrale banken van de Lid-Staten zonder derogatie" in de volgende artikelen van deze Statuten: 9.2, 10.1, 10.3, 12.1, 16, 17, 18, 22, 23, 27, 30, 31, 32, 33.2 en 52.

43.5. "Aandeelhouders" wordt gelezen als "centrale banken van de Lid-Staten zonder derogatie" in artikel 10.3 en artikel 33.1.

43.6. "Het geplaatste kapitaal van de ECB" wordt gelezen als "het kapitaal van de ECB dat is geplaatst bij de centrale banken van de Lid-Staten zonder derogatie" in artikel 10.3 en artikel 30.2.

Artikel 44

Overgangstaken van de ECB

De ECB neemt de taken van het EMI over die in de derde fase wegens de derogaties van een of meer Lid-Staten nog moeten worden vervuld.

De ECB verstrekt advies bij de voorbereiding van het intrekken van de derogaties bedoeld in artikel 109 K van het Verdrag.

Artikel 45

De Algemene Raad van de ECB

45.1. Onverminderd artikel 106, lid 3, van het Verdrag, wordt de Algemene Raad opgericht als derde besluitvormend orgaan van de ECB.

45.2. De Algemene Raad bestaat uit de President en de Vice-President van de ECB en de Presidenten van de nationale centrale banken. De overige leden van de Directie mogen zonder stemrecht deelnemen aan vergaderingen van de Algemene Raad.

45.3. De verantwoordelijkheden van de Algemene Raad zijn volledig opgesomd in artikel 47.

Artikel 46

Reglement van Orde van de Algemene Raad

46.1. De President of bij diens afwezigheid, de Vice-President van de ECB zit de vergaderingen van de Algemene Raad van de ECB voor.

46.2. De Voorzitter van de Raad en een lid van de Commissie mogen zonder stemrecht deelnemen aan vergaderingen van de Algemene Raad.

46.3. De President bereidt de vergaderingen van de Algemene Raad voor.

46.4. In afwijking van artikel 12.3 neemt de Algemene Raad zijn reglement van orde aan.

46.5. Het Secretariaat van de Algemene Raad wordt verzorgd door de ECB.

Artikel 47

Verantwoordelijkheden van de Algemene Raad

47.1. De Algemene Raad

- voert de in artikel 44 bedoelde taken uit;

- verleent medewerking aan de adviesfuncties bedoeld in artikel 4 en artikel 25.1.

47.2. De Algemene Raad verleent medewerking aan:

- het verzamelen van statistische gegevens als bedoeld in artikel 5;

- de rapportage-activiteiten van de ECB als bedoeld in artikel 15;

- het opstellen van de regels bedoeld in artikel 26.4, die nodig zijn voor de toepassing van artikel 26;

- het treffen van alle andere maatregelen bedoeld in artikel 29.4, die nodig zijn voor de toepassing van artikel 29;

- het vaststellen van de arbeidsvoorwaarden van het personeel van de ECB bedoeld in artikel 36.

47.3. De Algemene Raad verleent medewerking aan de nodige voorbereidingen voor het onherroepelijk vaststellen van de wisselkoersen van de valuta's van de Lid-Staten met een derogatie ten opzichte van de valuta's, of de enige valuta, van de Lid-Staten zonder derogatie, bedoeld in artikel 109 L, lid 5, van het Verdrag.

47.4. De Algemene Raad wordt door de President van de ECB in kennis gesteld van de besluiten van de Raad van Bestuur.

Artikel 48

Overgangsbepalingen voor het kapitaal van de ECB

Overeenkomstig artikel 29.1 wordt aan elke nationale centrale bank een weging toegekend in de sleutel voor inschrijving op het kapitaal van de ECB. In afwijking van artikel 28.3 storten de centrale banken van de Lid-Staten met een derogatie het kapitaal waarop zij hebben ingeschreven niet, tenzij de Algemene Raad met een gekwalificeerde meerderheid die ten minste twee derde van het geplaatste kapitaal van de ECB en ten minste de helft van de aandeelhouders vertegenwoordigt, besluit dat een minimaal percentage moet worden gestort als bijdrage aan de bedrijfskosten van de ECB.

Artikel 49

Latere storting van kapitaal, reserves en voorzieningen van de ECB

49.1. De centrale bank van een Lid-Staat waarvan de derogatie is ingetrokken, stort haar aandeel in het kapitaal van de ECB ten belope van hetzelfde percentage als de andere centrale banken van de Lid-Staten zonder derogatie en draagt overeenkomstig artikel 30.1 externe reserves aan de ECB over. Het over te dragen bedrag wordt bepaald door de Ecu-waarde tegen lopende wisselkoersen van de reeds overeenkomstig artikel 30.1 aan de ECB overgedragen externe reserves te vermenigvuldigen met de ratio tussen het aantal aandelen waarop de betrokken nationale centrale bank heeft ingeschreven en het aantal aandelen dat de andere nationale centrale banken al hebben volgestort.

49.2. Behalve de storting die overeenkomstig artikel 49.1 moet worden verricht, draagt de betrokken centrale bank bij tot de reserves van de ECB, tot de voorzieningen die met reserves zijn gelijkgesteld, en tot het bedrag dat nog moet worden toegerekend aan de reserves en voorzieningen overeenkomstig het saldo van de winst- en verliesrekening per 31 december van het jaar voorafgaand aan de intrekking van de derogatie. De verschuldigde bijdrage wordt bepaald door het bedrag van de reserves, als hierboven omschreven en als voorkomend op de goedgekeurde balans van de ECB, te vermenigvuldigen met de ratio tussen het aantal aandelen waarop de betrokken centrale bank heeft ingeschreven en het aantal aandelen dat de andere centrale banken al hebben volgestort.

Artikel 50

Eerste benoeming van de leden van de Directie

Wanneer de Directie van de ECB wordt gevormd, worden de President, de Vice-President en de overige leden van de Directie in onderlinge overeenstemming door de Regeringen van de Lid-Staten op het niveau van de Staatshoofden en Regeringsleiders benoemd op aanbeveling van de Raad en na raadpleging van het Europees Parlement en de Raad van het EMI. De President van de Directie wordt voor acht jaar benoemd. In afwijking van artikel 11.2, wordt de Vice-President benoemd voor vier jaar en worden de overige leden van de Directie benoemd voor ambtstermijnen tussen vijf en acht jaar. Zij zijn niet herbenoembaar. Het aantal leden van de Directie kan kleiner zijn dan bepaald in artikel 11.1, doch in geen geval minder dan vier.

Artikel 51

Afwijking van artikel 32

51.1. Wanneer de Raad van Bestuur na de aanvang van de derde fase besluit dat de toepassing van artikel 32 resulteert in aanzienlijke wijzigingen in de relatieve inkomensposities van de nationale centrale banken, wordt het bedrag aan inkomsten dat ingevolge artikel 32 moet worden toegedeeld, verminderd met een uniform percentage, dat in het eerste boekjaar na de aanvang van de derde fase niet meer dan 60 mag bedragen, en dat in elk volgend boekjaar met tenminste 12 procentpunten afneemt.

51.2. Artikel 51.1 is niet langer van toepassing dan vijf boekjaren na de aanvang van de derde fase.

Artikel 52

Inwisseling van bankbiljetten in Gemeenschapsvaluta's

Na de onherroepelijke vaststelling van de wisselkoersen treft de Raad van Bestuur de noodzakelijke maatregelen om te verzekeren dat bankbiljetten luidende in valuta's met onherroepelijk vastgestelde wisselkoersen door de nationale centrale banken worden ingewisseld tegen hun respectieve pari-waarden.

Artikel 53

Toepasselijkheid van de overgangsbepalingen

Indien en zolang er nog Lid-Staten zijn met een derogatie, zijn de artikelen 43 tot en met 48 van toepassing.

PROTOCOL betreffende de Statuten van het Europees Monetair Instituut

DE HOGE VERDRAGSLUITENDE PARTIJEN,

GELEID DOOR DE WENS de Statuten van het Europees Monetair Instituut vast te stellen,

HEBBEN OVEREENSTEMMING BEREIKT omtrent de volgende bepalingen, die aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap worden gehecht:

Artikel 1

Oprichting en naam

1.1. Het Europees Monetair Instituut (EMI) wordt opgericht overeenkomstig artikel 109 F van het Verdrag; het voert zijn taken en werkzaamheden uit overeenkomstig de bepalingen van het Verdrag en van deze Statuten.

1.2. De leden van het EMI zijn de centrale banken van de Lid-Staten (nationale centrale banken). Voor de toepassing van deze Statuten wordt het Institut monétaire luxembourgeois als de centrale bank van Luxemburg beschouwd.

1.3. Overeenkomstig artikel 109 F van het Verdrag worden het Comité van Presidenten en het Europees Fonds voor Monetaire Samenwerking (EFMS) ontbonden. Alle activa en passiva van het EFMS gaan automatisch over naar het EMI.

Artikel 2

Doelstellingen

Het EMI draagt bij tot het scheppen van de voorwaarden die nodig zijn voor de overgang naar de derde fase van de Economische en Monetaire Unie, met name door:

- het versterken van de coördinatie van het monetair beleid ten einde prijsstabiliteit te verzekeren;

- het treffen van de voorbereidingen die vereist zijn voor de oprichting van het Europees Stelsel van Centrale Banken (ESCB) en voor het voeren van één monetair beleid en de invoering van één munt in de derde fase;

- het toezien op de ontwikkeling van de Ecu.

Artikel 3

Algemene beginselen

3.1. Het EMI voert de taken en functies uit waarmee het uit hoofde van het Verdrag en van deze Statuten is belast, onverminderd de verantwoordelijkheid van de bevoegde autoriteiten voor het voeren van het monetair beleid in de respectieve Lid-Staten.

3.2. Het EMI handelt overeenkomstig de doelstellingen en beginselen neergelegd in artikel 2 van de Statuten van het ESCB.

Artikel 4

Primaire taken

4.1. Overeenkomstig artikel 109 F, lid 2, van het Verdrag, heeft het EMI tot taak:

- de samenwerking tussen de nationale centrale banken te versterken;

- de coördinatie van het monetair beleid van de Lid-Staten te versterken ten einde prijsstabiliteit te verzekeren;

- toe te zien op de werking van het Europees Monetair Stelsel (EMS);

- overleg te plegen over aangelegenheden die onder de bevoegdheid van de nationale centrale banken vallen en die van invloed zijn op de stabiliteit van financiële instellingen en markten;

- de taken van het EFMS over te nemen; met name verricht het de functies die zijn genoemd in artikel 6.1, artikel 6.2 en artikel 6.3;

- het gebruik van de Ecu te vergemakkelijken en toe te zien op de ontwikkeling van de Ecu, met inbegrip van de goede werking van het Ecu-verrekeningssysteem.

Het EMI zal tevens:

- regelmatig overleg plegen over de koers van het monetair beleid en het gebruik van de monetaire beleidsinstrumenten;

- normaliter geraadpleegd worden door de nationale monetaire autoriteiten alvorens deze besluiten nemen inzake de koers van het monetair beleid binnen het gemeenschappelijk kader voor ex ante coördinatie.

4.2. Uiterlijk op 31 december 1996 werkt het EMI het juridische, organisatorische en logistieke kader uit dat nodig is om het ESCB in de derde fase zijn taken te laten vervullen, met inachtneming van het beginsel van een open markteconomie met vrije mededinging. Dit kader wordt door de Raad van het EMI op de datum van oprichting van de ECB voorgelegd aan de ECB, die daarover een besluit neemt.

Overeenkomstig artikel 109 F, lid 3, van het Verdrag heeft het EMI in het bijzonder tot taak:

- de instrumenten en procedures voor te bereiden die nodig zijn voor het voeren van één monetair beleid in de derde fase;

- waar nodig, de harmonisatie te bevorderen van de regels en werkwijzen voor het verzamelen, opmaken en verspreiden van statistieken betreffende de gebieden die onder zijn bevoegdheid vallen;

- de regels voor te bereiden voor de werkzaamheden die de nationale centrale banken in het kader van het ESCB moeten verrichten;

- de doelmatigheid van het grensoverschrijdende betalingsverkeer te bevorderen;

- toe te zien op de technische voorbereiding van Ecu-bankbiljetten.

Artikel 5

Adviesfuncties

5.1. Overeenkomstig artikel 109 F, lid 4, van dit Verdrag kan de Raad van het EMI adviezen uitbrengen of aanbevelingen doen over de algemene richting van het monetair beleid en het wisselkoersbeleid, alsmede over de daarmee samenhangende maatregelen die in iedere Lid-Staat worden getroffen. Het EMI kan adviezen uitbrengen of aanbevelingen doen aan de Regeringen en aan de Raad over beleid dat van invloed kan zijn op de interne en externe monetaire situatie in de Gemeenschap en met name op de werking van het EMS.

5.2. De Raad van het EMI kan ook aanbevelingen doen aan de monetaire autoriteiten van de Lid-Staten over het te voeren monetair beleid.

5.3. Overeenkomstig artikel 109 F, lid 6, van het Verdrag wordt het EMI door de Raad geraadpleegd over elk voorstel voor een communautair besluit op de gebieden die onder de bevoegdheid van het EMI vallen.

Binnen de grenzen en onder de voorwaarden die de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement en het EMI vaststelt, wordt het EMI door de autoriteiten van de Lid-Staten geraadpleegd over elk ontwerp van wettelijke bepaling op de gebieden die onder zijn bevoegdheid vallen, in het bijzonder met betrekking tot artikel 4.2.

5.4. Overeenkomstig artikel 109 F, lid 5, van het Verdrag kan het EMI besluiten zijn adviezen en aanbevelingen openbaar te maken.

Artikel 6

Operationele en technische functies

6.1. Het EMI draagt zorg voor:

- het multilateraal maken van de posities die voortvloeien uit de interventies van de nationale centrale banken in Gemeenschapsvaluta's en het multilateraal maken van de intracommunautaire betalingen;

- het beheer van het financieringsmechanisme op zeer korte termijn dat is ingesteld bij de overeenkomst van 13 maart 1979 tussen de centrale banken van de Lid-Staten van de Europese Economische Gemeenschap tot vaststelling van de werkwijze van het Europees Monetair Stelsel (EMS-overeenkomst) en van het mechanisme voor monetaire bijstand op korte termijn dat is ingesteld bij de overeenkomst van 9 februari 1970 tussen de centrale banken van de Lid-Staten van de Europese Economische Gemeenschap, als gewijzigd;

- het verrichten van de functies bedoeld in artikel 11 van Verordening (EEG) nr. 1969/88 van de Raad van 24 juni 1988 houdende instelling van een geïntegreerd mechanisme voor financiële ondersteuning op middellange termijn van de betalingsbalansen van de Lid-Staten.

6.2. Het EMI is bevoegd monetaire reserves van de nationale centrale banken in ontvangst te nemen en daartegenover Ecu's uit te geven voor de tenuitvoerlegging van de EMS-overeenkomst. Deze Ecu's mogen door het EMI en de nationale centrale banken worden gebruikt als betaalmiddel en voor transacties tussen de nationale centrale banken en het EMI. Het EMI treft de nodige administratieve maatregelen voor de tenuitvoerlegging van dit lid.

6.3. Het EMI is bevoegd aan de monetaire autoriteiten van derde landen en aan internationale monetaire instellingen de status toe te kennen van "andere houders" van Ecu's, en de modaliteiten en voorwaarden vast te stellen waaronder deze Ecu's door andere houders kunnen worden verkregen, aangehouden en gebruikt.

6.4. Het EMI is bevoegd als agent voor en op verzoek van de nationale centrale banken deviezenreserves aan te houden en te beheren. Winst en verlies in verband met deze reserves zijn voor rekening van de nationale centrale bank die de reserves heeft gedeponeerd. Het EMI voert deze taak uit op basis van bilaterale overeenkomsten, volgens de voorschriften die zijn vastgelegd in een besluit van het EMI. Deze voorschriften moeten ervoor zorgen dat transacties met deze reserves het monetair beleid en het wisselkoersbeleid van de bevoegde monetaire autoriteiten van Lid-Staten niet doorkruisen en in overeenstemming zijn met de doelstellingen van het EMI en de goede werking van het wisselkoersmechanisme van het EMS.

Artikel 7

Overige taken

7.1. Eenmaal per jaar brengt het EMI aan de Raad verslag uit over de stand van de voorbereiding van de derde fase. Deze verslagen behelzen een beoordeling van de vorderingen naar convergentie in de Gemeenschap, en hebben met name betrekking op de aanpassing van de monetaire beleidsinstrumenten en de voorbereiding van de procedures die noodzakelijk zijn voor het voeren van één monetair beleid in de derde fase, alsmede op de wettelijke vereisten waaraan moet worden voldaan om de centrale banken een integrerend deel van het ESCB te laten worden.

7.2. Overeenkomstig de besluiten van de Raad als bedoeld in artikel 109 F, lid 7, van het Verdrag kan het EMI andere taken uitvoeren ter voorbereiding van de derde fase.

Artikel 8

Onafhankelijkheid

De leden van de Raad van het EMI die de vertegenwoordigers zijn van hun instellingen, handelen met betrekking tot hun activiteiten overeenkomstig hun eigen verantwoordelijkheden. Bij de uitoefening van de bevoegdheden en het vervullen van de taken en plichten die hem bij het Verdrag en deze Statuten zijn opgedragen, is het de Raad van het EMI niet toegestaan instructies te vragen aan dan wel te aanvaarden van Instellingen of organen van de Gemeenschap of van Regeringen van Lid-Staten. De Instellingen en organen van de Gemeenschap alsmede de Regeringen van de Lid-Staten verplichten zich ertoe dit beginsel te eerbiedigen en niet te trachten de Raad van het EMI bij de uitvoering van zijn taken te beïnvloeden.

Artikel 9

Bestuur

9.1. Overeenkomstig artikel 109 F, lid 1, van het Verdrag wordt het EMI bestuurd en beheerd door de Raad van het EMI.

9.2. De Raad van het EMI bestaat uit een President en de Presidenten van de nationale centrale banken van wie één Vice-President is. Als een President van een nationale centrale bank verhinderd is een vergadering bij te wonen, kan hij een andere vertegenwoordiger van zijn instelling aanwijzen.

9.3. De President wordt voor een periode van drie jaar in onderlinge overeenstemming door de Regeringen van de Lid-Staten op het niveau van de Staatshoofden en Regeringsleiders benoemd op aanbeveling van, naar gelang van het geval, het Comité van Presidenten of de Raad van het EMI en na raadpleging van het Europees Parlement en de Raad. De President wordt gekozen uit personen met een erkende reputatie en beroepservaring op monetair of bancair gebied. Alleen zij die de nationaliteit van een van de Lid-Staten bezitten, kunnen President van het EMI worden. De Raad van het EMI benoemt de Vice-President. De President en de Vice-President worden benoemd voor een periode van drie jaar.

9.4. De President vervult zijn taken voltijds. Hij mag geen beroepswerkzaamheid al dan niet tegen beloning verrichten, tenzij van deze bepaling door de Raad van het EMI bij uitzondering afwijking is toegestaan.

9.5. De President is belast met:

- de voorbereiding en het voorzitterschap van de vergaderingen van de Raad van het EMI;

- de verwoording, onverminderd artikel 22, van de standpunten van het EMI naar buiten toe;

- de verantwoordelijkheid voor het dagelijks bestuur van het EMI.

Bij afwezigheid van de President worden zijn taken uitgevoerd door de Vice-President.

9.6. De arbeidsvoorwaarden van de President, in het bijzonder zijn salaris, pensioen en overige sociale-zekerheidsvoorzieningen, worden geregeld in een overeenkomst met het EMI en worden vastgesteld door de Raad van het EMI op voorstel van een commissie bestaande uit drie door het Comité van Presidenten of, naar gelang van het geval, door de Raad van het EMI benoemde leden en drie door de Raad benoemde leden. De President heeft geen stemrecht ten aanzien van de in dit lid bedoelde aangelegenheden.

9.7. Op verzoek van de Raad van het EMI kan de President, indien hij niet meer aan de eisen voor de uitoefening van zijn ambt voldoet of op ernstige wijze is tekortgeschoten, door het Hof van Justitie van zijn ambt ontheven worden verklaard.

9.8. Het reglement van orde van het EMI wordt aangenomen door de Raad van het EMI.

Artikel 10

Vergaderingen van de Raad van het EMI en stemprocedures

10.1. De Raad van het EMI vergadert ten minste tienmaal per jaar. De besprekingen van de vergaderingen zijn vertrouwelijk. De Raad van het EMI kan met eenparigheid van stemmen besluiten het resultaat van zijn beraadslagingen openbaar te maken.

10.2. Elk lid van de Raad van het EMI of zijn plaatsvervanger heeft één stem.

10.3. Tenzij in deze Statuten anders is bepaald, besluit de Raad van het EMI bij gewone meerderheid van zijn leden.

10.4. Voor besluiten die in het kader van artikel 4.2, artikel 5.4, artikel 6.2 en artikel 6.3 worden genomen, is eenparigheid van stemmen van de leden van de Raad van het EMI vereist.

Voor de aanneming van adviezen en aanbevelingen krachtens artikel 5.1 en artikel 5.2, van besluiten krachtens artikel 6.4, artikel 16 en artikel 23.6, alsmede van richtsnoeren krachtens artikel 15.3 is een gekwalificeerde meerderheid van twee derde van de leden van de Raad van het EMI vereist.

Artikel 11

Interinstitutionele samenwerking en rapportageverplichtingen

11.1. De Voorzitter van de Raad en een lid van de Commissie mogen zonder stemrecht deelnemen aan vergaderingen van de Raad van het EMI.

11.2. De President van het EMI wordt uitgenodigd deel te nemen aan de zittingen van de Raad wanneer deze aangelegenheden bespreekt met betrekking tot de doelstellingen en taken van het EMI.

11.3. Het EMI stelt op een in het reglement van orde vast te stellen datum een jaarverslag op over zijn werkzaamheden en over de monetaire en financiële situatie in de Gemeenschap. Het jaarverslag wordt te zamen met de jaarrekening van het EMI toegezonden aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, alsook aan de Europese Raad.

De President van het EMI kan, op verzoek van het Europees Parlement of op eigen initiatief, worden gehoord door de bevoegde commissies van het Europees Parlement.

11.4. Door het EMI gepubliceerde verslagen worden gratis aan belangstellenden ter beschikking gesteld.

Artikel 12

Denominatie van de valuta

De transacties van het EMI luiden in Ecu's.

Artikel 13

Zetel

Vóór eind 1992 wordt in onderlinge overeenstemming door de Regeringen van de Lid-Staten op het niveau van de Staatshoofden en Regeringsleiders een besluit genomen over de plaats waar de zetel van het EMI gevestigd zal worden.

Artikel 14

Handelingsbevoegdheid

Het EMI, dat overeenkomstig artikel 109 F, lid 1, van het Verdrag rechtspersoonlijkheid bezit, heeft in elk van de Lid-Staten de ruimste handelingsbevoegdheid welke door de wetgeving van de betrokken Lid-Staat aan rechtspersonen wordt toegekend; het EMI kan met name roerende en onroerende goederen verkrijgen of vervreemden en in rechte optreden.

Artikel 15

Regelgevende bevoegdheden

15.1. Bij de uitvoering van zijn taken en onder de in deze Statuten vastgelegde voorwaarden zal het EMI:

- adviezen uitbrengen;

- aanbevelingen doen;

- richtsnoeren aannemen en beschikkingen geven die tot de nationale centrale banken worden gericht.

15.2. Adviezen en aanbevelingen van het EMI zijn niet verbindend.

15.3. De Raad van het EMI mag richtsnoeren aannemen waarin de methoden worden vastgelegd voor de tenuitvoerlegging van de voorwaarden waaraan moet worden voldaan opdat het ESCB in de derde fase zijn taken kan vervullen. De richtsnoeren van het EMI zijn niet verbindend; zij worden voorgelegd aan de ECB, die hierover een besluit neemt.

15.4. Onverminderd artikel 3.1 is een beschikking van het EMI verbindend in al haar onderdelen voor degenen tot wie zij is gericht. De artikelen 190 en 191 van het Verdrag zijn van toepassing op deze beschikkingen.

Artikel 16

Financiële middelen

16.1. Het EMI wordt met eigen middelen gedoteerd. De omvang van de middelen van het EMI wordt door de Raad van het EMI vastgesteld, ter verzekering van de inkomsten die noodzakelijk worden geacht om de administratieve uitgaven in verband met de uitvoering van de taken en functies van het EMI te dekken.

16.2. De overeenkomstig artikel 16.1 vastgestelde middelen van het EMI worden verstrekt uit bijdragen van de nationale centrale banken overeenkomstig de in artikel 29.1 van de Statuten van het ESCB bedoelde verdeelsleutel en worden bij de oprichting van het EMI gestort. Met het oog daarop worden de voor de vaststelling van de sleutel benodigde statistische gegevens door de Commissie verstrekt overeenkomstig de voorschriften die de Raad vaststelt met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement, het Comité van Presidenten en het Comité bedoeld in artikel 109 C van het Verdrag.

16.3. De Raad van het EMI bepaalt in welke vorm de bijdragen moeten worden gestort.

Artikel 17

Jaarrekening en accountantscontrole

17.1. Het boekjaar van het EMI begint op de eerste dag van januari en eindigt op de laatste dag van december.

17.2. De Raad van het EMI neemt vóór de aanvang van elk boekjaar een jaarlijkse begroting aan.

17.3. De jaarrekening wordt opgesteld in overeenstemming met de door de Raad van het EMI vastgelegde grondslagen. De jaarrekening wordt door de Raad van het EMI vastgesteld en vervolgens gepubliceerd.

17.4. De jaarrekening wordt gecontroleerd door onafhankelijke externe accountants die door de Raad van het EMI zijn aanvaard. De accountants zijn zonder voorbehoud bevoegd alle boeken en rekeningen van het EMI te onderzoeken en volledig te worden geïnformeerd over zijn verrichtingen.

De bepalingen van artikel 188 C van het Verdrag zijn uitsluitend van toepassing op een doelmatigheidscontrole van het EMI.

17.5. Een overschot van het EMI wordt in de onderstaande volgorde overgedragen:

a) een door de Raad van het EMI vast te stellen bedrag wordt overgedragen naar het algemeen reservefonds van het EMI;

b) het resterende overschot wordt onder de nationale centrale banken verdeeld volgens de verdeelsleutel van artikel 16.2.

17.6. In geval van een verlies van het EMI wordt het tekort uit het algemeen reservefonds van het EMI gedekt. Een eventueel resterend tekort wordt met bijdragen van de nationale centrale banken gedekt volgens de verdeelsleutel van artikel 16.2.

Artikel 18

Personeel

18.1. De Raad van het EMI stelt de arbeidsvoorwaarden van de personeelsleden van het EMI vast.

18.2. Het Hof van Justitie is binnen de grenzen en onder de voorwaarden die zijn vastgesteld in de arbeidsvoorwaarden, bevoegd ter zake van geschillen tussen het EMI en zijn personeelsleden.

Artikel 19

Toetsing door de rechter en aanverwante

aangelegenheden

19.1. De handelingen of nalatigheden van het EMI zijn onderworpen aan toetsing en uitlegging door het Hof van Justitie in de gevallen en onder de voorwaarden vastgesteld in het Verdrag. Het EMI kan gerechtelijke procedures aanspannen in de gevallen en onder de voorwaarden vastgesteld in het Verdrag.

19.2. Geschillen tussen het EMI, enerzijds, en zijn crediteuren, debiteuren of andere personen, anderzijds, worden beslecht door de bevoegde nationale rechters, tenzij het Hof van Justitie bevoegd is om uitspraak te doen.

19.3. Het EMI is onderworpen aan de in artikel 215 van het Verdrag omschreven aansprakelijkheidsregeling.

19.4. Het Hof van Justitie is bevoegd uitspraak te doen krachtens een arbitragebeding vervat in een door of namens het EMI gesloten publiekrechtelijke of privaatrechtelijke overeenkomst.

19.5. Een besluit van het EMI om een procedure bij het Hof van Justitie in te stellen, wordt door de Raad van het EMI genomen.

Artikel 20

Beroepsgeheim

20.1. Leden van de Raad van het EMI en personeelsleden van het EMI zijn gehouden, ook na beëindiging van hun taken, inlichtingen die naar hun aard onder de geheimhoudingsplicht vallen, niet openbaar te maken.

20.2. Personen die toegang hebben tot gegevens welke vallen onder communautaire wetgeving waarbij een geheimhoudingsplicht wordt opgelegd, zijn aan die wetgeving onderworpen.

Artikel 21

Voorrechten en immuniteiten

Het EMI geniet op het grondgebied van de Lid-Staten de voorrechten en immuniteiten die nodig zijn voor de vervulling van zijn taken, overeenkomstig de bepalingen van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen, dat gehecht is aan het Verdrag tot instelling van één Raad en één Commissie welke de Europese Gemeenschappen gemeen hebben.

Artikel 22

Tekenbevoegdheid

Het EMI wordt tegenover derden in rechte verbonden door de President of de Vice-President of door de handtekeningen van twee personeelsleden van het EMI die door de President naar behoren zijn gemachtigd om namens het EMI te tekenen.

Artikel 23

Liquidatie van het EMI

23.1. Overeenkomstig artikel 109 L van het Verdrag gaat het EMI in liquidatie bij de oprichting van de ECB. Alle activa en passiva van het EMI gaan dan automatisch over naar de ECB. De ECB liquideert het EMI overeenkomstig het bepaalde in dit artikel. De liquidatie wordt voltooid bij de aanvang van de derde fase.

23.2. Het mechanisme voor het scheppen van Ecu's tegen goud en US-dollars waarin artikel 17 van de EMS-overeenkomst voorziet, wordt op de eerste dag van de derde fase afgewikkeld overeenkomstig het bepaalde in artikel 20 van de EMS-overeenkomst.

23.3. Alle vorderingen en schulden die voortvloeien uit het mechanisme voor financiering op zeer korte termijn en het mechanisme voor monetaire bijstand op korte termijn, krachtens de overeenkomsten waarnaar in artikel 6.1 wordt verwezen, worden voldaan op de eerste dag van de derde fase.

23.4. Alle resterende activa van het EMI worden vervreemd en alle resterende schulden van het EMI worden voldaan.

23.5. De opbrengst van de liquidatie als omschreven in artikel 23.4 wordt onder de nationale centrale banken verdeeld volgens de verdeelsleutel van artikel 16.2.

23.6. De Raad van het EMI kan de maatregelen nemen die nodig zijn voor de toepassing van artikel 23.4 en artikel 23.5.

23.7. Bij de oprichting van de ECB legt de President van het EMI zijn ambt neer.

PROTOCOL betreffende de procedure bij buitensporige tekorten

DE HOGE VERDRAGSLUITENDE PARTIJEN,

GELEID DOOR DE WENS nadere bepalingen vast te stellen voor de in artikel 104 C van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap bedoelde procedure bij buitensporige tekorten,

HEBBEN OVEREENSTEMMING BEREIKT omtrent de volgende bepalingen, die aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap worden gehecht:

Artikel 1

De in artikel 104 C, lid 2, van het Verdrag bedoelde referentiewaarden zijn:

- 3 % voor de verhouding tussen het voorziene of feitelijke overheidstekort en het bruto binnenlands produkt tegen marktprijzen,

- 60 % voor de verhouding tussen de overheidsschuld en het bruto binnenlands produkt tegen marktprijzen.

Artikel 2

In artikel 104 C van dit Verdrag en in dit Protocol wordt verstaan onder:

- overheid: de algemene overheid, dat wil zeggen de centrale overheid, de regionale of lokale overheid en de fondsen voor sociale zekerheid onder uitsluiting van commerciële transacties, als omschreven in het Europees Stelsel van Economische Rekeningen;

- tekort: netto financieringstekort als omschreven in het Europees Stelsel van Economische Rekeningen;

- investeringen: bruto investeringen in vaste activa als omschreven in het Europees Stelsel van Economische Rekeningen;

- schuld: totale aan het eind van het jaar uitstaande brutoschuld tegen nominale waarde, geconsolideerd tussen en binnen de sectoren van de algemene overheid als omschreven in het eerste streepje.

Artikel 3

Teneinde een doeltreffende werking van de procedure bij buitensporige tekorten te verzekeren, zijn de Regeringen van de Lid-Staten in het kader van deze procedure aansprakelijk voor de tekorten van de algemene overheid als omschreven in artikel 2, eerste streepje. De Lid-Staten zorgen ervoor dat de nationale procedures op begrotingsgebied hen in staat stellen hun verdragsverplichtingen op dit gebied na te komen. De Lid-Staten stellen de Commissie onverwijld en regelmatig in kennis van hun voorziene en feitelijke tekorten en van de omvang van hun schuld.

Artikel 4

De voor de toepassing van dit Protocol benodigde statistische gegevens worden door de Commissie verstrekt.

PROTOCOL betreffende de in artikel 109 J van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap bedoelde convergentiecriteria

DE HOGE VERDRAGSLUITENDE PARTIJEN,

GELEID DOOR DE WENS nadere regels vast te stellen voor de convergentiecriteria die de Gemeenschap moet hanteren bij haar besluitvorming over de overgang naar de derde fase van de Economische en Monetaire Unie, bedoeld in artikel 109 J, lid 1, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

HEBBEN OVEREENSTEMMING BEREIKT omtrent de volgende bepalingen, die aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap worden gehecht:

Artikel 1

Het in artikel 109 J, lid 1, eerste streepje, van het Verdrag bedoelde criterium inzake prijsstabiliteit betekent dat een Lid-Staat een houdbare prijsontwikkeling heeft en een gemiddeld inflatiepercentage dat, gemeten over een periode van één jaar vóór het onderzoek, niet meer dan 1 1/2 procentpunt hoger ligt dan dat van ten hoogste de drie Lid-Staten die op het gebied van prijsstabiliteit het best presteren. De inflatie wordt gemeten aan de hand van het indexcijfer van de consumptieprijzen op een vergelijkbare basis, rekening houdend met verschillen in de nationale definities.

Artikel 2

Het in artikel 109 J, lid 1, tweede streepje, van het Verdrag bedoelde criterium inzake de begrotingssituatie van de overheid, houdt in dat ten aanzien van de Lid-Staat op het tijdstip van het onderzoek geen Raadsbesluit krachtens artikel 104 C, lid 6, van het Verdrag is genomen, waarin wordt vastgesteld dat er in de betrokken Lid-Staat een buitensporig tekort bestaat.

Artikel 3

Het in artikel 109 J, lid 1, derde streepje, van het Verdrag bedoelde criterium inzake deelneming aan het wisselkoersmechanisme van het Europees Monetair Stelsel betekent dat een Lid-Staat ten minste gedurende de laatste twee jaren vóór het onderzoek, zonder grote spanningen de normale fluctuatiemarges van het wisselkoersmechanisme van het Europees Monetair Stelsel heeft kunnen aanhouden. Met name mag de betrokken Lid-Staat tijdens die periode de bilaterale spilkoers van zijn valuta tegenover die van een andere Lid-Staat niet op eigen initiatief hebben gedevalueerd.

Artikel 4

Het in artikel 109 J, lid 1, vierde streepje, van het Verdrag genoemde criterium inzake de convergentie van het niveau van de rentevoet betekent dat een Lid-Staat, gemeten over een periode van één jaar vóór het onderzoek, een gemiddelde nominale lange-termijnrente heeft gehad die niet meer dan 2 procentpunten hoger ligt dan die van ten hoogste de drie Lid-Staten die op het gebied van prijsstabiliteit het best presteren. De rentevoet wordt gemeten op basis van langlopende staatsobligaties of vergelijkbare waardepapieren, rekening houdend met verschillen in de nationale definities.

Artikel 5

De voor de toepassing van dit Protocol benodigde statistische gegevens worden door de Commissie verstrekt.

Artikel 6

De Raad stelt op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement, het EMI of de ECB al naar het geval, en het Comité bedoeld in artikel 109 C van het Verdrag, met eenparigheid van stemmen de passende bepalingen vast betreffende de nadere regels voor de in artikel 109 J van het Verdrag bedoelde convergentiecriteria, die dan in de plaats van dit Protocol komen.

PROTOCOL tot wijziging van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen

DE HOGE VERDRAGSLUITENDE PARTIJEN,

OVERWEGENDE dat, overeenkomstig artikel 40 van de Statuten van het Europees Stelsel van Centrale Banken en van de Europese Centrale Bank, en artikel 21 van de Statuten van het Europees Monetair Instituut, de Europese Centrale Bank en het Europees Monetair Instituut op het grondgebied van de Lid- Staten de voorrechten en immuniteiten genieten welke nodig zijn voor de vervulling van hun taken,

HEBBEN OVEREENSTEMMING BEREIKT omtrent de volgende bepalingen, die aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap worden gehecht:

Enig artikel

Het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen, gehecht aan het Verdrag tot instelling van één Raad en één Commissie welke de Europese Gemeenschappen gemeen hebben, wordt aangevuld met de volgende bepalingen:

"Artikel 23

Dit Protocol is eveneens van toepassing op de Europese Centrale Bank, de leden van haar organen en haar personeel, onverminderd de bepalingen van het Protocol betreffende de Statuten van het Europees Stelsel van Centrale Banken en van de Europese Centrale Bank.

De Europese Centrale Bank wordt bovendien vrijgesteld van elke fiscale en parafiscale heffing bij de uitbreiding van haar kapitaal, alsmede van de verschillende formaliteiten welke hieraan verbonden zijn in de Staat waar de zetel van de Bank gevestigd is. De werkzaamheden van de Bank en van haar organen, uitgeoefend overeenkomstig de Statuten van het Europees Stelsel van Centrale Banken en van de Europese Centrale Bank, geven geen aanleiding tot de heffing van omzetbelasting.

Bovengenoemde bepalingen zijn eveneens van toepassing op het Europees Monetair Instituut. De ontbinding of liquidatie ervan brengt geen enkele heffing met zich mee.".

PROTOCOL betreffende Denemarken

DE HOGE VERDRAGSLUITENDE PARTIJEN,

GELEID DOOR DE WENS bepaalde bijzondere problemen betreffende Denemarken te regelen,

HEBBEN OVEREENSTEMMING BEREIKT omtrent de volgende bepalingen, die aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap worden gehecht:

De bepalingen van artikel 14 van het Protocol betreffende de Statuten van het Europees Stelsel van Centrale Banken en van de Europese Centrale Bank doen geen afbreuk aan het recht van de nationale bank van Denemarken om haar huidige taken betreffende die delen van het Koninkrijk Denemarken die niet tot de Gemeenschap behoren, uit te voeren.

PROTOCOL betreffende Portugal

DE HOGE VERDRAGSLUITENDE PARTIJEN,

GELEID DOOR DE WENS bepaalde bijzondere problemen betreffende Portugal te regelen,

HEBBEN OVEREENSTEMMING BEREIKT omtrent de volgende bepalingen, die aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap worden gehecht:

1. Portugal wordt gemachtigd de aan de autonome gebieden van de Azoren en Madeira toegekende faciliteit om, onder de in de huidige Portugese wetgeving vastgestelde voorwaarden een rentevrije kredietfaciliteit bij de Banco do Portugal te verkrijgen, te handhaven.

2. Portugal verbindt zich ertoe, alles in het werk te stellen om zo spoedig mogelijk een eind aan bovenbedoelde faciliteit te maken.

PROTOCOL betreffende de overgang naar de derde fase van de Economische en Monetaire Unie

DE HOGE VERDRAGSLUITENDE PARTIJEN

verklaren dat de gang van de Gemeenschap naar de derde fase van de Economische en Monetaire Unie door de ondertekening van de nieuwe verdragsbepalingen betreffende de Economische en Monetaire Unie een onomkeerbaar karakter heeft gekregen.

Derhalve eerbiedigen alle Lid-Staten, ongeacht of zij al dan niet voldoen aan de noodzakelijke voorwaarden voor de aanneming van één munt, de wil dat de Gemeenschap snel de derde fase ingaat en belet geen enkele Lid-Staat het ingaan van de derde fase.

Indien eind 1997 nog geen datum voor de aanvang van de derde fase is vastgesteld, handelen de betrokken Lid-Staten, de Instellingen van de Gemeenschap en de andere betrokken organen alle voorbereidende werkzaamheden in de loop van 1998 af, om de Gemeenschap in staat te stellen op 1 januari 1999 onherroepelijk de derde fase in te gaan en de ECB en het ESCB in staat te stellen vanaf die datum hun taken ten volle te vervullen.

Dit Protocol wordt aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehecht.

PROTOCOL betreffende enkele bepalingen met betrekking tot het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannie en Noord-Ierland

DE HOGE VERDRAGSLUITENDE PARTIJEN,

ERKENNENDE dat het Verenigd Koninkrijk niet verplicht of gehouden wordt om over te gaan naar de derde fase van de Economische en Monetaire Unie zonder een daartoe strekkend afzonderlijk besluit van zijn Regering en Parlement,

KENNIS NEMEND van de praktijk van de Regering van het Verenigd Koninkrijk om voor de financiering van haar leningsbehoeften gebruik te maken van de verkoop van schuldbewijzen aan de particuliere sector,

HEBBEN OVEREENSTEMMING BEREIKT omtrent de volgende bepalingen, die aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap worden gehecht:

1. Het Verenigd Koninkrijk stelt de Raad ervan in kennis of het voornemens is over te gaan naar de derde fase voordat de Raad zijn oordeel vormt overeenkomstig artikel 109 J, lid 2, van het Verdrag.

Tenzij het Verenigd Koninkrijk de Raad ervan in kennis stelt dat het voornemens is over te gaan naar de derde fase, is het daartoe niet verplicht.

Indien geen datum voor het ingaan van de derde fase is vastgesteld overeenkomstig artikel 109 J, lid 3, van het Verdrag, kan het Verenigd Koninkrijk vóór 1 januari 1998 kennis geven van zijn voornemen naar de derde fase over te gaan.

2. De paragrafen 3 tot en met 9 zijn van toepassing indien het Verenigd Koninkrijk de Raad ervan in kennis stelt dat het niet voornemens is naar de derde fase over te gaan.

3. Het Verenigd Koninkrijk wordt niet gerekend tot de meerderheid van de Lid-Staten die voldoen aan de nodige voorwaarden bedoeld in artikel 109 J, lid 2, tweede streepje, en lid 3, eerste streepje, van het Verdrag.

4. Het Verenigd Koninkrijk behoudt zijn bevoegdheden op het gebied van het monetaire beleid overeenkomstig de nationale wetgeving.

5. De artikelen 3 A, lid 2, 104 C, leden 1, 9 en 11, 105, leden 1 tot en met 5, 105 A, 107, 108, 108 A, 109, 109 A, lid 1 en lid 2, onder b), en 109 L, leden 4 en 5, van het Verdrag zijn niet van toepassing op het Verenigd Koninkrijk. Verwijzingen in deze artikelen naar de Gemeenschap of de Lid-Staten betreffen niet het Verenigd Koninkrijk en verwijzingen naar de nationale centrale banken betreffen niet de Bank of England.

6. De artikelen 109 E, lid 4, 109 H en 109 I van het Verdrag blijven van toepassing op het Verenigd Koninkrijk. De artikelen 109 C, lid 4 en 109 M zijn van toepassing op het Verenigd Koninkrijk alsof voor het Verenigd Koninkrijk een derogatie gold.

7. Het stemrecht van het Verenigd Koninkrijk wordt geschorst ten aanzien van besluiten van de Raad bedoeld in de in paragraaf 5 genoemde artikelen. Daartoe worden de gewogen stemmen van het Verenigd Koninkrijk uitgesloten van elke berekening van een gekwalificeerde meerderheid overeenkomstig artikel 109 K, lid 5, van het Verdrag.

Het Verenigd Koninkrijk heeft ook geen recht om deel te nemen aan de benoeming van de President, de Vice-President en de overige leden van de Directie van de ECB overeenkomstig de artikelen 109 A, lid 2, onder b), en 109 L, lid 1, van het Verdrag.

8. De artikelen 3, 4, 6, 7, 9.2, 10.1, 10.3, 11.2, 12.1, 14, 16, 18, 19, 20, 22, 23, 26, 27, 30 tot en met 34, 50 en 52 van het Protocol betreffende de Statuten van het Europees Stelsel van Centrale Banken en van de Europese Centrale Bank (Statuten) zijn niet van toepassing op het Verenigd Koninkrijk.

Verwijzingen in die artikelen naar de Gemeenschap of de Lid-Staten betreffen niet het Verenigd Koninkrijk en verwijzingen naar de nationale centrale banken of aandeelhouders betreffen niet de Bank of England.

De verwijzingen in artikel 10.3 en artikel 30.2 van de Statuten naar "het geplaatste kapitaal van de ECB" omvatten niet het kapitaal waarop door de Bank of England is ingeschreven.

9. Artikel 109 L, lid 3, van het Verdrag en de artikelen 44 tot en met 48 van de Statuten zijn van toepassing, ongeacht of er een Lid-Staat is waarvoor een derogatie geldt, behoudens de volgende wijzigingen:

a) Verwijzingen in artikel 44 naar de taken van de ECB en het EMI omvatten mede de taken die in de derde fase nog vervuld moeten worden vanwege een besluit van het Verenigd Koninkrijk om niet naar de derde fase over te gaan.

b) Naast de in artikel 47 bedoelde taken geeft de ECB ook advies met betrekking tot en draagt zij bij aan de voorbereiding van elk besluit van de Raad betreffende het Verenigd Koninkrijk overeenkomstig de paragrafen 10 a) en 10 c).

c) De Bank of England stort haar aandeel in het kapitaal van de ECB als bijdrage in de bedrijfskosten van de ECB op dezelfde basis als de nationale centrale banken van Lid-Staten met een derogatie.

10. Indien het Verenigd Koninkrijk niet overgaat naar de derde fase, kan het zijn kennisgeving te allen tijde na het begin van die fase wijzigen. In dat geval:

a) heeft het Verenigd Koninkrijk het recht over te gaan naar de derde fase, mits het voldoet aan de nodige voorwaarden. De Raad, die besluit op verzoek van het Verenigd Koninkrijk en overeenkomstig de voorwaarden en volgens de procedure van artikel 109 K, lid 2, van het Verdrag, beslist of het Verenigd Koninkrijk aan de nodige voorwaarden voldoet;

b) stort de Bank of England haar aandeel in het kapitaal, draagt zij aan de ECB externe reserves over en draagt zij bij aan de reserves van de ECB op dezelfde grondslag als de nationale centrale bank van een Lid-Staat waarvan de derogatie is ingetrokken;

c) neemt de Raad, onder de voorwaarden en volgens de procedure van artikel 109 L, lid 5, van het Verdrag, alle andere nodige besluiten om het Verenigd Koninkrijk in staat te stellen naar de derde fase over te gaan.

Indien het Verenigd Koninkrijk overeenkomstig deze paragraaf overgaat naar de derde fase, treden de paragrafen 3 tot en met 9 buiten werking.

11. Niettegenstaande het bepaalde in de artikelen 104 en 109 E, lid 3, van het Verdrag en artikel 21 van de Statuten kan de Regering van het Verenigd Koninkrijk haar "Ways and Means"-faciliteit bij de Bank of England handhaven indien en zolang het Verenigd Koninkrijk niet naar de derde fase overgaat.

PROTOCOL betreffende enkele bepalingen inzake Denemarken

DE HOGE VERDRAGSLUITENDE PARTIJEN,

GELEID DOOR DE WENS, in overeenstemming met de algemene doelstellingen van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, enkele thans bestaande bijzondere vraagstukken te regelen,

REKENING HOUDENDE met het feit dat de Deense Grondwet bepalingen bevat die kunnen impliceren dat vóór de deelneming van Denemarken aan de derde fase van de Economische en Monetaire Unie een referendum wordt gehouden,

HEBBEN OVEREENSTEMMING BEREIKT omtrent de volgende bepalingen, die als bijlage aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap worden gehecht:

1. De Deense Regering stelt de Raad in kennis van haar standpunt betreffende de deelneming aan de derde fase voordat de Raad overgaat tot zijn beoordeling overeenkomstig artikel 109 J, lid 2, van het Verdrag.

2. In geval van een kennisgeving dat Denemarken niet zal deelnemen aan de derde fase, geldt voor Denemarken een ontheffing. Deze ontheffing heeft ten gevolge dat alle artikelen en bepalingen van het Verdrag en de Statuten van het ESCB die betrekking hebben op een derogatie, op Denemarken van toepassing zijn.

3. In een dergelijk geval wordt Denemarken niet opgenomen onder de meerderheid van de Lid-Staten die voldoen aan de nodige voorwaarden bedoeld in artikel 109 J, lid 2, tweede streepje, en lid 3, eerste streepje, van het Verdrag.

4. Wat de intrekking van de ontheffing betreft, wordt de in artikel 109 K, lid 2, bedoelde procedure alleen ingeleid op verzoek van Denemarken.

5. In geval van intrekking van de ontheffingsstatus zijn de bepalingen van dit Protocol niet langer van toepassing.

PROTOCOL betreffende Frankrijk

DE HOGE VERDRAGSLUITENDE PARTIJEN,

GELEID DOOR DE WENS rekening te houden met een bijzonder punt betreffende Frankrijk,

HEBBEN OVEREENSTEMMING BEREIKT omtrent de volgende bepalingen, die aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap worden gehecht:

Frankrijk behoudt het privilege van geldemissie in zijn overzeese gebieden onder de in zijn nationale wetgeving vastgestelde voorwaarden, en is als enige gerechtigd om de pariteit van de CFP-frank vast te stellen.

PROTOCOL betreffende de sociale politiek

DE HOGE VERDRAGSLUITENDE PARTIJEN,

VASTSTELLEND dat elf Lid-Staten, te weten het Koninkrijk België, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, de Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, Ierland, de Italiaanse Republiek, het Groothertogdom Luxemburg, het Koninkrijk der Nederlanden en de Portugese Republiek, wensen voort te gaan op de weg die is ingeslagen met het Sociaal Handvest van 1989; dat zij hiertoe onderling een overeenkomst hebben vastgesteld; dat deze overeenkomst aan dit Protocol is gehecht; dat dit Protocol en genoemde overeenkomst geen afbreuk doen aan de bepalingen van het Verdrag, inzonderheid die welke betrekking hebben op de sociale politiek en die een wezenlijk bestanddeel van het acquis communautaire vormen:

1. Komen overeen deze elf Lid-Staten te machtigen een beroep te doen op de Instellingen, procedures en regelingen van het Verdrag ten einde onderling de handelingen en besluiten aan te nemen en, voor zover zij daarbij betrokken zijn, toe te passen die noodzakelijk zijn om uitvoering te geven aan bovengenoemde overeenkomst;

2. Het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland neemt niet deel aan de beraadslagingen over en de aanneming door de Raad van voorstellen van de Commissie die zijn gedaan op basis van dit Protocol en bovengenoemde overeenkomst.

In afwijking van artikel 148, lid 2, van het Verdrag komen de krachtens dit Protocol genomen besluiten van de Raad waarvoor een gekwalificeerde meerderheid van stemmen vereist is, tot stand wanneer zij ten minste vierenveertig stemmen hebben verkregen. Eenparigheid van stemmen van de leden van de Raad, met uitzondering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, is vereist voor de besluiten van de Raad die met eenparigheid van stemmen moeten worden genomen, alsmede voor de besluiten die afwijken van het voorstel van de Commissie.

Door de Raad aangenomen besluiten, alsmede eventuele financiële gevolgen, met uitzondering van de administratieve kosten voor de Instellingen, zijn niet van toepassing op het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland.

3. Dit Protocol wordt aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehecht.

OVEREENKOMST betreffende de sociale politiek gesloten tussen de Lid-Staten van de Europese Gemeenschap met uitzondering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland

De ondergetekende elf HOGE VERDRAGSLUITENDE PARTIJEN, te weten het Koninkrijk België, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, de Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, Ierland, de Italiaanse Republiek, het Groothertogdom Luxemburg, het Koninkrijk der Nederlanden en de Portugese Republiek, (hierna de "Lid-Staten" te noemen)

GELEID DOOR DE WENS om, uitgaande van het acquis communautaire, het Sociaal Handvest van 1989 ten uitvoer te leggen,

GEZIEN het Protocol betreffende de sociale politiek,

HEBBEN OVEREENSTEMMING BEREIKT omtrent de volgende bepalingen:

Artikel 1

De Gemeenschap en de Lid-Staten stellen zich ten doel de bevordering van de werkgelegenheid, de gestage verbetering van de levensomstandigheden en de arbeidsvoorwaarden, een adequate sociale bescherming, de sociale dialoog, de ontwikkeling van de menselijke hulpbronnen om een duurzaam hoog werkgelegenheidsniveau mogelijk te maken, en de bestrijding van uitsluiting. Te dien einde leggen de Gemeenschap en de Lid-Staten maatregelen ten uitvoer waarin rekening wordt gehouden met de verscheidenheid van de nationale gebruiken, met name op het gebied van contractuele betrekkingen, alsmede met de noodzaak het concurrentievermogen van de economie van de Gemeenschap te handhaven.

Artikel 2

1. Ter verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 1 wordt het optreden van de Lid-Staten op de volgende gebieden door de Gemeenschap ondersteund en aangevuld:

- de verbetering van met name het arbeidsmilieu, om de veiligheid en de gezondheid van de werknemers te beschermen,

- de arbeidsvoorwaarden,

- de informatie en de raadpleging van de werknemers,

- de gelijkheid van mannen en vrouwen wat hun kansen op de arbeidsmarkt en de behandeling op het werk betreft,

- de integratie van personen die van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten, onverminderd artikel 127 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (hierna "het Verdrag" te noemen).

2. Te dien einde kan de Raad door middel van richtlijnen minimumvoorschriften vaststellen die geleidelijk van toepassing zullen worden, met inachtneming van de in elk van de Lid-Staten bestaande omstandigheden en technische voorschriften. In deze richtlijnen wordt vermeden zodanige administratieve, financiële en juridische verplichtingen op te leggen dat de oprichting en ontwikkeling van kleine en middelgrote ondernemingen daardoor zou kunnen worden belemmerd.

De Raad neemt een besluit volgens de procedure van artikel 189 C van het Verdrag, na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité.

3. Op de volgende gebieden neemt de Raad evenwel, op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité, een besluit met eenparigheid van stemmen:

- de sociale zekerheid en de sociale bescherming van werknemers,

- de bescherming van werknemers bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst,

- de vertegenwoordiging en collectieve verdediging van de belangen van werknemers en werkgevers, met inbegrip van de medezeggenschap, onder voorbehoud van lid 6,

- de werkgelegenheidsvoorwaarden voor onderdanen van derde landen die op wettige wijze op het grondgebied van de Gemeenschap verblijven,

- de financiële bijdragen ter bevordering van de werkgelegenheid en het scheppen van arbeidsplaatsen, onverminderd de bepalingen betreffende het Europees Sociaal Fonds.

4. Een Lid-Staat kan de sociale partners, indien zij gezamenlijk daarom verzoeken, belasten met de tenuitvoerlegging van de krachtens de leden 2 en 3 vastgestelde richtlijnen.

In dat geval verzekert de Lid-Staat zich ervan dat de sociale partners, uiterlijk op de datum waarop een richtlijn overeenkomstig artikel 189 van het Verdrag moet zijn omgezet, de nodige maatregelen bij overeenkomst hebben ingevoerd; de betrokken Lid-Staat moet zelf alle maatregelen treffen om de in de betrokken richtlijn voorgeschreven resultaten te allen tijde te kunnen waarborgen.

5. De uit hoofde van dit artikel vastgestelde bepalingen beletten niet dat een Lid-Staat maatregelen met een hogere graad van bescherming handhaaft of invoert welke met het Verdrag verenigbaar zijn.

6. Dit artikel is niet van toepassing op de beloning, het recht van vereniging, het stakingsrecht of het recht tot uitsluiting.

Artikel 3

1. De Commissie heeft tot taak de raadpleging van de sociale partners op communautair niveau te bevorderen en treft alle maatregelen die nuttig kunnen zijn om de dialoog tussen de partners te vergemakkelijken door middel van een evenwichtige ondersteuning van de partijen.

2. Daartoe raadpleegt de Commissie, alvorens voorstellen op het gebied van de sociale politiek in te dienen, de sociale partners over de mogelijke richting van een communautair optreden.

3. Indien de Commissie na deze raadpleging van mening is dat een communautair optreden wenselijk is, raadpleegt zij de sociale partners over de inhoud van het overwogen voorstel. De sociale partners doen de Commissie een advies of, in voorkomend geval, een aanbeveling toekomen.

4. Ter gelegenheid van deze raadpleging kunnen de sociale partners de Commissie in kennis stellen van hun wens het in artikel 4 bedoelde proces in te leiden. De procedure neemt maximaal negen maanden in beslag, tenzij de betrokken sociale partners en de Commissie gezamenlijk besluiten tot verlenging.

Artikel 4

1. De dialoog tussen de sociale partners op communautair niveau kan, indien de sociale partners zulks wensen, leiden tot contractuele betrekkingen, met inbegrip van overeenkomsten.

2. De tenuitvoerlegging van de op communautair niveau gesloten overeenkomsten geschiedt hetzij volgens de procedures en gebruiken die eigen zijn aan de sociale partners en aan de Lid-Staten hetzij, voor zaken die onder artikel 2 vallen, op gezamenlijk verzoek van de ondertekenende partijen, door een besluit van de Raad op voorstel van de Commissie.

De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, tenzij de betrokken overeenkomst één of meer bepalingen bevat die betrekking hebben op één van de in artikel 2, lid 3, genoemde gebieden, in welk geval hij met eenparigheid van stemmen besluit.

Artikel 5

Ter verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 1 en onverminderd de andere bepalingen van het Verdrag, bevordert de Commissie de samenwerking tussen de Lid-Staten en vergemakkelijkt zij de coördinatie van hun optreden op de onder deze overeenkomst vallende gebieden van de sociale politiek.

Artikel 6

1. Iedere Lid-Staat draagt er zorg voor dat het beginsel van gelijke beloning van mannelijke en vrouwelijke werknemers voor gelijke arbeid wordt toegepast.

2. Onder beloning in de zin van dit artikel dient te worden verstaan het gewone basis- of mimimumloon of -salaris en alle overige voordelen in geld of in natura die de werkgever direct of indirect aan de werknemer uit hoofde van diens dienstbetrekking betaalt.

Gelijkheid van beloning zonder onderscheid naar kunne houdt in:

a) dat de beloning voor gelijke arbeid in stukloon wordt vastgesteld op basis van een zelfde maatstaf,

b) dat de beloning voor arbeid in tijdloon dezelfde is voor een zelfde functie.

3. Dit artikel belet niet dat een Lid-Staat maatregelen handhaaft of aanneemt waarbij specifieke voordelen worden ingesteld om de uitoefening van een beroepsactiviteit door vrouwen te vergemakkelijken of om nadelen in hun beroepsloopbaan te voorkomen of te compenseren.

Artikel 7

De Commissie stelt ieder jaar een verslag op over de stand van de verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 1, met inbegrip van de demografische situatie in de Gemeenschap. Zij zendt dit verslag toe aan het Europees Parlement, de Raad en het Economisch en Sociaal Comité.

Het Europees Parlement kan de Commissie verzoeken verslagen op te stellen over bijzondere vraagstukken inzake de sociale toestand.

Verklaringen

1. Verklaring betreffende artikel 2, lid 2

De elf Hoge Verdragsluitende Partijen nemen er akte van dat tijdens de bespreking van artikel 2, lid 2, van deze Overeenkomst is overeengekomen dat de Gemeenschap niet voornemens is om bij de vaststelling van minimumverplichtingen voor de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van de werknemers, ten aanzien van werknemers van kleine en middelgrote ondernemingen een niet door de omstandigheden gerechtvaardigde discriminatie in het leven te roepen.

2. Verklaring betreffende artikel 4, lid 2

De elf Hoge Verdragsluitende Partijen verklaren dat de eerste regeling voor de toepassing van de in artikel 4, lid 2, bedoelde overeenkomsten op communautair niveau tussen sociale partners zal behelzen dat de inhoud van deze overeenkomsten via collectieve onderhandelingen volgens de normen van elke Lid-Staat wordt bepaald en dat deze regeling bijgevolg voor de Lid-Staten geen verplichting inhoudt om de overeenkomsten rechtstreeks toe te passen of normen voor de omzetting ervan op te stellen, en evenmin om de geldende nationale bepalingen te wijzigen ten einde de tenuitvoerlegging ervan te vergemakkelijken.

PROTOCOL betreffende economische en sociale samenhang

DE HOGE VERDRAGSLUITENDE PARTIJEN,

ERAAN HERINNEREND dat de Unie zich ten doel heeft gesteld de economische en sociale vooruitgang te bevorderen, onder meer door de economische en sociale samenhang te versterken,

ERAAN HERINNEREND dat artikel 2 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap als taak van de Gemeenschap de bevordering van de economische en sociale samenhang en van de solidariteit tussen de Lid-Staten omvat en dat in artikel 3 van het Verdrag de versterking van de economische en sociale samenhang als onderdeel van het optreden van de Gemeenschap wordt vermeld,

ERAAN HERINNEREND dat het geheel van de bepalingen van het derde deel, titel XIV, inzake de economische en sociale samenhang de rechtsgrondslag vormt voor de consolidatie en de verdere ontwikkeling van het optreden van de Gemeenschap op het gebied van de sociale en economische samenhang, met inbegrip van de mogelijkheid om een nieuw fonds op te richten,

ERAAN HERINNEREND dat de bepalingen van het derde deel, titel XII, betreffende transeuropese netwerken en titel XVI betreffende milieu verwijzen naar een uiterlijk op 31 december 1993 op te richten Cohesiefonds,

IN DE OVERTUIGING dat vooruitgang op de weg naar de Economische en Monetaire Unie tot de economische groei van alle Lid-Staten zal bijdragen,

CONSTATEREND dat de structuurfondsen van de Gemeenschap tussen 1987 en 1993 in reële termen zullen verdubbelen, wat aanzienlijke overdrachten medebrengt, inzonderheid in verhouding tot het BBP van de minder welvarende Lid-Staten,

CONSTATEREND dat de EIB ten behoeve van de armere regio's aanzienlijke en in omvang toenemende leningen verstrekt,

GEZIEN de wens om de voorwaarden voor de toewijzing van middelen uit de structuurfondsen flexibeler te maken,

GEZIEN de wens om de niveaus van de communautaire deelneming aan programma's en projecten in bepaalde landen te differentiëren,

GELET op het voorstel om in het stelsel van eigen middelen meer rekening te houden met de relatieve welvaart van de Lid-Staten,

BEVESTIGEN dat de bevordering van de sociale en economische samenhang van vitaal belang is voor de volledige ontwikkeling en een duurzaam welslagen van de Gemeenschap, en beklemtonen het belang van de opneming van de sociale en economische samenhang in de artikelen 2 en 3 van het Verdrag;

BEVESTIGEN hun overtuiging dat de structuurfondsen een voorname rol moeten blijven spelen bij de verwezenlijking van de communautaire doelstellingen op het gebied van de samenhang;

BEVESTIGEN hun overtuiging dat de EIB het grootste deel van haar middelen moet blijven besteden aan de bevordering van de sociale en economische samenhang, en verklaren zich bereid de kapitaalbehoeften van de EIB opnieuw te bezien zodra zulks voor dat doel vereist is;

BEVESTIGEN de noodzaak van een grondige evaluatie van de werking en de doeltreffenheid van de structuurfondsen in 1992, alsook de noodzaak om bij diezelfde gelegenheid na te gaan of de omvang van de middelen van die fondsen voldoende is gezien de taken van de Gemeenschap op het gebied van de sociale en economische samenhang;

KOMEN OVEREEN dat het uiterlijk op 31 december 1993 op te richten Cohesiefonds financiële bijdragen van de Gemeenschap zal verlenen voor projecten op het gebied van milieu en transeuropese netwerken in Lid-Staten met een BNP per capita van minder dan 90 % van het gemiddelde van de Gemeenschap, die een programma hebben dat leidt tot het voldoen aan de voorwaarden van economische convergentie omschreven in artikel 104 C van het Verdrag;

GEVEN HUN VOORNEMEN TE KENNEN een grotere flexibiliteit mogelijk te maken bij de toewijzing van middelen uit de structuurfondsen voor specifieke behoeften die niet vallen onder de huidige verordeningen betreffende de structuurfondsen;

VERKLAREN zich bereid de niveaus van de communautaire deelneming in het kader van programma's en projecten van de structuurfondsen te differentiëren om excessieve stijgingen van de begrotingsuitgaven in de minder welvarende Lid-Staten te voorkomen;

ERKENNEN de noodzaak van nabij toe te zien op de vooruitgang bij de verwezenlijking van de sociale en economische samenhang en verklaren zich bereid alle nodige maatregelen dienaangaande te bestuderen;

GEVEN HET VOORNEMEN te kennen meer rekening te houden met het vermogen van de individuele Lid-Staten om aan het stelsel van eigen middelen bij te dragen en de middelen te bestuderen om voor de minder welvarende Lid-Staten de regressieve elementen die in het huidige stelsel van eigen middelen bestaan bij te stellen,

KOMEN OVEREEN dit Protocol aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap te hechten.

PROTOCOL betreffende het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's

DE HOGE VERDRAGSLUITENDE PARTIJEN,

HEBBEN OVEREENSTEMMING bereikt omtrent de volgende bepaling, welke aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap wordt gehecht:

Het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's hebben een gemeenschappelijke organisatiestructuur.

PROTOCOL gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen

DE HOGE VERDRAGSLUITENDE PARTIJEN,

HEBBEN OVEREENSTEMMING bereikt omtrent de volgende bepaling, welke aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen wordt gehecht:

Geen enkele bepaling van het Verdrag betreffende de Europese Unie, van de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen of van de Verdragen en akten tot wijziging of aanvulling van deze Verdragen doet afbreuk aan de toepassing in Ierland van artikel 40.3.3. van de Grondwet van Ierland.

SLOTAKTE

1. De Conferenties van de Vertegenwoordigers van de Regeringen der Lid-Staten, op 15 december 1990 te Rome bijeengeroepen om in onderlinge overeenstemming de wijzigingen vast te stellen die moeten worden aangebracht in het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap met het oog op de totstandbrenging van de Politieke Unie en met het oog op de slotfasen van de Economische en Monetaire Unie, alsmede de Conferenties, op 3 februari 1992 te Brussel bijeengeroepen om in het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie de wijzigingen aan te brengen welke voortvloeien uit de wijzigingen van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, hebben de volgende teksten vastgesteld:

I. Verdrag betreffende de Europese Unie

II. Protocollen

1. Protocol betreffende de verwerving van onroerende goederen in Denemarken

2. Protocol ad artikel 119 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap

3. Protocol betreffende de Statuten van het Europees Stelsel van Centrale Banken en van de Europese Centrale Bank

4. Protocol betreffende de Statuten van het Europees Monetair Instituut

5. Protocol betreffende de procedure bij buitensporige tekorten

6. Protocol betreffende de in artikel 109 J van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap bedoelde convergentiecriteria

7. Protocol tot wijziging van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen

8. Protocol betreffende Denemarken

9. Protocol betreffende Portugal

10. Protocol betreffende de overgang naar de derde fase van de Economische en Monetaire Unie

11. Protocol betreffende enkele bepalingen met betrekking tot het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland

12. Protocol betreffende enkele bepalingen inzake Denemarken

13. Protocol betreffende Frankrijk

14. Protocol betreffende de sociale politiek, waaraan een overeenkomst is gehecht tussen de Lid-Staten van de Europese Gemeenschap met uitzondering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, die vergezeld gaat van twee verklaringen

15. Protocol betreffende economische en sociale samenhang

16. Protocol betreffende het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's

17. Protocol gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen

De Conferenties zijn overeengekomen dat de onder 1 tot en met 16 hierboven vermelde Protocollen aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap zullen worden gehecht en dat het onder 17 hierboven vermelde Protocol aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen zal worden gehecht.

2. Op het ogenblik van de ondertekening van deze teksten hebben de Conferenties onderstaande verklaringen aanvaard die aan deze Slotakte zijn gehecht:

III. Verklaringen

1. Verklaring betreffende civiele bescherming, energie en toerisme

2. Verklaring betreffende de nationaliteit van een Lid-Staat

3. Verklaring betreffende het derde deel, Titels III en VI, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap

4. Verklaring betreffende het derde deel, Titel VI, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap

5. Verklaring betreffende de monetaire samenwerking met derde landen

6. Verklaring betreffende de monetaire betrekkingen met de Republiek San Marino, Vaticaanstad en het Vorstendom Monaco

7. Verklaring betreffende artikel 73 D van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap

8. Verklaring betreffende artikel 109 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap

9. Verklaring betreffende het derde deel, Titel XVI, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap

10. Verklaring betreffende de artikelen 109, 130 R en 130 Y, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap

11. Verklaring betreffende de Richtlijn van 24 november 1988 (Emissies)

12. Verklaring betreffende het Europees Ontwikkelingsfonds

13. Verklaring betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie

14. Verklaring betreffende de Conferentie van de Parlementen

15. Verklaring betreffende het aantal leden van de Commissie en van het Europees Parlement

16. Verklaring betreffende de hiërarchie tussen communautaire besluiten

17. Verklaring betreffende het recht op toegang tot informatie

18. Verklaring betreffende de geraamde kosten van Commissievoorstellen

19. Verklaring betreffende de tenuitvoerlegging van het Gemeenschapsrecht

20. Verklaring betreffende de beoordeling van het milieu-effect van communautaire maatregelen

21. Verklaring betreffende de Rekenkamer

22. Verklaring betreffende het Economisch en Sociaal Comité

23. Verklaring betreffende de samenwerking met solidariteitsverenigingen

24. Verklaring betreffende de bescherming van dieren

25. Verklaring betreffende de behartiging van de belangen van de landen en gebieden overzee bedoeld in artikel 227, lid 3 en lid 5, onder a) en b), van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap

26. Verklaring betreffende de ultraperifere gebieden van de Gemeenschap

27. Verklaring betreffende de wijze van stemmen in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid

28. Verklaring betreffende de praktische regelingen in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid

29. Verklaring betreffende de regeling van het taalgebruik in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid

30. Verklaring betreffende de Westeuropese Unie

31. Verklaring betreffende het asielbeleid

32. Verklaring betreffende de politiële samenwerking

33. Verklaring betreffende geschillen tussen de ECB en het EMI en hun personeelsleden

Gedaan te Maastricht, zeven februari negentienhonderd tweeënnegentig.

VERKLARING betreffende civiele bescherming, energie en toerisme

De Conferentie verklaart dat de opneming in het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap van titels betreffende de in artikel 3, onder t), van dat Verdrag genoemde gebieden, volgens de procedure van artikel N, lid 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie zal worden behandeld, op basis van een verslag dat de Commissie uiterlijk in 1996 aan de Raad zal voorleggen.

De Commissie verklaart dat het optreden van de Gemeenschap op deze gebieden wordt voortgezet op grond van de huidige bepalingen van de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen.

VERKLARING betreffende de nationaliteit van een Lid-Staat

De Conferentie verklaart dat telkens wanneer in het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap sprake is van onderdanen van de Lid-Staten, de vraag of een persoon de nationaliteit van deze of gene Lid-Staat bezit, uitsluitend wordt geregeld door verwijzing naar het nationale recht van de betrokken Staat. De Lid-Staten kunnen, ter informatie, door middel van een bij het Voorzitterschap neder te leggen verklaring, aangeven welke personen voor Gemeenschapsdoeleinden als hun onderdanen moeten worden beschouwd; zij kunnen die verklaring indien nodig wijzigen.

VERKLARING betreffende het Derde Deel, Titels III en VI, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap

De Conferentie bevestigt dat voor de toepassing van het bepaalde in het Derde Deel, Titel III, Hoofdstuk 4, betreffende kapitaal en betalingsverkeer, en Titel VI, betreffende het economisch en monetair beleid, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap de gebruikelijke praktijk volgens welke de Raad bijeenkomt in de samenstelling van Ministers van Economische Zaken en Financiën, zal worden voortgezet, onverminderd het bepaalde in artikel 109 J, leden 2 tot en met 4, en artikel 109 K, lid 2.

VERKLARING betreffende het Derde Deel, Titel VI, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap

De Conferentie bevestigt dat de Voorzitter van de Europese Raad de Ministers van Economische Zaken en Financiën zal verzoeken deel te nemen aan de bijeenkomsten van de Europese Raad, wanneer deze aangelegenheden met betrekking tot de Economische en Monetaire Unie bespreekt.

VERKLARING betreffende de monetaire samenwerking met derde landen

De Conferentie bevestigt dat de Gemeenschap wil bijdragen aan stabiele internationale monetaire relaties. De Gemeenschap is bereid daartoe samen te werken met andere Europese landen en met niet-Europese landen waarmee de Gemeenschap nauwe economische betrekkingen onderhoudt.

VERKLARING betreffende de monetaire betrekkingen met De Republiek San Marino, Vaticaanstad en het Vorstendom Monaco

De Conferentie komt overeen dat de huidige monetaire betrekkingen tussen Italië en San Marino en Vaticaanstad en die tussen Frankrijk en Monaco door dit Verdrag onverlet worden gelaten zolang de Ecu niet als enige munteenheid van de Gemeenschap is ingevoerd.

De Gemeenschap verbindt zich ertoe, heronderhandelingen over bestaande regelingen die als gevolg van de invoering van de Ecu als enige munteenheid van de Gemeenschap noodzakelijk mochten worden, te vergemakkelijken.

VERKLARING betreffende artikel 73 D van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap

De Conferentie bevestigt dat het recht van de Lid-Staten om de ter zake dienende bepalingen van hun belastingwetgeving, bedoeld in artikel 73 D, lid 1, onder a), van het Verdrag toe te passen, alleen van toepassing zal zijn voor wat betreft de bepalingen ter zake die eind 1993 gelden. Deze verklaring geldt evenwel slechts voor het kapitaalverkeer en het betalingsverkeer tussen Lid-Staten.

VERKLARING betreffende artikel 109 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap

De Conferentie wijst erop dat de in artikel 109, lid 1, gebruikte termen "formele overeenkomsten" niet ten doel hebben een nieuwe categorie internationale overeenkomsten in de zin van het Gemeenschapsrecht in te voeren.

VERKLARING betreffende het Derde Deel, Titel XVI, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap

De Conferentie is van oordeel dat de Gemeenschap, gezien het toenemende belang van het natuurbehoud op nationaal, communautair en internationaal niveau, bij de uitoefening van haar bevoegdheden uit hoofde van de bepalingen van het Derde Deel, Titel XVI, van het Verdrag, met de specifieke vereisten op dit gebied rekening dient te houden.

VERKLARING betreffende de artikelen 109, 130 R en 130 Y, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap

De Conferentie is van oordeel dat de bepalingen van artikel 109, lid 5, van artikel 130 R, lid 4, tweede alinea, en van artikel 130 Y, de beginselen die voortvloeien uit het arrest van het Hof van Justitie in de zaak AETR onverlet laten.

VERKLARING betreffende de Richtlijn van 24 november 1988 (emissies)

De Conferentie verklaart dat wijzigingen in de wetgeving van de Gemeenschap geen afbreuk kunnen doen aan de afwijkingen die tot en met 31 december 1999 aan Spanje en Portugal zijn toegestaan krachtens de Richtlijn van de Raad van 24 november 1988 inzake beperking van de emissies van bepaalde verontreinigende stoffen in de lucht door grote stookinstallaties.

VERKLARING betreffende het Europees Ontwikkelingsfonds

De Conferentie komt overeen dat het Europees Ontwikkelingsfonds als voorheen door nationale bijdragen zal worden gefinancierd overeenkomstig de huidige bepalingen.

VERKLARING betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie

De Conferentie acht het van belang een grotere betrokkenheid van de nationale parlementen bij de werkzaamheden van de Unie te stimuleren.

Daartoe dient de uitwisseling van informatie tussen de nationale parlementen en het Europees Parlement te worden geïntensiveerd. In dit verband zien de Regeringen van de Lid-Staten er onder andere op toe dat de nationale parlementen tijdig, ter informatie of voor eventuele bespreking, de beschikking kunnen krijgen over alle wetgevingsvoorstellen van de Commissie.

De Conferentie acht het tevens van belang dat de contacten tussen de nationale parlementen en het Europees Parlement worden geïntensiveerd, met name door het toekennen van passende wederzijdse faciliteiten en door regelmatige ontmoetingen tussen parlementsleden die voor dezelfde vraagstukken belangstelling hebben.

VERKLARING betreffende de Conferentie van de Parlementen

De Conferentie nodigt het Europees Parlement en de nationale parlementen uit om wanneer dat nodig is te vergaderen als een Conferentie van de Parlementen (of "Assises").

De Conferentie van de Parlementen wordt geraadpleegd over de hoofdlijnen van de Europese Unie, onverminderd de bevoegdheden van het Europees Parlement en de rechten van de nationale parlementen. De Voorzitter van de Europese Raad en de Voorzitter van de Commissie brengen tijdens elke zitting van de Conferentie van de Parlementen verslag uit over de stand van de Unie.

VERKLARING betreffende het aantal leden van de Commissie en van het Europees Parlement

De Conferentie komt overeen de kwesties in verband met het aantal leden van het Europees Parlement en het aantal leden van de Commissie uiterlijk eind 1992 te behandelen, ten einde een akkoord te bereiken dat het mogelijk maakt te voorzien in de rechtsgrondslag die nodig is om tijdig voor de verkiezingen van 1994 het aantal leden van het Europees Parlement vast te stellen. De besluiten zullen onder meer worden genomen in het licht van de noodzaak het totale aantal leden van het Europees Parlement in een uitgebreide Gemeenschap vast te stellen.

VERKLARING betreffende de hierarchie tussen communautaire besluiten

De Conferentie komt overeen dat de Intergouvernementele Conferentie van 1996 zal nagaan in hoeverre de indeling van de communautaire besluiten kan worden herzien met het oog op de vaststelling van een passende hiërarchie tussen de onderscheiden categorieën van besluiten.

VERKLARING betreffende het recht op toegang tot informatie

De Conferentie is van oordeel dat de doorzichtigheid van het besluitvormingsproces het democratische karakter van de Instellingen en het vertrouwen van het publiek in het bestuur versterkt. Dientengevolge beveelt de Conferentie de Commissie aan de Raad uiterlijk in 1993 verslag uit te brengen over maatregelen om de toegang van het publiek tot de informatie waarover de Instellingen beschikken, te vergroten.

VERKLARING betreffende de geraamde kosten van Commissievoorstellen

De Conferentie neemt er nota van dat de Commissie zich ertoe verbindt om, in voorkomend geval op basis van het door haar noodzakelijk geachte overleg en door een uitbreiding van haar systeem van evaluatie van de communautaire wetgeving, bij haar wetgevingsvoorstellen rekening te houden met de kosten en de baten voor de overheden van de Lid-Staten en voor alle betrokkenen.

VERKLARING betreffende de tenuitvoerlegging van het Gemeenschapsrecht

1. De Conferentie acht het voor de samenhang en de eenheid van het proces van de Europese opbouw van wezenlijk belang dat elke Lid-Staat de tot hem gerichte communautaire richtlijnen binnen de daarin gestelde termijnen volledig en nauwkeurig in zijn nationale recht omzet.

De Conferentie erkent voorts dat elke Lid-Staat zelf moet uitmaken hoe hij - zijn eigen bijzondere instellingen, rechtsorde en andere omstandigheden in aanmerking nemend, maar in ieder geval met inachtneming van artikel 189 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap - de bepalingen van het Gemeenschapsrecht het beste ten uitvoer kan leggen; niettemin acht zij het voor de goede werking van de Gemeenschap van wezenlijk belang dat de maatregelen die in de diverse Lid-Staten worden genomen ertoe leiden dat het Gemeenschapsrecht er even strikt en doeltreffend wordt toegepast als het nationale recht.

2. De Conferentie verzoekt de Commissie er bij de uitoefening van de haar bij artikel 155 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap verleende bevoegdheden op toe te zien dat de Lid-Staten hun verplichtingen nakomen. Zij verzoekt de Commissie op gezette tijden een volledig verslag ten behoeve van de Lid-Staten en van het Europees Parlement op te stellen.

VERKLARING betreffende de beoordeling van het milieu-effect van communautaire maatregelen

De Conferentie neemt akte van de verbintenis van de Commissie en van de Lid-Staten om in haar voorstellen, respectievelijk bij de tenuitvoerlegging, ten volle rekening te houden met de milieu-effecten en met het beginsel van duurzame groei.

VERKLARING betreffende de Rekenkamer

De Conferentie onderstreept het bijzondere belang dat zij hecht aan de taken die aan de Rekenkamer worden opgedragen bij de artikelen 188 A, 188 B, 188 C en 206 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

Zij verzoekt de andere Instellingen van de Gemeenschap om samen met de Rekenkamer alle passende middelen te bestuderen om de doeltreffendheid van haar werk te vergroten.

VERKLARING betreffende het Economisch en Sociaal Comité

De Conferentie komt overeen dat het Economisch en Sociaal Comité met betrekking tot zijn begroting en personeelsbeheer dezelfde onafhankelijkheid bezit als de Rekenkamer tot nog toe heeft genoten.

VERKLARING betreffende de samenwerking met solidariteitsverenigingen

De Conferentie onderstreept dat voor het verwezenlijken van de doelstellingen van artikel 117, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en solidariteitsverenigingen en stichtingen, als lichamen die zich bezig houden met welzijnswerk, van groot belang is.

VERKLARING betreffende de bescherming van dieren

De Conferentie verzoekt het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Lid-Staten bij de opstelling en de tenuitvoerlegging van de communautaire wetgeving inzake het gemeenschappelijk landbouwbeleid, het vervoer, de interne markt en onderzoek ten volle rekening te houden met de vereisten inzake het welzijn van dieren.

VERKLARING betreffende de behartiging van de belangen van de landen en gebieden overzee bedoeld in artikel 227, lid 3 en lid 5, onder a) en b), van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap

De Conferentie neemt er akte van dat in uitzonderlijke omstandigheden conflicten kunnen ontstaan tussen de belangen van de Unie en de belangen van de landen en gebieden overzee welke bedoeld worden in artikel 227, lid 3 en lid 5, onder a) en b), van het Verdrag; zij komt overeen dat de Raad daarvoor een oplossing zal zoeken die in overeenstemming is met het standpunt van de Unie. Voor het geval dat dit onmogelijk blijkt, komt de Conferentie echter overeen dat de betrokken Lid-Staat afzonderlijk mag optreden in het belang van de bedoelde landen en gebieden overzee, zonder dat zulks de belangen van de Gemeenschap schaadt. Wanneer een dergelijk belangenconflict waarschijnlijk is, stelt de Lid-Staat de Raad en de Commissie hiervan in kennis, en wanneer een afzonderlijk optreden onvermijdelijk is, maakt hij duidelijk dat hij optreedt in het belang van een overzees gebied als hierboven bedoeld.

Deze verklaring geldt ook ten aanzien van Macau en Oost-Timor.

VERKLARING betreffende de ultraperifere gebieden van de Gemeenschap

De Conferentie erkent dat de ultraperifere gebieden van de Gemeenschap (Franse overzeese departementen, de Azoren en Madeira en de Canarische Eilanden) een grote structurele achterstand hebben die wordt verergerd door verscheidene factoren (grote afstand, insulair karakter, kleine oppervlakte, moeilijk reliëf en klimaat, economische afhankelijkheid van enkele produkten) welke door hun blijvende en cumulatieve karakter de economische en sociale ontwikkeling van deze gebieden ernstig schaden.

Zij is van oordeel dat de bepalingen van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en van het afgeleide recht van rechtswege van toepassing zijn op de ultraperifere gebieden, maar dat het niettemin mogelijk blijft specifieke maatregelen te hunnen gunste te nemen voor zover en zolang er objectief behoefte bestaat aan dergelijke maatregelen met het oog op de economische en sociale ontwikkeling van deze gebieden. Deze maatregelen moeten zowel gericht zijn op voltooiing van de interne markt als op erkenning van de feitelijke situatie in de regio's, ten einde de ultraperifere gebieden in staat te stellen het gemiddelde economische en sociale niveau van de Gemeenschap te bereiken.

VERKLARING betreffende de wijze van stemmen in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid

De Conferentie komt overeen dat de Lid-Staten met betrekking tot Raadsbesluiten waarvoor eenparigheid van stemmen is vereist, zoveel mogelijk zullen vermijden een eenparig besluit te verhinderen wanneer er een gekwalificeerde meerderheid voor dat besluit is.

VERKLARING betreffende de praktische regelingen in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid

De Conferentie komt overeen dat de taakverdeling tussen het Politiek Comité en het Comité van Permanente Vertegenwoordigers, evenals de praktische regelingen voor de samenvoeging van het secretariaat van de Politieke Samenwerking met het Secretariaat-Generaal van de Raad en voor de samenwerking tussen laatstgenoemde en de Commissie, later zullen worden bezien.

VERKLARING betreffende de regeling van het taalgebruik in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid

De Conferentie komt overeen dat de regeling van het taalgebruik in overeenstemming zal zijn met de voorschriften van de Europese Gemeenschap.

Voorshands dient voor COREU-mededelingen de huidige praktijk van de Europese Politieke Samenwerking als model.

Alle teksten inzake het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid die tijdens bijeenkomsten van de Europese Raad en van de Raad worden voorgelegd of aangenomen, alsmede alle bekend te maken teksten worden onmiddellijk en gelijktijdig in alle officiële talen van de Gemeenschappen vertaald.

VERKLARING betreffende de Westeuropese Unie

De Conferentie neemt akte van de volgende verklaringen:

I. Verklaring van België, Duitsland, Spanje, Frankrijk, Italië, Luxemburg, Nederland, Portugal en het Verenigd Koninkrijk, leden van de Westeuropese Unie en tevens van de Europese Unie over de rol van de Westeuropese Unie en haar betrekkingen met Europese Unie en het Atlantisch Bondgenootschap

Inleiding

1. De Lid-Staten van de WEU achten het noodzakelijk een echte Europese veiligheids- en defensieidentiteit te creëren en een grotere Europese verantwoordelijkheid inzake defensie-aangelegenheden op zich te nemen. Deze identiteit zal geleidelijk tot stand worden gebracht in een etappegewijs proces. De WEU zal een integrerend deel zijn van het ontwikkelingsproces van de Europese Unie en haar bijdrage aan de solidariteit in het kader van Atlantisch Bondgenootschap vergroten. De Lid-Staten van de WEU komen overeen de rol van de WEU te versterken in het vooruitzicht op langere termijn van een gemeenschappelijk defensiebeleid binnen de Europese Unie dat uiteindelijk zou kunnen leiden tot een gemeenschappelijke defensie die verenigbaar is met die van het Atlantisch Bondgenootschap.

2. De WEU zal worden opgezet als de defensiecomponent van de Europese Unie en als het instrument om de Europese pijler van het Atlantisch Bondgenootschap te versterken. Daartoe zal de WEU een gemeenschappelijk Europees defensiebeleid uitstippelen en de concrete tenuitvoerlegging ervan via de verdere ontwikkeling van haar eigen operationele taak effectueren.

De Lid-Staten van de WEU nemen nota van artikel J.4 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, dat betrekking heeft op het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en dat als volgt luidt:

"1. Het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid omvat alle kwesties die betrekking hebben op de veiligheid van de Europese Unie, met inbegrip van de bepaling op termijn van een gemeenschappelijk defensiebeleid, dat mettertijd tot een gemeenschappelijke defensie zou kunnen leiden.

2. De Unie verzoekt de Westeuropese Unie (WEU), die een integrerend deel uitmaakt van de ontwikkeling van de Europese Unie, de besluiten en maatregelen van de Unie welke gevolgen hebben op defensiegebied uit te werken en ten uitvoer te leggen. De noodzakelijke praktische regelingen worden vastgesteld door de Raad in overeenstemming met de instellingen van de WEU.

3. De in artikel J.3 omschreven procedures zijn niet van toepassing op vraagstukken die gevolgen hebben op defensiegebied en onder dit artikel vallen.

4. Het beleid van de Unie overeenkomstig dit artikel laat het specifieke karakter van het veiligheids- en defensiebeleid van bepaalde Lid-Staten onverlet, eerbiedigt de verplichtingen welke voor bepaalde Lid-Staten voortvloeien uit het Noordatlantisch Verdrag en is verenigbaar met het in dat kader vastgestelde gemeenschappelijke veiligheids- en defensiebeleid.

5. Het bepaalde in dit artikel vormt geen beletsel voor de ontwikkeling van een nauwere samenwerking op bilateraal niveau tussen twee of meer Lid-Staten, in het kader van de WEU en van het Atlantisch Bondgenootschap, voor zover die samenwerking niet indruist tegen of geen belemmering vormt voor de in deze titel beoogde samenwerking.

6. Voor het bereiken van de doelstelling van dit Verdrag en gelet op de termijn van 1998 in het kader van artikel XII van het Verdrag van Brussel, kunnen de bepalingen van dit artikel overeenkomstig artikel N, lid 2, worden herzien op basis van een verslag dat de Raad in 1996 aan de Europese Raad zal voorleggen en waarin de tot dan gemaakte vorderingen en opgedane ervaringen geëvalueerd worden.".

A. De betrekkingen van de WEU met de Europese Unie

3. Het doel is, de WEU in fasen op te bouwen tot de defensiecomponent van de Europese Unie. Daartoe is de WEU bereid, op verzoek van de Europese Unie, de besluiten en maatregelen van de Unie welke gevolgen hebben op defensiegebied, uit te werken en ten uitvoer te leggen.

Daartoe zal de WEU de volgende maatregelen treffen ten einde een nauwe samenwerking met de Unie tot stand te brengen:

- op passende wijze, op elkaar afstemmen van datum en plaats van vergaderingen, en harmonisatie van de werkmethodes;

- totstandbrenging van een nauwe samenwerking tussen de Raad en het Secretariaat-Generaal van de WEU enerzijds, en de Raad van de Unie en het Secretariaat-Generaal van de Raad, anderzijds;

- bestudering van harmonisatie van volgorde en duur van de respectieve Voorzitterschappen;

- het opzetten van passende regelingen, zodat de Commissie van de Europese Gemeenschappen geregeld wordt geïnformeerd en, in voorkomend geval, wordt geraadpleegd over de WEU-activiteiten, overeenkomstig de rol van de Commissie in het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid als omschreven in het Verdrag betreffende de Europese Unie;

- het aanmoedigen van een nauwere samenwerking tussen de Parlementaire Vergadering van de WEU en het Europees Parlement.

De WEU-Raad zal in overeenstemming met de bevoegde instanties van de Europese Unie de nodige praktische regelingen treffen.

B. Betrekkingen van de WEU met het Atlantisch Bondgenootschap

4. Het doel is de WEU te ontwikkelen als een instrument ter versteviging van de Europese pijler van het Atlantisch Bondgenootschap. De WEU is bereid daartoe haar nauwe samenwerkingsbanden met het Bondgenootschap verder aan te halen en de rol, de verantwoordelijkheid en de bijdrage van de WEU-Lid-Staten in het kader van het Bondgenootschap te versterken. Dit zal geschieden op basis van de nodige doorzichtigheid en complementariteit tussen de zich ontwikkelende Europese veiligheids- en defensie-identiteit en het Bondgenootschap. Het optreden van de WEU zal sporen met de opstelling van het Atlantisch Bondgenootschap.

- De Lid-Staten van de WEU zullen hun coördinatie inzake aangelegenheden in Bondgenootschapsverband die van groot gemeenschappelijk belang zijn, intensiveren ten einde gezamenlijk in de WEU overeengekomen standpunten naar voren te brengen in het kader van het overleg in het Bondgenootschap, dat zal blijven fungeren als voornaamste forum van overleg tussen zijn leden en als plaats voor het maken van beleidsafspraken die van invloed zijn op de veiligheids- en defensieverplichtingen van de bondgenoten uit hoofde van het Noordatlantisch Verdrag.

- Waar nodig zullen datum en plaats van de vergaderingen op elkaar afgestemd en de werkmethoden onderling geharmoniseerd worden.

- Er zal een nauwe samenwerking tot stand worden gebracht tussen de Secretariaten-Generaal van de WEU en de NAVO.

C. Operationele rol van de WEU

5. De operationele rol van de WEU zal worden versterkt door het onderzoeken en bepalen van passende opdrachten, structuren en middelen, met name:

- een WEU-planninggroep;

- nauwere militaire samenwerking ter aanvulling van het Bondgenootschap, inzonderheid op het gebied van logistiek, vervoer, opleiding en strategische bewaking;

- bijeenkomsten van de chefs van staven van Defensie van de WEU;

- militaire eenheden die verantwoording verschuldigd zijn aan de WEU.

Andere voorstellen, die nader bestudeerd zullen worden, betreffen met name:

- ruimere samenwerking op het gebied van bewapening, met het doel een Europees bureau voor bewapening op te richten;

- het omvormen van het WEU-Instituut tot een Europese Veiligheids- en Defensie-Academie.

De maatregelen ter versterking van de operationele rol van de WEU zullen volledig verenigbaar zijn met de militaire regelingen die noodzakelijk zijn om de collectieve verdediging van alle bondgenoten te verzekeren.

D. Overige maatregelen

6. Als gevolg van de hierboven uiteengezette maatregelen zal, om de versterking van de rol van de WEU te vergemakkelijken, de zetel van de Raad en het Secretariaat-Generaal van de WEU naar Brussel worden overgebracht.

7. De vertegenwoordiging in de WEU-Raad moet van die aard zijn dat deze Raad zijn taken ononderbroken kan vervullen overeenkomstig artikel VIII van het gewijzigde Verdrag van Brussel. De Lid-Staten kunnen gebruik maken van een nader uit te werken "twee-pettenformule", bestaande uit hun vertegenwoordigers in het Bondgenootschap en in de Europese Unie.

8. De WEU neemt er kennis van dat de Europese Unie, overeenkomstig artikel J.4, lid 6, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, dat betrekking heeft op het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, zal besluiten dit artikel opnieuw te bezien ten einde de verwezenlijking van de doelstellingen daarvan te bevorderen overeenkomstig de vastgestelde procedure. De WEU zal deze bepalingen in 1996 aan een nieuw onderzoek onderwerpen. Daarbij zal rekening gehouden worden met de geboekte vooruitgang en de opgedane ervaring en zullen ook de betrekkingen tussen de WEU en het Atlantisch Bondgenootschap in aanmerking worden genomen.

II. Verklaring van Belgie, Duitsland, Spanje, Frankrijk, Italie, Luxemburg, Nederland, Portugal en het Verenigd Koninkrijk, leden van de Westeuropese Unie

"De Lid-Staten van de WEU juichen de ontwikkeling van de Europese veiligheids- en defensie-identiteit toe. Zij zijn vastbesloten om, gezien de rol van de WEU als defensiecomponent van de Europese Unie en als middel om de Europese pijler van het Atlantisch Bondgenootschap te versterken, de betrekkingen die tussen de WEU en de andere Europese Staten bestaan op een nieuwe grondslag te vestigen, ten behoeve van de stabiliteit en de veiligheid in Europa. In deze geest stellen zij het volgende voor:

De Staten die lid zijn van de Europese Unie worden uitgenodigd om tot de WEU toe te treden onder de voorwaarden die overeenkomstig artikel XI van het gewijzigd Verdrag van Brussel zullen worden overeengekomen, of om waarnemer te worden indien zij dat wensen. Tegelijkertijd worden de andere Europese Staten die lid zijn van de NAVO, uitgenodigd geassocieerd lid van de WEU te worden op een wijze die hun de mogelijkheid biedt ten volle aan de activiteiten van de WEU deel te nemen.

De Lid-Staten van de WEU nemen aan dat de verdragen en overeenkomsten die overeenkomen met bovenstaande voorstellen, vóór 31 december 1992 zullen worden gesloten."

VERKLARING betreffende het asielbeleid

1. De Conferentie komt overeen dat de Raad in het kader van de in de artikelen K.1 en K.3 van de bepalingen betreffende de samenwerking op het gebied van justitie en binnenlandse zaken bedoelde werkzaamheden prioriteit zal verlenen aan de behandeling van de vraagstukken in verband met het asielbeleid van de Lid-Staten, met als doel begin 1993 een gemeenschappelijk optreden vast te stellen om aspecten van dat beleid te harmoniseren, in het licht van het werkprogramma en het tijdschema die zijn opgenomen in het rapport over het asielrecht dat op verzoek van de Europese Raad van Luxemburg van 28 en 29 juni 1991 is opgesteld.

2. In dit verband zal de Raad vóór eind 1993 op basis van een verslag eveneens de kwestie van de eventuele toepassing van artikel K.9 op deze onderwerpen onderzoeken.

VERKLARING betreffende de politiële samenwerking

De Conferentie bevestigt de overeenstemming tussen de Lid-Staten over de doelstellingen die ten grondslag liggen aan de voorstellen van de Duitse delegatie tijdens de bijeenkomst van de Europese Raad van Luxemburg van 28 en 29 juni 1991.

Voorshands komen de Lid-Staten overeen bij hun besprekingen voorrang te geven aan de ontwerpen die hun worden voorgelegd op basis van het werkprogramma en het tijdschema vervat in het op verzoek van de Europese Raad van Luxemburg opgestelde rapport, en zijn zij bereid op gebieden als voorgesteld door de Duitse delegatie concrete maatregelen te overwegen voor wat betreft de volgende taken inzake uitwisseling van informatie en ervaring:

- bijstand aan de nationale instanties die belast zijn met strafrechtelijke vervolging en veiligheid, met name op het gebied van de coördinatie van onderzoek en opsporing;

- oprichting van databanken;

- gecentraliseerde evaluatie en gecentraliseerd beheer van informatie ten einde een overzicht van de situatie te krijgen en na te gaan welke verschillende onderzoekmethoden worden toegepast;

- inzameling en beheer van informatie betreffende de nationale werkwijzen op het gebied van preventie, ten einde deze aan de Lid-Staten mee te delen en preventiestrategieën op Europees niveau vast te stellen;

- maatregelen betreffende aanvullende opleiding, onderzoek, criminalistiek en gerechtelijke antropometrie.

De Lid-Staten komen overeen uiterlijk in 1994 op basis van een verslag na te gaan of de reikwijdte van deze samenwerking moet worden uitgebreid.

VERKLARING betreffende geschillen tussen de ECB en het EMI en hun personeelsleden

De Conferentie is van oordeel dat het Gerecht van eerste aanleg overeenkomstig artikel 168 A van het Verdrag kennis dient te nemen van deze categorie van beroepen. De Conferentie verzoekt de Instellingen derhalve de regels ter zake dienovereenkomstig te wijzigen.

VERKLARING VAN DE HOGE VERDRAGSLUITENDE PARTIJEN BIJ HET VERDRAG BETREFFENDE DE EUROPESE UNIE

De Hoge Verdragsluitende Partijen van het Verdrag betreffende de Europese Unie dat op 7 februari 1992 te Maastricht ondertekend is

Hebben de termen van Protocol nr. 17 bij het genoemde Verdrag betreffende de Europese Unie, dat aan dat Verdrag en aan de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen is gehecht, bestudeerd en

Geven hierbij de volgende rechtsinterpretatie aan dit Protocol:

het was en is hun bedoeling dat het Protocol niet leidt tot een beperking van de vrijheid om te reizen tussen Lid-Staten of van de vrijheid om, overeenkomstig eventueel vast te stellen voorwaarden, in overeenstemming met het communautaire recht, conform de Ierse wetgeving, in Ierland informatie te verkrijgen of beschikbaar te stellen over diensten die in de Lid-Staten rechtmatig beschikbaar zijn.

Tegerlijkertijd verklaren de Hoge Verdragsluitende Partijen plechtig dat zij, bij een eventuele toekomstige gondwetswijziging in Ierland welke betrekking heeft op aangelegenheden die vallen onder artikel 40.3.3 van de Gondwet van Ierland en welke niet strijdig is met de hierboven omschreven bedoeling van de Hoge Verdragsluitende Partijen, na de inwerkingtreding van het Verdrag betreffende de Europese Unie welwillend zullen staan tegenover een wijziging van het bovengenoemde Protocol waarbij de toepassing wordt uitgebreid tot deze gondwetswijziging, indien Ierland daarom verzoekt.

Hecho en Maastricht, el siete de febrero de mil novecientos noventa y dos.

Udfærdiget i Maastricht, den syvende februar nitten hundrede og tooghalvfems.

Geschehen zu Maastricht am siebten Februar neunzehnhundertzweiundneunzig.

¸ãéíå óôï ÌÜáóôñé÷ô, óôéò åöôÜ Öåâñïõáñßïõ ÷ßëéá åííéáêüóéá åíåíÞíôá äýï.

Done at Maastricht on the seventh day of February in the year one thousand nine hundred and ninety-two.

Fait à Maastricht, le sept février mil neuf cent quatre-vingt-douze.

Arna dhéanamh i Maastricht, an seachtú lá d'Fheabhra, míle naoi gcéad nócha a dó.

Fatto a Maastricht, addì sette febbraio millenovecentonovantadue.

Gedaan te Maastricht, de zevende februari negentienhonderd twee-en-negentig.

Feito em Maastricht, em sete de Fevereiro de mil novecentos e noventa e dois.

Pour Sa Majesté le Roi des Belges

Voor Zijne Majesteit de Koning der Belgen

>REFERENTIE NAAR EEN FILM>

For Hendes Majestæt Danmarks Dronning

>REFERENTIE NAAR EEN FILM>

Für den Präsidenten der Bundesrepublik Deutschland

>REFERENTIE NAAR EEN FILM>

Ãéá ôïí Ðñüåäñï ôçò ÅëëçíéêÞò Äçìïêñáôßáò

>REFERENTIE NAAR EEN FILM>

Por Su Majestad el Rey de España

>REFERENTIE NAAR EEN FILM>

Pour le Président de la République française

>REFERENTIE NAAR EEN FILM>

Thar ceann Uachtarán na hEireann

For the President of Ireland

>REFERENTIE NAAR EEN FILM>

Per il Presidente della Repubblica italiana

>REFERENTIE NAAR EEN FILM>

Pour Son Altesse Royale le Grand-Duc de Luxembourg

>REFERENTIE NAAR EEN FILM>

Voor Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden

>REFERENTIE NAAR EEN FILM>

Pelo Presidente da República Portuguesa

>REFERENTIE NAAR EEN FILM>

For Her Majesty the Queen of the United Kingdom of Great Britain and

Northern Ireland

>REFERENTIE NAAR EEN FILM>