02014R0806 — NL — 26.06.2021 — 002.002


Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document

►B

VERORDENING (EU) Nr. 806/2014 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 15 juli 2014

tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010

(PB L 225 van 30.7.2014, blz. 1)

Gewijzigd bij:

 

 

Publicatieblad

  nr.

blz.

datum

►M1

VERORDENING (EU) 2019/877 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 20 mei 2019

  L 150

226

7.6.2019

►M2

VERORDENING (EU) 2019/2033 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 27 november 2019

  L 314

1

5.12.2019


Gerectificeerd bij:

►C1

Rectificatie, PB L 135, 2.6.2015, blz.  43 (nr. 806/2014)

►C2

Rectificatie, PB L 289, 12.8.2021, blz.  56 (nr. 806/2014)




▼B

VERORDENING (EU) Nr. 806/2014 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 15 juli 2014

tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010



DEEL I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze verordening worden eenvormige regels en een eenvormige procedure vastgesteld voor de afwikkeling van de in artikel 2 bedoelde entiteiten die in de in artikel 4 bedoelde deelnemende lidstaten zijn gevestigd.

Deze eenvormige regels en deze eenvormige procedure worden toegepast door de gemeenschappelijke afwikkelingsraad, opgericht overeenkomstig artikel 42 (de „afwikkelingsraad”), samen met de Raad en de Commissie en de nationale afwikkelingsautoriteiten in het kader van het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme („GAM”) dat bij deze verordening wordt ingesteld. Het GAM wordt ondersteund door een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds („het Fonds”).

Het gebruik van het Fonds is afhankelijk van de inwerkingtreding van een overeenkomst tussen de deelnemende lidstaten („de Overeenkomst”), die betrekking heeft op de overdracht van de op nationaal niveau geïnde middelen naar het Fonds alsook van de geleidelijke samenvoeging van de op nationaal niveau geïnde middelen die moeten worden toegewezen aan nationale compartimenten van het Fonds.

Artikel 2

Toepassingsgebied

Deze verordening is van toepassing op de volgende entiteiten:

a) 

kredietinstellingen die in een deelnemende lidstaat zijn gevestigd;

b) 

in een van de deelnemende lidstaten gevestigde moederondernemingen, met inbegrip van financiële holdings en gemengde financiële holdings, indien deze onder het toezicht op geconsolideerde basis staan dat door de ECB wordt uitgeoefend in overeenstemming met artikel 4, lid 1, punt g), van Verordening (EU) nr. 1024/2013;

c) 

in een deelnemende lidstaat gevestigde beleggingsondernemingen en financiële instellingen indien deze vallen onder het toezicht op geconsolideerde basis op de moederonderneming dat door de ECB wordt uitgeoefend in overeenstemming met artikel 4, lid 1, punt g), van Verordening (EU) nr. 1024/2013.

Artikel 3

Definities

1.  

Voor de toepassing van deze verordening zijn de volgende definities van toepassing:

1.

„nationale bevoegde autoriteit” : een nationale bevoegde autoriteit als omschreven in artikel 2, punt 2, van Verordening (EU) nr. 1024/2013;

2.

„bevoegde autoriteit” : een bevoegde autoriteit als omschreven in artikel 4, lid 2, onder i), van Verordening (EU) nr. 1093/2010;

3.

„nationale afwikkelingsautoriteit” : een door een deelnemende lidstaat overeenkomstig artikel 3 van Richtlijn 2014/59/EU aangewezen autoriteit;

4.

„relevante nationale afwikkelingsautoriteit” : de nationale afwikkelingsautoriteit van een deelnemende lidstaat waar een entiteit of een groepsentiteit is gevestigd;

5.

„voorwaarden voor afwikkeling” : de voorwaarden bedoeld in artikel 18, lid 1;

6.

„afwikkelingsplan” : een plan opgesteld overeenkomstig artikel 8 of artikel 9;

7.

„groepsafwikkelingsplan” : een plan voor groepsafwikkeling opgesteld overeenkomstig de artikelen 8 en 9;

8.

„afwikkelingsdoelstellingen” : de doelstellingen bedoeld in artikel 14;

9.

„afwikkelingsinstrument” : een afwikkelingsinstrument als bedoeld in artikel 22, lid 2;

10.

„afwikkelingsmaatregel” : het overeenkomstig artikel 18 genomen besluit om een entiteit als bedoeld in artikel 2 af te wikkelen, de toepassing van een afwikkelingsinstrument, of de uitoefening van een of meer afwikkelingsbevoegdheden;

11.

„gedekte deposito's” : deposito's als omschreven in artikel 2, lid 1, punt 5, van Richtlijn 2014/49/EU;

12.

„in aanmerking komende deposito's” : in aanmerking komende deposito's als omschreven in artikel 2, lid 1, punt 4, van Richtlijn 2014/49/EU;

13.

„instelling” : een kredietinstelling of een beleggingsonderneming die overeenkomstig artikel 2, punt c), onder toezicht op geconsolideerde basis valt;

14.

„instelling in afwikkeling” : een in artikel 2 bedoelde entiteit ten aanzien waarvan een afwikkelingsmaatregel is genomen;

15.

„financiële instelling” : een financiële instelling als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 26, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

16.

„financiële holding” : een financiële holding als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 20, Verordening (EU) nr. 575/2013;

17.

„gemengde financiële holding” : een gemengde financiële holding als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 21, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

18.

„financiële EU-moederholding” : een financiële EU-moederholding als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 31, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

19.

„EU-moederinstelling” : een EU-moederinstelling als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 29, van Verordening 575/2013;

20.

„moederonderneming” : een moederonderneming als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 15, punt a), van Verordening (EU) nr. 575/2013;

▼M1

21.

„dochteronderneming” : een dochteronderneming zoals gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 16, van Verordening (EU) nr. 575/2013 en, voor de toepassing van artikel 8, artikel 10, lid 10, de artikelen 12 tot en met 12 duodecies en de artikelen 21 en 53 van deze verordening op af te wikkelen groepen als bedoeld in punt 24 ter, punt b) van dit lid, met inbegrip van, indien en waar passend, kredietinstellingen die blijvend aangesloten zijn bij een centraal orgaan, het centrale orgaan zelf, en hun respectieve dochterondernemingen, rekening houdend met de manier waarop dergelijke af te wikkelen groepen voldoen aan artikel 12 septies, lid 3, van deze verordening;

21 bis.

„dochteronderneming van wezenlijk belang” : een dochteronderneming van wezenlijk belang zoals gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 135;

▼B

22.

„bijkantoor” : een bijkantoor als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 17, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

23.

„groep” : een moederonderneming en haar dochterondernemingen die entiteiten als bedoeld in artikel 2 zijn;

24.

„grensoverschrijdende groep” : een groep met entiteiten als bedoeld in artikel 2 die in meer dan een deelnemende lidstaat gevestigd zijn;

▼M1

24 bis.

„af te wikkelen entiteit” : een in een deelnemende lidstaat gevestigde rechtspersoon, die overeenkomstig artikel 8 door de afwikkelingsraad wordt aangemerkt als een entiteit waarvoor het afwikkelingsplan in een afwikkelingsmaatregel voorziet;

24 ter.

„af te wikkelen groep” :

a) 

een af te wikkelen entiteit samen met haar dochterondernemingen die:

i) 

zelf geen af te wikkelen entiteiten zijn;

ii) 

geen dochterondernemingen van andere af te wikkelen entiteiten zijn; of

iii) 

geen in een derde land gevestigde entiteiten zijn die volgens het afwikkelingsplan geen deel uitmaken van de af te wikkelen groep, noch dochterondernemingen van die entiteiten; of

b) 

geen kredietinstellingen zijn die blijvend aangesloten zijn bij een centraal orgaan en het centrale orgaan zelf, indien ten minste een van deze kredietinstellingen of het centrale orgaan een af te wikkelen entiteit is, en hun respectieve dochterondernemingen;

24 quater.

„mondiaal systeemrelevante instelling” of „MSI” : een MSI als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 133, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

▼B

25.

„geconsolideerde basis” : de basis van de geconsolideerde situatie als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 47, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

26.

„consoliderend toezichthouder” : consoliderend toezichthouder als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 41, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

27.

„afwikkelingsautoriteit op groepsniveau” : de afwikkelingsautoriteit in de deelnemende lidstaat waar de instelling of moederonderneming is gevestigd die overeenkomstig artikel 111 van Richtlijn 2013/36/EU binnen de deelnemende lidstaten aan toezicht op geconsolideerde basis is onderworpen op het hoogste niveau van consolidatie;

28.

„institutioneel protectiestelsel” of „IPS” : een regeling die voldoet aan de in artikel 113, lid 7, van Verordening (EU) nr. 575/2013 opgenomen vereisten;

29.

„buitengewone openbare financiële steun” : staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU of elke andere openbare financiële steun op supranationaal niveau die, als hij op nationaal niveau werd verstrekt, staatssteun zou vormen en die wordt verstrekt om de levensvatbaarheid, liquiditeit of solvabiliteit te vrijwaren of te herstellen van een entiteit als bedoeld in artikel 2 van deze verordening of van een groep waarvan een dergelijke entiteit deel uitmaakt;

30.

„instrument van verkoop van de onderneming” : het mechanisme voor het verrichten van een overdracht door een afwikkelingsautoriteit van door een instelling in afwikkeling uitgegeven eigendomsinstrumenten of van activa, rechten of passiva van een instelling in afwikkeling aan een verkrijger die geen overbruggingsinstelling is, overeenkomstig artikel 24;

31.

„instrument van de overbruggingsinstelling” : het mechanisme voor het overdragen van door een instelling in afwikkeling uitgegeven eigendomsinstrumenten, of van activa, rechten of passiva van een instelling in afwikkeling aan een overbruggingsinstelling, overeenkomstig artikel 25;

32.

„instrument van afsplitsing van activa” : het mechanisme voor het verrichten van een overdracht van activa, rechten of passiva van een instelling in afwikkeling aan een vehikel voor activabeheer, overeenkomstig artikel 26;

33.

„instrument van bail-in” : het mechanisme voor het verrichten van de uitoefening van de bevoegdheden voor het afschrijven of omzetten van de passiva van een instelling in afwikkeling overeenkomstig artikel 27;

34.

„beschikbare financiële middelen” : contant geld, deposito's, activa en onherroepelijke betalingstoezeggingen waarover het Fonds beschikt voor de doeleinden die in artikel 76, lid 1, worden vermeld;

35.

„streefbedrag” : het overeenkomstig artikel 69, lid 1, te bereiken bedrag aan beschikbare financiële middelen;

36.

„Overeenkomst” : de overeenkomst betreffende de overdracht en de mutualisatie van de bijdragen aan het Fonds;

37.

„overgangsperiode” : de periode vanaf de toepassingsdatum van deze verordening zoals bepaald in artikel 99, leden 2 en 6, totdat het Fonds het streefbedrag bereikt of tot 1 januari 2024, naargelang welke datum vroeger valt;

38.

„financieel instrument” : financieel instrument als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 50, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

39.

„schuldinstrumenten” : obligaties en andere vormen van overdraagbare schuld, instrumenten die een schuld creëren of erkennen, en instrumenten die recht geven op het verwerven van schuldinstrumenten;

40.

„eigen vermogen” : eigen vermogen als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 118 van Verordening (EU) nr. 575/2013;

41.

„eigenvermogenvereisten” : de vereisten als opgenomen in de artikelen 92 tot en met 98 van Verordening (EU) nr. 575/2013;

42.

„liquidatie” : het te gelde maken van activa van een entiteit als bedoeld in artikel 2;

43.

„derivaat” : een derivaat als omschreven in artikel 2, punt 5, van Verordening (EU) nr. 648/2012;

44.

„bevoegdheden tot afschrijving en omzetting” : de bevoegdheden bedoeld in artikel 21;

45.

„tier 1-kernkapitaalinstrumenten” : kapitaalinstrumenten die voldoen aan de voorwaarden van artikel 28, leden 1 tot en met 4, artikel 29, leden 1 tot en met 5, of artikel 31, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

▼M1

45 bis.

„tier 1-kernkapitaal” : tier 1-kernkapitaal als berekend overeenkomstig artikel 50 van Verordening (EU) nr. 575/2013;

▼B

46.

„aanvullende tier 1-instrumenten” : kapitaalinstrumenten die voldoen aan de voorwaarden van artikel 52(1) van Verordening (EU) nr. 575/2013;

47.

„tier 2-instrumenten” : kapitaalinstrumenten of achtergestelde schuldinstrumenten die voldoen aan de voorwaarden van artikel 63 van Verordening (EU) nr. 575/2013;

48.

„totaalbedrag” : het totale bedrag op basis waarvan de afwikkelingsautoriteit heeft geoordeeld dat de ►M1  bail-inbare passiva ◄ moeten worden afgeschreven of moeten worden omgezet, overeenkomstig artikel 27, lid 13;

▼M1

49.

„bail-inbare passiva” : de passiva en kapitaalinstrumenten die niet in aanmerking komen als tier 1-kernkapitaalinstrumenten, aanvullende tier 1-instrumenten of tier 2-instrumenten van een entiteit als bedoeld in artikel 2 die niet van het toepassingsgebied van het instrument van bail-in zijn uitgesloten op grond van artikel 27, lid 3;

▼M1

49 bis.

„in aanmerking komende passiva” : bail-inbare passiva die, naargelang het geval, aan de voorwaarden van artikel 12 quater of artikel 12 octies, lid 2, punt a), van deze verordening voldoen, alsmede tier 2-instrumenten die aan de voorwaarden van artikel 72 bis, lid 1, punt b), van Verordening (EU) nr. 575/2013 voldoen;

49 ter.

„achtergestelde in aanmerking komende instrumenten” : instrumenten die voldoen aan alle in artikel 72 bis van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde andere voorwaarden dan die van Artikel 72 ter, leden 3 tot en met 5, van die verordening;

▼B

50.

„depositogarantiestelsel” : een overeenkomstig artikel 4 van Richtlijn 2014/49/EU ingevoerd en door een lidstaat officieel erkend depositogarantiestelsel;

51.

„relevante kapitaalinstrumenten” : aanvullend-tier 1-instrumenten en tier 2-instrumenten;

52.

„gedekte obligatie” : een instrument als bedoeld in artikel 52, lid 4, van Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 1 );

53.

„deposant” : een deposant als omschreven in artikel 2, lid 1, punt 6, van Richtlijn 2014/49/EU;

54.

„belegger” : een belegger in de zin van artikel 1, punt 4, van Richtlijn 97/9/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 2 );

▼M1

55.

„gecombineerde buffervereiste” : gecombineerde buffervereiste zoals gedefinieerd in artikel 128, punt 6), van Verordening 2013/36/EU.

▼B

2.  
De definities bedoeld in artikel 2 van Richtlijn 2014/59/EU zijn van toepassing indien een definitie relevant is maar niet in lid 1 van dit artikel is opgenomen. De definities bedoeld in artikel 3 van Richtlijn 2013/36 zijn van toepassing indien een definitie relevant is maar niet in lid 1 van dit artikel of in artikel 2 van Richtlijn 2014/59/EU is opgenomen.

Artikel 4

Deelnemende lidstaten

1.  
Deelnemende lidstaten in de zin van artikel 2 van Verordening (EU) nr. 1024/2013 worden geacht deelnemende lidstaten te zijn voor de toepassing van deze verordening.
2.  
Indien de nauwe samenwerking tussen een lidstaat en de ECB overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EU) nr. 1024/2013 wordt opgeschort of beëindigd, vallen de in die lidstaat gevestigde entiteiten met ingang van de toepassingsdatum van het besluit tot opschorting of beëindiging van de nauwe samenwerking niet meer onder deze verordening.
3.  
In het geval dat de nauwe samenwerking welke een lidstaat die de euro niet als munt heeft is aangegaan met de ECB overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EU) nr. 1024/2013 wordt beëindigd, neemt de afwikkelingsraad binnen drie maanden nadat het besluit tot beëindiging van de nauwe samenwerking is genomen, in overeenstemming met die lidstaat, een besluit over de modaliteiten voor het recupereren van de bijdragen die de betrokken lidstaat aan het Fonds heeft overgedragen en over eventuele toepasselijke voorwaarden.

De te recupereren bijdragen omvatten het gedeelte van het met de betrokken lidstaat overeenkomende compartiment dat niet wordt gemutualiseerd. Indien gedurende de overgangsfase, als bepaald in de Overeenkomst, de recuperatie van het gedeelte dat niet is gemutualiseerd, niet volstaat om de financiering voor het opzetten door de betrokken lidstaat van zijn nationale financieringsregeling conform Richtlijn 2014/59/EU mogelijk te maken, omvatten de te recupereren bijdragen ook de totaliteit of een deel van het gedeelte van het met die lidstaat overeenkomende compartiment is gemutualiseerd overeenkomstig de Overeenkomst of anders, na de overgangsfase, de totaliteit of een deel van de bijdragen die door de betrokken lidstaat gedurende de nauwe samenwerking zijn overgedragen, voor een bedrag dat volstaat om de financiering van de die nationale financieringsregeling mogelijk te maken.

Bij de beoordeling welk bedrag aan financiële middelen te recupereren is uit het gedeelte dat is gemutualiseerd, of anders, na de overgangsperiode, uit het Fonds, worden de volgende bijkomende criteria in aanmerking genomen:

a) 

de manier waarop de nauwe samenwerking met de ECB is beëindigd, namelijk hetzij vrijwillig, overeenkomstig artikel 7, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1024/2013, of niet;

b) 

het bestaan van lopende afwikkelingsmaatregelen op de datum van beëindiging;

c) 

de conjunctuurfase waarin de betrokken lidstaat zich bevindt op de datum van beëindiging.

De te recupereren bedragen worden verdeeld gedurende een beperkte periode naar rato van de duur van de nauwe samenwerking. Het aandeel van de betrokken lidstaat in de financiële middelen van het Fonds welke gedurende de periode van nauwe samenwerking voor afwikkelingsmaatregelen zijn gebruikt, vworden in mindering gebracht op de te recupereren bedragen.

4.  
Deze verordening blijft van toepassing op de afwikkelingsprocedures die lopen op de in lid 2 bedoelde toepassingsdatum van een besluit.

Artikel 5

Relatie met Richtlijn 2014/59/EU en het toepasselijke nationale recht

1.  
Indien de afwikkelingsraad krachtens deze verordening taken of bevoegdheden uitoefent die krachtens Richtlijn 2014/59/EU door de nationale afwikkelingsautoriteit moeten worden uitgeoefend, wordt de afwikkelingsraad voor de toepassing van deze verordening en van Richtlijn 2014/59/EU beschouwd als de relevante nationale afwikkelingsautoriteit of, in geval van grensoverschrijdende groepsafwikkeling, als de betrokken afwikkelingsautoriteit op groepsniveau.
2.  
De afwikkelingsraad, de Raad en de Commissie, en, indien relevant, de nationale afwikkelingsautoriteiten, nemen besluiten onder voorbehoud van en in overeenstemming met het toepasselijke Unierecht, en met name wetgevings- en niet-wetgevingshandelingen, met inbegrip van die welke in de artikelen 290 en 291 VWEU worden bedoeld.

De afwikkelingsraad, de Raad en de Commissie zijn onderworpen aan bindende technische regulerings- en uitvoeringsnormen die door de EBA zijn ontwikkeld en door de Commissie zijn aangenomen in overeenstemming met de artikelen 10 tot en met 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 en aan alle door de EBA krachtens artikel 16 van die verordening uitgebrachte richtsnoeren en aanbevelingen. Zij stellen alles in het werk om te voldoen aan alle richtsnoeren en aanbevelingen van de EBA die betrekking hebben op het soort taken dat door deze instanties moeten worden uitgevoerd. Indien zij niet voldoen of niet van voornemens zijn te voldoen aan deze richtsnoeren of aanbevelingen, wordt de EBA daarvan overeenkomstig artikel 16, lid 3, van die verordening in kennis gesteld. De afwikkelingsraad, de Raad en de Commissie werken met de EBA samen bij de toepassing van de artikelen 25 en 30 van die verordening. De afwikkelingsraad is tevens onderworpen aan alle besluiten die de EBA overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 neemt in de gevallen waarin Richtlijn 2014/59/EU in dergelijke besluiten voorziet.

Artikel 6

Algemene Beginselen

1.  
Geen handeling, voorstel of beleidsmaatregel van de afwikkelingsraad, de Raad, de Commissie of een nationale afwikkelingsautoriteit discrimineert entiteiten, depositohouders, beleggers of andere crediteuren die in de Unie zijn gevestigd op grond van hun nationaliteit of hoofdkantoor.
2.  
Bij elke handeling, elk voorstel of elke beleidsmaatregel van de afwikkelingsraad, de Raad, de Commissie of een nationale afwikkelingsautoriteit in het kader van het GAM wordt ten volle rekening gehouden met en zorg gedragen voor de eenheid en de integriteit van de interne markt.
3.  

Bij het nemen van besluiten of maatregelen die in meer dan een lidstaat gevolgen kunnen hebben, en met name bij het nemen van besluiten met betrekking tot groepen die in twee of meer lidstaten zijn gevestigd, worden de afwikkelingsdoelstellingen als bedoeld in artikel 14 en alle volgende factoren naar behoren in acht genomen:

a) 

de belangen van de lidstaten waar een groep actief is, en in het bijzonder het effect van een besluit of maatregel, dan wel het uitblijven daarvan, op de financiële stabiliteit, de begrotingsmiddelen, de economie, de financieringsregelingen, het depositogarantiestelsel of het beleggerscompensatiestelsel van elk van deze lidstaten en op het Fonds;

b) 

de doelstelling de belangen van de verschillende betrokken lidstaten tegen elkaar af te wegen en te voorkomen dat de belangen van een lidstaat worden geschaad of onbillijk worden beschermd;

c) 

de noodzaak om zoveel mogelijk een negatief effect te beperken op enig deel van een groep waartoe een in artikel 2 bedoelde entiteit die aan afwikkeling is onderworpen, behoort;

4.  
Bij het nemen van besluiten of maatregelen, met name wat betreft entiteiten of groepen die zowel in een deelnemende als in een niet-deelnemende lidstaat zijn gevestigd, wordt rekening gehouden met mogelijke negatieve effecten op niet-deelnemende lidstaten, onder meer op in die lidstaten gevestigde entiteiten.
5.  
De afwikkelingsraad, de Raad en de Commissie wegen de in lid 3 bedoelde factoren af tegen de in artikel 14 bedoelde afwikkelingsdoelstellingen, rekening houdend met de aard en de omstandigheden van ieder geval, en houden zich aan de door de Commissie krachtens artikel 107 VWEU en artikel 19 van deze verordening genomen besluiten.
6.  
Besluiten of maatregelen van de afwikkelingsraad, de Raad of de Commissie mogen de lidstaten niet verplichten tot het verstrekken van buitengewone openbare financiële steun en mogen evenmin afbreuk doen aan de begrotingssoevereiniteit en de budgettaire verantwoordelijkheid van de lidstaten.
7.  
Indien de afwikkelingsraad een tot een nationale afwikkelingsautoriteit gericht besluit neemt, -heeft de nationale afwikkelingsautoriteit het recht om de te nemen maatregelen nader te specificeren. Dergelijke specificaties moeten voldoen aan het besluit van de afwikkelingsraad in kwestie.

Artikel 7

Taakverdeling binnen het GAM

1.  
De afwikkelingsraad is verantwoordelijk voor het doeltreffend en samenhangend functioneren van het GAM.
2.  

Behoudens de in artikel 31, lid 1, bedoelde bepalingen is de afwikkelingsraad verantwoordelijk voor het opstellen van de afwikkelingsplannen en het vaststellen van alle afwikkelingsbesluiten voor:

a) 

de in artikel 2 bedoelde entiteiten die geen deel uitmaken van een groep en groepen:

i) 

die overeenkomstig artikel 6, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1024/2013 van belang worden geacht; of

ii) 

ten aanzien waarvan de ECB heeft besloten om overeenkomstig artikel 6, lid 5, punt b), van Verordening (EU) nr. 1024/2013 rechtstreeks alle toepasselijke bevoegdheden uit te oefenen; en

b) 

andere grensoverschrijdende groepen.

3.  

Met betrekking tot andere dan de in lid 2 bedoelde entiteiten en groepen en onverminderd de verantwoordelijkheden van de afwikkelingsraad voor de krachtens deze verordening aan hem opgedragen taken zijn de nationale afwikkelingsautoriteiten verantwoordelijk voor en verrichten zij de volgende taken:

a) 

het vaststellen van afwikkelingsplannen en het beoordelen van de afwikkelbaarheid overeenkomstig de artikelen 8 en 10 en volgens de procedure van artikel 9;

b) 

het vaststellen van vroegtijdige-interventiemaatregelen overeenkomstig artikel 13, lid 3;

c) 

het overeenkomstig artikel 11 toepassen van vereenvoudigde verplichtingen of het verlenen van ontheffing van de verplichting om een afwikkelingsplan op te stellen;

▼M1

d) 

het overeenkomstig de artikelen 12 tot en met 12 duodecies vaststellen van het niveau van het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva;

▼B

e) 

het vaststellen van de in deze verordening bedoelde afwikkelingsbesluiten en het toepassen van de in deze verordening bedoelde afwikkelingsinstrumenten volgens de desbetreffende procedures en waarborgen, op voorwaarde dat de afwikkelingsmaatregel haar beslag kan krijgen zonder dat op enigerlei wijze gebruik hoeft te worden gemaakt van het Fonds en dat zij uitsluitend wordt gefinancierd met behulp van de in de artikel 21 en de artikelen 24 tot en met 27 bedoelde instrumenten en/of met behulp van het depositogarantiestelsel, overeenkomstig artikel 79 en volgens de procedure van artikel 31;

f) 

het overeenkomstig artikel 21 afschrijven of omzetten van relevant kapitaalinstrumenten volgens de procedure van artikel 31.

Als de afwikkelingsmaatregel vereist dat het Fonds wordt gebruikt, is het de afwikkelingsraad die de afwikkelingsregeling vaststelt.

De nationale afwikkelingsautoriteiten houden, wanneer zij een afwikkelingsbesluit vaststellen, rekening met, en geven gevolg aan, het in artikel 9 bedoelde afwikkelingsplan, tenzij zij, rekening houdend met de omstandigheden van het geval, van oordeel zijn dat de afwikkelingsdoelstellingen doeltreffender kunnen worden bereikt met behulp van maatregelen waarin het afwikkelingsplan niet voorziet.

De nationale afwikkelingsautoriteiten passen bij het verrichten van de in dit lid bedoelde taken de desbetreffende bepalingen van deze verordening toe. Wat betreft groepen en entiteiten bedoeld in de eerste zin van het onderhavig lid, wordt iedere verwijzing naar de afwikkelingsraad in de volgende artikelen gelezen als een verwijzing naar de nationale afwikkelingsautoriteiten als bedoeld in de eerste alinea van dit lid: artikel 5, lid 2; artikel 6, lid 5; artikel 8, leden 6, 8, 12 en 13; artikel 10, leden 1 tot en met 10; artikel 11 tot en met artikel 14; artikel 15, leden 1, 2 en 3; artikel 16; artikel 18, lid 1, eerste alinea, en artikel 18, leden 2 en 6; artikel 20; artikel 21, leden 1 tot en met 7, arikel 21, lid 8, tweede alinea, en artikel 21, leden 9 en 10; artikel 22, leden 1, 3 en 6; artikel 23 en artikel 24; artikel 25, lid 3, artikel 27, leden 1 tot en met 15, en artikel 27, lid 16, tweede alinea, tweede zin, derde alinea en vierde alinea, eerste, derde en vierde zin; en artikel 32. Te dien einde oefenen de nationale afwikkelingsautoriteiten de krachtens de bepalingen van intern recht tot omzetting van Richtlijn 2014/59/EU aan hen verleende bevoegdheden uit volgens de in het nationaal recht neergelegde voorwaarden.

De nationale afwikkelingsautoriteiten stellen de afwikkelingsraad in kennis van de te nemen maatregelen als bedoeld in dit lid en plegen nauw overleg met de afwikkelingsraad bij het nemen van die maatregelen.

De nationale afwikkelingsautoriteiten leggen aan de afwikkelingsraad de in artikel 9 bedoelde afwikkelingsplannen voor en ook de eventuele aanpassingen daarvan, vergezeld van een met redenen omklede beoordeling van de afwikkelbaarheid van de betrokken entiteit of groep overeenkomstig artikel 10.

4.  

Om de consistente toepassing van de in deze verordening neergelegde strikte afwikkelingsnormen te waarborgen, kan de afwikkelingsraad:

a) 

in aansluiting op de door een nationale afwikkelingsautoriteit uit hoofde van lid 3 van dit artikel verrichte kennisgeving van een maatregel krachtens artikel 31, lid 1, en binnen een passend tijdsbestek gelet op de urgentie van de omstandigheden aan de relevante nationale afwikkelingsautoriteit een waarschuwing geven indien de afwikkelingsraad van oordeel is dat het ontwerpbesluit met betrekking tot een entiteit of groep als bedoeld in lid 3 van dit artikel niet in overeenstemming is met deze verordening of met zijn algemene instructies als bedoeld in artikel 31, lid 1, punt a);

b) 

te allen tijde, in het bijzonder wanneer aan zijn in punt a) bedoelde waarschuwing geen passend gevolg wordt gegeven, op eigen initatief, na raadpleging van de relevante nationale afwikkelingsautoriteit of op verzoek van de relevante nationale afwikkelingsautoriteit, overgaan tot de rechtstreekse uitoefening van alle relevante bevoegdheden krachtens deze verordening, ook die met betrekking tot een entiteit of groep als bedoeld in lid 3 van dit artikel.

5.  
Niettegenstaande lid 3 van dit artikel kunnen de deelnemende lidstaten besluiten dat de afwikkelingsraad alle relevante bevoegdheden en verantwoordelijkheden uitoefent die bij deze verordening aan hem zijn verleend met betrekking tot entiteiten en groepen die op hun grondgebied gevestigd zijn. In dat geval zijn lid 3 en lid 4 van het onderhavige artikel, artikel 9, artikel 12, lid 2, en artikel 31, lid 1, niet van toepassing. lidstaten die voornemens zijn van deze mogelijkheid gebruik te maken, stellen de afwikkelingsraad en de Commissie daarvan in kennis. De kennisgeving wordt van kracht op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.



DEEL II

BIJZONDERE BEPALINGEN



TITEL I

FUNCTIES BINNEN HET GEMEENSCHAPPELIJK AFWIKKELINGSMECHANISME EN PROCEDUREREGELS



HOOFDSTUK 1

Afwikkelingsplanning

Artikel 8

Door de afwikkelingsraad opgestelde afwikkelingsplannen

1.  
De afwikkelingsraad stelt voor de entiteiten en groepen als bedoeld in artikel 7, lid 2, en voor de entiteiten en groepen als bedoeld in artikel 7, lid 4, punt b), en lid 5, afwikkelingsplannen op en stelt deze vast indien aan de voorwaarden voor de toepassing van die bepalingen is voldaan.
2.  
De afwikkelingsraad stelt de afwikkelingsplannen op na raadpleging van de ECB of de relevante nationale bevoegde autoriteiten en de nationale afwikkelingsautoriteiten, met inbegrip van de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau, van de deelnemende lidstaten waar de entiteiten zijn gevestigd en de afwikkelingsautoriteiten van niet-deelnemende lidstaten waar significante bijkantoren zijn gelegen, voor zover een en ander relevant is voor het significante bijkantoor. De afwikkelingsraad kan met het oog hierop van de nationale afwikkelingsautoriteiten verlangen dat zij ontwerpafwikkelingsplannen opstellen en deze aan de afwikkelingsraad voorleggen, en kan van de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau verlangen dat deze een ontwerpgroepsafwikkelingsplan opstelt en aan de afwikkelingsraad voorlegt.
3.  
Om een doeltreffende en consistente toepassing van dit artike te waarborgen, formuleert de afwikkelingsraad richtsnoeren en richt hij instructies tot de nationale afwikkelingsautoriteiten ter voorbereiding van de ontwerpafwikkelingsplannen en de ontwerpgroepsafwikkelingsplannen voor specifieke entiteiten of groepen.
4.  
Voor de toepassing van lid 1 van dit artikel leggen de nationale afwikkelingsautoriteiten de afwikkelingsraad alle voor de opstelling en uitvoering van de afwikkelingsplannen benodigde informatie voor die zij overeenkomstig artikel 11 en artikel 13, lid 1, van Richtlijn 2014/59/EU hebben verkregen, onverminderd hoofdstuk 5 van deze titel.

▼M1

5.  
Het afwikkelingsplan beschrijft mogelijkheden voor de toepassing van de in deze verordening bedoelde afwikkelingsinstrumenten en de uitoefening van de in deze verordening bedoelde afwikkelingsbevoegdheden op de in lid 1 bedoelde entiteiten.

▼B

6.  
►M1  Het afwikkelingsplan voorziet in de afwikkelingsmaatregelen die de afwikkelingsraad kan nemen indien een in lid 1 bedoelde entiteit aan de afwikkelingsvoorwaarden voldoet.

De in lid 9, punt a), bedoelde informatie wordt bekendgemaakt aan de betrokken entiteit. ◄

Bij het opstellen en bijwerken van het afwikkelingsplan stelt de afwikkelingsraad vast of er wezenlijke belemmeringen voor de afwikkelbaarheid zijn en schetst hij, indien zulks noodzakelijk en evenredig is, de nodige maatregelen om die belemmeringen aan te pakken, overeenkomstig artikel 10.

In het afwikkelingsplan wordt rekening gehouden met relevante scenario's, met inbegrip van de mogelijkheid dat het falen idiosyncratisch is of in een tijd van bredere financiële instabiliteit of systeembrede gebeurtenissen plaatsvindt.

In het afwikkelingsplan wordt niet uitgegaan van het volgende:

a) 

elke buitengewone openbare financiële steun, afgezien van het gebruik van het overeenkomstig artikel 67 ingestelde Fonds;

b) 

noodliquiditeitssteun van een centrale bank; of

c) 

liquiditeitssteun van een centrale bank onder niet-standaardvoorwaarden inzake zekerheidstelling, looptijd en rentevoet.

7.  
In het afwikkelingsplan wordt geanalyseerd op welke wijze en op welk tijdstip een instelling, onder de in het plan uiteengezette voorwaarden, een verzoek tot gebruik van centrale-bankfaciliteiten mag indienen, en worden de activa aangeduid welke naar verwachting als zekerheid in aanmerking zouden komen.
8.  
De qfwikkelingsraad kan van instellingen eisen dat zij hem helpen bij het opstellen en bijwerken van de plannen.
9.  

Het afwikkelingsplan bevat, indien passend en mogelijk gekwantificeerd, voor elke entiteit:

a) 

een samenvatting van de belangrijkste elementen van het plan;

b) 

een samenvatting van de wezenlijke veranderingen in de instelling welke zich sinds de indiening van de laatste afwikkelingsinformatie hebben voorgedaan;

c) 

een demonstratie van de wijze waarop kritieke functies en kernbedrijfsonderdelen juridisch en economisch voldoende van de overige functies kunnen worden gescheiden om bij het falen van de instelling de continuïteit te waarborgen;

d) 

een schatting van het tijdsbestek voor de uitvoering van elk materieel aspect van het plan;

e) 

een gedetailleerde beschrijving van de overeenkomstig artikel 10 uitgevoerde beoordeling van de afwikkelbaarheid;

f) 

een beschrijving van de eventueel op grond van artikel 10, lid 7, vereiste maatregelen voor het aanpakken of wegnemen van belemmeringen voor de afwikkelbaarheid die als gevolg van de overeenkomstig artikel 10 uitgevoerde beoordeling zijn vastgesteld;

g) 

een beschrijving van de procedures voor het bepalen van de waarde en verkoopbaarheid van de kritieke functies, kernbedrijfsonderdelen en activa van de instelling;

h) 

een gedetailleerde beschrijving van de regelingen die ervoor moeten zorgen dat de op grond van artikel 11 van Richtlijn 2014/59/EU vereiste informatie actueel is en te allen tijde voor de afwikkelingsautoriteiten beschikbaar is;

i) 

een toelichting van de wijze waarop de afwikkelingsmogelijkheden kunnen worden gefinancierd zonder dat van het volgende wordt uitgegaan;

i) 

elke buitengewone openbare financiële steun, afgezien van het gebruik van het overeenkomstig artikel 67 ingestelde Fonds;

ii) 

noodliquiditeitssteun van een centrale bank; of

iii) 

liquiditeitssteun van een centrale bank onder niet-standaardvoorwaarden inzake zekerheidstelling, looptijd en rentevoet;

j) 

een gedetailleerde beschrijving van de verschillende afwikkelingsstrategieën die binnen de verschillende mogelijke scenario's kunnen worden toegepast en de toepasselijke tijdschema's;

k) 

een beschrijving van kritieke onderlinge afhankelijkheden;

l) 

een beschrijving van de mogelijkheden voor het vrijwaren van de toegang tot betalingen en clearingdiensten en andere infrastructuren en een beoordeling van de overboekbaarheid van de posities van cliënten;

m) 

een analyse van de gevolgen van het plan voor de werknemers van de instelling, met een beoordeling van eventueel daarmee gepaard gaande kosten, en een beschrijving van de beoogde procedures om de werknemers te raadplegen tijdens het afwikkelingsproces, waarbij, in voorkomend geval, rekening wordt gehouden met nationale stelsels voor een dialoog met de sociale partners;

n) 

een plan om met de media en het publiek te communiceren;

▼M1

o) 

de in artikel 12 septies en 12 octies bedoelde vereisten, en een termijn voor het bereiken van dat niveau, overeenkomstig artikel 12 duodecies;

p) 

indien de afwikkelingsraad artikel 12 quater, lid 4, lid 5 of lid 7 toepast, een termijn voor naleving door de af te wikkelen entiteit overeenkomstig artikel 12 duodecies;

▼B

q) 

een beschrijving van essentiële verrichtingen en systemen om de continue werking van de bedrijfsprocessen van de instelling te waarborgen;

r) 

indien van toepassing, een eventueel standpunt door de instelling betreffende het afwikkelingsplan.

▼M1

10.  

Groepsafwikkelingsplannen bevatten een plan voor de afwikkeling van de in lid 1 bedoelde groep, geleid door de in een deelnemende lidstaat gevestigde EU-moederonderneming, en bevatten maatregelen die moeten worden genomen met betrekking tot:

a) 

de EU-moederonderneming;

b) 

de in de Unie gevestigde dochterondernemingen die deel uitmaken van de groep;

c) 

de in artikel 2, punt b), bedoelde entiteiten; en

d) 

onder voorbehoud van artikel 33, de buiten de Unie gevestigde dochterondernemingen die deel uitmaken van de groep.

In overeenstemming met de in de eerste alinea genoemde maatregelen vermeldt het afwikkelingsplan voor elke groep de af te wikkelen entiteiten en de af te wikkelen groepen.

▼B

11.  

Het groepsafwikkelingsplan:

▼M1

a) 

beschrijft de afwikkelingsmaatregelen die getroffen moeten worden ten aanzien van af te wikkelen entiteiten in de scenario's als bedoeld in lid 6 en de gevolgen van die afwikkelingsmaatregelen voor andere groepsentiteiten, de moederonderneming en de dochterinstellingen als bedoeld in lid 1;

a bis) 

beschrijft, indien een in lid 1 bedoelde groep uit meer dan één af te wikkelen groep bestaat, de afwikkelingsmaatregelen die getroffen moeten worden ten aanzien van de af te wikkelen entiteiten van elke af te wikkelen groep en de gevolgen van die maatregelen voor zowel:

i) 

andere entiteiten van de groep die tot dezelfde af te wikkelen groep behoren;

ii) 

andere af te wikkelen groepen;

b) 

onderzoekt in welke mate, op een gecoördineerde wijze, de afwikkelingsinstrumenten kunnen worden toegepast en de afwikkelingsbevoegdheden kunnen worden- uitgeoefend ten aanzien van in de Unie gevestigde af te wikkelen entiteiten, met inbegrip van maatregelen die de overname door een derde van de groep als geheel, van afzonderlijke bedrijfsonderdelen of -activiteiten van een aantal groepsentiteiten, of van bepaalde groepsentiteiten of af te wikkelen groepen, faciliteren, en vermeldt mogelijke belemmeringen voor een gecoördineerde afwikkeling;

▼B

c) 

bevat een gedetailleerde beschrijving van de overeenkomstig artikel 10 uitgevoerde beoordeling van de afwikkelbaarheid;

d) 

stelt, indien een groep in derde landen gevestigde entiteiten omvat, passende regelingen vast voor de samenwerking en coördinatie met de betrokken autoriteiten van die derde landen en de gevolgen voor afwikkeling binnen de Unie;

e) 

geeft aan welke maatregelen, waaronder de juridische en economische afsplitsing van bepaalde functies of bedrijfsonderdelen, nodig zijn om de afwikkeling van de groep te vergemakkelijken indien aan de voorwaarden voor groepsafwikkeling is voldaan;

f) 

geeft aan hoe de groepsafwikkelingsmaatregelen kunnen worden gefinancierd en zet, indien het Fonds en de de overeenkomstig artikel 100 van Richtlijn 2014/59/EU opgezette financieringsregelingen vereist zijn, de beginselen uiteen voor de verdeling van de verantwoordelijkheid voor deze financiering over de financieringsbronnen in de verschillende deelnemende en niet-deelnemende lidstaten. In het afwikkelingsplan wordt niet uitgegaan van het volgende:

i) 

elke buitengewone openbare financiële steun, afgezien van het gebruik van het overeenkomstig artikel 67 van deze verordening opgericht Fonds en de overeenkomstig artikel 100 van Richtlijn 2014/59/EU opgezette financieringsregelingen van niet-deelnemende lidstaten;

ii) 

elke noodliquiditeitssteun van een centrale bank, of

iii) 

elke liquiditeitssteun van een centrale bank onder niet-standaardvoorwaarden inzake zekerheidstelling, looptijd en rentevoet.

Deze beginselen worden vastgesteld op basis van billijke en evenwichtige criteria en houden met name rekening met artikel 107, lid 5, van Richtlijn 2014/59/EU en met het effect op de financiële stabiliteit in alle betrokken lidstaten.

Het groepsafwikkelingsplan mag geen onevenredige gevolgen hebben voor een lidstaat.

12.  
De afwikkelingsraad bepaalt de datum waarop de eerste afwikkelingsplannen moeten zijn opgesteld. De afwikkelings- en groepsafwikkelingsplannen worden ten minste één keer per jaar geëvalueerd en zo nodig bijgewerkt, alsook na elke materiële verandering in de juridische of organisatiestructuur, de bedrijfsactiviteiten of de financiële positie van de entiteit of, in het geval vangroepsafwikkelingsplannen,van de groep, inclusief enige groepsentiteit welke een wezenlijk effect op de doeltreffendheid van het plan kan hebben of anderszins een herziening van het afwikkelingsplan vereist.

Ten behoeve van de in de eerste alinea bedoelde herziening of bijwerking van de afwikkelingsplannen brengen de instellingen, de ECB of de bevoegde nationale autoriteiten de afwikkelingsraad onverwijld op de hoogte van alle veranderingen die een dergelijke herziening of bijwerking van het afwikkelingsplan nodig maken.

▼M1

De in de eerste alinea van dit lid bedoelde evaluatie wordt verricht na het uitvoeren van afwikkelingsmaatregelen of het uitoefenen van de in artikel 21 bedoelde bevoegdheden.

Bij het vaststellen van de in lid 9, punten o) en p), van dit artikel bedoelde termijnen in de in de derde alinea van dit lid bedoelde omstandigheden, houdt de afwikkelingsraad rekening met de termijn om te voldoen aan het in artikel 104 ter van Richtlijn 2013/36/EU bedoelde vereiste.

▼B

13.  
De afwikkelingsraad doet de afwikkelingsplannen en eventuele wijzigingen daarin toekomen aan de ECB of aan de relevante nationale bevoegde autoriteiten.

Artikel 9

Door nationale afwikkelingsautoriteiten opgestelde afwikkelingsplannen

1.  
De nationale afwikkelingsautoriteiten stellen overeenkomstig artikel 8, leden 5 tot en met 13, afwikkelingsplannen op voor andere entiteiten en groepen dan die als bedoeld in artikel 7, lid 2, lid 4, punt b), en lid 5, en stellen deze vast.
2.  
De nationale afwikkelingsautoriteiten stellen de afwikkelingsplannen op, na raadpleging van de relevante nationale bevoegde autoriteiten en de afwikkelingsautoriteiten van niet-deelnemende lidstaten waar significante bijkantoren zijn gelegen, voor zover een en ander relevant is voor het significante bijkantoor.

Artikel 10

Beoordeling van de afwikkelbaarheid

1.  

Bij de opstelling en bijwerking van afwikkelingsplannen overeenkomstig met artikel 8 beoordeelt de afwikkelingsraad, na raadpleging van de bevoegde autoriteiten, met inbegrip van de ECB, en van de afwikkelingsautoriteiten van niet-deelnemende lidstaten waar significante bijkantoren zijn gelegen, voor zover een en ander relevant is voor het significante bijkantoor, in hoeverre instellingen en groepen afwikkelbaar zijn zonder uit te gaan van het volgende:

a) 

elke buitengewone openbare financiële steun, afgezien van het gebruik van het overeenkomstig artikel 67 ingestelde Fonds,

b) 

elke noodliquiditeitssteun van een centrale bank, of

c) 

elke liquiditeitssteun van een centrale bank onder niet-standaardvoorwaarden inzake zekerheidstelling, looptijd en rentevoet.

2.  
De ECB of de relevante nationale bevoegde autoriteit doet het herstelplan of het groepsherstelplan aan de afwikkelingsraad toekomen. De afwikkelingsraad bestudeert het herstelplan om vast te stellen of er in het herstelplan maatregelen zijn opgenomen die de afwikkelbaarheid van de instelling of groep negatief kunnen beïnvloeden, en doet aanbevelingen aan de ECB of de nationale bevoegde autoriteit omtrent die aangelegenheden.
3.  
Bij de opstelling van een afwikkelingsplan beoordeelt de afwikkelingsraad in hoeverre een dergelijke entiteit afwikkelbaar is in overeenstemming met deze verordening. Een entiteit wordt geacht afwikkelbaar te zijn indien het haalbaar en geloofwaardig is dat de afwikkelingsraad deze ofwel volgens een normale insolventieprocedure liquideert, ofwel afwikkelt door afwikkelingsinstrumenten op de entiteit toe te passen en afwikkelingsbevoegdheden uit te oefenen, terwijl significante nadelige gevolgen voor financiële stelsels zoveel mogelijk worden voorkomen, met inbegrip van algemenere financiële instabiliteit of systeembrede gebeurtenissen, van de lidstaat waar de entiteit zich bevindt, dan wel van andere lidstaten of de Unie en met het oog op het garanderen van de continuïteit van de kritieke functies die door de entiteit worden uitgevoerd.

De afwikkelingsraad stelt de EBA tijdig in kennis indien een instelling niet afwikkelbaar wordt geacht.

▼M1

4.  
Een groep wordt geacht afwikkelbaar te zijn indien het haalbaar en geloofwaardig is dat de afwikkelingsraad groepsentiteiten ofwel volgens een normale insolventieprocedure liquideert ofwel deze afwikkelt door met betrekking tot af te wikkelen entiteiten van die groep afwikkelingsinstrumenten toe te passen en afwikkelingsbevoegdheden uit te oefenen in verband met die entiteiten, met maximale voorkoming van belangrijke nadelige gevolgen voor de financiële systemen van de lidstaten waar de groepsentiteiten zich bevinden of van andere lidstaten of de Unie, met inbegrip van algemenere financiële instabiliteit of systeembrede gebeurtenissen, met het oog op de continuïteit van kritieke functies die door die groepsentiteiten worden verricht, indien deze gemakkelijk en snel kunnen worden afgesplitst, ofwel via andere middelen.

De afwikkelingsraad stelt de EBA er tijdig van in kennis indien een groep niet afwikkelbaar wordt geacht.

Indien een groep uit meer dan één af te wikkelen groep bestaat, beoordeelt de afwikkelingsraad de afwikkelbaarheid van elke af te wikkelen groep overeenkomstig dit artikel.

De in de eerste alinea bedoelde beoordeling wordt uitgevoerd in aanvulling op de beoordeling van de afwikkelbaarheid van de hele groep.

▼B

5.  
Voor de toepassing van de leden 3, 4 en 10 wordt onder significante nadelige gevolgen voor het financiële stelsel of bedreiging van de financiële stabiliteit een situatie verstaan waarin het financiële stelsel feitelijk of potentieel blootstaat aan een verstoring die kan leiden tot een financiële noodsituatie met mogelijke gevaren voor het ordentelijk en efficiënt functioneren en de integriteit van de interne markt of de economie of het financiële stelsel van een of meer lidstaten. Bij het bepalen van de significante nadelige gevolgen houdt de afwikkelingsraad rekening met de relevante waarschuwingen en aanbevelingen van het ECSR en de relevante, door de EBA ontwikkelde criteria voor de vaststelling en meting van het systeemrisico.
6.  
Bij de in dit artikel bedoelde beoordeling onderzoekt de afwikkelingsraad de in deel C van de bijlage bij Richtlijn 2014/59/EU vermelde aangelegenheden.
7.  
Indien de afwikkelingsraad, na raadpleging van de bevoegde autoriteiten, met inbegrip van de ECB, op grond van een overeenkomstig de lid 3 of lid 4 uitgevoerde beoordeling van de afwikkelbaarheid van een entiteit of een groep vaststelt dat er materiële belemmeringen voor de afwikkelbaarheid van de entiteit of de groep bestaan, stelt de afwikkelingsraad, in samenwerking met de bevoegde autoriteiten, een verslag op dat tot de instelling of de moederonderneming is gericht en waarin de materiële belemmeringen voor de doeltreffende toepassing van de afwikkelingsinstrumenten en uitoefening van de afwikkelingsbevoegdheden worden geanalyseerd. In het verslag wordt het effect op het bedrijfsmodel van de instelling onderzocht en worden evenredige en gerichte maatregelen aanbevolen die volgens de afwikkelingsraad nodig of passend zijn om deze belemmeringen overeenkomstig lid 10 weg te nemen.
8.  
Het verslag wordt ook ter kennis gebracht van de bevoegde autoriteiten en van de afwikkelingsautoriteiten van niet-deelnemende lidstaten waar significante bijkantoren zijn gelegen van instellingen die geen deel uitmaken van een groep. Het motiveert de betrokken beoordeling of vaststelling en geeft aan hoe deze beoordeling of vaststelling voldoet aan het in artikel 6 vastgelegde vereiste van evenredige toepassing.
9.  
Binnen vier maanden na de datum van ontvangst van het verslag stelt de entiteit of de moederonderneming aan de afwikkelingsraad mogelijke maatregelen voor om de in het verslag genoemde materiële belemmeringen aan te pakken of weg te nemen. De afwikkelingsraad deelt elke door de entiteit of moederonderneming voorgestelde maatregel mee aan de bevoegde autoriteiten, aan de EBA en, indien significante bijkantoren van instellingen die geen deel uitmaken van een groep zijn gelegen in niet-deelnemende lidstaten, aan de afwikkelingsautoriteiten van die lidstaten.

▼M1

Binnen twee weken na de datum van ontvangst van een overeenkomstig lid 7 van dit artikel opgesteld verslag, stelt de entiteit aan de afwikkelingsraad mogelijke maatregelen en een tijdschema voor hun uitvoering voor, om te waarborgen dat de entiteit of de moederonderneming voldoet aan artikel 12 septies of artikel 12 octies, en aan het gecombineerde buffervereiste, indien een wezenlijke belemmering voor de afwikkelbaarheid te wijten is aan een van de volgende situaties:

i) 

de entiteit voldoet aan het gecombineerde buffervereiste, wanneer dit vereiste in beschouwing wordt genomen naast elk van de vereisten, bedoeld in artikel 141 bis, lid 1, punten a), b) en c), van Richtlijn 2013/36/EU, maar zij voldoet niet aan het gecombineerde buffervereiste, wanneer dit vereiste in beschouwing wordt genomen naast de vereisten, bedoeld in de artikelen 12 quinquies en 12 sexies van deze verordening, bij berekening overeenkomstig artikel 12 bis, lid 2, punt a), van deze verordening; of

ii) 

de entiteit voldoet niet aan de vereisten van de artikelen 92 bis en 494 van Verordening (EU) nr. 575/2013 of de vereisten van de artikelen 12 quinquies en 12 sexies van deze verordening.

Wanneer de entiteit het in de tweede alinea bedoelde tijdschema voor de uitvoering van de voorgestelde maatregelen voorstelt, moet ze rekening houden met de redenen voor de wezenlijke belemmering. Na raadpleging van de bevoegde autoriteiten, waaronder de ECB, beoordeelt de afwikkelingsraad of deze maatregelen de betreffende wezenlijke belemmering doeltreffend aanpakken of wegnemen.

▼B

10.  
Na raadpleging van de bevoegde autoriteiten beoordeelt de afwikkelingsraad of met de in lid 9 bedoelde maatregelen de materiële belemmeringen in kwestie effectief worden verminderd of weggenomen. Indien de door de betrokken entiteit of moederonderneming voorgestelde maatregelen de belemmeringen voor de afwikkelbaarheid niet effectief verminderen of wegnemen, neemt de afwikkelingsraad, na raadpleging van de bevoegde autoriteiten en, in voorkomend geval, van de aangewezen macroprudentiële autoriteit, een besluit waarin wordt gesteld dat de voorgestelde maatregelen de belemmeringen voor de afwikkelbaarheid niet effectief verminderen of wegnemen en waarin de nationale afwikkelingsautoriteiten de instructie wordt gegeven van de instelling, de moederonderneming of een dochteronderneming van de betrokken groep te eisen dat deze een van de in lid 11 vermelde maatregelen neemt.

Bij het voorstellen van alternatieve maatregelen toont de afwikkelingsraad aan waarom de door de instelling voorgestelde maatregelen de belemmeringen voor de afwikkelbaarheid niet zou kunnen wegnemen en waarom de voorgestelde alternatieve maatregelen voor het wegnemen van de belemmeringen evenredig zijn. De afwikkelingsraad houdt rekening met de bedreiging van de financiële stabiliteit welke van die belemmeringen voor de afwikkelbaarheid uitgaat, en met de gevolgen van de maatregelen voor de bedrijfsactiviteiten van de instelling, haar stabiliteit en haar vermogen om een bijdrage te leveren aan de economie, de interne markt voor financiële diensten en de financiële stabiliteit in andere lidstaten en in de Unie als geheel.

De afwikkelingsraad houdt tevens rekening met de noodzaak om elk effect op de betrokken instelling of groep te vermijden dat verder gaat dan nodig is om de belemmering voor de afwikkelbaarheid weg te nemen of dat onevenredig zou zijn.

11.  

Voor de toepassing van lid 10 geeft de afwikkelingsraad indien van toepassingde nationale afwikkelingsautoriteiten instructies om een of meer van de volgende maatregelen te nemen:

a) 

eisen dat de entiteit eventuele financieringsregelingen binnen de groep herziet of de afwezigheid daarvan heroverweegt, of dienstverleningsovereenkomsten (binnen de groep of met derden) opstelt om het verrichten van kritieke functies te verzekeren;

b) 

eisen dat de entiteit haar maximale afzonderlijke en samengevoegde blootstellingen beperkt;

c) 

specifieke of periodiek in acht te nemen bijkomende informatievereisten opleggen die relevant zijn voor afwikkelingsdoeleinden;

d) 

eisen dat de entiteit afstand doet van specifieke activa;

e) 

eisen dat de entiteit specifieke bestaande of voorgenomen activiteiten beperkt of staakt;

f) 

de ontwikkeling van nieuwe of bestaande bedrijfsonderdelen of de verkoop van nieuwe of bestaande producten beperken of verhinderen;

g) 

wijzigingen eisen in de juridische of operationele structuren van elke entiteit of groepsentiteit waarover zij direct of indirect zeggenschap hebben om de complexiteit ervan te verminderen teneinde ervoor te zorgen dat kritieke functies juridisch en operationeel van de andere functies kunnen worden afgesplitst door toepassing van de afwikkelingsinstrumenten;

h) 

eisen dat een entiteit een financiële moederholding in een lidstaat of een financiële EU-moederholding opzet;

i) 

eisen dat een entiteit in aanmerking komende passiva uitgeeft om aan de in ►M1  de artikelen 12 septies en 12 octies ◄ gestelde eisen te voldoen;

j) 

eisen dat een entiteit andere maatregelen neemt om aan de in ►M1  de artikelen 12 septies en 12 octies ◄ bedoelde eisen te voldoen, en er met name naar streeftopnieuw te onderhandelen over elk daarvoor in aanmerking komend passief, aanvullend tier 1-kapitaalinstrument of tier 2-kapitaalinstrument dat zij heeft uitgegeven, om ervoor te zorgen dat een eventueel besluit van de afwikkelingsraad om dat passief of kapitaalinstrument af te schrijven of om te zetten, wordt uitgevoerd krachtens het recht van het rechtsgebied waaronder dat passiefm of kapitaalinstrument ressorteert;

▼M1

k) 

eisen dat een entiteit een plan indient om de naleving te herstellen van de vereisten van de artikelen 12 septies en 12 octies van deze verordening, uitgedrukt als een percentage van het totaal van de risicoposten, berekend overeenkomstig artikel 92, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013 alsook, in voorkomend geval, aan het gecombineerde buffervereiste en de vereisten van artikel 12 septies of artikel 12 octies van deze verordening, uitgedrukt als percentage van de totale blootstellingsmaatstaf als bedoeld in de artikelen 429 en 429 bis van Verordening (EU) nr. 575/2013;

l) 

om te zorgen voor voortdurende naleving van artikel 12 septies of 12 octies, eisen dat een entiteit het looptijdprofiel wijzigt van:

i) 

eigenvermogensinstrumenten, na instemming van de bevoegde autoriteiten, waaronder de ECB, en

ii) 

in aanmerking komende passiva als bedoeld in artikel 12 quater en artikel 12 octies, lid 2, punt a).

▼B

Indien van toepassing worden de in de punten a) tot en met j) van de eerste alinea bedoelde maatregelen rechtstreeks door de nationale afwikkelingsautoriteiten genomen.

12.  
De nationale afwikkelingsautoriteiten voeren de instructies van de afwikkelingsraad uit overeenkomstig artikel 29.
13.  

Een krachtens de leden 10 en 11 genomen besluit voldoet aan de volgende eisen:

a) 

het wordt onderbouwd met een motivering van de beoordeling of vaststelling in kwestie;

b) 

in de kennisgeving wordt aangegeven hoe die beoordeling of vaststelling voldoet aan het in lid 8 vastgelegde vereiste van evenredige toepassing.

▼M1

Artikel 10 bis

Bevoegdheid om bepaalde uitkeringen te verbieden

1.  

Indien een entiteit zich in een situatie bevindt waarin zij voldoet aan het gecombineerde buffervereiste, wanneer dit vereiste in beschouwing wordt genomen naast elk van de vereisten, bedoeld in artikel 141 bis, lid 1, punten a), b) en c), van Richtlijn 2013/36/EU, maar niet aan het gecombineerde buffervereiste voldoet wanneer het in beschouwing wordt genomen naast de vereisten, bedoeld in de artikelen 12 quinquies en 12 sexies van deze verordening, als berekend overeenkomstig artikel 12 bis, lid 2, punt a), van deze verordening heeft de afwikkelingsraad de bevoegdheid, overeenkomstig de leden 2 en 3 van dit artikel, een entiteit te verbieden uitkeringen voor een bedrag dat hoger is dan het maximaal uitkeerbare bedrag voor het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva („M-MDA”), berekend overeenkomstig lid 4 van dit artikel, te verrichten door het stellen van een van de volgende handelingen:

a) 

een uitkering verrichten in verband met tier 1-kernkapitaal;

b) 

een verplichting aangaan tot het betalen van variabele beloning of discretionaire pensioenuitkeringen, of tot het betalen van variabele beloning indien de betalingsverplichting is aangegaan op het ogenblik dat de entiteit niet aan het gecombineerde buffervereiste voldeed; of

c) 

betalingen verrichten op instrumenten van het aanvullend tier 1-kapitaal.

Indien een entiteit zich in de in de eerste alinea genoemde situatie bevindt, stelt zij de nationale afwikkelingsautoriteit en de afwikkelingsraad daarvan onmiddellijk in kennis.

2.  

In de in lid 1 beschreven situatie beoordeelt de afwikkelingsraad na raadpleging van de bevoegde autoriteiten, in voorkomend geval met inbegrip van de ECB, zonder onnodige vertraging of de in lid 1 bedoelde bevoegdheid moet worden uitgeoefend, rekening houdend met elk van de volgende elementen:

a) 

de reden, de duur en de omvang van de niet-naleving en de gevolgen ervan voor de afwikkelbaarheid;

b) 

de ontwikkeling van de financiële situatie van de entiteit en de waarschijnlijkheid dat zij in de nabije toekomst aan de voorwaarden van artikel 18, lid 1, punt a), zal voldoen;

c) 

het vooruitzicht dat de entiteit binnen een redelijke termijn de in lid 1 genoemde vereisten zal kunnen naleven;

d) 

indien de entiteit niet in staat is passiva te vervangen die niet langer voldoen aan de criteria om in aanmerking te komen of de criteria inzake looptijd die zijn vastgesteld in de artikelen 72 ter en 72 quater van Verordening (EU) nr. 575/2013, artikel 12 quater of artikel 12 octies, lid 2, van deze verordening de vraag of dat onvermogen eigen aan de entiteit is of te wijten is aan marktbrede verstoring;

e) 

de vraag of het uitoefenen van de in lid 1 bedoelde bevoegdheid de meest passende en evenredige manier is om de situatie van de entiteit aan te pakken, rekening houdend met de mogelijke gevolgen voor zowel de financieringsvoorwaarden als de afwikkelbaarheid van de betrokken entiteit.

Zolang de niet-conformiteit aanhoudt en zolang de entiteit zich in de in lid 1 bedoelde situatie bevindt, beoordeelt de afwikkelingsraad de vraag of hij de in lid 1 bedoelde bevoegdheid zal uitoefenen, minstens om de maand opnieuw.

3.  

Indien de afwikkelingsraad negen maanden na de kennisgeving van de in lid 1 bedoelde situatie, vaststelt dat de entiteit zich nog steeds in die situatie bevindt, oefent hij na raadpleging van de bevoegde autoriteiten, in voorkomend geval met inbegrip van de ECB, de in lid 1 bedoelde bevoegdheid uit, tenzij de afwikkelingsraad, na een beoordeling vaststelt dat aan minstens twee van de volgende voorwaarden is voldaan:

a) 

de niet-conformiteit is toe te schrijven aan een ernstige verstoring van de werking van de financiële markten, die aanleiding geeft tot algemene spanning in verschillende segmenten van de financiële markten;

b) 

de in punt a) bedoelde verstoring leidt niet alleen tot de hogere prijsvolatiliteit van de eigenvermogensinstrumenten en in aanmerking komende passiva-instrumenten van de entiteit of tot hogere kosten voor de entiteit, maar ook tot een volledige of gedeeltelijke afsluiting van de markten die de entiteit verhindert om eigenvermogensinstrumenten en in aanmerking komende passiva-instrumenten uit te geven op die markten;

c) 

de in punt b) bedoelde afsluiting van de markten geldt niet alleen voor de betrokken entiteit, maar ook voor meerdere andere entiteiten;

d) 

de in punt a) bedoelde verstoring belet de betrokken entiteit om voldoende eigenvermogensinstrumenten en in aanmerking komende passiva-instrumenten uit te geven om de niet-conformiteit te verhelpen; of

e) 

het uitoefenen van de in lid 1 bedoelde bevoegdheid heeft voor een deel van de banksector ongunstige neveneffecten die daardoor de financiële stabiliteit kunnen ondermijnen.

Indien de in de eerste alinea bedoelde uitzondering van toepassing is, stelt de afwikkelingsraad de bevoegde autoriteiten, in voorkomend geval met inbegrip van de ECB, van zijn besluit in kennis en licht hij zijn beoordeling schriftelijk toe.

De afwikkelingsraad herhaalt zijn beoordeling maandelijks teneinde na te gaan of de in de eerste alinea bedoelde uitzondering kan worden toegepast.

4.  
Het M-MDA wordt berekend door het overeenkomstig lid 5 berekende bedrag te vermenigvuldigen met de overeenkomstig lid 6 bepaalde factor. Het M-MDA wordt verminderd met ieder bedrag dat voortkomt uit elk van de in lid 1, punt a), b) of c), bedoelde maatregelen.
5.  

Het overeenkomstig lid 4 te vermenigvuldigen bedrag bestaat uit:

a) 

alle tussentijdse winsten die niet in het tier 1-kernkapitaal overeenkomstig artikel 26, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013 zijn opgenomen, exclusief elke uitkering van winst of elke betaling die voortkomen uit de in lid 1, punt a), b) of c), van dit artikel bedoelde maatregelen;

vermeerderd met

b) 

alle eindejaarswinsten die niet in het tier 1-kernkapitaal overeenkomstig artikel 26, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013 zijn opgenomen, exclusief elke winstuitkering of elke betaling die voortkomt uit de in lid 1, punt a), b) of c), van dit artikel bedoelde maatregelen;

min

c) 

bedragen die als belasting verschuldigd zouden zijn indien de in dit lid, punten a) en b), genoemde elementen zouden worden ingehouden.

6.  

De in lid 4 bedoelde factor wordt als volgt bepaald:

a) 

indien het door de entiteit aangehouden tier 1-kernkapitaal dat niet wordt gebruikt om te voldoen aan een van de in artikel 92 bis van Verordening (EU) nr. 575/2013 en in de artikelen 12 quinquies en 12 sexies van deze verordening vastgestelde vereisten, uitgedrukt als percentage van het totaal van de risicoposten, berekend overeenkomstig artikel 92, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013, binnen het eerste (dit wil zeggen het laagste) kwartiel van het gecombineerde buffervereiste ligt, is de factor 0;

b) 

indien het door de entiteit aangehouden tier 1-kernkapitaal dat niet wordt gebruikt om te voldoen aan een van de in artikel 92 bis van Verordening (EU) nr. 575/2013 en in de artikelen 12 quinquies en 12 sexies van deze verordening vastgestelde vereisten, uitgedrukt als percentage van het totaal van de risicoposten, berekend overeenkomstig artikel 92, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013, binnen het tweede kwartiel van het gecombineerde buffervereiste ligt, is de factor 0,2;

c) 

indien het door de entiteit aangehouden tier 1-kernkapitaal dat niet wordt gebruikt om te voldoen aan de in artikel 92 bis van Verordening (EU) nr. 575/2013 en in de artikelen 12 quinquies en 12 sexies van deze verordening vastgestelde vereisten, uitgedrukt als percentage van het totaal van de risicoposten, berekend overeenkomstig artikel 92, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013, binnen het derde kwartiel van het gecombineerde buffervereiste ligt, is de factor 0,4;

d) 

indien het door de entiteit aangehouden tier 1-kernkapitaal dat niet wordt gebruikt om te voldoen aan de in artikel 92 bis, van Verordening (EU) nr. 575/2013 en in de artikelen 12 quinquies en 12 sexies van deze verordening vastgestelde vereisten, uitgedrukt als percentage van het totaal van de risicoposten, berekend overeenkomstig artikel 92, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013, binnen het vierde (dit wil zeggen het hoogste) kwartiel van het gecombineerde buffervereiste ligt, is de factor 0,6;

De ondergrens en de bovengrens van elk kwartiel van het gecombineerde buffervereiste worden als volgt berekend:

image

image

waarbij „Qn” = het volgnummer van het betrokken kwartiel.

▼B

Artikel 11

Vereenvoudigde verplichtingen voor bepaalde instellingen

1.  
De afwikkelingsraad kan op eigen initatief na raadpleging van een nationale afwikkelingsautoriteit of op voorstel van een nationale afwikkelingsautoriteit vereenvoudigde verplichtingen met betrekking tot de opstelling van de in artikel 8 bedoelde afwikkelingsplannen toepassen of kan ontheffing verlenen van de verplichting om dergelijke plannen op te stellen overeenkomstig de leden 3 tot en met 9 van dit artikel.
2.  
De nationale afwikkelingsautoriteiten kunnen de afwikkelingsraad voorstellen om overeenkomstig de leden 3 en 4 vereenvoudigde verplichtingen op instellingen en groepen toe te passen of overeenkomstig lid 7 ontheffing te verlenen van de verplichting om afwikkelingsplannen op te stellen. Het voorstel wordt met redenen omkleed en wordt met alle relevante documenten onderbouwd.
3.  
De afwikkelingsraad voert, bij ontvangst van een voorstel tot toepassing van vereenvoudigde verplichtingen overeenkomstig lid 2 van dit artikel of wanneer hij op eigen initatief handelt, een beoordeling uit van de betrokken instelling of groep en hij past vereenvoudigde verplichtingen toe als het falen van de instelling of groep waarschijnlijk niet gepaard zal gaan met significante nadelige gevolgen voor het financiële stelsel of met een bedreiging van de financiële stabiliteit in de zin van artikel 10, lid 5.

Te dien einde neemt de afwikkelingsraad het volgende in aanmerking:

a) 

de aard van de bedrijfsactiviteiten van de instelling of groep, de aandeelhoudersstructuur, de rechtsvorm, het risicoprofiel, de omvang en juridische status, de verwevenheid met andere instellingen of het financieel stelsel in het algemeen, de reikwijdte en de complexiteit van de activiteiten;

b) 

het lidmaatschap van een institutioneel protectiestelsel of andere coöperatieve, op wederzijdse solidariteit gebaseerde systemen of van een ander coöperatief stelsel van wederzijdse solidariteit als bedoeld in artikel 113, lid 7, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

c) 

de verrichting van beleggingsdiensten of -activiteiten als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 2, van Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad ( 3 ); en

d) 

de vraag of het waarschijnlijk is dat het falen en de daaropvolgende afwikkeling van de instelling of groep volgens de normale insolventieprocedure een aanzienlijk negatief effect zou hebben op de financiële markten, op andere instellingen, op de financieringsvoorwaarden of op de economie in ruimere zin.

De afwikkelingsraad voert de in de eerste alinea bedoelde beoordeling uit na raadpleging van in voorkomend geval, de nationale macroprudentiële autoriteit en in voorkomend geval het ESRB.

4.  

Wanneer de afwikkelingsraad vereenvoudigde verplichtingen toepast, bepaalt hij:

a) 

de inhoud en bijzonderheden van de in artikel 8 bedoelde afwikkelingsplannen;

b) 

de datum waarop de eerste afwikkelingsplannen moeten zijn opgesteld en de frequentie waarmee afwikkelingsplannen moeten worden bijgewerkt, die lager kan zijn dan de in de artikel 8, lid 12, vastgestelde frequentie;

c) 

de inhoud en bijzonderheden van de informatie die van instellingen wordt verlangd, als bepaald in artikel 8, lid 9, van deze verordening en in deel B van de bijlage bij Richtlijn 2014/59/EU;

d) 

de mate van gedetailleerdheid ten behoeve van het beoordelen van de afwikkelbaarheid overeenkomstig artikel 10 van deze verordening en deel C van de bijlage bij Richtlijn 2014/59/EU.

5.  
De toepassing van vereenvoudigde verplichtingen heeft op zichzelf geen gevolgen voor de bevoegdheden van de afwikkelingsraad om afwikkelingsmaatregelen te nemen.
6.  
Indien vereenvoudigde verplichtingen worden toegepast, legt de afwikkelingsraad volledige, niet-vereenvoudigde verplichtingen op zodra de omstandigheden die de vereenvoudigde verplichtingen rechtvaardigden, niet langer bestaan.
7.  
Onverminderd de artikelen 9 en 31 verleent de afwikkelingsraad, na ontvangst van een voorstel om overeenkomstig lid 2 van dit artikel ontheffing te verlenen van de verplichting om afwikkelingsplannen op te stellen, of op eigen initatief, overeenkomstig lid 3 van dit artikel aan instellingen die bij een centraal orgaan zijn aangesloten en waaraan overeenkomstig artikel 10 van Verordening (EU) nr. 575/2013 in het nationaler recht geheel of gedeeltelijk ontheffing van de toepassing van prudentiële vereisten is verleend, ontheffing van de toepassing van de verplichting om herstelplannen op te stellen.

Indien overeenkomstig de eerste alinea een ontheffing wordt verleend, is de verplichting om een afwikkelingsplan op te stellen op geconsolideerde basis van toepassing op het centrale orgaan en de daarbij aangesloten instellingen in de zin van artikel 10 van Verordening (EU) nr. 575/2013. Daarom is elke verwijzing in dit hoofdstuk naar een groep ook een verwijzing naar een centraal orgaan en de daarbij aangesloten instellingen in de zin van artikel 10 van Verordening (EU) nr. 575/2013 en hun dochterondernemingen, en is elke verwijzing naar moederondernemingen of instellingen waarop krachtens artikel 111 van Richtlijn 2013/36/EU toezicht op geconsolideerde basis wordt uitgeoefend, ook een verwijzing naar het centrale orgaan.

8.  
Instellingen die overeenkomstig artikel 6, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1024/2013 onder rechtstreeks toezicht van de ECB staan of die een aanzienlijk deel van het financiële stelsel van een deelnemende lidstaat uitmaken, vallen onder afzonderlijke afwikkelingsplannen.

Voor de toepassing van dit lid worden de bedrijfsactiviteiten van een instelling geacht een aanzienlijk deel van het financiële stelsel van een deelnemende lidstaat uit te maken indien:

a) 

de totale waarde van haar activa bedraagt meer dan 30 000 000 000  EUR; of

b) 

de verhouding tussen haar totale activa en het bbp van de lidstaat waar zij gevestigd is, bedraagt meer dan 20 %, tenzij de totale waarde van haar activa minder dan 5 000 000 000  EUR bedraagt.

9.  
Indien de nationale afwikkelingsautoriteit die overeenkomstig lid 2 heeft voorgesteld vereenvoudigde verplichtingen toe te passen of een ontheffing te verlenen, van oordeel is dat het besluit tot toepassing van vereenvoudigde verplichtingen of tot verlening van een ontheffing moet worden ingetrokken, dient zij daartoe een voorstel in bij de afwikkelingsraad. In dat geval neemt de afwikkelingsraad in het licht van de in lid 3 of in de leden 7 en 8 bedoelde factoren of omstandigheden een besluit over het voorstel tot intrekking, terdege rekening houdend met de door de nationale afwikkelingsautoriteit aangevoerde motivering voor de intrekking.
10.  
De afwikkelingsraad stelt de EBA ervan in kennis wanneer hij dit artikel toepast.

▼M1

Artikel 12

Minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva

1.  
De afwikkelingsraad stelt na raadpleging van de bevoegde autoriteiten, met inbegrip van de ECB, de in de artikelen 12 bis tot en met 12 decies bedoelde vereisten voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva vast, onder voorbehoud van de afschrijvings- en omzettingsbevoegdheden, waaraan de in artikel 7, lid 2, bedoelde entiteiten en groepen en de in artikel 7, lid 4, punt b), en artikel 7, lid 5, bedoelde entiteiten en groepen, te allen tijde moeten voldoen wanneer de voorwaarden voor de toepassing van deze leden zijn vervuld.
2.  
De in lid 1 bedoelde entiteiten, met inbegrip van entiteiten die deel uitmaken van groepen, rapporteren de informatie overeenkomstig artikel 45 decies, leden 1, 2 en 4, van Richtlijn 2014/59/EU aan de nationale afwikkelingsautoriteit van de deelnemende lidstaat waar zij gevestigd zijn.

De nationale afwikkelingsautoriteit zendt de in de eerste alinea bedoelde informatie zonder onnodige vertraging aan de afwikkelingsraad toe.

3.  
Bij het opstellen van afwikkelingsplannen overeenkomstig artikel 9 stellen de nationale afwikkelingsautoriteiten, na raadpleging van de bevoegde autoriteiten, de in de artikelen 12 bis tot en met 12 decies bedoelde vereisten voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva vast, onder voorbehoud van de afschrijvings- en omzettingsbevoegdheden, waaraan de in artikel 7, lid 3, bedoelde entiteiten te allen tijde moeten voldoen. In dit verband is de in artikel 31 vastgestelde procedure van toepassing.
4.  
De afwikkelingsraad doet elke in lid 1 van dit artikel bedoelde vaststelling parallel met het opstellen en bijhouden van de afwikkelingsplannen overeenkomstig artikel 8.
5.  
De afwikkelingsraad brengt zijn vaststelling ter kennis van de nationale afwikkelingsautoriteiten. De nationale afwikkelingsautoriteiten voeren de instructies van de afwikkelingsraad uit overeenkomstig artikel 29. De afwikkelingsraad eist dat de nationale afwikkelingsautoriteiten verifiëren en waarborgen dat entiteiten en groepen aan de in lid 1 van dit artikel opgenomen vereisten voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva blijven voldoen.
6.  
De afwikkelingsraad stelt de ECB en de EBA in kennis van de vereisten voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva die hij overeenkomstig lid 1 voor elke entiteit en groep heeft vastgesteld.
7.  
Om de doeltreffende en consequente toepassing van dit artikel te waarborgen, verstrekt de afwikkelingsraad richtsnoeren en instructies aan nationale afwikkelingsautoriteiten met betrekking tot specifieke entiteiten of groepen.

Artikel 12 bis

Toepassing en berekening van het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva

1.  
De afwikkelingsraad en de nationale afwikkelingsautoriteiten zorgen ervoor dat de in artikel 12, leden 1 en 3, bedoelde entiteiten te allen tijde voldoen aan de vereisten voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva zoals voorgeschreven door, en overeenkomstig dit artikel en de artikelen 12 ter tot en met 12 decies.
2.  

Het in lid 1 van dit artikel bedoelde vereiste wordt overeenkomstig artikel 12 quinquies, lid 3, 4 of 6, naargelang het geval, berekend als het bedrag van het eigen vermogen en de in aanmerking komende passiva en uitgedrukt als percentages van:

a) 

het totaal van de risicoposten van de in lid 1 van dit artikel bedoelde betrokken entiteit, berekend overeenkomstig artikel 92, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013; en

b) 

de totale blootstellingsmaatstaf van de in lid 1 van dit artikel bedoelde betrokken entiteit, berekend overeenkomstig de artikelen 429 en 429 bis van Verordening (EU) nr. 575/2013.

▼M2

3.  

Overeenkomstig artikel 65 van Verordening (EU) 2019/2033 van het Europees Parlement en de Raad ( 4 ) worden verwijzingen in de onderhavige verordening naar artikel 92 van Verordening (EU) nr. 575/2013 wat betreft de eigenvermogensvereisten op individuele basis van beleggingsondernemingen als bedoeld in artikel 2, punt c), van de onderhavige verordening, en die geen beleggingsondernemingen zijn als bedoeld in artikel 1, lid 2 of lid 5, van Verordening (EU) 2019/2033 als volgt uitgelegd:

a) 

verwijzingen in de onderhavige verordening naar artikel 92, lid 1, punt c), van Verordening (EU) nr. 575/2013 wat betreft het totale kapitaalratiovereiste, gelden als verwijzingen naar artikel 11, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033;

b) 

verwijzingen in de onderhavige verordening naar artikel 92, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013 wat betreft het totaal van de risicoposten, gelden als verwijzingen naar het toepasselijke vereiste in artikel 11, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033, vermenigvuldigd met 12,5.

Overeenkomstig artikel 65 van Richtlijn (EU) 2019/2034 van het Europees Parlement en de Raad ( 5 ), gelden verwijzingen in de onderhavige verordening naar artikel 104 bis van Richtlijn 2013/36/EU wat betreft de aanvullend-eigenvermogensvereisten van beleggingsondernemingen als bedoeld in artikel 2, punt c), van de onderhavige verordening, en die geen beleggingsondernemingen als bedoeld in artikel 1, lid 2 of lid 5 van Verordening (EU) 2019/2033 zijn, als verwijzingen naar artikel 40 van Richtlijn (EU) 2019/2034.

▼M1

Artikel 12 ter

Vrijstelling van het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva

1.  

Niettegenstaande artikel 12 bis stelt de afwikkelingsraad door gedekte obligaties gefinancierde instellingen voor hypothecair krediet die op grond van het nationale recht geen deposito's mogen ontvangen vrij van het in artikel 12 bis, lid 1, vastgestelde vereiste indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

a) 

die instellingen worden geliquideerd in nationale insolventieprocedures of in andere, voor die instellingen vastgestelde soorten procedures die overeenkomstig artikel 38, 40 of 42 van Richtlijn 2014/59/EU zijn ingevoerd; en

b) 

de in punt a) bedoelde procedures zorgen ervoor dat schuldeisers van die instellingen, met inbegrip van, in voorkomend geval, houders van gedekte obligaties, verliezen lijden op een wijze die in overeenstemming is met de afwikkelingsdoelstellingen.

2.  
Instellingen die van het in artikel 12, lid 1, vastgestelde vereiste zijn vrijgesteld, mogen geen deel uitmaken van de in artikel 12 septies, lid 1, bedoelde consolidatie.

Artikel 12 quater

In aanmerking komende passiva voor af te wikkelen entiteiten

1.  

Passiva worden alleen in het bedrag van het eigen vermogen en de in aanmerking komende passiva van af te wikkelen entiteiten opgenomen als zij aan de voorwaarden in de volgende artikelen van Verordening (EU) nr. 575/2013 voldoen:

a) 

artikel 72 bis;

b) 

artikel 72 ter, met uitzondering van lid 2, punt d); en

c) 

artikel 72 quater.

In afwijking van de eerste alinea van dit lid, waar in deze verordening naar de vereisten van artikel 92 bis of artikel 92 ter van Verordening (EU) nr. 575/2013 wordt verwezen, omvatten in aanmerking komende passiva voor de toepassing van die artikelen in aanmerking komende passiva zoals gedefinieerd in artikel 72 duodecies van die verordening en zoals bepaald overeenkomstig deel twee, titel I, hoofdstuk 5 bis, van die verordening.

2.  

Passiva die voortvloeien uit schuldinstrumenten met verankerde derivaten, zoals gestructureerde obligaties („structured notes”), die voldoen aan de voorwaarden van lid 1, eerste alinea, met uitzondering van artikel 72 bis, lid 2, punt l), van Verordening (EU) nr. 575/2013, worden alleen in het bedrag van het eigen vermogen en de in aanmerking komende passiva opgenomen indien aan één van de volgende voorwaarden is voldaan:

a) 

de hoofdsom van de passiva die uit het schuldinstrument voortvloeien is op het moment van uitgifte bekend, ligt vast of stijgt en wordt niet door een verankerd derivaatelement beïnvloed, en het totale bedrag van de passiva die uit het schuldinstrument, met inbegrip van het verankerd derivaat, voortvloeien, kan op dagbasis worden gewaardeerd onder verwijzing naar een actieve, liquide vraag- en aanbodmarkt voor een gelijkwaardig instrument zonder kredietrisico overeenkomstig de artikelen 104 en 105 van Verordening (EU) nr. 575/2013; of

b) 

het schuldinstrument bevat een contractuele voorwaarde die bepaalt dat de waarde van de vordering in het geval van de insolventie van de uitgever en de afwikkeling van de uitgever vastligt of stijgt, en het initieel gestorte bedrag van de passiva niet overschrijdt.

In de eerste alinea bedoelde schuldinstrumenten, met inbegrip van de verankerde derivaten daarvan, zijn niet onderworpen aan een verrekeningsovereenkomst en de waardering van dergelijke instrumenten is niet onderworpen aan artikel 49, lid 3, van Richtlijn 2014/59/EU.

Van de in de eerste alinea bedoelde passiva wordt alleen het deel dat overeenkomt met de in punt a) van die alinea bedoelde hoofdsom of het in punt b) van die alinea bedoelde vaste of stijgende bedrag opgenomen in het bedrag van het eigen vermogen en de in aanmerking komende passiva.

3.  

Passiva die door een in de Unie gevestigde dochteronderneming worden uitgegeven aan een bestaande aandeelhouder die geen deel uitmaakt van dezelfde af te wikkelen groep, en die deel uitmaakt van dezelfde af te wikkelen groep als de af te wikkelen entiteit, worden in het bedrag van het eigen vermogen en de in aanmerking komende passiva van die af te wikkelen entiteit opgenomen indien aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:

a) 

zij worden uitgegeven overeenkomstig artikel 12 octies, lid 2, punt a);

b) 

de uitoefening van de bevoegdheid tot afschrijving of omzetting in verband met die passiva overeenkomstig artikel 21 doet geen afbreuk aan de zeggenschap van de af te wikkelen entiteit over de dochteronderneming;

c) 

die passiva bedragen niet meer dan het bedrag dat wordt verkregen door:

i) 

de som van de passiva die zijn uitgegeven aan en gekocht door de af te wikkelen entiteit, direct dan wel indirect via andere entiteiten in dezelfde af te wikkelen groep, en het bedrag van het eigen vermogen, uitgegeven overeenkomstig artikel 12 octies, lid 2, punt b), af te trekken van

ii) 

het overeenkomstig artikel 12 octies, lid 1, vereiste bedrag.

4.  

Onverminderd het minimumvereiste in artikel 12 quinquies, lid 4, of artikel 12 sexies, lid 1, punt a), zorgt de afwikkelingsraad ervoor, op eigen initiatief na raadpleging van de nationale afwikkelingsautoriteit of op voorstel van een nationale afwikkelingsautoriteit, dat af te wikkelen entiteiten die MSI's zijn of onder artikel 12 quinquies, lid 4 of lid 5, vallen, aan een deel van het in artikel 12 septies bedoelde vereiste, gelijk aan 8 % van de totale passiva, met inbegrip van het eigen vermogen, voldoen met gebruik van eigen vermogen en achtergestelde in aanmerking komende instrumenten, of met passiva als bedoeld in lid 3 van dit artikel. De afwikkelingsraad kan toestaan dat af te wikkelen entiteiten die MSI's zijn of onder artikel 12 quinquies, lid 4 of lid 5, vallen, met gebruik van eigen vermogen en achtergestelde in aanmerking komende instrumenten die voldoen aan alle voorwaarden of met passiva als bedoeld in lid 3 van dit artikel, voldoen aan een niveau dat lager ligt dan 8 % van de totale passiva, met inbegrip van het eigen vermogen, maar hoger dan het bedrag dat het resultaat is van de formule (1-X1/X2) × 8 % van de totale passiva, met inbegrip van het eigen vermogen, mits is voldaan aan alle in artikel 72 ter, lid 3 van Verordening (EU) nr. 575/2013 vastgelegde voorwaarden, waarbij, in het kader van de vermindering die krachtens artikel 72 ter, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013 is toegestaan:

X1 = 3,5 % van het overeenkomstig artikel 92, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013 berekende totaal van de risicoposten; en
X2 = de som van 18 % van het overeenkomstig artikel 92, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013 berekende totaal van de risicoposten en het bedrag van het gecombineerde buffervereiste.

Indien de toepassing van de eerste alinea van dit lid voor af te wikkelen entiteiten die onder artikel 12 quinquies, lid 4, vallen, leidt tot een vereiste boven 27 % van het totaal van de risicoposten, beperkt de afwikkelingsraad voor de betrokken af te wikkelen entiteit het deel van het in artikel 12 septies bedoelde vereiste waaraan moet worden voldaan met gebruik van eigen vermogen, met achtergestelde in aanmerking komende instrumenten die voldoen aan alle voorwaarden, of met passiva als bedoeld in lid 3 van dit artikel, tot een bedrag dat gelijk is aan 27 % van het totaal van de risicoposten indien de afwikkelingsraad tot de beoordeling is gekomen dat:

a) 

toegang tot het Fonds niet wordt beschouwd als een optie om die af te wikkelen entiteit in het afwikkelingsplan af te wikkelen; en

b) 

indien punt a) niet van toepassing is, het in artikel 12 septies bedoelde vereiste die af te wikkelen entiteit in staat stelt te voldoen aan het vereiste van artikel 27, lid 7.

Bij het verrichten van de in de tweede alinea bedoelde beoordeling dient de afwikkelingsraad ook rekening te houden met het risico van onevenredige gevolgen voor het bedrijfsmodel van de betrokken af te wikkelen entiteit.

Op af te wikkelen entiteiten die onder artikel 12 quater, lid 5, vallen, is de tweede alinea van dit lid niet van toepassing.

5.  

Voor af te wikkelen entiteiten die geen MSI's zijn en niet onder artikel 12 quinquies, lid 4 of lid 5, van deze verordening vallen, kan de afwikkelingsraad, ofwel op eigen initiatief na raadpleging van de nationale afwikkelingsautoriteit ofwel op voorstel van een nationale afwikkelingsautoriteit, besluiten dat aan een deel van het in artikel 12 septies bedoelde vereiste, tot het hoogste bedrag van ofwel 8 % van de totale passiva, met inbegrip van het eigen vermogen, van de entiteit, ofwel het bedrag dat het resultaat is van de in lid 7 van dit artikel bedoelde formule, moet worden voldaan met gebruik van eigen vermogen en achtergestelde in aanmerking komende instrumenten, of met passiva als bedoeld in lid 3 van dit artikel, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a) 

de in de leden 1 en 2 van dit artikel bedoelde niet-achtergestelde passiva hebben dezelfde prioriteit in de nationale insolventiehiërarchie als bepaalde verplichtingen die zijn uitgesloten van de toepassing van afschrijvings- en omzettingsbevoegdheden overeenkomstig artikel 27, lid 3 of lid 5;

b) 

het risico bestaat dat als gevolg van een voorgenomen toepassing van de afschrijvings- en omzettingsbevoegdheden op niet-achtergestelde passiva die niet van de toepassing van afschrijvings- en omzettingsbevoegdheden overeenkomstig artikel 27, lid 3 of lid 5, zijn uitgesloten, schuldeisers van vorderingen die uit die verplichtingen voortvloeien grotere verliezen lijden dan de verliezen die zij bij een liquidatie in een normale insolventieprocedure zouden lijden;

c) 

het bedrag van het eigen vermogen en andere achtergestelde passiva is niet hoger dan het bedrag dat nodig is opdat de in punt b) bedoelde schuldeisers geen grotere verliezen lijden dan de verliezen die zij bij de liquidatie in een normale insolventieprocedure zouden hebben geleden.

Indien de afwikkelingsraad vaststelt dat, binnen een categorie van passiva die in aanmerking komende passiva omvat, het bedrag van de uitgesloten passiva of van passiva waarvan redelijkerwijs kan worden verwacht dat zij worden uitgesloten van de toepassing van afschrijvings- en omzettingsbevoegdheden overeenkomstig artikel 27, lid 3 of lid 5, in totaal meer dan 10 % van die categorie uitmaakt, beoordeelt de afwikkelingsraad het in punt b) van de eerste alinea van dit lid bedoelde risico.

6.  
Voor de toepassing van de leden 4, 5 en 7 vormen uit derivaten voortvloeiende passiva een onderdeel van de totale passiva op de grond dat salderingsrechten van tegenpartijen volledig worden erkend.

Het eigen vermogen van een af te wikkelen entiteit dat wordt gebruikt om te voldoen aan het gecombineerde buffervereiste komt in aanmerking om te voldoen aan het in de leden 4, 5 en 7 bedoelde vereisten.

7.  

In afwijking van lid 3 van dit artikel kan de afwikkelingsraad besluiten dat af te wikkelen entiteiten die MSI's zijn of onder artikel 12 quinquies, lid 4 of lid 5, vallen, aan het in artikel 12 septies van deze verordening bedoelde vereiste moeten voldoen met gebruik van eigen vermogen, achtergestelde in aanmerking komende instrumenten, of passiva als bedoeld in lid 3 van dit artikel, voor zover de som van dat eigen vermogen, die instrumenten en passiva uit hoofde van de verplichting van de af te wikkelen entiteit om te voldoen aan het gecombineerde buffervereiste en de vereisten van artikel 92 bis van Verordening (EU) nr. 575/2013, artikel 12 quinquies, lid 4, en artikel 12 septies van deze verordening, niet hoger is dan:

a) 

8 % van de totale passiva, met inbegrip van het eigen vermogen, van de entiteit; of

b) 

indien dat hoger is, het bedrag dat het resultaat is van de toepassing van de formule A × 2 + B × 2 + C, waarbij A, B en C de volgende bedragen zijn:

A = het bedrag dat voortvloeit uit het in artikel 92, lid 1, punt c), van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde vereiste;

B = het bedrag dat voortvloeit uit het in artikel 104 bis van Richtlijn 2013/36/EU bedoelde vereiste;

C = het bedrag dat voortvloeit uit het gecombineerde buffervereiste.

8.  
De afwikkelingsraad kan de in lid 7 van dit artikel bedoelde bevoegdheid uitoefenen ten aanzien van af te wikkelen entiteiten die MSI's zijn of onder artikel 12 quinquies, lid 4 of lid 5, vallen en die aan één van de in de tweede alinea van dit lid vastgelegde voorwaarden voldoen, tot 30 % van het totale aantal van alle af te wikkelen entiteiten die MSI's zijn of die onder artikel 12 quinquies, lid 4 of lid 5, vallen waarvoor de afwikkelingsraad het in artikel 12 septies bedoelde vereiste bepaalt.

De voorwaarden worden door de afwikkelingsraad in overweging genomen als volgt:

a) 

in de voorgaande afwikkelbaarheidsbeoordeling zijn wezenlijke belemmeringen voor de afwikkelbaarheid geconstateerd, en hetzij:

i) 

binnen het door de afwikkelingsraad vastgestelde tijdschema zijn geen corrigerende maatregelen genomen naar aanleiding van de uitoefening van de in artikel 10, lid 11, bedoelde maatregelen, hetzij

ii) 

de geconstateerde wezenlijke belemmeringen kunnen niet door middel van de in artikel 10, lid 11, bedoelde maatregelen worden aangepakt, en het uitoefenen van de in lid 7 van dit artikel bedoelde bevoegdheid zou de negatieve gevolgen van de wezenlijke belemmeringen voor de afwikkelbaarheid ten dele of geheel ongedaan maken;

b) 

de afwikkelingsraad is van oordeel dat de haalbaarheid en geloofwaardigheid van de voorkeursafwikkelingsstrategie van de af te wikkelen entiteit beperkt is, rekening houdend met de omvang, de verwevenheid, de aard, de reikwijdte, het risico en de complexiteit van de activiteiten, de juridische status en de aandelenstructuur van de entiteit; of

c) 

het in artikel 104 bis van Richtlijn 2013/36/EU bedoelde vereiste houdt er rekening mee dat de af te wikkelen entiteit die een MSI is of onder artikel 12 quinquies, lid 4 of lid 5, van deze verordening valt, in termen van risico bij de top 20 % instellingen hoort waarvoor de afwikkelingsraad het in artikel 12 bis, lid 1, van deze verordening bedoelde vereiste bepaalt.

Voor de toepassing van de in de eerste en de tweede alinea bedoelde percentages, rondt de afwikkelingsraad het uit de berekening resulterende cijfer af tot het dichtstbijzijnde gehele getal.

9.  
Na raadpleging van de bevoegde autoriteiten, met inbegrip van de ECB, neemt de afwikkelingsraad de in de lid 5 of lid 7 bedoelde besluiten.

Bij het nemen van die besluiten houdt de afwikkelingsraad tevens rekening met:

a) 

de diepte van de markt voor eigenvermogensinstrumenten van de af te wikkelen entiteit en achtergestelde in aanmerking komende instrumenten, de prijsstelling van dergelijke bestaande instrumenten en de tijd die nodig is om eventuele transacties te verrichten die nodig zijn om te voldoen aan het besluit;

b) 

de hoeveelheid in aanmerking komende passiva-instrumenten die voldoen aan alle in artikel 72 bis van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde voorwaarden met een resterende looptijd van minder dan één jaar vanaf de datum van het besluit, zodat kwantitatieve aanpassingen kunnen worden doorgevoerd in de in de leden 5 en 7 van dit artikel bedoelde vereisten;

c) 

de beschikbaarheid en de hoeveelheid van instrumenten die voldoen aan alle andere voorwaarden van artikel 72 bis van Verordening (EU) nr. 575/2013, dan die van artikel 72 ter, lid 2, punt d), van die verordening;

d) 

de vraag of de hoeveelheid passiva die zijn uitgesloten van de toepassing van de afschrijvings- en omzettingsbevoegdheden overeenkomstig artikel 27, lid 3 of lid 5, en die in een normale insolventieprocedure een gelijke of lagere rang hebben dan de hoogst gerangschikte in aanmerking komende passiva, significant is in vergelijking met het eigen vermogen en de in aanmerking komende passiva van de af te wikkelen entiteit. Indien de hoeveelheid uitgesloten passiva niet meer bedraagt dan 5 % van de hoeveelheid eigen vermogen en in aanmerking komende passiva van de af te wikkelen entiteit, wordt de uitgesloten hoeveelheid als niet-significant beschouwd. Boven die drempel beoordeelt de afwikkelingsraad hoe significant de uitgesloten passiva zijn;

e) 

het bedrijfsmodel, het financieringsmodel en het risicoprofiel van de af te wikkelen entiteit, alsmede haar stabiliteit en haar vermogen om bij te dragen aan de economie; en

f) 

de gevolgen van eventuele herstructureringskosten voor de herkapitalisatie van de af te wikkelen entiteit.

Artikel 12 quinquies

Vaststelling van het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva

1.  

Het in artikel 12 bis, lid 1, bedoelde vereiste wordt door de afwikkelingsraad na raadpleging van de bevoegde autoriteiten, met inbegrip van de ECB, vastgesteld op basis van de volgende criteria:

a) 

de noodzaak om ervoor te zorgen dat de af te wikkelen groep door de toepassing van de afwikkelingsinstrumenten op de af te wikkelen entiteit, voor zover passend met inbegrip van het bail-in-instrument, kan worden afgewikkeld op een wijze die in overeenstemming is met de afwikkelingsdoelstellingen;

b) 

de noodzaak om er waar passend voor te zorgen dat de af te wikkelen entiteit en haar dochterondernemingen die instellingen of entiteiten bedoeld in artikel 12, leden 1 en 3 maar geen af te wikkelen entiteiten zijn, over voldoende eigen vermogen en in aanmerking komende passiva beschikken om te verzekeren dat, indien het bail-in-instrument of de afschrijvings- en omzettingsbevoegdheden, respectievelijk op hen zouden worden toegepast, de verliezen kunnen worden geabsorbeerd en de totale kapitaalratio en, naargelang het geval, de hefboomratio van de betrokken entiteiten opnieuw op een niveau kunnen worden gebracht dat nodig is om hen in staat te stellen aan de vergunningsvoorwaarden te blijven voldoen, en de activiteiten verder uit te oefenen waarvoor de entiteiten overeenkomstig Richtlijn 2013/36/EU of Richtlijn 2014/65/EU een vergunning is verleend;

c) 

de noodzaak om ervoor te zorgen dat, indien het afwikkelingsplan verwacht dat de mogelijkheid voor bepaalde categorieën in aanmerking komende passiva op grond van artikel 27, lid 5, van deze verordening van een bail-in worden uitgesloten, of volledig aan een ontvanger worden overgedragen bij een gedeeltelijke overdracht, de af te wikkelen entiteit voldoende eigen vermogen en andere in aanmerking komende passiva heeft om verliezen te absorberen, en de totale kapitaalratio en, in voorkomend geval, de hefboomratio van de af te wikkelen entiteit weer op het niveau te brengen dat nodig is om de entiteit in staat te stellen aan de vergunningsvoorwaarden te blijven voldoen, en de activiteiten verder uit te oefenen waarvoor de entiteit overeenkomstig Richtlijn 2013/36/EU of Richtlijn 2014/65/EU een vergunning is verleend;

d) 

de grootte, het bedrijfsmodel, het financieringsmodel en het risicoprofiel van de entiteit;

e) 

de mate waarin het falen van de entiteit nadelige gevolgen voor de financiële stabiliteit zou hebben, onder meer via besmetting van andere instellingen of entiteiten wegens de verwevenheid van de entiteit met die andere instellingen of entiteiten of met de rest van het financiële stelsel.

2.  

Indien in het afwikkelingsplan is bepaald dat afwikkelingsmaatregelen moeten worden genomen of dat de bevoegdheid om relevante kapitaalinstrumenten en in aanmerking komende passiva af te schrijven of om te zetten overeenkomstig artikel 21 moeten worden uitgeoefend overeenkomstig het relevante scenario bedoeld in artikel 8, lid 6, is het in artikel 12 bis, lid 1, bedoelde vereiste gelijk aan een bedrag dat volstaat om te verzekeren dat:

a) 

de verliezen die de entiteit naar verwachting zal lijden, volledig worden geabsorbeerd („verliesabsorptie”);

b) 

de af te wikkelen entiteit en de dochterondernemingen die instellingen of in artikel 12, lid 1 of lid 3 bedoelde entiteiten, maar geen af te wikkelen entiteiten zijn, worden geherkapitaliseerd tot een niveau dat nodig is om hen in staat te stellen aan de vergunningsvoorwaarden te blijven voldoen en de activiteiten verder uit te oefenen waarvoor hun overeenkomstig Richtlijn 2013/36/EU, Richtlijn 2014/65/EU of een gelijkwaardige wetgevingshandeling een vergunning is verleend voor een toereikende periode van maximaal één jaar („herkapitalisatie”).

Indien in het afwikkelingsplan is bepaald dat de entiteit in een normale insolventieprocedure of in het kader van andere gelijkwaardige nationale procedures moet worden geliquideerd, beoordeelt de afwikkelingsraad of het gerechtvaardigd is het in artikel 12 bis, lid 1, bedoelde vereiste voor die entiteit te beperken zodat dit niet groter is dan een bedrag dat volstaat om verliezen te absorberen overeenkomstig punt a) van de eerste alinea.

Bij de beoordeling van de afwikkelingsraad wordt een evaluatie gemaakt van met name de in de vorige alinea bedoelde limiet wat betreft eventuele gevolgen voor de financiële stabiliteit en voor het risico op besmetting van het financiële stelsel.

3.  

Voor af te wikkelen entiteiten is het in lid 2, eerste alinea, bedoelde bedrag het volgende:

a) 

voor de berekening van het in artikel 12 bis, lid 1, bedoelde vereiste, overeenkomstig artikel 12 bis, lid 2, punt a), de som van:

i) 

het bedrag van de bij afwikkeling te absorberen verliezen dat overeenkomt met de in artikel 92, lid 1, punt c), van Verordening (EU) nr. 575/2013 en artikel 104 bis van Richtlijn 2013/36/EU bedoelde vereisten van de af te wikkelen entiteit op het geconsolideerde niveau van de af te wikkelen groep; en

ii) 

een herkapitalisatiebedrag dat de uit de afwikkeling voortvloeiende af te wikkelen groep in staat stelt de naleving te herstellen van haar in artikel 92, lid 1, punt c), van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde vereiste inzake totale kapitaalratio en haar in artikel 104 bis van Richtlijn 2013/36/EU bedoelde vereiste op het geconsolideerde niveau van de af te wikkelen groep na de uitvoering van de voorkeursafwikkelingsstrategie; en

b) 

voor de berekening van het in artikel 12 bis, lid 1, bedoelde vereiste, overeenkomstig artikel 12 bis, lid 2, punt b), de som van:

i) 

het bedrag van de bij afwikkeling te absorberen verliezen dat overeenkomt met het in artikel 92, lid 1, punt d), van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde hefboomratiovereiste van de af te wikkelen entiteit op het geconsolideerde niveau van de af te wikkelen groep; en

ii) 

een herkapitalisatiebedrag dat de uit de afwikkeling voortvloeiende af te wikkelen groep in staat stelt de naleving te herstellen van het in artikel 92, lid 1, punt d), van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde vereiste inzake hefboomratio op het geconsolideerde niveau van de af te wikkelen groep na de uitvoering van de voorkeursafwikkelingsstrategie.

Voor de toepassing van artikel 12 bis, lid 2, punt a) wordt het in artikel 12 bis, lid 1, bedoelde vereiste in procenten uitgedrukt als het overeenkomstig punt a) van de eerste alinea van dit lid berekende bedrag, gedeeld door het totaal van de risicoposten.

Voor de toepassing van artikel 12 bis, lid 2, punt b), wordt het in artikel 12 bis, lid 1, bedoelde vereiste in procenten uitgedrukt als het overeenkomstig punt b) van de eerste alinea van dit lid berekende bedrag, gedeeld door de totale blootstellingsmaatstaf.

Bij het vaststellen van het in punt b) van de eerste alinea van dit lid bepaalde individuele vereiste, houdt de afwikkelingsraad rekening met de in artikel 27, lid 7, bedoelde voorschriften.

Bij het vaststellen van de in de voorgaande alinea's bedoelde herkapitalisatiebedragen,

a) 

maakt de afwikkelingsraad gebruik van de meest recentelijk gerapporteerde waarden voor het betrokken totaal van de risicoposten of de totale blootstellingsmaatstaf, zoals aangepast om rekening te houden met eventuele wijzigingen die voortvloeien uit in het afwikkelingsplan vastgestelde afwikkelingsmaatregelen; en

b) 

stelt de afwikkelingsraad na raadpleging van de bevoegde autoriteiten, met inbegrip van de ECB, het bedrag dat overeenkomt met het huidige in artikel 104 bis van Richtlijn 2013/36/EU bedoelde vereiste naar boven of naar beneden bij om het vereiste te bepalen dat na de uitvoering van de voorkeursafwikkelingsstrategie van toepassing moet zijn op de af te wikkelen entiteit.

De afwikkelingsraad kan het in de eerste alinea, punt a), onder ii), bedoelde vereiste verhogen met een passend bedrag dat nodig is om ervoor te zorgen dat de entiteit na de afwikkeling voldoende marktvertrouwen kan behouden gedurende een passende periode van niet langer dan één jaar.

Indien de zesde alinea van dit lid van toepassing is, wordt het in die alinea bedoelde bedrag gelijkgesteld met het gecombineerde buffervereiste dat van toepassing moet zijn na de toepassing van de afwikkelingsinstrumenten, verminderd met het in artikel 128, punt 6), onder a), van Richtlijn 2013/36/EU bedoelde bedrag.

Het in de zesde alinea van dit lid bedoelde bedrag wordt naar beneden bijgesteld indien de afwikkelingsraad na raadpleging van de bevoegde autoriteiten, met inbegrip van de ECB, vaststelt dat het haalbaar en geloofwaardig is dat een lager bedrag voldoende is om marktvertrouwen te behouden en ervoor te zorgen dat de instelling of de in artikel 12, lid 1, bedoelde entiteit kritieke economische functies blijft vervullen en toegang heeft tot financiering zonder dat een beroep wordt gedaan op andere buitengewone openbare financiële steun dan bijdragen uit het Fonds, overeenkomstig artikel 27, lid 7, en artikel 76, lid 3, na uitvoering van de afwikkelingsstrategie. Dat bedrag wordt naar boven bijgesteld indien de afwikkelingsraad na raadpleging van de bevoegde autoriteiten, met inbegrip van de ECB, vaststelt dat een hoger bedrag noodzakelijk is om voldoende marktvertrouwen te behouden en ervoor te zorgen dat dat de instelling of de in artikel 12, lid 1, bedoelde entiteit zowel kritieke economische functies blijft vervullen als toegang heeft tot financiering zonder dat een beroep wordt gedaan op andere buitengewone openbare financiële steun dan bijdragen uit het Fonds, overeenkomstig artikel 27, lid 7, en artikel 76, lid 3, gedurende een passende periode van niet langer dan één jaar.

4.  

Voor af te wikkelen entiteiten die niet zijn onderworpen aan artikel 92 bis van Verordening (EU) nr. 575/2013 en die deel uitmaken van een af te wikkelen groep waarvan de totale activa meer dan 100 miljard EUR bedragen, is het niveau van het in lid 3 van dit artikel bedoelde vereiste ten minste gelijk aan:

a) 

13,5 % indien berekend overeenkomstig artikel 12 bis, lid 2, punt a); en

b) 

5 % indien berekend overeenkomstig artikel 12 bis, lid 2, punt b).

In afwijking van artikel 12 quater voldoen de in de eerste alinea van dit lid bedoelde af te wikkelen entiteiten aan het niveau van het in de eerste alinea van dit lid bedoelde vereiste, dat gelijk is aan 13,5 % indien berekend overeenkomstig artikel 12 bis, lid 2, punt a), en aan 5 % indien berekend overeenkomstig artikel 12 bis, lid 2, punt b), met gebruik van achtergestelde in aanmerking komende instrumenten met passiva als bedoeld in artikel 12 ter, lid 3, van deze verordening.

5.  
Op verzoek van de nationale afwikkelingsautoriteit van een af te wikkelen entiteit past de afwikkelingsraad de in lid 4 van dit artikel vastgestelde vereisten toe op een af te wikkelen entiteit die niet onder artikel 92 bis van Verordening (EU) nr. 575/2013 valt en die deel uitmaakt van een af te wikkelen groep waarvan het balanstotaal lager is dan 100 miljard EUR, en waarvan de nationale afwikkelingsautoriteit van oordeel is dat zij bij een falen redelijk waarschijnlijk een systeemrisico vormt.

Bij het nemen van een besluit om een verzoek als bedoeld in de eerste alinea van dit lid in te dienen, houdt de nationale afwikkelingsautoriteit rekening met het volgende:

a) 

het overwicht van deposito's en het ontbreken van schuldinstrumenten in het financieringsmodel;

b) 

de mate waarin de toegang tot de kapitaalmarkten voor in aanmerking komende passiva is beperkt;

c) 

de mate waarin de af te wikkelen entiteit een beroep doen op tier 1-kernkapitaal om te voldoen aan het vereiste in artikel 12 septies.

Het ontbreken van een verzoek door de nationale afwikkelingsautoriteit op grond van de eerste alinea van dit lid laat een besluit van de afwikkelingsraad uit hoofde van artikel 12 quater, lid 5, onverlet.

6.  

Voor entiteiten die zelf geen af te wikkelen entiteiten zijn, is het in lid 2, eerste alinea, bedoelde bedrag het volgende:

a) 

voor de berekening van het in artikel 12 bis, lid 1, bedoelde vereiste, overeenkomstig artikel 12 bis, lid 2, punt a), de som van:

i) 

het bedrag van de te absorberen verliezen dat overeenkomt met de in artikel 92, lid 1, punt c), van Verordening (EU) nr. 575/2013 en artikel 104 bis van Richtlijn 2013/36/EU bedoelde vereisten van de entiteit; en

ii) 

een herkapitalisatiebedrag dat de entiteit in staat stelt de naleving te herstellen van haar in artikel 92, lid 1, punt c), van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde vereiste van totale kapitaalratio en haar in artikel 104 bis van Richtlijn 2013/36/EU bedoelde vereiste na uitoefening van de bevoegdheid om relevante kapitaalinstrumenten en in aanmerking komende passiva af te schrijven of om te zetten overeenkomstig artikel 21 van deze verordening of na de afwikkeling van de af te wikkelen groep; en

b) 

voor de berekening van het in artikel 12 bis, lid 1, bedoelde vereiste, overeenkomstig artikel 12 bis, lid 2, punt b), de som van:

i) 

het bedrag van de te absorberen verliezen dat overeenkomt met het in artikel 92, lid 1, punt d), van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde hefboomratiovereiste van de entiteit; en

ii) 

een herkapitalisatiebedrag dat de entiteit in staat stelt de naleving te herstellen van haar in artikel 92, lid 1, punt d), van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde hefboomratiovereiste na uitoefening van de bevoegdheid om relevante kapitaalinstrumenten en in aanmerking komende passiva af te schrijven of om te zetten overeenkomstig artikel 21 van deze verordening of na de afwikkeling van de af te wikkelen groep.

Voor de toepassing van artikel 12 bis, lid 2, punt a), wordt het in artikel 12 bis, lid 1, bedoelde vereiste in procenten uitgedrukt als het overeenkomstig punt a) van de eerste alinea van dit lid berekende bedrag, gedeeld door het totaal van de risicoposten.

Voor de toepassing van artikel 12 bis, lid 2, punt b), wordt het in artikel 12 bis, lid 1, bedoelde vereiste in procenten uitgedrukt als het overeenkomstig punt b) van de eerste alinea van dit lid berekende bedrag, gedeeld door de totale blootstellingsmaatstaf.

Bij het vaststellen van het individuele vereiste, bedoeld in punt b) van de eerste alinea van dit lid, houdt de afwikkelingsraad rekening met de in artikel 27, lid 7, bedoelde voorschriften.

Bij het vaststellen van de in de voorgaande alinea's bedoelde herkapitalisatiebedragen,

a) 

maakt de afwikkelingsraad gebruik van de meest recentelijk gerapporteerde waarden voor het betrokken totaal van de risicoposten of de totale blootstellingsmaatstaf, zoals aangepast om rekening te houden met eventuele wijzigingen die voortvloeien uit in het afwikkelingsplan vastgestelde maatregelen; en

b) 

stelt de afwikkelingsraad na raadpleging van de bevoegde autoriteiten, met inbegrip van de ECB, het bedrag dat overeenkomt met het huidige in artikel 104 bis van Richtlijn 2013/36/EU bedoelde vereiste naar boven of naar beneden bij om het vereiste te bepalen dat van toepassing moet zijn op de betrokken entiteit na uitoefening van de bevoegdheid om relevante kapitaalinstrumenten en in aanmerking komende passiva af te schrijven of om te zetten overeenkomstig artikel 21 van deze verordening of na de afwikkeling van de af te wikkelen groep.

De afwikkelingsraad kan het in dit lid, eerste alinea, punt a), onder ii), bepaalde vereiste, verhogen met een passend bedrag dat nodig is om ervoor te zorgen dat de entiteit, na uitoefening van de bevoegdheid om relevante kapitaalinstrumenten en in aanmerking komende passiva overeenkomstig artikel 21 af te schrijven of om te zetten, in staat is voldoende marktvertrouwen behouden gedurende een passende periode van niet langer dan één jaar.

Indien de zesde alinea van dit lid van toepassing is, is het in die alinea bedoelde bedrag gelijk aan het gecombineerde buffervereiste dat van toepassing moet zijn na de uitoefening van de in artikel 21 van deze verordening bedoelde bevoegdheid of na de afwikkeling van de af te wikkelen groep, verminderd met het in artikel 128, lid 6, punt a) van Richtlijn 2013/36/EU bedoelde bedrag.

Het in de zesde alinea van dit lid bedoelde bedrag wordt naar beneden bijgesteld indien de afwikkelingsraad na raadpleging van de bevoegde autoriteiten, met inbegrip van de ECB, vaststelt dat het haalbaar en geloofwaardig is dat een lager bedrag voldoende is om het marktvertrouwen te waarborgen en ervoor te zorgen dat de instelling of entiteit bedoeld in artikel 12, lid 1, kritieke economische functies blijft vervullen en toegang heeft tot financiering zonder dat een beroep wordt gedaan op andere buitengewone openbare financiële steun dan bijdragen uit het Fonds, overeenkomstig artikel 27, lid 7 en artikel 76, lid 3, na de uitoefening van de in artikel 21 bedoelde bevoegdheid of de afwikkeling van de af te wikkelen groep. Dat bedrag wordt naar boven bijgesteld indien de afwikkelingsraad na raadpleging van de bevoegde autoriteiten, met inbegrip van de ECB, vaststelt dat een hoger bedrag noodzakelijk is om voldoende marktvertrouwen te behouden en ervoor te zorgen dat de instelling of entiteit bedoeld in artikel 12, lid 1, zowel kritieke economische functies blijft vervullen als toegang heeft tot financiering zonder dat een beroep wordt gedaan op andere buitengewone openbare financiële steun dan bijdragen uit het Fonds, overeenkomstig artikel 27, lid 7, en artikel 76, lid 3, gedurende een passende periode van niet langer dan één jaar.

7.  

Indien de afwikkelingsraad van oordeel is dat van bepaalde categorieën in aanmerking komende passiva redelijkerwijs kan worden verwacht dat zij geheel of gedeeltelijk van een bail-in worden uitgesloten op grond van artikel 27, lid 5, of dat zij mogelijk volledig aan een ontvanger worden overgedragen bij een gedeeltelijke overdracht, wordt aan het in artikel 12 bis, lid 1, bedoelde vereiste voldaan met gebruik van eigen vermogen of andere in aanmerking komende passiva die volstaan om:

a) 

het bedrag van de overeenkomstig artikel 27, lid 5, geïdentificeerde uitgesloten passiva te dekken;

b) 

te verzekeren dat aan de in lid 2 genoemde voorwaarden is voldaan.

8.  
Elk besluit van de afwikkelingsraad om op grond van dit artikel een minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva op te leggen, bevat een motivering van dat besluit, met inbegrip van een volledige beoordeling van de in de leden 2 tot en met 7, van dit artikel bedoelde elementen, en wordt zonder onnodige vertraging geëvalueerd door de afwikkelingsraad om rekening te houden met eventuele veranderingen in het niveau van het in artikel 104 bis van Richtlijn 2013/36/EU bedoelde vereiste.
9.  
Voor de toepassing van de leden 3 en 6 van dit artikel worden de kapitaalvereisten geïnterpreteerd in overeenstemming met de toepassing door de bevoegde autoriteit van de overgangsbepalingen in deel tien, titel I, hoofdstukken 1, 2 en 4, van Verordening (EU) nr. 575/2013 en in de bepalingen van de nationale wetgeving waarbij de door die verordening aan de bevoegde autoriteiten verleende opties worden uitgeoefend.

Artikel 12 sexies

Vaststelling van het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva voor af te wikkelen entiteiten van MSI's en dochterondernemingen van wezenlijk belang van niet-EU MSI's in de Unie

1.  

Het in artikel 12 bis, lid 1, bedoelde vereiste voor een af te wikkelen entiteit die een MSI of een deel van een MSI is, bestaat uit:

a) 

de in de artikelen 92 bis en 494 van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde vereisten; en

b) 

een eventueel aanvullend vereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva dat door de afwikkelingsraad specifiek met betrekking tot die entiteit is bepaald overeenkomstig lid 3 van dit artikel.

2.  

Het in artikel 12 bis, lid 1, bedoelde vereiste voor een dochteronderneming van wezenlijk belang van een niet-EU MSI in de Unie, bestaat uit:

a) 

de in de artikelen 92 ter en 494 van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde vereisten; en

b) 

een eventueel aanvullend vereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva dat door de afwikkelingsraad specifiek met betrekking die dochteronderneming van wezenlijk belang is bepaald overeenkomstig lid 3 van dit artikel, en waaraan moet worden voldaan met gebruik van eigen vermogen en passiva die aan de voorwaarden van artikel 12 octies en artikel 92 ter, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013 voldoen.

3.  

De afwikkelingsraad legt een in lid 1, punt b), en lid 2, punt b), bedoeld aanvullend vereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva uitsluitend op:

a) 

indien het in lid 1, punt a), of lid 2, punt a), van dit artikel bedoelde vereiste niet volstaat om aan de in artikel 12 quinquies gestelde voorwaarden te voldoen; en

b) 

tot een niveau dat garandeert dat aan de voorwaarden van artikel 12 quinquies is voldaan.

4.  
Elk besluit van de afwikkelingsraad om op grond van lid 1, punt b), of lid 2, punt b), van dit artikel een aanvullend vereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva op te leggen worden de redenen voor dat besluit uiteengezet, met inbegrip van een volledige beoordeling van de in lid 3 van dit artikel bedoelde elementen, en het besluit wordt zonder onnodige vertraging door de afwikkelingsraad geëvalueerd om rekening te houden met eventuele wijzigingen in het niveau van het in artikel 104 bis van Richtlijn 2013/36/EU bedoelde vereiste dat van toepassing is op de af te wikkelen groep of dochteronderneming van wezenlijk belang van een niet-EU MSI in de Unie.

Artikel 12 septies

Toepassing van het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva op af te wikkelen entiteiten

1.  
Af te wikkelen entiteiten moeten op geconsolideerde basis op het niveau van de af te wikkelen groep voldoen aan de vereisten van de artikelen 12 quater tot en met 12 sexies.
2.  
De afwikkelingsraad bepaalt, na raadpleging van de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau, indien die autoriteit niet de afwikkelingsraad is, en van de consoliderende toezichthouder, het in artikel 12 bis, lid 1, bedoelde vereiste voor een in een deelnemende lidstaat gevestigde af te wikkelen entiteit op het geconsolideerde niveau van de af te wikkelen groep op basis van de de artikelen 12 quater, 12 quinquies en 12 sexies vastgelegde vereisten en op basis van de vraag of de in derde landen gevestigde dochterondernemingen van de groep volgens het afwikkelingsplan afzonderlijk moeten worden afgewikkeld.
3.  
Voor overeenkomstig artikel 3, lid 1, punt 24 ter), onder b), aangewezen af te wikkelen groepen besluit de afwikkelingsraad, rekening houdend met de kenmerken van het solidariteitsmechanisme en van de voorkeursafwikkelingsstrategie, welke entiteiten in de af te wikkelen groep moeten voldoen aan artikel 12 quinquies, leden 3 en 4, en artikel 12 sexies, lid 1, punt a), om ervoor te zorgen dat de af te wikkelen groep als geheel voldoet aan de leden 1 en 2 van dit artikel en hoe dergelijke entiteiten dat moeten doen overeenkomstig het afwikkelingsplan.

Artikel 12 octies

Toepassing van het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva op entiteiten die zelf geen af te wikkelen entiteiten zijn

1.  
Instellingen die dochterondernemingen van een af te wikkelen entiteit of van een entiteit uit een derde land zijn, maar die zelf geen af te wikkelen entiteiten zijn voldoen op individuele basis aan de vereisten van artikel 12 quinquies.

De afwikkelingsraad kan na raadpleging van de bevoegde autoriteiten, met inbegrip van de ECB, besluiten om het in dit artikel neergelegde vereiste toe te passen op een in artikel 2, punt b), bedoelde entiteit die een dochteronderneming van een af te wikkelen entiteit is, maar zelf geen af te wikkelen entiteit is.

In afwijking van de eerste alinea van dit lid voldoen EU-moederondernemingen die zelf geen af te wikkelen entiteiten zijn en die dochterondernemingen van entiteiten uit derde landen zijn, op geconsolideerde basis aan de in de artikelen 12 quinquies en 12 sexies neergelegde vereisten.

Voor overeenkomstig artikel 3, lid 1, punt 24 ter, onder b), aangewezen af te wikkelen groepen voldoen kredietinstellingen die blijvend bij een centraal orgaan aangesloten zijn maar zelf geen af te wikkelen entiteiten zijn, centrale organen die zelf geen af te wikkelen entiteiten zijn, alsmede alle af te wikkelen entiteiten die niet onder een vereiste uit hoofde van artikel 12 septies, lid 3, vallen, op individuele basis aan artikel 12 quinquies, lid 6.

Het in artikel 12 bis, lid 1, bedoelde vereiste voor een in dit lid bedoelde entiteit wordt bepaald op basis van de in artikel 12 quinquies neergelegde vereisten.

2.  

Aan het in artikel 12 bis, lid 1, bedoelde vereiste voor in lid 1 van dit artikel bedoelde entiteiten wordt met gebruik van een of meer van het volgende voldaan:

a) 

passiva:

i) 

die zijn uitgegeven aan en gekocht door de af te wikkelen entiteit, direct of indirect via andere entiteiten in dezelfde af te wikkelen groep die de passiva hebben gekocht van de entiteit die onder dit artikel valt, of zijn uitgegeven aan en gekocht door een bestaande aandeelhouder die niet tot dezelfde af te wikkelen groep behoort, voor zover de uitoefening van de afschrijvings- of omzettingsbevoegdheden overeenkomstig artikel 21 geen afbreuk doet aan de zeggenschap van de af te wikkelen entiteit over de dochteronderneming;

ii) 

die voldoen aan de in artikel 72 bis van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde criteria om in aanmerking te komen, behalve wat artikel 72 ter, lid 2, punten b), c), k), l) en m), en artikel 72 ter, leden 3, 4 en 5, van die verordening betreft;

iii) 

waarvan de rang in normale insolventieprocedures lager is dan passiva die niet aan de onder i) bedoelde voorwaarde voldoen en die niet in aanmerking komen voor eigenvermogensvereisten;

iv) 

die onderworpen zijn aan afschrijvings- of omzettingsbevoegdheden overeenkomstig artikel 21 in overeenstemming met de afwikkelingsstrategie van de af te wikkelen groep, met name zonder afbreuk te doen aan de zeggenschap van de af te wikkelen entiteit over de dochteronderneming;

v) 

waarvan de verwerving van eigendom niet direct of indirect gefinancierd wordt door de entiteit waarop dit artikel van toepassing is;

vi) 

waarvoor in de desbetreffende bepalingen expliciet noch impliciet wordt vermeld dat ze door de entiteit waarop dit artikel van toepassing is, zouden worden opgevraagd, afgelost, vervroegd terugbetaald of opnieuw ingekocht, naargelang het geval, behalve in geval van insolventie of liquidatie van de entiteit, en de entiteit vermeldt dit niet anderszins;

vii) 

waarvoor in de desbetreffende bepalingen de houder ervan niet het recht wordt gegeven de voor de toekomst geplande betaling van de rente of van de hoofdsom te versnellen, behalve in het geval van de insolventie of liquidatie van de entiteit waarop dit artikel van toepassing is;

viii) 

waarvoor het niveau van de daarover verschuldigde rentebetalingen of dividenduitkeringen, naargelang het geval, niet wordt gewijzigd op basis van de kredietwaardigheid van de entiteit waarop dit artikel van toepassing is of van haar moederonderneming;

b) 

eigen vermogen, als volgt:

i) 

tier 1-kernkapitaal, en

ii) 

ander eigen vermogen dat:

— 
zijn uitgegeven aan en gekocht door entiteiten die tot dezelfde af te wikkelen groep behoren, of
— 
zijn uitgegeven aan en gekocht door entiteiten die niet tot dezelfde af te wikkelen groep behoren, voor zover de uitoefening van de afschrijvings- of omzettingsbevoegdheden overeenkomstig artikel 21 geen afbreuk doet aan de zeggenschap van de af te wikkelen entiteit over de dochteronderneming.
3.  

De afwikkelingsraad kan toestaan dat volledig of ten dele aan het in artikel 12 bis, lid 1, bedoelde vereiste kan worden voldaan met een door de af te wikkelen entiteit verstrekte garantie die aan de volgende voorwaarden voldoet:

a) 

zowel de dochteronderneming als de af te wikkelen entiteit is gevestigd in dezelfde deelnemende lidstaat en maakt deel uit van dezelfde af te wikkelen groep;

b) 

de af te wikkelen entiteit voldoet aan het in artikel 12 septies bedoelde vereiste;

c) 

de garantie wordt verstrekt voor ten minste een bedrag dat op zijn minst gelijk is aan het bedrag van het vereiste dat de garantie vervangt;

d) 

de garantie wordt geactiveerd wanneer de dochteronderneming niet in staat is haar schulden of andere verplichtingen te betalen op het moment dat deze opeisbaar worden, of ten aanzien van de dochteronderneming een vaststelling is gedaan overeenkomstig artikel 21, lid 3, indien dat eerder is;

e) 

de garantie wordt voor ten minste 50 % van haar bedrag gedekt door een financiëlezekerheidsovereenkomst als gedefinieerd in artikel 2, lid 1, punt a), van Richtlijn 2002/47/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 6 );

f) 

de zekerheid ter dekking van de garantie voldoet aan de vereisten van artikel 197 van Verordening (EU) nr. 575/2013 en volstaat, na de nodige conservatieve waarderingscorrecties, om het door zekerheden gedekte bedrag als bedoeld in punt d) te dekken;

g) 

de zekerheid ter dekking van de garantie is onbezwaard en wordt met name niet gebruikt als zekerheid om een andere garantie te dekken;

h) 

de zekerheid heeft een effectieve looptijd die aan de looptijdvoorwaarde in artikel 72 quater, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013 voldoet; en

i) 

er zijn geen wettelijke, regelgevende of operationele belemmeringen voor de overdracht van de zekerheid van de af te wikkelen entiteit aan de dochteronderneming, ook niet indien ten aanzien van de af te wikkelen entiteit afwikkelingsmaatregelen worden genomen.

Voor de toepassing van de eerste alinea, punt i), verstrekt de af te wikkelen entiteit op verzoek van de afwikkelingsraad een onafhankelijk schriftelijk en met redenen omkleed juridisch advies of maakt zij op andere bevredigende wijze aannemelijk dat er geen wettelijke, regelgevende of operationele belemmeringen zijn voor de overdracht van de zekerheid van de af te wikkelen entiteit aan de betrokken dochteronderneming.

Artikel 12 nonies

Ontheffing van het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva voor entiteiten die zelf geen af te wikkelen entiteiten zijn

1.  

De afwikkelingsraad kan afzien van de toepassing van artikel 12 octies ten aanzien van een dochteronderneming van een in een deelnemende lidstaat gevestigde af te wikkelen entiteit indien:

a) 

zowel de dochteronderneming als de af te wikkelen entiteit in dezelfde deelnemende lidstaat zijn gevestigd en deel uitmaken van dezelfde af te wikkelen groep;

b) 

de af te wikkelen entiteit aan het in artikel 12 septies bedoelde vereiste voldoet;

c) 

er geen bestaande of te voorziene wezenlijke, praktische of juridische belemmering is voor de onmiddellijke overdracht van eigen vermogen of de onmiddellijke terugbetaling van passiva door de af te wikkelen entiteit aan de dochteronderneming waarvoor een vaststelling is gedaan overeenkomstig artikel 21, lid 3, in het bijzonder indien ten aanzien van de af te wikkelen entiteit afwikkelingsmaatregelen worden genomen.

2.  

De afwikkelingsraad kan afzien van de toepassing van artikel 12 octies ten aanzien van een dochteronderneming van een in een deelnemende lidstaat gevestigde af te wikkelen entiteit indien:

a) 

zowel de dochteronderneming als haar moederonderneming in dezelfde deelnemende lidstaat zijn gevestigd en deel uitmaken van dezelfde af te wikkelen groep;

b) 

de moederonderneming in die deelnemende lidstaat op geconsolideerde basis voldoet aan het in artikel 12 bis, lid 1, bedoelde vereiste;

c) 

er geen bestaande of te voorziene wezenlijke, praktische of juridische belemmering is voor de onmiddellijke overdracht van eigen vermogen of de onmiddellijke terugbetaling van passiva door de moederonderneming aan de dochteronderneming waarvoor een vaststelling is gedaan overeenkomstig artikel 21, lid 3, in het bijzonder indien ten aanzien van de moederonderneming afwikkelingsmaatregelen worden genomen.

Artikel 12 decies

Vrijstelling voor centrale organen en kredietinstellingen die blijvend aangesloten zijn bij een centraal orgaan

De afwikkelingsraad kan centrale organen of kredietinstellingen die blijvend bij een centraal orgaan aangesloten zijn, geheel of gedeeltelijk vrijstelling verlenen van de toepassing van artikel 12 octies indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

a) 

de kredietinstellingen en het centrale orgaan zijn onderworpen aan toezicht door dezelfde bevoegde autoriteit, zijn gevestigd in dezelfde deelnemende lidstaat, en maken deel uit van dezelfde af te wikkelen groep;

b) 

de verbintenissen van het centrale orgaan en van de blijvend bij haar aangesloten kredietinstellingen zijn solidaire verplichtingen, of de verbintenissen van de blijvend aangesloten kredietinstellingen worden volledig door het centrale orgaan gewaarborgd;

c) 

het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva, en de solvabiliteit en de liquiditeit van het centrale orgaan en van alle blijvend aangesloten kredietinstellingen worden in hun totaliteit gemonitord op basis van de geconsolideerde jaarrekening van die instellingen;

d) 

in het geval van een vrijstelling voor een blijvend bij een centraal orgaan aangesloten kredietinstelling, is de leiding van het centrale orgaan bevoegd om instructies te geven aan de leiding van de blijvend aangesloten instelling;

e) 

de betreffende af te wikkelen groep voldoet aan het in artikel 12 septies, lid 3, bedoelde vereiste; en,

f) 

er is geen bestaande of te voorziene wezenlijke, praktische of juridische belemmering voor de onmiddellijke overdracht van eigen vermogen of de onmiddellijke terugbetaling van passiva tussen het centrale orgaan en de blijvend aangesloten kredietinstellingen in het geval van afwikkeling.

Artikel 12 undecies

Niet-naleving van het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva

1.  

Elke niet-naleving van de minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva, bedoeld in artikel 12 septies of artikel 12 octies wordt aangepakt met behulp van ten minste één van het volgende:

a) 

bevoegdheden om belemmeringen voor de afwikkelbaarheid aan te pakken of weg te nemen overeenkomstig artikel 10;

b) 

in artikel 10 bis bedoelde bevoegdheden;

c) 

in artikel 104 van Richtlijn 2013/36/EU bedoelde maatregelen;

d) 

vroegtijdige-interventiemaatregelen overeenkomstig artikel 13;

e) 

administratieve sancties en andere administratieve maatregelen overeenkomstig de artikelen 110 en 111 van Richtlijn 2014/59/EU.

Voorts kan de afwikkelingsraad of de ECB beoordelen of de instelling faalt of waarschijnlijk zal falen, overeenkomstig artikel 18.

2.  
De afwikkelingsraad, de afwikkelingsautoriteiten en de bevoegde autoriteiten van de deelnemende lidstaten raadplegen elkaar wanneer zij hun respectieve in lid 1 bedoelde bevoegdheden uitoefenen.

Artikel 12 duodecies

Overgangsregelingen en regelingen na afwikkeling

1.  
In afwijking van artikel 12 bis, lid 1, bepalen de afwikkelingsraad en de nationale afwikkelingsautoriteiten passende overgangsperioden voor in artikel 12, leden 1 en 3, bedoelde entiteiten om te voldoen aan de vereisten in artikel 12 septies of artikel 12 octies, of aan de vereisten die voortvloeien uit de toepassing van artikel 12 quater, lid 4, 5 of 7, naargelang het geval. Entiteiten voldoen uiterlijk op 1 januari 2024 aan de vereisten in artikel 12 septies of artikel 12 octies, of aan de vereisten die voortvloeien uit de toepassing van artikel 12 quater, lid 4, 5 of 7,.

De afwikkelingsraad bepaalt tussentijdse streefniveaus voor de vereisten in artikel 12 septies of artikel 12 octies, of voor de vereisten die voortvloeien uit de toepassing van artikel 12 quater, lid 4, 5 of 7, naargelang het geval, waaraan entiteiten als bedoeld in artikel 12, leden 1 en 3, op 1 januari 2022 moeten voldoen. Het tussentijdse streefniveau zorgt in de regel voor een lineaire opbouw van eigen vermogen en in aanmerking komende passiva en richting het vereiste.

De afwikkelingsraad kan, indien naar behoren gerechtvaardigd en passend op basis van de in lid 7 bedoelde criteria, voorzien in een overgangsperiode die na 1 januari 2024 verstrijkt, waarbij rekening wordt gehouden met het volgende:

a) 

de ontwikkeling van de financiële situatie van de entiteit;

b) 

de verwachting dat de entiteit in staat zal zijn om binnen een redelijk tijdbestek de naleving te waarborgen van de vereisten van artikel 12 septies of artikel 12 octies, dan wel van een vereiste die voortvloeit uit van de toepassing van artikel 12 quater, lid 4, 5 of 7; en

c) 

of de entiteit in staat is passiva te vervangen die niet langer voldoen aan de criteria om in aanmerking te komen of de criteria inzake looptijd die zijn vastgesteld in de artikelen 72 ter en 72 quater van Verordening (EU) nr. 575/2013, en artikel 12 quater of artikel 12 octies, lid 2, van deze verordening, en indien niet, de vraag of dat onvermogen eigen is aan de entiteit of te wijten is aan marktbrede verstoring.

2.  
De af te wikkelen entiteiten die onderworpen zijn aan de in artikel 12 quinquies, lid 4 of 5, bedoelde vereisten voldoen uiterlijk op 1 januari 2022 aan het minimumniveau van die vereisten.
3.  

De minimumniveaus van de in artikel 12 quinquies, leden 4 en 5, bedoelde vereisten zijn niet van toepassing binnen de periode van twee jaar na de datum waarop:

a) 

de afwikkelingsraad of de nationale afwikkelingsautoriteit het instrument van bail-in heeft toegepast; of

b) 

de af te wikkelen entiteit een in artikel 18, lid 1, punt b), van Richtlijn 2014/59/EU bedoelde alternatieve maatregel van de particuliere sector heeft opgezet waarmee kapitaalinstrumenten en andere verplichtingen zijn afgeschreven of in tier 1-kernkapitaalinstrumenten zijn omgezet, of ten aanzien van die af te wikkelen entiteit overeenkomstig artikel 21 afschrijvings- of omzettingsbevoegdheden zijn uitgeoefend, teneinde de af te wikkelen entiteit te herkapitaliseren zonder dat afwikkelingsinstrumenten worden toegepast.

4.  
De vereisten, bedoeld in artikel 12 quater, leden 4 en 7, alsmede artikel 12 quinquies, leden 4 en 5, naargelang het geval, gelden niet binnen de periode van drie jaar die volgt op de datum waarop de af te wikkelen entiteit of de groep waartoe de af te wikkelen entiteit behoort, als een MSI is aangemerkt, of de datum vanaf welke de af te wikkelen entiteit zich in de in artikel 12 quinquies, lid 4 of lid 5, bedoelde situatie bevindt.
5.  
In afwijking van artikel 12 bis, lid 1, bepalen de afwikkelingsraad en de nationale afwikkelingsautoriteiten een geschikte overgangsperiode om te voldoen aan de vereisten van artikel 12 septies of artikel 12 octies, of een vereiste die voortvloeit uit de toepassing van artikel 12 quater, lid 4, 5 of 7, naargelang het geval, voor entiteiten waarop afwikkelingsinstrumenten of de afschrijvings- of omzettingsbevoegdheid bedoeld in artikel 21 zijn toegepast.
6.  
Voor de toepassing van de leden 1 tot en met 5 stellen de afwikkelingsraad en de nationale afwikkelingsautoriteiten de entiteit in kennis van een gepland minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva voor elke periode van 12 maanden gedurende de overgangsperiode teneinde een geleidelijke opbouw van haar verliesabsorptie- en herkapitalisatiecapaciteit te faciliteren. Aan het einde van de overgangsperiode is het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva gelijk aan het bedrag, bepaald overeenkomstig artikel 12 quater, leden 4, 5, of 7, artikel 12 quinquies, lid 4 of5, artikel 12 septies of artikel 12 octies, naargelang het geval.
7.  

Bij het bepalen van de overgangstermijnen houdt de afwikkelingsraad rekening met:

a) 

het overwicht van deposito's en het ontbreken van schuldinstrumenten in het financieringsmodel;

b) 

de toegang tot de kapitaalmarkten voor in aanmerking komende passiva;

c) 

de mate waarin de af te wikkelen entiteit beroep moet doen op tier 1-kernkapitaal om aan het in artikel 12 septies bedoelde vereiste te voldoen.

8.  
Onder voorbehoud van lid 1 is de afwikkelingsraad bevoegd vervolgens de overgangsperiode of een gepland minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva als meegedeeld uit hoofde van lid 6 te herzien.

▼B



HOOFDSTUK 2

Vroegtijdige interventie

Artikel 13

Vroegtijdige interventie

1.  
De ECB of de nationale bevoegde autoriteiten stellen de afwikkelingsraad in kennis van elke maatregel die zij een instelling of groep verplichten te nemen of die zij zelf nemen uit hoofde van artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1024/2013, artikel 27, lid 1, artikel 28 of artikel 29 van Richtlijn 2014/59/EU of artikel 104 van Richtlijn 2013/36/EU.

De afwikkelingsraad stelt de Commissie in kennis van alle informatie die hij overeenkomstig de eerste alinea heeft ontvangen.

2.  
Vanaf de datum van ontvangst van de in lid 1 bedoelde informatie kan de afwikkelingsraad, onverminderd de bevoegdheden van de ECB en de nationale bevoegde autoriteiten uit hoofde van ander Unierecht, de afwikkeling van de betrokken instelling of groep voorbereiden.

Voor de toepassing van de eerste alinea volgt de ECB of de betrokken nationale bevoegde autoriteit, in samenwerking met de afwikkelingsraad, van nabij de toestand van de instelling of de moederonderneming, alsook of deze zich houden aan een eventuele vroegtijdige-interventiemaatregel die zij dienden te nemen.

De ECB of de relevante bevoegde nationale autoriteit verstrekt aan de afwikkelingsraad alle informatie die noodzakelijk is om het afwikkelingsplan bij te werken en om de mogelijke afwikkeling van de instelling en de waardering van de activa en passiva van de instelling overeenkomstig artikel 20, leden 1 tot en met 15, voor te bereiden.

3.  
De afwikkelingsraad heeft de bevoegdheid omvan de instelling of de moederonderneming verlangen dat deze met potentiële kopers contact opneemt teneinde de afwikkeling van de instelling voor te bereiden, behoudens de in artikel 39, lid 2, van Richtlijn 2014/59/EU vermelde criteria en de in artikel 88 van deze verordening opgenomen vereisten inzake beroepsgeheim.

De afwikkelingsraad heeft tevens de bevoegdheid om van de relevante nationale afwikkelingsautoriteit verlangen dat zij een voorlopige afwikkelingsregeling voor de betrokken instelling of groep opstelt.

De afwikkelingsraad stelt de ECB, de relevante nationale bevoegde autoriteiten en de relevante nationale afwikkelingsautoriteiten in kennis van elke maatregel die hij op grond van dit lid neemt.

4.  
Indien de ECB of de nationale bevoegde autoriteiten voornemens zijn een instelling of groep een aanvullende maatregel uit hoofde van artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1024/2013, uit hoofde van artikel 27, lid 1, artikel 28 of artikel 29 van Richtlijn 2014/59/EU, dan wel uit hoofde van artikel 104 van Richtlijn 2013/36/EU op te leggen voordat de entiteit of groep volledige uitvoering heeft gegeven aan de eerste maatregel waarvan de afwikkelingsraad in kennis is gesteld, stellen zij de afwikkelingsraad op de hoogte voordat zij de betrokken instelling of groep een dergelijke aanvullende maatregel opleggen.
5.  
De ECB of de nationale bevoegde autoriteit, de afwikkelingsraad en de relevante nationale afwikkelingsautoriteiten dragen er zorg voor dat de in lid 4 bedoelde aanvullende maatregel en elke door de afwikkelingsraad overeenkomstig lid 2 genomen maatregel ter voorbereiding van de afwikkeling consistent zijn.



HOOFDSTUK 3

Afwikkeling

Artikel 14

Afwikkelingsdoelstellingen

1.  
Wanneer zij handelen volgens de in artikel 18 bedoelde afwikkelingsprocedure nemen de afwikkelingsraad, de Raad, de Commissie en, in voorkomend geval, de nationale afwikkelingsautoriteiten bij de uitoefening van hun respectieve verantwoordelijkheden de afwikkelingsdoelstellingen in acht en kiezen zij de afwikkelingsinstrumenten en afwikkelingsbevoegdheden waarmee naar hun mening de afwikkelingsdoelstellingen die gezien de omstandigheden van de zaak relevant zijn, het best kunnen worden verwezenlijkt.
2.  

De in lid 1 bedoelde afwikkelingsdoelstellingen zijn:

a) 

de continuïteit van kritieke functies garanderen;

b) 

significante nadelige gevolgen voor de financiële stabiliteit vermijden, met name door besmetting, onder meer van de marktinfrastructuur, te voorkomen en door de marktdiscipline te handhaven;

c) 

overheidsmiddelen beschermen door het beroep op buitengewone openbare financiële steun zoveel mogelijk te beperken;

d) 

beschermen van deposanten die onder Richtlijn 2014/49/EU vallen en van beleggers die onder Richtlijn 97/9/EG vallen;

e) 

de gelden en activa van cliënten beschermen.

Bij het nastreven van de in de eerste alinea genoemde doelstellingen trachten de afwikkelingsraad, de Raad, de Commissie en, in voorkomend geval, de nationale afwikkelingsautoriteiten de afwikkelingskosten zoveel mogelijk te beperken en waardevernietiging te vermijden, tenzij die noodzakelijk is om de afwikkelingsdoelstellingen te verwezenlijken.

3.  
Behoudens andersluidende bepalingen in deze verordening zijn alle afwikkelingsdoelstellingen van gelijk belang en worden zij, als passend, gewogen op basis van de aard en de omstandigheden van elk geval.

Artikel 15

Algemene beginselen met betrekking tot afwikkeling

1.  

Wanneer zij handelen volgens de in artikel 18 bedoelde afwikkelingsprocedure nemen de afwikkelingsraad, de Raad, de Commissie en, waar van toepassing, de nationale afwikkelingsautoriteiten alle passende maatregelen om te waarborgen dat de afwikkelingsmaatregel in overeenstemming met de volgende beginselen wordt genomen:

a) 

de aandeelhouders van de instelling in afwikkeling dragen de eerste verliezen;

b) 

crediteuren van de instelling in afwikkeling dragen verliezen na de aandeelhouders volgens de rangorde van hun vorderingen als omschreven in artikel 17, tenzij in deze verordening uitdrukkelijk anders is bepaald;

c) 

het leidinggevend orgaan en het hogere management van de instelling in afwikkeling worden vervangen, behalve indien het aanblijven van het volledige leidinggevende orgaan en het hogere management of een deel ervan, naar gelang van de omstandigheden, voor het verwezenlijken van de afwikkelingsdoelstellingen noodzakelijk wordt geacht;

d) 

het leidinggevend orgaan en het hogere management van de instelling in afwikkeling verlenen alle steun die voor het verwezenlijken van de afwikkelingsdoelstellingen nodig is;

e) 

natuurlijke personen en rechtspersonen worden, met inachtneming van het nationale recht, op grond van het burgerlijk of strafrecht aansprakelijk gesteld voor het falen van de instelling in afwikkeling;

f) 

tenzij in deze verordening anders is bepaald, worden crediteuren uit dezelfde categorie op gelijkwaardige wijze behandeld;

g) 

geen enkele crediteur lijdt grotere verliezen dan hij zou hebben geleden indien een in artikel 2 bedoelde entiteit volgens een normale insolventieprocedure en met inachtneming van de in artikel 29 bedoelde waarborgen zou zijn geliquideerd;

h) 

gedekte deposito's zijn volledig beschermd; en

i) 

afwikkelingsmaatregelen worden genomen met inachtneming van de in deze verordening vastgestelde waarborgen.

2.  
Indien een instelling een groepsentiteit is, handelen de afwikkelingsraad, de Raad en de Commissie, onverminderd artikel 14, bij hun besluit over de toepassing van afwikkelingsinstrumenten en de uitoefening van afwikkelingsbevoegdheden, op zodanige wijze dat het effect ervan op andere groepsentiteiten en op de groep als geheel zo beperkt mogelijk blijft, en dat de nadelige gevolgen voor de financiële stabiliteit in de Unie en haar lidstaten, en met name in de landen waar de groep actief is, zo beperkt mogelijk blijven.
3.  
Indien het instrument van verkoop van de onderneming, het instrument van de overbruggingsinstelling of het instrument van afsplitsing van activa op een in artikel 2 van deze verordening bedoelde entiteit wordt toegepast, wordt die entiteit voor de toepassing van artikel 5, lid 1, van Richtlijn 2001/23/EG van de Raad ( 7 ) geacht te zijn onderworpen aan een faillissementsprocedure of een soortgelijke insolventieprocedure.
4.  
Wanneer de afwikkelingsraad besluit tot toepassing van afwikkelingsinstrumenten en uitoefening van afwikkelingsbevoegdheden, geeft hij de nationale afwikkelingsautoriteiten opdracht de werknemersvertegenwoordigers in voorkomend geval te informeren en te raadplegen.

Dit laat bepalingen inzake de vertegenwoordiging van werknemers in leidinggevende organen, zoals vastgelegd in nationale wetgeving of de praktijk, onverlet.

Artikel 16

Afwikkeling van financiële instellingen en moederondernemingen

1.  
De afwikkelingsraad neemt een besluit over een afwikkelingsmaatregel ten aanzien van een in een deelnemende lidstaat gevestigde financiële instelling indien aan de in artikel 18, lid 1, opgenomen voorwaarden is voldaan, zowel wat de financiële instelling als wat de onder geconsolideerd toezicht staande moederonderneming betreft.

▼M1

2.  
De afwikkelingsraad neemt een afwikkelingsmaatregel ten aanzien van een in artikel 2, punt b), bedoelde moederonderneming indien aan de in artikel 18, lid 1, gestelde voorwaarden is voldaan.
3.  
Niettegenstaande het feit dat een moederonderneming niet aan de in artikel 18, lid 1, gestelde voorwaarden voldoet, kan de afwikkelingsraad een besluit over afwikkelingsmaatregelen ten aanzien van die moederonderneming nemen indien deze een af te wikkelen entiteit is en een of meer van haar dochterondernemingen die instellingen zijn maar zelf geen af te wikkelen entiteiten, aan de in artikel 18, lid 1, gestelde voorwaarden voldoen mits hun activa en passiva van dien aard zijn dat hun falen een bedreiging vormt voor een instelling of de groep als geheel, en afwikkelingsmaatregelen ten aanzien van die moederonderneming noodzakelijk zijn voor hetzij de afwikkeling van dergelijke dochterondernemingen die instellingen zijn, hetzij de afwikkeling van de betrokken af te wikkelen groep als geheel.

▼B

Artikel 17

Rangorde van vorderingen

1.  
Bij de toepassing van het instrument van bail-in op een in artikel 2 van deze veordening bedoelde entiteit, waarbij de uit hoofde van artikel 27, lid 3, van deze verordening van het toepassingsgebied van het instrument van bail-in uitgesloten passiva onverlet worden gelaten, nemen de afwikkelingsraad, de Commissie of, waar van toepassing, de nationale afwikkelingsautoriteiten een besluit over de uitoefening van de afschrijvings- en omzettingsbevoegdheden, met inbegrip van de mogelijke toepassing van artikel 27, lid 5, van deze verordening en oefenen de nationale afwikkelingsautoriteiten die bevoegdheden uit overeenkomstig de artikelen 47 en 48 van Richtlijn 2014/59/EU en de in hun nationale wetgeving bepaalde omgekeerde rangorde van vorderingen, met inbegrip van de bepalingen tot omzetting van artikel 108 van Richtlijn 2014/59/EU.
2.  
De deelnemende lidstaten stellen de Commissie en de afwikkelingsraad op 1 juli van elk jaar of onmiddellijk, indien zich een wijziging in de rangorde voordoet, in kennis van de rangorde van vorderingen op de in de artikel 2 bedoelde entiteiten onder de nationale insolventieprocedures.

Bij de toepassing van het instrument van bail-in is het relevante depositogarantiestelsel aansprakelijk volgens de in artikel 79 vermelde voorwaarden.

Artikel 18

Afwikkelingsprocedure

1.  

De afwikkelingsraad stelt overeenkomstig lid 6 een afwikkelingsregeling vast met betrekking tot de in artikel 7, lid 2, bedoelde entiteiten en groepen en met betrekking tot de in artikel 7, lid 4, punt b), en lid 5, bedoelde entiteiten en groepen, indien aan de voorwaarden voor de toepassing van deze leden is voldaan maar enkel indien hij op zijn bestuursvergadering, na ontvangst van een mededeling als bedoeld in de vierde alinea of op eigen initatief, vaststelt dat aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a) 

de entiteit faalt of waarschijnlijk zal falen;

▼M1

b) 

gezien de timing en andere relevante omstandigheden valt het redelijkerwijs niet te verwachten dat ten aanzien van de entiteit genomen alternatieve maatregelen van de particuliere sector, met inbegrip van maatregelen door een institutioneel protectiestelsel, of maatregelen van een toezichthouder, met inbegrip van vroegtijdige-interventiemaatregelen of de afschrijving of omzetting van relevante kapitaalinstrumenten en in aanmerking komende passiva, overeenkomstig artikel 21, lid 1, het falen van de entiteit binnen een redelijk tijdsbestek zou voorkomen;

▼B

c) 

een afwikkelingsmaatregel is noodzakelijk in het algemeen belang als bedoeld in lid 5.

Of aan de in de eerste alinea, punt a), bedoelde voorwaarde is voldaan, wordt beoordeeld door de ECB na raadpleging van de afwikkelingsraad. De afwikkelingsraad kan, op zijn bestuursvergadering, een beoordeling in die zin vaststellen maar enkel nadat hij de ECB van zijn voornemen op de hoogte heeft gesteld en de ECB niet zelf binnen drie kalenderdagen na ontvangst van die informatie een beoordeling in die zin vaststelt. De ECB verstrekt de afwikkelingsraad onverwijld alle relevante informatie die door de afwikkelingsraad wordt opgevraagd teneinde zijn beoordeling te kunnen maken.

Indien de ECB oordeelt dat met betrekking tot een in de eerste alinea bedoelde instelling of groep aan de in de eerste alinea, punt a), genoemde voorwaarde is voldaan, deelt zij deze beoordeling onverwijld mede aan de Commissie en de afwikkelingsraad.

Of aan de in de eerste alinea, punt b), genoemde voorwaarde is voldaan, wordt beoordeeld door de afwikkelingsraad op zijn bestuursvergadering of, waar van toepassing, door de nationale afwikkelingsautoriteiten in nauwe samenwerking met de ECB. De ECB kan tevens de afwikkelingsraad of de relevante nationale afwikkelingsautoriteiten meedelen dat naar haar oordeel aan de punt b) genoemde voorwaarde is voldaan.

▼M1

1 bis.  
De afwikkelingsraad kan een afwikkelingsregeling vaststellen overeenkomstig lid 1 met betrekking tot een centraal orgaan en alle blijvend aangesloten kredietinstellingen die deel uitmaken van dezelfde af te wikkelen groep, indien die af te wikkelen groep als geheel voldoet aan de voorwaarden in lid 1, eerste alinea.

▼C2

2.  
Onverminderd de gevallen waarin de ECB op grond van artikel 6, lid 5, punt b), van Verordening (EU) nr. 1024/2013 heeft besloten haar toezichttaken met betrekking tot kredietinstellingen rechtstreeks uit te oefenen, stelt de afwikkelingsraad, indien hij een mededeling uit hoofde van lid 1 ontvangt of indien de afwikkelingsraad voornemens is op eigen initiatief een beoordeling op grond van lid 1 vast te stellen met betrekking tot een in artikel 7, lid 3, bedoelde entiteit of groep, de ECB onverwijld van zijn beoordeling in kennis.

▼B

3.  
De voorafgaande vaststelling van een maatregel uit hoofde van artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1024/2013 of uit hoofde van artikel 27, lid 1, artikel 28 of artikel 29 van Richtlijn 2014/59/EU of artikel 104 van Richtlijn 2013/36/EU is geen voorwaarde voor het nemen van een afwikkelingsmaatregel.
4.  

Voor de toepassing van lid 1, punt a), wordt een entiteit beschouwd als een falende of waarschijnlijk falende entiteit onder één of meer van de volgende omstandigheden:

▼C2

a) 

de entiteit maakt op de voor het behouden van de vergunning in acht te nemen vereisten op een zodanige wijze inbreuk, of er zijn objectieve elementen aanwezig ter ondersteuning van de vaststelling dat de instelling in de nabije toekomst op zodanige wijze daarop inbreuk zal maken, dat intrekking van de vergunning door de ECB gerechtvaardigd zou zijn onder meer, doch niet uitsluitend, vanwege het feit dat de instelling verliezen heeft geleden of waarschijnlijk zal lijden die haar eigen vermogen geheel of aanmerkelijk uitputten;

▼B

b) 

de activa van de entiteit zijn geringer dan haar passiva, of er bestaan objectieve elementen ter ondersteuning van de vaststelling dat de activa van de entiteit in de nabije toekomst geringer zullen zijn dan haar passiva;

c) 

de entiteit is niet in staat of er bestaan objectieve elementen ter ondersteuning van de vaststelling dat de entiteit in de nabije toekomst niet in staat zal zijn haar schulden of andere passiva te betalen wanneer deze opeisbaar worden;

d) 

er is buitengewone openbare financiële steun nodig, met uitzondering van het geval waarin die buitengewone openbare financiële steun, teneinde een ernstige verstoring in de economie van een lidstaat te verhelpen en de financiële stabiliteit te vrijwaren, één van de volgende vormen aanneemt:

i) 

een staatsgarantie ter dekking van liquiditeitsfaciliteiten die door centrale banken tegen de voor centrale banken geldende voorwaarden worden verschaft;

ii) 

een staatsgarantie met betrekking tot nieuwe verplichtingen; of

iii) 

een injectie met eigen vermogen of aankoop van kapitaalinstrumenten tegen prijzen en onder voorwaarden die de entiteit geen voordeel verschaffen, indien noch de in het onderhavige lid, punten a), b) of c), bedoelde omstandigheden, noch die bedoeld in artikel 21, lid 1, zich voordoen op het moment dat de openbare steun wordt verleend.

In elk van de in de eerste alinea, punt d), onder i), ii) en iii) genoemde gevallen blijven de daarin bedoelde garantiemaatregelen of gelijkwaardige maatregelen beperkt tot entiteiten die solvabel zijn, en worden zij afhankelijk gesteld van de definitieve goedkeuring op grond van de staatssteunregelsvan de Unie. Het betreft voorzorgsmaatregelen van tijdelijke aard die evenredig moeten zijn aan het doel om de gevolgen van de ernstige verstoring te verhelpen en niet mogen worden ingezet ter compensatie van verliezen die de entiteit heeft gemaakt of waarschijnlijk in de nabije toekomst zal maken.

Steunmaatregelen overeenkomstig de eerste alinea, punt d), onder iii) blijven beperkt tot injecties die noodzakelijk zijn om kapitaaltekorten aan te zuiveren die bij de door de ECB, de EBA of nationale autoriteiten verrichte nationale of Unie- of GTM-brede stresstests, doorlichtingen van de kwaliteit van activa of gelijkwaardige exercities zijn vastgesteld en in voorkomend geval door de bevoegde autoriteit zijn bevestigd.

Indien de Commissie overeenkomstig artikel 32, lid 4, van Richtlijn 2014/59/EU een wetgevingsvoorstel indient, dient zij, als dit passend is, op dezelfde wijze een wetgevingsvoorstel tot wijziging van deze verordening in.

5.  
Voor de toepassing van lid 1, punt c), van het onderhavig artikel wordt een afwikkelingsmaatregel behandeld als zijnde in het algemeen belang indien deze noodzakelijk is om één of meer van de in artikel 14 vermelde afwikkelingsdoelstellingen te verwezenlijken en daarmee evenredig is, en indien deze doelstellingen met een liquidatie van de entiteit volgens een normale insolventieprocedure niet in dezelfde mate zouden worden bereikt.
6.  

Indien aan de in lid 1 opgenomen voorwaarden is voldaan, stelt de afwikkelingsraad een afwikkelingsregeling vast. De afwikkelingsregeling:

a) 

plaatst de entiteit in afwikkeling;

b) 

bepaalt de toepassing van de in artikel 22, lid 2, bedoelde afwikkelingsinstrumenten op de instelling in afwikkeling, met name eventuele uitsluitingen van de toepassing van de bail-in overeenkomstig artikel 27, leden 5 en 14;

c) 

bepaalt het gebruik van het Fonds ter ondersteuning van de afwikkelingsmaatregel in overeenstemming met artikel 76 en met een overeenkomstig artikel 19 genomen besluit van de Commissie.

7.  
De afwikkelingsraad doet de afwikkelingsregeling onmiddellijk na de vaststelling ervan aan de Commissie toekomen.

Binnen 24 uur vanaf de toezending van de afwikkelingsregeling door de afwikkelingsraad bevestigt de Commissie de afwikkelingsregeling of maakt zij daartegen bezwaar met betrekking tot de discretionaire aspecten van de afwikkelingsregeling in de gevallen waarin niet is voorzien in de derde alinea van dit lid.

Binnen 12 uur na toezending van de afwikkelingsregeling door de afwikkelingsraad kan de Commissie de Raad voorstellen:

a) 

bezwaar te maken tegen de afwikkelingsregeling omdat de door de afwikkelingsraad vastgestelde afwikkelingsregeling niet voldoet aan het in lid 1, punt c), genoemde criterium van algemeen belang;

b) 

zijn goedkeuring te hechten aan of bezwaar te maken tegen een materiële wijziging van het in de afwikkelingsregeling van de afwikkelingsraad bepaalde bedrag uit het Fonds.

Voor de toepassing van de derde alinea besluit de Raad met eenvoudige meerderheid van stemmen.

De afwikkelingsregeling kan enkel in werking treden als de Raad noch de Commissie binnen 24 uur na toezending van de regeling door de afwikkelingsraad bezwaar heeft gemaakt.

De Raad of de Commissie, naar gelang van het geval, motiveert de uitoefening van de bevoegdheid om bezwaar te maken.

Indien de Raad binnen 24 uur na toezending van de afwikkelingsregeling door de afwikkelingsraad het voorstel van de Commissie tot wijziging van de afwikkelingsregeling op de in de derde alinea, punt b), genoemde grond heeft goedgekeurd of indien de Commissie overeenkomstig de tweede alinea bezwaar heeft gemaakt, wijzigt de afwikkelingsraad de afwikkelingsregeling binnen acht uur in overeenstemming met de aangegeven redenen.

Indien de door de afwikkelingsraad goedgekeurde afwikkelingsregeling voorziet in de uitsluiting van bepaalde passiva in de in artikel 27, lid 5, bedoelde uitzonderlijke gevallen en wanneer deze uitsluiting een bijdrage uit het Fonds of een alternatieve financieringsbron vereist, kan de Commissie ter bescherming van de integriteit van de interne markt de voorgestelde uitsluiting verbieden of wijziging ervan verlangen onder opgave van overtuigende redenen die verband houden met een inbreuk op de voorschriften als opgenomen in artikel 27 en in de gedelegeerde handeling die door de Commissie uit hoofde van artikel 44, lid 11, van Richtlijn 2014/59/EU is vastgesteld.

8.  
Indien de Raad bezwaar maakt tegen het in afwikkeling plaatsen van een instelling omdat niet is voldaan aan het in lid 1, punt c), genoemde criterium van algemeen belang, wordt de betrokken entiteit op ordelijke wijze geliquideerd overeenkomstig het toepasselijke nationale recht.
9.  
De afwikkelingsraad draagt er zorg voor dat de afwikkelingsmaatregel wordt genomen die noodzakelijk is voor de uitvoering van de afwikkelingsregeling door de relevante nationale afwikkelingsautoriteiten. De afwikkelingsregeling wordt tot de relevante nationale afwikkelingsautoriteiten gericht en bevat instructies voor deze autoriteiten, die alle maatregelen nemen die noodzakelijk zijn om de regeling in overeenstemming met artikel 29 uit te voeren door uitoefening van afwikkelingsbevoegdheden. Indien er van staatssteun of steun uit het Fonds sprake is, handelt de afwikkelingsraad overeenkomstig een besluit van de Commissie ten aanzien van deze steun.
10.  
De Commissie heeft de bevoegdheid om van de afwikkelingsraad alle informatie te verkrijgen die zij relevant acht voor de uitvoering van haar taken uit hoofde van deze verordening. De afwikkelingsraad heeft de bevoegdheid om overeenkomstig hoofdstuk 5 van deze titel van alle personen alle informatie te verkrijgen die hij nodig heeft om een afwikkelingsmaatregel voor te bereiden en daarover een besluit te nemen, met inbegrip van bijwerkingen en aanvullingen van de in de afwikkelingsplannen verstrekte informatie.

Artikel 19

Staatssteun en steun uit het Fonds

1.  
Indien in het kader van een afwikkelingsmaatregel staatssteun uit hoofde van artikel 107, lid 1, VWEU of steun uit het Fonds overeenkomstig lid 3 van dit artikel wordt verleend, wordt de in artikel 18, lid 6, van deze verordening bedoelde afwikkelingsregeling pas goedgekeurd nadat de Commissie een positief of een voorwaardelijk besluit heeft genomen over de verenigbaarheid van het gebruik van dergelijke steun met de interne markt.

Bij de uitvoering van de krachtens artikel 18 van deze verordening aan hen toegewezen taken handelen de instellingen van de Unie overeenkomstig de in artikel 3, lid 3, van Richtlijn 2014/59/EU verankerde beginselen en maken zij op passende wijze alle relevante informatie over hun interne organisatie ter zake openbaar.

2.  
Na ontvangst van een mededeling als bedoeld in artikel 18, lid 1, van deze verordening dan wel op eigen initiatief indien de afwikkelingsraad oordeelt dat afwikkelingsmaatregelen staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU kunnen vormen, verzoekt hij de betrokken deelnemende lidstaat of lidstaten om de voorgenomen maatregelen overeenkomstig artikel 108, lid 3, VWEU onverwijld bij de Commissie aan te melden. De afwikkelingsraad stelt de Commissie in kennis van alle gevallen waarin hij een of meer lidstaten verzoekt een kennisgeving overeenkomstig artikel 108, lid 3, VWEU te doen.
3.  
Voor zover de door de afwikkelingsraad voorgestelde afwikkelingsmaatregel een beroep op het Fonds inhoudt, stelt de afwikkelingsraad de Commissie op de hoogte van het voorgestelde beroep op het Fonds. De kennisgeving van de afwikkelingsraad bevat alle informatie die nodig is om de Commissie in staat te stellen haar beoordelingen uit hoofde dit artikel uit te voeren.

De in dit lid bedoelde kennisgeving is aanleiding voor een voorlopig onderzoek van de Commissie, tijdens hetwelk de Commissie de afwikkelingsraad om nadere informatie kan verzoeken. De Commissie beoordeelt of het beroep op het Fonds de mededinging zou verstoren of zou dreigen te verstoren door de begunstigde onderneming of een andere onderneming zodanig te bevoordelen dat het van invloed zou zijn op de handel tussen de lidstaten en daarmee onverenigbaar met de interne markt is. De Commissie past op het beroep op het Fonds de in artikel 107 VWEU verankerde criteria toe die voor de toepassing van de staatssteunregels zijn vastgesteld. De afwikkelingsraad verstrekt de Commissie de informatie die de Commissie voor de uitvoering van deze beoordeling nodig acht.

Indien de Commissie ernstige twijfels heeft omtrent de verenigbaarheid van het voorgestelde beroep op het Fonds met de interne markt of indien de afwikkelingsraad niet de nodige informatie heeft verstrekt na een verzoek van de Commissie overeenkomstig de tweede alinea, opent de Commissie een diepgaand onderzoek en stelt zij de afwikkelingsraad daarvan in kennis. De Commissie maakt haar besluit om een diepgaand onderzoek te openen bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie. De afwikkelingsraad en elke lidstaat, persoon, onderneming of vereniging wier belangen in het geding kunnen zijn door het beroep op het Fonds, kunnen binnen een in de kennisgeving te specificeren termijn opmerkingen bij de Commissie indienen. De afwikkelingsraad kan binnen een door de Commissie te specificeren termijn commentaar leveren op de door de lidstaten en belanghebbende derden gemaakte opmerkingen. Aan het einde van de onderzoeksperiode beoordeelt de Commissie of het gebruik van het Fonds verenigbaar zou zijn met de interne markt.

Bij het opstellen van haar beoordeling en het uitvoeren van haar onderzoek overeenkomstig dit lid laat de Commissie zich leiden door alle ter zake doende, uit hoofde van artikel 109 VWEU vastgestelde verordeningen alsmede relevante mededelingen, richtsnoeren en maatregelen die de Commissie heeft vastgesteld ter uitvoering van de Verdragsbepalingen inzake staatssteun die van kracht zijn op het moment dat de beoordeling moet worden uitgevoerd. Bij de toepassing van deze maatregelen wordt aangenomen dat verwijzingen naar de lidstaat die verantwoordelijk is voor het aanmelden van de steun, verwijzingen zijn naar de afwikkelingsraad, en worden andere eventueel noodzakelijke wijzigingen aangebracht.

De Commissie stelt een besluit vast over de verenigbaarheid van het beroep op het Fonds met de interne markt en richt dit tot de afwikkelingsraad en de nationale afwikkelingsautoriteiten van de betrokken lidstaat of lidstaten. Aan dat besluit kunnen voorwaarden, verplichtingen of verbintenissen voor de begunstigde worden verbonden.

In het besluit kunnen tevens verplichtingen worden opgelegd aan de afwikkelingsraad, de nationale afwikkelingsautoriteiten in de betrokken deelnemende lidstaat of lidstaten of de begunstigde om te kunnen controleren of het besluit wordt nageleefd. Daartoe kan de eis behoren dat een trustee of andere onafhankelijke persoon wordt benoemd om bij de controle te helpen. Een trustee of andere onafhankelijke persoon kan de in het besluit van de Commissie te specificeren functies vervullen.

Elk krachtens dit lid genomen besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

De Commissie kan een tot de afwikkelingsraad gericht afwijzend besluit vaststellen indien zij besluit dat het voorgestelde gebruik van het Fonds niet verenigbaar zou zijn met de interne markt en dat dit niet in de door de afwikkelingsraad voorgestelde vorm ten uitvoer kan worden gelegd. De afwikkelingsraad heroverweegt na ontvangst van een zodanig besluit zijn afwikkelingsregeling en stelt een herziene afwikkelingsregeling op.

4.  
Indien de Commissie ernstige twijfels heeft of haar besluit uit hoofde van lid 3 wordt nageleefd, voert zij het nodige onderzoek uit. Daartoe kan de Commissie de bevoegdheden uitoefenen waarover zij op grond van de in lid 3, vierde alinea, bedoelde verordeningen en andere maatregelen beschikt, en laat zij zich daardoor leiden.
5.  
Als de Commissie op basis van het door haar uitgevoerde onderzoek en na de betrokken partijen te hebben verzocht hun opmerkingen kenbaar te maken, van mening is dat het in lid 3 bedoelde besluit niet is nageleefd, doet zij de nationale afwikkelingsautoriteit in de betrokken deelnemende lidstaat een besluit toekomen dat die autoriteit ertoe verplicht de ten onrechte uitbetaalde bedragen binnen een door de Commissie te bepalen termijn terug te vorderen. De steun uit het Fonds die op grond van een terugvorderingsbesluit moet worden teruggevorderd, omvat rente tegen een passend, door de Commissie vastgesteld percentage en moet aan de afwikkelingsraad worden overgemaakt.

De afwikkelingsraad stort de uit hoofde van de eerste alinea ontvangen bedragen in het Fonds en neemt deze bedragen in aanmerking bij de bepaling van de bijdragen overeenkomstig de artikelen 70 en 71.

Tijdens de in de eerste alinea bedoelde terugvorderingsprocedure worden het recht op behoorlijk bestuur en het recht van inzage in documenten van de begunstigden, als verankerd in de artikelen 41 en 42 van het Handvest, in acht genomen.

6.  
Onverminderd de rapportageverplichtingen die de Commissie in haar besluit als bedoeld in lid 3 van dit artikel kan vaststellen, legt de afwikkelingsraad aan de Commissie jaarverslagen voor waarin hij evalueert in hoeverre bij het gebruik van het Fonds het in lid 3 bedoelde besluit is nageleefd; voor het opstellen van deze verslagen maakt de afwikkelingsraad gebruik van zijn bevoegdheden uit hoofde van artikel 34.
7.  
Elke lidstaat of elke persoon, onderneming of vereniging wier belangen in het geding kunnen zijn door het gebruik van het Fonds, en in het bijzonder de in artikel 2 bedoelde entiteiten, hebben het recht de Commissie op de hoogte te stellen van vermoed verkeerd gebruik van het Fonds dat onverenigbaar is met het besluit als bedoeld in lid 3 van dit artikel.
8.  

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 93 gedelegeerde handelingen vast te stellen met gedetailleerde procedurevoorschriften betreffende:

a) 

de berekening van het rentepercentage dat moet worden toegepast in geval van een terugvorderingsbesluit overeenkomstig lid 5;

b) 

de waarborgen voor het recht op behoorlijk bestuur en het recht van inzage in documenten overeenkomstig lid 5.

9.  
Indien de Commissie, op aanbeveling van de afwikkelingsraad of op eigen initiatief, van mening is dat de toepassing van de afwikkelingsinstrumenten en -maatregelen niet beantwoordt aan de criteria aan de hand waarvan zij haar aanvankelijke besluit als bedoeld in lid 3 heeft genomen, kan zij dit besluit herzien en daarin passende wijzigingen aanbrengen.
10.  
Bij wijze van afwijking van lid 3 kan de Raad op verzoek van een lidstaat met eenparigheid van stemmen besluiten dat het gebruik van het Fonds als verenigbaar met de interne markt wordt beschouwd, indien een dergelijk besluit gerechtvaardigd wordt door buitengewone omstandigheden. Evenwel, indien de Raad binnen een termijn van zeven dagen te rekenen van het verzoek zijn standpunt niet heeft bepaald, beslist de Commissie.
11.  
De deelnemende lidstaten zorgen ervoor dat hun nationale afwikkelingsautoriteiten de bevoegdheden hebben die nodig zijn om de naleving van de voorwaarden in een besluit van de Commissie als bedoeld in lid 3 te verzekeren en ten onrechte betaalde bedragen overeenkomstig een besluit van de Commissie als bedoeld in lid 5 terug te vorderen.

Artikel 20

Waardering ten behoeve van de afwikkeling

1.  
Alvorens een besluit te nemen over afwikkelingsmaatregelen of over het uitoefenen van de bevoegdheid om relevante ►M1  kapitaalinstrumenten en in aanmerking komende passiva overeenkomstig artikel 21 ◄ af te schrijven of om te zetten, draagt de afwikkelingsraad er zorg voor dat een eerlijke, prudente en realistische waardering van de activa en passiva van een in artikel 2 bedoelde entiteit wordt verricht door een persoon die onafhankelijk is van een overheidsinstantie, daaronder begrepen de afwikkelingsraad en de nationale afwikkelingsautoriteit, alsook van de betrokken entiteit.
2.  
Behoudens lid 15 wordt de waardering als definitief beschouwd, mits aan alle vereisten van de leden 1 en 4 tot en met 9 is voldaan.
3.  
Indien onafhankelijke waardering overeenkomstig lid 1 onmogelijk is, mag de afwikkelingsraad overeenkomstig lid 10 van dit artikel een voorlopige waardering van de activa en passiva van de in artikel 2 bedoelde entiteit verrichten.
4.  
De waardering heeft tot doel de waarde te bepalen van de activa en passiva van een in artikel 2 bedoelde entiteit die voldoet aan de in de artikelen 16 en 18 genoemde voorwaarden voor afwikkeling.
5.  

De waardering heeft tot doel:

a) 

als onderbouwing te dienen voor de vaststelling of is voldaan aan de voorwaarden voor afwikkeling of aan de voorwaarden voor de afschrijving of omzetting van ►M1  kapitaalinstrumenten en in aanmerking komende passiva overeenkomstig artikel 21 ◄ ;

b) 

als aan de afwikkelingsvoorwaarden is voldaan, als onderbouwing te dienen voor het besluit welke de passende afwikkelingsmaatregel is die ten aanzien van een in artikel 2 bedoelde entiteit moet worden genomen;

▼M1

c) 

wanneer de bevoegdheid tot afschrijving of omzetting van relevante kapitaalinstrumenten en in aanmerking komende passiva overeenkomstig artikel 21, lid 7, wordt uitgeoefend, om als onderbouwing te dienen voor het besluit over de omvang van de intrekking of verwatering van eigendomsinstrumenten, en de omvang van de afschrijving of omzetting van relevante kapitaalinstrumenten en in aanmerking komende passiva;

d) 

wanneer het instrument van bail-in toegepast wordt, ter onderbouwing van het besluit over de mate van de afschrijving of omzetting van bail-inbare passiva;

▼B

e) 

wanneer het instrument van de overbruggingsinstelling of het instrument van afsplitsing van activa wordt toegepast, als onderbouwing te dienen voor het besluit over de activa, de rechten, de passiva of eigendomsinstrumenten die moeten worden overgedragen en voor het besluit over de waarde van elke aan de instelling in afwikkeling of, in voorkomend geval, aan de eigenaren van de eigendomsinstrumentente betalen vergoeding;

f) 

wanneer het instrument van verkoop van de onderneming wordt toegepast, als onderbouwing te dienen voor het besluit over de activa, de rechten, de passiva, of eigendomsinstrumenten die moeten worden overgedragen, alsook mede vorm te geven aan de opvatting van de afwikkelingsraad over wat commerciële voorwaarden zijn voor de toepassing van artikel 24, lid 2, punt b);

g) 

er in alle gevallen zorg voor te dragen dat ieder verlies met betrekking tot de activa van een in artikel 2 bedoelde entiteit volledig is erkend op het ogenblik waarop de afwikkelingsinstrumenten worden toegepast of de bevoegdheid tot afschrijving of omzetting van de relevante ►M1  kapitaalinstrumenten en in aanmerking komende passiva overeenkomstig artikel 21 ◄ wordt uitgeoefend.

6.  

Onverminderd de staatssteunregels van de Unie is, in voorkomend geval, de waardering gebaseerd op prudente aannamen, onder meer met betrekking tot wanbetalingspercentages en de ernst van de verliezen. Bij de waardering wordt niet uitgegaan van een eventuele toekomstige toekenning van buitengewone openbare financiële steun, noodliquiditeitssteun van een centrale bank of liquiditeitssteun van een centrale bank onder niet-standaardvoorwaarden inzake zekerheidstelling, looptijd en rentevoet aan een in artikel 2 bedoelde entiteit vanaf het ogenblik waarop een afwikkelingsmaatregel is genomen of de bevoegdheid tot afschrijving of omzetting van de relevante ►M1  kapitaalinstrumenten en in aanmerking komende passiva overeenkomstig artikel 21 ◄ wordt uitgeoefend. Daarnaast wordt bij de waardering in aanmerking genomen dat, indien een afwikkelingsinstrument wordt toegepast:

a) 

de afwikkelingsraad alle redelijke en op rechtmatige wijze gemaakte kosten overeenkomstig artikel 22, lid 6, kan terugvorderen van de instelling in afwikkeling;

b) 

het Fonds rente of vergoedingen in rekening kan brengen voor elke lening of garantie die het overeenkomstig artikel 76 aan de instelling in afwikkeling heeft verstrekt.

7.  

De waardering wordt aangevuld met de volgende informatie zoals deze voorkomt in de boeken en bescheiden van een in artikel 2 bedoelde entiteit:

a) 

een geactualiseerde balans en een verslag over de financiële positie van een in artikel 2 bedoelde entiteit;

b) 

een analyse en een raming van de boekwaarde van de activa;

c) 

de lijst van de uitstaande buitenbalans- en balansverplichtingen zoals die voorkomt in de boeken en bescheiden van een in artikel 2 bedoelde entiteit, met vermelding van de respectieve kredieten en de in artikel 17 bedoelde rangorde van vorderingen;

8.  
Waar passend kan, ter onderbouwing van de in lid 5, punten e) en f), van dit artikel bedoelde besluiten, de informatie in lid 7, punt b), van dit artikel worden aangevuld met een analyse en een schatting van de waarde van de activa en passiva van een in artikel 2 bedoelde entiteit op basis van de marktwaarde.
9.  
Bij de waardering wordt de onderverdeling van de crediteuren in categorieën overeenkomstig de in artikel 17 bedoelde rangorde van vorderingen aangegeven, samen met een inschatting van de behandeling die elke categorie van aandeelhouders en crediteuren naar verwachting had gekregen indien een in artikel 2 bedoelde entiteit volgens een normale insolventieprocedure zou zijn geliquideerd. Die raming laat de toepassing van het beginsel van „geen schuldeiser in een slechtere positie” bedoeld in artikel 15, lid 1, punt g), onverlet.
10.  
Indien wegens de spoedeisende omstandigheden van de zaak ofwel onmogelijk aan de in leden 7 en 9 opgenomen vereisten kan worden voldaan, ofwel lid 3 van toepassing is, wordt een voorlopige waardering verricht. De voorlopige waardering voldoet aan de in lid 4 opgenomen vereisten en, voor zover dit gezien de omstandigheden redelijkerwijze haalbaar is, aan de in de leden 1, 7 en 9 opgenomen vereisten.

De in de eerste alinea bedoelde voorlopige waardering omvat een buffer voor bijkomende verliezen, die passend wordt gemotiveerd.

11.  
Een waardering die niet aan alle vereisten van lid 1 en de leden 4 tot en met 9 voldoet, wordt als voorlopig beschouwd totdat een onafhankelijk persoon als bedoeld in lid 1 een waardering heeft verricht die ten volle aan alle vereisten van die leden voldoet. Deze definitieve waardering ex post wordt zo spoedig mogelijk verricht. Zij kan hetzij afzonderlijk van de in de leden 16, 17 en 18 bedoelde waardering, hetzij tegelijk met en door dezelfde onafhankelijke persoon als die waardering worden verricht, maar staat los van die waardering.

De definitieve waardering ex post heeft tot doel:

a) 

er zorg voor te dragen dat ieder verlies met betrekking tot de activa van een in artikel 2 bedoelde entiteit volledig in de boekhouding van die entiteit wordt opgenomen;

b) 

als onderbouwing te dienen voor het besluit om overeenkomstig lid 12 van dit artikel de vorderingen van de crediteuren terug te nemen of de waarde van de betaalde vergoeding te verhogen.

12.  

Indien de geschatte definitieve waardering ex post van de nettowaarde van de activa van een in artikel 2 bedoelde entiteit hoger is dan de geschatte voorlopige waardering van de nettowaarde van de activa van die entiteit, kan de afwikkelingsraad de nationale afwikkelingsautoriteit verzoeken:

a) 

haar bevoegdheid uit te oefenen om de waarde te verhogen van de vorderingen van de crediteuren of eigenaars van relevante kapitaalinstrumenten die zijn afgeschreven uit hoofde van het instrument van bail-in;

b) 

een overbruggingsinstelling of een vehikel voor activabeheer de opdracht te geven een verdere betaling te verrichten van de vergoeding met betrekking tot de activa, de rechten of passiva aan een instelling in afwikkeling of, in voorkomend geval, van de vergoeding met betrekking tot de eigendomsinstrumenten aan de eigenaren van deze eigendomsinstrumenten.

13.  
Niettegenstaande lid 1 vormt een overeenkomstig de leden 10 en 11 verrichte voorlopige waardering voor de afwikkelingsraad een geldige basis om tot afwikkelingsmaatregelen te besluiten, met inbegrip van instructies aan de nationale afwikkelingsautoriteiten om de zeggenschap over een falende instelling over te nemen, of tot uitoefening van de bevoegdheid tot het afschrijven of omzetten van de relevante ►M1  kapitaalinstrumenten en in aanmerking komende passiva overeenkomstig artikel 21 ◄ .
14.  
De afwikkelingsraad stelt regelingen vast en houdt deze in stand om ervoor te zorgen dat de beoordeling met het oog op de toepassing van het instrument van bail-in overeenkomstig artikel 27 en de in de leden 1 tot en met 15 bedoelde waardering gebaseerd zijn op informatie over de activa en passiva van de instelling in afwikkeling die zo actueel en compleet is als redelijkerwijs mogelijk is.
15.  
De waardering vormt een integrerend onderdeel van het besluit om een afwikkelingsinstrument toe te passen of een afwikkelingsbevoegdheid uit te oefenen of van het besluit om de bevoegdheid tot het afschrijven of omzetten van ►M1  kapitaalinstrumenten en in aanmerking komende passiva overeenkomstig artikel 21 ◄ uit te oefenen De waardering zelf is niet vatbaar voor een afzonderlijk beroep, maar kan vatbaar zijn voor een beroep samen met het besluit van de afwikkelingsraad.
16.  
Om te beoordelen of aandeelhouders en crediteuren beter zouden zijn behandeld als er een normale insolventieprocedure ten aanzien van de instelling in afwikkeling was geopend, draagt de afwikkelingsraad er zorg voor dat er zo spoedig mogelijk na de uitvoering van de afwikkelingsmaatregel of -maatregelen een waardering door een onafhankelijke persoon als bedoeld in lid 1 wordt verricht. Deze waardering staat los van de waardering die uit hoofde van de leden 1 tot en met 15 wordt verricht.
17.  

Bij de in lid 16 bedoelde waardering wordt het volgende bepaald:

a) 

de behandeling die aandeelhouders en crediteuren, of de desbetreffende depositogarantiestelsels, zouden hebben genoten mocht op het moment dat het besluit over de afwikkelingsmaatregel werd genomen, een normale insolventieprocedure zijn geopend ten aanzien van een instelling in afwikkeling waarop de afwikkelingsmaatregel of afwikkelingsmaatregelen betrekking had respectievelijk hadden;

b) 

de daadwerkelijke behandeling die aandeelhouders en crediteuren hebben genoten bij de afwikkeling van een instelling in afwikkeling; en

c) 

of er sprake is van een verschil tussen de punt a) van dit lid bedoelde behandeling en de punt b) van dit lid bedoelde behandeling.

18.  

Bij de in lid 16 bedoelde waardering wordt:

a) 

aangenomen dat tegen een instelling in afwikkeling waarop de afwikkelingsmaatregel of -maatregelen betrekking had respectievelijk. hadden, op het moment dat het besluit over de afwikkelingsmaatregel werd genomen een normale insolventieprocedure zou zijn geopend;

b) 

aangenomen dat de afwikkelingsmaatregel of -maatregelen niet had respectievelijk hadden plaatsgevonden;

c) 

geen rekening gehouden met de toekenning van buitengewone openbare financiële steun aan een instelling in afwikkeling.

Artikel 21

▼M1

Afschrijving of omzetting van kapitaalinstrumenten en in aanmerking komende passiva

▼B

1.  

De afwikkelingsraad oefent overeenkomstig de procedure van artikel 18 de bevoegdheden tot afschrijving of omzetting van relevante ►M1  kapitaalinstrumenten en in aanmerking komende passiva als bedoeld in lid 7 bis ◄ uit ten aanzien van de in artikel 7, lid 2, bedoelde entiteiten en groepen en van de in artikel 7, lid 4, onder b), en lid 5, bedoelde entiteiten en groepen als aan de voorwaarden voor de toepassing van deze leden is voldaan, maar alleen als hij op zijn bestuursvergadering, na ontvangst van een mededeling als bedoeld in de tweede alinea of op eigen initiatief, van oordeel is dat aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a) 

voordat er een afwikkelingsmaatregel wordt genomen, is vastgesteld dat de in de artikelen 16 en 18 bedoelde afwikkelingsvoorwaarden zijn vervuld;

b) 

de entiteit niet langer levensvatbaar zal zijn tenzij de relevante ►M1  kapitaalinstrumenten en in aanmerking komende passiva als bedoeld in lid 7 bis ◄ worden afgeschreven of in eigen vermogen worden omgezet;

c) 

in het geval van door een dochteronderneming uitgegeven relevante kapitaalinstrumenten die voor het vervullen van de eigenvermogensvereisten op individuele en geconsolideerde basis zijn erkend, de groep niet langer levensvatbaar zal zijn tenzij met betrekking tot deze instrumenten de afschrijvings- of omzettingsbevoegdheid wordt uitgeoefend;

d) 

in het geval van op het niveau van de moederonderneming uitgegeven relevante kapitaalinstrumenten en indien die relevante kapitaalinstrumenten voor het vervullen van de eigenvermogensvereisten op individuele basis op het niveau van de moederonderneming of op geconsolideerde basis zijn erkend,de groep niet langer levensvatbaar zal zijn tenzij met betrekking tot deze instrumenten de afschrijvings- of omzettingsbevoegdheid wordt uitgeoefend;

e) 

de entiteit of groep heeft buitengewone openbare financiële steun nodig, behalve onder één van de omstandigheden als beschreven in artikel 18, lid 4, punt d), onder iii).

Of aan de in de eerste alinea, punten a), c) en d), bedoelde voorwaarden is voldaan, wordt beoordeeld door de ECB na raadpleging van de afwikkelingsraad. De afwikkelingsraad kan op zijn bestuursvergadering ook een dergelijke beoordeling uitvoeren.

2.  
Wat de beoordeling van de levensvatbaarheid van de entiteit of groep betreft, kan de afwikkelingsraad op zijn bestuursvergadering een beoordeling in die zin maken maar enkel nadat hij de ECB van zijn voornemen op de hoogte heeft gesteld en de ECB niet zelf binnen drie kalenderdagen na ontvangst van die informatie een beoordeling in die zin maakt. De ECB verstrekt de afwikkelingsraad onverwijld alle relevante informatie die de afwikkelingsraad opvraagt teneinde zijn beoordeling te kunnen maken.
3.  

Voor de toepassing van lid 1 van dit artikel wordt een in artikel 2 bedoelde entiteit of een groep geacht niet langer levensvatbaar te zijn indien beide onderstaande voorwaarden zijn vervuld:

a) 

de entiteit of groep faalt of zal waarschijnlijk falen;

b) 

gezien het tijdsbestek en andere ter zake doende omstandigheden valt redelijkerwijze niet te verwachten dat een andere maatregel, inclusief alternatieve maatregelen van de particuliere sector of van een toezichthouder (met inbegrip van vroegtijdige-interventiemaatregelen), dan de afschrijving of omzetting van de relevante ►M1  kapitaalinstrumenten en in aanmerking komende passiva als bedoeld in lid 7 bis ◄ , hetzij afzonderlijk, hetzij in combinatie met een afwikkelingsmaatregel, het falen van de betrokken entiteit of groep binnen een redelijk tijdsbestek zou voorkomen.

4.  
Voor de toepassing van lid 3, punt a), van dit artikel wordt een entiteit beschouwd als een entiteit die faalt of waarschijnlijk zal falen als zich ten minste één van de in artikel 18, lid 4, bedoelde omstandigheden voordoet.
5.  
Voor de toepassing van lid 3, punt a), wordt een groep beschouwd als een groep die faalt of waarschijnlijk zal falen indien de groep op haar geconsolideerde prudentiële vereisten op zodanige wijze inbreuk maakt, of er objectieve elementen bestaan ter ondersteuning van de vaststelling dat de groep op de genoemde vereisten in de nabije toekomst op zodanige wijze inbreuk zal maken, dat een optreden door de ECB of de nationale bevoegde autoriteit gerechtvaardigd zou zijn, onder meer, doch niet uitsluitend, vanwege het feit dat de groep verliezen heeft geleden of waarschijnlijk zal lijden die haar eigen vermogen geheel of aanmerkelijk uitputten.
6.  
Een door een dochteronderneming uitgegeven relevante kapitaalinstrument wordt niet in grotere mate afgeschreven of tegen ongunstiger voorwaarden omgezet als bedoeld in artikel 59, lid 3, punt c), van Richtlijn 2014/59/EU dan kapitaalinstrumenten van dezelfde rang die op het niveau van de moederonderneming zijn afgeschreven of omgezet.

▼M1

7.  
Indien aan een of meer van de in lid 1 gestelde voorwaarden is voldaan, bepaalt de afwikkelingsraad, handelend overeenkomstig de in artikel 18 vastgestelde procedure, of de bevoegdheden om relevante kapitaalinstrumenten en in aanmerking komende passiva af te schrijven of om te zetten afzonderlijk moeten worden uitgeoefend of in combinatie met een afwikkelingsmaatregel overeenkomstig de in artikel 18 beschreven procedure.

Indien de betreffende kapitaalinstrumenten en in aanmerking komende passiva indirect door de af te wikkelen entiteit zijn aangekocht via andere entiteiten in dezelfde af te wikkelen groep, wordt de afschrijvings- of omzettingsbevoegdheid van de relevante kapitaalinstrumenten en in aanmerking komende passiva samen uitgeoefend met dezelfde bevoegdheid op het niveau van de moederonderneming van de betrokken entiteit of op het niveau van andere moederondernemingen die geen af te wikkelen entiteiten zijn, zodat de verliezen daadwerkelijk worden doorgeschoven naar, en de betrokken entiteit wordt geherkapitaliseerd door, de af te wikkelen entiteit.

Na de uitoefening van de bevoegdheid om relevante kapitaalinstrumenten of in aanmerking komende passiva onafhankelijk van afwikkelingsmaatregelen af te schrijven of om te zetten, wordt de waardering, bedoeld in artikel 20, lid 16, uitgevoerd en is artikel 76, lid 1, punt e) van toepassing.

▼M1

7 bis.  
De bevoegdheid om in aanmerking komende passiva onafhankelijk van afwikkelingsmaatregelen af te schrijven of om te zetten, kan alleen worden uitgeoefend met betrekking tot in aanmerking komende passiva die aan de in artikel 12 octies, lid 2, punt a), van deze verordening gestelde voorwaarden voldoen, met uitzondering van de voorwaarde die betrekking heeft op de resterende looptijd van passiva, als bepaald in artikel 72 quater, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013.

Indien die bevoegdheid wordt uitgeoefend, wordt de afschrijving of omzetting verricht overeenkomstig het in artikel 15, lid 1, punt g), bedoelde beginsel.

7 ter.  
Indien afwikkelingsmaatregelen worden getroffen ten aanzien van een af te wikkelen entiteit of, in uitzonderlijke omstandigheden in afwijking van het afwikkelingsplan, ten aanzien van een entiteit die geen af te wikkelen entiteit is, wordt het bedrag dat bij die entiteit is verlaagd, afgeschreven of omgezet overeenkomstig artikel 21, lid 10, meegeteld voor de in artikel 27, lid 7, punt a), vastgestelde drempels die van toepassing zijn op de betrokken entiteit.

▼B

8.  
Indien de afwikkelingsraad, handelend volgens de in artikel 18 van deze verordening opgenomen procedure vaststelt dat een of meer van de in lid 1 van dit artikel bedoelde voorwaarden zijn vervuld, maar dat niet aan de in artikel 18, lid 2, van deze verordening gestelde afwikkelingsvoorwaarden wordt voldaan, geeft hij de nationale afwikkelingsautoriteiten onverwijld de instructie de afschrijvings- of de omzettingsbevoegdheid conform de artikelen 59 en 60 van Richtlijn 2014/59/EU uit te oefenen.

De afwikkelingsraad draagt er zorg voor dat, alvorens de nationale afwikkelingsautoriteiten de bevoegdheid om de relevante ►M1  kapitaalinstrumenten en in aanmerking komende passiva als bedoeld in lid 7 bis ◄ af te schrijven of om te zetten uitoefenen, overeenkomstig artikel 20, leden 1 tot en met 15, een waardering van de activa en passiva van een in artikel 2 bedoelde entiteit of een groep wordt verricht. Deze waardering vormt de basis voor de berekening van de afschrijving die op de relevante ►M1  kapitaalinstrumenten en in aanmerking komende passiva als bedoeld in lid 7 bis ◄ moet worden toegepast om de verliezen op te vangen, en van de omvang van de omzetting die op de relevante ►M1  kapitaalinstrumenten en in aanmerking komende passiva als bedoeld in lid 7 bis ◄ moet worden toegepast om de entiteit bedoeld in artikel 2 of de groep te herkapitaliseren.

9.  
Indien aan een of meer van de in lid 1 bedoelde voorwaarden is voldaan en ook aan de in artikel 16, lid 1, bedoelde voorwaarden is voldaan, is de in artikel 18, leden 6, 7 en 8, opgenomen procedure van toepassing.
10.  

De afwikkelingsraad draagt er zorg voor dat de nationale afwikkelingsautoriteiten de afschrijvings- of de omzettingsbevoegdheden onverwijld, met inachtneming van de in artikel 17 vermelde rangorde van vorderingen en op zodanige wijze uitoefenen dat dit de volgende resultaten oplevert:

a) 

tier 1-kernkapitaalbestanddelen worden eerst verlaagd in verhouding tot de verliezen en tot de volledige omvang ervan;

b) 

de hoofdsom van de aanvullende tier-1-bestanddelen wordt afgeschreven of omgezet in tier 1-kernkapitaalinstrumenten, dan wel beide, in de mate die noodzakelijk is om de in artikel 14 beschreven afwikkelingsdoelstellingen te bereiken of tot de volledige omvang van de relevante kapitaalinstrumenten, al naargelang hetgeen lager is;

c) 

de hoofdsom van de aanvullende tier 2-instrumenten wordt afgeschreven of omgezet in tier 1-kernkapitaalinstrumenten, dan wel beide, in de mate die noodzakelijk is om de in artikel 14 bedoelde afwikkelingsdoelstellingen te bereiken of tot de volledige omvang van de relevante kapitaalinstrumenten, al naargelang hetgeen lager is;

▼M1

d) 

de hoofdsom van de in lid 7 bis bedoelde in aanmerking komende passiva wordt afgeschreven of omgezet in tier 1-kernkapitaalinstrumenten, of beide, voor zover dat nodig is om de in artikel 14 vervatte afwikkelingsdoelstellingen te verwezenlijken of tot de volledige omvang van de betrokken in aanmerking komende passiva indien die lager is.

▼B

11.  
De nationale afwikkelingsautoriteiten voeren de instructies van de afwikkelingsraad uit en gaan overeenkomstig artikel 29 over tot de afschrijving of omzetting van de relevante kapitaalinstrumenten.

Artikel 22

Algemene beginselen van afwikkelingsinstrumenten

1.  
Indien de afwikkelingsraad besluit een afwikkelingsinstrument op een entiteit of groep als bedoeld in artikel 7, lid 2, of op een entiteit of groep als bedoeld in artikel 7, lid 4, punt b), en lid 5, indien de voorwaarden voor de toepassing van die bepalingen zijn vervuld, toe te passen, en deze afwikkelingsmaatregel tot gevolg zou hebben dat crediteuren verliezen lijden of dat hun vorderingen worden omgezet, geeft de afwikkelingsraad de nationale afwikkelingsautoriteiten de instructie de bevoegdheid tot het afschrijven en omzetten van de relevante kapitaalinstrumenten overeenkomstig artikel 21 onmiddellijk vóór dan wel tegelijk met de toepassing van het afwikkelingsinstrument uit te oefenen.
2.  

De in artikel 18, lid 6, punt b), bedoelde afwikkelingsinstrumenten zijn:

a) 

het instrument van verkoop van de onderneming;

b) 

het instrument van de overbruggingsinstelling;

c) 

het instrument van afsplitsing van activa;

d) 

het instrument van bail-in.

3.  

Bij de vaststelling van de in artikel 18, lid 6, bedoelde afwikkelingsregeling neemt de afwikkelingsraad de volgende factoren in aanmerking:

a) 

de activa en passiva van de instelling in afwikkeling op basis van de waardering in de zin van artikel 20;

b) 

de liquiditeitspositie van de instelling in afwikkeling;

c) 

de verkoopbaarheid van de franchisewaarde van de instelling in afwikkeling in het licht van de op de markt heersende economische en concurrentievoorwaarden;

d) 

de beschikbare tijd.

4.  
De afwikkelingsinstrumenten worden overeenkomstig de in artikel 15 vermelde afwikkelingsbeginselen toegepast om de in artikel 14 vermelde afwikkelingsdoelstellingen te verwezenlijken. Zij mogen ofwel afzonderlijk ofwel in combinatie worden toegepast, met uitzondering van het instrument van afsplitsing van activa, dat alleen samen met een ander afwikkelingsinstrument mag worden toegepast.
5.  
Indien de in lid 2, punt a) of b), van dit artikel bedoelde afwikkelingsinstrumenten worden gebruikt om slechts een deel van de activa, rechten of passiva van de instelling in afwikkeling over te dragen, wordt het resterende deel van de in artikel 2 bedoelde entiteit waarvan activa, rechten of passiva zijn overgedragen, volgens een normale insolventieprocedure geliquideerd.
6.  

De afwikkelingsraad kan redelijke uitgaven die rechtmatig in verband met het gebruik van de afwikkelingsinstrumenten of de uitoefening van afwikkelingsbevoegdheden zijn gedaan, terugkrijgen op een of meer van de volgende wijzen:

a) 

het bedrag in mindering brengen op de vergoeding die een ontvanger aan de instelling in afwikkeling of, in voorkomend geval, aan de eigenaren van eigendomsinstrumenten heeft betaaldaandeelhouders heeft betaald;

b) 

van de instelling in afwikkeling, als preferente crediteur; of

c) 

uit de opbrengsten die voortvloeien uit de beëindiging van het functioneren van de overbruggingsinstelling of van het vehikel voor activabeheer, als preferente crediteur.

De opbrengsten die voor de nationale afwikkelingsautoriteiten voortvloeien uit het gebruik van het Fonds, worden overgemaakt aan de afwikkelingsraad.

Artikel 23

Afwikkelingsregeling

In de overeenkomstig artikel 18 door de afwikkelingsraad vast te stellen afwikkelingsregeling worden, in overeenstemming met ieder besluit aangaande staatssteun of steun uit het Fonds, de bijzonderheden betreffende de op de instelling in afwikkeling toe te passen afwikkelingsinstrumenten vastgelegd, welke ten minste betrekking hebben op de in artikel 24, lid 2, artikel 25, lid 2, artikel 26, lid 2, en artikel 27, lid 1, bedoelde maatregelen die door de nationale afwikkelingsautoriteiten moeten worden uitgevoerd overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van Richtlijn 2014/59/EU, zoals omgezet in nationaal recht, en daarin wordt tevens bepaald voor welke precieze bedragen en doeleinden een beroep op het Fonds moet worden gedaan.

In de afwikkelingsregeling worden de afwikkelingsmaatregelen geschetst die door de afwikkelingsraad met betrekking tot de in een deelnemende lidstaat gevestigde EU-moederonderneming of bepaalde groepsentiteiten moeten worden genomen teneinde te voldoen aan de in de artikelen 14 en 15 bedoelde afwikkelingsdoelstellingen en -beginselen.

Bij de vaststelling van een afwikkelingsregeling houden de afwikkelingsraad, de Raad en de Commissie rekening met en geven zij gevolg aan het in artikel 8 bedoelde afwikkelingsplan, tenzij de afwikkelingsraad, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak, van oordeel is dat de afwikkelingsdoelstellingen op doeltreffender wijze kunnen worden verwezenlijkt door maatregelen waarin in het afwikkelingsplan niet is voorzien.

In de loop van het afwikkelingsproces kan de afwikkelingsraad de afwikkelingsregeling wijzigen en bijwerken voor zover zulks passend blijkt in het licht van de omstandigheden van de zaak. Voor wijzigingen en bijwerkingen geldt de in artikel 18 opgenomen procedure.

Daarnaast voorziet de afwikkelingsregeling in voorkomend geval in de benoeming door de nationale afwikkelingsautoriteiten van een bijzondere bestuurder voor de instelling in afwikkeling overeenkomstig artikel 35 van Richtlijn 2014/59/EU. De afwikkelingsraad kan bepalen dat dezelfde bijzondere bestuurder wordt aangesteld voor alle bij een groep aangesloten entiteiten als dit noodzakelijk is om oplossingen die de financiële soliditeit van de betrokken entiteiten herstellen te vergemakkelijken.

Artikel 24

Instrument van verkoop van de onderneming

1.  

Binnen de afwikkelingsregeling bestaat het instrument van verkoop van de onderneming in de overdracht aan een koper die geen overbruggingsinstelling is, in het volgende:

a) 

eigendomsinstrumenten die zijn uitgegeven door een instelling in afwikkeling; of

b) 

alle of bepaalde activa, rechten of passiva van een instelling in afwikkeling.

2.  

In verband met het instrument van de verkoop van de onderneming wordt in de afwikkelingsregeling het volgende vastgelegd:

a) 

de in overeenstemming met artikel 38, leden 1 en 7 tot en met 11, van Richtlijn 2014/59/EU door de nationale afwikkelingsautoriteit over te dragen instrumenten, activa, rechten en verplichtingen;

b) 

de commerciële voorwaarden, gezien de omstandigheden en de in de loop van het afwikkelingsproces gemaakte kosten en verrichte uitgaven, waaronder de nationale afwikkelingsautoriteit overeenkomstig artikel 38, leden 2, 3 en 4, van Richtlijn 2014/59/EU de overdracht moet uitvoeren;

c) 

of de nationale afwikkelingsautoriteit de overdrachtbevoegdheden meer dan eens mag uitoefenen in overeenstemming met artikel 38, leden 5 en 6, van Richtlijn 2014/59/EU;

d) 

de regelingen voor de verkoop door de nationale afwikkelingsautoriteit van de betrokken entiteit of de betrokken instrumenten, activa, rechten en verplichtingen in overeenstemming met artikel 39, leden 1 en 2, van Richtlijn 2014/59/EU;

e) 

of het waarschijnlijk is dat de inachtneming van de verkoopsvoorwaarden door de nationale afwikkelingsautoriteit de afwikkelingsdoelstellingen zal ondermijnen in de zin van lid 3 van dit artikel.

3.  

De afwikkelingsraad past het instrument van verkoop van de onderneming toe zonder aan de in lid 2, punt e), opgenomen voorwaarden voor de verkoop te voldoen wanneer hij vaststelt dat inachtneming van deze voorwaarden waarschijnlijk een of meer van de afwikkelingsdoelstellingen zou ondermijnen, en met name indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a) 

hij is van oordeel dat het falen of het waarschijnlijke falen van de instelling in afwikkeling een wezenlijke bedreiging van de financiële stabiliteit vormt of die dreiging verergert; en

b) 

hij is van oordeel dat het naleven van die vereisten de doelmatigheid van het instrument van verkoop van de onderneming zal aantasten wat betreft het wegnemen van die bedreiging of het verwezenlijken van de in artikel 14, lid 2, punt b), vermelde afwikkelingsdoelstelling zou ondermijnen.

Artikel 25

Instrument van de overbruggingsinstelling

1.  

Binnen de afwikkelingsregeling bestaat het instrument van de overbruggingsinstelling in de overdracht aan een overbruggingsinstelling van een of meer van de volgende elementen:

a) 

eigendomsinstrumenten die zijn uitgegeven door een of meer instellingen in afwikkeling;

b) 

alle of bepaalde activa, rechten of verplichtingen van een of meer instellingen in afwikkeling.

2.  

In verband met het instrument van de de overbruggingsinstelling wordt in de afwikkelingsregeling het volgende vastgelegd:

a) 

de overeenkomstig artikel 40, leden 1 tot en met 12, van Richtlijn 2014/59/EU door de nationale afwikkelingsautoriteit aan een overbruggingsinstelling over te dragen instrumenten, activa, rechten en verplichtingen;

b) 

de regelingen voor de oprichting, werking en beëindiging van de overbruggingsinstelling door de nationale afwikkelingsautoriteit overeenkomstig artikel 41, leden 1, 2, 3 en 5 tot en met 9, van Richtlijn 2014/59/EU;

c) 

de regelingen voor de verkoop van de overbruggingsinstelling of van de activa of passiva ervan door de nationale afwikkelingsautoriteit in overeenstemming met artikel 41, lid 4, van Richtlijn 2014/59/EU.

3.  
De afwikkelingsraad ziet erop toe dat de totale waarde van de door de nationale afwikkelingsautoriteit aan de overbruggingsinstelling overgedragen passiva de totale waarde van de door de instelling in afwikkeling overgedragen of uit andere bronnen afkomstige rechten en activa niet overtreft.

Artikel 26

Instrument van afsplitsing van activa

1.  
Binnen de afwikkelingsregeling bestaat het instrument van de afsplitsing van activa in de overdracht van activa, rechten of verplichtingen van een instelling in afwikkeling of een overbruggingsinstelling aan een of meer vehikels voor activabeheer.
2.  

Wat betreft het instrument van afsplitsing van activa wordt in de afwikkelingsregeling het volgende vastgelegd:

a) 

de overeenkomstig artikel 42, leden 1 tot en met 5 en 8 tot en met 13, van Richtlijn 2014/59/EU door de nationale afwikkelingsautoriteit over te dragen activa, rechten en verplichtingen;

b) 

de vergoeding waarvoor de activa, rechten en verplichtingen door de nationale afwikkelingsautoriteit aan het vehikel voor activabeheer worden overgedragen overeenkomstig de in artikel 20 van deze verordening vastgelegde beginselen, met artikel 42, lid 7, van Richtlijn 2014/59/EU en met de staatssteunregels van de Unie.

Het bepaalde in de eerste alinea, punt b), staat er niet aan in de weg dat de vergoeding een nominale of negatieve waarde heeft.

Artikel 27

Instrument van bail-in

1.  

Het instrument van bail-in kan voor een van de volgende doeleinden worden toegepast:

a) 

voor de herkapitalisatie van een in artikel 2 bedoelde entiteit die in zoverre aan de afwikkelingsvoorwaarden voldoet dat ervoor kan worden gezorgd dat zij weer aan de vergunningsvoorwaarden voldoet, voor zover die voorwaarden op de entiteit van toepassing zijn, en de werkzaamheden kan blijven uitoefenen waarvoor haar overeenkomstig Richtlijn 2013/36/EU of Richtlijn 2014/65/EU vergunning is verleend,(indien aan de entiteit overeenkomstig die richtlijnen vergunning is verleend), alsook om voldoende marktvertrouwen in de instelling of entiteit te handhaven;

b) 

de omzetting in eigen vermogen of de verlaging van de hoofdsom van de vorderingen of schuldinstrumenten die zijn overgedragen:

i) 

aan een overbruggingsinstelling teneinde kapitaal voor die overbruggingsinstelling te verschaffen; of

ii) 

met toepassing van het instrument van verkoop van de onderneming of van het instrument van afsplitsing van activa.

Binnen de afwikkelingsregeling wordt ten aanzien van het instrument van bail-in het volgende vastgelegd:

a) 

het totaalbedrag waarmee ►M1  bail-inbare passiva ◄ moeten worden verminderd of waarin deze moeten worden omgezet overeenkomstig lid 13;

b) 

de passiva die overeenkomstig de leden 5 tot en met 14 kunnen worden uitgesloten;

c) 

de doelstellingen en minimuminhoud van het bedrijfssaneringsplan dat overeenkomstig lid 16 moet worden ingediend.

2.  
Het instrument van bail-in mag slechts voor het in lid 1, punt a), vermelde doel worden toegepast indien er een redelijk vooruitzicht is dat de toepassing van dat instrument, in combinatie met andere relevante maatregelen, waaronder de maatregelen die overeenkomstig het bij lid 16 voorgeschreven bedrijfssaneringsplan zijn genomen, niet alleen tot de verwezenlijking van de relevante afwikkelingsdoelstellingen leidt, maar ook de financiële soliditeit en de levensvatbaarheid op lange termijn van de betrokken entiteit herstelt.

Elke van de in artikel 22, lid 2, punten a), b) of c), bedoelde afwikkelingsinstrumenten en het in in punt d van dat lid bedoelde instrument van bail-in wordt toegepast, naar gelang van het geval, indien niet is voldaan aan de in de eerste alinea opgenomen voorwaarden.

3.  

De volgende passiva mogen, ongeacht of zij onder het recht van een lidstaat of van een derde land vallen, niet worden afgeschreven of omgezet:

a) 

gedekte deposito's;

b) 

door zekerheid gedekte passiva, met inbegrip van gedekte obligaties en passiva in de vorm van financiële instrumenten voor hedgingdoeleinden die integraal deel uitmaken van de pool van onderliggende activa en volgens nationaal recht op gelijke wijze als gedekte obligaties gedekt zijn;

c) 

elke verplichting die ontstaat doordat een instelling of entiteit als bedoeld in artikel 2 van deze verordening activa of geld van cliënten aanhoudt, met inbegrip van activa die of geld dat aangehouden worden respectievelijk wordt namens icbe's als omschreven in artikel 1, lid 2, van Richtlijn 2009/65/EG of abi's als omschreven in artikel 4, lid 1, punt a), van Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad ( 8 ), op voorwaarde dat de cliënten in kwestie bescherming genieten uit hoofde van de toepasselijke insolventiewetgeving;

d) 

elke verplichting die ontstaat doordat er een vertrouwensrelatie tussen de in artikel 2 bedoelde entiteit (als vertrouwenspersoon) en een andere persoon (als begunstigde) bestaat, op voorwaarde dat de begunstigde in kwestie bescherming geniet uit hoofde van het toepasselijke insolventierecht of burgerlijk recht;

e) 

verplichtingen jegens instellingen, met uitzondering van entiteiten die tot dezelfde groep behoren, met een oorspronkelijke looptijd van minder dan zeven dagen;

▼M1

f) 

verplichtingen met een resterende looptijd van minder dan zeven dagen jegens systemen of exploitanten van systemen die als zodanig zijn aangemerkt overeenkomstig Richtlijn 98/26/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 9 ) of jegens hun deelnemers en die uit de deelname aan een dergelijk systeem voortvloeien, of jegens CTP's waaraan in de Unie een vergunning is verleend overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EU) nr. 648/2012 en CTP's uit derde landen die door de ESMA zijn erkend overeenkomstig artikel 25 van die verordening;

▼B

g) 

verplichtingen gehouden jegens:

i) 

werknemers, met betrekking tot hun loon, pensioenuitkeringen of andere vaste vergoedingen, met uitzondering van de niet bij collectieve arbeidsovereenkomst geregelde variabele component van de beloning;

ii) 

commerciële of handelscrediteuren welke voortvloeien uit de levering van goederen of diensten aan de instelling of entiteit, bedoeld in artikel 2, die van kritiek belang zijn voor de dagelijkse bedrijfsactiviteiten ervan, zoals IT-diensten, nutsvoorzieningen en de huur, de exploitatie en het onderhoud van bedrijfsruimten;

iii) 

belastingautoriteiten en socialezekerheidsinstanties mits het, volgens het toepasselijke recht, preferente verplichtingen betreft;

iv) 

depositogarantiestelsels welke voortvloeien uit bijdragen die verschuldigd zijn uit hoofde van Richtlijn 2014/49/EU;

▼M1

h) 

verplichtingen jegens entiteiten die bedoeld zijn in artikel 1, lid 1, onder a), b), c) of d), van Richtlijn 2014/59/EU en die tot dezelfde af te wikkelen groep behoren maar zelf geen af te wikkelen entiteiten zijn, ongeacht de looptijd ervan, tenzij deze verplichtingen in rangorde na gewone ongedekte verplichtingen staan op grond van het nationale recht van de deelnemende lidstaat dat de op 28 december 2020 toepasselijke normale insolventieprocedures regelt; in gevallen waarin die uitzondering geldt, beoordeelt de afwikkelingsraad of het bedrag van bestanddelen die voldoen aan het bepaalde in artikel 12 octies, lid 2, volstaat om de uitvoering van de voorkeursafwikkelingsstrategie te ondersteunen.

▼B

Punt g, onder i), van de eerste alinea is niet van toepassing op de variabele component van de beloning van medewerkers die materiële risico's nemen als bedoeld in artikel 92, lid 2, van Richtlijn 2013/36/EU.

4.  
Het toepassingsgebied van het in lid 3 van dit artikel bedoelde instrument van bail-in belet niet om, in voorkomend geval, de bail-in-bevoegdheden uit te oefenen met betrekking tot die delen van door zekerheden of anderszins gedekte verplichtingen die de waarde van de activa, het pand, het pandrecht of de zakelijke zekerheid waarmee zij zijn gedekt, overschrijden of met betrekking tot het bedrag van een deposito dat het niveau van de in artikel 6 van Richtlijn 2014/49/EU bepaalde dekking overschrijdt.

De afwikkelingsraad zorgt ervoor dat alle zekergestelde activa in verband met een dekkingspool van gedekte obligaties onaangeroerd en gescheiden blijven en over voldoende vermogen blijven beschikken.

Onverminderd de regels inzake grote blootstellingen, zoals vastgelegd in Verordening EU nr. 575/2013 en Richtlijn 2013/36/EU, instrueert de afwikkelingsraad de nationale afwikkelingsautoriteiten met het oog op de afwikkelbaarheid van entiteiten en groepen overeenkomstig artikel 10, lid 11, punt b), van deze verordening de mate te beperken waarin andere instellingen passiva aanhouden die voor toepassing van het ►M1  bail-inbare passiva ◄ die aangehouden worden door entiteiten die tot dezelfde groep behoren.

5.  

In uitzonderlijke gevallen, waarin het instrument van bail-in wordt toegepast, kunnen bepaalde passiva geheel of gedeeltelijk van de uitoefening van de afschrijvings- of omzettingsbevoegdheden worden uitgesloten indien:

a) 

het instrument van bail-in voor die passiva niet binnen een redelijke termijn kan worden toegepast, niettegenstaande de inspanningen te goeder trouw van de relevante nationale afwikkelingsautoriteit;

b) 

de uitsluiting strikt noodzakelijk en evenredig is aan het doel om de continuïteit van kritieke functies en kernbedrijfsonderdelen te garanderen op een wijze die de instelling in afwikkeling in staat blijft stellen de kernactiviteiten, -diensten en -transacties voort te zetten;

c) 

de uitsluiting strikt noodzakelijk en evenredig is aan het doel om te voorkomen dat een wijdverbreide besmetting ontstaat, met name in verband met in aanmerking komende deposito's van natuurlijke personen en kleine, middelgrote en micro-ondernemingen, die de werking van de financiële markten, met inbegrip van de infrastructuur van de financiële markten, ernstig zou verstoren op een wijze die de economie van een lidstaat of van de Unie ernstig kan ontwrichten; of

d) 

de toepassing van het instrument van bail-in op deze passiva zou leiden tot een waardevernietiging die voor de andere crediteuren grotere verliezen met zich meebrengt dan bij een uitsluiting van die passiva van het instrument van bail-in.

▼M1

De afwikkelingsraad gaat zorgvuldig na of verplichtingen jegens instellingen of entiteiten die tot dezelfde af te wikkelen groep behoren, maar zelf geen af te wikkelen entiteiten zijn en die niet zijn uitgesloten van de toepassing van de afschrijvings- en omzettingsbevoegdheden krachtens lid 3, punt h), moeten worden uitgesloten of ten dele worden uitgesloten op grond van de punten a) tot en met d) van de eerste alinea, om een doeltreffende uitvoering van de afwikkelingsstrategie te waarborgen.

Indien een bail-inbaar passivum of een categorie bail-inbare passiva op grond van dit lid geheel of gedeeltelijk wordt uitgesloten, mag het niveau van afschrijving of omzetting dat op andere bail-inbare passiva wordt toegepast, worden verhoogd om met die uitsluitingen rekening te houden, mits dat niveau van afschrijving of omzetting dat op andere bail-inbare passiva wordt toegepast, in overeenstemming is met het in artikel 15, lid 1, punt g), vervatte beginsel.

6.  

Ingeval een bail-inbaar passivum of een categorie van bail-inbare passiva uit hoofde van lid 5 geheel of gedeeltelijk wordt uitgesloten, en de verliezen die uit deze passiva zouden zijn voortgevloeid niet volledig aan andere crediteuren zijn overgedragen, kan een bijdrage uit het Fonds aan de instelling in afwikkeling ter beschikking worden gesteld voor één of beide van de volgende doelstellingen:

a) 

eventuele verliezen te dekken die niet door bail-inbare passiva zijn opgevangen en ervoor te zorgen dat de nettowaarde van de activa van de instelling in afwikkeling overeenkomstig lid 13, punt a), wederom gelijk is aan nul;

b) 

eigendoms- of kapitaalinstrumenten in de instelling in afwikkeling te kopen met de bedoeling de instelling overeenkomstig lid 13, punt b), te herkapitaliseren.

▼B

7.  

Het Fonds mag een in lid 6 bedoelde bijdrage enkel leveren op voorwaarde dat:

a) 

de aandeelhouders en de houders van relevante kapitaalinstrumenten en andere ►M1  bail-inbare passiva ◄ via afschrijving, omzetting of anderszins een bijdrage geleverd hebben aan het opvangen van verliezen en aan herkapitalisatie die ten minste gelijk is aan 8 % van de totale passiva, met inbegrip van het eigen vermogen van de instelling in afwikkeling, bepaald overeenkomstig de in artikel 20, leden 1 tot en met 15, beschreven waarderingsmethode op het moment waarop de afwikkelingsmaatregel is genomen; en

b) 

de bijdrage van het Fonds niet groter is dan 5 % van de totale passiva, met inbegrip van het eigen vermogen van de instelling in afwikkeling, bepaald volgens de in artikel 20, leden 1 tot en met 15, beschreven waarderingsmethode op het moment waarop de afwikkelingsmaatregel is genomen.

8.  

De bijdrage vanuit het Fonds als bedoeld in lid 7 van dit artikel kan worden gefinancierd door:

a) 

het ter beschikking van het Fonds staande bedrag dat door middel van bijdragen van in artikel 2 van dit artikel bedoelde entiteiten is bijeengebracht overeenkomstig de Richtlijn 2014/59/EU vastgestelde regels en artikel 67, lid 4, en de artikelen 70 en 71 van deze verordening;

b) 

bedragen die overeenkomstig de artikelen 73 en 74 uit alternatieve financieringsmiddelen worden aangetrokken, ingeval de punt a) van dit lid bedoelde bijdragen ontoereikend zijn.

9.  

In uitzonderlijke omstandigheden kunnen voor verdere financiering alternatieve financieringsbronnen worden aangeboord nadat:

a) 

de in lid 7, punt b), vermelde limiet van 5 % is bereikt; en

b) 

alle concurrente, niet-preferente passiva, met uitzondering van in aanmerking komende deposito's, volledig zijn afgeschreven of zijn omgezet.

10.  
Wanneer aan de in lid 9, punten a) en b), opgenomen voorwaarden wordt voldaan, mag bij wijze van alternatief of ter aanvulling een bijdrage worden geleverd uit middelen die door middel van in artikel 70 bedoelde vooraf te betalen bijdragen vooraf zijn verkregen en die nog niet zijn aangewend.
11.  
Voor de toepassing van deze verordening is artikel 44, lid 8, van Richtlijn 2014/59/EU niet van toepassing.
12.  

Bij het nemen van het in lid 5 bedoelde besluit wordt naar behoren rekening gehouden met:

a) 

het beginsel dat verliezen in de eerste plaats door aandeelhouders dienen te worden gedragen en vervolgens, in het algemeen, door crediteuren van de instelling in afwikkeling in volgorde van voorrang;

b) 

de resterende capaciteit voor het opvangen van verliezen van de instelling in afwikkeling bij uitsluiting van het passivum of de categorie van passiva; en

c) 

de noodzaak passende middelen voor de financiering van de afwikkeling aan te houden.

13.  

De afwikkelingsraad raamt op basis van een waardering die aan de vereisten van artikel 20, leden 1 tot en met 15, voldoet, het totaal van:

a) 

in voorkomend geval, het bedrag waarmee de ►M1  bail inbare passiva ◄ moeten worden afgeschreven om ervoor te zorgen dat de nettowaarde van de activa van de instelling in afwikkeling gelijk is aan nul; en

b) 

in voorkomend geval, het bedrag waarvoor ►M1  bail inbare passiva ◄ in aandelen of andere soorten kapitaalinstrumenten moeten worden omgezet om de tier 1-kernkapitaalratio te herstellen van:

i) 

de instelling in afwikkeling; of

ii) 

de overbruggingsinstelling.

Bij de in de eerste alinea bedoelde raming wordt het bedrag vastgesteld waarmee de ►M1  bail inbare passiva ◄ moeten worden afgeschreven of omgezet om de tier 1-kernkapitaalratio van de instelling in afwikkeling te herstellen of, indien van toepassing, de ratio van de overbruggingsinstelling vast te stellen, rekening houdend met de inbreng van kapitaal door het Fonds uit hoofde van artikel 76, lid 1, punt d), alsook voldoende marktvertrouwen in de instelling in afwikkeling of overbruggingsinstelling te wekken en deze in staat te stellen gedurende ten minste een jaar aan de vergunningsvoorwaarden te blijven voldoen en de werkzaamheden te blijven uitoefenen waarvoor haar op grond van Richtlijn 2013/36/EU of Richtlijn 2014/65/EU vergunning is verleend.

Indien de afwikkelingsraad voornemens is het instrument van afsplitsing van activa als bedoeld in artikel 26 te gebruiken, wordt in het bedrag waarmee de ►M1  bail inbare passiva ◄ moeten worden verminderd, rekening gehouden met een prudente raming van de kapitaalbehoeften van het vehikel voor activabeheer.

14.  
Er kunnen uitsluitingen uit hoofde van lid 5 worden toegepast om bepaalde passiva volledig van de afschrijving uit te sluiten of om de omvang van de op die passiva toegepaste afschrijving te beperken.
15.  
Bij de uitoefening van de afschrijvings- en omzettingsbevoegdheden wordt de in artikel 17 van deze verordening vervatte rangorde van vorderingen in acht genomen.
16.  
De nationale afwikkelingsautoriteit legt de afwikkelingsraad onverwijld het bedrijfssaneringsplan over dat zij overeenkomstig artikel 52, leden 1, 2 en 3, van Richtlijn 2014/59/EU heeft ontvangen van het leidinggevend orgaan of de overeenkomstig artikel 72, lid 1, van die richtlijn aangestelde persoon of personen.

Uiterlijk twee weken na de datum van voorlegging van het bedrijfssaneringsplan stelt de relevante nationale afwikkelingsautoriteit de afwikkelingsraad in kennis van haar beoordeling van het plan. Uiterlijk één maand na de datum van voorlegging van het bedrijfssaneringsplan beoordeelt de afwikkelingsraad de waarschijnlijkheid dat het plan, indien uitgevoerd, de levensvatbaarheid op lange termijn van de in artikel 2 bedoelde entiteit zal herstellen. De beoordeling wordt in overeenstemming met de nationale bevoegde autoriteit of, in voorkomend geval, met de ECB verricht.

Indien de afwikkelingsraad ervan overtuigd is dat het plan het beoogde doel zal bereiken, staat hij de nationale afwikkelingsautoriteit toe het plan overeenkomstig artikel 52, lid 7, van Richtlijn 2014/59/EU goed te keuren. Indien de afwikkelingsraad er niet van overtuigd is dat het plan deze doelstelling zal bereiken, geeft hij de nationale afwikkelingsautoriteit de instructie het leidinggevend orgaan of de overeenkomstig artikel 72, lid 1, van die richtlijn aangestelde persoon of personen van zijn bedenkingen in kennis te stellen en overeenkomstig artikel 52, lid 8, van die richtlijn te eisen dat het plan zodanig wordt gewijzigd dat aan deze bedenkingen tegemoet wordt gekomen. In beide gevallen gebeurt dit in overeenstemming met de nationale bevoegde autoriteit of, in voorkomend geval, met de ECB.

Binnen twee weken na de datum van ontvangst van een dergelijke kennisgeving leggen het leidinggevend orgaan of de overeenkomstig artikel 72, lid 1, van Richtlijn 2014/59/EU aangestelde persoon of personen aan de nationale afwikkelingsautoriteit een gewijzigd plan ter goedkeuring voor. De nationale afwikkelingsautoriteit doet de afwikkelingsraad het gewijzigde plan en haar beoordeling daarvan toekomen. De afwikkelingsraad beoordeelt het gewijzigde plan en geeft de nationale afwikkelingsautoriteit de instructie het leidinggevend orgaan of de overeenkomstig artikel 72, lid 1, van Richtlijn 2014/59/EU aangestelde persoon of personen binnen een week te laten weten of hij ervan overtuigd is dat met het gewijzigde plan aan de gemelde bedenkingen is tegemoetgekomen, dan wel of er verdere wijzigingen zijn vereist.

De afwikkelingsraad deelt het bedrijfssaneringsplan van de groep mee aan de EBA.

Artikel 28

Toezicht door de afwikkelingsraad

1.  

De afwikkelingsraad houdt nauwlettend toezicht op de uitvoering van de afwikkelingsregeling door de nationale afwikkelingsautoriteiten. De nationale afwikkelingsautoriteiten moeten daartoe:

a) 

met de afwikkelingsraad samenwerken en deze bijstaan bij de vervulling van zijn toezichttaak;

b) 

met regelmatige tussenpozen die door de afwikkelingsraad worden vastgesteld, correcte, betrouwbare en volledige inlichtingen verstrekken die de afwikkelingsraad eventueel kan verlangen over de uitvoering van de afwikkelingsregeling, de toepassing van de afwikkelingsinstrumenten en de uitoefening van de afwikkelingsbevoegdheden, met inbegrip van informatie over de volgende elementen:

i) 

de werking en financiële positie van de instelling in afwikkeling, de overbruggingsinstelling en het vehikel voor activabeheer;

ii) 

de behandeling die aandeelhouders en crediteuren zouden hebben genoten indien de instelling volgens normale insolventieprocedures zou zijn geliquideerd;

iii) 

eventuele lopende gerechtelijke procedures die betrekking hebben op de liquidatie van de activa van de instelling in afwikkeling, op betwistingen van het afwikkelingsbesluit en op de waardering, of die betrekking hebben op door de aandeelhouders of crediteuren ingediende compensatieverzoeken;

iv) 

de aanstelling, het ontslag of de vervanging van beoordelaars, bewindvoerders, boekhouders, juristen en andere beroepsbeoefenaren die voor het bijstaan van de nationale afwikkelingsautoriteit noodzakelijk kunnen zijn, alsook over de wijze waarop zij hun functies hebben uitgeoefend;

v) 

enigerlei andere aangelegenheid die relevant is voor de uitvoering van de afwikkelingsregeling, met inbegrip van iedere potentiële inbreuk op de in Richtlijn 2014/59/EU opgenomen waarborgen die naar de afwikkelingsraad mogen worden verwezen;

vi) 

de mate waarin en de wijze waarop de in artikelen 63 tot en met 72 van Richtlijn 2014/59/EU bedoelde bevoegdheden van de nationale afwikkelingsautoriteiten door deze autoriteiten worden uitgeoefend;

vii) 

de economische levensvatbaarheid, de haalbaarheid en de uitvoering van het bedrijfssaneringsplan waarin artikel 27, lid 16, voorziet.

De nationale afwikkelingsautoriteiten dienen een eindverslag over de uitvoering van de afwikkelingsregeling in bij de afwikkelingsraad.

2.  
Op grond van de verstrekte informatie kan de afwikkelingsraad aan de nationale afwikkelingsautoriteiten instructies geven ten aanzien van elk aspect van de uitvoering van de afwikkelingsregeling, en met name ten aanzien van de in artikel 23 bedoelde elementen en de uitoefening van de afwikkelingsbevoegdheden.
3.  
Ingeval zulks noodzakelijk is om de afwikkelingsdoelstellingen te realiseren, kan de afwikkelingsregeling worden gewijzigd. De procedure van artikel 18 is van toepassing.

Artikel 29

Tenuitvoerlegging van besluiten uit hoofde van deze verordening

1.  
De nationale afwikkelingsautoriteiten ondernemen de nodige actie om uitvoering te geven aan de in deze verordening bedoelde besluiten, met name door zeggenschap uit te oefenen over de in artikel 7, lid 2, bedoelde entiteiten en groepen en over de in artikel 7, lid 4, punt b), en lid 5, bedoelde entiteiten en groepen wanneer de voorwaarden voor toepassing van deze leden zijn vervuld, door de nodige maatregelen te nemen in overeenstemming met artikel 35 of artikel 72 van Richtlijn 2014/59/EU, en door er zorg voor te dragen dat de waarborgen waarin Richtlijn 2014/59/EU voorziet, in acht worden genomen. De nationale afwikkelingsautoriteiten leggen alle door de afwikkelingsraad tot hen gerichte besluiten ten uitvoer.

Zij oefenen daartoe, behoudens deze verordening, overeenkomstig in de nationale wetgeving bepaalde voorwaarden de bevoegdheden uit die hun krachtens het nationale recht tot omzetting van Richtlijn 2014/59/EU zijn verleend. De nationale afwikkelingsautoriteiten stellen de afwikkelingsraad volledig in kennis van de uitoefening van die bevoegdheden. Alle actie die zij ondernemen, is in overeenstemming met de besluiten van de afwikkelingsraad uit hoofde van deze verordening.

Bij de uitvoering van deze besluiten dragen de nationale afwikkelingsautoriteiten er zorg voor dat de toepasselijke waarborgen waarin Richtlijn 2014/59/EU voorziet, in acht worden genomen.

2.  

Ingeval een nationale afwikkelingsautoriteit een besluit van de afwikkelingsraad uit hoofde van artikel 16 niet heeft toegepast of nageleefd, dan wel het besluit op zodanige wijze heeft toegepast dat een of meer van de in artikel 14 bedoelde afwikkelingsdoelstellingen of de efficiënte uitvoering van de afwikkelingsregeling in gevaar komen, kan de afwikkelingsraad een instelling in afwikkeling opdragen:

a) 

om in geval van optreden uit hoofde van artikel 18 bepaalde rechten, activa of verplichtingen van een instelling in afwikkeling aan een andere persoon over te dragen;

b) 

om in geval van optreden uit hoofde van artikel 18 de omzetting van schuldinstrumenten te eisen die een contractuele voorwaarde bevatten voor omzetting in de in artikel 21 beschreven omstandigheden;

c) 

andere maatregelen te treffen die nodig zijn om het besluit in kwestie na te leven.

De afwikkelingsraad neemt een besluit als bedoeld in de eerste alinea, punt c), alleen als de maatregel op significante wijze gericht is tegen het gevaar voor de relevante afwikkelingsdoelstelling dan wel voor de efficiënte uitvoering van de afwikkelingsregeling.

Alvorens hij een besluit neemt over een op te leggen maatregel, stelt de afwikkelingsraad de relevante nationale afwikkelingsautoriteiten en de Commissie in kennis van de maatregel die hij voornemens is te nemen. Deze kennisgeving bevat nadere gegevens over de beoogde maatregelen, de redenen voor deze maatregelen en het tijdstip waarop de maatregelen in werking moeten treden.

De kennisgeving geschiedt ten minste 24 uur voordat de maatregelen in werking zullen treden. Indien deze termijn van 24 uur in uitzonderlijke omstandigheden niet kan worden aangehouden, kan de afwikkelingsraad de kennisgeving minder dan 24 uur voor de beoogde inwerkingtreding van de maatregelen doen.

3.  
De instelling in afwikkeling geeft gevolg aan elk in lid 2 bedoeld besluit. Deze besluiten hebben voorrang op eerdere besluiten die door de nationale afwikkelingsautoriteiten over dezelfde aangelegenheid zijn vastgesteld.
4.  
Wanneer zij actie ondernemen met betrekking tot aangelegenheden die onder een overeenkomstig lid 2 genomen besluit vallen, voegen de nationale afwikkelingsautoriteiten zich naar dat besluit.
5.  
De afwikkelingsraad publiceert op zijn officiële website hetzij een kopie van de afwikkelingsregeling hetzij een bericht waarin de gevolgen van de afwikkelingsmaatregel, en met name de gevolgen ervan voor retailklanten, worden samengevat. De nationale afwikkelingsautoriteiten houden zich aan de toepasselijke procedurele verplichtingen als omschreven in artikel 83 van Richtlijn 2014/59/EU.



HOOFDSTUK 4

Samenwerking

Artikel 30

Verplichting tot samenwerking en informatie-uitwisseling binnen het GAM

1.  
De afwikkelingsraad stelt de Commissie in kennis van alle maatregelen die hij neemt ter voorbereiding van de afwikkeling. Ten aanzien van informatie die van de afwikkelingsraad is ontvangen, gelden voor de leden en de personeelsleden van de Raad en de Commissie de in artikel 88 vastgestelde vereisten inzake beroepsgeheim.
2.  
Bij de uitoefening van hun respectieve verantwoordelijkheden op grond van deze verordening werken de afwikkelingsraad, de Raad, de Commissie, de ECB en de nationale afwikkelingsautoriteiten en nationale bevoegde autoriteiten en afwikkelingsautoriteiten nauw samen, met name in de fasen van afwikkelingsplanning, vroegtijdige interventie en afwikkeling krachtens de artikelen 8 tot en met 29. Zij verstrekken elkaar alle informatie die zij nodig hebben voor de uitvoering van hun taken.
3.  
De ECB of de nationale bevoegde autoriteiten zenden de overeenkomsten voor financiële steun binnen de groep waarvoor toestemming is verleend, en alle wijzigingen daarvan, toe aan de afwikkelingsraad en de nationale afwikkelingsautoriteiten.
4.  
Voor de toepassing van deze verordening kan de ECB de voorzitter van de afwikkelingsraad uitnodigen om als waarnemer deel te nemen aan de raad van toezicht van de ECB, die overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1024/2013 is opgericht. Indien dat passend wordt geacht, kan de afwikkelingsraad daartoe een andere vertegenwoordiger aanwijzen ter vervanging van de voorzitter.
5.  
Voor de toepassing van deze verordening wijst de afwikkelingsraad een vertegenwoordiger aan die deelneemt aan het afwikkelingscomité van de EBA, dat overeenkomstig artikel 127 van Richtlijn 2014/59/EU is opgericht.
6.  
De afwikkelingsraad streeft ernaar nauw samen te werken met openbare faciliteiten voor financiële steun, waaronder de Europese Faciliteit voor financiële stabiliteit (EFSF) en het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM), met name in de in artikel 27, lid 9, bedoelde uitzonderlijke omstandigheden en wanneer een dergelijke faciliteit directe of indirecte financiële steun heeft verleend, of dat waarschijnlijk zal doen, aan entiteiten die in een deelnemende lidstaat zijn gevestigd.
7.  
Zo nodig sluit de afwikkelingsraad een memorandum van overeenstemming met de ECB en de nationale afwikkelingsautoriteiten en de nationale bevoegde autoriteiten met een algemene beschrijving van de wijze waarop zij uit hoofde van de leden 2 en 4 zullen samenwerken bij de uitoefening van hun respectieve taken krachtens het Unierecht. Het memorandum wordt regelmatig geëvalueerd, en wordt openbaar gemaakt met inachtneming van de vereisten inzake geheimhouding.

Artikel 31

Samenwerking binnen het GAM

1.  
De afwikkelingsraad verricht zijn taken in nauwe samenwerking met de nationale afwikkelingsautoriteiten. De afwikkelingsraad keurt, in samenwerking met de nationale afwikkelingsautoriteiten, een kader goed om de praktische regelingen voor de uitvoering van dit artikel te organiseren, en maakt dit openbaar.

Met het oog op een effectieve en samenhangende toepassing van dit artikel:

a) 

formuleert de afwikkelingsraad richtsnoeren en richt hij algemene instructies tot de nationale afwikkelingsautoriteiten, die overeenkomstig die richtsnoeren en algemene instructies de taken verrichten en afwikkelingsbesluiten vaststellen;

b) 

kan de afwikkelingsraad te allen tijde de in de artikelen 34 tot en met 37 bedoelde bevoegdheden uitoefenen;

c) 

kan de afwikkelingsraad daarnaast, ad hoc of op permanente basis, de nationale afwikkelingsautoriteiten verzoeken om informatie over de uitvoering van de door hen op grond van artikel 7, lid 3, verrichte taken;

d) 

ontvangt de afwikkelingsraad van de nationale afwikkelingsautoriteiten ontwerpbesluiten waarover hij zijn standpunt kenbaar kan maken en ten aanzien waarvan hij met name kan wijzen op elementen in het ontwerpbesluit die niet in overeenstemming zijn met deze verordening of met de algemene instructies van de afwikkelingsraad.

Met het oog op de evaluatie van afwikkelingsplannen kan de afwikkelingsraad de nationale afwikkelingsautoriteiten verzoeken de afwikkelingsraad alle informatie toe te zenden die zij overeenkomstig artikel 11 en artikel 13, lid 1, van Richtlijn 2014/59/EU hebben verkregen, onverminderd hoofdstuk 5 van deze titel.

2.  
Artikel 13, leden 4 tot en met 10, en de artikelen 88 tot en met 92 van Richtlijn 2014/59/EU zijn niet van toepassing in de betrekkingen tussen de nationale afwikkelingsautoriteiten. Het gezamenlijke besluit en besluiten die zijn genomen bij ontstentenis van een gezamenlijk besluit als bedoeld in ►M1  artikel 45 nonies ◄ , van Richtlijn 2014/59/EU zijn niet van toepassing. In de plaats daarvan zijn de desbetreffende bepalingen van deze verordening van toepassing.

Artikel 32

Raadpleging van en samenwerking met niet-deelnemende lidstaten en derde landen

1.  
Wanneer een groep entiteiten omvat die in deelnemende lidstaten en in niet-deelnemende lidstaten of derde landen zijn gevestigd, vertegenwoordigt de afwikkelingsraad de nationale afwikkelingsautoriteiten van de deelnemende lidstaten, onverminderd de goedkeuringen van de Raad of de Commissie die uit hoofde van deze verordening vereist zijn, met het oog op de samenwerking met de niet-deelnemende lidstaten overeenkomstig de artikelen 7, 8, ►M1  12 tot en met 12 duodecies ◄ , 13, 18, 55 en artikelen 88 tot en met 92 van Richtlijn 2014/59/EU.

Indien een groep entiteiten omvat die in deelnemende lidstaten zijn gevestigd en dochterondernemingen opgericht in, of significante bijkantoren gelegen in niet-deelnemende lidstaten, deelt de afwikkelingsraad eventuele voor de groep relevante plannen, besluiten of maatregelen als bedoeld in de artikelen 8, 10, 11, 12, en 13 mee aan de bevoegde autoriteiten en/of de afwikkelingsautoriteiten van de niet-deelnemende lidstaat, naar gelang van het geval.

2.  
De afwikkelingsraad, de ECB en de afwikkelingsautoriteiten en bevoegde autoriteiten van de niet-deelnemende lidstaten sluiten memoranda van overeenstemming met een algemene beschrijving van de wijze waarop zij bij de uitvoering van hun taken uit hoofde van Richtlijn 2014/59/EU met elkaar zullen samenwerken.

Onverminderd de eerste alinea, sluit de afwikkelingsraad een memorandum van overeenstemming met de afwikkelingsautoriteit van elke niet-deelnemende lidstaat waar ten minste een mondiaal systeemrelevante instelling is gevestigd die als zodanig is aan te merken overeenkomstig artikel 131 van Richtlijn 2013/36/EU.

3.  
Elk memorandum wordt regelmatig geëvalueerd en wordt openbaar gemaakt onder voorbehoud van de vereisten inzake beroepsgeheim.
4.  
De afwikkelingsraad sluit namens de nationale afwikkelingsautoriteiten van de deelnemende lidstaten niet-bindende samenwerkingsovereenkomsten in overeenstemming met de EBA-kaderovereenkomsten voor samenwerking bedoeld in artikel 97, lid 2, van Richtlijn 2014/59/EU. De afwikkelingsraad stelt de EBA van dergelijke samenwerkingsovereenkomsten in kennis.

Artikel 33

Erkenning en handhaving van afwikkelingsprocedures van derde landen

1.  
Dit artikel is van toepassing op afwikkelingsprocedures van derde landen tenzij en totdat er een internationale overeenkomst als bedoeld in artikel 93, lid 1, van Richtlijn 2014/59/EU met het betrokken derde land in werking treedt. Het blijft van toepassing na de inwerkingtreding van een internationale overeenkomst als bedoeld in artikel 93, lid 1, van die richtlijn met het betrokken derde land, voor zover de erkenning en handhaving van afwikkelingsprocedures van derde landen niet door die overeenkomst worden geregeld.
2.  

De afwikkelingsraad verricht een beoordeling van, en stelt ten behoeve van de nationale afwikkelingsautoriteiten een aanbeveling op over, de erkenning en handhaving van afwikkelingsprocedures van de afwikkelingsautoriteiten van derde landen met betrekking tot een instelling of moederonderneming van een derde land die:

a) 

één of meer dochterondernemingen in de Unie heeft in één of meer deelnemende lidstaten; of

b) 

activa, rechten of passiva heeft die zich in één of meer deelnemende lidstaten bevinden of onderworpen zijn aan het recht van deze deelnemende lidstaten.

De afwikkelingsraad verricht zijn beoordeling, na raadpleging van de nationale afwikkelingsautoriteiten en, indien er overeenkomstig artikel 88 van Richtlijn 2014/59/EU een Europees afwikkelingscollege is opgericht, van de afwikkelingsautoriteiten van de niet-deelnemende lidstaten.

Bij de beoordeling wordt terdege rekening gehouden met de belangen van elke afzonderlijke deelnemende lidstaat waar een instelling of moederonderneming van een derde land actief is, en met name met de mogelijke effecten van de erkenning en handhaving van de afwikkelingsprocedures van een derde land op de andere onderdelen van de groep en de financiële stabiliteit in die lidstaten.

3.  

De afwikkelingsraad geeft een aanbeveling om de erkenning of de uitvoering van de in lid 1 genoemde afwikkelingsprocedures te weigeren indien hij van oordeel is dat:

a) 

de afwikkelingsprocedures van een derde land nadelige gevolgen zouden hebben voor de financiële stabiliteit in een deelnemende lidstaat;

b) 

crediteuren, onder wie met name deposanten die in een deelnemende lidstaat zijn gevestigd of moeten worden betaald, in het kader van een afwikkelingsprocedure van het derde land niet op dezelfde wijze zouden worden behandeld als crediteuren en deposanten met vergelijkbare wettelijke rechten krachtens de binnenlandse afwikkelingsprocedures van het derde land;

c) 

de erkenning of handhaving van de afwikkelingsprocedures van een derde land ingrijpende begrotingsgevolgen voor de deelnemende lidstaat zou hebben; of

d) 

de gevolgen van de erkenning of handhaving in strijd zouden zijn met het recht van de deelnemende lidstaat.

4.  
De nationale afwikkelingsautoriteiten geven uitvoering aan de aanbeveling van de afwikkelingsraad en verzoeken om de erkenning en de uitvoering van de afwikkelingsprocedures op hun respectieve grondgebied, of leggen de afwikkelingsraad in een met redenen omklede verklaring uit waarom zij geen uitvoering kunnen geven aan de aanbeveling van de afwikkelingsraad.
5.  
Wanneer zij afwikkelingsbevoegdheden uitoefenen met betrekking tot entiteiten van derde landen, oefenen de afwikkelingsautoriteiten, in voorkomend geval, de bevoegdheden uit die hun op grond van artikel 94, lid 4, van Richtlijn 2014/59/EU zijn verleend.



HOOFDSTUK 5

Onderzoeksbevoegdheden

Artikel 34

Verzoeken om informatie

1.  

Voor de uitvoering van zijn taken uit hoofde van deze verordening kan de afwikkelingsraad, hetzij via de nationale afwikkelingsautoriteiten, hetzij direct, na hen in kennis te hebben gesteld, met gebruikmaking van alle informatie die beschikbaar is bij de ECB of de nationale bevoegde autoriteiten, van de volgende rechts- of natuurlijke personen verlangen dat zij alle informatie verstrekken die nodig is voor de uitvoering van de hem bij deze verordening opgedragen taken:

a) 

de in artikel 2 bedoelde entiteiten;

b) 

de personeelsleden van de in artikel 2 bedoelde entiteiten;

c) 

derden aan wie de in de in artikel 2 bedoelde entiteiten functies of activiteiten hebben uitbesteed.

2.  
De in lid 1 bedoelde entiteiten en personen verstrekken de krachtens dat lid gevraagde informatie. De vereisten inzake beroepsgeheim stellen die entiteiten en personen niet vrij van de plicht die informatie te verstrekken. De verstrekking van de gevraagde informatie wordt niet als een schending van de vereisten inzake beroepsgeheim beschouwd.
3.  
Wanneer de afwikkelingsraad direct van die entiteiten en personen informatie verkrijgt, stelt hij die informatie ter beschikking van de relevante nationale afwikkelingsautoriteiten.
4.  
De afwikkelingsraad kan, ook doorlopend, alle informatie verkrijgen die hij nodig heeft voor de uitoefening van zijn taken uit hoofde van deze verordening, met name over kapitaal, liquiditeit, activa en passiva met betrekking tot alle instellingen die onder zijn afwikkelingsbevoegdheden vallen.
5.  
De afwikkelingsraad, de ECB, de nationale bevoegde autoriteiten en de nationale afwikkelingsautoriteiten kunnen memoranda van overeenstemming opstellen met een procedure voor de uitwisseling van informatie. De uitwisseling van informatie tussen de afwikkelingsraad, de ECB, de nationale bevoegde autoriteiten en de nationale afwikkelingsautoriteiten wordt niet beschouwd als schending van de vereisten inzake beroepsgeheim.
6.  
De nationale bevoegde autoriteiten, in voorkomend geval, de ECB, en de nationale afwikkelingsautoriteiten werken samen met de afwikkelingsraad om te verifiëren of de gevraagde informatie al gedeeltelijk of geheel beschikbaar is. Wanneer die informatie beschikbaar is, verstrekken de nationale bevoegde autoriteiten, in voorkomend geval de ECB, of de nationale afwikkelingsautoriteiten die informatie aan de afwikkelingsraad.

Artikel 35

Algemene onderzoeken

1.  
Met het oog op de uitvoering van zijn taken krachtens deze verordening en behoudens andere in het toepasselijke Unierecht opgenomen voorwaarden, kan de afwikkelingsraad, hetzij via de nationale afwikkelingsautoriteiten, hetzij direct, na hen in kennis te hebben gesteld, alle nodige onderzoeken voeren naar in artikel 34, lid 1, bedoelde natuurlijke of rechtspersonen die gevestigd zijn of zich bevinden in een deelnemende lidstaat.

Met het oog daarop, kan de afwikkelingsraad:

a) 

de overlegging van documenten verlangen;

b) 

de boeken en bescheiden van de in artikel 34, lid 1, bedoelde natuurlijke of rechtspersonen onderzoeken en kopieën of uittreksels van die boeken en bescheiden maken;

c) 

schriftelijke of mondelinge toelichting krijgen van de in artikel 34, lid 1, bedoelde natuurlijke of rechtspersonen of hun vertegenwoordigers of personeelsleden;

d) 

alle andere natuurlijke of rechtspersonen horen die daarin toestemmen, om informatie betreffende het onderwerp van een onderzoek te verzamelen.

2.  
De in artikel 34, lid 1, bedoelde natuurlijke of rechtspersonen worden onderworpen aan de onderzoeken die bij een besluit van de afwikkelingsraad worden ingeleid.

Wanneer een persoon het voeren van het onderzoek hindert, verlenen de nationale afwikkelingsautoriteiten van de deelnemende lidstaat waar de bedrijfsruimten in kwestie zijn gelegen, de nodige bijstand overeenkomstig het nationale recht, onder meer door voor de afwikkelingsraad de toegang te faciliteren tot de bedrijfsruimten van de in artikel 34, lid 1, bedoelde natuurlijke of rechtspersonen, zodat die rechten kunnen worden uitgeoefend.

Artikel 36

Inspecties ter plaatse

1.  
Met het oog op de uitvoering van zijn taken krachtens deze verordening en behoudens andere in het toepasselijke Unierecht opgenomen voorwaarden, kan de afwikkelingsraad, overeenkomstig artikel 37 en na voorafgaande kennisgeving aan de relevante nationale afwikkelingsautoriteiten en de betrokken bevoegde nationale autoriteiten en zo nodig in samenwerking daarmee, alle nodige inspecties ter plaatse verrichten in de bedrijfsruimten van de in artikel 34, lid 1, bedoelde natuurlijke of rechtspersonen. Indien dit voor het behoorlijk en efficiënt verrichten van de inspecties nodig is, kan de afwikkelingsraad de inspectie ter plaatse verrichten zonder dat vooraf aan die rechtspersonen aan te kondigen.
2.  
De ambtenaren van de afwikkelingsraad en andere personen die door de afwikkelingsraad gemachtigd zijn om een inspectie ter plaatse te verrichten, kunnen de bedrijfsruimten en terreinen van rechtspersonen die het voorwerp zijn van een door de afwikkelingsraad krachtens artikel 35, lid 2, genomen onderzoeksbesluit betreden en hebben alle in artikel 35, lid 1, bedoelde bevoegdheden.
3.  
De in artikel 34, lid 1, bedoelde rechtspersonen worden onderworpen aan inspecties ter plaatse op basis van een besluit van de afwikkelingsraad.
4.  
De ambtenaren van, en andere begeleidende personen die gemachtigd of aangewezen zijn door, de nationale afwikkelingsautoriteiten van de lidstaten waar de inspectie moet worden verricht, verlenen de ambtenaren van de afwikkelingsraad en andere door de afwikkelingsraad gemachtigde personen, onder toezicht en coördinatie van de afwikkelingsraad, actief bijstand. Daartoe beschikken zij over de in lid 2 bedoelde bevoegdheden. De ambtenaren van, en andere begeleidende personen die gemachtigd of aangewezen zijn door, de nationale afwikkelingsautoriteiten van de betrokken deelnemende lidstaten hebben eveneens het recht deel te nemen aan de inspecties ter plaatse.
5.  
Indien de ambtenaren van de afwikkelingsraad en andere door de afwikkelingsraad gemachtigde of aangewezen begeleidende personen constateren dat een persoon zich tegen een krachtens lid 1 gelaste inspectie verzet, verlenen de nationale afwikkelingsautoriteiten van de deelnemende lidstaten hun de nodige bijstand overeenkomstig de nationale wetgeving. Voor zover nodig voor de inspectie, omvat die bijstand het verzegelen van alle ruimten en boeken of bescheiden van het bedrijf. Indien de relevante nationale afwikkelingsautoriteiten niet over die bevoegdheid beschikken, oefenen zij hun bevoegdheid uit om de nodige bijstand van andere nationale autoriteiten in te roepen.

Artikel 37

Toestemming van een rechterlijke instantie

1.  
Indien het nationale recht voorschrijft dat voor de in artikel 36, leden 1 en 2, bedoelde inspectie ter plaatse of voor de in artikel 36, lid 5, bedoelde bijstand de toestemming van een rechterlijke instantie vereist is, wordt die toestemming gevraagd.
2.  
Indien de in lid 1 van dit artikel bedoelde toestemming wordt gevraagd, toetst de nationale rechterlijke instantie het besluit van de afwikkelingsraad op zijn authenticiteit en gaat zij na of de voorgenomen dwangmaatregelen niet willekeurig zijn, noch buitensporig in verhouding tot het voorwerp van de inspectie. Bij haar toetsing van de evenredigheid van de dwangmaatregelen kan de nationale rechterlijke instantie de afwikkelingsraad om nadere uitleg vragen, in het bijzonder met betrekking tot de redenen die de afwikkelingsraad heeft om aan te nemen dat een inbreuk op de in artikel 29 bedoelde besluiten heeft plaatsgevonden, en met betrekking tot de ernst van de vermoedelijke inbreuk en de aard van de betrokkenheid van de aan de dwangmaatregelen onderworpen persoon. De nationale rechterlijke instantie mag evenwel niet de noodzakelijkheid van de inspectie toetsen, noch de informatie in het dossier van de afwikkelingsraad opvragen. Uitsluitend het Hof van Justitie kan het besluit van de afwikkelingsraad op zijn rechtmatigheid toetsen.



HOOFDSTUK 6

Sancties

Artikel 38

Geldboeten

1.  
Indien de afwikkelingsraad tot de bevinding komt dat een in artikel 2 bedoelde entiteit opzettelijk of uit onachtzaamheid een van de in lid 2 vermelde inbreuken heeft gepleegd, neemt de afwikkelingsraad een besluit waarbij overeenkomstig lid 3 een geldboete wordt opgelegd.

Een inbreuk door een in artikel 2 bedoelde entiteit wordt geacht opzettelijk te zijn gepleegd als er objectieve factoren zijn die aantonen dat de entiteit of het leidinggevend orgaan dan wel het hoger management ervan opzettelijk hebben gehandeld om de inbreuk te plegen.

2.  

De in artikel 2 bedoelde entiteiten worden geldboeten opgelegd voor de volgende inbreuken:

a) 

wanneer zij de overeenkomstig artikel 34 gevraagde informatie niet verstrekken;

b) 

wanneer zij zich niet onderwerpen aan een algemeen onderzoek overeenkomstig artikel 35 of aan inspecties ter plaatse overeenkomstig artikel 36;

c) 

wanneer zij niet voldoen aan een besluit dat de afwikkelingsraad krachtens artikel 29 tot hen heeft gericht.

3.  

Het basisbedrag van de in lid 1 van dit artikel bedoelde geldboeten is een percentage van de totale netto jaaromzet, met inbegrip van de bruto-inkomsten bestaande uit ontvangen rentebaten en soortgelijke baten, inkomsten uit aandelen en andere niet-vastrentende/vastrentende waardepapieren, en ontvangen provisie of vergoedingen in overeenstemming met artikel 316 van Verordening (EU) nr. 575/2013, van de onderneming in het voorgaande boekjaar of, in de lidstaten die niet de euro als munt hebben, het overeenkomstige bedrag in de nationale valuta op 19 augustus 2014, en wordt als volgt begrensd:

a) 

voor de in lid 2, punten a) en b), bedoelde inbreuken is het basisbedrag minimaal 0,05 % en maximaal 0,15 %;

b) 

voor de in lid 2, punt c), bedoelde inbreuken is het basisbedrag minimaal 0,25 % en maximaal 0,5 %;

De afwikkelingsraad houdt bij zijn besluit om het basisbedrag van de geldboeten dichter bij de benedengrens, het midden, dan wel de bovengrens van de hierboven vermelde bedragen vast te stellen, rekening met de jaarlijkse omzet van de betrokken entiteit in het voorafgaande boekjaar. Het basisbedrag ligt dicht bij de benedengrens voor entiteiten met een jaaromzet van minder dan 1 000 000 000  EUR, dicht bij het midden voor entiteiten met een jaaromzet tussen 1 000 000 000 en 5 000 000 000  EUR en dicht bij de bovengrens voor entiteiten met een jaaromzet van meer dan 5 000 000 000  EUR.

4.  
De in lid 3 bedoelde basisbedragen worden zo nodig rekening houdend met de in de leden 5 en 6 genoemde verzwarende of verzachtende factoren aangepast overeenkomstig de in lid 9 genoemde coëfficiënten.

De desbetreffende verzachtende coëfficiënten worden één voor één op het basisbedrag toegepast. Indien er meer dan één verzachtende coëfficiënt van toepassing is, wordt het verschil tussen het basisbedrag en het bedrag dat uit de toepassing van elke afzonderlijke verzachtende coëfficiënt resulteert, van het basisbedrag afgetrokken.

De desbetreffende verzwarende coëfficiënten worden één voor één op het basisbedrag toegepast. Indien er meer dan één verzwarende coëfficiënt van toepassing is, wordt het verschil tussen het basisbedrag en het bedrag dat uit de toepassing van elke afzonderlijke verzwarende coëfficiënt resulteert, aan het basisbedrag toegevoegd.

5.  

De volgende verzwarende factoren zijn van toepassing op de in lid 1 bedoelde geldboeten:

a) 

de inbreuk is opzettelijk gepleegd;

b) 

de inbreuk is herhaaldelijk gepleegd;

c) 

de inbreuk is gedurende een periode van meer dan drie maanden gepleegd;

d) 

de inbreuk heeft systeemzwakheden in de organisatie van de entiteit, en met name in haar procedures, beheersystemen of interne controlemaatregelen, aan het licht gebracht;

e) 

er zijn geen corrigerende maatregelen genomen sinds de inbreuk is geconstateerd;

f) 

het hoger management van de entiteit heeft niet met de afwikkelingsraad meegewerkt bij de uitvoering van zijn onderzoek.

6.  

De volgende verzachtende factoren zijn van toepassing op de in lid 1 bedoelde geldboeten:

a) 

de inbreuk is gedurende een periode van minder dan tien werkdagen gepleegd;

b) 

het hoger management van de entiteit kan aantonen dat het alle nodige maatregelen heeft genomen om de inbreuk te voorkomen;

c) 

de entiteit heeft de afwikkelingsraad snel, effectief en volledig op de hoogte gesteld van de inbreuk;

d) 

de entiteit heeft uit eigen beweging maatregelen genomen om te voorkomen dat in de toekomst gelijkaardige inbreuken kunnen worden gepleegd.

7.  
Niettegenstaande de leden 2 tot en met 6 bedragen de opgelegde geldboeten niet meer dan 1 % van de jaaromzet van de in lid 1 bedoelde entiteit in het voorafgaande boekjaar.

In afwijking van de eerste alinea is het bedrag van de geldboete, indien de entiteit direct of indirect financieel voordeel heeft gehad bij de inbreuk en indien de door de inbreuk behaalde winsten of vermeden verliezen kunnen worden bepaald, ten minste gelijk aan dat voordeel.

Indien een handeling of verzuim van een in lid 1 bedoelde entiteit meer dan één van de in lid 2 vermelde inbreuken vormt, wordt alleen de hoogste overeenkomstig dit artikel met betrekking tot een van die inbreuken berekende geldboete toegepast.

8.  
In gevallen die niet onder lid 2 vallen, kan de afwikkelingsraad de nationale afwikkelingsautoriteiten aanbevelen maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat passende sancties worden opgelegd overeenkomstig de artikelen 110 tot en met 114 van Richtlijn 2014/59/EU en de nationale wetgeving.
9.  

Bij de berekening van de geldboeten past de afwikkelingsraad de volgende aanpassingscoëfficiënten wegens verzwarende factoren toe:

a) 

indien de inbreuk herhaaldelijk is gepleegd, is voor elke keer dat de inbreuk opnieuw is gepleegd, een coëfficiënt van 1,1 van toepassing;

b) 

indien de inbreuk gedurende een periode van meer dan drie maanden is gepleegd, is een coëfficiënt van 1,5 van toepassing;

c) 

indien de inbreuk systeemzwakheden in de organisatie van de entiteit, en met name in haar procedures, beheersystemen of interne controlemaatregelen, aan het licht heeft gebracht, is een coëfficiënt van 2,2 van toepassing;

d) 

indien de inbreuk opzettelijk is gepleegd, is een coëfficiënt van 2 van toepassing;

e) 

indien geen corrigerende maatregelen zijn genomen sinds de inbreuk is geconstateerd, is een coëfficiënt van 1,7 van toepassing;

f) 

indien het hoger management van de entiteit niet met de afwikkelingsraad heeft meegewerkt bij de uitvoering van zijn onderzoek, is een coëfficiënt van 1,5 van toepassing.

Bij de berekening van de geldboeten past de afwikkelingsraad de volgende aanpassingscoëfficiënten wegens verzachtende factoren toe:

a) 

indien de inbreuk gedurende een periode van minder dan tien werkdagen is gepleegd, is een coëfficiënt van 0,9 van toepassing;

b) 

indien het hoger management van de entiteit kan aantonen dat het alle nodige maatregelen heeft genomen om de inbreuk te voorkomen, is een coëfficiënt van 0,7 van toepassing;

c) 

indien de entiteit de afwikkelingsraad snel, effectief en volledig op de hoogte heeft gesteld van de inbreuk, is een coëfficiënt van 0,4 van toepassing;

d) 

indien de entiteit uit eigen beweging maatregelen heeft genomen om te voorkomen dat er in de toekomst gelijkaardige inbreuken kunnen worden gepleegd, is een coëfficiënt van 0,6 van toepassing.

Artikel 39

Dwangsommen

1.  

De afwikkelingsraad legt de in artikel 2 bedoelde entiteit bij besluit een dwangsom op teneinde:

a) 

die entiteit ertoe te dwingen een krachtens artikel 34 vastgesteld besluit na te leven;

b) 

een in artikel 34, lid 1, bedoelde persoon ertoe te dwingen alle informatie te verstrekken die bij een besluit krachtens dat artikel wordt verlangd;

c) 

een in artikel 35, lid 1, bedoelde persoon ertoe te dwingen zich aan een onderzoek te onderwerpen en, met name, alle bescheiden, gegevens, procedures of ander verlangd materiaal over te leggen, alsmede andere informatie die in het kader van een bij een besluit krachtens dat artikel ingesteld onderzoek is verstrekt, aan te vullen en te corrigeren;

d) 

een in artikel 36, lid 1, bedoelde persoon ertoe te dwingen zich te onderwerpen aan een bij een besluit krachtens dat artikel bevolen inspectie ter plaatse.

2.  
Een dwangsom moet doeltreffend en evenredig zijn. De opgelegde dwangsom geldt per dag totdat de betrokken entiteit als bedoeld in artikel 2 of de betrokken persoon de desbetreffende besluiten als bedoeld in lid 1, punten a) tot en met d), van het onderhavig artikel naleeft.
3.  
Niettegenstaande lid 2 bedraagt de dwangsom 0,1 % van de gemiddelde dagomzet in het voorafgaande boekjaar. De dwangsom wordt berekend vanaf de in het besluit tot oplegging van een dwangsom bepaalde datum.
4.  
Een dwangsom kan worden opgelegd gedurende een periode van niet meer dan zes maanden vanaf de kennisgeving van het besluit van de afwikkelingsraad.

Artikel 40

Horen van de aan de procedure onderworpen personen

1.  
Alvorens een besluit tot oplegging van een geldboete en/of dwangsom krachtens artikel 38 of 39 te nemen, stelt de afwikkelingsraad de natuurlijke of rechtspersonen die aan de procedure worden onderworpen in de gelegenheid te worden gehoord over zijn bevindingen. De afwikkelingsraad baseert zijn besluiten slechts op bevindingen waarover de aan de procedure onderworpen natuurlijke of rechtspersonen in de gelegenheid zijn gesteld hun opmerkingen te maken.
2.  
De rechten van verdediging van de aan de procedure onderworpen natuurlijke of rechtspersonen worden tijdens de procedure ten volle geëerbiedigd. Zij zijn gerechtigd toegang tot het dossier van de afwikkelingsraad te krijgen, onder voorbehoud van het rechtmatige belang van andere personen bij de bescherming van hun bedrijfsgeheimen. Het recht van toegang tot het dossier is niet van toepassing op vertrouwelijke informatie of interne voorbereidende documenten van de afwikkelingsraad.

Artikel 41

Openbaarmaking, aard, tenuitvoerlegging en toewijzing van de geldboeten en dwangsommen

1.  

De afwikkelingsraad maakt de besluiten tot oplegging van sancties als bedoeld in artikel 38, lid 1, en aritkel 39, lid 1, openbaar, tenzij deze openbaarmaking de afwikkeling van de entiteit in gevaar zou kunnen brengen. In de volgende gevallen geschiedt de bekendmaking zonder vermelding van namen:

a) 

indien de bekendgemaakte informatie persoonsgegevens bevat en uit een verplichte voorafgaande beoordeling blijkt dat de bekendmaking van persoonsgegevens onevenredig is;

b) 

indien de bekendmaking de stabiliteit van de financiële markten in gevaar zou brengen of een lopend strafrechtelijk onderzoek zou ondermijnen;

c) 

indien de bekendmaking, voor zover dat kan worden bepaald, de betrokken natuurlijke of rechtspersonen onevenredige schade zou berokkenen.

Bij wijze van alternatief kan in dergelijke gevallen de bekendmaking van de betreffende gegevens worden uitgesteld gedurende een redelijke termijn indien te verwachten is dat de gronden voor anonieme bekendmaking ophouden te bestaan binnen die periode.

De afwikkelingsraad stelt de EBA in kennis van alle geldboeten en dwangsommen die hij krachtens de artikelen 38 en 39 oplegt en verschaft informatie over een eventueel ingesteld beroep en het resultaat van de behandeling daarvan.

2.  
Overeenkomstig de artikelen 38 en 39 opgelegde geldboeten en dwangsommen hebben een administratief karakter.
3.  
Overeenkomstig de artikelen 38 en 39 opgelegde geldboeten en dwangsommen zijn afdwingbaar.

De tenuitvoerlegging geschiedt volgens de toepasselijke procedurevoorschriften die van kracht zijn in de deelnemende lidstaat op het grondgebied waarvan zij plaatsvindt. De formule van tenuitvoerlegging wordt, zonder andere controle dan de verificatie van de authenticiteit van de titel, aangebracht door de autoriteit die door de regering van elke deelnemende lidstaat daartoe wordt aangewezen; van de aanwijzing geeft zij kennis aan de afwikkelingsraad en aan het Hof van Justitie.

Nadat de bedoelde formaliteiten op verzoek van de belanghebbende zijn vervuld, kan deze de tenuitvoerlegging volgens de nationale wetgeving voortzetten door zich rechtstreeks te wenden tot de bevoegde autoriteit.

De tenuitvoerlegging kan niet worden geschorst dan krachtens een beslissing van het Hof van Justitie. Het toezicht op de regelmatigheid van de tenuitvoerlegging behoort evenwel tot de bevoegdheid van de rechterlijke instanties van de betrokken deelnemende lidstaat.

4.  
De bedragen van de betaalde geldboeten en dwangsommen worden toegewezen aan het Fonds.



DEEL III

INSTITUTIONEEL KADER



TITEL I

DE AFWIKKELINGSRAAD

Artikel 42

Rechtsstatus

1.  
Hierbij wordt de afwikkelingsraad opgericht. De afwikkelingsraad is een agentschap van de Unie met een specifieke structuur die toegesneden is op zijn taken. Hij heeft rechtspersoonlijkheid.
2.  
In elke lidstaat geniet de afwikkelingsraad de ruimste handelingsbevoegdheid die op grond van het nationale recht aan rechtspersonen wordt toegekend. Hij kan in het bijzonder roerende en onroerende zaken verwerven of vervreemden en kan in rechte optreden.
3.  
De afwikkelingsraad wordt vertegenwoordigd door zijn voorzitter.

Artikel 43

Samenstelling

1.  

De afwikkelingsraad is samengesteld uit:

▼C1

a) 

de voorzitter, die overeenkomstig artikel 56 wordt benoemd;

▼B

b) 

vier voltijdse leden, die overeenkomstig artikel 56 worden benoemd;

c) 

een door elke deelnemende lidstaat aangewezen lid, dat zijn nationale afwikkelingsautoriteiten vertegenwoordigt.

2.  
Elk lid, met inbegrip van de voorzitter, heeft één stem.
3.  
De Commissie en de ECB wijzen ieder een vertegenwoordiger aan die gerechtigd is om als permanent waarnemer deel te nemen aan bestuursvergaderingen en plenaire vergaderingen.

De vertegenwoordigers van de Commissie en de ECB zijn gerechtigd om aan de besprekingen deel te nemen en krijgen toegang tot alle documenten.

4.  
Indien er in een deelnemende lidstaat meer dan één nationale afwikkelingsautoriteit is, mag een tweede vertegenwoordiger deelnemen als waarnemer zonder stemrecht.
5.  

De bestuurs- en beheerstructuur van de afwikkelingsraad omvat:

a) 

een plenaire vergadering van de afwikkelingsraad, die de in artikel 50 bedoelde taken uitvoert;

b) 

een bestuursvergadering van de afwikkelingsraad, die de in artikel 54 bedoelde taken uitvoert;

c) 

een voorzitter, die de in artikel 56 bedoelde taken uitvoert;

d) 

een secretariaat, dat de nodige administratieve en technische ondersteuning biedt voor de uitvoering van alle aan de afwikkelingsraad opgedragen taken.

Artikel 44

Naleving van het Unierecht

De afwikkelingsraad handelt conform het Unierecht, met name conform de besluiten van de Raad en de Commissie krachtens deze verordening.

Artikel 45

Verantwoordingsplicht

1.  
De afwikkelingsraad is met betrekking tot de tenuitvoerlegging van deze verordening overeenkomstig de leden 2 tot en met 8 verantwoordingsplichtig tegenover het Europees Parlement, de Raad en de Commissie.
2.  
De afwikkelingsraad dient bij het Europees Parlement, de nationale parlementen van de deelnemende lidstaten, overeenkomstig artikel 46, de Raad, de Commissie en de Europese Rekenkamer een jaarverslag in over de uitvoering van de hem bij deze verordening opgedragen taken. Behoudens de vereisten inzake beroepsgeheim wordt dit verslag op de website van de afwikkelingsraad gepubliceerd.
3.  
De voorzitter presenteert dat verslag in het openbaar aan het Europees Parlement en aan de Raad.
4.  
Op verzoek van het Europees Parlement neemt de voorzitter deel aan een hoorzitting in de bevoegde commissie van het Europees Parlement over de uitvoering van de afwikkelingstaken door de afwikkelingsraad. Een hoorzitting wordt ten minste jaarlijks gehouden.
5.  
Op verzoek van de Raad kan de voorzitter door de Raad worden gehoord over de uitvoering van de afwikkelingstaken door de afwikkelingsraad.
6.  
De afwikkelingsraad antwoordt, volgens zijn eigen procedures en in elk geval binnen vijf weken na ontvangst, mondeling of schriftelijk op de vragen die het Europees Parlement of de Raad hem voorleggen.
7.  
Desgevraagd voert de voorzitter achter gesloten deuren met de voorzitter en de vicevoorzitters van de bevoegde commissie van het Europees Parlement vertrouwelijke mondelinge besprekingen, als die besprekingen nodig zijn voor de uitoefening van de bevoegdheden van het Europees Parlement uit hoofde van het VWEU. Tussen het Europees Parlement en de afwikkelingsraad wordt een overeenkomst gesloten over de nadere modaliteiten voor de organisatie van dergelijke besprekingen, teneinde volledige vertrouwelijkheid te garanderen overeenkomstig de vereisten inzake beroepsgeheim die de afwikkelingsraad bij deze verordening zijn opgelegd en wanneer de afwikkelingsraad optreedt als nationale afwikkelingsautoriteit uit hoofde van het toepasselijke Unierecht.
8.  
Tijdens onderzoeken van het Europees Parlement werkt de afwikkelingsraad overeenkomstig het VWEU en de in artikel 226 daarvan genoemde verordeningen samen met het Europees Parlement. Binnen zes maanden na de benoeming van de voorzitter sluiten de afwikkelingsraad en het Europees Parlement passende regelingen over de praktische modaliteiten in verband met de uitoefening van de democratische verantwoordingsplicht en het toezicht op de uitvoering van de bij deze verordening aan de afwikkelingsraad opgedragen taken. Onverminderd de bevoegdheid van het Europees Parlement uit hoofde van artikel 226 VWEU omvatten die regelingen onder meer toegang tot informatie, waaronder voorschriften betreffende de verwerking en bescherming van gerubriceerde gegevens en anderszins vertrouwelijke informatie, samenwerking tijdens hoorzittingen als bedoeld in artikel 45, lid 4, van deze verordening vertrouwelijke mondelinge besprekingen, verslagen, antwoorden op vragen, onderzoeken en informatie over de selectieprocedure voor de voorzitter, de vicevoorzitter en de vier leden als bedoeld in artikel 43, lid 1, punt b) van deze verordening.

Artikel 46

Nationale parlementen

1.  
Gelet op de specifieke taken die bij deze verordening aan de afwikkelingsraad worden toegekend, kunnen de nationale parlementen van de deelnemende lidstaten de afwikkelingsraad door middel van hun eigen procedures om een reactie verzoeken op hun opmerkingen of vragen aan de afwikkelingsraad met betrekking tot de functies van de afwikkelingsraad uit hoofde van deze verordening en de afwikkelingsraad is gehouden om elke vraag schriftelijk te beantwoorden.
2.  
Wanneer hij het in artikel 45, lid 2, bedoelde verslag indient, doet de afwikkelingsraad dat verslag tegelijkertijd ook rechtstreeks aan de nationale parlementen van de deelnemende lidstaten toekomen. De nationale parlementen kunnen hun gemotiveerde opmerkingen over dat verslag tot de afwikkelingsraad richten. De afwikkelingsraad beantwoordt overeenkomstig zijn eigen procedures mondeling of schriftelijk opmerkingen of vragen die de nationale parlementen van de deelnemende lidstaten hem voorleggen.
3.  
Het nationale parlement van een deelnemende lidstaat kan de voorzitter uitnodigen om samen met een vertegenwoordiger van de nationale afwikkelingsautoriteit aan een gedachtewisseling over de afwikkeling van de entiteiten waarvan sprake in artikel 2 in die lidstaat deel te nemen. De voorzitter is verplicht om gevolg te geven aan die uitnodiging.
4.  
Deze verordening doet geen afbreuk aan de verantwoordingsplicht van nationale afwikkelingsautoriteiten ten aanzien van nationale parlementen overeenkomstig het nationale recht met betrekking tot de uitvoering van taken die niet aan de afwikkelingsraad, de Raad of de Commissie zijn opgedragen en voor de uitvoering van activiteiten die zij overeenkomstig artikel 7, lid 3, verrichten.

Artikel 47

Onafhankelijkheid

1.  
De afwikkelingsraad en de nationale afwikkelingsautoriteiten handelen bij de uitvoering van de hun bij deze verordening opgedragen taken onafhankelijk en in het algemeen belang.
2.  
De voorzitter, de vicevoorzitter en de in artikel 43, lid 1, punt b), bedoelde leden voeren hun taken uit conform de besluiten van de afwikkelingsraad, de Raad en de Commissie. Zij handelen onafhankelijk en objectief in het belang van de Unie als geheel, en vragen noch aanvaarden instructies van instellingen of organen van de Unie, van de regering van een lidstaat of van andere publieke of particuliere organen.

Tijdens de beraadslagingen en het besluitvormingsproces binnen de afwikkelingsraad maken zij hun eigen standpunten kenbaar en stemmen zij onafhankelijk.

3.  
De lidstaten, instellingen of organen van de Unie en andere publieke of particuliere organen doen geen pogingen invloed uit te oefenen op de voorzitter, de vicevoorzitter of de leden van de afwikkelingsraad.
4.  
Overeenkomstig het Statuut van de ambtenaren, als vervat in Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad ( 10 ) („het Statuut”) bedoeld in artikel 87, lid 6, van deze verordening blijven de voorzitter, de vicevoorzitter en de in artikel 43, lid 1, punt b), van deze verordening bedoelde leden na hun uitdiensttreding verplicht zich met betrekking tot de aanvaarding van bepaalde benoemingen of gunsten integer en discreet op te stellen.

Artikel 48

Zetel

De zetel van de afwikkelingsraad is gevestigd in Brussel, België.



TITEL II

PLENAIRE VERGADERING VAN DE AFWIKKELINGSRAAD

Artikel 49

Deelname aan plenaire vergaderingen

Alle in artikel 43, lid 1, bedoelde leden van de afwikkelingsraad nemen deel aan zijn plenaire vergaderingen.

Artikel 50

Taken

1.  

De afwikkelingsraad heeft in zijn plenaire vergadering de volgende taken:

a) 

uiterlijk op 30 november van elk jaar het jaarlijkse werkprogramma van de afwikkelingsraad voor het komende jaar vaststellen, op basis van een ontwerpvoorstel van de voorzitter, en dit ter informatie doorsturen naar het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de ECB;

b) 

overeenkomstig artikel 61, lid 2, de jaarlijkse begroting van de afwikkelingsraad vaststellen en monitoren en overeenkomstig artikel 63, leden 4 en 8, de definitieve rekeningen van de afwikkelingsraad goedkeuren en de voorzitter kwijting geven;

c) 

onverminderd de in lid 2 bedoelde procedure, besluiten over het gebruik van het Fonds indien bij die specifieke afwikkelingsmaatregel steun van het Fonds boven de drempel van 5 000 000 000  EUR nodig is waarbij op liquiditeitssteun een wegingscoëfficiënt van 0,5 wordt toegepast.

d) 

zodra het netto geaccumuleerde gebruik van het Fonds over de afgelopen twaalf aaneensluitende maanden de drempel van 5 000 000 000  EUR bereikt, beoordelen hoe de afwikkelingsinstrumenten, en met name het Fonds, zijn gebruikt, en een leidraad verschaffen waaraan de bestuursvergadering zich bij haar daaropvolgende afwikkelingsbesluiten moet houden, waarbij zo nodig een onderscheid wordt gemaakt tussen liquiditeitssteun en andere vormen van steun.

e) 

besluiten over de noodzaak om achteraf te betalen buitengewone bijdragen te innen overeenkomstig artikel 71, over de vrijwillige leningen tussen financieringsregelingen overeenkomstig artikel 72, over alternatieve financieringsmiddelen overeenkomstig artikel 73 en artikel 74, en over de mutualisatie van nationale financieringsregelingen overeenkomstig artikel 78 met gebruik van steun van het Fonds boven de onder c) van dit lid genoemde drempel;

f) 

besluiten over de beleggingen overeenkomstig artikel 75;

g) 

het in artikel 45 bedoelde jaarlijkse activiteitenverslag van de afwikkelingsraad aannemen, met daarin gedetailleerde toelichtingen bij de uitvoering van de begroting;

h) 

overeenkomstig artikel 64 de financiële regels vaststellen die van toepassing zijn op de afwikkelingsraad;

i) 

een fraudebestrijdingsstrategie vaststellen, die evenredig is met de frauderisico's en rekening houdt met de kosten en baten van de uit te voeren maatregelen;

j) 

regels vaststellen voor de voorkoming en beheersing van belangenconflicten met betrekking tot zijn leden;

k) 

zijn reglement van orde en dat van de afwikkelingsraad in zijn bestuursvergadering vaststellen;

l) 

overeenkomstig lid 3 van dit artikel met betrekking tot de personeelsleden van de afwikkelingsraad de bevoegdheden uitoefenen die het Statuut toekent aan het tot aanstelling bevoegde gezag, en die de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie als vervat in Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 („de Regeling welke van toepasing is op de andere personeelsleden”) toekent aan het tot het sluiten van contracten bevoegde gezag („de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag”);

m) 

de toepasselijke uitvoeringsvoorschriften ten behoeve van de uitvoering van het Statuut en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, vaststellen overeenkomstig artikel 110 van het Statuut;

n) 

een rekenplichtige benoemen met inachtneming van het Statuut en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, die functioneel onafhankelijk is bij de uitvoering van zijn of haar taken;

o) 

passende follow-up garanderen van de resultaten en aanbevelingen die voortvloeien uit de interne en externe auditverslagen en beoordelingen, alsook van de resultaten en aanbevelingen die voortvloeien uit de onderzoeken van het Europees Bureau voor Fraudebestrijding (OLAF);

p) 

alle besluiten nemen betreffende het opzetten en, waar nodig, het wijzigen van de interne structuren van de afwikkelingsraad;

q) 

het in artikel 31, lid 1, bedoelde kader goedkeuren om de praktische regelingen voor de samenwerking met de nationale afwikkelingsautoriteiten te organiseren.

2.  
Bij het nemen van besluiten handelt de plenaire vergadering van de afwikkelingsautoriteit overeenkomstig de in de artikelen 6 en 14 vermelde doelstellingen.

Voor de toepassing van lid 1, onder c), wordt de door de bestuursvergadering opgestelde afwikkelingsregeling geacht te zijn goedgekeurd tenzij ten minste één lid van de plenaire vergadering binnen drie uur nadat de bestuursvergadering het ontwerp aan de plenaire vergadering heeft voorgelegd, een bijeenkomst van de plenaire vergadering heeft bijeengeroepen. In dat laatste geval neemt de plenaire vergadering een besluit over de afwikkelingsregeling.

3.  
In zijn plenaire vergadering stelt de afwikkelingsraad overeenkomstig artikel 110 van het Statuut een besluit vast dat is gebaseerd op artikel 2, lid 1, van het Statuut en artikel 6 van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, waarin hij de nodige bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag delegeert aan de voorzitter en de voorwaarden vaststelt voor de opschorting van die gedelegeerde bevoegdheden. De voorzitter is gemachtigd om die bevoegdheden op zijn beurt te delegeren.

De afwikkelingsraad kan in zijn plenaire vergadering in uitzonderlijke gevallen door middel van een besluit de delegatie van de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag aan de voorzitter en de bevoegdheden die deze op zijn beurt heeft gedelegeerd tijdelijk opschorten en die bevoegdheden zelf uitoefenen of delegeren aan een van zijn leden of aan een ander personeelslid dan de voorzitter.

Artikel 51

Bijeenkomst van de plenaire vergadering van de afwikkelingsraad

1.  
De voorzitter roept de plenaire vergadering van de afwikkelingsraad bijeen en zit deze voor overeenkomstig artikel 56, lid 2, punt a).
2.  
De afwikkelingsraad komt ten minste tweemaal per jaar in gewone plenaire vergadering bijeen. Daarnaast komt de afwikkelingsraad bijeen op initiatief van de voorzitter of op verzoek van ten minste een derde van zijn leden. De vertegenwoordiger van de Commissie kan de voorzitter verzoeken om een vergadering van de afwikkelingsraad in zijn plenaire vergadering bijeen te roepen. Indien de voorzitter niet tijdig een vergadering bijeenroept, legt hij schriftelijk uit waarom.
3.  
Zo nodig kan de afwikkelingsraad op ad-hocbasis naast de in artikel 43, lid 3, bedoelde waarnemers ook andere waarnemers, zoals een vertegenwoordiger van de EBA, uitnodigen om de bijeenkomsten van zijn plenaire vergadering bij te wonen.
4.  
De afwikkelingsraad stelt de plenaire vergadering van de afwikkelingsraad een secretariaat ter beschikking.

Artikel 52

Algemene bepalingen betreffende het besluitvormingsproces

1.  
De afwikkelingsraad neemt in zijn plenaire vergadering besluiten bij gewone meerderheid van zijn leden, tenzij in deze verordening anders wordt bepaald. Elk stemgerechtigd lid heeft één stem. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.
2.  
In afwijking van lid 1 worden besluiten als bedoeld in artikel 50, lid 1, onder c) en d), alsook besluiten over de mutualisatie van nationale financieringsregelingen overeenkomstig artikel 78 die beperkt blijven tot de financiële middelen die in het Fonds beschikbaar zijn, genomen door een gewone meerderheid van de leden van de afwikkelingsraad die ten minste 30 % van de bijdragen vertegenwoordigt. Elk stemgerechtigd lid heeft één stem. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.
3.  
In afwijking van lid 1 van dit artikel worden besluiten als bedoeld in artikel 50, lid 1, betreffende de inning van achteraf te betalen bijdragen overeenkomstig artikel 71, vrijwillige leningen tussen financieringsregelingen overeenkomstig artikel 72, alternatieve financieringsmiddelen overeenkomstig de artikelen 73 en 74, en de mutualisatie van nationale financieringsregelingen overeenkomstig artikel 78 waarbij meer financiële middelen worden gebruikt dan in het Fonds beschikbaar zijn, gedurende de overgangsperiode van acht jaar totdat het Fonds volledig gemutualiseerd is, genomen door een meerderheid van twee derde van de leden van de afwikkelingsraad die ten minste 50 % van de bijdragen vertegenwoordigen en daarna door een meerderheid van twee derde van de leden van de afwikkelingsraad die ten minste 30 % van de bijdragen vertegenwoordigen. Elk stemgerechtigd lid heeft één stem. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.
4.  
De afwikkelingsraad stelt zijn reglement van orde vast en maakt dit openbaar. In het reglement van orde wordt de stemprocedure nader uitgewerkt, met name betreffende de gevallen waarin een lid mag handelen namens een ander lid, en eventuele quorumvereisten.



TITEL III

BESTUURSVERGADERING VAN DE AFWIKKELINGSRAAD

Artikel 53

Deelname aan de bestuursvergaderingen

1.  
De afwikkelingsraad in zijn bestuursvergadering is samengesteld uit de voorzitter en de vier leden als bedoeld in artikel 43, lid 1, punt b). De afwikkelingsraad in zijn bestuursvergadering komt zo vaak als nodig bijeen.

De vergaderingen van de afwikkelingsraad in zijn bestuursvergadering worden door de voorzitter bijeenroepen op zijn eigen initiatief of op verzoek van een van de leden, en worden voorgezeten door de voorzitter.

Indien nodig, kan de afwikkelingsraad in zijn bestuursvergadering naast de in artikel 43, lid 3, bedoelde waarnemers ook andere waarnemers, zoals een vertegenwoordiger van de EBA, uitnodigen om aan zijn vergaderingen deel te nemen, en nodigt hij de nationale afwikkelingsautoriteiten van niet-deelnemende lidstaten uit om aan zijn vergaderingen deel te nemen wanneer hij beraadslaagt over een groep die dochterondernemingen of belangrijke bijkantoren in die niet-deelnemende lidstaten heeft. Deelneming geschiedt ad hoc.

2.  
De in artikel 43, lid 1, punt c), bedoelde leden van de afwikkelingsraad nemen overeenkomstig de leden 3 en 4 deel aan de bestuursvergaderingen van de afwikkelingsraad.
3.  
Bij de beraadslaging over een in artikel 2 bedoelde entiteit of een groep entiteiten die slechts in één deelnemende lidstaat is gevestigd, neemt het door die lidstaat aangewezen lid ook deel aan de beraadslagingen en het besluitvormingsproces, en zijn de in artikel 55, lid 1, opgenomen regels van toepassing.
4.  
Bij de beraadslaging over een grensoverschrijdende groep nemen het lid dat is aangewezen door de lidstaat waarin de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau is gevestigd, alsook de leden die zijn aangewezen door de lidstaten waarin een dochteronderneming of een onder geconsolideerd toezicht vallende entiteit is gevestigd, eveneens deel aan het besluitvormingsproces, en zijn de in artikel 55, lid 2, opgenomen regels van toepassing.
5.  
De in artikel 43, lid 1, punt a) en b), bedoelde leden van de afwikkelingsraad zien erop toe dat de afwikkelingsbesluiten en -maatregelen, met name wat het gebruik van het Fonds betreft, in de verschillende samenstellingen van de bestuursvergaderingen van de afwikkelingsraad coherent, passend en proportioneel zijn.

Artikel 54

Taken

1.  

De afwikkelingsraad heeft in zijn bestuursvergadering de volgende taken:

a) 

alle besluiten voorbereiden die door de afwikkelingsraad in zijn plenaire vergadering moeten worden genomen;

b) 

alle besluiten nemen om deze verordening uit te voeren, tenzij in deze verordening anders wordt bepaald.

2.  

Bij de uitoefening van zijn taken uit hoofde van lid 1, van dit artikel moet de afwikkelingsraad:

a) 

overeenkomstig de artikelen 8, 10 en 11 afwikkelingsplannen opstellen, beoordelen en goedkeuren voor de in artikel 7, lid 2, bedoelde entiteiten en groepen en de in artikel 7, lid 4, punt b), en lid 5, bedoelde entiteiten en groepen wanneer de voorwaarden voor toepassing van deze leden zijn vervuld;

b) 

overeenkomstig artikel 11 vereenvoudigde verplichtingen toepassen op de in artikel 7, lid 2, bedoelde entiteiten en groepen en de in artikel 7, lid 4, punt b), en lid 5, bedoelde entiteiten en groepen wanneer de voorwaarden voor toepassing van deze leden zijn vervuld;

c) 

het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva vaststellen waaraan de in artikel 7, lid 2, bedoelde entiteiten en groepen en de in artikel 7, lid 4, punt b), en lid 5, bedoelde entiteiten en groepen wanneer de voorwaarden voor toepassing van deze leden zijn vervuld, overeenkomstig artikel 12 te allen tijde moeten voldoen;

d) 

de Commissie zo vroeg mogelijk een afwikkelingsregeling overeenkomstig artikel 18 vergezeld van alle relevante informatie verstrekken op basis waarvan zij tijdig overeenkomstig artikel 18, lid 7, een beoordeling kan maken en een besluit kan nemen of zo nodig een besluit aan de Raad kan voorstellen;

e) 

besluiten over deel II van de begroting van de afwikkelingsraad voor het Fonds overeenkomstig artikel 60.

3.  
Indien nodig kan de afwikkelingsraad in spoedeisende omstandigheden in zijn bestuursvergadering bepaalde voorlopige besluiten namens de afwikkelingsraad in plenaire vergadering vaststellen, met name over aangelegenheden inzake administratief beheer, waaronder begrotingsaangelegenheden.
4.  
De afwikkelingsraad in bestuursvergadering houdt de afwikkelingsraad in plenaire vergadering op de hoogte van de besluiten die hij betreffende afwikkeling neemt.

Artikel 55

Besluitvormingsproces

1.  
Indien bij de beraadslaging over een individuele entiteit of een groep entiteiten die slechts in één deelnemende lidstaat is gevestigd, niet alle in artikel 53, leden 1 en 3, bedoelde leden binnen een door de voorzitter gestelde termijn bij consensus tot overeenstemming kunnen komen, nemen de voorzitter en de in artikel 43, lid 1, punt b), bedoelde leden een besluit bij gewone meerderheid.
2.  
Indien bij de beraadslaging over een grensoverschrijdende groep niet alle in artikel 53, leden 1 en 4, bedoelde leden binnen een door de voorzitter gestelde termijn bij consensus tot overeenstemming kunnen komen, nemen de voorzitter en de in artikel 43, lid 1, punt b), bedoelde leden een besluit bij gewone meerderheid.
3.  
Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.



TITEL IV

VOORZITTER

Artikel 56

Benoeming en taken

1.  
De afwikkelingsraad wordt voorgezeten door een voltijdse voorzitter.
2.  

De voorzitter is verantwoordelijk voor:

a) 

het voorbereiden van de werkzaamheden van de afwikkelingsraad, in zijn plenaire vergadering en bestuursvergaderingen, en het bijeenroepen en voorzitten van zijn bijeenkomsten;

b) 

alle personeelszaken;

c) 

het dagelijkse beheer;

d) 

het opstellen van een ontwerpbegroting van de afwikkelingsraad overeenkomstig artikel 61, lid 1, en het uitvoeren van de begroting van de afwikkelingsraad overeenkomstig artikel 63;

e) 

het bestuur van de afwikkelingsraad;

f) 

het uitvoeren van het jaarlijkse werkprogramma van de afwikkelingsraad;

g) 

het jaarlijks opstellen van een ontwerp van het in artikel 45 bedoelde jaarlijkse verslag met een deel over de afwikkelingsactiviteiten van de afwikkelingsraad en een deel over financiële en administratieve aangelegenheden.

Bij de uitvoering van zijn in dit artikel bedoelde taken wordt de voorzitter bijgestaan door specifiek personeel.

3.  
De voorzitter wordt bijgestaan door een vicevoorzitter.

De vicevoorzitter vervult de functies van de voorzitter overeenkomstig deze verordening wanneer de voorzitter afwezig of verhinderd is.

4.  
De voorzitter, de vicevoorzitter en de in artikel 43, lid 1, punt b), bedoelde leden worden benoemd op basis van verdienste, vaardigheden, kennis van bancaire en financiële aangelegenheden en ervaring die relevant is op het gebied van financieel toezicht en financiële regelgeving alsook bankafwikkeling. De voorzitter, de vicevoorzitter en de in artikel 43, lid 1, punt b), bedoelde leden worden gekozen op basis van een open selectieprocedure, waarbij de beginselen van genderevenwicht, ervaring en beroepsbekwaamheid in acht worden genomen. Het Europees Parlement en de Raad worden in elke fase van die procedure tijdig en naar behoren op de hoogte gehouden.
5.  
De ambtstermijn van de voorzitter, de vicevoorzitter en de in artikel 43, lid 1, punt b), bedoelde leden bedraagt vijf jaar. Behoudens lid 7 van dit artikel is die ambtstermijn niet hernieuwbaar.

De voorzitter, de vicevoorzitter en de in artikel 43, lid 1, punt b), bedoelde leden vervullen geen ambten op nationaal, Unie- of internationaal niveau.

6.  
Na de afwikkelingsraad in zijn plenaire vergadering te hebben gehoord, stelt de Commissie het Europees Parlement een shortlist van kandidaten voor de functies van voorzitter, vicevoorzitter en in artikel 43, lid 1, punt b), bedoelde leden voor en stelt zij de Raad in kennis van de shortlist.

Bij de benoeming van de eerste leden van de afwikkelingsraad na de inwerkingtreding van deze verordening stelt de Commissie de shortlist van kandidaten, in afwijking van de eerste alinea, voor zonder de afwikkelingsraad te horen.

De Commissie legt het Europees Parlement ter goedkeuring een voordracht voor de benoeming van de voorzitter, de vicevoorzitter en de in artikel 43, lid 1, punt b), bedoelde leden voor. Na de goedkeuring van dat voorstel stelt de Raad een uitvoeringsbesluit vast tot benoeming van de voorzitter, de vicevoorzitter en de in artikel 43, lid 1, punt b), bedoelde leden. De Raad besluit daarbij met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

7.  
In afwijking van lid 5 bedraagt de ambtstermijn van de eerste voorzitter die na de inwerkingtreding van deze verordening wordt benoemd, drie jaar.Die termijn kan éénmaal worden verlengd met vijf jaar. De voorzitter, de vicevoorzitter en de in artikel 43, lid 1, punt b), bedoelde leden blijven in functie totdat hun opvolgers zijn benoemd.
8.  
Een voorzitter wiens ambtstermijn is verlengd, kan aan het eind van de volledige termijn niet deelnemen aan een andere selectieprocedure voor dezelfde functie.
9.  
Indien de voorzitter, de vicevoorzitter of een in artikel 43, lid 1, punt b), bedoeld lid niet langer voldoet aan de voor de uitvoering van zijn taken vereiste voorwaarden of schuldig is bevonden aan ernstig wangedrag, kan de Raad, op basis van een voorstel van de Commissie dat door het Europees Parlement is goedgekeurd, een uitvoeringsbesluit vaststellen waarbij de voorzitter uit zijn ambt wordt ontzet. De Raad besluit daarbij met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

Te dien einde kan het Europees Parlement of de Raad de Commissie ervan in kennis stellen dat het/hij de voorwaarden voor ontzetting van de voorzitter, de vicevoorzitter of een in artikel 43, lid 1, punt b), bedoeld lid uit zijn ambt vervuld acht, waarop de Commissie dient te reageren.



TITEL V

FINANCIËLE BEPALINGEN



HOOFDSTUK 1

Algemene bepalingen

Artikel 57

Middelen

1.  
De afwikkelingsraad is verantwoordelijk voor het besteden van de nodige financiële en personele middelen aan de uitvoering van de hem bij deze verordening opgedragen taken.
2.  
De financiering van de begroting van de afwikkelingsraad en van zijn afwikkelingsactiviteiten krachtens deze verordening mag onder geen beding een belasting vormen voor de begroting van de lidstaten.

Artikel 58

Begroting

1.  
De afwikkelingsraad heeft een autonome begroting die geen deel uitmaakt van de begroting van de Unie. Voor elk begrotingsjaar, dat samenvalt met het kalenderjaar, worden alle ontvangsten en uitgaven van de afwikkelingsraad geraamd en vervolgens opgenomen in de begroting van de afwikkelingsraad.
2.  
De ontvangsten en uitgaven in de begroting van de afwikkelingsraad zijn in evenwicht.
3.  
De begroting bestaat uit twee delen: deel I voor het beheer van de afwikkelingsraad en deel II voor het Fonds.

Artikel 59

Deel I van de begroting voor het beheer van de afwikkelingsraad

1.  
De ontvangsten van deel I van de begroting bestaan uit de jaarlijkse bijdragen die nodig zijn om de geraamde jaarlijkse administratieve uitgaven te dekken.
2.  
De uitgaven van deel I van de begroting bestaan ten minste uit personele, administratieve, loon- en infrastructuurkosten, kosten van beroepsopleiding en werkingskosten.
3.  
Dit artikel doet geen afbreuk aan het recht van de nationale afwikkelingsautoriteiten om overeenkomstig het nationale recht vergoedingen te vragen voor hun administratieve uitgaven van het type als bedoeld in de leden 1 en 2, met inbegrip van uitgaven voor samenwerking met en bijstand aan de afwikkelingsraad.

Artikel 60

Deel II van de begroting voor het Fonds

1.  

De ontvangsten van deel II van de begroting bestaan met name uit het volgende:

a) 

de bijdragen die de in de deelnemende lidstaten gevestigde instellingen overeenkomstig artikel 67, lid 4, en de artikelen 69, 70 en 71 hebben betaald;

b) 

leningen ontvangen van andere financieringsregelingen voor afwikkeling in niet-deelnemende lidstaten overeenkomstig artikel 72, lid 1;

c) 

leningen ontvangen van financiële instellingen of andere derden overeenkomstig de artikelen 73 en 74

d) 

rendementen op de beleggingen van de bedragen in het Fonds overeenkomstig artikel 75;

e) 

een eventueel deel van de uitgaven voor de in artikel 76 vermelde doeleinden dat tijdens de afwikkelingsprocedure wordt teruggevorderd.

2.  

De uitgaven van deel II van de begroting bestaan uit het volgende:

a) 

uitgaven voor de in artikel 76 vermelde doeleinden;

b) 

beleggingen overeenkomstig artikel 75;

c) 

betaalde rente op leningen ontvangen van andere financieringsregelingen voor afwikkeling in niet-deelnemende lidstaten overeenkomstig artikel 72, lid 1;

d) 

betaalde rente op leningen ontvangen van financiële instellingen of andere derden overeenkomstig de artikelen 73 en 74.

Artikel 61

Opstellen en uitvoeren van de begroting

1.  
Uiterlijk op 15 februari van elk jaar stelt de voorzitter een ontwerpbegroting van de afwikkelingsraad op, met een raming van de ontvangsten en uitgaven van de afwikkelingsraad voor het volgende begrotingsjaar, samen met de personeelsformatie, en legt hij deze ter goedkeuring voor aan de afwikkelingsraad.
2.  
Uiterlijk op 31 maart van elk jaar stelt de afwikkelingsraad in zijn plenaire vergadering het door de voorzitter voorgelegde ontwerp zo nodig bij en keurt hij de definitieve begroting van de afwikkelingsraad, samen met de personeelsformatie, goed.

Artikel 62

Interne audit en controle

1.  
Bij de afwikkelingsraad wordt de functie van interne auditeur gecreëerd, die moet worden uitgeoefend met inachtneming van de geldende internationale normen. De interne auditeur wordt benoemd door de afwikkelingsraad en legt tegenover hem verantwoording af over de controle op de goede werking van de systemen voor de uitvoering van de begroting en de begrotingsprocedures van de afwikkelingsraad.
2.  
De interne auditeur adviseert de afwikkelingsraad bij het beheersen van de risico's door onafhankelijke adviezen uit te brengen over de kwaliteit van de beheers- en controlesystemen en aanbevelingen te formuleren ter verbetering van de uitvoeringsvoorwaarden van de verrichtingen en ter bevordering van een goed financieel beheer.
3.  
De afwikkelingsraad is verantwoordelijk voor het invoeren van interne controlesystemen en controleprocedures die zijn toegesneden op de uitvoering van de taken van de interne auditeur.

Artikel 63

Uitvoering van de begroting, indiening van de rekeningen en kwijting

1.  
De voorzitter treedt op als ordonnateur en voert de begroting van de afwikkelingsraad uit.
2.  
Uiterlijk op 1 maart van het volgende begrotingsjaar stuurt de rekenplichtige van de afwikkelingsraad de voorlopige rekeningen, vergezeld van het verslag over het begrotings- en financieel beheer in het begrotingsjaar, naar de Rekenkamer voor commentaar.

Uiterlijk op 31 maart van het volgende begrotingsjaar zendt de rekenplichtige van de afwikkelingsraad het verslag over het begrotings- en financieel beheer toe aan de leden van de afwikkelingsraad en aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie.

3.  
Uiterlijk op 31 maart van elk jaar stuurt de voorzitter de voorlopige rekeningen van de afwikkelingsraad van het voorgaande begrotingsjaar naar het Europees Parlement, de Raad en de Commissie.
4.  
Na ontvangst van de door de Rekenkamer geformuleerde opmerkingen over de voorlopige rekeningen van de afwikkelingsraad stelt de voorzitter op eigen verantwoordelijkheid de definitieve rekeningen van de afwikkelingsraad op en stuurt ze naar de afwikkelingsraad ter goedkeuring in zijn plenaire vergadering.
5.  
Na goedkeuring door de afwikkelingsraad stuurt de voorzitter vóór 1 juli van elk jaar de definitieve rekeningen van het voorgaande begrotingsjaar naar het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer.
6.  
Indien er opmerkingen van de Rekenkamer zijn ontvangen, stuurt de voorzitter uiterlijk op 30 september een antwoord.
7.  
Uiterlijk op 15 november van elk jaar worden de definitieve rekeningen van het voorgaande begrotingsjaar bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.
8.  
De afwikkelingsraad verleent de voorzitter in zijn plenaire vergadering kwijting voor de uitvoering van de begroting.
9.  
De voorzitter verstrekt het Europees Parlement of de Raad op hun verzoek alle in de rekeningen van de afwikkelingsraad vermelde informatie, met inachtneming van de bij deze verordening vastgestelde vereisten inzake beroepsgeheim.

Artikel 64

Financiële regels

Na raadpleging van de Rekenkamer en de Commissie stelt de afwikkelingsraad de interne financiële bepalingen vast waarin met name een gedetailleerde procedure voor de opstelling en uitvoering van zijn begroting overeenkomstig de artikelen 61 en 63 wordt geregeld.

Voor de financiële bepalingen wordt, voor zover dit verenigbaar is met het eigen karakter van de afwikkelingsraad, uitgegaan van de overeenkomstig artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad ( 11 ) vastgestelde financiële kaderregeling voor de bij het VWEU opgerichte organen.

Artikel 65

Bijdragen in de administratieve kosten van de afwikkelingsraad

1.  
De in artikel 2 bedoelde entiteiten dragen bij aan deel I van de begroting van de afwikkelingsraad overeenkomstig deze verordening en de overeenkomstig lid 5 van dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen betreffende bijdragen.
2.  
De bedragen van de bijdragen worden zodanig vastgesteld dat de ontvangsten daarvan in beginsel toereikend zijn om deel I van de begroting van de afwikkelingsraad elk jaar in evenwicht te houden.
3.  
De afwikkelingsraad bepaalt en verhoogt overeenkomstig de in lid 5 van dit artikel bedoelde gedelegeerde handelingen de bijdragen die door elke in artikel 2 bedoelde entiteit verschuldigd zijn, in een tot de betrokken entiteit gericht besluit. De afwikkelingsraad past procedure-, rapportage- en andere regels toe om ervoor te zorgen dat de bijdragen volledig en tijdig worden betaald.
4.  
De overeenkomstig de leden 1, 2 en 3 ontvangen bedragen worden alleen voor de doeleinden van deze verordening aangewend.
5.  

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 93 gedelegeerde handelingen betreffende bijdragen vast te stellen met het oog op de vaststelling van het volgende:

a) 

het soort bijdragen en de aangelegenheden waarvoor de bijdragen verschuldigd zijn, de manier waarop het bedrag van de bijdragen is berekend, en de wijze waarop ze moeten worden betaald;

b) 

de registratie-, boekhoud- en rapportageverplichtingen en andere in lid 3 bedoelde verplichtingen om ervoor te zorgen dat de bijdragen volledig en tijdig worden betaald;

c) 

de jaarlijkse bijdragen die nodig zijn om de administratieve uitgaven van de afwikkelingsraad te dekken voordat hij volledig operationeel wordt.

Artikel 66

Fraudebestrijdingsmaatregelen

1.  
Met het oog op de bestrijding van fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten krachtens Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad ( 12 ) treedt de afwikkelingsraad binnen zes maanden nadat hij operationeel is geworden, toe tot het Interinstitutioneel Akkoord van 25 mei 1999 betreffende de interne onderzoeken verricht door OLAF en stelt hij op basis van het model in de bijlage bij dat interinstitutionele akkoord onmiddellijk passende regels op voor al zijn personeelsleden.
2.  
De Rekenkamer is bevoegd om bij alle begunstigden, contractanten en subcontractanten die van de afwikkelingsraad middelen hebben ontvangen, controles op stukken en controles ter plaatse te verrichten.
3.  
OLAF kan overeenkomstig de bepalingen en procedures van Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 ( 13 ) en Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 onderzoeken verrichten, waaronder controles en inspecties ter plaatse, om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad in verband met een contract dat door de afwikkelingsraad wordt gefinancierd.



HOOFDSTUK 2

Het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds



Afdeling 1

Samenstelling van het fonds

Artikel 67

Algemene bepalingen

1.  
Hierbij wordt een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds (het „Fonds”)opgericht. Het wordt gevuld overeenkomstig de in de Overeenkomst vastgestelde regels voor de overdracht van de op nationaal niveau bijeengebrachte middelen aan het Fonds.
2.  
De afwikkelingsraad doet slechts een beroep op het Fonds om ervoor te zorgen dat de in deel II, titel I, vermelde afwikkelingsinstrumenten en -bevoegdheden doeltreffend en overeenkomstig de in de artikelen 14 en 15 bedoelde afwikkelingsdoelstellingen en beginselen met betrekking tot afwikkeling worden toegepast, respectievelijk uitgeoefend. In geen geval zijn de begroting van de Unie of de nationale begrotingen aansprakelijk voor de uitgaven of verliezen van het Fonds.
3.  
De afwikkelingsraad is de eigenaar van het Fonds.
4.  
De in de artikelen 69, 70 en 71 bedoelde bijdragen worden door de nationale afwikkelingsautoriteiten geïnd van de in artikel 2 bedoelde entiteiten en worden aan het Fonds overgedragen overeenkomstig de Overeenkomst.

Artikel 68

Vereiste om financieringsregelingen voor afwikkeling op te zetten

De deelnemende lidstaten stellen financieringsregelingen vast overeenkomstig artikel 100 van Richtlijn 2014/59/EU en deze verordening.

Artikel 69

Streefbedrag

1.  
Uiterlijk aan het eind van een initiële periode van acht jaar vanaf 1 januari 2016 of anders vanaf de datum waarop dit lid krachtens artikel 99, lid 6, van toepassing wordt, bereiken de beschikbare financiële middelen van het Fonds ten minste 1 % van het bedrag van de gedekte deposito's van alle instellingen waaraan in alle deelnemende lidstaten vergunning is verleend.
2.  
Tijdens de in lid 1 bedoelde initiële periode worden de overeenkomstig artikel 70 berekende en overeenkomstig artikel 67, lid 4, geïnde bijdragen aan het Fonds zo evenwichtig mogelijk in de tijd gespreid totdat het streefbedrag bereikt is, waarbij evenwel terdege rekening wordt gehouden met de conjunctuurcyclus en met het mogelijke effect van procyclische bijdragen op de financiële positie van de instellingen die de bijdragen betalen.
3.  
De afwikkelingsraad verlengt de in lid 1 bedoelde initiële periode met ten hoogste vier jaar in het geval dat het Fonds gecumuleerde uitbetalingen van meer dan 0,5 % van het totale in lid 1 bedoelde bedrag aan gedekte deposito's verricht en indien aan de criteria van de in lid 5, punt b), bedoelde gedelegeerde handeling wordt voldaan.
4.  
Indien de beschikbare financiële middelen na de in lid 1 bedoelde initiële periode dalen tot onder het in dat lid vermelde streefbedrag, worden de reguliere bijdragen, berekend overeenkomstig artikel 70, geïnd totdat het streefbedrag is bereikt. Deze bijdragen worden vastgesteld op een niveau waarbij het mogelijk wordt gemaakt dat het streefbedrag binnen zes jaar kan worden bereikt nadat het streefbedrag voor het eerst is bereikt en indien de beschikbare financiële middelen vervolgens zijn teruggebracht tot minder dan twee derde van het streefbedrag.

Bij het vaststellen van de jaarlijkse bijdragen in het kader van dit lid wordt terdege rekening gehouden met de conjunctuurcyclus en met het mogelijke effect van procyclische bijdragen.

5.  

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 93 gedelegeerde handelingen vast te stellen om het volgende te bepalen:

a) 

de criteria voor de spreiding in de tijd van de overeenkomstig lid 2 berekende bijdragen aan het Fonds;

b) 

de criteria om het aantal jaren te bepalen waarmee de in lid 1 bedoelde initiële opbouwperiode uit hoofde van lid 3 kan worden verlengd;

c) 

de criteria om de jaarlijkse bijdragen te bepalen waarin lid 4 voorziet.

Artikel 70

Vooraf te betalen bijdragen

1.  
De individuele bijdrage van elke instelling wordt ten minste jaarlijks geïnd en wordt berekend volgens de verhouding tussen het bedrag van haar passiva (exclusief eigen vermogen), verminderd met gedekte deposito's, en het totaalbedrag van de passiva (exclusief eigen vermogen), verminderd met gedekte deposito's van alle instellingen waaraan op de grondgebieden van alle deelnemende lidstaten vergunning is verleend.
2.  
Elk jaar berekent de afwikkelingsraad, na raadpleging van de ECB of de nationale bevoegde autoriteit en in nauwe samenwerking met de nationale afwikkelingsautoriteiten, de individuele bijdragen om ervoor te zorgen dat de bijdragen die alle instellingen waaraan op de grondgebieden van alle deelnemende lidstaten vergunning is verleend, verschuldigd zijn, niet meer bedragen dan 12,5 % van het streefbedrag.

Elk jaar wordt de berekening van de bijdragen van individuele instellingen gebaseerd op:

a) 

een vaste bijdrage op basis van de verhouding tussen het bedrag van de passiva van de instelling (exclusief eigen vermogen en gedekte deposito's) en het totaalbedrag van de passiva (exclusief eigen vermogen en gedekte deposito's) van alle instellingen waaraan op de grondgebieden van de deelnemende lidstaten vergunning is verleend; en

b) 

een voor risico's aangepaste bijdrage op basis van de criteria in artikel 103, lid 7, van Richtlijn 2014/59/EU, rekening houdend met het evenredigheidsbeginsel, zonder verstoringen tussen de structuren van de banksector in de lidstaten te creëren.

De verhouding tussen de vaste bijdrage en de voor risico's aangepaste bijdragen houdt rekening met een evenwichtige verdeling van de bijdragen tussen de verschillende soorten banken.

In ieder geval bedraagt het totale bedrag van de overeenkomstig de punten a) en b) berekende bijdragen van alle instellingen waaraan op de grondgebieden van alle deelnemende lidstaten vergunning is verleend, op jaarbasis niet meer dan 12,5 % van het streefbedrag.

3.  
De in aanmerking te nemen beschikbare financiële middelen om het in artikel 69 vermelde streefbedrag te bereiken, kunnen ook onherroepelijke betalingstoezeggingen omvatten die volledig zijn gedekt door zekerheden of activa met een laag risico die niet met rechten van derden zijn bezwaard, waarover vrij kan worden beschikt en waarvan uitsluitend gebruik kan worden gemaakt door de afwikkelingsraad voor de in artikel 76, lid 1, vermelde doeleinden. Het aandeel van die onherroepelijke betalingstoezeggingen is niet hoger dan 30 % van het totaalbedrag van de bijdragen dat overeenkomstig dit artikel wordt geïnd.
4.  
De terecht ontvangen bijdragen van elke in artikel 2 bedoelde entiteit worden niet aan die entiteiten terugbetaald.
5.  
De lidstaten die al nationale financieringsregelingen voor afwikkelingen hebben vastgesteld, kunnen bepalen dat die regelingen hun beschikbare financiële middelen, die tussen 17 juni 2010 en de datum van inwerkingtreding van Richtlijn 2014/59/EU bij de instellingen zijn geïnd, gebruiken om instellingen te vergoeden voor de vooraf te betalen bijdragen die deze instellingen wellicht in het Fonds moeten storten. Een dergelijke restitutie laat de in Richtlijn 2014/49/EU opgenomen verplichtingen van de lidstaten onverlet.
6.  
De overeenkomstig artikel 103, lid 7, van Richtlijn 2014/59/EU door de Commissie vastgestelde gedelegeerde handelingen waarin het begrip „aanpassen van de bijdragen aan het risicoprofiel van de instellingen” nader wordt omschreven, worden toegepast.
7.  

Op voorstel van de Commissie stelt de Raad, in het kader van de in lid 6 bedoelde gedelegeerde handelingen, uitvoeringshandelingen vast waarin de voorwaarden voor de uitvoering van de leden 1, 2 en 3 worden bepaald, met name wat betreft:

a) 

de toepassing van de methode voor de berekening van individuele bijdragen;

b) 

de praktische modaliteitenvoor het verbinden van instellingen aan in de gedelegeerde handelingen omschreven riscofactoren.

Artikel 71

Buitengewone achteraf te betalen bijdragen

1.  
Indien de beschikbare financiële middelen niet toereikend zijn om de verliezen, kosten of andere uitgaven als gevolg van een beroep op het Fonds bij afwikkelingsmaatregelen te dekken, worden buitengewone achteraf te betalen bijdragen geïnd bij de instellingen waaraan op de grondgebieden van de deelnemende lidstaten vergunning is verleend, teneinde de aanvullende bedragen te dekken. Deze buitengewone achteraf te betalen bijdragen worden overeenkomstig de in de artikelen 69 en 70 opgenomen regels over de instellingen berekend en verdeeld.

Het totale bedrag van buitengewone achteraf te betalen bijdragen per jaar overschrijden niet een bedrag dat gelijk staat aan driemaal het jaarbedrag van de bijdragen als vastgesteld overeenkomstig artikel 70.

2.  
De afwikkelingsraad schort, hetzij op eigen initiatief na raadpleging van de nationale afwikkelingsautoriteit, hetzij op voorstel van een nationale afwikkelingsautoriteit, overeenkomstig de in lid 3 bedoelde gedelegeerde handelingen de door een instelling overeenkomstig lid 1 achteraf te betalen buitengewone bijdragen geheel of gedeeltelijk op indien dat noodzakelijk is om haar financiële positie te beschermen. Een dergelijke opschorting kan voor ten hoogste zes maanden worden toegekend, maar kan op verzoek van de instelling worden verlengd. De krachtens dit lid opgeschorte bijdragen worden betaald wanneer de betaling de financiële positie van de instelling niet langer in gevaar brengt.
3.  
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 93 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de omstandigheden en voorwaarden te bepalen waaronder de betaling van achteraf te betalen bijdragen door een in artikel 2 bedoelde entiteit uit hoofde van lid 2 van dit artikel geheel of gedeeltelijk kan worden opgeschort.

Artikel 72

Vrijwillige leningen tussen afwikkelingsfinancieringsregelingen

1.  

De afwikkelingsraad besluit een verzoek in te dienen om vrijwillig voor het Fonds te lenen van afwikkelingsfinancieringsregelingen binnen niet-deelnemende lidstaten, ingeval:

a) 

de krachtens artikel 70 geïnde bedragen niet voldoende zijn om de verliezen, kosten of andere uitgaven als gevolg van een beroep op het Fonds bij afwikkelingsmaatregelen te dekken;

b) 

de buitengewone achteraf te betalen bijdragen waarin artikel 71 voorziet, niet onmiddellijk beschikbaar zijn; en

c) 

de alternatieve financieringsmiddelen waarin artikel 73 voorziet, niet onmiddellijk beschikbaar zijn onder redelijke voorwaarden.

2.  
Die afwikkelingsfinancieringsregelingen nemen over een dergelijk verzoek een besluit overeenkomstig artikel 106 van Richtlijn 2014/59/EU. Op de leningsvoorwaarden is artikel 106, leden 4, 5 en 6, van Richtlijn 2014/59/EU van toepassing.
3.  
De afwikkelingsraad kan besluiten aan andere afwikkelingsfinancieringsregelingen in niet-deelnemende lidstaten te lenen als daartoe overeenkomstig artikel 106 van Richtlijn 2014/59/EU een verzoek wordt ingediend. Op de leningsvoorwaarden is artikel 106, leden 4, 5 en 6, van Richtlijn 2014/59/EU van toepassing.

Artikel 73

Alternatieve financieringsmiddelen

1.  
De afwikkelingsraad kan voor het Fonds leningen of andere vormen van steun aangaan van die instellingen, financiële instellingen of andere derden die betere financiële voorwaarden bieden op het meest geschikte tijdstip teneinde de financieringskosten te optimaliseren en zijn reputatie te vrijwaren, ingeval de overeenkomstig de artikelen 70 en 71 geïnde bedragen niet niet onmiddellijk beschikbaar zijn of niet voldoende zijnom de uitgaven als gevolg van het gebruik van het Fonds bij afwikkelingsmaatregelen te dekken.
2.  
De in lid 1 bedoelde leningen of contracten voor andere vormen van steun worden volledig gerecupereerd overeenkomstig de artikelen 69, 70 en 71 binnen de looptijd van de lening.
3.  
Alle uitgaven als gevolg van het beroep op de in lid 1 bedoelde leningen worden door deel II van de begroting van de afwikkelingsraad gedragen en niet door de begroting van de Unie of de deelnemende lidstaten.

Artikel 74

Toegang tot financiële faciliteiten

De afwikkelingsraad treft ten behoeve van het Fonds financiële regelingen, zo mogelijk met inbegrip van publieke financiële regelingen, betreffende de onmiddellijke beschikbaarheid van extra, overeenkomstig artikel 76 te gebruiken financieringsmiddelen indien de overeenkomstig de artikelen 70 en 71 geïnde of beschikbare bedragen niet toereikend zijn om aan de verplichtingen van het Fonds te voldoen.



Afdeling 2

Beheer van het fonds

Artikel 75

Beleggingen

1.  
De afwikkelingsraad beheert het Fonds overeenkomstig deze verordening en de krachtens lid 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen.
2.  
De van een instelling in afwikkeling of een overbruggingsinstelling ontvangen bedragen, de rente en andere beleggingsopbrengsten, alsook alle andere opbrengsten komen alleen toe aan het Fonds.
3.  
De afwikkelingsraad volgt een prudent en veilig beleggingsbeleid waarin is voorzien in de krachtens lid 4 van dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen, en belegt de bedragen van het Fonds in obligaties van de lidstaten of intergouvernementele organisaties of in zeer liquide activa van hoge kredietwaardigheid, rekening houdend met de in artikel 460 van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde gedelegeerde handeling en andere relevante bepalingen van die verordening. De beleggingen zijn voldoende over verschillende sectoren, geografisch en proportioneel gespreid. De beleggingsopbrengsten komen toe aan het Fonds.
4.  
De Commissie is bevoegd overeenkomstig de in artikel 93 opgenomen procedure gedelegeerde handelingen vast te stellen om gedetailleerde regels voor het beheer van het Fonds en algemene beginselen en criteria voor de belegginsstrategie van het Fonds te bepalen.



Afdeling 3

Gebruik van het fonds

Artikel 76

Opdracht van het Fonds

1.  

Bij de toepassing van de afwikkelingsinstrumenten op de in artikel 2 bedoelde entiteiten kan de afwikkelingsraad in het kader van de afwikkelingsregeling slechts een beroep doen op het Fonds voor zover dat noodzakelijk is om de effectieve toepassing van de afwikkelingsinstrumenten te verzekeren voor de volgende doeleinden:

a) 

om de activa of verplichtingen van de instelling in afwikkeling, haar dochterondernemingen, een overbruggingsinstelling of een vehikel voor activabeheer te garanderen;

b) 

voor het verstrekken van leningen aan de instelling in afwikkeling, haar dochterondernemingen, een overbruggingsinstelling of een vehikel voor activabeheer;

c) 

voor de aankoop van activa van de instelling in afwikkeling;

d) 

om bij te dragen aan een overbruggingsinstelling en een vehikel voor activabeheer;

e) 

om een compensatie te betalen aan aandeelhouders of crediteuren indien zij na een waardering overeenkomstig artikel 20, lid 5, grotere verliezen hebben geleden dan zij zouden hebben geleden na een waardering overeenkomstig artikel 20, lid 16, in een liquidatie in normale insolventieprocedures;

f) 

om een bijdrage te leveren aan de instelling in afwikkeling in plaats van het afschrijven of het omzetten van verplichtingen van bepaalde crediteuren, wanneer het instrument van bail-in wordt toegepast en er wordt besloten bepaalde crediteuren uit te sluiten van het toepassingsgebied van het instrument van bail-in overeenkomstig artikel 27, lid 5;

g) 

om een combinatie van de punten a) tot en met f) genoemde maatregelen te nemen.

2.  
Er kan een beroep op het Fonds worden gedaan om in de context van het instrument van verkoop van de onderneming de in lid 1 genoemde maatregelen te nemen met betrekking tot de koper.
3.  
Er kan geen direct beroep op het Fonds worden gedaan om de verliezen van een in artikel 2 bedoelde entiteit te absorberen of om een dergelijke entiteit te herkapitaliseren. Ingeval het beroep op het Fonds voor de doeleinden in lid 1 van dit artikel indirect erin resulteert dat een deel van de verliezen van een in artikel 2 bedoelde entiteit op het Fonds worden afgewenteld, zijn de in artikel 27 opgenomen beginselen inzake het gebruik van het Fonds van toepassing.
4.  
De afwikkelingsraad kan het overeenkomstig lid 1, punt f), bijgedragen kapitaal ten hoogste vijf jaar aanhouden.

Artikel 77

Gebruik van het Fonds

Het gebruik van het Fonds wordt afhankelijk gesteld van de Overeenkomst waarbij de deelnemende lidstaten overeenkomen de door hen overeenkomstig deze verordening en Richtlijn 2014/59/EU op nationaal niveau geïnde bijdragen aan het Fonds over te dragen, en moet in overeenstemming zijn met de in die Overeenkomst vastgelegde beginselen.

Totdat het in artikel 69 bedoelde streefbedrag voor de financiering van het Fonds is bereikt, maar uiterlijk tot acht jaar na de datum van toepassing van dit artikel, doet de afwikkelingsraad een beroep op het Fonds overeenkomstig beginselen die berusten op een opdeling van het Fonds in nationale compartimenten die overeenkomen met elke deelnemende lidstaat, alsook op een geleidelijke samenvoeging van de op nationaal niveau geïnde middelen die moeten worden toegewezen aan de nationale compartimenten van het Fonds, zoals vastgesteld in de overeenkomst.

Artikel 78

Mutualisatie van nationale financieringsregelingen in geval van groepsafwikkeling waarbij instellingen in niet-deelnemende lidstaten zijn betrokken

In het geval van een groepsafwikkeling waarbij enerzijds instellingen die in één of meer deelnemende lidstaten gevestigd zijn, en anderzijds instellingen die in één of meer niet-deelnemende lidstaten gevestigd zijn, betrokken zijn, draagt het Fonds bij aan de financiering van de groepsafwikkeling overeenkomstig de bepalingen van artikel 107, leden 2 tot en met 5, van Richtlijn 2014/59/EU.

Artikel 79

Gebruik van depositogarantiestelsels in het kader van de afwikkeling

1.  
De deelnemende lidstaten zorgen ervoor dat, wanneer de afwikkelingsraad afwikkelingsmaatregelen neemt en mits die maatregelen ervoor zorgen dat deposanten toegang blijven hebben tot hun deposito's, het depositogarantiestelsel waarbij de instelling aangesloten is, aansprakelijk is voor de in artikel 109, leden 1 en 4, van Richtlijn 2014/59/EU vermelde bedragen.

In liquidatieprocedures wordt het relevante depositogarantiestelsel gesubrogeerd in de rechten en verplichtingen van gedekte deposanten, voor een bedrag gelijk aan het bedrag van hun uitkering.

2.  
Bij de vaststelling van het bedrag waarvoor het depositogarantiestelsel overeenkomstig lid 1 van dit artikel aansprakelijk is, wordt voldaan aan de in artikel 20 bedoelde voorwaarden.
3.  
Alvorens overeenkomstig lid 2 van dit artikel te besluiten over het bedrag waarvoor het depositogarantiestelsel aansprakelijk is, raadpleegt de afwikkelingsraad de betrokken aangewezen autoriteit in de zin van artikel 2, lid 1, punt 18, van Richtlijn 2014/49/EU, daarbij ten volle rekening houdend met de spoedeisendheid van de zaak.
4.  
Ingeval in aanmerking komende deposito's bij een instelling in afwikkeling aan een andere entiteit worden overgedragen via het instrument van verkoop van de onderneming of het instrument van de overbruggingsinstelling, hebben de deposanten geen vordering uit hoofde van Richtlijn 2014/49/EU op het depositogarantiestelsel met betrekking tot enig deel van hun deposito's bij de instelling in afwikkeling die niet zijn overgedragen, mits het bedrag van de overgedragen middelen gelijk is aan of groter is dan het totale dekkingsniveau waarin is voorzien in artikel 6 van die richtlijn.
5.  
Niettegenstaande de leden 1 tot en met 4 wordt, indien de beschikbare financiële middelen van een depositogarantiestelsel in overeenstemming daarmee worden gebruikt en vervolgens zijn gereduceerd tot minder dan twee derde van het streefbedrag van het depositiegarantiestelsel, de normale bijdrage aan het depositogarantiestelsel vastgesteld op een niveau dat het mogelijk maakt het streefbedrag binnen zes jaar te bereiken.

Het bedrag waarvoor een depositogarantiestelsel aansprakelijk is, mag niet hoger zijn dan het bedrag gelijk aan 50 % van zijn streefniveau krachtens artikel 10, lid 2, van Richtlijn 2014/49/EU.

In geen geval is de bijdrage van het depositogarantiestelsel krachtens deze verordening niet hoger dan de verliezen die zij geleden zouden hebben bij een liquidatie in het kader van normale insolventieprocedures.



TITEL VI

OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 80

Voorrechten en immuniteiten

Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, dat aan het VEU en het VWEU is gehecht, is van toepassing op de afwikkelingsraad en zijn personeelsleden.

Artikel 81

Talenregeling

1.  
Verordening nr. 1 van de Raad ( 14 ) is van toepassing op de afwikkelingsraad.
2.  
De afwikkelingsraad beslist over de interne talenregeling voor de afwikkelingsraad.
3.  
De afwikkelingsraad kan besluiten welke van de officiële talen hij gebruikt voor het sturen van documenten naar instellingen en organen van de Unie.
4.  
De afwikkelingsraad kan met elke nationale afwikkelingsautoriteit overeenkomen in welke taal of talen documenten naar de nationale afwikkelingsautoriteiten worden gestuurd of door hen worden opgesteld.
5.  
De voor het functioneren van de afwikkelingsraad vereiste vertaaldiensten worden geleverd door het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie.

Artikel 82

Personeel

1.  
Het Statuut, de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden en de regels die gezamenlijk door de instellingen van de Unie zijn vastgesteld ter uitvoering van genoemd Statuut en van genoemde Regeling zijn van toepassing op het personeel van de afwikkelingsraad.

In afwijking van de eerste alinea worden de voorzitter, de vicevoorzitter en de vier leden als bedoeld in artikel 43, lid 1, punt b), gelijkgesteld met respectievelijk een vicepresident, rechter en griffier van het Hof van Justitie wat betreft beloning en pensioenleeftijd als vastgesteld in Verordening nr. 422/67/EEG, Verordening 5/67/Euratom van de Raad ( 15 ). Voor hen geldt geen maximale pensioenleeftijd. Op aspecten die niet onder deze verordening of Verordening nr. 422/67/EEG, Verordening nr 5/67/Euratom vallen, zijn het Statuut en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van overeenkomstige toepassing.

2.  
De afwikkelingsraad stelt, in overeenstemming met de Commissie, de nodige uitvoeringsmaatregelen vast overeenkomstig de regelingen van artikel 110 van het Statuut.
3.  
De afwikkelingsraad oefent ten aanzien van zijn personeel de bevoegdheden uit die krachtens het Statuut zijn verleend aan het tot aanstelling bevoegde gezag, alsook die welke krachtens de Regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden zijn verleend aan het tot het aangaan van overeenkomsten bevoegde gezag.

Artikel 83

Uitwisseling van personeelsleden

1.  
De afwikkelingsraad kan een beroep doen op gedetacheerde nationale deskundigen of andere personeelsleden die niet bij de afwikkelingsraad in dienst zijn.
2.  
De afwikkelingsraad stelt in zijn plenaire vergadering een passend besluit vast tot vaststelling van regels inzake de uitwisseling en detachering van personeelsleden van en tussen de nationale afwikkelingsautoriteiten naar de afwikkelingsraad.
3.  
De afwikkelingsraad kan interne afwikkelingsteams oprichten bestaande uit eigen personeelsleden en personeelsleden van de nationale afwikkelingsautoriteiten, waar nodig, met inbegrip van waarnemers van nationale afwikkelingsautoriteiten van niet-deelnemende lidstaten.
4.  
Wanneer de afwikkelingsraad interne afwikkelingsteams opricht als bepaald in lid 3 van dit artikel, kiest hij coördinatoren voor die teams uit de eigen personeelsleden. Ingevolge artikel 51, lid 3, kunnen de coördinatoren worden uitgenodigd om als waarnemers de bestuursvergadering van de afwikkelingsraad bij te wonen waaraan ook de door de respectieve lidstaten aangewezen leden overeenkomstig artikel 53, leden 3 en 4, deelnemen.

Artikel 84

Interne comités

De afwikkelingsraad kan interne commissies oprichten die hem van advies en sturing moeten dienen bij de kwijting van zijn taken uit hoofde van deze verordening.

Artikel 85

Beroepspanel

1.  
De afwikkelingsraad richt een beroepspanel op dat beslist over beroepen die overeenkomstig lid 3 worden ingesteld.
2.  
Het beroepspanel bestaat uit vijf uit de lidstaten afkomstige personen van hoog aanzien die bewezen hebben op een voldoende hoog niveau over relevante kennis en beroepservaring, ook op het vlak van afwikkeling, te beschikken op het gebied van bancaire of andere financiële diensten, met uitsluiting van het huidige personeel van de afwikkelingsraad en het huidige personeel van de afwikkelingsautoriteiten of andere nationale of tot de Unie behorende instellingen, organen, en instanties die betrokken zijn bij de uitoefening van de taken die krachtens deze verordening aan de afwikkelingsraad zijn opgedragen. Het beroepspanel beschikt over voldoende middelen en expertise om deskundig juridisch advies te geven over de rechtmatigheid van de wijze waarop de afwikkelingsraad zijn bevoegdheden uitoefent. De leden van het beroepspanel en twee plaatsvervangers worden na een in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte oproep tot het indienen van blijken van belangstelling door de afwikkelingsraad benoemd voor een termijn van vijf jaar, die één keer kan worden verlengd. Zij zijn niet gebonden aan enige instructie.
3.  
Elke natuurlijke of rechtspersoon, met inbegrip van afwikkelingsautoriteiten, kan beroep aantekenen tegen een in artikel 10, lid 10, artikel 11, artikel 12, lid 1, de artikelen 38 tot en met 41, artikel 65, lid 3, artikel 71 en artikel 90, lid 3, bedoeld besluit van de afwikkelingsraad dat tot die persoon gericht is of dat van rechtstreeks en individueel belang is voor die persoon.

Het beroep wordt, tezamen met een uiteenzetting van de gronden voor het beroep, binnen zes weken na de kennisgeving van het besluit aan de betrokken persoon, dan wel bij gebreke van kennisgeving, na de dag waarop het die betrokkene ter kennis is gekomen, schriftelijk bij het beroepspanel aangetekend.

4.  
Het beroepspanel neemt binnen een maand nadat een beroep is aangetekend, een besluit over dat beroep.

Het beroepspanel besluit met een meerderheid van ten minste drie van zijn vijf leden.

5.  
De leden van het beroepspanel treden in het openbaar belang en onafhankelijk op. Daartoe leggen zij een openbare verbintenisverklaring en een openbare belangenverklaring af waaruit blijkt of zij al dan niet directe of indirecte belangen hebben die als nadelig voor hun onafhankelijkheid kunnen worden beschouwd.
6.  
Een overeenkomstig lid 3 aangetekend beroep heeft geen schorsende werking.

Het beroepspanel kan echter, indien het van oordeel is dat de omstandigheden dit vereisen, de toepassing van het bestreden besluit opschorten.

7.  
Indien het beroep ontvankelijk is, onderzoekt het beroepspanel of het gegrond is. Het nodigt de partijen in de beroepsprocedure uit om binnen een bepaalde termijn opmerkingen te maken naar aanleiding van zijn eigen kennisgevingen of de mededelingen van de andere partijen in de beroepsprocedure. Het is partijen in de beroepsprocedure toegestaan mondelinge verklaringen af te leggen.
8.  
Het beroepspanel kan het door de afwikkelingsraad genomen besluit bekrachtigen, dan wel de zaak naar de afwikkelingsraad terugverwijzen. De afwikkelingsraad is gebonden aan de beslissing van het beroepspanel en neemt een gewijzigd besluit betreffende de zaak in kwestie.
9.  
De besluiten van het beroepspanel worden gemotiveerd en worden ter kennis van de partijen gebracht.
10.  
Het beroepspanel stelt zijn reglement van orde vast en maakt dit openbaar.

Artikel 86

Beroep bij het Hof van Justitie

1.  
Overeenkomstig artikel 263 VWEU kan bij het Hof van Justitie beroep worden ingesteld tegen beslissingen van het beroepspanel of, bij het ontbreken van een recht om bezwaar aan te tekenenbij het beroepspanel, tegen beslissingen van de afwikkelingsraad.
2.  
Overeenkomstig artikel 263 VWEU kunnen de lidstaten en de instellingen van de Unie, alsmede iedere natuurlijke of rechtspersoon, rechtstreeks beroep instellen bij het Hof van Justitie tegen besluiten van de afwikkelingsraad.
3.  
Ingeval de afwikkelingsraad verplicht is een besluit te nemen en dat nalaat, kan overeenkomstig artikel 265 VWEU bij het Hof van Justitieberoep wegens nalaten worden ingesteld.
4.  
De afwikkelingsraad treft de noodzakelijke maatregelen ter uitvoering van het arrest van het Hof van Justitie.

Artikel 87

Aansprakelijkheid van de afwikkelingsraad

1.  
De contractuele aansprakelijkheid van de afwikkelingsraad wordt beheerst door het recht dat van toepassing is op het betrokken contract.
2.  
Het Hof van Justitie is bevoegd uitspraak te doen op grond van arbitrageclausules die in een door de afwikkelingsraad gesloten contract zijn opgenomen.
3.  
In geval van niet-contractuele aansprakelijkheid vergoedt de afwikkelingsraad overeenkomstig de algemene beginselen die de rechtsstelsels van de lidstaten inzake overheidsaansprakelijkheid gemeen hebben, alle door hem of door zijn personeelsleden bij de uitvoering van hun taken veroorzaakte schade, met name hun afwikkelingstaken, met inbegrip van handelingen en verzuim ter ondersteuning van buitenlandse afwikkelingsprocedures.
4.  
De afwikkelingsraad vergoedt een nationale afwikkelingsautoriteit voor de schadevergoeding tot betaling waarvan zij door een nationaal gerecht is gelast of die zij, in overeenstemming met de afwikkelingsraad, krachtens een minnelijke schikking heeft beloofd te betalen, en die het gevolg is van een handeling of verzuim van die nationale afwikkelingsautoriteit in de loop van een afwikkeling op grond van deze verordening van entiteiten en groepen als bedoeld in artikel 7, lid 2, en van entiteiten en groepen als bedoeld in artikel 7, lid 4, punt b), en lid 5, indien aan de voorwaarden voor de toepassing van die bepalingen is voldaan of krachtens artikel 7, lid 3, tweede alinea. Die verplichting geldt niet als die handeling of dat verzuim een inbreuk vormde op deze verordening of een andere bepaling van het Unierecht, dan wel op een besluit van de afwikkelingsraad, van de Raad of van de Commissie, die opzettelijk of door een kennelijke en ernstige beoordelingsfout is gepleegd.
5.  
Het Hof van Justitie is bevoegd in alle geschillen in verband met de leden 3 en 4. De vorderingen inzake niet-contractuele aansprakelijkheid verjaren vijf jaar na het feit dat tot deze vordering aanleiding heeft gegeven.
6.  
De persoonlijke aansprakelijkheid van de personeelsleden jegens de afwikkelingsraad wordt beheerst door de bepalingen van het Statuut dat of de Regeling welke op hen van toepassing is.

Artikel 88

Beroepsgeheim en uitwisseling van informatie

1.  
Voor de leden van de afwikkelingsraad, de vicevoorzitter en de in artikel 43, lid 1, punt b), bedoelde leden van de afwikkelingsraad, de personeelsleden uitgewisseld met of gedetacheerd door de deelnemende lidstaten die afwikkelingstaken uitvoeren, geldt de geheimhoudingsplicht van artikel 339 VWEU en de desbetreffende bepalingen in het Unierecht, zelfs na afloop van hun functie. Met name mogen zij aan geen enkele persoon of autoriteit vertrouwelijke informatie bekendmaken waarvan zij bij de uitoefening van hun beroepswerkzaamheden of via een bevoegde autoriteit of afwikkelingsautoriteit in verband met hun taken als bedoeld in deze richtlijn kennis hebben gekregen, tenzij in het kader van de uitoefening van hun taken als bedoeld in deze verordening of in een zodanig samengevatte of geaggregeerde vorm dat in artikel 2 bedoelde entiteiten niet kunnen worden geïdentificeerd, of met de uitdrukkelijke en voorafgaande toestemming van de autoriteit of de entiteit die de informatie heeft verschaft.

Informatie die onder de vereisten inzake beroepsgeheim valt, mag niet aan een andere publieke of particuliere entiteit worden verstrekt, tenzij dat in het kader van gerechtelijke procedures noodzakelijk is.

Die vereisten gelden ook voor kandidaat-kopers die worden gecontacteerd met het oog op de voorbereiding van de afwikkeling van een entiteit uit hoofde van artikel 13, lid 3.

2.  
De afwikkelingsraad zorgt ervoor dat personen die permanent of occasioneel, direct of indirect, diensten verstrekken voor de uitvoering van zijn taken, waaronder ook zijn ambtenaren en andere personen die door de afwikkelingsraad zijn gemachtigd of door de nationale afwikkelingsautoriteiten zijn aangewezen om inspecties ter plaatse te verrichten, worden onderworpen aan de vereisten inzake beroepsgeheim die gelijkwaardig zijn aan de in lid 1 bedoelde geheimhoudingsplicht.
3.  
De in lid 1 bedoelde vereisten inzake beroepsgeheim gelden ook voor waarnemers die de bijeenkomsten van de afwikkelingsraad bijwonen en voor waarnemers van niet-deelnemende lidstaten die deel uitmaken van interne afwikkelingsteams overeenkomstig artikel 83, lid 3.
4.  
De afwikkelingsraad neemt de nodige maatregelen om de veilige behandeling en verwerking van vertrouwelijke informatie te garanderen.
5.  
De afwikkelingsraad ziet erop toe dat informatie die openbaar wordt gemaakt geen vertrouwelijke elementen bevat, en gaat daarbij na welke gevolgen de openbaarmaking zou kunnen hebben voor het openbaar belang met betrekking tot het financieel, monetair of economisch beleid, voor de commerciële belangen van natuurlijke en rechtspersonen, voor het doel van inspecties, voor onderzoeken en voor controles. De procedure voor het nagaan van de gevolgen van het openbaar maken van informatie omvat een specifieke beoordeling van de gevolgen van een mogelijke openbaarmaking van de inhoud en de details van afwikkelingsplannen als bedoeld in de artikelen 8 en 9, en van de resultaten van beoordelingen als bedoeld in artikel 10 of de afwikkelingsregeling als bedoeld in artikel 18.
6.  
Dit artikel belet niet dat de afwikkelingsraad, de Raad, de Commissie, de ECB, de nationale de afwikkelingsautoriteiten of de nationale bevoegde autoriteiten, met inbegrip van hun werknemers en deskundigen, informatie delen met elkaar en met bevoegde ministeries, centrale banken, depositogarantiestelsels, beleggerscompensatiestelsels, voor normale insolventieprocedures bevoegde autoriteiten, afwikkelingsautoriteiten en bevoegde autoriteiten van niet-deelnemende lidstaten, de EBA, of, behoudens artikel 33, autoriteiten van derde landen die taken uitoefenen die gelijkwaardig zijn aan de taken van de afwikkelingsautoriteiten, of, onder strikte vertrouwelijkheidseisen, met een kandidaat-koper, met het oog op het plannen of uitvoeren van een afwikkelingsmaatregel.

Artikel 89

Gegevensbescherming

Deze verordening laat de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens in het kader van Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 16 ) of de verplichtingen van de afwikkelingsraad, de Raad en de Commissie met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens in het kader van Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad ( 17 ) bij het uitoefenen van hun taken, onverlet.

Artikel 90

Toegang tot documenten

1.  
Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad ( 18 ) is van toepassing op de documenten in bezit van de afwikkelingsraad.
2.  
De afwikkelingsraad stelt binnen zes maanden na de datum van zijn eerste bijeenkomst de praktische maatregelen tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1049/2001 vast.
3.  
Tegen de besluiten van de afwikkelingsraad krachtens artikel 8 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 kan een klacht worden ingediend bij de Europese Ombudsman of beroep worden ingesteld bij het Hof van Justitie, desgevallend na een beroep bij het in artikel 85 van deze verordening bedoelde beroepspanel, onder de voorwaarden die in respectievelijk artikel 228 en artikel 263 VWEU zijn opgenomen.
4.  
Aan de besluiten van de afwikkelingsraad onderworpen personen zijn gerechtigd toegang tot het dossier van de afwikkelingsraad te krijgen, onder voorbehoud van het rechtmatige belang van andere personen bij de bescherming van hun bedrijfsgeheimen. Het recht van toegang tot het dossier is niet van toepassing op vertrouwelijke informatie of interne voorbereidende documenten van de afwikkelingsraad.

Artikel 91

Veiligheidsvoorschriften betreffende de bescherming van gerubriceerde informatie en niet-gerubriceerde gevoelige informatie

De afwikkelingsraad past de beveiligingsbeginselen toe die zijn vastgelegd in de veiligheidsvoorschriften van de Commissie voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (EUCI) en gevoelige, niet-gerubriceerde informatie, zoals omschreven in de bijlage bij Besluit 2001/844/EG, EGKS, Euratom van de Commissie ( 19 ). De toepassing van de beveiligingsbeginselen omvat de toepassing van de bepalingen voor de uitwisseling, verwerking en opslag van dergelijke informatie.

Artikel 92

Rekenkamer

1.  
De Rekenkamer stelt over elke periode van twaalf maanden ingaande op 1 april van elk jaar een speciaal verslag op.
2.  

In elk verslag wordt onderzocht of:

a) 

er voldoende aandacht is geschonken aan de zuinigheid, efficiëntie en doeltreffendheid waarmee het Fonds is gebruikt, en met name aan de noodzaak om het Fonds zo min mogelijk te gebruiken;

b) 

de steun uit het Fonds doelmatig en nauwgezet is beoordeeld.

3.  
Elk verslag uit hoofde van lid 1 wordt opgesteld binnen zes maanden na het einde van de periode waarop het verslag betrekking heeft.
4.  
Na overweging van de door de afwikkelingsraad overeenkomstig artikel 63 opgestelde definitieve rekeningen, stelt de Rekenkamer vóór 1 december na elk boekjaar een verslag op over haar bevindingen. De Rekenkamer brengt met name verslag uit over eventuele gerelateerde verplichtingen (voor de afwikkelingsraad, de Raad, de Commissie of andere betrokkenen) die voortvloeien uit de verrichting door de afwikkelingsraad, de Raad en de Commissie van hun taken uit hoofde van de verordening.
5.  
Het Europees Parlement en de Raad kunnen erom verzoeken dat de Rekenkamer andere relevante kwesties onderzoekt die onder hun in artikel 287, lid 4, VWEU bedoelde bevoegdheid vallen.
6.  
De in de leden 1 en 4 bedoelde verslagen worden toegezonden aan de afwikkelingsraad, het Europees Parlement, de Raad en de Commissie en worden onverwijld openbaar gemaakt.
7.  
Binnen twee maanden na de datum waarop elk verslag overeenkomstig lid 1 openbaar wordt gemaakt, stelt de Commissie een gedetailleerde schriftelijke reactie op, die openbaar wordt gemaakt.

Binnen twee maanden na de datum waarop elk verslag overeenkomstig lid 4 openbaar wordt gemaakt, stellen de afwikkelingsraad, de Raad en de Commissie elk een gedetailleerde schriftelijke reactie op, die openbaar wordt gemaakt.

8.  
De Rekenkamer is bevoegd om van de afwikkelingsraad, de Raad en de Commissie alle informatie te verkrijgen die relevant is voor de vervulling van haar taken krachtens dit artikel. De afwikkelingsraad, de Raad en de Commissie verstrekken alle gevraagde informatie binnen de termijn die door de Rekenkamer kan worden gesteld.



DEEL IV

UITVOERINGSBEVOEGDHEDEN EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 93

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.  
De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2.  
De in artikel 19, lid 8, artikel 65, lid 5, artikel 69, lid 5, artikel 71, lid 3, en artikel 75, lid 4, bedoelde bevoegdheidsdelegatie wordt voor onbepaalde tijd toegekend met ingang van de in artikel 99 bedoelde relevante data.
3.  
De Commissie ziet toe op de samenhang tussen de krachtens deze verordening vastgestelde gedelegeerde handelingen en de krachtens Richtlijn 2014/59/EU vastgestelde gedelegeerde handelingen.
4.  
Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 19, lid 8, artikel 65, lid 5, artikel 69, lid 5, artikel 71, lid 3, en artikel 75, lid 4, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
5.  
Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6.  
Een overeenkomstig artikel 19, lid 8, artikel 65, lid 5, artikel 69, lid 5, artikel 71, lid 3, en artikel 75, lid 4, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van drie maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met drie maanden verlengd.
7.  
De Commissie stelt geen gedelegeerde handelingen vast indien de onderzoekstijd van het Europees Parlement — inclusief verlenging — als gevolg van het reces minder dan vijf maanden bedraagt.

Artikel 94

Evaluatie

1.  

Uiterlijk op 31 december 2018, en vervolgens om de drie jaar, brengt de Commissie een verslag uit over de toepassing van deze verordening, met bijzondere aandacht voor het monitoren van de mogelijke gevolgen voor het vlot functioneren van de interne markt. In dat verslag wordt het volgende geëvalueerd:

a) 

het functioneren en de kostenefficiëntie van het GAM, alsook het effect van de afwikkelingsactiviteiten op de belangen van de Unie als geheel en op de samenhang en de integriteit van de interne markt voor financiële diensten, met inbegrip van de mogelijke gevolgen ervan voor de structuren van de nationale bankstelsels binnen de Unie, in vergelijking met andere bankstelsels, en wat betreft de doeltreffendheid van de regelingen voor samenwerking en informatie-uitwisseling binnen het GAM, tussen het GAM en het GTM, en tussen het GAM, de nationale afwikkelingsautoriteiten, de bevoegde autoriteiten en de afwikkelingsautoriteiten van niet-deelnemende lidstaten, het volgende wordt met name beoordeeld:

i) 

of het noodzakelijk is dat de bij deze verordening aan de afwikkelingsraad, de Raad en de Commissie toegewezen functies exclusief door een onafhankelijke instelling van de Unie worden uitgeoefend en zo ja, of er wijzigingen in de betreffende bepalingen, met inbegrip van primair recht, noodzakelijk zijn;

ii) 

of samenwerking tussen het GAM, het GTM, het ESRB, de EBA, de ESMA en de Eiopa, en de andere autoriteiten die deel uitmaken van het ESFS wenselijk is;

iii) 

of de in artikel 75 bedoelde beleggingsportefeuille uit degelijke en gediversifieerde activa bestaat;

iv) 

of de band tussen overheidsschulden en bankenrisico's is verbroken;

v) 

of de governanceregelingen, waaronder de taakverdeling binnen de afwikkelingsraad en de samenstelling van de stemregeling in zowel de bestuursvergadering als de plenaire vergadering van de afwikkelingsraad en de betrekkingen van de afwikkelingsraad met de Commissie en de Raad passend zijn;

vi) 

of het referentiepunt voor de vaststelling van het streefbedrag voor het Fonds adequaat is en met name of gedekte deposito's dan wel totale uitstaande verplichtingen geen passender uitgangspunt zouden vormen en of er een absoluut minimumbedrag voor het Fonds moet worden vastgesteld om volatiliteit in de stroom van financiële middelen naar het Fonds te voorkomen en ervoor te zorgen dat de financiering van het Fonds op lange termijn stabiel en toereikend blijft;

vii) 

of het noodzakelijk is het streefbedrag voor het Fonds en de hoogte van de bijdragen te wijzigen om een gelijk speelveld in de Unie te garanderen;

b) 

de doelmatigheid van de regelingen inzake onafhankelijkheid en verantwoordingsplicht;

c) 

de interactie tussen de afwikkelingsraad en de EBA;

d) 

de interactie tussen de afwikkelingsraad en de nationale afwikkelingsautoriteiten van niet-deelnemende lidstaten en de gevolgen van het GAM voor die lidstaten en de interactie tussen de afwikkelingsraad en autoriteiten van betreffende derde landen als omschreven in artikel 2, lid 1, punt 90, van Richtlijn 2014/59/EU;

e) 

de noodzaak van het nemen van maatregelen om de insolventieprocedures voor instellingen die zijn gefaald te harmoniseren.

2.  
Dit verslag wordt aan het Europees Parlement en de Raad voorgelegd. Indien nodig werkt de Commissie begeleidende voorstellen uit.
3.  
Wanneer Richtlijn 2014/59/EU wordt geëvalueerd, wordt de Commissie verzocht, waar passend, ook een evaluatie van deze verordening te verrichten.

Artikel 95

Wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010

Verordening (EU) nr. 1093/2010 wordt als volgt gewijzigd:

1. 

In artikel 4 wordt punt 2 vervangen door:

„2. „bevoegde autoriteiten”:

i) 

bevoegde autoriteiten als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 40, van Verordening (EU) nr. 575/2013, met inbegrip van de Europese Centrale Bank voor zaken die betrekking hebben op de taken die haar zijn opgedragen krachtens Verordening (EU) nr. 1024/2013, in Richtlijn 2007/64/EG en als bedoeld in Richtlijn 2009/110/EG;

ii) 

wat de Richtlijnen 2002/65/EG en 2005/60/EG betreft, de autoriteiten die de naleving van de vereisten van die richtlijnen door de kredietinstellingen en financiële instellingen moeten garanderen;

iii) 

wat depositogarantiestelsels betreft, organen die depositogarantiestelsels beheren ingevolge Richtlijn 2014/49/EU van het Europees Parlement en de Raad ( *1 ) of, ingeval de activiteit van het depositogarantiestelsel door een particuliere onderneming wordt beheerd, de overheidsinstantie die ingevolge die richtlijn toezicht houdt op die stelsels; en

iv) 

wat Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad ( *2 ) en Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad ( *3 ) betreft, de afwikkelingsautoriteiten die zijn omschreven in artikel 3 van Richtlijn 2014/59/EU, de bij Verordening (EU) nr. 806/2014 opgerichte gemeenschappelijke afwikkelingsraad en de Raad en de Commissie wanneer zij maatregelen nemen krachtens artikel 18 van Verordening (EU) nr. 806/2014, met uitzondering van het geval waarin zij discretionaire bevoegdheden uitoefenen of beleidskeuzen maken.

2. 

In artikel 25 wordt het volgende lid ingevoegd:

„1 bis.  
De Autoriteit kan collegiale toetsingen van de uitwisseling van informatie en van de gezamenlijke activiteiten van de in de Verordening (EU) nr. 806/2014 bedoelde afwikkelingsraad en nationale afwikkelingsautoriteiten van lidstaten die niet aan het gemeenschappelijk afwikkelingmechanisme deelnemen, in de afwikkeling van grensoverschrijdende groepen organiseren en voeren, teneinde de resultaten doeltreffender en samenhangender te maken. De Autoriteit ontwikkelt te dien einde methoden om objectieve beoordeling en vergelijking mogelijk te maken.”.
3. 

In artikel 40, lid 6, wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Om binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 2014/59/EU op te treden, is de voorzitter van de gemeenschappelijke afwikkelingsraad waarnemer bij de raad van toezichthouders.”.

Artikel 96

Vervanging van nationale afwikkelingsfinancieringsregelingen

Vanaf de in artikel 99, leden 2 en 6, van deze verordening bedoelde datum van toepassing wordt het Fonds beschouwd als de afwikkelingsfinancieringsregeling van de deelnemende lidstaten krachtens de artikelen 99 tot en met 109 van Richtlijn 2014/59/EU.

Artikel 97

Vestigingsovereenkomst en voorwaarden voor de exploitatie

1.  
De nodige bepalingen betreffende de huisvesting van de afwikkelingsraad in de lidstaat waar de zetel is gevestigd en de door die lidstaat ter beschikking te stellen installaties, alsook de specifieke regels die in die lidstaat gelden voor de voorzitter, de leden van de afwikkelingsraad in zijn plenaire vergadering, de personeelsleden van de afwikkelingsraad en hun gezinsleden, worden vastgesteld in een vestigingsovereenkomst tussen de afwikkelingsraad en de die lidstaat, die wordt gesloten nadat de afwikkelingsraad in zijn plenaire vergadering daarmee heeft ingestemd, doch uiterlijk op 20 augustus 2016.
2.  
De lidstaat waar de zetel van de afwikkelingsraad zich bevindt, zorgt ervoor dat de afwikkelingsraad in optimale omstandigheden kan werken, onder andere door het aanbieden van meertalig onderwijs met een Europese dimensie en passende vervoersverbindingen.

Artikel 98

Aanvang van de activiteiten van de afwikkelingsraad

1.  
De afwikkelingsraad wordt volledig operationeel op 1 januari 2015.
2.  

De Commissie is ermee belast de afwikkelingsraad op te richten en voorlopig te laten functioneren, totdat hij voldoende operationele capaciteit heeft om zelf zijn begroting uit te voeren. Met dat doel:

a) 

kan de Commissie, totdat de voorzitter in functie treedt na overeenkomstig artikel 56 door de Raad te zijn benoemd, een ambtenaar van de Commissie aanwijzen die ad interim de functie van voorzitter zal vervullen en de aan de voorzitter opgedragen taken zal uitvoeren;

b) 

oefent de voorzitter ad interim, in afwijking van artikel 50, lid 1, punt l), en totdat een besluit als bedoeld in artikel 50, lid 3, is vastgesteld, de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegd gezag uit;

c) 

kan de Commissie de afwikkelingsraad bijstand verlenen, met name door ambtenaren van de Commissie te detacheren om de activiteiten van het agentschap te verrichten onder de verantwoordelijkheid van de voorzitter ad interim of de voorzitter.

3.  
De voorzitter ad interim kan alle betalingen binnen de kredieten van de begroting van de afwikkelingsraad toestaan en kan contracten sluiten, waaronder contracten tot aanstelling van personeelsleden.

Artikel 99

Inwerkingtreding

1.  
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
2.  
Behoudens de in de leden 3 tot en met 5 vermelde uitzonderingen, is deze verordening van toepassing met ingang van 1 januari 2016.
3.  
In afwijking van lid 2 van dit artikel zijn de bepalingen betreffende de bevoegdheden van de afwikkelingsraad om informatie te verzamelen en met de nationale afwikkelingsautoriteiten samen te werken bij de opstelling van afwikkelingsplannen krachtens de artikelen 8 en 9 en alle andere daarmee samenhangende bepalingen, van toepassing met ingang van 1 januari 2015.
4.  
In afwijking van lid 2 van dit artikel zijn de artikelen 1 tot en met 4, artikel 6, artikel 30, de artikelen 42 tot en met 48, artikel 49, artikel 50, lid 1, punten a), b) en punten g) tot en met p), artikel 50, lid 3, artikel 51, artikel 52, leden 1 en 4, artikel 53, leden 1 en 2, de artikelen 56 tot en met 59, de artikelen 61 tot en met 66, de artikelen 80 tot en met 84, de artikelen 87 tot en met 95, artikel 97 en artikel 98 van toepassing met ingang van 19 augustus 2014.
5.  
In afwijking van lid 2 van dit artikel zijn artikel 69, lid 5, artikel 70, leden 6 en 7, en artikel 71, lid 3, welke de Raad de bevoegdheid verlenen uitvoeringshandelingen vast te stellen en de Commissie de bevoegdheid verlenen gedelegeerde handelingen vast te stellen, van toepassing met ingang van 1 november 2014.
6.  
De afwikkelingsraad dient met ingang van 1 januari 2015 maandelijks een door zijn plenaire vergadering goedgekeurd verslag bij het Europees Parlement, de Raad en de Commissie in, waarin wordt ingegaan op de vraag of de voorwaarden voor de overdracht van de bijdragen aan hetFonds zijn vervuld.

De toepassing van de in lid 2 bedoelde bepalingen wordt met ingang van 1 december 2015 telkens met één maand uitgesteld indien uit die verslagen blijkt dat de voorwaarden voor de overdracht van de bijdragen aan het Fonds niet zijn vervuld. De afwikkelingsraad dient iedere keer aan het einde van die maand een nader verslag in.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.



( 1 ) Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) (PB L 302 van 17.11.2009, blz. 32).

( 2 ) Richtlijn 97/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 maart 1997 inzake de beleggerscompensatiestelsels (PB L 84 van 26.03.1997, blz. 22).

( 3 ) Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten voor financiële instrumenten en tot wijziging van Richtlijn 2002/92/EG en Richtlijn 2011/61/EU (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 349).

( 4 ) Verordening (EU) 2019/2033van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 575/2013, (EU) nr. 600/2014 en (EU) nr. 806/2014 (PB L 314 van 5.12.2019, blz. 1).

( 5 ) Richtlijn (EU) 2019/2034van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijnen 2002/87/EG, 2009/65/EG, 2011/61/EU, 2013/36/EU, 2014/59/EU en 2014/65/EU (PB L 314 van 5.12.2019, blz. 64).

( 6 ) Richtlijn 2002/47/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 juni 2002 betreffende financiëlezekerheidsovereenkomsten (PB L 168 van 27.6.2002, blz. 43).

( 7 ) Richtlijn 2001/23/EG van de Raad van 12 maart 2001 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen (PB L 82 van 22.3.2001, blz. 16).

( 8 ) Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en tot wijziging van de Richtlijnen 2003/41/EG en 2009/65/EG en van de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 1095/2010 (PB L 174 van 1.7.2011, blz. 1).

( 9 ) Richtlijn 98/26/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 1998 betreffende het definitieve karakter van de afwikkeling van betalingen en effectentransacties in betalings- en afwikkelingssystemen (PB L 166 van 11.6.1998, blz. 45).

( 10 ) Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad van 29 februari 1968 tot vaststelling van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen, alsmede van bijzondere maatregelen welke tijdelijk op de ambtenaren van de Commissie van toepassing zijn (PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1).

( 11 ) Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).

( 12 ) Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

( 13 ) Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).

( 14 ) Verordening nr. 1 van de Raad tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap (PB 17 van 6.10.1958, blz. 385).

( 15 ) Verordening nr. 422/67/EEG, nr. 5/67/Euratom van de Raad van 25 juli 1967 tot vaststelling van de geldelijke regeling voor de voorzitter en de leden van de Commissie, de president, de rechters en de griffier van, alsmede de advocaten-generaal bij het Hof van Justitie, de president, de leden en de griffier van het Gerecht van eerste aanleg alsmede de president, de leden en de griffier van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (PB L 187 van 8.8.1967, blz. 1)

( 16 ) Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31).

( 17 ) Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).

( 18 ) Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43).

( 19 ) Besluit 2001/844/EG, EGKS, Euratom van de Commissie van 29 november 2001 tot wijziging van haar reglement van orde (PB L 317 van 3.12.2001, blz. 1).

( *1 ) Richtlijn 2014/49/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 inzake de depositogarantiestelsels (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 149).

( *2 ) Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012, van het Europees Parlement en de Raad (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 190).

( *3 ) Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010 (PB L 225 van 30.7.2014, blz. 1).”.