02016R1628 — NL — 01.07.2020 — 001.001


Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document

►B

VERORDENING (EU) 2016/1628 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 14 september 2016

inzake voorschriften met betrekking tot emissiegrenswaarden voor verontreinigende gassen en deeltjes en typegoedkeuring voor in niet voor de weg bestemde mobiele machines gemonteerde interne verbrandingsmotoren, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1024/2012 en (EU) nr. 167/2013, en tot wijziging en intrekking van Richtlijn 97/68/EG

(Voor de EER relevante tekst)

(PB L 252 van 16.9.2016, blz. 53)

Gewijzigd bij:

 

 

Publicatieblad

  nr.

blz.

datum

►M1

VERORDENING (EU) 2020/1040 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 15 juli 2020

  L 231

1

17.7.2020


Gerectificeerd bij:

►C1

Rectificatie, PB L 223, 30.8.2017, blz.  36 (2016/1628)

►C2

Rectificatie, PB L 231, 6.9.2019, blz.  29 (2016/1628)




▼B

VERORDENING (EU) 2016/1628 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 14 september 2016

inzake voorschriften met betrekking tot emissiegrenswaarden voor verontreinigende gassen en deeltjes en typegoedkeuring voor in niet voor de weg bestemde mobiele machines gemonteerde interne verbrandingsmotoren, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1024/2012 en (EU) nr. 167/2013, en tot wijziging en intrekking van Richtlijn 97/68/EG

(Voor de EER relevante tekst)



HOOFDSTUK I

ONDERWERP, TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

Artikel 1

Onderwerp

1.  Bij deze verordening worden voor alle in artikel 2, lid 1, bedoelde motoren emissiegrenswaarden vastgesteld voor verontreinigende gassen en deeltjes, alsmede de administratieve en technische voorschriften met betrekking tot EU-typegoedkeuring.

Bij deze verordening worden ook bepaalde verplichtingen vastgesteld voor niet voor de weg bestemde mobiele machines waarin een motor als vermeld in artikel 2, lid 1, wordt of is gemonteerd, wat betreft de emissiegrenswaarden voor verontreinigende gassen en deeltjes van dergelijke motoren.

2.  Bij deze verordening worden tevens de voorschriften vastgesteld voor het markttoezicht op in artikel 2, lid 1, bedoelde motoren die worden gemonteerd of die bedoeld zijn om te worden gemonteerd in niet voor de weg bestemde mobiele machines, en waarvoor EU-typegoedkeuring moet worden verleend.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1.  Deze verordening is van toepassing op alle onder de in artikel 4, lid 1, opgenomen categorieën vallende motoren die worden gemonteerd of bedoeld zijn te worden gemonteerd in niet voor de weg bestemde mobiele machines, en voor zover het de emissiegrenswaarden voor verontreinigende gassen en deeltjes van dergelijke motoren betreft, op deze niet voor de weg bestemde mobiele machines.

2.  Deze verordening is niet van toepassing op motoren voor:

a) 

de voortbeweging van voertuigen als bedoeld in artikel 2, lid 1, van Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 1 );

b) 

de voortbeweging van landbouw- en bosbouwtrekkers als omschreven in artikel 3, punt 8, van Verordening (EU) nr. 167/2013;

c) 

de voortbeweging van voertuigen als bedoeld in artikel 2, punt 1, van Verordening (EU) nr. 168/2013 van het Europees Parlement en de Raad ( 2 );

d) 

stationaire machines;

e) 

zeeschepen waarvoor een geldig zeevaart- of veiligheidscertificaat vereist is;

f) 

schepen als omschreven in Richtlijn (EU) 2016/1629 van het Europees Parlement en de Raad ( 3 ) die buiten het toepassingsgebied van die richtlijn vallen;

g) 

de voortbeweging of de hulpdoeleinden van binnenschepen met een netto vermogen van minder dan 19 kW;

h) 

vaartuigen als omschreven in artikel 1, van Richtlijn 2013/53/EU van het Europees Parlement en de Raad ( 4 );

i) 

luchtvaartuigen als omschreven in artikel 2, punt a), van Verordening (EU) nr. 1321/2014 van de Commissie ( 5 );

j) 

recreatievoertuigen, met uitzondering van sneeuwscooters, terreinvoertuigen en side-by-side-voertuigen;

k) 

voertuigen en machines die uitsluitend in wedstrijden worden gebruikt of uitsluitend daartoe bestemd zijn;

l) 

draagbare brandbestrijdingspompen die worden omschreven in en die vallen onder de Europese norm inzake draagbare brandbestrijdingspompen ( 6 );

m) 

verkleinde schaalmodellen of schaalreplica's van voertuigen of machines, voor recreatiedoeleinden geproduceerd op kleinere schaal dan het origineel en met een nettovermogen van minder dan 19 kW.

Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1)

„niet voor de weg bestemde mobiele machines” : mobiele machine, vervoerbare industriële uitrusting of voertuig met of zonder carrosserie of wielen, niet bestemd voor personen- of goederenvervoer over de weg; hieronder vallen ook machines die zijn gemonteerd op het chassis van voertuigen bestemd voor personen- of goederenvervoer over de weg;

2)

„EU-typegoedkeuring” : de procedure waarbij een goedkeuringsinstantie certificeert dat een motortype of motorfamilie aan de relevante administratieve bepalingen en technische voorschriften van deze verordening voldoet;

3)

„verontreinigende gassen” : de volgende verontreinigende stoffen in de gasvorm ervan, die door een motor worden uitgestoten: koolmonoxide (CO), totale koolwaterstoffen (HC) en stikstofoxiden (NOx); NOx betreft daarbij stikstofoxide (NO) en stikstofdioxide (NO2), uitgedrukt als NO2-equivalent;

4)

„deeltjes” of „PM” : de massa van het materiaal in het gas dat door een motor wordt uitgestoten en op een gespecificeerd filtermedium wordt opgevangen na verdunning van het gas met schone, gefiltreerde lucht zodat de temperatuur niet meer dan 325 K (52 °C) bedraagt;

5)

„deeltjesaantal” of „PN” : het aantal vaste deeltjes met een diameter groter dan 23 nm dat door een motor wordt uitgestoten;

6)

„verontreinigende deeltjes” : elke emissie van een motor die als PM of PN wordt gemeten;

7)

„interne verbrandingsmotor” of „motor” : een energieomzetter, maar geen gasturbine, die is ontworpen om chemische energie (input) om te zetten in mechanische energie (output) middels een intern verbrandingsproces; omvat, indien deze zijn geïnstalleerd, het emissiebeheersingssysteem en de communicatie-interface (hardware en berichten) tussen de elektronische regeleenheid of -eenheden van de motor en elke andere regeleenheid van de aandrijflijn of van niet voor de weg bestemde mobiele machines, die nodig is om aan de hoofdstukken II en III te voldoen;

8)

„motortype” : een groep van motoren die onderling niet verschillen wat betreft de essentiële motorkenmerken;

9)

„motorfamilie” : een door de fabrikant bepaalde groep van motoren die vanwege hun ontwerp vergelijkbare eigenschappen bezitten wat betreft de uitlaatemissie en die aan de geldende emissiegrenswaarden voldoen;

10)

„basismotor” : een motortype dat op zodanige wijze uit een motorfamilie is gekozen dat de emissie-eigenschappen representatief zijn voor die motorfamilie;

11)

„ruilmotor” :

een motor die:

a) 

uitsluitend gebruikt wordt om een motor te vervangen die reeds op de markt wordt gebracht en in niet voor de weg bestemde mobiele machines is gemonteerd, en

b) 

voldoet aan een emissiefase die lager is dan die die van toepassing is op de datum waarop de motor wordt vervangen;

12)

„in gebruik zijnde motor” : een motor die wordt gebruikt in niet voor de weg bestemde mobiele machines in de normale bedrijfspatronen, -omstandigheden en -belasting daarvan, en die bestemd is voor de uitvoering van de emissiemonitoringtests als bedoeld in artikel 19;

13)

„CI-motor” : een motor die werkt volgens het principe van compressieontsteking („CI”);

14)

„SI-motor” : een motor die werkt volgens het principe van elektrische ontsteking;

15)

„SI-motor voor handapparatuur” :

een SI-motor met een referentievermogen van minder dan 19 kW, en die gebruikt wordt in een apparaat dat ten minste aan een van de volgende voorwaarden voldoet:

a) 

het wordt gedurende de verrichting van de beoogde functie(s) door de bediener gedragen;

b) 

het werkt gedurende de verrichting van de beoogde functie(s) op meerdere posities, zoals ondersteboven of op zijn kant;

c) 

zijn gecombineerde drooggewicht, motor inbegrepen, bedraagt minder dan 20 kg en het voldoet ten minste aan een van de volgende voorwaarden:

i) 

het apparaat wordt gedurende de verrichting van de beoogde functie(s) door de bediener fysisch ondersteund of gedragen;

ii) 

het apparaat wordt gedurende de verrichting van de beoogde functie(s) door de bediener fysisch ondersteund ofwel door de stand van zijn lichaam bestuurd;

iii) 

het apparaat wordt gebruikt in een generator of pomp;

16)

„vloeibare brandstof” : brandstof die onder standaardomgevingsomstandigheden in vloeibare vorm voorkomt (298 K, absolute omgevingsdruk 101,3 kPa);

17)

„gasvormige brandstof” : brandstof die onder standaardomgevingsomstandigheden volledig gasvormig is (298 K, absolute omgevingsdruk 101,3 kPa);

18)

„dual-fuelmotor” : een motor die is ontworpen om tegelijkertijd met vloeibare brandstof en een gasvormige brandstof te werken, waarbij beide brandstoffen apart worden gedoseerd en de verbruikte hoeveelheid van een van de brandstoffen ten opzichte van de andere kan variëren naargelang de bedrijfsomstandigheden;

19)

„single-fuelmotor” : een motor die geen dual-fuelmotor is;

20)

„GER (gasenergieverhouding)” : bij een dual-fuelmotor de verhouding tussen de energie-inhoud van de gasvormige brandstof en die van beide brandstoffen; bij single-fuelmotoren wordt de GER gedefinieerd als 1 of 0, afhankelijk van het type brandstof;

21)

„motor met constant toerental” : een motor waarvan de EU-typegoedkeuring beperkt is tot bedrijf met constant toerental, met uitzondering van motoren waarvan de reguleerfunctie voor een constant toerental is verwijderd of uitgeschakeld; hij kan voorzien zijn van een functie voor stationair draaien ten behoeve van het starten en uitzetten en van een regelaar die op verschillende toerentallen kan worden ingesteld wanneer de motor wordt uitgezet;

22)

„motor met variabel toerental” : een motor die geen motor met constant toerental is;

23)

„bedrijf met constant toerental” : een motorbedrijf met een regelaar die de vraag van de operator automatisch regelt om het motortoerental te handhaven, zelfs onder variërende belasting;

24)

„hulpmotor” : een motor die is gemonteerd of bestemd is te worden gemonteerd in niet voor de weg bestemde mobiele machines, en die geen directe of indirecte aandrijfkracht levert;

25)

„nettovermogen” : het vermogen van de motor uitgedrukt in kW, verkregen op de testbank aan het uiteinde van de krukas of het equivalent daarvan, gemeten overeenkomstig de in VN/ECE-Reglement nr. 120 opgenomen methode voor het meten van het vermogen van interne verbrandingsmotoren gebruikmakend van een referentiebrandstof of brandstofcombinatie als vastgesteld in artikel 25, lid 2;

26)

„referentievermogen” : het nettovermogen dat wordt gebruikt om toepasselijke emissiegrenswaarden voor de motor vast te stellen;

27)

„nominaal nettovermogen” : het door de fabrikant opgegeven nettovermogen, uitgedrukt in kW, van de motor bij nominaal toerental;

28)

„maximaal nettovermogen” : de hoogste waarde van het nettovermogen op de nominaalvermogenscurve bij vollast voor het motortype;

29)

„nominaal toerental” : het door de regelaar van een motor toegestane maximumtoerental bij vollast volgens opgave van de fabrikant of, als er geen regelaar is, het toerental waarbij van de motor het maximaal nettovermogen wordt verkregen volgens opgave van de fabrikant;

30)

„productiedatum van de motor” : de datum, uitgedrukt in maand en jaar, waarop de motor de eindcontrole passeert, na het verlaten van de productielijn, en gereed is voor levering of opslag;

31)

„overgangsperiode” : de eerste 24 maanden na de in bijlage III genoemde data voor het in de handel brengen van fase V-motoren;

32)

„overgangsmotor” :

een motor met een productiedatum vóór de in bijlage III genoemde datum voor het in de handel brengen van fase V-motoren, en die:

a) 

voldoet aan de meest recente toepasselijke emissiegrenswaarden die zijn vastgesteld in de desbetreffende wetgeving die van toepassing is op 5 oktober 2016, of

b) 

valt onder een vermogensgroep, of wordt gebruikt of is bestemd voor gebruik in een toepassing, die op 5 oktober 2016 op het niveau van de Unie niet onderworpen was aan grenswaarden inzake verontreinigende emissies en typegoedkeuring;

33)

„productiedatum van de niet voor de weg bestemde mobiele machine” : de maand en het jaar dat is aangegeven op de voorgeschreven opschriften van de machine of, in afwezigheid van een voorgeschreven opschrift, de maand en het jaar waarin de machine de eindcontrole passeert na het verlaten van de productielijn;

34)

►C1  „binnenschip” : een vaartuig dat binnen het toepassingsgebied van Richtlijn (EU) 2016/1629 valt; ◄

35)

„generatoraggregaat” : een onafhankelijke niet voor de weg bestemde mobiele machine die geen deel uitmaakt van een aandrijflijn en hoofdzakelijk bestemd is voor het opwekken van elektriciteit;

36)

„stationaire machines” : machines die zijn bestemd om voor het eerste gebruik permanent op één locatie te worden geïnstalleerd en niet bestemd zijn voor verplaatsing, over de weg of op andere wijze, behalve tijdens het transport van de plaats van productie naar de plaats van eerste installatie;

37)

„permanent geïnstalleerd” : met bouten vastgezet of op andere manier zodanig bevestigd dat het niet verwijderd kan worden zonder gebruik van gereedschap of instrumenten, op een fundering of ander bevestigingspunt die of dat ervoor moet zorgen dat de motor op één enkele plek in een gebouw, constructie, faciliteit of installatie functioneert;

38)

„sneeuwscooter” : een zelfrijdende machine bedoeld voor vervoer buiten de wegen, voornamelijk op sneeuw, aangedreven door rupsbanden die in contact staan met de sneeuw en bestuurd door een ski of ski's die in contact staat of staan met de sneeuw, en met een maximale onbeladen massa in rijklare toestand van 454 kg (met inbegrip van de standaarduitrusting, koelvloeistof, smeermiddelen, brandstof en uitrustingsstukken, maar zonder optionele accessoires en bestuurder);

39)

„terreinvoertuig” of „ATV” : een gemotoriseerd voertuig, aangedreven door een motor, dat voornamelijk is bestemd voor vervoer op onverharde oppervlakken op vier of meer wielen met ballonbanden, alleen voorzien van een zitplaats waarop de bestuurder schrijlings zit of van een zitplaats waar de bestuurder schrijlings zit en van een zitplaats voor niet meer dan één passagier, en van een stuurstang;

40)

„side-by-side-voertuig” of „SbS” : een niet-geleed, door de bediener bestuurd voertuig met eigen aandrijving dat voornamelijk is bestemd voor vervoer op onverharde oppervlakken op vier of meer wielen, met een minimale ongeladen massa in rijklare toestand van 300 kg (met inbegrip van de standaarduitrusting, koelvloeistof, smeermiddelen, brandstof en uitrustingsstukken, maar zonder optionele accessoires en bestuurder) en met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van 25 km/h of meer; een dergelijk voertuig is tevens ontworpen voor het vervoer van personen en/of goederen, en/of voor het duwen en trekken van uitrustingsstukken, wordt anders dan door een stuurstang bestuurd, is ontworpen voor recreatieve of transportdoeleinden en vervoert ten hoogste zes personen, waaronder de bestuurder, die naast elkaar op een of meer niet-zadelzitplaatsen zitten;

41)

„spoorvoertuig” : een niet voor de weg bestemde mobiele machine die uitsluitend op de spoorweg rijdt;

42)

„locomotief” : een spoorvoertuig dat is ontworpen om direct via de eigen wielen of indirect via de wielen van andere spoorvoertuigen te voorzien in de aandrijfkracht voor de eigen voortbeweging en voor de voortbeweging van andere spoorvoertuigen die zijn ontworpen voor het vervoer van vracht, passagiers en andere uitrustingsstukken, en dat zelf niet is ontworpen of bestemd om vracht of passagiers te vervoeren, behalve de personen die het bedienen;

43)

„treinstel” : een spoorvoertuig dat is ontworpen om direct via de eigen wielen of indirect via de wielen van andere spoorvoertuigen te voorzien in de aandrijfkracht voor de eigen voortbeweging, en dat specifiek is ontworpen voor het vervoer van goederen of passagiers, of zowel goederen als passagiers, en geen locomotief is;

44)

„hulpspoorvoertuig” : spoorvoertuig dat geen treinstel of locomotief is, met inbegrip van maar niet uitsluitend een spoorvoertuig dat specifiek is ontworpen om onderhouds- of constructiewerkzaamheden of hefverrichtingen uit te voeren die verband houden met het spoor of andere spoorweginfrastructuur;

45)

„mobiele kraan” : een giekkraan die op eigen kracht verrijdbaar is zonder of met vaste kraanbaan of op beide manieren, en zijn stabiliteit aan de zwaartekracht ontleent, en voor het verplaatsen gebruik maakt van banden, rupsbanden of andere mobiele voorzieningen.

46)

„sneeuwblazer” : een toestel met eigen aandrijving dat uitsluitend is ontworpen voor het sneeuwruimen vanaf een verhard oppervlak door het verzamelen van een hoeveelheid sneeuw die vervolgens met kracht via een koker wordt uitgeworpen;

47)

„op de markt aanbieden” : het in het kader van een handelsactiviteit, al dan niet tegen betaling, verstrekken van een motor of een niet voor de weg bestemde mobiele machine, met het oog op distributie of gebruik op de markt van de Unie;

48)

„in de handel brengen” : het voor het eerst in de Unie op de markt aanbieden van een motor of niet voor de weg bestemde mobiele machines;

49)

„fabrikant” : de natuurlijke of rechtspersoon die jegens de goedkeuringsinstantie verantwoordelijk is voor alle aspecten van de EU-typegoedkeuring voor motoren of de vergunningsprocedure en voor de conformiteit van de productie van de motor, en die tevens verantwoordelijk is voor kwesties met betrekking tot het markttoezicht op de door hem geproduceerde motoren, ongeacht of deze direct betrokken is bij alle fasen van het ontwerp en de bouw van de motor waarvoor EU-typegoedkeuring wordt aangevraagd;

50)

„vertegenwoordiger van de fabrikant” of „vertegenwoordiger” : een in de Unie gevestigde natuurlijke of rechtspersoon die door de fabrikant naar behoren schriftelijk is gemachtigd om de fabrikant te vertegenwoordigen bij kwesties met betrekking tot de goedkeuringsinstantie of de markttoezichtautoriteit en namens de fabrikant op te treden bij onder deze verordening vallende aangelegenheden;

51)

„importeur” : elke in de Unie gevestigde natuurlijke of rechtspersoon die een motor uit een derde land in de handel brengt, ongeacht of de motor al in een niet voor de weg bestemde mobiele machine is gemonteerd;

52)

„distributeur” : een natuurlijke of rechtspersoon in de toeleveringsketen, behalve de fabrikant of de importeur, die een motor op de markt aanbiedt;

53)

„marktdeelnemer” : de fabrikant, de vertegenwoordiger van de fabrikant, de importeur of de distributeur;

54)

„fabrikant van originele uitrusting” of „OEM” : een natuurlijke of rechtspersoon die niet voor de weg bestemde mobiele machines fabriceert;

55)

„goedkeuringsinstantie” :

de instantie van een lidstaat die door de lidstaat is opgericht of aangewezen en door hem is aangemeld bij de Commissie en die bevoegd is:

a) 

voor alle aspecten van de EU-typegoedkeuring van een motortype of motorfamilie;

b) 

voor de vergunningsprocedure;

c) 

voor het verlenen en, in voorkomend geval, het intrekken of weigeren van EU-typegoedkeuring, en het afgeven van EU-typegoedkeuringscertificaten;

d) 

om op te treden als contactpunt voor de goedkeuringsinstanties van andere lidstaten;

e) 

voor de aanwijzing van de technische diensten, en

f) 

om ervoor te zorgen dat de fabrikant voldoet aan zijn verplichtingen inzake de overeenstemming van de productie;

56)

„technische dienst” : een organisatie of instantie die door de goedkeuringsinstantie is aangewezen om namens haar als testlaboratorium tests of als overeenstemmingsbeoordelingsinstantie de initiële beoordeling en andere tests of inspecties te verrichten of de goedkeuringsinstantie zelf wanneer die deze functies vervult;

57)

„markttoezicht” : activiteiten en maatregelen van de nationale autoriteiten om ervoor te zorgen dat motoren die op de markt worden aangeboden, voldoen aan de desbetreffende harmonisatiewetgeving van de Unie;

58)

„markttoezichtautoriteit” : de autoriteit van een lidstaat die verantwoordelijk is voor het uitvoeren van markttoezicht op het eigen grondgebied;

59)

„nationale autoriteit” : een goedkeuringsinstantie of enige andere autoriteit die, met betrekking tot motoren die bestemd zijn om worden gemonteerd in niet voor de weg bestemde mobiele machines of tot niet voor de weg bestemde mobiele machines waarin motoren zijn gemonteerd, betrokken is bij en verantwoordelijk is voor markttoezicht, grenscontroles of het in de handel brengen in een lidstaat;

60)

„eindgebruiker” : een natuurlijke of rechtspersoon behalve de fabrikant, fabrikant van originele uitrusting, invoerder of distributeur, die verantwoordelijk is voor het bedienen van de in een niet voor de weg bestemde mobiele machine gemonteerde motor;

61)

„emissiebeheersingstrategie” : een onderdeel of een reeks onderdelen van het ontwerp die zijn opgenomen in het totaalontwerp van een motor of een niet voor de weg bestemde mobiele machine waarin een motor is gemonteerd, en die gebruikt worden bij het beheersen van emissies;

62)

„emissiebeheersingssysteem” : een voorziening, systeem of ontwerpelement die of dat de emissie beheerst of vermindert;

63)

„manipulatiestrategie” : een emissiebeheersingsstrategie die de doelmatigheid van het emissiebeheersingssysteem vermindert onder omgevings- of motorbedrijfsomstandigheden die hetzij bij een normaal gebruik van de machine, hetzij buiten de testprocedures van de EU-typegoedkeuring optreden;

64)

„elektronische regeleenheid” : de elektronische voorziening van een motor, die deel uitmaakt van het emissiebeheersingssysteem en gegevens van motorsensoren gebruikt om motorparameters te regelen;

65)

„uitlaatgasrecirculatie” of „EGR” : een technische voorziening die deel uitmaakt van het emissiebeheersingssysteem en de emissies vermindert door de door de verbrandingskamer(s) uitgestoten uitlaatgassen weer naar de motor te voeren om vóór of tijdens de verbranding met instromende lucht te worden gemengd, met uitzondering van het gebruik van kleptiming om de hoeveelheid residueel uitlaatgas in de verbrandingskamer(s) dat vóór of tijdens de verbranding met instromende lucht wordt gemengd, te vergroten;

66)

„uitlaatgasnabehandelingssysteem” : een katalysator, deeltjesfilter, deNOx-systeem, gecombineerd deNOx-deeltjesfilter of elke andere voorziening voor emissievermindering, met uitzondering van uitlaatgasrecirculatie (EGR) en turbocompressoren, die deel uitmaakt van het emissiebeheersingssysteem maar voorbij de uitlaatpoorten van de motor is gemonteerd;

67)

„manipulatie” : de inactivering, bijstelling of wijziging van het emissiebeheersingssysteem, inclusief software of andere logische besturingselementen van die systemen, met als al dan niet bedoeld gevolg dat de emissieprestaties van de motor slechter worden;

68)

„testcyclus” : een sequentie van testpunten, elk bij een specifiek toerental en koppel van de motor bij een test onder transiënte of statische bedrijfsomstandigheden;

69)

„testcyclus in statische toestand” : een testcyclus waarin het motortoerental en het koppel op een eindige reeks nominaal constante waarden worden gehouden; tests in statische toestand worden in één bepaalde modus of in een modus met overgangen uitgevoerd;

70)

„transiënte testcyclus” : een testcyclus met een sequentie van genormaliseerde toerental- en koppelwaarden die binnen een tijdspanne per seconde variëren;

71)

„motorcarter” : de afgesloten ruimten in of buiten de motor die met het oliecarter zijn verbonden door in- of uitwendige verbindingen waaruit gassen en dampen kunnen ontsnappen;

72)

„regeneratie” : een gebeurtenis waarbij de emissieniveaus veranderen terwijl de prestaties van het uitlaatgasnabehandelingssysteem door het ontwerp worden hersteld en die kan worden ingedeeld als continue regeneratie of niet-frequente (periodieke) regeneratie;

73)

„emissieduurzaamheidsperiode” of „EDP” : het aantal uren dat wordt besteed of, waar van toepassing, de afstand die wordt aangewend om de verslechteringsfactoren vast te stellen;

74)

„verslechteringsfactoren” : de reeks factoren die het verband aantonen tussen emissies aan het begin en aan het eind van de emissieduurzaamheidsperiode;

75)

„virtuele tests” : computersimulaties, daaronder begrepen berekeningen, die gebruikt worden om het prestatieniveau van een motor aan te tonen als hulp bij besluitvorming zonder dat een fysieke motor dient te worden gebruikt.

Artikel 4

Motorcategorieën

1.  Voor de toepassing van deze verordening gelden de volgende motorcategorieën, onderverdeeld in de in bijlage I opgenomen subcategorieën:

1.

„categorie NRE” :

a) 

motoren voor niet voor de weg bestemde mobiele machines die bestemd en geschikt zijn om, al dan niet over de weg, zich te verplaatsen of verplaatst te worden, die niet zijn uitgesloten krachtens artikel 2, lid 2, en die niet zijn opgenomen in een andere, in de punten 2 tot en met 10 van dit lid vastgestelde categorie;

b) 

motoren met een referentievermogen van minder dan 560 kW die gebruikt worden in de plaats van fase V-motoren van de categorieën IWP, IWA, RLL of RLR;

2.

„categorie NRG” : motoren met een referentievermogen van meer dan 560 kW die uitsluitend worden gebruikt in generatoraggregaten; motoren voor generatoraggregaten zonder deze eigenschappen, worden opgenomen in categorie NRE of NRS overeenkomstig hun eigenschappen;

3.

„categorie NRSh” : SI-motoren voor handapparatuur met een referentievermogen van minder dan 19 kW, uitsluitend bestemd voor gebruik in met de hand vastgehouden machines;

4.

„categorie NRS” : SI-motoren met een referentievermogen van minder dan 56 kW die niet zijn opgenomen in categorie NRSh;

5.

„categorie IWP” :

a) 

motoren met een referentievermogen van 19 kW of meer, die uitsluitend in binnenschepen voor directe of indirecte voortbeweging worden gebruikt of daarvoor zijn bedoeld;

b) 

motoren die worden gebruikt in plaats van motoren uit categorie IWA op voorwaarde dat zij voldoen aan artikel 24, lid 8;

6.

„categorie IWA” : hulpmotoren met een referentievermogen dat groter is dan of gelijk is aan 19 kW die uitsluitend in binnenschepen worden gebruikt;

7.

„categorie RLL” : motoren die uitsluitend in locomotieven voor voortbeweging worden gebruikt of daarvoor zijn bedoeld;

8.

„categorie RLR” :

a) 

motoren die uitsluitend in treinstellen voor voortbeweging worden gebruikt of daarvoor zijn bedoeld;

b) 

motoren die worden gebruikt in de plaats van fase V-motoren van de categorie RLL;

9.

„categorie SMB” : SI-motoren uitsluitend bestemd voor gebruik in sneeuwscooters; andere motoren voor sneeuwscooters dan SI-motoren worden opgenomen in categorie NRE;

10.

„categorie ATS” : SI-motoren uitsluitend bestemd voor gebruik in ATV's en SbS-voertuigen; andere motoren voor ATV's en SbS-voertuigen dan SI-motoren worden opgenomen in categorie NRE.

2.  Een motor met variabel toerental van een bepaalde categorie kan worden gebruikt in de plaats van een motor met constant toerental van dezelfde categorie.

Motoren met variabel toerental van categorie IWP die worden gebruikt om te werken met constant toerental, moeten daarnaast voldoen aan artikel 24, lid 7, of artikel 24, lid 8, naar gelang het geval.

3.  Motoren voor hulpspoorvoertuigen en hulpmotoren voor treinstellen en locomotieven worden opgenomen in categorie NRE of NRS, naar gelang hun eigenschappen.



HOOFDSTUK II

ALGEMENE VERPLICHTINGEN

Artikel 5

Verplichtingen van de lidstaten

1.  De lidstaten richten overeenkomstig deze verordening goedkeuringsinstanties en markttoezichtautoriteiten op of wijzen deze aan.

2.  De lidstaten stellen de Commissie van de oprichting en aanwijzing van de in lid 1 bedoelde goedkeuringsinstanties en markttoezichtautoriteiten in kennis; de kennisgeving bevat hun naam, post- en elektronisch adres, en bevoegdheidsgebieden. De Commissie maakt de lijst en de gegevens van de goedkeuringsinstanties bekend op haar website.

3.  De lidstaten geven uitsluitend toestemming voor het in de handel brengen van:

a) 

motoren waarvoor een geldige EU-typegoedkeuring overeenkomstig deze verordening is verleend, ongeacht of die motoren al in niet voor de weg bestemde mobiele machines zijn gemonteerd, en

b) 

niet voor de weg bestemde mobiele machines waarin onder a) bedoelde motoren zijn gemonteerd.

4.  De lidstaten mogen het in de handel brengen van:

a) 

motoren niet verbieden, beperken of belemmeren op grond van aspecten die verband houden met de constructie of de werking ervan welke onder deze verordening vallen, indien die motoren aan de voorschriften van deze verordening voldoen;

b) 

niet voor de weg bestemde mobiele machines niet verbieden, beperken of belemmeren op gronden die verband houden met emissies van verontreinigende gassen en deeltjes door in dergelijke machines gemonteerde motoren, indien die motoren binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen en aan de voorschriften ervan voldoen.

5.  De lidstaten organiseren en verrichten overeenkomstig hoofdstuk III van Verordening (EG) nr. 765/2008 markttoezicht en controles met betrekking tot motoren die op de markt zijn.

Artikel 6

Verplichtingen van goedkeuringsinstanties

1.  De goedkeuringsinstanties zien erop toe dat fabrikanten die een EU-typegoedkeuring aanvragen, aan deze verordening voldoen.

2.  De goedkeuringsinstanties verlenen uitsluitend een EU-typegoedkeuring voor motortypen of motorfamilies die aan deze verordening voldoen.

3.  De goedkeuringsinstanties maken middels het IMI een register bekend van alle motortypen en motorfamilies waarvoor EU-typegoedkeuringen zijn verleend, uitgebreid of ingetrokken, of ten aanzien waarvan de aanvraag van een EU-typegoedkeuring is geweigerd.

Dat register bevat ten minste de volgende informatie:

a) 

naam en adres van de fabrikant en naam van het bedrijf, indien verschillend;

b) 

handelsnaam(namen) of merk(en), naar gelang het geval, van de fabrikant;

c) 

motortypen waarvoor een EU-typegoedkeuring van het motortype nodig is of, waar van toepassing, de EU-typegoedkeuring van de motorfamilie;

d) 

motorcategorie;

e) 

het nummer van de EU-typegoedkeuring, met inbegrip van het nummer van eventuele uitbreidingen;

f) 

datum van het verlenen, verlengen, weigeren of intrekken van de EU-typegoedkeuring, en

g) 

inhoud van de hoofdstukken „Algemene informatie over de motor” en „Definitief emissieresultaat” van het in artikel 24, lid 12, bedoelde testrapport.

Artikel 7

Verplichtingen van markttoezichtautoriteiten

1.  De markttoezichtautoriteiten voeren, op toereikende schaal en op basis van een toereikend percentage, monsters, documentencontroles en indien gewenst fysieke of laboratoriumcontroles van motoren uit. Hierbij houden zij rekening met gevestigde beginselen van risicobeoordeling, klachten en andere relevante informatie.

2.  De markttoezichtautoriteiten kunnen marktdeelnemers voorschrijven dat deze die documenten en informatie beschikbaar stellen die de autoriteiten noodzakelijk achten om de activiteiten van de autoriteiten uit te voeren.

Artikel 8

Algemene verplichtingen van de fabrikanten

1.  Wanneer fabrikanten hun motoren in de handel brengen, zorgen zij ervoor dat die motoren zijn vervaardigd en goedgekeurd overeenkomstig deze verordening.

2.  Als fabrikanten een motor waarvoor een EU-typegoedkeuring moet worden verleend, zodanig wijzigen dat die vervolgens tot een andere categorie of subcategorie behoort, zorgen zij ervoor dat die motor voldoet aan de voorschriften welke op die categorie of subcategorie van toepassing zijn.

Als een rechtspersoon een motor zodanig wijzigt dat de emissiegrenswaarden voor die motor volgens de categorie of subcategorie ervan niet langer worden nageleefd, wordt die rechtspersoon geacht verantwoordelijk te zijn voor het opnieuw naleven van de emissiegrenswaarden.

3.  Fabrikanten zijn jegens de goedkeuringsinstantie verantwoordelijk voor alle aspecten van de EU-typegoedkeuringsprocedure en voor het waarborgen van de overeenstemming van de productie, ongeacht of zij rechtstreeks bij alle fasen van de bouw van een motor betrokken zijn.

4.  Fabrikanten zorgen ervoor dat zij beschikken over procedures om hun serieproductie in overeenstemming te houden met het goedgekeurde type en om emissies van in gebruik zijnde motoren te monitoren volgens artikel 19.

Er wordt overeenkomstig hoofdstuk VI rekening gehouden met wijzigingen in het ontwerp of in de kenmerken van een motortype, en met wijzigingen in de voorschriften waarmee een motortype conform is verklaard.

5.  In aanvulling op de in artikel 32 bedoelde voorgeschreven opschriften, vermelden fabrikanten op de motoren die zij hebben geproduceerd en in de handel brengen, of, wanneer dit niet mogelijk is, op een bij de motor gevoegd document, hun naam, geregistreerde handelsnaam of geregistreerd merk en contactadres in de Unie.

6.  Op gemotiveerd verzoek verstrekken fabrikanten de OEM een duplicaat van de voorgeschreven opschriften als bedoeld in artikel 15, lid 4.

7.  Fabrikanten zorgen gedurende de periode dat zij voor een motor verantwoordelijk zijn, voor zodanige opslag- en vervoersomstandigheden dat de overeenstemming van de motor met dit hoofdstuk en hoofdstuk III niet in het gedrang komt.

8.  Fabrikanten houden het in artikel 23, lid 1, bedoelde EU-typegoedkeuringscertificaat met de bijlagen en, waar van toepassing, een kopie van de in artikel 31 bedoelde overeenstemmingsverklaring gedurende 10 jaar na het in de handel brengen van een motor ter beschikking van de goedkeuringsinstanties.

9.  Fabrikanten verstrekken nationale autoriteiten op gemotiveerd verzoek en via de goedkeuringsinstantie een kopie van het EU-typegoedkeuringscertificaat voor een motor. Die kopie wordt gesteld in een taal die de verzoekende nationale autoriteit gemakkelijk kan begrijpen.

10.  Voor de EU-typegoedkeuring van motoren wijzen fabrikanten die buiten de Unie zijn gevestigd, één binnen de Unie gevestigde vertegenwoordiger aan om hen voor de goedkeuringsinstantie te vertegenwoordigen.

11.  Voor het markttoezicht wijzen fabrikanten die buiten de Unie zijn gevestigd, één binnen de Unie gevestigde vertegenwoordiger aan, die de in lid 10 bedoelde vertegenwoordiger kan zijn.

Artikel 9

Verplichtingen van fabrikanten betreffende motoren die niet conform zijn

1.  Een fabrikant die redenen heeft om aan te nemen of van mening is dat een van zijn motoren die in de handel is gebracht, niet conform deze verordening is, onderzoekt onmiddellijk de aard van de vermoede non-overeenstemming en de waarschijnlijkheid dat deze optreedt.

Op basis van het resultaat van het onderzoek neemt de fabrikant corrigerende maatregelen om ervoor te zorgen dat de in productie zijnde motoren tijdig in overeenstemming worden gebracht met het goedgekeurde motortype of de goedgekeurde motorfamilie.

De fabrikant stelt de goedkeuringsinstantie die de EU-typegoedkeuring heeft verleend, onmiddellijk in kennis van het onderzoek, waarbij hij met name de non-conformiteit en alle genomen corrigerende maatregelen in detail beschrijft.

2.  Niettegenstaande lid 1, is een fabrikant niet verplicht corrigerende maatregelen te nemen met betrekking tot motoren die niet conform deze verordening zijn als gevolg van wijzigingen die nadat de motor in de handel is gebracht en zonder toestemming van de fabrikant zijn aangebracht.

Artikel 10

Verplichtingen van de vertegenwoordigers van de fabrikant voor markttoezicht

De vertegenwoordigers van de fabrikant voor markttoezicht voeren ten minste de volgende taken uit, die worden gespecificeerd in een schriftelijk mandaat dat zij van de fabrikant ontvangen:

a) 

ervoor zorgen dat het in artikel 23, lid 1, bedoelde EU-typegoedkeuringscertificaat met de bijlagen en, waar van toepassing, een kopie van de in artikel 31 bedoelde overeenstemmingsverklaring, gedurende tien jaar na het in de handel brengen van een motor ter beschikking wordt gehouden van de goedkeuringsinstanties;

b) 

de goedkeuringsinstantie op gemotiveerd verzoek alle benodigde informatie en documentatie verstrekken om de overeenstemming van de productie van een motor aan te tonen;

c) 

op verzoek van de goedkeuringsinstanties en markttoezichtautoriteiten deze medewerking verlenen met betrekking tot eventueel uit hoofde van het mandaat getroffen maatregelen.

Artikel 11

Algemene verplichtingen van importeurs

1.  Importeurs brengen alleen motoren in de handel die conform zijn met de verleende EU-typegoedkeuring.

2.  Voordat een motor waarvoor een EU-typegoedkeuring is verleend, in de handel wordt gebracht, zorgt de importeur ervoor dat:

a) 

het in artikel 23, lid 1, bedoelde EU-typegoedkeuringscertificaat met de bijlagen beschikbaar is;

b) 

de motor voorzien is van het voorgeschreven opschrift, bedoeld in artikel 32;

c) 

de motor voldoet aan artikel 8, lid 5.

3.  De importeur houdt gedurende een periode van tien jaar na het in de handel brengen van een motor, waar van toepassing, een kopie van de in artikel 31 bedoelde overeenstemmingsverklaring ter beschikking van de goedkeuringsinstanties en markttoezichtautoriteiten en zorgt ervoor dat het in artikel 23, lid 1, bedoelde EU-typegoedkeuringscertificaat met de bijlagen op verzoek aan die autoriteiten kan worden verstrekt.

4.  De importeur vermeldt op de motor, of wanneer dat niet mogelijk is, in een bij de motor gevoegd document, zijn naam, geregistreerde handelsnaam of geregistreerd merk en het adres waar hij bereikt kan worden.

5.  De importeur zorgt ervoor dat de motor vergezeld gaat van de in artikel 43 bedoelde informatie en instructies.

6.  Importeurs zorgen gedurende de periode dat zij voor een motor verantwoordelijk zijn, voor zodanige opslag- en vervoersomstandigheden dat de conformiteit van de motor met dit hoofdstuk of hoofdstuk III niet in het gedrang komt.

7.  De importeur verstrekt aan een verzoekende nationale autoriteit op gemotiveerd verzoek alle benodigde informatie en documentatie om de overeenstemming van een motor aan te tonen. Die informatie en documentatie wordt gesteld in een taal die voor de verzoekende nationale autoriteit gemakkelijk te begrijpen is.

Artikel 12

Verplichtingen van importeurs betreffende motoren die niet conform zijn

1.  Een importeur die redenen heeft om aan te nemen of van mening is dat een motor niet aan deze verordening voldoet, en in het bijzonder dat de motor niet conform is met de EU-typegoedkeuring ervoor, brengt de motor niet in de handel totdat deze in overeenstemming is gebracht.

De importeurs stelt de fabrikant en de markttoezichtautoriteiten, alsook de goedkeuringsinstantie die de EU-typegoedkeuring heeft verleend, daar zonder onnodige vertraging van in kennis.

2.  Een importeur die redenen heeft om aan te nemen of van mening is dat een motor die door hem in de handel is gebracht, niet conform deze verordening is, onderzoekt onmiddellijk de aard van de vermoede non-conformiteit en de mate van waarschijnlijkheid dat deze optreedt.

Op basis van het resultaat van het onderzoek neemt de importeur corrigerende maatregelen om ervoor te zorgen dat de in productie zijnde motoren tijdig conform worden gemaakt met het goedgekeurde motortype of de goedgekeurde motorfamilie, en stelt hij de fabrikant daarvan in kennis.

Artikel 13

Algemene verplichtingen van distributeurs

1.  Distributeurs die een motor op de markt aanbieden, betrachten de nodige zorgvuldigheid ten aanzien van de voorschriften van deze verordening.

2.  Alvorens een motor op de markt aan te bieden, verifiëren de distributeurs:

a) 

of de fabrikant heeft voldaan aan artikel 8, lid 5;

b) 

indien van toepassing, of de importeur heeft voldaan aan artikel 11, leden 2 en 4;

c) 

of de motor voorzien is van het voorgeschreven opschrift, bedoeld in artikel 32;

d) 

of de informatie en instructies bedoeld in artikel 43 beschikbaar zijn in een taal die de OEM gemakkelijk kan begrijpen.

3.  Distributeurs zorgen gedurende de periode dat zij voor een motor verantwoordelijk zijn, voor zodanige opslag- en vervoersomstandigheden dat de conformiteit van de motor met dit hoofdstuk of hoofdstuk III niet in het gedrang komt.

4.  Op gemotiveerd verzoek zorgen de distributeurs ervoor dat de fabrikant de verzoekende nationale autoriteit de in artikel 8, lid 8, genoemde documenten verstrekt of dat de importeur de verzoekende nationale autoriteit de in artikel 11, lid 3, genoemde documenten verstrekt.

Artikel 14

Verplichtingen van distributeurs betreffende motoren die niet conform zijn

1.  Wanneer een distributeur redenen heeft om aan te nemen of van mening is dat een motor niet conform is met deze verordening, biedt hij de motor niet op de markt aan totdat hij in conformiteit is gebracht.

2.  De distributeur die redenen heeft om aan te nemen of van mening is dat een motor die hij op de markt heeft aangeboden niet conform is met deze verordening, stelt de fabrikant of diens vertegenwoordiger daarvan in kennis om ervoor te zorgen dat overeenkomstig artikel 9 of artikel 12 de corrigerende maatregelen worden genomen die nodig zijn om de in productie zijnde motoren conform te maken met het goedgekeurde motortype of de goedgekeurde motorfamilie.

Artikel 15

Verplichtingen van OEM's betreffende de montage van motoren

1.  OEM's monteren in niet voor de weg bestemde mobiele machines motoren waarvoor EU-typegoedkeuring is verleend, volgens de instructies van de fabrikant overeenkomstig artikel 43, lid 2, en op een manier die geen negatieve gevolgen heeft voor de prestaties van de motor wat de emissies van verontreinigende gassen en deeltjes betreft.

2.  Wanneer een OEM zich niet houdt aan de in lid 1 van dit artikel bedoelde instructies of een motor tijdens de montage in niet voor de weg bestemde mobiele machines wijzigt op een manier die negatieve gevolgen heeft voor de prestaties van de motor wat de emissies van verontreinigende gassen en deeltjes betreft, wordt die OEM voor de toepassing van deze verordening beschouwd als een fabrikant en gelden voor hem met name de verplichtingen van de artikelen 8 en 9.

3.  OEM's monteren in niet voor de weg bestemde mobiele machines motoren waarvoor EU-typegoedkeuring is verleend uitsluitend in overeenstemming met de in artikel 4 voorziene soorten exclusief gebruik.

4.  Wanneer het voorgeschreven opschrift, bedoeld in artikel 32, niet zichtbaar is zonder dat er onderdelen worden verwijderd, brengt de OEM op de niet voor de weg bestemde mobiele machine een duidelijk zichtbaar duplicaat aan van het opschrift als bedoeld in dat artikel en in de desbetreffende uitvoeringshandeling, dat door de fabrikant is geleverd.

5.  Wanneer niet voor de weg bestemde mobiele machines waarin een overgangsmotor is gemonteerd in de handel zijn gebracht overeenkomstig artikel 58, lid 5, vermelden de OEM's de productiedatum van de niet voor de weg bestemde mobiele machine als onderdeel van het opschrift op de machine.

6.  Wanneer een fabrikant een motor afzonderlijk van zijn uitlaatgasnabehandelingssysteem aan een OEM levert in overeenstemming met artikel 34, lid 3, verstrekt de OEM, waar van toepassing, de fabrikant informatie over de assemblage van de motor en het uitlaatgasnabehandelingssysteem ervan.

Artikel 16

Toepassing van de verplichtingen van fabrikanten op importeurs en distributeurs

Een importeur of distributeur die een motor onder zijn eigen naam of merk op de markt aanbiedt, of zo'n motor zodanig wijzigt dat de conformiteit ervan met de van toepassing zijnde voorschriften in het gedrang kan komen, worden voor de toepassing van deze verordening beschouwd als fabrikant en voor hen gelden met name de verplichtingen van de artikelen 8 en 9.

Artikel 17

Kennisgevingsverplichting voor marktdeelnemers en OEM's

Marktdeelnemers en OEM's delen de goedkeuringsinstanties en markttoezichtautoriteiten, op verzoek en gedurende vijf jaar na het in de handel brengen, onderstaande gegevens mee:

a) 

welke marktdeelnemer een motor aan hen heeft geleverd;

b) 

aan welke marktdeelnemer of, indien mogelijk, aan welke OEM zij een motor hebben geleverd.



HOOFDSTUK III

MATERIËLE VOORSCHRIFTEN

Artikel 18

Voorschriften betreffende uitlaatemissies voor EU-typegoedkeuring

1.  De fabrikanten zorgen ervoor dat motortypen en motorfamilies zodanig zijn ontworpen, geconstrueerd en geassembleerd dat zij voldoen aan de voorschriften van hoofdstuk II en van dit hoofdstuk.

2.  Vanaf de in bijlage III opgenomen datum waarop de motoren in de handel worden gebracht mogen motortypen en motorfamilies de fase V-uitlaatemissiegrenswaarden van bijlage II niet overschrijden.

Wanneer een motorfamilie, overeenkomstig de in de betrokken uitvoeringshandeling opgenomen parameters die de motorfamilie definiëren, meer dan één vermogensgroep beslaat, dient de basismotor (voor EU-typegoedkeuringsdoeleinden) en alle motortypen binnen dezelfde familie (voor overeenstemming van de productie) met betrekking tot de toepasselijke vermogensgroepen:

a) 

aan de meest strenge emissiegrenswaarden te voldoen;

b) 

te worden getest met testcycli die overeenkomen met de meest strenge emissiegrenswaarden;

c) 

te voldoen aan de vroegst toepasbare in bijlage III opgenomen data voor EU-typegoedkeuring en het in de handel brengen.

3.  De uitlaatemissies van motortypen en motorfamilies worden gemeten op basis van de in artikel 24 vermelde testcycli en overeenkomstig artikel 25.

4.  Motortypen en motorfamilies worden ontworpen en uitgerust met emissiebeheersingsstrategieën op een wijze die manipulatie zoveel mogelijk voorkomt. Het gebruik van manipulatiestrategieën is verboden.

5.  De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met nadere gegevens met betrekking tot de parameters die moeten worden gebruikt voor de definitie van motortypes en -families, en van de bedrijfsmodi ervan, en de nadere technische gegevens voor het voorkomen van de in lid 4 van dit artikel bedoelde manipulatie. Die uitvoeringshandelingen worden uiterlijk op 31 december 2016 volgens de in artikel 56, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 19

Monitoring van emissies van in gebruik zijnde motoren

1.  De emissies van verontreinigende gassen van motoren behorende tot motortypes of -families van emissiefase V met een typegoedkeuring overeenkomstig deze verordening worden gemonitord door in gebruik zijnde motoren die gemonteerd zijn in niet voor de weg bestemde mobiele machines te testen gedurende hun normale bedrijfscyclus. Dergelijke tests vallen onder de verantwoordelijkheid van de fabrikant en worden conform de voorschriften van de goedkeuringsinstantie uitgevoerd op motoren die correct zijn onderhouden, waarbij voldaan wordt aan de bepalingen inzake de selectie van motoren, testprocedures en verslaglegging van resultaten voor de verschillende motorcategorieën.

De Commissie voert proefprogramma's uit teneinde passende testprocedures te ontwikkelen voor de motorcategorieën en subcategorieën waarvoor nog geen testprocedures bestaan.

De Commissie voert voor iedere motorcategorie monitoringsprogramma's uit teneinde te bepalen in welke mate de gemeten emissies uit de testcyclus overeenkomen met de in de praktijk gemeten emissies. Deze programma's en de resultaten ervan worden jaarlijks aan de lidstaten gepresenteerd en vervolgens openbaar gemaakt.

2.  De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 55 gedelegeerde handelingen vast te stellen met het oog op het aanvullen van deze verordening met gedetailleerde regelingen betreffende de in lid 1 van dit artikel vermelde selectie van motoren, testprocedures en verslaglegging van de resultaten. Die gedelegeerde handelingen worden uiterlijk op 31 december 2016 vastgesteld.



HOOFDSTUK IV

EU-TYPEGOEDKEURINGSPROCEDURES

Artikel 20

Aanvraag voor EU-typegoedkeuring

1.  Fabrikanten dienen een afzonderlijke aanvraag voor EU-typegoedkeuring voor elk motortype of elke motorcategorie in bij de goedkeuringsinstantie van een lidstaat, en elke aanvraag gaat vergezeld van het in artikel 21 vermelde informatiedossier. Er wordt slechts één aanvraag ingediend voor een motortype of motorfamilie, indien van toepassing, en bij slechts één goedkeuringsautoriteit.

2.  De fabrikanten stellen de technische dienst die verantwoordelijk is voor de uitvoering van de EU-typegoedkeuringstests een motor ter beschikking die de in het in artikel 21 bedoelde informatiedossier beschreven kenmerken van het motortype, of in het geval van een motorfamilie, van de basismotor bezit.

3.  Indien in het geval van een aanvraag voor EU-typegoedkeuring van een motorfamilie de goedkeuringsinstantie van mening is dat de in lid 2 van dit artikel bedoelde geselecteerde basismotor waarop de ingediende aanvraag betrekking heeft niet ten volle de in het in artikel 21 vermelde informatiedossier beschreven motorfamilie vertegenwoordigt, stellen de fabrikanten een andere en, zo nodig, een extra basismotor die volgens de goedkeuringsinstantie de motorfamilie vertegenwoordigt ter beschikking.

4.  Binnen een maand nadat het goedgekeurde motortype of de goedgekeurde motorfamilie in productie is genomen, dienen de fabrikanten het eerste plan voor het monitoren van in gebruik zijnde motoren in bij de goedkeuringsinstantie die de EU-typegoedkeuring heeft gegeven voor dit motortype of, waar van toepassing, deze motorfamilie.

Artikel 21

Informatiedossier

1.  De aanvrager legt aan de goedkeuringsinstantie een informatiedossier over dat de volgende elementen omvat:

a) 

een informatiedocument, met een lijst van referentiebrandstoffen en, wanneer de fabrikant zulks verlangt, andere gespecificeerde brandstoffen, brandstofmengsels of brandstofemulsies als bedoeld in artikel 25, lid 2, en beschreven overeenkomstig de in artikel 25, lid 4, bedoelde gedelegeerde handelingen („het informatiedocument”);

b) 

alle relevante gegevens, tekeningen, foto's en andere informatie met betrekking tot het motortype of, waar van toepassing, de basismotor;

c) 

alle aanvullende informatie waar door de goedkeuringsinstantie in het kader van de aanvraagprocedure voor de EU-typegoedkeuring om wordt gevraagd.

2.  Het informatiedossier kan worden verstrekt in papieren of in een elektronisch formaat die aanvaard is door de technische dienst en de goedkeuringsinstantie.

3.  De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen om modellen vast te stellen voor het inlichtingenformulier en het informatiedossier. Die uitvoeringshandelingen worden uiterlijk op 31 december 2016 volgens de in artikel 56, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.



HOOFDSTUK V

VERLOOP VAN DE EU-TYPEGOEDKEURINGSPROCEDURES

Artikel 22

Algemene bepalingen

1.  De goedkeuringsinstantie die de aanvraag ontvangt, verleent EU-typegoedkeuring voor alle motortypen of motorfamilies die aan alle volgende voorwaarden voldoen:

a) 

de gegevens in het informatiedossier;

b) 

de voorschriften van deze verordening, met name de in artikel 26 vermelde regelingen inzake de overeenstemming van de productie.

2.  Als een motor voldoet aan de in deze verordening vastgestelde voorschriften leggen goedkeuringsinstanties geen andere EU-typegoedkeuringsvoorschriften op met betrekking tot uitlaatemissies voor niet voor de weg bestemde mobiele machines waarin dergelijke motor is gemonteerd.

3.  Na de data voor de EU-typegoedkeuring van motoren vermeld in bijlage III voor elke subcategorie motoren, verlenen goedkeuringsinstanties geen EU-typegoedkeuring voor een motortype of motorfamilie dat/die niet voldoet aan de voorschriften van deze verordening.

4.  De EU-typegoedkeuringscertificaten worden genummerd volgens een geharmoniseerd systeem dat de Commissie vaststelt.

5.  Via het IMI verricht de goedkeuringsinstantie het volgende:

a) 

zij stelt de goedkeuringsinstanties van de andere lidstaten een lijst ter beschikking met de door haar verleende EU-typegoedkeuringen, of, waar van toepassing, uitgebreide EU-typegoedkeuringen, binnen een maand na de afgifte van het overeenkomstig EU-typegoedkeuringscertificaat;

b) 

zij stelt de goedkeuringsinstanties zonder vertraging van de andere lidstaten een lijst ter beschikking met de door haar geweigerde of ingetrokken EU-typegoedkeuringen, vergezeld van een motivering voor de beslissingen;

c) 

zij verstuurt, binnen een maand na ontvangst van een verzoek van de goedkeuringsinstantie van een andere lidstaat, een exemplaar van het EU-typegoedkeuringscertificaat van het motortype of de motorfamilie, indien bestaand, aan die goedkeuringsinstantie samen met het in lid 6 bedoelde informatiepakket, voor ieder motortype of iedere motorfamilie waarvoor zij de typegoedkeuring heeft verleend, geweigerd of de EU-typegoedkeuring die zij heeft ingetrokken.

6.  De goedkeuringsinstantie stelt een informatiepakket samen dat bestaat uit het informatiedossier plus het testrapport en alle andere documenten die de technische dienst of de goedkeuringsinstantie tijdens de uitvoering van hun taken aan het informatiedossier hebben toegevoegd (het informatiepakket).

Het informatiepakket bevat een inhoudsopgave, genummerd of voorzien van andere tekens zodat alle pagina's en de opzet van ieder document duidelijk worden aangegeven en alle opeenvolgende stappen in het beheer van de EU-typegoedkeuringsprocedure, met name de data van herzieningen en actualiseringen, zijn geregistreerd.

De goedkeuringsinstantie zorgt ervoor dat de informatie in het informatiepakket ter beschikking is gedurende een periode van minstens 25 jaar na afloop van de geldigheid van de desbetreffende EU-typegoedkeuring.

7.  De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen om het volgende vast te stellen:

a) 

de methode voor het vaststellen van het in lid 4 vermelde geharmoniseerde nummeringssysteem;

b) 

de modellen en gegevensstructuur voor de in lid 5 bedoelde uitwisseling van informatie.

Die uitvoeringshandelingen worden uiterlijk op 31 december 2016 volgens de in artikel 56, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 23

Specifieke bepalingen voor het EU-typegoedkeuringscertificaat

1.  De volgende stukken worden als bijlage bij het EU-typegoedkeuringscertificaat gevoegd:

a) 

het informatiepakket;

b) 

waar van toepassing, naam en een voorbeeld van de handtekening van de personen die gemachtigd zijn overeenstemmingsverklaringen als bedoeld in artikel 31, te ondertekenen met vermelding van hun positie in het bedrijf.

2.  De Commissie stelt een model op voor het EU-typegoedkeuringscertificaat.

3.  Voor elk motortype dat of elke motorfamilie dat werd goedgekeurd doet de goedkeuringsinstantie het volgende:

a) 

alle relevante rubrieken van het EU-typegoedkeuringscertificaat invullen en het testrapport er bijvoegen;

b) 

de inhoudsopgave bij het informatiepakket samenstellen;

c) 

het ingevulde certificaat en de bijlagen onverwijld aan de aanvrager verstrekken.

4.  Indien de geldigheid van een EU-typegoedkeuring overeenkomstig artikel 35 beperkt is of indien het motortype of de motorfamilie van de toepassing van sommige bepalingen van deze verordening is vrijgesteld, worden deze beperkingen of vrijstellingen in het EU-typegoedkeuringscertificaat vermeld.

5.  De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen waarbij het model voor het EU-typegoedkeuringscertificaat bedoeld in lid 2 van dit artikel wordt vastgesteld. Die uitvoeringshandelingen worden uiterlijk op 31 december 2016.volgens de in artikel 56, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 24

Voor EU-typegoedkeuring vereiste tests

1.  Door middel van passende tests die door aangewezen technische diensten worden uitgevoerd, wordt aangetoond dat aan de technische voorschriften van deze verordening is voldaan. De procedures voor de metingen en tests, alsmede de specifieke uitrustingsstukken en instrumenten voor de uitvoering van deze testen, zijn in artikel 25 vastgesteld.

2.  De fabrikant stelt de goedkeuringsinstantie het aantal motoren ter beschikking dat volgens de relevante gedelegeerde handelingen nodig is voor de uitvoering van de voorgeschreven tests.

3.  De voorgeschreven tests worden uitgevoerd op motoren die representatief zijn voor het goed te keuren motortype of, waar van toepassing, de goed te keuren basismotor van de motorfamilie.

Niettegenstaande de eerste alinea kan de fabrikant, in overeenstemming met de goedkeuringsinstantie, een motor selecteren die weliswaar niet representatief is voor het goed te keuren motortype of, indien van toepassing, niet representatief is voor de goed te keuren basismotor van de motorfamilie, maar die een aantal van de meest ongunstige kenmerken ten aanzien van het vereiste prestatieniveau bezit. Tijdens de selectieprocedure mogen ter ondersteuning van de besluitvorming virtuele testmethoden worden gebruikt.

4.  De testcycli die van toepassing zijn op de uitvoering van EU-typegoedkeuringstests zijn opgenomen in bijlage IV. De testcycli die van toepassing zijn op alle in de EU-typegoedkeuring opgenomen motortypen worden vermeld in het informatiedocument.

5.  Een motor die representatief is voor het motortype of, waar van toepassing, de basismotor van de motorfamilie, of een motor die is geselecteerd overeenkomstig lid 3, tweede alinea, wordt getest op een dynamometer met gebruikmaking van de toepasselijke testcyclus in statische toestand (niet voor wegverkeer) zoals vermeld in tabellen IV-1 tot en met IV-10 in bijlage IV. De fabrikant kan voor het uitvoeren van de tests kiezen voor de specifieke modus of de modus met overgangen. Met uitzondering van de in de leden 7 en 8 vermelde gevallen hoeft een motor met variabel toerental van een bepaalde categorie die in een toepassing met constant toerental van dezelfde categorie wordt gebruikt, niet te worden getest met de testcyclus in statische toestand met het toepasselijke constante toerental.

6.  In geval van een motor met constant toerental met een regelaar die op een verschillend toerental kan worden ingesteld, worden de in lid 5 opgenomen voorschriften voor ieder toepasbaar constant toerental nageleefd en geeft het informatiedocument aan welke snelheden voor ieder motortype van toepassing zijn.

7.  In geval van een motor uit categorie IWP bestemd voor gebruik in zowel werking met variabel toerental als werking met constant toerental, worden de in lid 5 vastgestelde voorschriften voor iedere toepasselijke testcyclus in statische toestand afzonderlijk nageleefd en geeft het informatiedocument iedere testcyclus in statische toestand aan waarvoor aan die voorschriften is voldaan.

8.  In geval van een motor uit categorie IWP die bestemd is voor gebruik in de plaats van een motor uit de categorie IWA overeenkomstig artikel 4, lid 2, wordt afzonderlijk aan de voorschriften van lid 5 van dit artikel voor iedere toepasselijke in tabellen IV-5 en IV-6 van bijlage IV opgenomen testcyclus in statische toestand voldaan en geeft het informatiedocument iedere testcyclus in statische toestand aan waarvoor aan deze voorschriften is voldaan.

9.  Met uitzondering van motoren waarvoor overeenkomstig artikel 34, leden 5 en 6, een typegoedkeuring is verleend, worden motoren met variabel toerental uit de categorie NRE met een nettovermogen van minimaal 19 kW en maximaal 560 kW in aanvulling op de voorschriften van lid 5 van dit artikel, ook getest op een dynamometer met een transiënte testcyclus zoals vastgesteld in tabel IV-11 van bijlage IV.

10.  Motoren uit de subcategorieën NRS-v-2b en NRS-v-3 met een maximaal toerental van minder dan of gelijk aan 3 400  tpm worden in aanvulling op de voorschriften van lid 5, ook getest op een dynamometer met een transiënte testcyclus zoals vastgesteld in tabel IV-12 van bijlage IV.

11.  De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 55 gedelegeerde handelingen vast te stellen die deze verordening aanvullen door het vastleggen van de gedetailleerde technische specificaties en karakteristieken van de in dit artikel bedoelde testcycli in statische toestand en transiënte testcycli, met inbegrip van de overeenkomstige methode voor het bepalen van de instellingen betreffende de belasting en snelheid van de motor. Die gedelegeerde handelingen worden uiterlijk op 31 december 2016 vastgesteld.

12.  De Commissie kan gedelegeerde handelingen vaststellen om het uniforme formaat van het voor EU-typegoedkeuring vereiste testverslag vast te stellen. Die uitvoeringshandelingen worden uiterlijk op 31 december 2016 volgens de in artikel 56, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 25

Verrichten van metingen en tests voor EU-typegoedkeuring

1.  De eindresultaten van de tests van uitlaatemissies voor motoren die onder het toepassingsgebied van deze verordening vallen, worden berekend door op de resultaten van de laboratoriumtests al het volgende toe te passen:

a) 

de emissies van cartergassen, indien vereist op grond van lid 3 en indien niet reeds opgenomen in de laboratoriummetingen;

b) 

de nodige aanpassingsfactoren, indien vereist op grond van lid 3 en wanneer de motor met een regeneratief uitlaatgasnabehandelingssysteem is uitgerust;

c) 

met betrekking tot alle motoren, de verslechteringsfactoren die betrekking hebben op de in bijlage V opgenomen emissieduurzaamheidsperioden.

2.  Het testen van een motortype of motorfamilie om na te gaan of het voldoet aan de emissiegrenswaarden die bij deze verordening zijn vastgesteld wordt uitgevoerd door gebruik te maken van de volgende referentiebrandstoffen of brandstofcombinaties, naar gelang het geval:

a) 

diesel;

b) 

benzine;

c) 

benzine/oliemengsel voor tweetakt-SI-motoren;

d) 

aardgas/biomethaan;

e) 

vloeibaar petroleumgas (LPG);

f) 

ethanol.

Het motortype of de motorfamilie voldoet voorts ook aan de in deze verordening neergelegde emissiegrenswaarden met betrekking tot andere specifieke brandstoffen, brandstofmengsels of brandstofemulsies die door de fabrikant worden opgenomen in de aanvraag voor een EU-typegoedkeuring, en voor zover zulks is vermeld in het informatiedossier.

3.  Bij het verrichten van metingen en tests wordt voldaan aan de technische voorschriften met betrekking tot:

a) 

apparatuur en procedures voor het uitvoeren van tests;

b) 

apparatuur en procedures voor emissiemeting en monsterneming;

c) 

methoden voor de evaluatie van gegevens en voor berekeningen;

d) 

methoden voor het bepalen van verslechteringsfactoren;

e) 

waar het motoren van de categorieën NRE, NRG, IWP, IWA, RLR, NRS, NRSh, SMB en ATS betreft die voldoen aan de fase V-emissiegrenswaarden zoals opgenomen in bijlage II:

i) 

methoden om emissies van cartergassen in rekening te brengen;

ii) 

methoden om continue of niet-frequente regeneratie bij uitlaatgasnabehandelingssystemen te bepalen en in rekening te brengen;

f) 

ten aanzien van elektronisch gestuurde motoren uit de categorieën NRE, NRG, IWP, IWA, RLL en RLR die voldoen aan de fase V-emissiegrenswaarden zoals vermeld in bijlage II en waarbij zowel de dosering als de timing van de brandstofinspuiting elektronisch wordt geregeld of waarbij het emissiebeheersingssysteem voor de vermindering van NOx elektronisch wordt geactiveerd, gedeactiveerd of gemoduleerd:

i) 

emissiebeheersingsstrategieën, en zijn met inbegrip van de benodigde documenten om die strategieën aan te tonen;

ii) 

NOx-beheersingsmaatregelen, en zijn met inbegrip van de methode om die beheersingsmaatregelen aan te tonen;

iii) 

het gebied van de testcyclus in statische toestand (niet voor wegverkeer) waarin de toegestane overschrijding van de emissiegrenswaarden van bijlage II, beheerst wordt;

iv) 

de selectie door de technische dienst van aanvullende meetpunten binnen het beheersgebied tijdens de emissiebanktest.

4.  De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 55 gedelegeerde handelingen vast te stellen die deze verordening aanvullen door het vastleggen van:

a) 

de methode voor het aanpassen van de resultaten van emissielaboratoriumtests om rekening te houden met de in lid 1, onder c), vermelde verslechteringsfactoren;

b) 

de technische eigenschappen van de in lid 2 vermelde referentiebrandstoffen en, in voorkomend geval, de voorschriften voor de beschrijving van andere in het informatiedossier beschreven specifieke brandstoffen, brandstofmengsels of brandstofemulsies;

c) 

de gedetailleerde technische voorschriften en kenmerken voor het verrichten van de in lid 3 bedoelde metingen en tests;

d) 

de methode die gebruikt wordt voor het meten van deeltjesaantallen, waarbij rekening wordt gehouden met de in wijzigingsreeks 06 van VN/ECE-reglement nr. 49 vermelde specificaties;

e) 

de gedetailleerde technische voorschriften die toegepast worden bij het testen van dual-fuelmotoren of van monofuelmotoren op basis van gasvormige brandstof zoals bedoeld in bijlage II.

Die gedelegeerde handelingen worden uiterlijk op 31 december 2016 vastgesteld.

Artikel 26

Regelingen inzake de overeenstemming van de productie

1.  Een goedkeuringsinstantie die een EU-typegoedkeuring heeft verleend, neemt met betrekking tot die EU-typegoedkeuring de nodige maatregelen om, zo nodig in samenwerking met de goedkeuringsinstanties van de overige lidstaten, te verifiëren of afdoende regelingen zijn getroffen om te waarborgen dat de in productie zijnde motoren conform zullen zijn met het goedgekeurde type wat betreft de voorschriften van deze verordening.

2.  Een goedkeuringsinstantie die een typegoedkeuring heeft verleend neemt met betrekking tot die EU-typegoedkeuring de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat door de fabrikant afgegeven verklaringen van overeenstemming voldoen aan artikel 31.

3.  Een goedkeuringsinstantie die een EU-typegoedkeuring heeft verleend, neemt met betrekking tot die EU-typegoedkeuring de nodige maatregelen om, zo nodig in samenwerking met de goedkeuringsinstanties van de overige lidstaten, te verifiëren of de in lid 1 van dit artikel bedoelde regelingen nog steeds afdoende zijn zodat in productie zijnde motoren in overeenstemming zullen blijven met het goedgekeurde type en de eventuele overeenstemmingsverklaringen aan artikel 31 zullen blijven voldoen.

4.  Om te verifiëren of een motor conform is met het goedgekeurde type, mag de goedkeuringsinstantie die de EU-typegoedkeuring heeft verleend alle controles of tests die vereist zijn voor de EU-typegoedkeuring uitvoeren op monsters die in de bedrijfsgebouwen, inclusief in de productiefaciliteiten, van de fabrikant zijn genomen.

5.  Indien een goedkeuringsinstantie die een EU-typegoedkeuring heeft verleend, vaststelt dat de overeenkomstig lid 1 overeengekomen regelingen niet worden toegepast, significant afwijken van de overeengekomen regelingen en controleplannen, niet meer worden toegepast of niet langer als afdoende worden beschouwd, terwijl de productie wel wordt voortgezet, neemt zij ofwel de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de procedure voor de overeenstemming van de productie correct wordt nageleefd, of trekt zij de EU-typegoedkeuring in.

6.  De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 58 gedelegeerde handelingen vast te stellen die deze verordening aanvullen door de bepaling van de gedetailleerde maatregelen en de procedures die de goedkeuringsinstanties moeten nemen en volgen om ervoor te zorgen dat de in productie zijnde motoren conform zijn met het goedgekeurde type. Die gedelegeerde handelingen worden uiterlijk op 31 december 2016 vastgesteld.



HOOFDSTUK VI

WIJZIGINGEN EN GELDIGHEIDSDUUR VAN EU-TYPEGOEDKEURINGEN

Artikel 27

Algemene bepalingen

1.  De fabrikant stelt de goedkeuringsinstantie die de EU-typegoedkeuring heeft verleend onverwijld in kennis van elke wijziging van de gegevens in het informatiepakket.

In geval van dergelijke wijziging, besluit die goedkeuringsinstantie welke van de procedures van artikel 28 moet worden gevolgd.

Zo nodig kan de goedkeuringsinstantie na overleg met de fabrikant besluiten dat een nieuwe EU-typegoedkeuring moet worden verleend.

2.  Een aanvraag tot wijziging van een EU-typegoedkeuring wordt uitsluitend ingediend bij de goedkeuringsinstantie die de oorspronkelijke EU-typegoedkeuring heeft verleend.

3.  Indien de goedkeuringsinstantie van oordeel is dat voor het aanbrengen van een wijziging inspecties of tests moeten worden herhaald, stelt zij de fabrikant daarvan in kennis.

De in artikel 28 vastgelegde procedures zijn alleen van toepassing als de goedkeuringsinstantie op grond van die inspecties of tests tot de conclusie komt dat nog steeds aan de voorwaarden voor EU-typegoedkeuring wordt voldaan.

Artikel 28

Herzieningen en uitbreidingen van EU-typegoedkeuringen

1.  Wanneer gegevens van het informatiepakket zijn gewijzigd zonder dat daarvoor inspecties of tests hoefden te worden herhaald, wordt een dergelijke wijziging een „herziening” genoemd.

In geval van dergelijke herziening, herziet de goedkeuringsinstantie zonder onnodige vertraging de relevante bladzijden van het informatiepakket vast, waarbij op iedere herziene bladzijde duidelijk de aard van de wijziging wordt vermeld, en zij vermeldt tevens de herzieningsdatum en voegt hierbij een herziene inhoudsopgave van het informatiepakket. Met een geconsolideerde, geactualiseerde versie van het informatiepakket, vergezeld van een gedetailleerde beschrijving van de wijzigingen, wordt geacht aan het in dit lid bedoelde voorschrift te zijn voldaan.

2.  Wijzigingen als bedoeld in lid 1 worden „uitbreiding” genoemd, wanneer de gegevens die in het informatiepakket zijn opgenomen zijn gewijzigd en een of meer van de volgende situaties optreden:

a) 

er zijn aanvullende inspecties of nieuwe tests nodig;

b) 

enige informatie die is opgenomen in het EU-typegoedkeuringscertificaat, de bijlagen uitgezonderd, is gewijzigd;

c) 

een nieuw voorschrift dat in deze verordening of een krachtens deze verordening vastgestelde gedelegeerde of uitvoeringshandeling wordt vastgesteld, is van toepassing voor het goedgekeurde motortype of de goedgekeurde motorfamilie.

In het geval van een uitbreiding stelt de goedkeuringsinstantie een bijgewerkt EU-typegoedkeuringscertificaat vast, voorzien van een uitbreidingsnummer dat één nummer hoger is dan het laatst toegekende uitbreidingsnummer. Op dat EU-typegoedkeuringscertificaat worden duidelijk de reden voor de uitbreiding en de uitbreidingsdatum vermeld.

3.  Telkens als bladzijden van het informatiepakket worden gewijzigd of als een geconsolideerde, geactualiseerde versie wordt opgesteld, wordt de inhoudsopgave die bij het EU-typegoedkeuringscertificaat is gevoegd dienovereenkomstig gewijzigd zodat daarin de datum van de laatste uitbreiding of herziening of die van de laatste consolidering van de geactualiseerde versie is vermeld.

4.  Indien een in lid 2, onder c), bedoeld nieuw voorschrift, wat emissieprestaties betreft, uit technisch oogpunt irrelevant is voor een motortype of motorfamilie, wordt geen wijziging van de EU-typegoedkeuring voor dat motortype of die motorfamilie vereist.

Artikel 29

Afgifte en kennisgeving van wijzigingen

1.  In geval van een herziening van een EU-typegoedkeuringscertificaat verstrekt de goedkeuringsinstantie de aanvrager zonder onnodige vertraging de herziene documenten of in voorkomend geval de geconsolideerde, geactualiseerde versie, inclusief de herziene inhoudsopgave bij het informatiepakket, als bedoeld in artikel 28, lid 1, tweede alinea.

2.  In geval van een uitbreiding van een EU-typegoedkeuringscertificaat verstrekt de goedkeuringsinstantie de aanvrager zonder onnodige vertraging het geactualiseerde EU-typegoedkeuringscertificaat bedoeld in artikel 28, lid 2, met inbegrip van de bijlagen, en de inhoudsopgave bij het informatiepakket.

3.  De goedkeuringsinstantie stelt via het IMI de goedkeuringsinstanties van de overige lidstaten in kennis van elke wijziging van EU-typegoedkeuringen, overeenkomstig artikel 22, lid 5.

Artikel 30

Geldigheid van EU-typegoedkeuring

1.  Een EU-typegoedkeuring wordt afgegeven voor onbepaalde tijd.

2.  In elk van de volgende gevallen wordt een EU-typegoedkeuring van een motor ongeldig:

a) 

wanneer met betrekking tot het in de handel brengen van motoren nieuwe voorschriften in werking treden die op het goedgekeurde motortype of in voorkomend geval motorfamilie van toepassing zijn, en de EU-typegoedkeuring niet dienovereenkomstig kan worden uitgebreid of herzien;

b) 

wanneer de productie van het goedgekeurde motortype of de goedgekeurde motorfamilie vrijwillig definitief wordt stopgezet;

c) 

wanneer de geldigheid van de EU-typegoedkeuring afloopt ten gevolge van een beperking, overeenkomstig artikel 35, lid 3;

d) 

wanneer de EU-typegoedkeuring is ingetrokken overeenkomstig artikel 26, lid 5, artikel 39, lid 1, of artikel 40, lid 3.

3.  Wanneer aan de voorwaarden voor de geldigheid van een EU-typegoedkeuring niet langer voldaan is ten aanzien van slechts één motortype binnen een motorfamilie, wordt de EU-typegoedkeuring van de betrokken motorfamilie alleen voor dat motortype ongeldig.

4.  Wanneer de productie van een motortype of in voorkomend geval motorfamilie definitief wordt stopgezet, stelt de fabrikant de goedkeuringsinstantie die de EU-typegoedkeuring heeft verleend, van die stopzetting in kennis.

Uiterlijk een maand na ontvangst van die kennisgeving stelt de goedkeuringsinstantie die de EU-typegoedkeuring voor dat motortype of die motorfamilie heeft verleend de goedkeuringsinstanties van de overige lidstaten hiervan in kennis.

5.  Wanneer een EU-typegoedkeuring van een motortype of, in voorkomend geval, van een motorfamilie ongeldig wordt, stelt de fabrikant, onverminderd het bepaalde in lid 4, de goedkeuringsinstantie van de lidstaat die de overeenkomstige EU-typegoedkeuring heeft verleend, daarvan in kennis.

In die gevallen deelt de goedkeuringsinstantie die de EU-typegoedkeuring verleend, de goedkeuringsinstanties van de overige lidstaten onverwijld alle ter zake dienende informatie mee.

Die mededeling omvat met name de productiedatum en het motoridentificatienummer van de laatste geproduceerde motor.

6.  Aan de in de leden 4 en 5 vermelde kennisgevingsvoorschriften wordt geacht te zijn voldaan door het uploaden van de betrokken informatie naar IMI.



HOOFDSTUK VII

OVEREENSTEMMINGSVERKLARING EN OPSCHRIFTEN

Artikel 31

Overeenstemmingsverklaring

1.  Als houder van EU-typegoedkeuring voor een motortype of een motorfamilie levert de fabrikant een overeenstemmingsverklaring („overeenstemmingsverklaring”) af bij motoren die in de handel worden gebracht, op basis van:

a) 

een vrijstelling bedoeld in artikel 34, leden 2, 4, 5, 6, 7 of 8, en artikel 35, lid 4, of

b) 

een overgangsbepaling als bedoeld in artikel 58, leden 9, 10 of 11.

Deze verklaring bevat de specifieke kenmerken en beperkingen die gelden voor de motor, wordt kosteloos bij de motor geleverd en vergezelt, waar passend, de niet voor de weg bestemde mobiele machine waarin de motor wordt gemonteerd. De levering ervan wordt niet afhankelijk gesteld van een uitdrukkelijk verzoek daartoe of het verstrekken van aanvullende gegevens aan de fabrikant. De overeenstemmingsverklaring mag ook in de vorm van een beveiligd elektronisch bestand worden geleverd.

Op verzoek van de eindgebruiker verstrekt de fabrikant, gedurende een periode van tien jaar na de productiedatum van de motor, een duplicaat van de overeenstemmingsverklaring, tegen betaling van een bedrag dat niet hoger is dan de hieraan verbonden kosten. Op dergelijk duplicaat van de overeenstemmingsverklaring is het woord „duplicaat” duidelijk zichtbaar.

2.  De overeenstemmingsverklaring wordt opgesteld in ten minste een van de officiële talen van de instellingen van de Unie.

Een lidstaat mag de fabrikant voorschrijven dat de overeenstemmingsverklaring naar de officiële taal of talen van de lidstaat wordt vertaald.

3.  De personen die gemachtigd zijn om de overeenstemmingsverklaringen te ondertekenen, maken deel uit van de organisatie van de fabrikant en worden door de directie van die organisatie naar behoren gemachtigd om volledig de wettelijke verantwoordelijkheid van de fabrikant te dragen ten aanzien van het ontwerp en de constructie of de conformiteit van de productie van de motor.

4.  De overeenstemmingsverklaring wordt volledig ingevuld en bevat geen andere beperkingen op het gebruik van het voertuig dan die waarin deze verordening voorziet.

5.  De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen om de modelovereenstemmingsverklaring vast te stellen, met inbegrip van de kenmerken ter voorkoming van vervalsing en die verificatie van het beveiligd elektronisch bestand mogelijk maken. Daartoe voorzien de uitvoeringshandelingen in de technische beveiligingen die gebruikt worden om de overeenstemmingsverklaring te beschermen. Die uitvoeringshandelingen worden uiterlijk op 31 december 2016 volgens de in artikel 56, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 32

Voorgeschreven opschriften op de motor

1.  De fabrikant brengt een opschrift aan op iedere motor die conform het goedgekeurde type is vervaardigd („het voorgeschreven opschrift”).

2.  Voor de volgende motoren, bevat het voorgeschreven opschrift aanvullende informatie waaruit blijkt dat voor de motor de toepasselijke vrijstelling of overgangsbepaling geldt:

a) 

motoren voor uitvoer naar derde landen conform artikel 34, lid 1, die vervaardigd zijn in de Unie, of buiten de Unie en vervolgens gemonteerd in niet voor de weg bestemde mobiele machines in de Unie;

b) 

motoren die in de handel zijn gebracht overeenkomstig artikel 34, leden 2, 5, 6 of 8;

c) 

motoren die tijdelijk in de handel zijn gebracht overeenkomstig artikel 34, lid 4;

d) 

overgangsmotoren die in de handel zijn gebracht overeenkomstig artikel 58, lid 5;

e) 

ruilmotoren die in de handel zijn gebracht overeenkomstig artikel 34, lid 7, of artikel 58, leden 10 of 11.

3.  De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen om het model vast te stellen voor het in lid 1 vermelde voorgeschreven opschrift, met inbegrip van de verplichte essentiële informatie die moet worden verstrekt wanneer de motor de productielijn verlaat, de verplichte essentiële informatie die moet worden verstrekt voordat de motor in de handel wordt gebracht, en, in voorkomend geval, de aanvullende informatie als bedoeld in lid 2 van dit artikel. Die uitvoeringshandelingen worden uiterlijk op 31 december 2016 volgens de in artikel 56, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 33

Tijdelijke opschriften op de motor

1.  De fabrikant brengt een tijdelijk opschrift aan op iedere motor die conform het goedgekeurde type is vervaardigd en in de handel wordt gebracht op grond van artikel 34, lid 3.

2.  Een motor die nog niet in overeenstemming is met het goedgekeurde type, en aan de fabrikant van die motor wordt geleverd wordt alleen van een tijdelijk opschrift voorzien.

3.  De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen om het model vast te stellen voor de in de leden 1 en 2 van dit artikel bedoelde tijdelijke opschriften, met inbegrip van de verplichte essentiële informatie die daarin moeten worden aangegeven. Die uitvoeringshandelingen worden uiterlijk op 31 december 2016 volgens de in artikel 56, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.



HOOFDSTUK VIII

VRIJSTELLINGEN

Artikel 34

Algemene vrijstellingen

1.  Behalve wat betreft artikel 32, lid 2, onder a), vallen motoren voor uitvoer naar derde landen niet onder deze verordening.

2.  Behalve wat betreft artikel 32, lid 2, onder b), vallen motoren voor gebruik door de strijdkrachten niet onder deze verordening.

Voor de toepassing van dit lid worden de burgerbescherming, de brandweer, de ordediensten en de medische nooddiensten, niet beschouwd als onderdeel van de strijdkrachten.

3.  Onverminderd de bepalingen van artikel 32 en met toestemming van de OEM kan een fabrikant aan die OEM een motor afzonderlijk van het uitlaatgasnabehandelingssysteem leveren.

4.  Niettegenstaande artikel 5, lid 3, staan de lidstaten toe dat motoren waarvoor geen EU-typegoedkeuring overeenkomstig deze verordening is verleend, voor praktijktests tijdelijk in de handel worden gebracht.

5.  Niettegenstaande artikel 18, lid 2 en artikel 22, lid 3, verlenen de lidstaten de EU-typegoedkeuring voor, en staan zij het in de handel brengen toe van, motoren die voldoen aan de in bijlage VI opgenomen emissiegrenswaarden voor verontreinigende gassen en deeltjes voor motoren voor speciale doeleinden, op voorwaarde dat de motoren bestemd zijn te worden gemonteerd in niet voor de weg bestemde mobiele machines die zijn bedoeld voor gebruik in een plaats waar ontploffingsgevaar kan heersen, als gedefinieerd in artikel 2, punt 5, van Richtlijn 2014/34/EU van het Europees Parlement en de Raad ( 7 ).

6.  Niettegenstaande artikel 18, lid 2, en artikel 22, lid 3, kunnen de lidstaten, op verzoek, de EU-typegoedkeuring verlenen voor, en staan zij het in de handel brengen toe van, motoren die voldoen aan de in bijlage VI opgenomen emissiegrenswaarden voor verontreinigende gassen en deeltjes voor motoren voor speciale doeleinden, in de handel worden gebracht, op voorwaarde dat de motoren bestemd zijn te worden gemonteerd in niet voor de weg bestemde mobiele machines die uitsluitend worden gebruikt voor het te water laten en weer binnenhalen van reddingsboten geëxploiteerd door een nationale reddingsdienst.

7.  Niettegenstaande artikel 5, lid 3, en artikel 18, lid 2, kunnen de lidstaten met betrekking tot motoren van categorie RLL of RLR die uiterlijk 31 december 2011 in de Unie in de handel zijn gebracht, het in de handel brengen van ruilmotoren toestaan indien de goedkeuringsinstantie na onderzoek erkent en concludeert dat het monteren van een motor die voldoet aan de toepasselijke emissiegrenswaarden als bedoeld in tabellen II-7 en II-8 van bijlage II tot significante technische problemen zal leiden. In een dergelijk geval voldoen de ruilmotoren hetzij aan de emissiegrenswaarden waaraan zij hadden moeten voldoen om op 31 december 2011 in de Unie in de handel te worden gebracht, hetzij aan strengere emissiegrenswaarden.

Met betrekking tot motoren van de categorieën RLL en RLR die na 31 december 2011 in de Unie in de handel zijn gebracht, kunnen de lidstaten het in de handel brengen toestaan van ruilmotoren die voldoen aan de grenswaarden waaraan de te vervangen motoren moesten voldoen toen deze oorspronkelijk in de Unie in de handel werden gebracht.

8.  Met betrekking tot motoren van de categorieën RLL of RLR, kunnen de lidstaten het in de handel brengen toestaan van motoren die voldoen aan de meest recente toepasselijke emissiegrenswaarden die zijn vastgesteld in de desbetreffende wetgeving die van toepassing is op 5 oktober 2016, op voorwaarde dat:

a) 

deze motoren deel uitmaken van een project dat zich op 6 oktober 2016 in een vergevorderd ontwikkelingsstadium bevindt, als gedefinieerd in Richtlijn 2008/57/EG, en

b) 

het gebruik van motoren die voldoen aan de toepasselijke emissiegrenswaarden bepaald in tabellen II-7 of II-8 van bijlage II tot buitensporige kosten zou leiden.

Uiterlijk op 17 september 2017 stelt iedere lidstaat de Commissie in kennis van de lijst van dergelijke projecten.

9.  De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 58 gedelegeerde handelingen vast te stellen met het oog op het aanvullen van deze verordening met gedetailleerde technische specificaties en voorwaarden voor:

a) 

het afzonderlijk leveren van een motor en het uitlaatgasnabehandelingssysteem aan een OEM door een fabrikant zoals bedoeld in lid 3;

b) 

het tijdelijk in de handel brengen voor praktijktests van motoren waarvoor geen EU-typegoedkeuring overeenkomstig deze verordening is verleend, zoals bedoeld in lid 4;

c) 

het verlenen van de EU-typegoedkeuring voor en het toestaan van het in de handel brengen van motoren die voldoen aan de in bijlage VI opgenomen emissiegrenswaarden voor verontreinigende gassen en deeltjes voor motoren voor speciale doeleinden, zoals bedoeld in leden 5 en 6.

Die gedelegeerde handelingen worden uiterlijk op 31 december 2016 vastgesteld.

Artikel 35

Vrijstellingen voor nieuwe technologieën of nieuwe concepten

1.  Een fabrikant kan een EU-typegoedkeuring aanvragen voor een type motor of motorfamilie waarvoor nieuwe technologieën of nieuwe concepten zijn toegepast en dat ten gevolge van deze nieuwe technologieën of nieuwe concepten onverenigbaar is met een of meer van de in deze verordening opgenomen voorschriften.

2.  De goedkeuringsinstantie verleent de in lid 1 bedoelde EU-typegoedkeuring indien aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:

a) 

in de aanvraag zijn de redenen vermeld waarom de desbetreffende nieuwe technologieën of nieuwe concepten tot gevolg hebben dat het motortype of de motorfamilie onverenigbaar is met een of meer van de voorschriften van deze verordening;

b) 

in de aanvraag zijn de milieuaspecten van de nieuwe technologieën of nieuwe concepten beschreven, alsmede de maatregelen die zijn getroffen om ervoor te zorgen dat een milieubeschermingsniveau wordt gewaarborgd dat ten minste gelijkwaardig is aan het door de voorschriften van deze verordening geboden niveau waarvan vrijstelling wordt aangevraagd;

c) 

er worden testbeschrijvingen en -resultaten aangevoerd die aantonen dat aan de voorwaarde in punt b) is voldaan.

3.  Voor het verlenen van de in lid 1 bedoelde EU-typegoedkeuring is goedkeuring door de Commissie vereist.

Indien van toepassing wordt in de goedkeuring door de Commissie aangegeven of er op de geldigheid beperkingen van toepassing zijn.

De goedkeuring wordt gegeven door middel van een uitvoeringshandeling.

4.  In afwachting van het goedkeuringsbesluit van de Commissie conform lid 3, mag de goedkeuringsinstantie een voorlopige EU-typegoedkeuring verlenen die alleen geldig is:

a) 

op het grondgebied van die lidstaat;

b) 

voor een motortype of een motorfamilie waarop de aangevraagde vrijstelling betrekking heeft, en

c) 

voor een periode van ten minste 36 maanden.

Wanneer een voorlopige EU-typegoedkeuring is verleend, stelt de goedkeuringsinstantie de Commissie en de overige lidstaten daarvan onverwijld in kennis, door middel van een dossier dat de in lid 2 bedoelde gegevens bevat.

In het opschrift van het EU-typegoedkeuringscertificaat en het opschrift van de overeenkomstige overeenstemmingsverklaring wordt aangegeven dat het hierbij om een voorlopige goedkeuring met een beperkt geldigheidsgebied van zo'n voorlopige EU-typegoedkeuring gaat.

5.  Wanneer een goedkeuringsinstantie besluit een in lid 4 bedoelde voorlopige EU-typegoedkeuring binnen haar grondgebied te aanvaarden stelt zij de bevoegde goedkeuringsinstantie en de Commissie daarvan schriftelijk in kennis.

6.  Als de Commissie beslist de in lid 3 bedoelde goedkeuring niet te geven, stelt de goedkeuringsinstantie de houder van de in lid 4 bedoelde voorlopige EU-typegoedkeuring, er onmiddellijk van in kennis dat de voorlopige EU-typegoedkeuring zes maanden na de datum van de weigering van de Commissie wordt ingetrokken.

Niettegenstaande de beslissing van de Commissie om de in lid 3 bedoelde goedkeuring niet te geven, kunnen motoren die conform de voorlopige EU-typegoedkeuring zijn vervaardigd voordat deze ongeldig is geworden, in de handel worden gebracht in elke lidstaat waarvan de goedkeuringsautoriteiten de voorlopige EU-typegoedkeuring hadden aanvaard.

7.  Aan de in de tweede alinea van lid 4 en in lid 5 vermelde voorschriften wordt geacht te zijn voldaan wanneer de betrokken informatie naar IMI is geüpload.

8.  De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen om de in lid 3 van dit artikel vermelde goedkeuring vast te stellen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 56, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

9.  De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen om de geharmoniseerde modellen vast te stellen voor het EU-typegoedkeuringscertificaat en de overeenstemmingsverklaring bedoeld in lid 4 van dit artikel, met inbegrip van de daarin verplicht te vermelden informatie. Die uitvoeringshandelingen worden uiterlijk op 31 december 2016 volgens de in artikel 56, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 36

Latere aanpassing van gedelegeerde en uitvoeringshandelingen

1.  Wanneer de Commissie een krachtens artikel 35 verleende vrijstelling goedkeurt, neemt zij onmiddellijk de nodige maatregelen om de gedelegeerde of uitvoeringshandelingen in kwestie aan de technologische ontwikkelingen aan te passen.

Wanneer de krachtens artikel 35 goedgekeurde vrijstelling betrekking heeft op een bij een VN/ECE-reglement gereguleerde kwestie, stelt de Commissie een wijziging van dat reglement voor volgens de toepasselijke procedure van de Herziene Overeenkomst van 1958.

2.  Zodra de betrokken in lid 1 bedoelde gedelegeerde of uitvoeringshandelingen zijn gewijzigd, heft de Commissie elke beperking op die is opgelegd in het besluit van de Commissie tot goedkeuring van de vrijstelling.

Indien de nodige stappen voor de aanpassing van de gedelegeerde of uitvoeringshandelingen niet zijn ondernomen, kan de Commissie, op verzoek van de lidstaat die de voorlopige EU-typegoedkeuring heeft verleend, door middel van een besluit in de vorm van een uitvoeringshandeling vastgesteld volgens de in artikel 56, lid 2, bedoelde onderzoekprocedure, die lidstaat toestaan de EU-typegoedkeuring uit te breiden.



HOOFDSTUK IX

PRODUCTIEGEGEVENS EN VERIFICATIE

Artikel 37

Verplichtingen van fabrikanten met betrekking tot productiegegevens

1.  Een fabrikant verstrekt de goedkeuringsinstantie die de EU-typegoedkeuring heeft verleend een lijst met het aantal motoren dat van elk type en elke motorsubcategorie motoren in overeenstemming met deze verordening en conform de EU-typegoedkeuring geproduceerd is sinds de laatste verslaglegging inzake productie of sinds de voorschriften van deze verordening voor het eerst van kracht werden.

Die lijst zal worden ingediend:

a) 

binnen 45 dagen na het einde van ieder kalenderjaar;

b) 

onmiddellijk na elk van de in bijlage III vermelde data voor het in de handel brengen van motoren, en

c) 

uiterlijk op iedere andere datum die de bevoegde instantie kan vaststellen.

2.  In de in lid 1 vermelde lijst wordt de verband aangegeven tussen de identificatienummers enerzijds en de overeenkomstige motortypen en, indien van toepassing, motorfamilies en de EU-typegoedkeuringsnummers anderzijds, indien deze verbanden niet uit het motorcodesysteem blijken.

3.  De in lid 1 bedoelde lijst geeft ook elk geval aan waarin de fabrikant stopt met het produceren van een motortype of motorfamilie waarvoor typegoedkeuring is verleend.

4.  De fabrikant bewaart een kopie van de lijst bedoeld in lid 1 voor een periode van ten minste 20 jaar na het verstrijken van de geldigheidsduur van de betrokken EU-typegoedkeuring.

5.  De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen om het formaat van de in lid 1 van dit artikel bedoelde lijst vast te stellen. Die uitvoeringshandelingen worden uiterlijk op 31 december 2016 volgens de in artikel 56, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 38

Verificatiemaatregelen

1.  De goedkeuringsinstantie van een lidstaat die een EU-typegoedkeuring heeft verleend, neemt de nodige maatregelen om, indien nodig in samenwerking met de goedkeuringsinstanties van de overige lidstaten, ervoor te zorgen dat de identificatienummers met betrekking tot de EU-typegoedkeuring correct worden toegewezen aan en gebruikt door fabrikanten voordat de motor waarvoor typegoedkeuring is verleend in de handel wordt gebracht of op de markt wordt aangeboden.

2.  Een extra verificatie van de identificatienummers kan worden uitgevoerd in combinatie met de controle van de overeenstemming van de productie als vastgesteld in artikel 26.

3.  Met betrekking tot de verificatie van de identificatienummers verstrekken de fabrikant of de vertegenwoordiger van de fabrikant, op verzoek, de bevoegde goedkeuringsinstantie onverwijld de benodigde gegevens betreffende de afnemers van de fabrikant alsook de identificatienummers van de motoren waarvan is medegedeeld dat zij in overeenstemming met de bepalingen van artikel 37 zijn geproduceerd. Wanneer motoren worden aangeboden aan een OEM, zijn geen nadere gegevens van de fabrikant vereist.

4.  Indien de fabrikant, naar aanleiding van een verzoek daartoe van de goedkeuringsinstantie, niet in staat is aan te tonen dat de voorgeschreven opschriften worden nageleefd, kan de goedkeuringsinstantie de EU-typegoedkeuring die voor het betrokken motortype of de betrokken motorfamilie is verleend, intrekken. De goedkeuringsinstanties stellen elkaar binnen een maand in kennis van de intrekking van een EU-typegoedkeuring en van de redenen voor die intrekking, overeenkomstig artikel 22, lid 5.



HOOFDSTUK X

VRIJWARINGSCLAUSULES

Artikel 39

Motoren die niet in overeenstemming met het goedgekeurde type zijn

1.  Indien motoren met een voorgeschreven opschrift en, indien van toepassing, met een overeenstemmingsverklaring, niet in overeenstemming met het goedgekeurde motortype of de goedgekeurde motorfamilie zijn, neemt de goedkeuringsinstantie die de EU-typegoedkeuring heeft verleend de nodige maatregelen teneinde de in productie zijnde motoren in overeenstemming met het goedgekeurde motortype of de goedgekeurde motorfamilie te brengen. Deze maatregelen kunnen de intrekking van de EU-typegoedkeuring inhouden wanneer de door de fabrikant genomen remediërende maatregelen ontoereikend zijn.

De bevoegde goedkeuringsinstantie stelt de goedkeuringsinstanties van de overige lidstaten in kennis van de genomen maatregelen.

2.  Voor de toepassing van lid 1 worden afwijkingen van de gegevens op het EU-typegoedkeuringscertificaat of in het informatiepakket beschouwd als gebrek aan overeenstemming met het goedgekeurde motortype of de goedgekeurde motorfamilie, wanneer die afwijkingen niet overeenkomstig hoofdstuk VI zijn goedgekeurd.

3.  Indien een goedkeuringsinstantie vaststelt dat motoren die vergezeld gaan van een overeenstemmingsverklaring, indien van toepassing, of van een in een andere lidstaat afgegeven typegoedkeuringsmerk zijn voorzien, niet in overeenstemming zijn met het goedgekeurde motortype of de goedgekeurde motorfamilie, kan zij de goedkeuringsinstantie die de EU-typegoedkeuring heeft verleend, verzoeken te verifiëren of in productie zijnde motoren nog in overeenstemming met het goedgekeurde motortype of de goedgekeurde motorfamilie zijn. Na ontvangst van het verzoek treft de goedkeuringsinstantie die de EU-typegoedkeuring heeft verleend zo spoedig mogelijk en uiterlijk drie maanden na de datum van het verzoek de in lid 1 bedoelde maatregelen.

4.  De goedkeuringsinstanties stellen elkaar binnen een maand in kennis van de intrekking van een EU-typegoedkeuring en van de redenen voor die intrekking, overeenkomstig artikel 22, lid 5.

5.  Indien de goedkeuringsinstantie die de EU-typegoedkeuring heeft verleend, de haar ter kennis gebrachte non-conformiteit betwist, trachten de betrokken lidstaten het geschil op te lossen.

De goedkeuringsinstantie houdt de Commissie daarvan op de hoogte en de Commissie pleegt zo nodig passend overleg om tot een vergelijk te komen.

Artikel 40

Terugroepen van motoren

1.  Wanneer een fabrikant aan wie een EU-typegoedkeuring is verleend, ingevolge artikel 20, lid 1, van Verordening (EG) nr. 765/2008 wordt gedwongen in de handel gebrachte motoren terug te roepen, ongeacht of die in niet voor de weg bestemde mobiele machines zijn gemonteerd, omdat de motoren een ernstig risico voor de bescherming van het milieu of de volksgezondheid vormen:

a) 

stelt de fabrikant de goedkeuringsinstantie die de EU-typegoedkeuring heeft verleend daarvan onmiddellijk in kennis, en

b) 

stelt de fabrikant die goedkeuringsinstantie een reeks passende maatregelen voor om het bedoelde ernstig risico aan te pakken.

2.  De goedkeuringsinstantie deelt de voorgestelde maatregelen onverwijld aan de goedkeuringsinstanties van de andere lidstaten en aan de Commissie mee.

De goedkeuringsinstanties zorgen ervoor dat deze maatregelen in hun lidstaten daadwerkelijk worden uitgevoerd.

3.  Indien een goedkeuringsinstantie de maatregelen ontoereikend acht of van mening is dat ze niet snel genoeg zijn uitgevoerd, stelt zij de goedkeuringsinstantie die de EU-typegoedkeuring heeft verleend daarvan onverwijld in kennis.

Indien de fabrikant vervolgens geen doeltreffende corrigerende maatregelen voorstelt en uitvoert, neemt de goedkeuringsinstantie die de EU-typegoedkeuring heeft verleend alle vereiste beschermingsmaatregelen, met inbegrip van de intrekking van de EU-typegoedkeuring.

Bij intrekking van de EU-typegoedkeuring stelt de goedkeuringsinstantie binnen een maand na deze intrekking de fabrikant, de goedkeuringsinstanties van de overige lidstaten en de Commissie hiervan per aangetekend schrijven of gelijkwaardige elektronische middelen in kennis.

Artikel 41

Kennisgeving van besluiten en beschikbare rechtsmiddelen

1.  Besluiten van de volgende soort of voor het volgend doel worden met redenen omkleed:

a) 

besluiten die uit hoofde van deze verordening worden genomen;

b) 

besluiten waarbij een EU-typegoedkeuring wordt geweigerd of ingetrokken;

c) 

besluiten waarbij een in de handel gebrachte motor moet worden teruggeroepen;

d) 

besluiten waarbij het in de handel brengen van een motor wordt verboden, beperkt of verhinderd, of

e) 

besluiten waarbij het in de handel brengen van niet voor de weg bestemde mobiele machines waarin een binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallende motor is gemonteerd, wordt verboden, beperkt of verhinderd.

2.  De goedkeuringsinstanties stellen de betrokken partij in kennis van:

a) 

elk in lid 1 bedoeld besluit;

b) 

de rechtsmiddelen waarover zij krachtens de geldende wettelijke voorschriften van de betrokken lidstaat beschikt, alsmede van de voor deze rechtsmiddelen geldende termijnen.



HOOFDSTUK XI

INTERNATIONALE REGLEMENTEN EN VERSTREKKING VAN TECHNISCHE INFORMATIE

Artikel 42

Erkenning van gelijkwaardige typegoedkeuringen voor motoren

1.  De Unie kan, in het kader van multilaterale of bilaterale overeenkomsten tussen de Unie en derde landen, de gelijkwaardigheid erkennen tussen de bij deze verordening vastgestelde voorwaarden en bepalingen voor EU-typegoedkeuringen van motoren, en de bij internationale regelgeving of regelgeving van derde landen vastgestelde procedures.

2.  Verleende typegoedkeuringen en voorgeschreven opschriften die conform zijn aan de VN/ECE-reglementen of wijzigingen daarop waar de Unie voor heeft gestemd of waartoe de Unie is toegetreden als vastgesteld in de in lid 4, onder a), bedoelde uitvoeringshandeling, worden erkend als gelijkwaardig aan de overeenkomstig deze verordening verleende EU-typegoedkeuringen en voorgeschreven opschriften.

3.  EU-typegoedkeuringen die worden verleend op basis van Uniehandelingen als vermeld op de lijst in de in lid 4, onder b), bedoelde uitvoeringshandeling worden erkend als gelijkwaardig aan de overeenkomstig deze verordening verleende EU-typegoedkeuringen.

4.  De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 55 gedelegeerde handelingen vast te stellen die deze verordening aanvullen door het vastleggen van:

a) 

de lijst met VN/ECE-reglementen of wijzigingen daarop, inclusief eventueel daarin geformuleerde voorschriften in verband met de toepassing ervan, waar de Unie voor heeft gestemd of waartoe de Unie is toegetreden, en die moeten worden toegepast op EU-typegoedkeuring van motortypes en motorfamilies die worden gemonteerd in niet voor de weg bestemde mobiele machines;

b) 

de lijst met handelingen van de Unie op grond waarvan EU-typegoedkeuringen worden verleend, inclusief eventueel daarin geformuleerde toepassingsvoorschriften.

Die gedelegeerde handelingen worden uiterlijk op 31 december 2016 vastgesteld.

Artikel 43

Informatie en instructies bedoeld voor OEM's en eindgebruikers

1.  Een fabrikant verstrekt OEM's of eindgebruikers geen technische informatie over de bij deze verordening voorgeschreven gegevens die afwijkt van de gegevens die door de goedkeuringsinstantie zijn goedgekeurd.

2.  De fabrikant stelt alle relevante informatie en instructies die nodig zijn voor het correct monteren van een motor in niet voor de weg bestemde mobiele machines ter beschikking aan OEM's, met inbegrip van een beschrijving van alle speciale voorwaarden of beperkingen die aan het monteren of het gebruik van de motor zijn verbonden.

3.  De fabrikanten stellen alle relevante informatie en benodigde instructies bedoeld voor de eindgebruiker ter beschikking aan OEM's, met inbegrip van een beschrijving van alle speciale voorwaarden of beperkingen die aan het gebruik van een motor zijn verbonden.

4.  De fabrikanten stellen de emissiewaarden van koolstofdioxide (CO2) die tijdens het EU-typegoedkeuringsproces zijn vastgesteld ter beschikking aan de OEM's, en dragen de OEM's op om die informatie, tezamen met verklarende informatie over de testvoorwaarden, kenbaar te maken aan de eindgebruiker van de niet voor de weg bestemde mobiele machine waarin de motor wordt gemonteerd.

5.  De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 55 gedelegeerde handelingen vast te stellen die deze verordening aanvullen door de nadere bepaling van de in de leden 2, 3 en 4 van dit artikel vermelde informatie en instructies. Die gedelegeerde handelingen worden uiterlijk op 31 december 2016 vastgesteld.

Artikel 44

Uitwisseling van gegevens en informatie via IMI

1.  De uitwisseling van gegevens en informatie met betrekking tot EU-typegoedkeuringen tussen nationale autoriteiten of tussen nationale autoriteiten en de Commissie in het kader van deze verordening, geschiedt elektronisch, via het IMI.

2.  Alle relevante informatie met betrekking tot overeenkomstig deze verordening verleende EU-typegoedkeuringen wordt centraal verzameld en via het IMI ter beschikking gesteld van de nationale instanties en van de Commissie.

3.  De Commissie zorgt ervoor dat het IMI ook:

a) 

voorziet in de uitwisseling van gegevens en informatie tussen fabrikanten of technische diensten, enerzijds, en nationale autoriteiten of de Commissie, anderzijds;

b) 

toegang verschaft aan het publiek tot bepaalde gegevens en informatie met betrekking tot de resultaten van typegoedkeuringen en de resultaten van de monitoring van in gebruik zijnde motoren;

c) 

wanneer dat passend en technisch en economisch haalbaar is, en met instemming van de betrokken lidstaten, faciliteiten verstrekt voor de automatische overdracht van gegevens tussen bestaande nationale databanken en het IMI.

4.  Elk in lid 3 bedoeld gebruik van het IMI is facultatief.

5.  De Commissie kan uitvoeringshandelingen om de gedetailleerde technische voorschriften en procedures vast te stellen die noodzakelijk zijn om het IMI en bestaande nationale databanken, bedoeld in lid 3, onder c), van dit artikel, met elkaar te verbinden. Die uitvoeringshandelingen worden uiterlijk op 31 december 2016 volgens de in artikel 56, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.



HOOFDSTUK XII

AANWIJZING EN AANMELDING VAN TECHNISCHE DIENSTEN

Artikel 45

Voorschriften met betrekking tot technische diensten

1.  Een technische dienst wordt overeenkomstig artikel 47 aangewezen door een goedkeuringsautoriteit en voldoet aan de voorschriften van de leden 2 tot en met 9 van dit artikel.

2.  Een technische dienst wordt opgericht naar het nationale recht van een lidstaat en bezit rechtspersoonlijkheid.

3.  De technische dienst is een derde partij die niet betrokken is bij het ontwerp, de fabricage, de levering of het onderhoud van de motoren die hij beoordeelt.

Een instantie die lid is van een organisatie van ondernemers of van een vakorganisatie die ondernemingen vertegenwoordigt die betrokken zijn bij het ontwerp, de fabricage, de beschikbaarstelling, de assemblage, de montage, het gebruik of het onderhoud van de door haar beoordeelde, geteste of geïnspecteerde motoren, kan worden geacht aan de eerste alinea te voldoen, op voorwaarde dat haar onafhankelijkheid en de afwezigheid van belangenconflicten worden aangetoond.

4.  De technische dienst, met inbegrip van zijn hoogste leidinggevenden en het personeel ervan dat belast is met het uitvoeren van de categorieën activiteiten waarvoor de overeenkomstig artikel 47, lid 1, technische dienst is aangewezen, treedt niet op als de ontwerper, fabrikant, leverancier, monteur of onderhoudspersoon van de motoren die hij beoordeelt, en vertegenwoordigt evenmin partijen die bij deze activiteiten betrokken zijn. Deze beperking belet niet dat de beoordeelde motoren als bedoeld in lid 3 van dit artikel, worden gebruikt voor het functioneren van de technische dienst of voor persoonlijke doeleinden.

De technische dienst zorgt ervoor dat de activiteiten van zijn dochterondernemingen of onderaannemers niet van invloed zijn op zijn vertrouwelijkheid, objectiviteit of onpartijdigheid ten aanzien van de categorieën activiteiten waarvoor de dienst is aangewezen.

5.  De technische dienst voert de categorieën activiteiten waarvoor de dienst is aangewezen uit met de grootste mate van beroepsintegriteit en met de vereiste technische bekwaamheid op het specifieke gebied, en de personeelsleden ervan zijn vrij van elke druk of beïnvloeding, met name van financiële aard, die hun oordeel of de resultaten van hun beoordelingsactiviteiten kunnen beïnvloeden, in het bijzonder van druk en beïnvloeding van de kant van personen of groepen van personen die belang hebben bij de resultaten van deze activiteiten.

6.  De technische dienst toont zijn aanwijzende goedkeuringsinstantie aan dat hij in staat is alle categorieën activiteiten uit te voeren waarvoor hij in overeenstemming met artikel 47, lid 1, wil worden aangewezen, door ervoor te zorgen dat hij beschikt over:

a) 

personeel met passende vaardigheden, specifieke technische kennis en beroepsopleiding, alsmede voldoende en passende ervaring om de taken uit te voeren;

b) 

beschrijvingen van de relevante procedures voor de categorieën activiteiten waarvoor hij aangewezen wenst te worden, om aldus de transparantie en de reproduceerbaarheid van die procedures te waarborgen;

c) 

procedures voor het uitvoeren van de categorieën activiteiten waarvoor hij aangewezen wenst te worden, terdege rekening houdend met de mate van complexiteit van de technologie van de motor in kwestie en met het feit of de motor in massa- of serieproductie is geproduceerd, en

d) 

de benodigde middelen om zich op passende wijze te kunnen kwijten van de taken die verband houden met de categorieën activiteiten waarvoor hij aangewezen wenst te worden, alsmede over toegang tot alle noodzakelijke apparatuur of faciliteiten.

7.  De technische dienst, met inbegrip van de hoogste leidinggevenden ervan en het beoordelingspersoneel, zijn onpartijdig en oefenen geen activiteiten uit die hun onafhankelijk oordeel of hun integriteit met betrekking tot de categorieën activiteiten waarvoor technische dienst is aangewezen, in het gedrang zouden kunnen brengen.

8.  De technische dienst sluit een aansprakelijkheidsverzekering ter dekking van zijn activiteiten af, tenzij de aansprakelijkheid op basis van het nationale recht door de lidstaat wordt gedekt of de lidstaat zelf rechtstreeks verantwoordelijk is voor de beoordeling.

9.  Het personeel van een technische dienst is gebonden aan het beroepsgeheim ten aanzien van alle informatie waarvan het kennisneemt bij de uitoefening van zijn taken uit hoofde van deze verordening of bepalingen van nationaal recht die daaraan uitvoering geven.

Het personeel van een technische dienst is niet gebonden aan de in de eerste alinea genoemde verplichting waar het uitwisselen van informatie met de aanwijzende goedkeuringsinstantie betreft, of indien het Unierecht of het nationale recht dergelijke uitwisseling voorschrijft.

De eigendomsrechten worden beschermd.

Artikel 46

Dochterondernemingen van en uitbesteding door technische diensten

1.  De technische dienst mag uitsluitend met instemming van zijn aanwijzende goedkeuringsinstantie specifieke taken die verband houden met de activiteiten waarvoor hij is aangewezen overeenkomstig artikel 47, lid 1, uitbesteden of door een dochteronderneming laten uitvoeren.

In die gevallen zorgt de technische dienst ervoor dat de onderaannemer of dochteronderneming voldoet aan de voorschriften van artikel 45, en stelt hij de aanwijzende goedkeuringsinstantie hiervan op de hoogte.

2.  De technische dienst draagt de volledige verantwoordelijkheid voor de taken die worden verricht door zijn onderaannemers of dochterondernemingen, ongeacht waar deze zijn gevestigd.

3.  De technische dienst houdt de relevante documenten over de beoordeling van de kwalificaties van de onderaannemer of de dochteronderneming en over de door hen uitgevoerde taken ter beschikking van de aanwijzende goedkeuringsinstantie.

Artikel 47

Aanwijzing van technische diensten

1.  De goedkeuringsinstanties wijzen technische diensten aan voor een of meer van de volgende categorieën van activiteiten, afhankelijk van hun competentiegebieden:

a)

categorie A : uitvoeren van de in deze verordening bedoelde tests in de faciliteiten van de technische dienst in kwestie;

b)

categorie B : toezien op de in deze verordening bedoelde tests, indien de uitvoering plaatsvindt in de faciliteiten van een fabrikant of van een derde;

c)

categorie C : op een geregelde basis evalueren en controleren van de door de fabrikant toegepaste procedures voor het zekerstellen van de overeenstemming van de productie;

d)

categorie D : uitvoeren van of toezien op tests of inspecties voor het zekerstellen van de overeenstemming van de productie.

2.  Een goedkeuringsinstantie kan optreden als technische dienst voor een of meer van de in lid 1 bedoelde categorieën activiteiten.

3.  Technische diensten van een derde land die niet overeenkomstig dit artikel zijn aangewezen, kunnen krachtens artikel 50 worden aangemeld, indien in een dergelijke erkenning van technische diensten is voorzien in een bilaterale overeenkomst tussen de Unie en het betrokken derde land.

Een technische dienst die overeenkomstig artikel 45, lid 2, is opgericht, kan evenwel in derde landen dochterondernemingen oprichten, mits de dochterondernemingen rechtstreeks worden geleid en gecontroleerd door die technische dienst.

Artikel 48

Procedures voor prestatienormen en de beoordeling van technische diensten

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 55 gedelegeerde handelingen vast te stellen die deze verordening aanvullen door het vastleggen van:

a) 

de normen waaraan de technische diensten moeten voldoen;

b) 

de procedure voor de beoordeling van de technische diensten, met inbegrip van het dienovereenkomstige rapport, overeenkomstig artikel 49.

Artikel 49

Beoordeling van de vaardigheden van technische diensten

1.  De aanwijzende goedkeuringsinstantie stelt een beoordelingsverslag op waaruit blijkt dat de kandidaat-technische dienst is beoordeeld op de naleving van deze verordening en van de op grond van deze verordening vastgestelde gedelegeerde handelingen. Het beoordelingsverslag kan een door een nationale accreditatie-instantie afgegeven accreditatiecertificaat omvatten, waarin wordt verklaard dat de technische dienst aan de voorschriften van deze verordening voldoet.

De beoordeling waarop het beoordelingsverslag wordt gebaseerd, wordt uitgevoerd volgens een in artikel 48 bedoelde gedelegeerde handeling.

2.  De aanwijzende goedkeuringsinstantie beziet het beoordelingsverslag ten minste om de drie jaar opnieuw.

3.  De aanwijzende goedkeuringsinstantie deelt het beoordelingsverslag op verzoek van de Commissie aan deze mee. In dergelijke gevallen en als de beoordeling niet is gebaseerd op een door een nationale accreditatie-instantie afgegeven accreditatiecertificaat, stelt de aanwijzende goedkeuringsinstantie aan de Commissie schriftelijke bewijsstukken ter beschikking waaruit het volgende blijkt:

a) 

de bekwaamheid van de technische dienst;

b) 

de regeling die is getroffen om te waarborgen dat de technische dienst regelmatig door de aanwijzende goedkeuringsinstantie wordt gecontroleerd, en

c) 

de technische dienst voldoet aan de voorschriften van deze verordening en van de op grond daarvan vastgestelde gedelegeerde handelingen.

4.  Een goedkeuringsinstantie die overeenkomstig artikel 47, lid 2, als technische dienst wenst op te treden, toont door middel van een beoordeling door van de beoordeelde activiteit onafhankelijke beoordelaars aan dat zij aan de voorwaarden voldoet. Deze beoordelaars kunnen uit dezelfde organisatie komen, mits zij afzonderlijk van het personeel dat de beoordeelde activiteit uitoefent, worden bestuurd.

Artikel 50

Aanmeldingsprocedures

1.  Met betrekking tot elke technische dienst die zij hebben aangewezen, melden de lidstaten aan de Commissie de volgende gegevens:

a) 

de naam van de technische dienst;

b) 

het adres, inclusief het elektronische adres;

c) 

de verantwoordelijke personen;

d) 

de activiteitencategorie, en

e) 

eventuele wijzigingen in verband met de in artikel 47 bedoelde aanwijzing.

2.  Een technische dienst kan de in artikel 47, lid 1, bedoelde activiteiten namens de aanwijzende goedkeuringsinstantie alleen verrichten als die technische dienst van tevoren overeenkomstig lid 1 van dit artikel bij de Commissie is aangemeld.

3.  Dezelfde technische dienst kan door verschillende aanwijzende goedkeuringsinstanties worden aangewezen en door de lidstaten van deze aanwijzende goedkeuringsinstanties worden aangemeld, ongeacht de categorie of categorieën van activiteiten die deze dienst overeenkomstig artikel 47, lid 1, zal uitoefenen.

4.  Wanneer voor de toepassing van een gedelegeerde handeling een specifieke organisatie of bevoegd orgaan moet worden aangewezen die of dat een activiteit verricht die niet onder artikel 47, lid 1, valt, gaan de betrokken lidstaten over tot aanmelding daarvan aan de Commissie overeenkomstig dit artikel.

5.  De Commissie maakt de lijst en de gegevens van de overeenkomstig dit artikel aangemelde technische diensten bekend op haar website.

Artikel 51

Wijzigingen van de aanwijzing

1.  Wanneer een aanwijzende goedkeuringsinstantie heeft geconstateerd of vernomen dat een door haar aangewezen technische dienst hetzij niet meer aan de voorschriften van deze verordening voldoet hetzij zijn verplichtingen niet nakomt, wordt de aanwijzing door de aanwijzende goedkeuringsinstantie beperkt, opgeschort of, in voorkomend geval, herroepen, afhankelijk van de ernst van het niet-voldoen aan deze voorschriften of het niet-nakomen van deze verplichtingen.

De lidstaat die deze technische dienst bij de Commissie heeft aangemeld overeenkomstig artikel 50, lid 1, stelt de Commissie onmiddellijk in kennis van deze eventuele beperking, opschorting of herroeping.

De Commissie wijzigt de in artikel 50, lid 5, bedoelde bekendgemaakte informatie dienovereenkomstig.

2.  Wanneer de aanwijzing wordt beperkt, opgeschort of herroepen als bedoeld in lid 1, of de technische dienst zijn activiteiten heeft gestaakt, doet de aanwijzende goedkeuringsinstantie het nodige om ervoor te zorgen dat de dossiers van die technische dienst hetzij door een andere technische dienst worden behandeld, hetzij aan de aanwijzende goedkeuringsinstantie of aan de markttoezichtautoriteiten op hun verzoek ter beschikking kunnen worden gesteld.

Artikel 52

Betwisting van de bekwaamheid van technische diensten

1.  De Commissie onderzoekt alle gevallen waarin zij twijfelt of in kennis wordt gesteld van twijfels over de bekwaamheid van een technische dienst of over de vraag of een technische dienst nog aan de voorschriften voldoet en zijn verantwoordelijkheden nakomt.

2.  De lidstaat van de aanwijzende goedkeuringsinstantie verstrekt de Commissie, op verzoek, alle informatie in verband met de grondslag van de aanwijzing of de handhaving van de aanwijzing van de betrokken technische dienst.

3.  De Commissie zorgt ervoor dat alle tijdens haar onderzoek ontvangen gevoelige informatie vertrouwelijk wordt behandeld.

4.  Wanneer de Commissie vaststelt dat een technische dienst niet of niet meer aan de aanwijzingsvoorschriften voldoet, stelt zij de lidstaat van de aanwijzende goedkeuringsinstantie daarvan op de hoogte, teneinde samen met die lidstaat de noodzakelijke corrigerende maatregelen vast te stellen, en verzoekt zij die lidstaat deze corrigerende maatregelen, inclusief, in voorkomend geval, de herroeping van de aanwijzing, te nemen.

Artikel 53

Operationele verplichtingen van technische diensten

1.  Technische diensten voeren de categorieën activiteiten waarvoor zij zijn aangewezen uit namens de aanwijzende goedkeuringsinstantie en volgens de beoordelings- en testprocedures zoals bedoeld in deze verordening en in de op grond daarvan vastgestelde gedelegeerde en uitvoeringshandelingen.

Technische diensten houden toezicht op de tests die nodig zijn voor EU-typegoedkeuring of voeren deze zelf uit, alsook op de inspecties in dat verband, overeenkomstig deze verordening of in een op grond daarvan vastgestelde gedelegeerde of uitvoeringshandelingen, tenzij alternatieve procedures zijn toegestaan.

Technische diensten voeren geen tests, beoordelingen of inspecties uit waarvoor zij niet zijn aangewezen.

2.  Technische diensten:

a) 

stellen de aanwijzende goedkeuringsinstantie te allen tijde in staat om hen bij het uitvoeren van hun beoordelingen te observeren, indien die autoriteit zulks aangewezen acht, en

b) 

verstrekken op verzoek, onverminderd het bepaalde in artikel 45, lid 9, en artikel 54, de aanwijzende goedkeuringsinstantie te allen tijde de desgevraagde informatie over de categorieën activiteiten die zij uitvoeren en die onder het toepassingsgebied van deze verordening vallen.

3.  Wanneer een technische dienst vaststelt dat een fabrikant niet aan de voorschriften in deze verordening heeft voldaan, meldt hij dit aan de aanwijzende goedkeuringsinstantie, die de fabrikant op haar beurt voorschrijft passende corrigerende maatregelen te nemen.

De aanwijzende goedkeuringsinstantie geeft geen EU-typegoedkeuringscertificaat af totdat de fabrikant de passende corrigerende maatregelen ten genoegen van die goedkeuringsinstantie heeft genomen.

4.  Wanneer een technische dienst die namens de aanwijzende goedkeuringsinstantie optreedt, bij de controle van de overeenstemming van de productie na de afgifte van een EU-typegoedkeuringscertificaat constateert dat een motortype of motorfamilie niet langer aan deze verordening voldoet, meldt hij dit feit aan de aanwijzende goedkeuringsinstantie.

De goedkeuringsinstantie neemt de in artikel 26 bepaalde passende maatregelen.

Artikel 54

Informatieverplichtingen van technische diensten

1.  Technische diensten stellen hun aanwijzende goedkeuringsinstantie op de hoogte van:

a) 

elke non-conformiteit die een weigering, beperking, opschorting of intrekking van een EU-typegoedkeuring nodig kan maken;

b) 

alle omstandigheden die van invloed zijn op de werkingssfeer van of de voorwaarden voor hun aanwijzing;

c) 

alle informatieverzoeken van markttoezichtautoriteiten over hun activiteiten.

2.  Op verzoek van hun aanwijzende goedkeuringsinstanties verstrekken technische diensten informatie over de activiteiten binnen het toepassingsgebied van hun aanwijzing en over alle andere verrichte activiteiten, inclusief grensoverschrijdende activiteiten en uitbestedingen.



HOOFDSTUK XIII

GEDELEGEERDE HANDELINGEN EN UITVOERINGSHANDELINGEN

Artikel 55

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.  De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.  De in artikel 19, lid 2, artikel 24, lid 11, artikel 25, lid 4, artikel 26, lid 6, artikel 34, lid 9, artikel 42, lid 4, artikel 43, lid 5, en artikel 48, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 6 oktober 2016.

3.  Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 19, lid 2, artikel 24, lid 11, artikel 25, lid 4, artikel 26, lid 6, artikel 34, lid 9, artikel 42, lid 4, artikel 43, lid 5, en artikel 48, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.  Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5.  Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.  Een overeenkomstig artikel 19, lid 2, artikel 24, lid 11, artikel 25, lid 4, artikel 26, lid 6, artikel 34, lid 9, artikel 42, lid 4, artikel 43, lid 5, en artikel 48, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 56

Comitéprocedure

1.  De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 40, lid 1, van Richtlijn 2007/46/EG ingestelde technisch comité motorvoertuigen. Dit comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3.  Indien door het comité geen advies wordt uitgebracht, stelt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet vast en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.



HOOFDSTUK XIV

SLOTBEPALINGEN

Artikel 57

Sancties

1.  De lidstaten voorzien in sancties voor inbreuken op deze verordening en op de op grond van deze verordening vastgestelde gedelegeerde of uitvoeringshandelingen door marktdeelnemers of OEM's. De vastgestelde sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 7 oktober 2018 van deze bepalingen in kennis en delen haar onverwijld alle latere wijzigingen van die bepalingen mee.

De lidstaten nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat die sancties worden uitgevoerd.

2.  Inbreuken die aanleiding geven tot een sanctie zijn:

a) 

het afleggen van valse verklaringen, met name tijdens de EU-typegoedkeuringsprocedures, de procedures die tot terugroeping leiden of de procedures met betrekking tot vrijstellingen;

b) 

het vervalsen van testresultaten met betrekking tot een EU-typegoedkeuring of tot de monitoring op in gebruik zijnde motoren;

c) 

het achterhouden van gegevens of technische specificaties die tot de terugroeping van motoren, of tot de weigering of de intrekking van een EU-typegoedkeuring zouden kunnen leiden;

d) 

het gebruiken van manipulatiestrategieën;

e) 

het weigeren van toegang tot informatie;

f) 

het zonder EU-typegoedkeuring in de handel brengen van motoren waarvoor een EU-typegoedkeuring vereist is, of het met die intentie vervalsen van documenten of voorgeschreven opschriften;

g) 

het in de handel brengen van overgangsmotoren en niet voor de weg bestemde mobiele machines waarin dergelijke motoren zijn gemonteerd in strijd met de vrijstellingsbepalingen;

h) 

het schenden van de in artikel 35, leden 3 en 4, opgenomen beperkingen;

i) 

het in de handel brengen van een motor die zodanig is gewijzigd dat hij niet langer conform de specificaties van de EU-typegoedkeuring is;

j) 

het monteren van een motor in niet voor de weg bestemde mobiele machines voor ander gebruik dan het exclusieve gebruik waarin is voorzien in artikel 4;

k) 

het in de handel brengen van een motor voor speciale doeleinden in het kader van artikel 34, leden 5 of 6, voor gebruik in andere niet voor de weg bestemde machines dan die waarin in die leden is voorzien;

l) 

het in de handel brengen van een motor in het kader van artikel 34, leden 7 of 8 en artikel 58, leden 9, 10 of 11, voor gebruik in een andere machine dan die waarin in die leden is voorzien;

m) 

het in de handel brengen van niet voor de weg bestemde mobiele machines waarin motoren zijn gemonteerd die onder de EU-typegoedkeuring uit hoofde van deze verordening vallen, zonder die goedkeuring;

n) 

het in de handel brengen van niet voor de weg bestemde mobiele machines die in strijd zijn met een in artikel 34, lid 8, genoemde beperking voor niet voor de weg bestemde mobiele machines.

Artikel 58

Overgangsbepalingen

1.  Onverminderd hoofdstukken II en III, leidt deze verordening niet tot ongeldigverklaring van EU-typegoedkeuringen of vrijstellingen vóór de in bijlage III genoemde data voor het in de handel brengen van motoren.

2.  De goedkeuringsinstanties mogen overeenkomstig de relevante wetgeving die geldt op 5 oktober 2016 EU-typegoedkeuringen blijven verlenen tot de in bijlage III genoemde verplichte data voor de EU-typegoedkeuring van motoren, en overeenkomstig die wetgeving vrijstellingen blijven verlenen tot de in bijlage III genoemde verplichte data voor het in de handel brengen van motoren.

De lidstaten mogen overeenkomstig de relevante wetgeving die geldt op 5 oktober 2016 het in de handel brengen van motoren blijven toestaan tot de in bijlage III genoemde verplichte data voor het in de handel brengen van motoren.

3.  In afwijking van deze verordening kunnen motoren waarvoor krachtens de op 5 oktober 2016 geldende toepasselijke wetgeving EU-typegoedkeuring is verleend of die voldoen aan de voorschriften die zijn vastgesteld door de Centrale Commissie voor de Rijnvaart (CCR) en zijn aangenomen als CCR-Fase II in het kader van de Herziene Rijnvaartakte, blijven in de handel worden gebracht tot de in bijlage III genoemde data voor het in de handel brengen van motoren.

Nationale autoriteiten verbieden, beperken of verhinderen in die gevallen niet het in de handel brengen van motoren die in overeenstemming met het goedgekeurde type zijn.

4.  Motoren die op 5 oktober 2016 niet binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 97/68/EG vielen, kunnen op basis van eventuele geldige nationale wetgeving blijven in de handel worden gebracht tot de in bijlage III genoemde data voor het in de handel brengen van motoren.

5.  Onverminderd artikel 5, lid 3, artikel 18, lid 2, en, voor zover van toepassing, Richtlijn 2008/57/EG en Verordening (EU) nr. 1302/2014 van de Commissie ( 8 ) kunnen overgangsmotoren en, in voorkomend geval, de niet voor de weg bestemde mobiele machines waarin die overgangsmotoren zijn gemonteerd, blijven in de handel worden gebracht tijdens de overgangsperiode, op voorwaarde dat de machine waarin de overgangsmotor is gemonteerd uiterlijk 18 maanden na het begin van de overgangsperiode is geproduceerd.

▼M1

Voor motoren van subcategorieën van categorie NRE waarvoor de in bijlage III genoemde datum voor het in de handel brengen van fase V-motoren 1 januari 2020 is, staan de lidstaten de verlenging toe van de overgangsperiode en van de in de eerste alinea vermelde periode van 18 maanden met een extra periode van 12 maanden voor OEM’s met een totale jaarlijkse productie van minder dan 100 eenheden van niet voor de weg bestemde mobiele machines waarin interne verbrandingsmotoren zijn gemonteerd. Voor de berekening van die jaarlijkse totale productie worden alle door dezelfde natuurlijke of rechtspersoon beheerde OEM’s als één enkele OEM beschouwd.

Voor motoren van subcategorieën van categorie NRE waarvoor de in bijlage III genoemde datum voor het in de handel brengen van fase V-motoren 1 januari 2020 is, die in mobiele kranen worden gebruikt, worden de overgangsperiode en de in de eerste alinea bedoelde periode van 18 maanden verlengd met 12 maanden.

▼B

Voor motoren van de categorie NRS met een vermogen van minder dan 19 kW in sneeuwblazers worden de overgangsperiode en de in de eerste alinea bedoelde periode van 18 maanden verlengd met 24 maanden.

▼M1

Voor motoren van alle subcategorieën waarvoor de in bijlage III genoemde datum voor het in de handel brengen van fase V-motoren op 1 januari 2019 is, met uitzondering van de in de vierde alinea bedoelde motoren, worden de overgangsperiode en de in de eerste alinea bedoelde periode van 18 maanden verlengd met 12 maanden.

▼B

6.  Behoudens lid 5 van dit artikel voldoen overgangsmotoren ten minste aan een van de volgende voorschriften:

a) 

zij zijn in overeenstemming met motortypen of motorfamilies waarvoor de EU-typegoedkeuring krachtens artikel 30, lid 2, onder a), niet langer geldig is, en vallen op de productiedata van de motoren onder een geldige EU-typegoedkeuring die voldoet aan de meest recente toepasselijke emissiegrenswaarden die zijn vastgesteld in de desbetreffende wetgeving die van toepassing is op 5 oktober 2016;

b) 

zij behoren tot een vermogensgroep die op 5 oktober 2016 niet onderworpen was aan typegoedkeuring die verband houdt met grenswaarden inzake verontreinigende emissies op het niveau van de Unie, of

c) 

zij worden gebruikt of zijn bestemd voor gebruik in een toepassing die op 5 oktober 2016 niet onderworpen was aan typegoedkeuring die verband houdt met grenswaarden inzake verontreinigende emissies op het niveau van de Unie.

7.  De periode voor het in de handel brengen van overgangsmotoren wordt beperkt tot:

a) 

24 maanden na de in bijlage III genoemde toepasselijke datum voor het in de handel brengen van motoren, in het in lid 5, eerste alinea, genoemde geval;

b) 

36 maanden na de in bijlage III genoemde toepasselijke datum voor het in de handel brengen van motoren, in het in lid 5, tweede en derde alinea, genoemde geval;

c) 

48 maanden na de in bijlage III genoemde toepasselijke datum voor het in de handel brengen van motoren, in het in lid 5, vierde alinea, genoemde geval;

▼M1

d) 

36 maanden na de in bijlage III genoemde toepasselijke datum voor het in de handel brengen van motoren, in het in lid 5, vijfde alinea, genoemde geval.

▼B

8.  Fabrikanten zorgen ervoor dat overgangsmotoren die tijdens de overgangsperiode in de handel zijn gebracht, van het in artikel 32, lid 2, onder d)m bedoelde opschrift zijn voorzien.

9.  Niettegenstaande artikel 5, lid 3, artikel 18, lid 2, en artikel 22 kunnen de lidstaten gedurende een termijn die uiterlijk verstrijkt op 17 september 2026 het in de handel brengen toestaan van motoren van de categorie RLL met een maximaal nettovermogen van meer dan 2 000  kW die niet aan de in bijlage II genoemde emissiegrenswaarden voldoen en worden gemonteerd in locomotieven die uitsluitend op een technisch geïsoleerd 1 520  mm-spoorwegnet rijden. Gedurende die termijn voldoen de in de handel gebrachte motoren ten minste aan de grenswaarden waaraan zij moesten voldoen om op 31 december 2011 in de handel te worden gebracht. De goedkeuringsinstanties van de lidstaten verlenen EU-typegoedkeuring voor en staan het in de handel brengen van dergelijke motoren toe.

10.  Niettegenstaande artikel 5, lid 3, en artikel 18, lid 2, staan de lidstaten het in de handel brengen van ruilmotoren toe voor een termijn van ten hoogste 15 jaar vanaf de toepasselijke data voor het in de handel brengen van fase V-motoren als bedoeld in bijlage III, op voorwaarde dat de motoren behoren tot een categorie gelijkwaardig aan NRS met een referentievermogen van ten minste 19 kW, of behoren tot een categorie gelijkwaardig aan NRG, indien de ruilmotor en de oorspronkelijke motor tot een motorcategorie of een vermogensgroep behoren waarvoor op 31 december 2016 geen typegoedkeuringsverplichting op het niveau van de Unie gold.

11.  Niettegenstaande artikel 5, lid 3, en artikel 18, lid 2, staan de lidstaten het in de handel brengen van ruilmotoren toe voor een termijn van ten hoogste 20 jaar vanaf de toepasselijke data voor het in de handel brengen van fase V-motoren als bedoeld in bijlage III, op voorwaarde dat de motoren:

a) 

behoren tot de categorie NRE met een referentievermogen van ten minste 19 kW en ten hoogste 560 kW en voldoen aan een emissiefase die niet meer dan 20 jaar voor het in de handel brengen van deze motoren is verstreken en die minstens even streng is als de emissiegrenswaarden waaraan de te vervangen motor moest voldoen toen die oorspronkelijk in de handel werd gebracht;

b) 

behoren tot een categorie gelijkwaardig aan NRE en met een referentievermogen van meer dan 560 kW, indien de ruilmotor en de basismotor tot een motorcategorie of een vermogensgroep behoren waarvoor op 31 december 2016 geen typegoedkeuringsverplichting op het niveau van de Unie gold.

12.  De lidstaten kunnen besluiten om, voor een termijn die uiterlijk verstrijkt op 17 september 2026, de bepalingen van deze verordening niet toe te passen op motoren die gemonteerd zijn in machines voor de katoenpluk.

13.  Fabrikanten dragen er zorg voor dat ruilmotoren van het in artikel 32, lid 2, onder e), bedoelde opschrift zijn voorzien.

Artikel 59

Verslag

1.  Uiterlijk op 31 december 2021 informeren de lidstaten de Commissie over de toepassing van de in deze verordening vastgestelde EU-typegoedkeuringsprocedures.

2.  Op basis van de krachtens lid 1 verstrekte informatie dient de Commissie uiterlijk op 31 december 2022 bij het Europees Parlement en bij de Raad een verslag in over de toepassing van deze verordening.

Artikel 60

Evaluatie

1.  Uiterlijk op 31 december 2018 dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in met een beoordeling van de vraag of het mogelijk is geharmoniseerde maatregelen vast te stellen voor het monteren van verbeterde emissiebeheerinrichtingen in motoren in niet voor de weg bestemde mobiele machines die al in de Unie in de handel zijn gebracht. In dat verslag wordt ook aandacht besteed aan technische maatregelen en regelingen inzake financiële stimulansen, teneinde de lidstaten te helpen te voldoen aan de Uniewetgeving inzake luchtkwaliteit, door mogelijke maatregelen tegen luchtvervuiling in dichtbevolkte gebieden te evalueren, met inachtneming van de Unieregels over staatssteun.

2.  Uiterlijk op 31 december 2020 legt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad een verslag voor over:

a) 

de beoordeling van mogelijkheden voor het verder verlagen van verontreinigende emissies, op basis van de beschikbare technologieën en een kosten-batenanalyse.

Met name voor motoren van de categorieën IWP en IWA, de beoordeling van de technologische en economische haalbaarheid van:

i) 

een verdere verlaging van de emissiegrenswaarde voor emissies van PN en NOx;

ii) 

een verdere verlaging van de A-factor voor motoren op basis van volledig en gedeeltelijk gasvormige brandstof in het kader van een klimaatneutraal bedrijf in vergelijking met motoren op basis van dieselbrandstof, en

iii) 

de toevoeging van grenswaarden voor PN aan de motorcategorieën waarvoor in bijlage II bij deze verordening geen dergelijke waarde zijn opgenomen;

b) 

het vaststellen van potentieel relevante typen verontreinigende stoffen die niet onder het toepassingsgebied van deze verordening vallen.

3.  Uiterlijk op 31 december 2025 dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over het gebruik van de vrijstellingsclausules waarin is voorzien in artikel 34, leden 4 en 5, en over de monitoring van de resultaten van de in artikel 19 genoemde emissietests en de conclusies die daaruit zijn getrokken.

Daarnaast omvat het verslag een beoordeling van de voor EU-typegoedkeuring vereiste tests, bedoeld in de artikelen 24 en 25, met bijzondere aandacht voor de mate waarin die tests stroken met reële bedrijfsomstandigheden voor motoren, en een beoordeling van de vraag of het haalbaar is om tests voor emissies van verontreinigende deeltjes in te voeren als onderdeel van de in artikel 19 bedoelde tests van in gebruik zijnde motoren.

4.  De in de leden 2 en 3 bedoelde verslagen:

a) 

zijn gebaseerd op een raadpleging van de betrokken belanghebbenden;

b) 

houden rekening met bestaande aanverwante Unie- en internationale normen, en

c) 

gaan in voorkomend geval vergezeld van wetgevingsvoorstellen.

Artikel 61

Wijzigingen van Richtlijn 97/68/EG

Richtlijn 97/68/EG wordt als volgt gewijzigd:

1) 

In artikel 9 worden aan lid 4 bis de volgende alinea's toegevoegd:

„In afwijking van de eerste alinea kunnen de lidstaten op verzoek van een OEM motoren in de handel brengen die voldoen aan de emissiegrenswaarden van fase III A, op voorwaarde dat die motoren zijn bestemd om te worden gemonteerd in niet voor de weg bestemde mobiele machines die gebruikt zullen worden op plaatsen waar ontploffingsgevaar kan heersen, zoals omschreven in artikel 2, punt 5), van Richtlijn 2014/34/EU van het Europees Parlement en de Raad ( *1 ).

Fabrikanten verstrekken de goedkeuringsinstantie het bewijs dat de motoren uitsluitend worden gemonteerd in niet voor de weg bestemde mobiele machines die zijn gecertificeerd als zijnde conform deze voorschriften. Op deze motoren wordt naast het in bijlage I, afdeling 3, vermelde voorgeschreven „merkteken” op de machine een etiket aangebracht met de tekst „Motor voor beperkt gebruik in machines geproduceerd door”, gevolgd door de naam van de OEM en de unieke referentie van de afwijking in kwestie.

In afwijking van de eerste alinea kunnen de lidstaten EU-typegoedkeuring verlenen voor en het in de handel brengen toestaan van motoren van de categorie RLL met een maximaal nettovermogen van meer dan 2 000  kW die niet aan de in bijlage II genoemde emissiegrenswaarden voldoen en moeten worden gemonteerd in locomotieven die uitsluitend op een technisch geïsoleerd 1 520  mm-spoorwegnet rijden. Die motoren voldoen ten minste aan de grenswaarden waaraan zij moesten voldoen om op 31 december 2011 in de handel te worden gebracht.

2) 

Aan artikel 10 wordt het volgende lid toegevoegd:

„8.  De lidstaten kunnen besluiten deze richtlijn niet toe te passen op motoren die gemonteerd zijn in machines voor de katoenpluk.”.

Artikel 62

Wijziging van Verordening (EU) nr. 1024/2012

In de bijlage bij Verordening (EU) nr. 1024/2012 wordt het volgende punt toegevoegd:

▼C2

„10. Verordening (EU) 2016/1628 van het Europees Parlement en de Raad van 14 september 2016 inzake voorschriften met betrekking tot emissiegrenswaarden voor verontreinigende gassen en deeltjes en typegoedkeuring voor in niet voor de weg bestemde mobiele machines gemonteerde interne verbrandingsmotoren, tot wijziging van de Verordening (EU) nr. 1024/2012 en (EU) nr. 167/2013, en tot wijziging en intrekking van Richtlijn 97/68/EG ( *2 ): Artikel 44.

▼B

Artikel 63

Wijziging van Verordening (EU) nr. 167/2013

Artikel 19 van Verordening (EU) nr. 167/2013 wordt als volgt gewijzigd:

1) 

Lid 3 wordt vervangen door:

„3.  De bepalingen inzake motorcategorieën, uitlaatemissiegaswaarden, testcycli, emissieduurzaamheidsperioden, voorschriften voor uitlaatemissies, de monitoring van emissies van in gebruik zijnde motoren, en het verrichten van metingen en tests, alsmede de overgangsbepalingen en de bepalingen die voorzien in vroegtijdige EU-typegoedkeuring en het in de handel brengen van fase V-motoren, zoals die zijn neergelegd voor niet voor de weg bestemde mobiele machines bij Verordening (EU) 2016/1628 van het Europees Parlement en de Raad ( *3 ) en bij de op grond daarvan vastgestelde gedelegeerde en uitvoeringshandelingen, zijn van toepassing.

Voor het in de handel brengen, registreren of in het verkeer brengen van trekkers van de categorieën T2, T4.1 en C2 worden motoren uit de vermogensgroep 56-130 kW die aan de voorschriften van fase III B voldoen, beschouwd als overgangsmotoren zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 32, van Verordening (EU) 2016/1628.

2) 

Aan lid 6 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„In afwijking van het beginsel in de tweede alinea is de Commissie bevoegd om uiterlijk op 31 december 2016 Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/96 ( *4 ) van de Commissie, in die zin te wijzigen dat:

a) 

voor EU-typegoedkeuringsdoeleinden voor trekkers van de categorieën T2, T4.1 en C2, de in artikel 11, lid 4, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/96 genoemde uitsteltermijn vier jaar bedraagt, en

b) 

binnen de flexibele regeling als bedoeld in artikel 14 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/96, de toegestane flexibiliteit uit hoofde van punt 1.1.1 van bijlage V bij die gedelegeerde verordening wordt verhoogd tot 150 % voor trekkers van de categorieën T2, T4.1 en C2.

Artikel 64

Intrekking

1.  Onverminderd artikel 58, leden 1 tot en met 4, van deze verordening, wordt Richtlijn 97/68/EG met ingang van 1 januari 2017 ingetrokken.

2.  Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar deze verordening.

Artikel 65

Inwerkingtreding en toepassing

1.  Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2.  Deze verordening is van toepassing met ingang van 1 januari 2017, met uitzondering van artikel 61, dat van toepassing is met ingang van 6 oktober 2016.

Vanaf 6 oktober 2016 weigeren de goedkeuringsinstanties niet om EU-typegoedkeuring te verlenen voor een nieuw motortype of een nieuwe motorfamilie of verbieden zij niet het in de handel brengen indien dat motortype of die motorfamilie voldoet aan de hoofdstukken II, III, IV en VIII en aan de krachtens deze verordening vastgestelde gedelegeerde en uitvoeringshandelingen.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.




BIJLAGE I

Definitie van de in artikel 4 bedoelde subcategorieën motoren



Tabel I-1:Subcategorieën van motorcategorie NRE zoals gedefinieerd in artikel 4, 1, punt 1

Categorie

Ontstekingstype

Toerental

Vermogensgroep (kW)

Subcategorie

Referentievermogen

NRE

CI

variabel

0 < P < 8

NRE-v-1

Maximaal nettovermogen

CI

8 ≤ P < 19

NRE-v-2

CI

19 ≤ P < 37

NRE-v-3

CI

37 ≤ P < 56

NRE-v-4

alle

56 ≤ P < 130

NRE-v-5

130 ≤ P ≤ 560

NRE-v-6

P > 560

NRE-v-7

CI

constant

0 < P < 8

NRE-c-1

Nominaal nettovermogen

CI

8 ≤ P < 19

NRE-c-2

CI

19 ≤ P < 37

NRE-c-3

CI

37 ≤ P < 56

NRE-c-4

alle

56 ≤ P < 130

NRE-c-5

130 ≤ P ≤ 560

NRE-c-6

P > 560

NRE-c-7



Tabel I-2: Subcategorieën van motorcategorie NRG zoals gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 2

Categorie

Ontstekingstype

Toerental

Vermogensgroep (kW)

Subcategorie

Referentievermogen

NRG

alle

variabel

P > 560

NRG-v-1

Maximaal nettovermogen

constant

P > 560

NRG-c-1

Nominaal nettovermogen



Tabel I-3: Subcategorieën van motorcategorie NRSh zoals gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 3

Categorie

Ontstekingstype

Toerental

Vermogensgroep (kW)

Cilinderinhoud (cm3)

Subcategorie

Referentievermogen

NRSh

SI

variabel of constant

0 < P < 19

SV < 50

NRSh-v-1a

Maximaal nettovermogen

SV ≥ 50

NRSh-v-1b



Tabel I-4: Subcategorieën van motorcategorie NRS zoals gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 4

Categorie

Ontstekings type

Toerental

Vermogens-groep (kW)

Cilinderinhoud (cm3)

Subcategorie

Referentievermogen

NRS

SI

variabel ≥ 3 600 tpm, of constant

0 < P < 19

80 ≤ SV < 225

NRS-vr-1a

Maximaal nettovermogen

SV ≥ 225

NRS-vr-1b

variabel < 3 600 tpm

80 ≤ SV < 225

NRS-vi-1a

SV ≥ 225

NRS-vi-1b

variabel of constant

19 ≤ P < 30

SV ≤ 1 000

NRS-v-2a

Maximaal nettovermogen

SV > 1 000

NRS-v-2b

30 ≤ P < 56

alle

NRS-v-3

Maximaal nettovermogen

Voor motoren < 19 kW met SV < 80 cm3 in niet met de hand vastgehouden machines worden motoren van de categorie NRSh gebruikt.



Tabel I-5: Subcategorieën van motorcategorie IWP zoals gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 5

Categorie

Ontstekingstype

Toerental

Vermogens groep (kW)

Subcategorie

Referentievermogen

IWP

alle

variabel

19 ≤ P < 75

IWP-v-1

Maximaal nettovermogen

75 ≤ P < 130

IWP-v-2

130 ≤ P < 300

IWP-v-3

P ≥ 300

IWP-v-4

constant

19 ≤ P < 75

IWP-c-1

Nominaal nettovermogen

75 ≤ P < 130

IWP-c-2

130 ≤ P < 300

IWP-c-3

P ≥ 300

IWP-c-4



Tabel I-6: Subcategorieën van motorcategorie IWA zoals gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 6

Categorie

Ontstekingstype

Toerental

Vermogensgroep (kW)

Subcategorie

Referentievermogen

IWA

alle

variabel

19 ≤ P < 75

IWA-v-1

Maximaal nettovermogen

75 ≤ P < 130

IWA-v-2

130 ≤ P < 300

IWA-v-3

P ≥ 300

IWA-v-4

constant

19 ≤ P < 75

IWA-c-1

Nominaal nettovermogen

75 ≤ P < 130

IWA-c-2

130 ≤ P < 300

IWA-c-3

P ≥ 300

IWA-c-4



Tabel I-7:Subcategorieën van motorcategorie RLL zoals gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 7

Categorie

Ontstekingstype

Toerental

Vermogensgroep (kW)

Subcategorie

Referentievermogen

RLL

alle

variabel

P > 0

RLL-v-1

Maximaal nettovermogen

constant

P > 0

RLL-c-1

Nominaal nettovermogen



Tabel I-8:Subcategorieën van motorcategorie RLR zoals gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 8

Categorie

Ontstekingstype

Toerental

Vermogensgroep (kW)

Subcategorie

Referentievermogen

RLR

alle

variabel

P > 0

RLR-v-1

Maximaal nettovermogen

constant

P > 0

RLR-c-1

Nominaal nettovermogen



Tabel I-9:Subcategorieën van motorcategorie SMB zoals gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 9

Categorie

Ontstekingstype

Toerental

Vermogensgroep (kW)

Subcategorie

Referentievermogen

SMB

SI

variabel of constant

P > 0

SMB-v-1

Maximaal nettovermogen



Tabel I-10:Subcategorieën van motorcategorie ATS zoals gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 10

Categorie

Ontstekingstype

Toerental

Vermogensgroep (kW)

Subcategorie

Referentievermogen

ATS

SI

variabel of constant

P > 0

ATS-v-1

Maximaal nettovermogen




BIJLAGE II

Uitlaatemissiegrenswaarden als bedoeld in artikel 18, lid 2



Tabel II-1:Fase V emissiegrenswaarden voor motorcategorie NRE als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 1)

Emissiefase

Subcategorie motor

Vermogensgroep

Ontstekingstype

CO

HC

NOx

Deeltjesmassa

PN

A

 

 

kW

 

g/kWh

g/kWh

g/kWh

g/kWh

#/kWh

 

Fase V

NRE-v-1

NRE-c-1

0 < P < 8

CI

8,00

(HC + NOx ≤ 7,50)

0,40 (1)

1,10

Fase V

NRE-v-2

NRE-c-2

8 ≤ P < 19

CI

6,60

(HC + NOx ≤ 7,50)

0,40

1,10

Fase V

NRE-v-3

NRE-c-3

19 ≤ P < 37

CI

5,00

(HC + NOx ≤ 4,70)

0,015

1 × 1012

1,10

Fase V

NRE-v-4

NRE-c-4

37 ≤ P < 56

CI

5,00

(HC + NOx ≤ 4,70)

0,015

1 × 1012

1,10

Fase V

NRE-v-5

NRE-c-5

56 ≤ P < 130

alle

5,00

0,19

0,40

0.015

1 × 1012

1,10

Fase V

NRE-v-6

NRE-c-6

130 ≤ P ≤ 560

alle

3,50

0,19

0,40

0,015

1 × 1012

1,10

Fase V

NRE-v-7

NRE-c-7

P > 560

alle

3,50

0,19

3,50

0,045

6,00

(1)   0,60 voor met de hand te starten en met lucht gekoelde motoren met directe inspuiting



Tabel II-2:Fase V emissiegrenswaarden voor motorcategorie NRG zoals gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 2)

Emissiefase

Subcategorie motor

Vermogensgroep

Ontstekingstype

CO

HC

NOx

Deeltjesmassa

PN

A

 

 

kW

 

g/kWh

g/kWh

g/kWh

g/kWh

#/kWh

 

Fase V

NRG-v-1

NRG-c-1

P > 560

alle

3,50

0,19

0,67

0,035

6,00



Tabel II-3: Fase V emissiegrenswaarden voor motorcategorie NRSh zoals gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 3)

Emissiefase

Subcategorie motor

Vermogensgroep

Ontstekingstype

CO

HC + NOx

 

 

kW

 

g/kWh

g/kWh

Fase V

NRSh-v-1a

0 < P < 19

SI

805

50

Fase V

NRSh-v-1b

603

72



Tabel II-4: Fase V emissiegrenswaarden voor motorcategorie NRS zoals gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 4)

Emissiefase

Subcategorie motor

Vermogensgroep

Ontstekingstype

CO

HC + NOx

 

 

kW

 

g/kWh

g/kWh

Fase V

NRS-vr-1a

NRS-vi-1a

0 < P < 19

SI

610

10

Fase V

NRS-vr-1b

NRS-vi-1b

610

8

Fase V

NRS-v-2a

19 ≤ P ≤ 30

610

8

Fase V

NRS-v-2b

NRS-v-3

19 ≤ P < 56

4,40 (*1)

2,70 (*1)

(*1)   Optioneel, als alternatief, een combinatie van waarden die voldoet aan de vergelijking (HC + NOx) × CO0,784 ≤ 8,57 en de volgende voorwaarden: CO ≤ 20,6 g/kWh en (HC + NOx) ≤ 2,7 g/kWh



Tabel II-5: Fase V emissiegrenswaarden voor motorcategorie IWP zoals gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 5)

Emissiefase

Subcategorie motor

Vermogensgroep

Ontstekingstype

CO

HC

NOx

Deeltjesmassa

PN

A

 

 

kW

 

g/kWh

g/kWh

g/kWh

g/kWh

#/kWh

 

Fase V

IWP-v-1

IWP-c-1

19 ≤ P < 75

alle

5,00

(HC + NOx ≤ 4,70)

0,30

6,00

Fase V

IWP-v-2

IWP-c-2

75 ≤ P < 130

alle

5,00

(HC + NOx ≤ 5,40)

0,14

6,00

Fase V

IWP-v-3

IWP-c-3

130 ≤ P < 300

alle

3,50

1,00

2,10

0,10

6,00

Fase V

IWP-v-4

IWP-c-4

P ≥ 300

alle

3,50

0,19

1,80

0,015

1 × 1012

6,00



Tabel II-6:Fase V emissiegrenswaarden voor motorcategorie IWA zoals gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 6)

Emissiefase

Subcategorie motor

Vermogensgroep

Ontstekingstype

CO

HC

NOx

Deeltjesmassa

PN

A

 

 

kW

 

g/kWh

g/kWh

g/kWh

g/kWh

#/kWh

 

Fase V

IWA-v-1

IWA-c-1

19 ≤ P < 75

alle

5,00

(HC + NOx ≤ 4,70)

0,30

6,00

Fase V

IWA-v-2

IWA-c-2

75 ≤ P < 130

alle

5,00

(HC + NOx ≤ 5,40)

0,14

6,00

Fase V

IWA-v-3

IWA-c-3

130 ≤ P < 300

alle

3,50

1,00

2,10

0,10

6,00

Fase V

IWA-v-4

IWA-c-4

P ≥ 300

alle

3,50

0,19

1,80

0,015

1 × 1012

6,00



Tabel II-7: Fase V emissiegrenswaarden voor motorcategorie RLL zoals gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 7

Emissiefase

Subcategorie motor

Vermogensgroep

Ontstekings-type

CO

HC

NOx

Deeltjesmassa

PN

A

 

 

kW

 

g/kWh

g/kWh

g/kWh

g/kWh

#/kWh

 

Fase V

RLL-c-1

RLL-v-1

P > 0

alle

3,50

(HC + NOx ≤ 4,00)

0,025

6,00



Tabel II-8: Fase V emissiegrenswaarden voor motorcategorie RLR zoals gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 8

Emissiefase

Subcategorie motor

Vermogensgroep

Ontstekingstype

CO

HC

NOx

Deeltjesmassa

PN

A

 

 

kW

 

g/kWh

g/kWh

g/kWh

g/kWh

#/kWh

 

Fase V

RLR-c-1

RLR-v-1

P > 0

alle

3,50

0,19

2,00

0.015

1 × 1012

6,00



Tabel II-9: Fase V emissiegrenswaarden voor motorcategorie SMB zoals gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 9

Emissiefase

Subcategorie motor

Vermogensgroep

Ontstekingstype

CO

NOx

HC

 

 

kW

 

g/kWh

g/kWh

g/kWh

Fase V

SMB-v-1

P > 0

SI

275

75



Tabel II-10: Fase V emissiegrenswaarden voor motorcategorie ATS zoals gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 10

Emissiefase

Subcategorie motor

Vermogensgroep

Ontstekingstype

CO

HC + NOx

 

 

kW

 

g/kWh

g/kWh

Fase V

ATS-v-1

P > 0

SI

400

8

Specifieke bepalingen voor totale grenswaarden voor koolwaterstof (HC) voor motoren op basis van volledig en gedeeltelijk gasvormige brandstof

1. Voor de subcategorieën waarvoor een A-factor is vastgesteld worden de in tabellen II-1 tot en met II-10 aangegeven grenswaarden voor koolwaterstof voor motoren op basis van volledig en gedeeltelijk gasvormige brandstof vervangen door een grenswaarde berekend met de volgende formule:

HC = 0,19 + (1,5 × A × GER)

waarbij GER staat voor de gemiddelde gasenergieverhouding voor de betrokken testcyclus. Wanneer zowel testcycli in statische toestand als transiënte testcycli van toepassing zijn, wordt de GER vanuit de transiënte testcyclus met warme start vastgesteld. Waar meer dan één testcyclus in statische toestand van toepassing is, wordt de gemiddelde GER voor elke cyclus afzonderlijk vastgesteld.

Indien de berekende grenswaarde voor HC de waarde van 0,19 + A overschrijdt, worden de grenswaard voor HC vastgesteld op 0,19 + A.

image

Figuur 1. Diagram waarbij HC-emissiegrenswaarden als functie van de gemiddelde GER worden voorgesteld

2. Voor subcategorieën met een gezamenlijke HC- en NOx-grenswaarde wordt de gezamenlijke grenswaarde voor HC en NOx verlaagd tot 0,19 g/kWh en geldt ze alleen voor NOx.

3. Voor motoren op basis van niet-gasvormige brandstof geldt de formule niet.




BIJLAGE III

Tijdschema voor de toepassing van deze verordening met betrekking tot EU-typegoedkeuring en het in de handel brengen



Tabel III-1: Toepassingsdata van deze verordening voor motorcategorie NRE

Categorie

Ontstekingstype

Vermogensgroep (kW)

Subcategorie

Verplichte toepassingsdatum van deze verordening voor

EU-typegoedkeuring van motoren

in de handel brengen van motoren

NRE

CI

0 < P < 8

NRE-v-1

NRE-c-1

1 januari 2018

1 januari 2019

CI

8 ≤ P < 19

NRE-v-2

NRE-c-2

CI

19 ≤ P < 37

NRE-v-3

NRE-c-3

1 januari 2018

1 januari 2019

37 ≤ P < 56

NRE-v-4

NRE-c-4

alle

56 ≤ P < 130

NRE-v-5

NRE-c-5

1 januari 2019

1 januari 2020

130 ≤ P ≤ 560

NRE-v-6

NRE-c-6

1 januari 2018

1 januari 2019

P > 560

NRE-v-7

NRE-c-7

1 januari 2018

1 januari 2019



Tabel III-2:Toepassingsdata van deze verordening voor motorcategorie NRG

Categorie

Ontstekingstype

Vermogensgroep (kW)

Subcategorie

Verplichte toepassingsdatum van deze verordening voor

 

 

 

 

EU-typegoedkeuring van motoren

in de handel brengen van motoren

NRG

alle

P > 560

NRG-v-1

NRG-c-1

1 januari 2018

1 januari 2019



Tabel III-3: Toepassingsdata van deze verordening voor motorcategorie NRSh

Categorie

Ontstekingstype

Vermogensgroep (kW)

Subcategorie

Verplichte toepassingsdatum van deze verordening voor

 

 

 

 

EU-typegoedkeuring van motoren

in de handel brengen van motoren

NRSh

SI

0 < P < 19

NRSh-v-1a

NRSh-v-1b

1 januari 2018

1 januari 2019



Tabel III-4: Toepassingsdata van deze verordening voor motorcategorie NRS

Categorie

Ontstekingstype

Vermogensgroep (kW)

Subcategorie

Verplichte toepassingsdatum van deze verordening voor

 

 

 

 

EU-typegoedkeuring van motoren

in de handel brengen van motoren

NRS

SI

0 < P < 56

NRS-vr-1a

NRS-vi-1a

NRS-vr-1b

NRS-vi-1b

NRS-v-2a

NRS-v-2b

NRS-v-3

1 januari 2018

1 januari 2019



Tabel III-5: Toepassingsdata van deze verordening voor motorcategorie IWP

Categorie

Ontstekings-type

Vermogensgroep (kW)

Subcategorie

Verplichte toepassingsdatum van deze verordening voor

 

 

 

 

EU-typegoedkeuring van motoren

in de handel brengen van motoren

IWP

alle

19 ≤ P < 300

IWP-v-1

IWP-c-1

IWP-v-2

IWP-c-2

IWP-v-3

IWP-c-3

1 januari 2018

1 januari 2019

P ≥ 300

IWP-v-4

IWP-c-4

1 januari 2019

1 januari 2020



Tabel III-6: Toepassingsdata van deze verordening voor motorcategorie IWA

Categorie

Ontstekingstype

Vermogensgroep (kW)

Subcategorie

Verplichte toepassingsdatum van deze verordening voor

 

 

 

 

EU-typegoedkeuring van motoren

in de handel brengen van motoren

IWA

alle

19 ≤ P < 300

IWA-v-1

IWA-c-1

IWA-v-2

IWA-c-2

IWA-v-3

IWA-c-3

1 januari 2018

1 januari 2019

P ≥ 300

IWA-v-4

IWA-c-4

1 januari 2019

1 januari 2020



Tabel III-7:Toepassingsdata van deze verordening voor motorcategorie RLL

Categorie

Ontstekings-type

Vermogensgroep (kW)

Subcategorie

Verplichte toepassingsdatum van deze verordening voor

 

 

 

 

EU-typegoedkeuring van motoren

in de handel brengen van motoren

RLL

alle

P > 0

RLL-v-1

RLL-c-1

1 januari 2020

1 januari 2021



Tabel III-8:Toepassingsdata van deze verordening voor motorcategorie RLR

Categorie

Ontstekings-type

Vermogensgroep (kW)

Subcategorie

Verplichte toepassingsdatum van deze verordening voor

 

 

 

 

EU-typegoedkeuring van motoren

in de handel brengen van motoren

RLR

alle

P > 0

RLR-v-1

RLR-c-1

1 januari 2020

1 januari 2021



Tabel III-9: Toepassingsdata van deze verordening voor motorcategorie SMB

Categorie

Ontstekings-type

Vermogensgroep (kW)

Subcategorie

Verplichte toepassingsdatum van deze verordening voor

 

 

 

 

EU-typegoedkeuring van motoren

in de handel brengen van motoren

SMB

SI

P > 0

SMB-v-1

1 januari 2018

1 januari 2019



Tabel III-10:Toepassingsdata van deze verordening voor motorcategorie ATS

Categorie

Ontstekingstype

Vermogens-groep (kW)

Subcategorie

Verplichte toepassingsdatum van deze verordening voor

 

 

 

 

EU-typegoedkeuring van motoren

in de handel brengen van motoren

ATS

SI

P > 0

ATS-v-1

1 januari 2018

1 januari 2019




BIJLAGE IV

Testcycli in statische toestand, niet voor wegverkeer (NRSC)



Tabel IV-1: NRSC-testcycli voor motoren uit categorie NRE

Categorie

Toerental

Doel

Subcategorie

NRSC

NRE

variabel

Motor met variabel toerental met een referentievermogen van minder dan 19 kW

NRE-v-1

NRE-v-2

G2 of C1

Motor met variabel toerental met een referentievermogen van 19 kW of meer maar niet meer dan 560 kW

NRE-v-3

NRE-v-4

NRE-v-5

NRE-v-6

C1

Motor met variabel toerental met een referentievermogen van meer dan 560 kW

NRE-v-7

C1

constant

Motor met constant toerental

NRE-c-1

NRE-c-2

NRE-c-3

NRE-c-4

NRE-c-5

NRE-c-6

NRE-c-7

D2



Tabel IV-2: NRSC-testcycli voor motoren uit categorie NRG

Categorie

Toerental

Doel

Subcategorie

NRSC

NRG

variabel

Motor met variabel toerental voor generatoraggregaat

NRG-v-1

C1

constant

Motor met constant toerental voor generatoraggregaat

NRG-c-1

D2



Tabel IV-3:NRSC-testcycli voor motoren uit categorie NRSh

Categorie

Toerental

Doel

Subcategorie

NRSC

NRSh

variabel of constant

Motor met een referentievermogen van 19 kW of minder, voor gebruik in handapparatuur

NRSh-v-1a

NRSh-v-1b

G3



Tabel IV-4:NRSC-testcycli voor motoren uit categorie NRS

Categorie

Toerental

Doel

Subcategorie

NRSC

NRS

variabel < 3 600 rpm

Motor met variabel toerental met een referentievermogen van 19 kW of minder, bedoeld voor toerental < 3 600 rpm

NRS-vi-1a

NRS-vi-1b

G1

variabel ≥ 3 600 rpm, of constant

Motor met variabel toerental met een referenievermogen van 19 kW of minder, bedoeld voor toerental < 3 600 rpm; motor met constant toerental met een referentievermogen van 19 kW of minder

NRS-vr-1a

NRS-vr1b

G2

variabel of constant

Motor met zowel een referentievermogen tussen 19 kW en 30 kW als een totale cilinderinhoud van minder dan 1 liter

NRS-v-2a

G2

Motor met een referentievermogen van meer dan 19 kW, behalve een motor met zowel een referentievermogen tussen 19 kW en 30 kW als een totale cilinderinhoud van minder dan 1 liter

NRS-v-2b

NRS-v-3

C2



Tabel IV-5: NRSC-testcycli voor motoren uit categorie IWP

Categorie

Toerental

Doel

Subcategorie

NRSC

IWP

variabel

Motor met variabel toerental bestemd voor voortbeweging die volgens een vaste-spoedschroefcurve werkt

IWP-v-1

IWP-v-2

IWP-v-3

IWP-v-4

E3

constant

Motor met constant toerental bestemd voor voortbeweging die met schroef met regelbare spoed of elektrisch gekoppelde schroef werkt

IWP-c-1

IWP-c-2

IWP-c-3

IWP-c-4

E2



Tabel IV-6: NRSC-testcycli voor motoren uit categorie IWA

Categorie

Toerental

Doel

Subcategorie

NRSC

IWA

variabel

Motor met variabel toerental bedoeld voor hulpgebruik voor binnenschepen

IWA-v-1

IWA-v-2

IWA-v-3

IWA-v-4

C1

constant

Motor met constant toerental bedoeld voor hulpgebruik voor binnenschepen

IWA-c-1

IWA-c-2

IWA-c-3

IWA-c-4

D2



Tabel IV-7:NRSC-testcycli voor motoren uit categorie RLL

Categorie

Toerental

Doel

Subcategorie

NRSC

RLL

variabel

Motor met variabel toerental voor de voortbeweging van locomotieven

RLL-v-1

F

constant

Motor met constant toerental voor de voortbeweging van locomotieven

RLL-c-1

D2



Tabel IV-8: NRSC-testcycli voor motoren uit categorie RLR

Categorie

Toerental

Doel

Subcategorie

NRSC

RLR

variabel

Motor met variabel toerental voor de voortbeweging van treinstellen

RLR-v-1

C1

constant

Motor met constant toerental voor de voortbeweging van treinstellen

RLR-c-1

D2



Tabel IV-9: NRSC-testcycli voor motoren uit categorie SMB

Categorie

Toerental

Doel

Subcategorie

NRSC

SMB

variabel of constant

Motoren voor de voortbeweging van sneeuwscooters

SMB-v-1

H



Tabel IV-10:NRSC-testcycli voor motoren uit categorie ATS

Categorie

Toerental

Doel

Subcategorie

NRSC

ATS

variabel of constant

Motoren voor de voortbeweging van ATV's of SbS-voertuigen

ATS-v-1

G1

Transiënte testcycli, niet voor wegverkeer



Tabel IV-11:Transiënte testcycli, niet voor wegverkeer, voor motoren uit categorie NRE

Categorie

Toerental

Doel

Subcategorie

 

NRE

variabel

Motor met variabel toerental met een referentievermogen van 19 kW of meer maar niet meer dan 560 kW

NRE-v-3

NRE-v-4

NRE-v-5

NRE-v-6

NRTC



Tabel IV-12:Transiënte testcycli, niet voor wegverkeer, voor motoren uit categorie NRS (1)

Categorie

Toerental

Doel

Subcategorie

 

NRS

variabel of constant

Motor met een referentievermogen van meer dan 19 kW, behalve een motor met zowel een referentievermogen tussen 19 kW en 30 kW als een totale cilinderinhoud van minder dan 1 liter

NRS-v-2b

NRS-v-3

LSI-NRTC

(1)   Alleen van toepassing voor motoren met een maximaal testtoerental ≤ 3 400  tpm.




BIJLAGE V

Emissieduurzaamheidsperioden (EDP) als bedoeld in artikel 25, lid 1



Tabel V-1: EDP voor motorcategorie NRE

Categorie

Ontstekingstype

Toerental

Vermogensgroep (kW)

Subcategorie

EDP (uren)

NRE

CI

variabel

0 < P < 8

NRE-v-1

3 000

CI

8 ≤ P < 19

NRE-v-2

CI

19 ≤ P < 37

NRE-v-3

5 000

CI

37 ≤ P < 56

NRE-v-4

8 000

alle

56 ≤ P < 130

NRE-v-5

130 ≤ P ≤ 560

NRE-v-6

P > 560

NRE-v-7

CI

constant

0 < P < 8

NRE-c-1

3 000

CI

8 ≤ P < 19

NRE-c-2

CI

19 ≤ P < 37

NRE-c-3

CI

37 ≤ P < 56

NRE-c-4

8 000

alle

56 ≤ P < 130

NRE-c-5

130 ≤ P ≤ 560

NRE-c-6

P > 560

NRE-c-7



Tabel V-2: EDP voor motorcategorie NRE

Categorie

Ontstekingstype

Toerental

Vermogensgroep (kW)

Subcategorie

EDP (uren)

NRG

alle

constant

P > 560

NRG-v-1

8 000

variabel

NRG-c-1



Tabel V-3: EDP voor motorcategorie NRSh

Categorie

Ontstekings-type

Toerental

Vermogensgroep (kW)

Cilinder inhoud (cm3)

Subcategorie

EDP (uren)

NRSh

SI

variabel of constant

0 < P < 19

SV < 50

NRSh-v-1a

50/125/300 (1)

SV ≥ 50

NRSh-v-1b

(1)   EDP-uren komen overeen met de EDP-categorieën cat. 1/cat. 2/cat. 3 als gedefinieerd in de op grond van deze verordening vastgestelde gedelegeerde handelingen.



Tabel V-4: EDP voor motorcategorie NRS

Categorie

Ontstekingstype

Toerental

Vermogensgroep (kW)

Cilinder inhoud (cm3)

Subcategorie

EDP (uren)

NRS

SI

variabel ≥ 3 600  rpm, of constant

0 < P < 19

80 ≤ SV < 225

NRS-vr-1a

125/250/500 (1)

variabel < 3 600  rpm

NRS-vi-1a

variabel ≥ 3 600  rpm, of constant

SV ≥ 225

NRS-vr-1b

250/500/1 000  (1)

variabel < 3 600  rpm

NRS-vi-1b

variabel of constant

19 ≤ P < 30

SV≤ 1 000

NRS-v-2a

1 000

SV > 1 000

NRS-v-2b

5 000

30 ≤ P < 56

alle

NRS-v-3

5 000

(1)   EDP-uren komen overeen met de EDP-categorieën cat. 1/cat. 2/cat. 3 als gedefinieerd in de op grond van deze verordening vastgestelde gedelegeerde handelingen.



Tabel V-5: EDP voor motorcategorie IWP

Categorie

Ontstekingstype

Toerental

Vermogensgroep (kW)

Subcategorie

EDP (uren)

IWP

alle

variabel

19 ≤ P < 75

IWP-v-1

10 000

75 ≤ P < 130

IWP-v-2

130 ≤ P < 300

IWP-v-3

P ≥ 300

IWP-v-4

constant

19 ≤ P < 75

IWP-c-1

10 000

75 ≤ P < 130

IWP-c-2

130 ≤ P < 300

IWP-c-3

P ≥ 300

IWP-c-4



Tabel V-6: EDP voor motorcategorie IWA

Categorie

Ontstekingstype

Toerental

Vermogensgroep (kW)

Subcategorie

EDP (uren)

IWA

alle

variabel

19 ≤ P < 75

IWPIWA-v-1

10 000

75 ≤ P < 130

IWPIWA-v-2

130 ≤ P < 300

IWPIWA-v-3

P ≥ 300

IWPIWA-v-4

constant

19 ≤ P < 75

IWPIWA-c-1

10 000

75 ≤ P < 130

IWPIWA-c-2

130 ≤ P < 300

IWPIWA-c-3

P ≥ 300

IWPIWA-c-4



Tabel V-7: EDP voor motorcategorie RLL

Categorie

Ontstekingstype

Toerental

Vermogensgroep (kW)

Subcategorie

EDP (uren)

RLL

alle

variabel

P > 0

RLL-v-1

10 000

constant

P>0

RLL-c-1



Tabel V-8:EDP voor motorcategorie RLR

Categorie

Ontstekingstype

Toerental

Vermogensgroep (kW)

Subcategorie

EDP (uren)

RLR

alle

variabel

P > 0

RLR-v-1

10 000

constant

P > 0

RLR-c-1



Tabel V-9:EDP voor motorcategorie SMB

Categorie

Ontstekingstype

Toerental

Vermogensgroep (kW)

Subcategorie

EDP (uren)

SMB

SI

variabel of constant

P > 0

SMB-v-1

400 (1)

(1)   Bij wijze van alternatief, is een emissieduurzaamheidsperiode van 8 000  km toegestaan



Tabel V-10:EDP voor motorcategorie ATS

Categorie

Ontstekingstype

Toerental

Vermogensgroep (kW)

Subcategorie

EDP (uren)

ATS

SI

variabel of constant

P > 0

ATS-v-1

500/1 000  (1)

(1)   EDP-uren komen overeen met de volgende totale cilinderinhouden: < 100 cm3 / ≥ 100 cm3.




BIJLAGE VI

Emissiegrenswaarden voor motoren voor speciale doeleinden (SPE) als bedoeld in artikel 34, lid 5



Tabel VI-1:SPE-emissiegrenswaarden voor motorcategorie NRE

Emissiefase

Subcategorie motor

Vermogensgroep

Ontstekings-type

CO

HC

NOx

Deeltjesmassa

A

 

 

kW

 

g/kWh

g/kWh

g/kWh

g/kWh

 

SPE

NRE-v-1

NRE-c-1

0 < P < 8

CI

8

7,5

0,4

6,0

SPE

NRE-v-2

NRE-c-2

8 ≤ P < 19

CI

6,6

7,5

0,4

6,0

SPE

NRE-v-3

NRE-c-3

19 ≤ P < 37

CI

5,5

7,5

0,6

6,0

SPE

NRE-v-4

NRE-c-4

37 ≤ P < 56

CI

5,0

4,7

0,4

6,0

SPE

NRE-v-5

NRE-c-5

56 ≤ P < 130

alle

5,0

4,0

0,3

6,0

SPE

NRE-v-6

NRE-c-6

130 ≤ P ≤ 560

alle

3,5

4,0

0,2

6,0

SPE

NRE-v-7

NRE-c-7

P > 560

alle

3,5

6,4

0,2

6,0



Tabel VI-2: SPE-emissiegrenswaarden voor motorcategorie NRG

Emissiefase

Subcategorie motor

Vermogensgroep

Ontstekings-type

CO

HC

NOx

Deeltjesmassa

A

 

 

kW

 

g/kWh

g/kWh

g/kWh

g/kWh

 

SPE

NRG-c-1

P > 560

alle

3,5

6,4

0,2

6,0

NRG-v-1



Tabel VI-3: SPE-emissiegrenswaarden voor motorcategorie RLL

Emissiefase

Subcategorie motor

Vermogensgroep

Ontstekings-type

CO

HC

NOx

Deeltjesmassa

A

 

 

kW

 

g/kWh

g/kWh

g/kWh

g/kWh

 

SPE

RLL-v-1

RLL-c-1

P ≤ 560

alle

3,5

(HC + NOx ≤ 4,0)

0,2

6,0

SPE

RLL-v-1

RLL-c-1

P > 560 kW

alle

3,5

0,5

6,0

0,2

6,0

SPE

RLL-v-1

RLL-c-1

P > 2 000  kW en SVc (1) > 5 liter

alle

3,5

0,4

7,4

0,2

6,0

(1)   Cilinderinhoud per cilinder



( 1 ) Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (kaderrichtlijn) (PB L 263 van 9.10.2007, blz. 1).

( 2 ) Verordening (EU) nr. 168/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2013 betreffende de goedkeuring van en het markttoezicht op twee- of driewielige voertuigen en vierwielers (PB L 60 van 2.3.2013, blz. 52).

( 3 ) Richtlijn (EU) 2016/1629 van het Europees Parlement en de Raad van 14 september 2016 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen, tot wijziging van Richtlijn 2009/100/EEG en tot intrekking van Richtlijn 2006/87/EG (zie bladzijde 118 van dit Publicatieblad).

( 4 ) Richtlijn 2013/53/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013 betreffende pleziervaartuigen en waterscooters en tot intrekking van Richtlijn 94/25/EG (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 90).

( 5 ) Verordening (EU) nr. 1321/2014 van de Commissie van 26 november 2014 betreffende de permanente luchtwaardigheid van luchtvaartuigen en luchtvaartproducten, -onderdelen en -uitrustingsstukken, en betreffende de goedkeuring van bij voornoemde taken betrokken organisaties en personen (PB L 362 van 17.12.2014, blz. 1).

( 6 ) Europese norm EN 14466+A1:2009 (Brandweerpompen 06, blz. 1/2014 van de Commissie van 26 november 2014 betreffend).

( 7 ) Richtlijn 2014/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake apparaten en beveiligingssystemen bedoeld voor gebruik op plaatsen waar ontploffingsgevaar kan heersen (PB L 96 van 29.3.2014, blz. 309).

( 8 ) Verordening (EU) nr. 1302/2014 van de Commissie van 18 november 2014 betreffende een technische specificatie inzake interoperabiliteit van het subsysteem „rollend materieel — locomotieven en reizigerstreinen” van het spoorwegsysteem in de Europese Unie (PB L 356 van 12.12.2014, blz. 228).

( *1 ) Richtlijn 2014/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake apparaten en beveiligingssystemen bedoeld voor gebruik op plaatsen waar ontploffingsgevaar kan heersen (PB L 96 van 29.3.2014, blz. 309).”.

( *2 ) PB L 252 van 16.9.2016, blz. 53”.

( *3 ) Verordening (EU) 2016/1628 van het Europees Parlement en de Raad van 14 september 2016 inzake voorschriften met betrekking tot emissiegrenswaarden voor verontreinigende gassen en deeltjes en typegoedkeuring voor in niet voor de weg bestemde mobiele machines gemonteerde interne verbrandingsmotoren, tot wijziging van de Verordening (EU) nr. 1024/2012 en (EU) nr. 167/2013, en tot wijziging en intrekking van Richtlijn 97/68/EG (PB L 252 van 16.9.2016, blz. 53).”;

( *4 ) Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/96 van de Commissie van 1 oktober 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 167/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft voorschriften voor milieuprestaties en prestaties van de aandrijfeenheid voor landbouw- en bosbouwvoertuigen (PB L 16 van 23.1.2015, blz. 1).”.