02014L0059 — NL — 07.01.2020 — 004.005


Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document

►B

RICHTLIJN 2014/59/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 15 mei 2014

betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012, van het Europees Parlement en de Raad

(Voor de EER relevante tekst)

(PB L 173 van 12.6.2014, blz. 190)

Gewijzigd bij:

 

 

Publicatieblad

  nr.

blz.

datum

►M1

RICHTLIJN (EU) 2017/1132 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD Voor de EER relevante tekst van 14 juni 2017

  L 169

46

30.6.2017

►M2

RICHTLIJN (EU) 2017/2399 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 12 december 2017

  L 345

96

27.12.2017

►M3

RICHTLIJN (EU) 2019/879 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 20 mei 2019

  L 150

296

7.6.2019

►M4

RICHTLIJN (EU) 2019/2162 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD Voor de EER relevante tekst van 27 november 2019

  L 328

29

18.12.2019


Gerectificeerd bij:

►C1

Rectificatie, PB L 216, 15.8.2015, blz.  9 (2014/59/EU)

►C2

Rectificatie, PB L 283, 31.8.2020, blz.  2 (2019/879)




▼B

RICHTLIJN 2014/59/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 15 mei 2014

betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012, van het Europees Parlement en de Raad

(Voor de EER relevante tekst)



TITEL I

TOEPASSINGSGEBIED, DEFINITIES EN AUTORITEITEN

Artikel 1

Voorwerp en toepassingsgebied

1.  In deze richtlijn worden de regels en procedures vastgelegd voor het herstel en de afwikkeling van de volgende entiteiten:

a) 

in de Unie gevestigde instellingen;

b) 

in de Unie gevestigde financiële instellingen indien zij dochterondernemingen zijn van een kredietinstelling of beleggingsonderneming, dan wel van een in punt c) of d) bedoelde onderneming, en onder het toezicht op geconsolideerde basis op de moederonderneming vallen in overeenstemming met artikelen 6 tot en met 17 van Verordening (EU) nr. 575/2013;

c) 

in de Unie gevestigde financiële holdings, gemengde financiële holdings en gemengde holdings;

d) 

financiële moederholdings in een lidstaat, financiële Unie-moederholdings, gemengde financiële moederholdings in een lidstaat, gemengde financiële Unie-moederholdings;

e) 

bijkantoren van instellingen die buiten de Unie gevestigd zijn onder de specifieke voorwaarden die in deze richtlijn zijn vastgelegd.

Behoudens specifieke bepalingen houden afwikkelingsautoriteiten en bevoegde autoriteiten, wanneer zij de voorschriften uit hoofde van deze richtlijn vaststellen en toepassen en wanneer zij de verschillende hen ter beschikking staande instrumenten gebruiken ten aanzien van een in de eerste alinea bedoelde entiteit, rekening met: de aard van haar bedrijfsactiviteiten; haar aandeelhoudersstructuur; haar rechtsvorm; haar risicoprofiel, omvang en juridische status; haar verwevenheid met andere instellingen of met het financiële stelsel als geheel; de reikwijdte en de complexiteit van haar activiteiten; haar deelname aan een institutioneel protectiestelsel (IPS) dat voldoet aan de vereisten van artikel 113, lid 7, van Verordening (EU) nr. 575/2013 of aan andere coöperatieve, op wederzijdse solidariteit gebaseerde systemen als bedoeld in artikel 113, lid 6, van die richtlijn; en de vraag of zij beleggingsdiensten of -activiteiten als bedoeld in artikel 4, lid 1, punt 2, van Richtlijn 2004/65/EU verricht.

2.  Lidstaten mogen regels vaststellen of handhaven die strikter zijn dan of aanvullend zijn op de in deze richtlijn neergelegde regels of de op grond van deze richtlijn vastgestelde gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen vastgestelde regels, mits deze van algemene strekking zijn en niet in strijd zijn met deze richtlijn en van de op grond van deze richtlijn vastgestelde gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen.

Artikel 2

Definities

1.  Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

1.

„afwikkeling” : de toepassing van een afwikkelingsinstrument of een in artikel 37, lid 9, bedoeld instrument ter verwezenlijking van een of meer van de in artikel 31, lid 2, bedoelde afwikkelingsdoelstellingen;

2.

„kredietinstelling” : een kredietinstelling als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013, met uitzondering van de in artikel 2, lid 5, van Richtlijn 2013/36/EU bedoelde entiteiten;

3.

„beleggingsonderneming” : een beleggingsonderneming als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013 die onderworpen is aan het aanvangskapitaalvereiste als opgenomen in artikel 28, lid 2, van Richtlijn 2013/36/EU;

4.

„financiële instelling” : een financiële instelling als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 26, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

▼M3

5.

„dochteronderneming” : een dochteronderneming als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 16, van Verordening (EU) nr. 575/2013, en voor de toepassing van de artikelen 7, 12, 17, 18, 45 tot en met 45 quaterdecies, 59 tot en met 62, 91 en 92 van deze richtlijn, op af te wikkelen groepen als bedoeld in punt 83 ter, onder b), van dit lid, met inbegrip van, indien en waar passend kredietinstellingen die blijvend aangesloten zijn bij een centraal orgaan, het centrale orgaan zelf, en hun respectieve dochterondernemingen, rekening houdend met de manier waarop dergelijke af te wikkelen groepen voldoen aan artikel 45 sexies, lid 3, van deze richtlijn;

5 bis.

„dochteronderneming van wezenlijk belang” : een dochteronderneming van wezenlijk belang als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 135, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

▼B

6.

„moederonderneming” : een moederonderneming als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 15, onder a), van Verordening (EU) nr. 575/2013;

7.

„geconsolideerde basis” : de basis van de geconsolideerde positie als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 47, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

8.

„institutioneel protectiestelsel” of „IPS” : een institutioneel protectiestelsel (IPS) dat voldoet aan de in artikel 113, lid 7, van Verordening (EU) nr. 575/2013 vastgestelde vereisten;

9.

„financiële holding” : een financiële holding als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 20, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

10.

„gemengde financiële holding” : een gemengde financiële holding als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 21, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

11.

„gemengde holding” : een gemengde holding als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 22, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

12.

„financiële moederholding in een lidstaat” : een financiële moederholding in een lidstaat als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 30, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

13.

„financiële Unie-moederholding” : een financiële EU-moederholding als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 31, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

14.

„gemengde financiële moederholding in een lidstaat” : een gemengde financiële moederholding in een lidstaat als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 32, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

15.

„gemengde financiële Unie-moederholding” : een gemengde financiële EU-moederholding als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 33, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

16.

„afwikkelingsdoelstellingen” : de in artikel 31, lid 2, bedoelde afwikkelingsdoelstellingen;

17.

„bijkantoor” : een bijkantoor als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 17, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

18.

„afwikkelingsautoriteit” : een door een lidstaat overeenkomstig artikel 3 aangewezen autoriteit;

19.

„afwikkelingsinstrument” : een afwikkelingsinstrument als bedoeld in artikel 37, lid 3;

20.

„afwikkelingsbevoegdheid” : een bevoegdheid als bedoeld in de artikelen 63 tot en met 72;

21.

„bevoegde autoriteit” : bevoegde autoriteit als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 40, van Verordening (EU) nr. 575/2013, met inbegrip van de Europese Centrale Bank wat betreft specifieke taken die haar bij Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad ( 1 ) zijn toegewezen;

22.

„bevoegde ministeries” : ministeries van Financiën of andere ministeries van de lidstaten die uit hoofde van hun nationale bevoegdheden verantwoordelijk zijn voor economische, financiële en begrotingsbeslissingen op nationaal niveau en die overeenkomstig artikel 3, lid 5, zijn aangewezen;

23.

„instelling” : een kredietinstelling of beleggingsonderneming;

24.

„leidinggevend orgaan” : een leidinggevend orgaan als omschreven in artikel 3, lid 1, punt 7, van Richtlijn 2013/36/EU;

25.

„hoger management” : directie als omschreven in artikel 3, lid 1, punt 9, van Richtlijn 2013/36/EU;

26.

„groep” : een moederonderneming en haar dochterondernemingen;

27.

„grensoverschrijdende groep” : een groep met in meer dan één lidstaat gevestigde groepsentiteiten;

28.

„buitengewone openbare financiële steun” : staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU of elke andere openbare financiële steun op supranationaal niveau die als hij op nationaal niveau werd verstrekt, staatssteun zou vormen, die wordt verstrekt om de levensvatbaarheid, liquiditeit of solvabiliteit te vrijwaren of te herstellen van een instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), of van een groep waarvan een dergelijke instelling of entiteit deel uitmaakt;

29.

„noodliquiditeitssteun” : de verstrekking door een centrale bank van geld van de centrale bank of elke andere steun die de geldhoeveelheid van de centrale bank doet toenemen, aan een solvente financiële instelling, of een groep van solvente financiële instellingen, die met tijdelijke liquiditeitsproblemen wordt geconfronteerd, zonder dat deze operatie deel uitmaakt van het monetaire beleid;

30.

„systeemcrisis” : een verstoring van het financiële stelsel met mogelijk ernstige negatieve gevolgen voor de interne markt en de reële economie; alle soorten financiële intermediairs, markten en infrastructuur kunnen tot op zekere hoogte potentieel systeemrelevant zijn;

31.

„groepsentiteit” : een rechtspersoon die deel uitmaakt van een groep;

32.

„herstelplan” : een herstelplan dat door een instelling in overeenstemming met artikel 5 wordt opgesteld en bijgehouden;

33.

„groepsherstelplan” : een groepsherstelplan dat in overeenstemming met artikel 7 wordt opgesteld en bijgehouden;

34.

„significant bijkantoor” : een bijkantoor dat overeenkomstig artikel 51 bis, lid 1, van Richtlijn 2013/36/EU in een lidstaat van ontvangst als significant zou worden aangemerkt;

35.

„kritieke functies” : activiteiten, diensten of bedrijfsactiviteiten waarvan de onderbreking naar alle waarschijnlijkheid in een of meer lidstaten tot een verstoring van essentiële diensten aan de reële economie zal leiden of, wegens de omvang of het marktaandeel van een instelling of groep, haar verwevenheid met entiteiten binnen en buiten een groep, haar complexiteit of haar grensoverschrijdende activiteiten, de financiële stabiliteit zal verstoren, vooral wat de vervangbaarheid ervan betreft;

36.

„kernbedrijfsonderdelen” : bedrijfsonderdelen en daarmee samenhangende diensten die materiële bronnen van inkomsten, winst of franchisewaarde vormen voor een instelling of voor een groep waarvan een instelling deel uitmaakt;

37.

„consoliderende toezichthouder” : consoliderende toezichthouder als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 41, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

38.

„eigen vermogen” : eigen vermogen als omschreven in artikel 1, lid 1, punt 118, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

39.

„afwikkelingsvoorwaarden” : de in artikel 32, lid 1, bedoelde voorwaarden;

40.

„afwikkelingsmaatregel” : het overeenkomstig artikel 32 of artikel 33 genomen besluit om een instelling of een entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), af te wikkelen, de toepassing van een afwikkelingsinstrument, of de uitoefening van een of meer afwikkelingsbevoegdheden;

41.

„afwikkelingsplan” : een afwikkelingsplan dat overeenkomstig artikel 10 voor een instelling is opgesteld;

42.

„groepsafwikkeling” :

hetzij:

a) 

het nemen van een afwikkelingsmaatregel op het niveau van een moederonderneming of van een instelling waarop toezicht op geconsolideerde basis wordt uitgeoefend, of

b) 

de coördinatie van de toepassing van afwikkelingsinstrumenten en de uitoefening van afwikkelingsbevoegdheden door afwikkelingsautoriteiten met betrekking tot groepsentiteiten die aan de afwikkelingsvoorwaarden voldoen;

43.

„groepsafwikkelingsplan” : een plan voor groepsafwikkeling dat overeenkomstig de artikelen 12 en 13 is opgesteld;

44.

„afwikkelingsautoriteit op groepsniveau” : de afwikkelingsautoriteit in de lidstaat waar de consoliderende toezichthouder is gevestigd;

45.

„groepsafwikkelingsregeling” : een plan dat met het oog op een groepsafwikkeling overeenkomstig artikel 91 is opgesteld;

46.

„afwikkelingscollege” : een college dat overeenkomstig artikel 88 is opgericht voor het uitvoeren van de in artikel 88, lid 1, bedoelde taken;

47.

„normale insolventieprocedures” : de collectieve insolventieprocedures die ertoe leiden dat de debiteur het beheer en de beschikking over zijn vermogen geheel of gedeeltelijk verliest en dat een liquidateur of een bewindvoerder wordt aangewezen, die normaal gesproken op grond van het nationaal recht op instellingen van toepassing zijn, en die ofwel specifiek voor die instellingen gelden, ofwel algemeen op alle natuurlijke en rechtspersonen van toepassing zijn;

▼M2

48.

„schuldinstrumenten” :
i) 

voor de toepassing van artikel 63, lid 1, onder g) en j), obligaties en andere vormen van overdraagbare schuld, instrumenten die een schuld creëren of erkennen en instrumenten die recht geven op het verwerven van schuldinstrumenten, en

ii) 

voor de toepassing van artikel 108, obligaties en andere vormen van overdraagbare schuld en instrumenten die een schuld creëren of erkennen;

▼B

49.

„moederinstelling in een lidstaat” : een moederinstelling in een lidstaat als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 28, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

50.

„EU-moederinstelling” : een EU-moederinstelling als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 29, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

51.

„eigenvermogensvereisten” : de vereisten als vastgesteld in de artikelen 92 tot en met 98 van Verordening (EU) nr. 575/2013;

52.

„toezichtcollege” : een overeenkomstig artikel 116 van Richtlijn 2013/36/EU opgericht college van toezichthouders;

53.

„staatssteunregels van de Unie” : het kader dat is vastgesteld bij de artikelen 107, 108 en 109 VWEU en de verordeningen en alle handelingen van de Unie, met inbegrip van richtsnoeren, mededelingen en bekendmakingen, die krachtens artikel 108, lid 4, of artikel 109 VWEU zijn uitgevaardigd of aangenomen;

54.

„liquidatie” : het te gelde maken van activa van een instelling of entiteit bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d);

55.

„instrument van afsplitsing van activa” : het mechanisme voor het verrichten van een overdracht door een afwikkelingsautoriteit van activa, rechten of passiva van een instelling in afwikkeling aan een vehikel voor activabeheer, in overeenstemming met artikel 42;

56.

„vehikel voor activabeheer” : een rechtspersoon die voldoet aan de vereisten als opgenomen in artikel 42, lid 2;

57.

„instrument van bail-in” : het mechanisme voor het verrichten van de uitoefening door een afwikkelingsautoriteit van de bevoegdheden voor het afschrijven of omzetten van de passiva van een instelling in afwikkeling, in overeenstemming met artikel 43;

58.

„instrument van verkoop van de onderneming” : het mechanisme voor het verrichten van een overdracht door een afwikkelingsautoriteit van door een instelling in afwikkeling uitgegeven aandelen of andere eigendomsinstrumenten of van activa, rechten of passiva en van een instelling in afwikkeling aan een verkrijger die geen overbruggingsinstelling is, in overeenstemming met artikel 38;

59.

„overbruggingsinstelling” : een rechtspersoon die voldoet aan de vereisten van artikel 40, lid 2;

60.

„instrument van de overbruggingsinstelling” : het mechanisme het overdragen van aandelen of andere door een instelling in afwikkeling uitgegeven eigendomsinstrumenten, of van activa, rechten of passiva van een instelling in afwikkeling aan een overbruggingsinstelling, in overeenstemming met artikel 40;

61.

„eigendomsinstrumenten” : aandelen, andere instrumenten die recht geven op eigendom, instrumenten die kunnen worden omgezet in of recht geven op de verwerving van aandelen of andere eigendomsinstrumenten, en instrumenten die belangen in aandelen of andere eigendomsinstrumenten vertegenwoordigen;

62.

„aandeelhouders” : aandeelhouders of houders van andere eigendomsinstrumenten;

63.

„overdrachtsbevoegdheden” : de in artikel 63, lid 1, onder c) of d), bedoelde bevoegdheden voor het overdragen van aandelen, andere eigendomsinstrumenten, schuldinstrumenten, activa, rechten of passiva, dan wel een willekeurige combinatie daarvan door een instelling in afwikkeling aan een ontvanger;

64.

„centrale tegenpartij” : een CTP als omschreven in artikel 2, punt 1, van Verordening (EU) nr. 648/2012;

65.

„derivaat” : een derivaat als omschreven in artikel 2, punt 5, van Verordening (EU) nr. 648/2012;

66.

„afschrijvings- en omzettingsbevoegdheden” : de bevoegdheden als bedoeld in artikel 59, lid 2, en in artikel 63, lid 1, onder e) tot en met i);

67.

„door zekerheid gedekte verplichting” : een verplichting waarbij het recht van de crediteur op betaling of een andere vorm van verrichting gedekt wordt door een verpanding, een pand of pandrecht, of zekerheidsregelingen, met inbegrip van verplichtingen die voortvloeien uit retrocessietransacties en andere zekerheidsovereenkomsten die tot overdracht van eigendom/gerechtigdheid leiden;

68.

„tier 1-kernkapitaalinstrumenten” : kapitaalinstrumenten die voldoen aan de voorwaarden van artikel 28, leden 1 tot en met 4, artikel 29, leden 1 tot en met 5, of artikel 31, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

▼M3

68 bis.

„tier 1-kernkapitaal” : tier 1-kernkapitaal als berekend overeenkomstig artikel 50 van Verordening (EU) nr. 575/2013;

▼B

69.

„aanvullende tier 1-instrumenten” : kapitaalinstrumenten die voldoen aan de voorwaarden van artikel 52, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

70.

„totaalbedrag” : het totale bedrag op basis waarvan de afwikkelingsautoriteit heeft geoordeeld dat de ►M3  bail-inbare passiva ◄ in overeenstemming met artikel 46, lid 1, moeten worden afgeschreven of omgezet;

▼M3

71.

„bail-inbare passiva” : de passiva en kapitaalinstrumenten die niet kunnen worden gerekend tot tier 1-kernkapitaalinstrumenten, aanvullend-tier 1- of tier 2-instrumenten van een instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, punt b), c) of d), en die niet op grond van artikel 44, lid 2, van de toepassing van het instrument van bail-in zijn uitgesloten;

71 bis.

„in aanmerking komende passiva” : bail-inbare passiva die, voor zover van toepassing, aan de voorwaarden van artikel 45 ter of artikel 45 septies, lid 2, punt a), van deze richtlijn, voldoen, alsmede tier 2-instrumenten die aan de voorwaarden van artikel 72 bis, lid 1, punt b), van Verordening (EU) nr. 575/2013 voldoen;

71 ter.

„achtergestelde in aanmerking komende instrumenten” : instrumenten die voldoen aan alle in artikel 72 bis van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde voorwaarden met uitzondering van artikel 72 ter, leden 3 tot en met 5, van die verordening;

▼B

72.

„depositogarantiestelsel” : een overeenkomstig artikel 4 van Richtlijn 2014/49/EU door een lidstaat ingevoerd en officieel erkend depositogarantiestelsel;

73.

„tier 2-instrumenten” : kapitaalinstrumenten of achtergestelde schuldinstrumenten die voldoen aan de voorwaarden van artikel 63 van Verordening (EU) nr. 575/2013;

74.

„relevante kapitaalinstrumenten” voor de toepassing van titel IV, hoofdstuk IV, afdeling 5, en titel IV, hoofdstuk V : aanvullend-tier 1-instrumenten en tier 2-instrumenten;

75.

„omzettingskoers” : de factor die het aantal aandelen of andere eigendomsinstrumenten bepaalt waarin een passief van een bepaalde categorie zal worden omgezet, met verwijzing naar hetzij een enkel instrument van de betrokken categorie, hetzij een welbepaalde waarde-eenheid van een schuldvordering;

76.

„getroffen crediteur” : een crediteur wiens vordering betrekking heeft op een verplichting die verlaagd is of in aandelen of andere eigendomsinstrumenten is omgezet middels de uitoefening van de afschrijvings- of omzettingsbevoegdheid in het kader van het gebruik van het instrument van bail-in;

77.

„getroffen houder” : een houder van eigendomsinstrumenten wiens eigendomsinstrumenten zijn ingetrokken middels de in artikel 63, lid 1, onder h), bedoelde bevoegdheid;

78.

„geëigende autoriteit” : de overeenkomstig artikel 61 aangewezen autoriteit van de lidstaat die op grond van het nationale recht van deze lidstaat bevoegd is voor het doen van de in de artikelen 59, lid 3, bedoelde vaststellingen;

79.

„relevante moederinstelling” : een moederinstelling in een lidstaat, een EU-moederinstelling, een financiële holding, een gemengde financiële holding, een gemengde holding, een financiële moederholding in een lidstaat, een financiële EU-moederholding, een gemengde financiële moederholding in een lidstaat of een gemengde financiële EU-moederholding in verband waarmee het instrument van bail-in wordt toegepast;

80.

„ontvanger” : de entiteit waaraan aandelen, andere eigendomsinstrumenten, schuldinstrumenten, activa, rechten of passiva of een willekeurige combinatie daarvan door een instelling in afwikkeling worden overgedragen;

81.

„werkdag” : een andere dag dan een zaterdag, een zondag of een nationale feestdag in de betrokken lidstaat;

82.

„beëindigingsrecht” : een recht om een contract te beëindigen, een recht om verplichtingen te versnellen, voortijdig te beëindigen of te verrekenen, dan wel een eventuele soortgelijke bepaling die een verplichting van een partij bij het contract opschort, wijzigt of nietig verklaart of een bepaling die het ontstaan belet van een verplichting uit hoofde van het contract die anders zou zijn ontstaan;

83.

„instelling in afwikkeling” : een instelling, een financiële instelling, een financiële holding, een gemengde financiële holding, een gemengde holding, een financiële moederholding in een lidstaat, een financiële EU-moederholding, een gemengde financiële moederholding in een lidstaat of een gemengde financiële EU-moederholding ten aanzien waarvan een afwikkelingsmaatregel wordt genomen;

▼M3

83 bis.

„af te wikkelen entiteit” :

a) 

een in de Unie gevestigde rechtspersoon die overeenkomstig artikel 12 door de afwikkelingsautoriteit wordt aangemerkt als een entiteit ten aanzien waarvan het afwikkelingsplan in een afwikkelingsmaatregel voorziet; of

b) 

een instelling die geen deel uitmaakt van een groep die aan geconsolideerd toezicht is onderworpen overeenkomstig de artikelen 111 en 112 van Richtlijn 2013/36/EU, en ten aanzien waarvan het overeenkomstig artikel 10 van deze richtlijn opgestelde afwikkelingsplan voorziet in afwikkelingsmaatregelen;

83 ter.

„af te wikkelen groep” :

a) 

een af te wikkelen entiteit en haar dochterondernemingen, niet zijnde:

i) 

de af te wikkelen entiteiten zelf;

ii) 

dochterondernemingen van andere af te wikkelen entiteiten; of

iii) 

in een derde land gevestigde entiteiten die volgens het afwikkelingsplan geen deel uitmaken van de af te wikkelen groep, alsmede de dochterondernemingen daarvan; of

b) 

kredietinstellingen die blijvend aangesloten zijn bij een centraal orgaan en het centrale orgaan zelf, indien ten minste een gecombineerde buffervereiste als gedefinieerd in van deze kredietinstellingen of het centrale orgaan een af te wikkelen entiteit is, en hun respectieve dochterondernemingen;

83 quater.

„mondiaal systeemrelevante instelling of”„MSI” : een mondiaal systeemrelevante instelling (MSI) als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 133, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

▼B

84.

„EU-dochterinstelling” : een instelling die in een lidstaat gevestigd is en die een dochteronderneming is van een instelling van een derde land of een derdeland- moederonderneming;

85.

„EU-moederonderneming” : een EU- moederinstelling, een financiële EU-moederholding of een gemengde financiële EU-moederholding;

86.

„derdeland-instelling” : een entiteit waarvan het hoofdkantoor zich in een derde land bevindt, die, indien zij in de Unie gevestigd zou zijn, onder de definitie van een instelling zou vallen;

87.

„derdeland-moederonderneming” : een in een derde land gevestigde moederonderneming, een financiële moederholding of een gemengde financiële moederholding;

88.

„afwikkelingsmaatregelen van een derde land” : maatregelen naar het recht van een derde land om het falen van een derdeland-instelling of een derdeland-moederonderneming te beheren die, wat de doelstellingen en de te verwachten resultaten betreft, vergelijkbaar is met afwikkelingsmaatregelen uit hoofde van deze richtlijn;

89.

„EU-bijkantoor” : een bijkantoor van een instelling van een derde land, dat in een lidstaat is gevestigd;

90.

„betrokken autoriteit van een derde land” : een autoriteit van een derde land die verantwoordelijk is voor de uitoefening van functies die vergelijkbaar zijn met die van afwikkelingsautoriteiten of bevoegde autoriteiten uit hoofde van deze richtlijn;

91.

„groepsfinancieringsregeling” : de financieringsregeling of -regelingen van de lidstaat van de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau;

92.

„back-to-backtransactie” : een transactie die plaatsvindt tussen twee groepsentiteiten voor het geheel of gedeeltelijk overdragen van het risico dat wordt gegenereerd door een andere transactie die tussen een van deze groepsentiteiten en een derde heeft plaatsgevonden;

93.

„garantie binnen de groep” : een contract waarmee één groepsentiteit zich garant stelt voor de verplichtingen van een andere groepsentiteit jegens een derde;

94.

„gedekte deposito’s” : gedekte deposito’s als omschreven in artikel 2, lid 1, punt 5, van Richtlijn 2014/49/EU;

95.

„in aanmerking komende deposito’s” : in aanmerking komende deposito’s als omschreven in artikel 2, lid 1, punt 4, van Richtlijn 2014/49/EU;

▼M4

96.

„gedekte obligatie” : een gedekte obligatie in de zin van artikel 3, punt 1, van Richtlijn (EU) 2019/2162 van het Europees Parlement en de Raad ( 2 ) of, met betrekking tot een instrument dat is uitgegeven vóór 8 juli 2022, een obligatie als bedoeld in artikel 52, lid 4, van Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 3 ), zoals van toepassing op de datum van de uitgifte ervan;

▼B

97.

„financiëlezekerheidsovereenkomst die leidt tot overdracht” : een financiëlezekerheidsovereenkomst die leidt tot overdracht als omschreven in artikel 2, lid 1, onder b), van Richtlijn 2002/47/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 4 );

98.

„salderingsovereenkomst” : een overeenkomst waarbij een aantal vorderingen of verplichtingen in één enkele nettovordering kunnen worden omgezet, met inbegrip van overeenkomsten tot saldering bij vroegtijdige beëindiging waarbij, wanneer zich een afdwingingsgrond voordoet (hoe ook of waar ook gedefinieerd), de verplichtingen van de partijen worden versneld zodat deze onmiddellijk verschuldigd zijn of beëindigd worden, en in ieder geval in één enkele nettovordering worden omgezet of erdoor worden vervangen, met inbegrip van „clausules tot saldering bij vroegtijdige beëindiging” als omschreven in artikel 2, lid 1, onder n), i), van Richtlijn 2002/47/EG, en „verrekening (netting)” als omschreven in artikel 2, onder k), van Richtlijn 98/26/EG;

99.

„verrekeningsovereenkomst” : een overeenkomst waarbij twee of meer vorderingen of verplichtingen tussen de instelling in afwikkeling en een tegenpartij met elkaar kunnen worden verrekend;

100.

„financiële contracten” :

dit omvat de volgende contracten en overeenkomsten:

a) 

effectencontracten, met inbegrip van:

i) 

contracten voor de aankoop, verkoop of lening van een effect of een groep of index van effecten;

ii) 

opties op een effect of een groep of index van effecten;

iii) 

retrocessie- of omgekeerde retrocessietransacties met betrekking tot een dergelijk effect of een dergelijke groep of index;

b) 

grondstoffencontracten, met inbegrip van:

i) 

contracten voor de aankoop, verkoop of lening van een grondstof of een groep of index van grondstoffen voor de levering ervan in de toekomst;

ii) 

opties op een grondstof of een groep of index van grondstoffen;

iii) 

retrocessie- of omgekeerde retrocessietransacties met betrekking tot een dergelijke grondstof, groep of index;

c) 

future- en termijncontracten, met inbegrip van contracten (die geen grondstoffencontracten zijn) voor de aankoop, verkoop of overdracht van een grondstof of eigendom van enigerlei andere aard, dienst, recht of belang tegen een vastgestelde prijs op een tijdstip in de toekomst;

d) 

swapovereenkomsten, met inbegrip van:

i) 

swaps en opties met betrekking tot rentetarieven, spot- of andere overeenkomsten met betrekking tot wisselkoersen, valuta’s, een aandelenindex of aandelen, een schuldindex of schuld, grondstoffenindexen of grondstoffen, weer, emissies of inflatie;

ii) 

totale opbrengsten-, kredietspreidings- of kredietswaps;

iii) 

overeenkomsten of transacties die vergelijkbaar zijn met een in subpunt i) of ii) bedoelde overeenkomst die herhaaldelijk op de swaps- of derivatenmarkten wordt verhandeld;

e) 

interbancaire leningsovereenkomsten indien de leningstermijn ten hoogste drie maanden bedraagt;

f) 

raamovereenkomsten met betrekking tot de onder a) tot en met e) bedoelde contracten of overeenkomsten;

101.

„crisispreventiemaatregel” : de uitoefening van bevoegdheden voor het onmiddellijk wegnemen van tekortkomingen of belemmeringen voor herstel uit hoofde van artikel 6, lid 6, de uitoefening van bevoegdheden voor het aanpakken of wegnemen van belemmeringen voor de afwikkelbaarheid uit hoofde van artikel 17 of artikel 18, de toepassing van vroegtijdige-interventiemaatregelen uit hoofde van artikel 27, de aanstelling van een tijdelijk bewindvoerder uit hoofde van artikel 29 of de uitoefening van de afschrijvings- of de omzettingsbevoegdheid uit hoofde van artikel 59;

102.

„crisisbeheersingsmaatregel” : een afwikkelingsmaatregel, dan wel de aanstelling van een bijzonder bestuurder uit hoofde van artikel 35, of een persoon uit hoofde van artikel 51, lid 2, of van artikel 72, lid 1;

103.

„herstelcapaciteit” : het vermogen van een instelling om haar financiële positie te herstellen na een aanzienlijke verslechtering;

104.

„deposant” : een deposant als omschreven in artikel 2, lid 1, punt 6, van Richtlijn 2014/49/EU;

105.

„belegger” : een belegger in de zin van artikel 1, punt 4, van Richtlijn 97/9/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 5 );

106.

„aangewezen nationale macroprudentiële autoriteit” : de autoriteit die is belast met het voeren van macroprudentieel beleid als bedoeld in aanbeveling B1 van de Aanbeveling van het Europees Comité voor systeemrisico’s van 22 december 2011 betreffende het macroprudentiële mandaat van nationale autoriteiten (ESRB/2011/3);

107.

„kleine, middelgrote en micro-ondernemingen” : kleine, middelgrote en micro-ondernemingen als met betrekking tot het criterium jaaromzet omschreven in artikel 2, punt 1, van de bijlage bij Aanbeveling 2003/361 van de Commissie ( 6 );

108.

„gereglementeerde markt” : een gereglementeerde markt als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 21, van Richtlijn 2014/65/EU;

▼M3

109.

„gecombineerde buffervereiste” : gecombineerde buffervereiste als gedefinieerd in artikel 128, punt 6, van Richtlijn 2013/36/EU.

▼B

2.  De Commissie wordt gemachtigd om overeenkomstig artikel 115 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot nadere bepaling van de criteria voor de vaststelling van de in de eerste alinea, punt 35, in verband met de definitie van „kritieke functies” bedoelde activiteiten, diensten en bedrijfsactiviteiten, alsmede van de criteria voor het vaststellen van de in punt 36 in verband met de definitie van „kernbedrijfsonderdelen” bedoelde bedrijfsonderdelen en daarmee samenhangende diensten.

Artikel 3

Aanwijzing van de voor afwikkeling verantwoordelijke autoriteiten

1.  Elke lidstaat wijst een of, in buitengewone gevallen, meer afwikkelingsautoriteiten aan waaraan de bevoegdheid wordt verleend om de afwikkelingsinstrumenten toe te passen en de afwikkelingsbevoegdheden uit te oefenen.

2.  De afwikkelingsautoriteit dient een overheidsorgaan of een met bevoegdheden van openbaar bestuur belaste autoriteit te zijn.

3.  Afwikkelingsautoriteiten kunnen een van de volgende instanties zijn: nationale centrale banken, bevoegde ministeries of andere overheidsorganen, of autoriteiten waaraan bevoegdheden van openbaar bestuur zijn verleend. Bij wijze van uitzondering kunnen de lidstaten bepalen dat de bevoegde autoriteiten voor de uitoefening van het toezicht voor de toepassing van Verordening (EU) nr. 575/2013 en Richtlijn 2013/36/EU de afwikkelingsautoriteit zijn. Er worden passende structurele regelingen getroffen om operationele onafhankelijkheid te garanderen en belangenconflicten te voorkomen tussen de toezichtfuncties op grond van Verordening (EU) nr. 575/2013 en Richtlijn 2013/36/EU of van de andere functies van de betrokken autoriteit en de functies van afwikkelingsautoriteiten op grond van deze richtlijn, onverminderd de verplichtingen inzake informatie-uitwisseling en samenwerking uit hoofde van lid 4. De lidstaten dragen er met name zorg voor dat er binnen de bevoegde autoriteiten, nationale centrale banken, bevoegde ministeries of andere autoriteiten een operationele onafhankelijkheid bestaat tussen de afwikkelingsfunctie en de toezicht- of andere functies van de betrokken autoriteit.

Personeelsleden die betrokken zijn bij de uitvoering van de functies van de afwikkelingsautoriteit op grond van deze richtlijn zijn structureel gescheiden van, en vallen onder andere rapportagelijnen dan, personeelsleden die betrokken zijn bij de uitvoering van de taken op grond van Verordening (EU) nr. 575/2013 en Richtlijn 2013/36/EU, of met betrekking tot andere functies van de betrokken autoriteit.

Voor de uitvoering van dit lid stellen de lidstaten of de afwikkelingsautoriteit alle nodige interne regels ter zake vast, waaronder regels egels inzake het beroepsgeheim en inzake informatie-uitwisseling tussen de verschillende functionele gebieden, en maakt zij deze openbaar.

4.  De lidstaten eisen dat autoriteiten die toezicht- en afwikkelingsfuncties uitoefenen en personen die deze functies namens die autoriteiten uitoefenen, nauw samenwerken bij de voorbereiding, planning en toepassing van afwikkelingsbesluiten, zowel indien de afwikkelingsautoriteit en de bevoegde autoriteit afzonderlijke entiteiten zijn als indien die functies binnen dezelfde entiteit worden verricht.

5.  Elke lidstaat wijst één ministerie aan dat verantwoordelijk is voor de uitoefening van de functies van het bevoegde ministerie uit hoofde van deze richtlijn.

6.  Indien de afwikkelingsautoriteit in een lidstaat niet het bevoegde ministerie is, stelt zij het bevoegde ministerie in kennis van de besluiten op grond van deze richtlijn en, tenzij de nationale wetgeving anders bepaalt, krijgt zij goedkeuring van het ministerie alvorens zij besluiten uitvoert die rechtstreekse budgettaire gevolgen of systeemimplicaties hebben.

7.  In besluiten die de bevoegde autoriteiten, de afwikkelingsautoriteiten en de EBA overeenkomstig deze richtlijn nemen, wordt rekening gehouden met de mogelijke gevolgen van het besluit in alle lidstaten waar de instelling of de groep actief is en worden de negatieve gevolgen voor de financiële stabiliteit en negatieve economische en sociale gevolgen in die lidstaten zoveel mogelijk beperkt. Op besluiten van de EBA is artikel 38 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 van toepassing.

8.  De lidstaten dragen er zorg voor dat elke afwikkelingsautoriteit de deskundigheid, middelen en operationele capaciteit heeft om afwikkelingsmaatregelen uit te voeren en haar bevoegdheden kan uitoefenen met de snelheid en flexibiliteit die nodig zijn om de afwikkelingsdoelstellingen te verwezenlijken.

9.  De EBA ontwikkelt in samenwerking met de bevoegde autoriteiten en de afwikkelingsautoriteiten de nodige deskundigheid, middelen en operationele capaciteit en houdt, onder meer door periodieke collegiale toetsingen, toezicht op de uitvoering van lid 8.

10.  Indien een lidstaat in overeenstemming met lid 1 meerdere autoriteiten aanwijst voor het toepassen van de afwikkelingsinstrumenten en het uitoefenen van de afwikkelingsbevoegdheden, stelt hij de EBA en de Commissie daarvan met volledige opgave van redenen in kennis en verdeelt hij de functies en bevoegdheden duidelijk tussen deze autoriteiten, zorgt hij voor toereikende coördinatie tussen de autoriteiten en wijst hij één autoriteit aan als contactautoriteit voor de samenwerking en coördinatie met de betrokken autoriteiten van andere lidstaten.

11.  De lidstaten stellen de EBA in kennis van de als afwikkelingsautoriteit aangewezen nationale autoriteit of autoriteiten en de contactautoriteit en, in voorkomend geval, van hun specifieke functies en verantwoordelijkheden. De EBA publiceert een lijst van die afwikkelingsautoriteiten en contactautoriteiten.

12.  Onverminderd artikel 85 kunnen de lidstaten de aansprakelijkheid van de afwikkelingsautoriteit, de bevoegde autoriteit en hun respectieve personeelsleden overeenkomstig het nationaal recht beperken voor handelingen en nalatigheden in het kader van de uitoefening van hun functies uit hoofde van deze richtlijn.



TITEL II

VOORBEREIDING



HOOFDSTUK I

Herstel- en afwikkelingsplanning



Afdeling 1

Algemene bepalingen

Artikel 4

Vereenvoudigde verplichtingen voor bepaalde instellingen

1.  Rekening houdend met het effect dat het falen van een instelling kan hebben als gevolg van de aard van haar bedrijfsactiviteiten, haar aandeelhoudersstructuur, haar rechtsvorm, haar risicoprofiel, omvang en juridische status, haar verwevenheid met andere instellingen of met het financiële stelsel als geheel, de reikwijdte en de complexiteit van haar activiteiten, haar deelname aan een IPS of andere coöperatieve, op wederzijdse solidariteit gebaseerde systemen als bedoeld in artikel 113, lid 7, van Verordening (EU) nr. 575/2013, en de verrichting van beleggingsdiensten of -activiteiten als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 2, van Richtlijn 2014/65/EU, en met de vraag of het falen en de daaropvolgende afwikkeling van die instelling volgens de normale insolventieprocedure waarschijnlijk een aanzienlijk negatief effect zou hebben op de financiële markten, op andere instellingen, op de financieringsvoorwaarden of op de economie in ruimere zin, dragen de lidstaten er zorg voor dat bevoegde en afwikkelingsautoriteiten het volgende bepalen:

a) 

de inhoud en bijzonderheden van de afwikkelings- en herstelplannen waarin de artikelen 5 tot en met 12 voorzien;

b) 

de datum waarop de eerste afwikkelings- en herstelplannen uiterlijk moeten worden opgesteld en de frequentie waarmee afwikkelings- en herstelplannen moeten worden bijgewerkt, die lager kan zijn dan de in de artikel 5, lid 2, artikel 7, lid 5, artikel 10, lid 6, en artikel 13, lid 3, vastgestelde frequentie.

c) 

de inhoud en bijzonderheden van instellingen wordt verlangd overeenkomstig artikel 5, lid 5, artikel 11, lid 1, en artikel 12, lid 2, en de delen A en B van de bijlage;

d) 

de mate van detail voor het beoordelen van de afwikkelbaarheid overeenkomstig de artikelen 15 en 16 en deel C van de bijlage.

2.  De bevoegde autoriteiten en, waar passend, de afwikkelingsautoriteiten verrichten de in lid 1 bedoelde beoordeling, in voorkomend geval, na raadpleging van de nationale macroprudentiële autoriteit.

3.  De lidstaten dragen er zorg voor dat indien er vereenvoudigde verplichtingen worden toegepast, de bevoegde autoriteiten en, waar passend, de afwikkelingsautoriteiten te allen tijde volledige, niet-vereenvoudigde verplichtingen kunnen opleggen.

4.  De lidstaten dragen er zorg voor dat de toepassing van enkel vereenvoudigde verplichtingen geen invloed heeft op de bevoegdheden van de bevoegde autoriteit en, indien relevant, van de afwikkelingsautoriteit om een crisispreventiemaatregel of een crisisbeheersingsmaatregel te nemen.

5.  De EBA stelt in overeenstemming met artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 uiterlijk op 3 juli 2015 richtsnoeren op tot nadere bepaling van de in lid 1 bedoelde criteria voor het overeenkomstig dit lid beoordelen van het effect van het falen van een instelling op de financiële markten, op andere instellingen en op de financieringsvoorwaarden.

6.  EBA stelt, in voorkomend geval rekening houdend met de ervaring die met de toepassing van de in lid 5 bedoelde richtsnoeren is opgedaan, ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van de in lid 1 bedoelde criteria voor het overeenkomstig dit lid beoordeling van het effect van het falen van een instelling op de financiële markten, op andere instellingen en op de financieringsvoorwaarden te beoordelen.

De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 3 juli 2017 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

7.  De bevoegde autoriteiten en de afwikkelingsautoriteiten stellen de EBA in kennis van de wijze waarop zij de leden 1, 8, 9 en 10 op instellingen in hun rechtsgebied hebben toegepast. De EBA brengt uiterlijk op 31 december 2017 aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie verslag uit over de toepassing van de leden 1, 8, 9 en 10. In dit verslag wordt in het bijzonder ingegaan op afwijkingen wat de toepassing van de leden 1, 8, 9 en 10 op nationaal niveau betreft.

8.  Behoudens de leden 9 en 10 dragen de lidstaten er zorg voor dat de bevoegde autoriteiten en, waar relevant, de afwikkelingsautoriteiten ontheffing kunnen verlenen van de toepassing van:

a) 

de vereisten van afdelingen 2 en 3 van dit hoofdstuk aan instellingen die bij een centraal orgaan zijn aangesloten en die overeenkomstig artikel 10 van Richtlijn 2013/36/EU geheel of gedeeltelijk zijn vrijgesteld van prudentiële regels in het nationale recht;

b) 

de vereisten van afdeling 2 aan instellingen die lid zijn van een institutioneel protectiestelsel.

9.  Indien uit hoofde van lid 8 een ontheffing wordt verleend:

a) 

passen de lidstaten de vereisten van de afdelingen 2 en 3 van dit hoofdstuk op geconsolideerde basis toe op het centrale orgaan en de daarbij aangesloten instellingen in de zin van artikel 10 van Verordening (EU) nr. 575/2013;

b) 

verplichten de lidstaten het institutioneel protectiestelsel om aan in samenwerking met elk van zijn leden waaraan ontheffing is verleend, aan de vereisten van afdeling 2 te voldoen.

Daartoe is elke verwijzing in de afdelingen 2 en 3 van dit hoofdstuk naar een groep ook een verwijzing naar een centraal orgaan en de daarbij aangesloten instellingen in de zin van artikel 10 van Verordening (EU) nr. 575/2013 en hun dochterondernemingen, en is elke verwijzing naar moederondernemingen of instellingen waarop krachtens de artikel 111 van Richtlijn 2013/36/EU toezicht op geconsolideerde basis wordt uitgeoefend, ook een verwijzing naar het centraal orgaan.

10.  Instellingen die overeenkomstig artikel 6, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1024/2013 onder rechtstreeks toezicht van de Europese Centrale Bank staan of die een aanzienlijk deel van het financiële stelsel van die lidstaat uitmaken, stellen hun eigen herstelplannen op overeenkomstig afdeling 2 van dit hoofdstuk en vallen onder afzonderlijke afwikkelingsplannen overeenkomstig afdeling 3.

Voor de toepassing van dit lid worden de bedrijfsactiviteiten van een instelling geacht een aanzienlijk deel van het financiële stelsel van die lidstaat uit te maken indien aan een van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a) 

de totale waarde van haar activa bedraagt meer dan 30 000 000 000  EUR; of

b) 

de verhouding tussen haar totale activa en het bbp van de lidstaat waar zij gevestigd is, bedraagt meer dan 20 %, tenzij de totale waarde van haar activa minder dan 5 000 000 000  EUR bedraagt.

11.  De EBA stelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen op ter specificatie van eenvormige formats, templates en definities voor de identificatie en doorgifte van informatie door de bevoegde autoriteiten en de afwikkelingsautoriteiten aan de EBA voor de toepassing van lid 7, onder voorbehoud van het evenredigheidsbeginsel.

De EBA legt die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 3 juli 2015 aan de Commissie voor.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen in overeenstemming met artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.



Afdeling 2

Herstelplanning

Artikel 5

Herstelplannen

1.  De lidstaten dragen er zorg voor dat elke instelling die geen deel is van een groep waarop op grond van de artikelen 111 en 112 van Richtlijn 2013/36/EU toezicht op geconsolideerde basis wordt uitgeoefend, een herstelplan opstelt en bijhoudt dat voorziet in maatregelen die door de instelling worden genomen om haar financiële positie te herstellen nadat een aanzienlijke verslechtering ervan heeft plaatsgevonden. Herstelplannen worden als een governancesysteem in de zin van artikel 74 van Richtlijn 2013/36/EU beschouwd.

2.  De bevoegde autoriteiten dragen er zorg voor dat de instellingen hun herstelplannen ten minste een keer per jaar bijwerken of na een verandering in de juridische of organisatiestructuur van de instelling, haar bedrijfsactiviteiten of haar financiële positie, welke een wezenlijk effect op het herstelplan kan hebben of een wijziging hierin noodzakelijk maakt. De bevoegde autoriteiten kunnen van de instellingen eisen dat deze hun herstelplannen vaker bijwerken.

3.  De herstelplannen gaan niet uit van toegang tot of ontvangst van buitengewone openbare financiële steun.

4.  In de herstelplannen wordt, in voorkomend geval, geanalyseerd hoe en wanneer een instelling onder de in het plan vermelde omstandigheden een verzoek om het gebruik van centrale bankfaciliteiten mag indienen, en wordt aangegeven welke activa naar verwachting als zekerheid in aanmerking zouden komen.

5.  Onverminderd artikel 4 dragen de lidstaten er zorg voor dat de herstelplannen de informatie bevatten die in deel A van de bijlage is vermeld. De lidstaten kunnen eisen dat er aanvullende informatie in de herstelplannen wordt opgenomen.

In de afwikkelingsplannen worden ook mogelijke maatregelen vermeld die de instelling moet nemen als aan de voorwaarden voor vroegtijdige interventie overeenkomstig artikel 27 wordt voldaan

6.  De lidstaten eisen dat in de herstelplannen passende voorwaarden en procedures ter waarborging van de tijdige uitvoering van herstelmaatregelen, alsook een breed scala van mogelijkheden tot herstel zijn opgenomen. De lidstaten eisen dat in de herstelplannen rekening wordt gehouden met een reeks scenario’s van ernstige, voor de specifieke omstandigheden van de instelling relevante macro-economische en financiële stress, waaronder systeembrede gebeurtenissen, en stress die specifiek is voor afzonderlijke rechtspersonen en voor groepen.

7.  Uiterlijk op 3 juli 2015 vaardigt de EBA, in overeenstemming met artikel 16, van Verordening (EU) nr. 1093/2010 en in nauwe samenwerking met het Europees Comité voor systeemrisico’s (ECSR), richtsnoeren uit tot nadere bepaling van de reeks scenario’s die voor de toepassing van lid 6 van dit artikel moet worden gebruikt.

8.  De lidstaten kunnen bepalen dat de bevoegde autoriteiten bevoegd zijn van een instelling te vereisen om gedetailleerde gegevens bij te houden over financiële contracten waarbij die instelling partij is.

9.  Het leidinggevend orgaan van de in lid 1 bedoelde instelling beoordeelt het herstelplan en keurt het goed alvorens het in te dienen bij de bevoegde autoriteit.

10.  De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling, onverminderd artikel 4, van de informatie die in het in lid 5 van dit artikel bedoelde herstelplan moet worden vermeld.

De EBA legt die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 3 juli 2015 aan de Commissie voor.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

Artikel 6

Beoordeling van herstelplannen

1.  De lidstaten eisen van instellingen die krachtens artikel 5, lid 1, en artikel 7, lid 1, herstelplannen moeten opstellen, dat zij die herstelplannen ter evaluatie aan de bevoegde autoriteit voorleggen. De lidstaten eisen van de instellingen dat zij ten genoegen van de bevoegde autoriteit aantonen dat die plannen aan de criteria van lid 2 voldoen.

2.  De bevoegde autoriteit evalueert elk plan binnen zes maanden na de indiening ervan en na raadpleging van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten waar significante bijkantoren zijn gevestigd, voor zover een en ander relevant is voor dat bijkantoor, en beoordeelt in hoeverre het aan de in artikel 5 vastgelegde eisen en aan de volgende criteria voldoet:

a) 

de tenuitvoerlegging van de in het plan voorgestelde regelingen zal redelijkerwijs de levensvatbaarheid en financiële positie van de instelling of de groep in stand houden of herstellen, gelet op de voorbereidende maatregelen die de instelling heeft getroffen of voornemens is te treffen;

b) 

het plan en specifieke keuzemogelijkheden in het plan kunnen redelijkerwijs snel en effectief worden uitgevoerd in situaties van financiële stress, terwijl significante nadelige gevolgen voor het financiële stelsel zoveel mogelijk worden voorkomen, ook in scenario’s die andere instellingen ertoe zouden brengen in dezelfde periode herstelplannen uit te voeren.

3.  Bij het beoordelen van de gepastheid van de herstelplannen neemt de bevoegde autoriteit in overweging in hoeverre de kapitaals- en financieringsstructuur van de instelling passend is bij de mate van complexiteit van de organisatiestructuur en het risicoprofiel van de instelling.

4.  De bevoegde autoriteit doet het herstelplan aan de afwikkelingsautoriteit toekomen. De afwikkelingsautoriteit kan het herstelplan onderzoeken met als doel om die maatregelen in het herstelplan aan te wijzen die de mogelijkheid tot het afwikkelen van de instelling negatief kunnen beïnvloeden, en kan daarover aanbevelingen doen aan de bevoegde autoriteit.

5.  Indien de bevoegde autoriteit oordeelt dat het herstelplan wezenlijke tekortkomingen vertoont of dat er wezenlijke belemmeringen zijn voor de tenuitvoerlegging ervan, stelt zij de instelling of de moederonderneming van de groep in kennis van haar beoordeling en eist zij dat de instelling binnen twee maanden, met de toestemming van de autoriteiten verlengbaar met een maand, een herzien plan indient waaruit blijkt hoe de tekortkomingen of belemmeringen worden aangepakt.

Alvorens te eisen dat een instelling opnieuw een herstelplan indient, biedt de bevoegde autoriteit de instelling de gelegenheid haar mening te uiten over die eis.

Indien de bevoegde autoriteit oordeelt dat de tekortkomingen en belemmeringen niet naar behoren zijn aangepakt in het herziene plan, kan zij de instelling opdragen specifieke wijzigingen in het plan aan te brengen.

6.  Als de instelling geen herzien herstelplan indient of als de bevoegde autoriteit vaststelt dat het herziene herstelplan de in de oorspronkelijke beoordeling gesignaleerde tekortkomingen en potentiële belemmeringen onvoldoende oplost, en de tekortkomingen of belemmeringen niet middels een opdracht tot het aanbrengen van specifieke wijzigingen in het plan kunnen worden verholpen, eist de bevoegde autoriteit dat de instelling binnen een redelijke termijn nagaat welke wijzigingen zij in haar bedrijfsactiviteiten kan aanbrengen om de tekortkomingen bij of de belemmeringen voor de uitvoering van het herstelplan aan te pakken.

Als de instelling deze wijzigingen niet binnen de door de bevoegde autoriteit vastgestelde termijn aangeeft, of als de bevoegde autoriteit oordeelt dat met de door de instelling voorgestelde maatregelen de tekortkomingen of belemmeringen onvoldoende verholpen zouden worden, kan de bevoegde autoriteit de instelling opdragen elke maatregel te treffen die zij noodzakelijk en evenredig acht, rekening houdend met de ernst van de tekortkomingen en belemmeringen en met de gevolgen van de maatregelen voor de bedrijfsactiviteiten van de instelling.

De bevoegde autoriteit kan de instelling, onverminderd artikel 104 van Richtlijn 2013/36/EU, opdragen om:

a) 

het risicoprofiel van de instelling, met inbegrip van het liquiditeitsrisico, te verminderen;

b) 

tijdige herkapitalisatiemaatregelen mogelijk te maken;

c) 

de strategie en de structuur van de instelling te herzien;

d) 

wijzigingen in de financieringsstrategie aan te brengen om zo de weerbaarheid van de kernbedrijfsonderdelen en de kritieke functies te vergroten;

e) 

wijzigingen in de governancestructuur van de instelling aan te brengen.

De lijst van maatregelen als bedoeld in dit lid belet de lidstaten niet om de bevoegde autoriteiten toestemming te geven tot het nemen van bijkomende maatregelen krachtens nationaal recht.

7.  Wanneer de bevoegde autoriteit van een instelling eist dat zij maatregelen neemt overeenkomstig lid 6, is haar besluit gemotiveerd en evenredig.

Het besluit wordt schriftelijk ter kennis van de instelling gebracht en is vatbaar voor beroep.

8.  De EBA stelt ontwerpen van technische reguleringsnormen op ter specificatie van de minimumcriteria die de bevoegde autoriteiten moet beoordelen in het kader van de in lid 2 van dit artikel en artikel 8, lid 1, bedoelde beoordeling.

De EBA legt die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 3 juli 2015 aan de Commissie voor.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

Artikel 7

Groepsherstelplannen

1.  De lidstaten dragen er zorg voor dat EU-moederondernemingen een groepsherstelplan opstellen en bij de consoliderende toezichthouder indienen. Groepsherstelplannen bestaan uit een herstelplan voor de door de EU-moederonderneming geleide groep als geheel. Het groepsherstelplan bevat maatregelen die misschien op het niveau van de EU-moederonderneming en elke individuele dochteronderneming zullen moeten worden uitgevoerd.

2.  Overeenkomstig artikel 8 kunnen de bevoegde autoriteiten eisen dat dochterondernemingen herstelplannen op individuele basis opstellen en indienen.

3.  Mits de bij deze richtlijn vastgestelde vertrouwelijkheidsvereisten worden toegepast, deelt de consoliderende toezichthouder de groepsherstelplannen mee aan:

a) 

de in de artikelen 115 en 116 van Richtlijn 2013/36/EU bedoelde betrokken bevoegde autoriteiten;

b) 

de bevoegde autoriteiten van de lidstaten waar significante bijkantoren zijn gevestigd, voor zover een en ander relevant is voor het betrokken bijkantoor;

c) 

de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau; en

d) 

de afwikkelingsautoriteiten van dochterondernemingen.

4.  Het groepsherstelplan is gericht op de stabilisatie van de groep als geheel of van elke instelling van de groep als deze in een moeilijke situatie verkeert en heeft ten doel de oorzaken van de moeilijkheden aan te pakken of weg te nemen en de financiële positie van de groep of de instelling in kwestie te herstellen, waarbij ook de financiële positie van andere groepsentiteiten in aanmerking wordt genomen.

Het groepsherstelplan bevat regelingen met het oog op het waarborgen van de coördinatie en consistentie van de maatregelen die moeten worden genomen op het niveau van de EU-moederondernemingen en op het niveau van de in artikel 1, lid 1, onder c) en d), bedoelde entiteiten, alsook van de op het niveau van dochterondernemingen en, indien van toepassing, overeenkomstig Richtlijn 2013/36/EU, op het niveau van significante bijkantoren te nemen maatregelen.

5.  Het groepsherstelplan, alsook elk plan dat voor een individuele dochteronderneming wordt opgesteld, bevat de in artikel 5 vermelde elementen. Deze plannen bevatten, indien van toepassing, regelingen voor het verlenen van financiële steun binnen de groep welke zijn aangenomen op grond van een overeenkomstig hoofdstuk III gesloten overeenkomst voor het verlenen van financiële steun binnen de groep.

6.  Groepsherstelplannen omvatten een reeks mogelijkheden tot herstel waarbij maatregelen worden geformuleerd om in te spelen op de in artikel 5, lid 6, bedoelde scenario’s.

Voor elk van de scenario’s wordt in het groepsherstelplan vastgesteld of er belemmeringen zijn voor de tenuitvoerlegging van herstelmaatregelen binnen de groep, ook op het niveau van de individuele entiteiten die onder het plan vallen, en of er wezenlijke praktische of juridische belemmeringen zijn voor de snelle overdracht van eigen vermogen of voor het terugbetalen van activa of passiva binnen de groep.

7.  Het leidinggevend orgaan van de entiteit die het groepsherstelplan overeenkomstig lid 1 opstelt, beoordeelt het groepsherstelplan en keurt het goed voordat het bij de consoliderende toezichthouder wordt ingediend.

Artikel 8

Beoordeling van groepsherstelplannen

1.  De consoliderende toezichthouder evalueert, samen met de bevoegde autoriteiten van de dochterondernemingen, na raadpleging van de in artikel 116 van Richtlijn 2013/36/EU bedoelde bevoegde autoriteiten en met de bevoegde autoriteiten van significante bijkantoren, voor zover een en ander relevant is voor het significante bijkantoor, het groepsherstelplan en beoordeelt de mate waarin dit plan aan de in de artikelen 6 en 7 vastgelegde voorwaarden en criteria voldoet. Deze beoordeling vindt plaats volgens de procedure van artikel 6 en overeenkomstig het bepaalde in dit artikel, waarbij rekening wordt gehouden met de mogelijke gevolgen van de herstelmaatregelen voor de financiële stabiliteit in alle lidstaten waar de groep actief is.

2.  De consoliderende toezichthouder en de bevoegde autoriteiten van de dochterondernemingen streven ernaar tot een gezamenlijk besluit te komen over:

a) 

de evaluatie en beoordeling van het groepsherstelplan;

b) 

de vraag of een herstelplan op individuele basis wordt opgesteld voor instellingen die deel uitmaken van de groep; en

c) 

de toepassing van de in artikel 6, leden 5 en 6, bedoelde maatregelen.

De partijen streven ernaar tot een gezamenlijk besluit te komen binnen vier maanden na de datum van de mededeling door de consoliderende toezichthouder van het groepsherstelplan overeenkomstig artikel 7, lid 3.

Op verzoek van een bevoegde autoriteit kan de EBA overeenkomstig artikel 31 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 de bevoegde autoriteiten helpen bij het bereiken van een gezamenlijk besluit.

3.  Indien de bevoegde autoriteiten er niet in slagen binnen vier maanden na de datum van mededeling een gezamenlijk besluit te nemen over de evaluatie en beoordeling van het groepsherstelplan of over maatregelen die de EU-moederondernemingen overeenkomstig artikel 6, leden 5 en 6, dient te nemen, neemt de consoliderende toezichthouder daarover zelf een besluit. De consoliderende toezichthouder neemt zijn besluit met inachtneming van de standpunten en voorbehouden die gedurende de periode van vier maanden door de andere bevoegde autoriteiten kenbaar zijn gemaakt. De consoliderende toezichthouder stelt de EU-moederonderneming en de andere bevoegde autoriteiten van het besluit in kennis.

Indien een van de in lid 2 bedoelde bevoegde autoriteiten aan het einde van die periode van vier maanden een zaak als vermeld in lid 7 overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 aan de EBA heeft voorgelegd, stelt de consoliderende toezichthouder zijn besluit uit en wacht hij een eventueel door de EBA overeenkomstig artikel 19, lid 3, van die verordening genomen besluit af en neemt hij zijn besluit in overeenstemming met het besluit van de EBA. De periode van vier maanden wordt beschouwd als verzoeningsperiode in de zin van die verordening. De EBA neemt haar besluit binnen één maand. De zaak wordt niet meer aan de EBA voorgelegd na het einde van de periode van vier maanden of nadat een gezamenlijk besluit is genomen. Indien de EBA er niet in slaagt binnen één maand een besluit te nemen, is het besluit van de consoliderende toezichthouder van toepassing.

4.  Indien een gemeenschappelijke beslissing tussen de bevoegde autoriteiten binnen die vier maanden vanaf de datum van mededeling uitblijft over:

a) 

de vraag of een herstelplan op individuele basis moet worden opgesteld voor de instellingen in hun rechtsgebied; of

b) 

de toepassing van de in artikel 6, leden 5 en 6, bedoelde maatregelen op dochterondernemingsniveau.

neemt elke bevoegde autoriteit een eigen besluit ter zake.

Indien een van de betrokken bevoegde autoriteiten aan het einde van de periode van vier maanden een zaak als vermeld in lid 7 overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 aan de EBA heeft voorgelegd, stelt de bevoegde autoriteit van de dochteronderneming haar besluit uit en wacht zij een eventueel door de EBA overeenkomstig artikel 19, lid 3, van die verordening genomen besluit af en neemt zij haar besluit in overeenstemming met het besluit van de EBA. De periode van vier maanden wordt beschouwd als verzoeningsperiode in de zin van die verordening. De EBA neemt haar besluit binnen één maand. De zaak wordt niet meer aan de EBA voorgelegd na het einde van de periode van vier maanden of nadat een gezamenlijk besluit is genomen. Indien de EBA er niet in slaagt binnen één maand een besluit te nemen, is het besluit van de op individueel niveau voor de dochteronderneming verantwoordelijke bevoegde autoriteit van toepassing.

5.  De overige bevoegde autoriteiten die het niet oneens zijn uit hoofde van lid 4 kunnen een gezamenlijk besluit bereiken over een groepsherstelplan dat de groepsentiteiten in hun rechtsgebieden bestrijkt.

6.  Het in lid 2 of 5 bedoelde gezamenlijk besluit en de leden 3 en 4 bedoelde besluiten die de bevoegde autoriteiten hebben genomen bij ontstentenis van een gezamenlijk besluit, worden als definitief erkend en door de bevoegde autoriteiten in de betrokken lidstaten toegepast.

7.  Op verzoek van een bevoegde autoriteit overeenkomstig lid 3 of lid 4, kan de EBA de bevoegde autoriteiten overeenkomstig artikel 19, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1093/2010 alleen helpen bij het bereiken van overeenstemming over de beoordeling van herstelplannen en de uitvoering van de maatregelen van artikel 6, lid 6, onder a), b) en d).

Artikel 9

Indicatoren voor herstelplannen

1.  Voor de toepassing van de artikelen 5 tot en met 8 verlangen de bevoegde autoriteiten dat elk herstelplan een door de instelling vastgesteld raamwerk van indicatoren omvat voor het bepalen van de punten waarop de in het plan bedoelde passende maatregelen kunnen worden genomen. Deze indicatoren worden door de bevoegde autoriteiten overeengekomen wanneer zij de herstelplannen overeenkomstig de artikelen 6 en 8 beoordelen. De indicatoren betreffende de financiële positie van de instelling kunnen van kwalitatieve of van kwantitatieve aard zijn en zijn gemakkelijk te monitoren. De bevoegde autoriteiten dragen er zorg voor dat de instellingen passende regelingen voor periodieke monitoring van de indicatoren invoeren.

Niettegenstaande de eerste alinea kan een instelling:

a) 

maatregelen in het kader van haar herstelplan nemen indien de betrokken indicator weliswaar niet is gehaald, maar het leidinggevend orgaan van de instelling zulks in het licht van de omstandigheden passend acht; of

b) 

geen maatregelen nemen indien het leidinggevend orgaan van de instelling zulks in het licht van de omstandigheden niet passend acht.

Een besluit om een in het herstelplan bedoelde maatregel te nemen of een besluit om dit niet te doen wordt onverwijld meegedeeld aan de bevoegde autoriteit.

2.  De EBA vaardigt uiterlijk op 3 juli 2015 richtsnoeren in overeenstemming met artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 uit tot nadere bepaling van de in lid 1 bedoelde minimumlijst van kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren.



Afdeling 3

Afwikkelingsplanning

Artikel 10

Afwikkelingsplannen

1.  Na raadpleging van de bevoegde autoriteit en na overleg met de afwikkelingsautoriteiten van de jurisdicties waar significante bijkantoren gevestigd zijn, voor zover een en ander relevant is voor het significante bijkantoor, stelt de afwikkelingsautoriteit een afwikkelingsplan op voor elke instelling die geen deel uitmaakt van een groep waarop krachtens de artikelen 111 en 112 van Richtlijn 2013/36/EU toezicht op geconsolideerde basis wordt uitgeoefend. Het afwikkelingsplan voorziet in de afwikkelingsmaatregelen die de afwikkelingsautoriteit kan nemen wanneer de instelling aan de afwikkelingsvoorwaarden voldoet. De in lid 7, onder a), bedoelde informatie wordt bekendgemaakt aan de betrokken instelling.

2.  Bij het opstellen van het afwikkelingsplan identificeert de afwikkelingsautoriteit eventuele wezenlijke belemmeringen voor de afwikkelbaarheid en schetst zij, indien zulks noodzakelijk en evenredig is, de nodige maatregelen om die belemmeringen overeenkomstig hoofdstuk II van deze titel weg te nemen.

3.  In het afwikkelingsplan wordt rekening gehouden met relevante scenario’s, met inbegrip van de mogelijkheid dat het falen idiosyncratisch is of in een tijd van bredere financiële instabiliteit of systeembrede gebeurtenissen plaatsvindt. In het afwikkelingsplan wordt niet uitgegaan van het volgende:

a) 

buitengewone openbare financiële steun, afgezien van het gebruik van de overeenkomstig artikel 100 getroffen financieringsregelingen;

b) 

noodliquiditeitssteun van een centrale bank; of

c) 

liquiditeitssteun van een centrale bank onder niet-standaardvoorwaarden inzake zekerheidstelling, looptijd en rentevoet.

4.  In het afwikkelingsplan wordt geanalyseerd hoe en wanneer een instelling onder de in het plan vermelde omstandigheden een verzoek om het gebruik van centrale bankfaciliteiten mag indienen, en wordt aangegeven welke activa naar verwachting als zekerheid in aanmerking zouden komen.

5.  Afwikkelingsautoriteiten kunnen van instellingen eisen dat zij hen helpen bij het opstellen en bijwerken van de plannen.

6.  De afwikkelingsplannen worden geëvalueerd en, indien nodig, bijgewerkt, en dat ten minste een keer per jaar, alsmede na elke materiële verandering in de juridische of organisatiestructuur van de instelling of in haar bedrijfsactiviteiten of financiële positie welke een wezenlijk effect op de doeltreffendheid van het plan kan hebben of anderszins een herziening in het afwikkelingsplan noodzakelijk maakt.

Ten behoeve van de in de eerste alinea bedoelde evaluatie of bijwerking van de afwikkelingsplannen brengen de instellingen en de bevoegde autoriteiten de afwikkelingsautoriteiten onverwijld op de hoogte van alle veranderingen die een dergelijke evaluatie of bijwerking van het afwikkelingsplan nodig maken.

▼M3

De in de eerste alinea bedoelde evaluatie wordt verricht na het uitvoeren van de afwikkelingsmaatregelen of het uitoefenen van de in artikel 59 bedoelde bevoegdheden.

Bij het bepalen van de in lid 7, punten o) en p), van dit artikel bedoelde uiterste termijnen in de in de derde alinea van dit lid bedoelde omstandigheden, houdt de afwikkelingsautoriteit rekening met de uiterste datum voor naleving van het vereiste van artikel 104 ter van Richtlijn 2013/36/EU.

▼B

7.  Onverminderd artikel 4, beschrijft het afwikkelingsplan mogelijkheden voor de toepassing van de in titel IV bedoelde afwikkelingsinstrumenten en -bevoegdheden op de instelling. Het plan bevat, indien passend en mogelijk gekwantificeerd:

a) 

een samenvatting van de belangrijkste elementen van het plan;

b) 

een samenvatting van de wezenlijke veranderingen in de instelling welke zich sinds de indiening van de laatste afwikkelingsinformatie hebben voorgedaan;

c) 

een demonstratie van de wijze waarop de kritieke functies en kernbedrijfsonderdelen juridisch en economisch voldoende van de overige functies kunnen worden gescheiden om bij falen van de instelling de continuïteit te waarborgen;

d) 

een schatting van het tijdsbestek voor de uitvoering van elk materieel aspect van het plan;

e) 

een gedetailleerde beschrijving van de overeenkomstig lid 2 van dit artikel en artikel 15 uitgevoerde beoordeling van de afwikkelbaarheid;

f) 

een beschrijving van de eventueel op grond van artikel 17 vereiste maatregelen voor het aanpakken of wegnemen van belemmeringen voor de afwikkelbaarheid die als gevolg van de overeenkomstig artikel 15 uitgevoerde beoordeling zijn vastgesteld;

g) 

een beschrijving van de procedures voor het bepalen van de waarde en verkoopbaarheid van de kritieke functies, kernbedrijfsonderdelen en activa van de instelling;

h) 

een gedetailleerde beschrijving van de regelingen die ervoor moeten zorgen dat de op grond van artikel 11 vereiste informatie actueel is en te allen tijde voor de afwikkelingsautoriteiten beschikbaar is;

i) 

een toelichting door de afwikkelingsautoriteit van de wijze waarop de afwikkelingsmogelijkheden kunnen worden gefinancierd zonder dat van het volgende wordt uitgegaan;

i) 

buitengewone openbare financiële steun, afgezien van het gebruik van de overeenkomstig artikel 100 getroffen financieringsregelingen;

ii) 

noodliquiditeitssteun van een centrale bank; of

iii) 

liquiditeitssteun van een centrale bank onder niet-standaardvoorwaarden inzake zekerheidstelling, looptijd en rentevoet;

j) 

een gedetailleerde beschrijving van de verschillende afwikkelingsstrategieën die binnen de verschillende mogelijke scenario’s kunnen worden toegepast en de betreffende tijdsbestekken;

k) 

een beschrijving van kritieke onderlinge afhankelijkheden;

l) 

een beschrijving van de mogelijkheden voor het vrijwaren van de toegang tot betalingen en clearingdiensten en andere infrastructuren en een beoordeling van de overdraagbaarheid van de posities van cliënten;

m) 

een analyse van de gevolgen van het plan voor de werknemers van de instelling, met een beoordeling van eventueel daarmee gepaard gaande kosten, en een beschrijving van de beoogde procedures om de werknemers te raadplegen tijdens het afwikkelingsproces, waarbij, in voorkomend geval, rekening wordt gehouden met nationale stelsels voor een dialoog met de sociale partners;

n) 

een plan om met de media en het publiek te communiceren;

▼M3

o) 

de in de artikelen 45 sexies en 45 septies bedoelde vereisten en een uiterste datum voor het behalen van dat niveau overeenkomstig artikel 45 quaterdecies;

p) 

indien een afwikkelingsautoriteit artikel 45 ter, lid 4, 5, of 7 toepast, een tijdpad voor naleving door de af te wikkelen entiteit overeenkomstig artikel 45 quaterdecies;

▼B

q) 

een beschrijving van essentiële verrichtingen en systemen om de continue werking van de bedrijfsprocessen van de instelling te waarborgen;

r) 

indien van toepassing, eventuele adviezen van de instelling betreffende het afwikkelingsplan.

8.  De lidstaten dragen er zorg voor dat de afwikkelingsautoriteiten over de bevoegdheid beschikken om een instelling en een entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), te verplichten gedetailleerde gegevens bij te houden aangaande financiële contracten waarbij zij partij zijn. De afwikkelingsautoriteit kan een termijn bepalen binnen welke de instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), in staat moeten zijn die gegevens over te leggen. Dezelfde termijn is van toepassing op alle instellingen en alle entiteiten als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) en d), in haar jurisdictie. De afwikkelingsautoriteit kan ertoe besluiten verschillende termijnen voor verschillende soorten financiële contracten, als omschreven in artikel 2, punt 100, te stellen. Dit lid laat de informatievergaringsbevoegdheden van de bevoegde autoriteit onverlet.

9.  De EBA stelt, na raadpleging van het ECSR, ontwerpen van technische reguleringsnormen waarin de inhoud van het afwikkelingsplan nader wordt beschreven.

De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 3 juli 2015 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

Artikel 11

Informatie voor de opstelling en uitvoering van afwikkelingsplannen en medewerking van de instelling

1.  De lidstaten dragen er zorg voor dat de afwikkelingsautoriteiten de bevoegdheid hebben om van instellingen te verlangen dat zij:

a) 

bij de opstelling van de afwikkelingsplannen zoveel samenwerken als nodig is;

b) 

hun hetzij rechtstreeks, hetzij via de bevoegde autoriteit, alle informatie verstrekken die nodig is om afwikkelingsplannen op te stellen en uit te voeren.

De afwikkelingsautoriteiten hebben met name de bevoegdheid om onder meer de in deel B van de bijlage vermelde informatie en analyse op te vragen.

2.  De bevoegde autoriteiten in de betrokken lidstaten werken met de afwikkelingsautoriteiten samen om na te gaan of alle of een deel van de in lid 1 bedoelde informatie reeds beschikbaar is. Indien die informatie beschikbaar is, verstrekken de bevoegde autoriteiten deze aan de afwikkelingsautoriteiten.

3.  De EBA stelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen op tot nadere bepaling van de procedures en van een minimale reeks standaardformulieren en templates voor de informatieverstrekking uit hoofde van dit artikel.

De EBA legt die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 3 juli 2015 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

Artikel 12

Groepsafwikkelingsplannen

▼M3

1.  De lidstaten zorgen ervoor dat afwikkelingsautoriteiten op groepsniveau, samen met de afwikkelingsautoriteiten van dochterondernemingen en na raadpleging van de afwikkelingsautoriteiten van significante bijkantoren voor zover dat voor het significante bijkantoor van belang is, groepsafwikkelingsplannen opstellen. Het groepsafwikkelingsplan bevat maatregelen die moeten worden genomen met betrekking tot:

a) 

de EU-moederonderneming;

b) 

de in de Unie gevestigde dochterondernemingen die deel uitmaken van de groep;

c) 

de entiteiten als bedoeld in artikel 1, lid 1, punten c) en d); en

d) 

onder voorbehoud van titel VI, de buiten de Unie gevestigde dochterondernemingen die deel uitmaken van de groep.

In overeenstemming met de in de eerste alinea genoemde maatregelen, bevat het afwikkelingsplan voor elke groep de af te wikkelen entiteiten en de af te wikkelen groepen.

▼B

2.  Het groepsafwikkelingsplan wordt op basis van de krachtens artikel 11 verstrekte informatie opgesteld.

3.  Het groepsafwikkelingsplan:

▼M3

a) 

beschrijft de te nemen afwikkelingsmaatregelen ten aanzien van de af te wikkelen entiteiten in de scenario's als bedoeld in artikel 10, lid 3, alsmede de gevolgen van die afwikkelingsmaatregelen ten aanzien van de andere entiteiten van de groep als bedoeld in artikel 1, lid 1, punten b), c) en d), voor de moederonderneming en voor dochterondernemingen;

a bis) 

beschrijft, indien een groep uit meer dan één af te wikkelen groep bestaat, de te nemen afwikkelingsmaatregelen ten aanzien van de af te wikkelen entiteiten van elke af te wikkelen groep en de gevolgen van die maatregelen voor zowel:

i) 

andere entiteiten van de groep die tot dezelfde af te wikkelen groep behoren; als

ii) 

andere af te wikkelen groepen;

b) 

onderzoekt in welke mate de afwikkelingsinstrumenten en de afwikkelingsbevoegdheden op gecoördineerde wijze ten aanzien van in de Unie gevestigde af te wikkelen entiteiten toegepast respectievelijk uitgeoefend zouden kunnen worden, waaronder maatregelen die de overname van de groep als geheel, van afzonderlijke bedrijfsonderdelen of -activiteiten van een aantal groepsentiteiten, of van bepaalde groepsentiteiten of af te wikkelen groepen, door een derde vergemakkelijken, en brengt alle potentiële belemmeringen voor een gecoördineerde afwikkeling in kaart;

▼B

c) 

stelt, ingeval de groep entiteiten omvat die in derde landen zijn gevestigd, passende regelingen vast voor de samenwerking en coördinatie met de betrokken autoriteiten van die derde landen en de gevolgen voor afwikkeling binnen de Unie;

d) 

geeft aan welke maatregelen, waaronder de juridische en economische afsplitsing van bepaalde functies of bedrijfsonderdelen, nodig zijn om de afwikkeling van de groep te vergemakkelijken wanneer aan de voorwaarden voor groepsafwikkeling wordt voldaan;

▼M3

e) 

beschrijft eventuele niet in deze richtlijn vermelde aanvullende maatregelen die de desbetreffende afwikkelingsautoriteiten van plan zijn te nemen met betrekking tot de entiteiten binnen elke af te wikkelen groep;

▼B

f) 

geeft aan hoe de groepsafwikkelingsmaatregelen kunnen worden gefinancierd en zet indien de financieringsregeling nodig is, de beginselen uiteen voor de verdeling van de verantwoordelijkheid voor deze financiering over de financieringsbronnen in de verschillende lidstaten. In het afwikkelingsplan wordt niet uitgegaan van het volgende:

i) 

buitengewone openbare financiële steun, afgezien van het gebruik van de overeenkomstig artikel 100 getroffen financieringsregelingen;

ii) 

noodliquiditeitssteun van een centrale bank; of

iii) 

liquiditeitssteun van een centrale bank onder niet-standaardvoorwaarden inzake zekerheidstelling, looptijd en rentevoet.

Deze beginselen worden vastgesteld op basis van billijke en evenwichtige criteria en houden met name rekening met artikel 107, lid 5, en met het effect op de financiële stabiliteit in alle betrokken lidstaten.

4.  De beoordeling van de afwikkelbaarheid van de groep op grond van artikel 16 geschiedt op hetzelfde moment als het opstellen en bijwerken van het groepsafwikkelingsplan overeenkomstig dit artikel. In het groepsafwikkelingsplan wordt een gedetailleerde beschrijving van de overeenkomstig artikel 16 verrichte beoordeling van de afwikkelbaarheid opgenomen.

5.  Het groepsafwikkelingsplan mag geen onevenredige gevolgen hebben voor een lidstaat.

6.  De EBA stelt, na raadpleging van het ECSR, ontwerpen van technische reguleringsnormen op waarin de inhoud van de groepsafwikkelingsplannen nader wordt beschreven, rekening houdend met de verscheidenheid aan bedrijfsmodellen op de interne markt.

De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 3 juli 2015 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

Artikel 13

Vereisten en procedure voor groepsafwikkelingsplannen

1.  EU-moederondernemingen dienen de informatie die krachtens artikel 11 vereist kan zijn, in bij de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau. Deze informatie heeft betrekking op de EU-moederonderneming en, voor zover noodzakelijk, op elk van de groepsentiteiten, met inbegrip van de in artikel 1, lid 1, onder c) en d), bedoelde entiteiten.

Mits de bij deze richtlijn vastgestelde vertrouwelijkheidsvereisten worden toegepast, geeft de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau de overeenkomstig dit lid verstrekte informatie door aan:

a) 

de EBA;

b) 

de afwikkelingsautoriteiten van dochterondernemingen;

c) 

de afwikkelingsautoriteiten in de jurisdicties waar significante bijkantoren zijn gevestigd, voor zover een en ander relevant is voor het significante bijkantoor;

d) 

de in de artikelen 115 en 116 van Richtlijn 2013/36/EU bedoelde betrokken bevoegde autoriteiten; en

e) 

de afwikkelingsautoriteiten van de lidstaten waar de in artikel 1, lid 1, onder c) en d), bedoelde entiteiten zijn gevestigd.

De informatie die door de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau wordt verstrekt aan de afwikkelingsautoriteiten en de voor de dochterondernemingen bevoegde autoriteiten, aan de afwikkelingsautoriteiten in de rechtsgebieden waar significante bijkantoren zijn gevestigd, en aan de in de artikelen 115 en 116 van Richtlijn 2013/36/EU bedoelde betrokken bevoegde autoriteiten, omvat ten minste alle informatie die relevant is voor de dochteronderneming of het significante bijkantoor. De informatie die aan de EBA wordt verstrekt, omvat alle informatie die relevant is voor de rol van de EBA met betrekking tot de groepsafwikkelingsplannen. Betreft het informatie in verband met dochterondernemingen in derde landen, dan is de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau niet verplicht die informatie door te geven zonder toestemming van de toezichthoudende autoriteit of de afwikkelingsautoriteit van het betrokken derde land.

2.  De lidstaten dragen er zorg voor dat de afwikkelingsautoriteiten op groepsniveau, gezamenlijk handelend met de in lid 1, tweede alinea, van dit artikel bedoelde afwikkelingsautoriteiten in afwikkelingscolleges en na raadpleging van de betrokken bevoegde autoriteiten, met inbegrip van de bevoegde autoriteiten van de jurisdicties waar significante bijkantoren gevestigd zijn, groepsafwikkelingsplannen opstellen en bijhouden. Afwikkelingsautoriteiten op groepsniveau mogen naar eigen inzicht, mits zij voldoen aan de vertrouwelijkheidsvereisten van artikel 98 van deze richtlijn, afwikkelingsautoriteiten van derde landen in de jurisdictie waarvan de groep dochterondernemingen, financiële holdings of significante bijkantoren als bedoeld in artikel 51 van Richtlijn 2013/36/EU heeft gevestigd, betrekken bij het opstellen en bijhouden van groepsafwikkelingsplannen.

3.  De lidstaten dragen er zorg voor dat de groepsafwikkelingsplannen ten minste één keer per jaar worden geëvalueerd en zo nodig bijgewerkt, alsook na elke verandering in de juridische of organisatiestructuur, de bedrijfsactiviteiten of de financiële positie van de groep, inclusief eventuele groepsentiteiten, die een wezenlijk effect op de plannen kan hebben of een wijziging ervan kan vergen.

4.  De vaststelling van het groepsafwikkelingsplan heeft de vorm van een gezamenlijk besluit van de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau en de afwikkelingsautoriteiten van de dochterondernemingen.

▼M3

Indien een groep uit meer dan één af te wikkelen groep bestaat, wordt de planning van de afwikkelingsmaatregelen als bedoeld in artikel 12, lid 3, punt a bis), opgenomen in een gezamenlijk besluit als bedoeld in de eerste alinea van dit lid.

▼B

Deze afwikkelingsautoriteiten komen tot een gezamenlijk besluit binnen vier maanden te rekenen vanaf de datum van de toezending van de in lid 1, tweede alinea, bedoelde informatie door de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau.

Op verzoek van een afwikkelingsautoriteit kan de EBA overeenkomstig artikel 31, onder c), van Verordening (EU) nr. 1093/2010 de afwikkelingsautoriteiten helpen bij het bereiken van een gezamenlijk besluit.

5.  Indien de afwikkelingsautoriteiten er niet in slagen binnen vier maanden een gezamenlijk besluit te nemen, neemt de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau zelf een besluit over het groepsafwikkelingsplan. Het besluit wordt volledig gemotiveerd en houdt rekening met de standpunten en voorbehouden van andere afwikkelingsautoriteiten. Het besluit wordt door de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau aan de EU-moederonderneming verstrekt.

Behoudens lid 9 van dit artikel, stelt de afwikkelingsautoriteit haar besluit uit indien een afwikkelingsautoriteit aan het einde van de periode van vier maanden de zaak overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 aan de EBA heeft voorgelegd, en wacht zij een eventueel door de EBA overeenkomstig artikel 19, lid 3, van die verordening genomen besluit af en neemt zij haar besluit in overeenstemming met het besluit van de EBA. De periode van vier maanden wordt beschouwd als verzoeningsperiode in de zin van die verordening. De EBA neemt haar besluit binnen één maand. De zaak wordt niet meer aan de EBA voorgelegd na afloop van de periode van vier maanden of nadat er een gezamenlijk besluit is genomen. Indien de EBA er niet in slaagt binnen één maand een besluit te nemen, is het besluit van de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau van toepassing.

6.   ►M3  Indien de afwikkelingsautoriteiten er niet in slagen binnen vier maanden een gezamenlijk besluit te nemen, neemt elke afwikkelingsautoriteit die verantwoordelijk is voor een dochteronderneming en het niet eens is met het groepsafwikkelingsplan zelf een besluit, wijst zij, in voorkomend geval, de af te wikkelen entiteit aan en stelt zij een afwikkelingsplan op – dat zij bijhoudt – voor de af te wikkelen groep die bestaat uit entiteiten in haar rechtsgebied. Elk van de individuele besluiten van afwikkelingsautoriteiten die het oneens zijn wordt volledig gemotiveerd, bevat de redenen voor de afwijzing van het voorgestelde groepsafwikkelingsplan en houdt rekening met de standpunten en voorbehouden van de andere afwikkelingsautoriteiten en bevoegde autoriteiten. Elke afwikkelingsautoriteit brengt haar besluit ter kennis van de andere leden van het afwikkelingscollege. ◄

Behoudens lid 9 van dit artikel, stelt de desbetreffende afwikkelingsautoriteit haar besluit uit indien een afwikkelingsautoriteit aan het einde van de periode van vier maanden de zaak overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 aan de EBA heeft voorgelegd, en wacht zij een eventueel door de EBA overeenkomstig artikel 19, lid 3, van die verordening genomen besluit af en neemt zij haar besluit in overeenstemming met het besluit van de EBA. De periode van vier maanden wordt beschouwd als verzoeningsperiode in de zin van die verordening. De EBA neemt haar besluit binnen één maand. De zaak wordt niet meer aan de EBA voorgelegd na afloop van de periode van vier maanden of nadat er een gezamenlijk besluit is genomen. Indien de EBA er niet in slaagt binnen één maand een besluit te nemen, is het besluit van de afwikkelingsautoriteit van de dochteronderneming van toepassing.

7.  De overige afwikkelingsautoriteiten die het niet oneens zijn uit hoofde van lid 6 kunnen een gezamenlijk besluit bereiken over een groepsafwikkelingsplan dat groepsentiteiten in hun rechtsgebieden bestrijkt.

8.  De in de leden 4 en 7 bedoelde gezamenlijke besluiten en de in de leden 5 en 6 bedoelde besluiten die de afwikkelingsautoriteiten hebben genomen bij ontstentenis van een gezamenlijk besluit, worden als definitief erkend en door de andere betrokken afwikkelingsautoriteiten toegepast.

9.  Overeenkomstig de leden 5 en 6 van dit artikel kan de EBA op verzoek van een afwikkelingsautoriteit de afwikkelingsautoriteiten overeenkomstig artikel 19, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1093/2010 helpen bij het bereiken van overeenstemming, tenzij een betrokken afwikkelingsautoriteit oordeelt dat het onderwerp waarover onenigheid bestaat, op de ene of andere wijze afbreuk kan doen aan de budgettaire verantwoordelijkheden van haar lidstaat.

10.  Indien gezamenlijke besluiten overeenkomstig de leden 4 en 7 worden genomen en indien een afwikkelingsautoriteit overeenkomstig lid 9 oordeelt dat het onderwerp waarover onenigheid bestaat, afbreuk doet aan de budgettaire verantwoordelijkheden van haar lidstaat, neemt de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau het initiatief tot een herbeoordeling van het groepsafwikkelingsplan, met inbegrip van het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva.

Artikel 14

Toezending van de afwikkelingsplannen aan de bevoegde autoriteiten

1.  De afwikkelingsautoriteit zendt de afwikkelingsplannen en eventuele wijzigingen daarvan toe aan de betrokken bevoegde autoriteiten.

2.  De afwikkelingsautoriteit op groepsniveau zendt de groepsafwikkelingsplannen en eventuele wijzigingen daarvan toe aan de betrokken bevoegde autoriteiten.



HOOFDSTUK II

Afwikkelbaarheid

Artikel 15

Beoordeling van de afwikkelbaarheid voor instellingen

1.  De lidstaten dragen er zorg voor dat de afwikkelingsautoriteit, nadat deze de bevoegde autoriteit heeft geraadpleegd alsook de afwikkelingsautoriteiten van de jurisdicties waar significante bijkantoren gevestigd zijn, voor zover een en ander relevant is voor het significante bijkantoor, beoordeelt in welke mate een instelling die geen deel uitmaakt van een groep, afwikkelbaar is zonder dat van het volgende wordt uitgegaan:

a) 

buitengewone openbare financiële steun, afgezien van het gebruik van de overeenkomstig artikel 100 getroffen financieringsregelingen;

b) 

noodliquiditeitssteun van een centrale bank;

c) 

liquiditeitssteun van een centrale bank onder niet-standaardvoorwaarden inzake zekerheidstelling, looptijd en rentevoet.

Een instelling wordt geacht afwikkelbaar te zijn indien het haalbaar en geloofwaardig is dat de afwikkelingsautoriteit deze ofwel volgens een normale insolventieprocedure liquideert, ofwel afwikkelt door de verschillende afwikkelingsinstrumenten en -bevoegdheden op de instelling toe te passen, terwijl significante nadelige gevolgen voor het financiële stelsel zoveel mogelijk worden voorkomen, met inbegrip van algemenere financiële instabiliteit of systeembrede gebeurtenissen, van de lidstaat waarin de instelling is gevestigd, dan wel van andere lidstaten of de Unie en met het oog op het garanderen van de continuïteit van de kritieke functies die door de instelling worden uitgevoerd. De afwikkelingsautoriteiten stellen de EBA tijdig in kennis wanneer een instelling niet afwikkelbaar wordt geacht.

2.  Voor de in lid 1 bedoelde beoordeling van de afwikkelbaarheid onderzoekt de afwikkelingsautoriteit ten minste de in deel C van de bijlage vermelde aangelegenheden.

3.  De beoordeling van de afwikkelbaarheid overeenkomstig dit artikel wordt door de afwikkelingsautoriteit tegelijkertijd met en met het oog op het opstellen en bijwerken van het afwikkelingsplan overeenkomstig artikel 10 verricht.

4.  Na raadpleging van het ECSR ontwikkelt de EBA ontwerpen van technische reguleringsnormen met het oog op de bepaling van de aangelegenheden als voorzien in lid 2 van dit artikel en in artikel 16 en criteria die bij de beoordeling van de afwikkelbaarheid van instellingen of groepen moeten worden onderzocht.

De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 3 juli 2015 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde ontwerpen van technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

Artikel 16

Beoordeling van de afwikkelbaarheid voor groepen

1.  De lidstaten dragen er zorg voor dat de afwikkelingsautoriteiten op groepsniveau, samen met de afwikkelingsautoriteiten van dochterondernemingen, na raadpleging van de consoliderende toezichthouder, de bevoegde autoriteiten voor dergelijke dochterondernemingen en de afwikkelingsautoriteiten van de jurisdicties waar significante bijkantoren gevestigd zijn, voor zover een en ander relevant is voor het significante bijkantoor, beoordelen in welke mate groepen afwikkelbaar zijn zonder dat van het volgende wordt uitgegaan:

a) 

buitengewone openbare financiële steun, afgezien van het gebruik van de overeenkomstig artikel 100 getroffen financieringsregelingen;

b) 

noodliquiditeitssteun van een centrale bank;

c) 

liquiditeitssteun van een centrale bank onder niet-standaardvoorwaarden inzake zekerheidstelling, looptijd en rentevoet.

▼M3

Een groep wordt geacht afwikkelbaar te zijn indien het haalbaar en geloofwaardig is dat de afwikkelingsautoriteiten ofwel groepsentiteiten volgens een normale insolventieprocedure liquideren ofwel die groep afwikkelen door afwikkelingsinstrumenten toe te passen op, of afwikkelingsbevoegdheden uit te oefenen met betrekking tot, de af te wikkelen entiteiten van die groep waarbij belangrijke nadelige gevolgen voor de financiële systemen van de lidstaten waarin de groepsentiteiten of bijkantoren zijn gevestigd, of van andere lidstaten of van de Unie zoveel mogelijk worden voorkomen, waaronder bij algemenere financiële instabiliteit of systeembrede gebeurtenissen, met het oog op het garanderen van de continuïteit van kritieke functies die door die groepsentiteiten worden uitgevoerd, indien deze gemakkelijk tijdig kunnen worden afgesplitst of via andere middelen.

De afwikkelingsautoriteiten op groepsniveau stellen de EBA tijdig ervan in kennis dat een groep niet afwikkelbaar wordt geacht.

▼B

De beoordeling van de afwikkelbaarheid van een groep wordt door de in artikel 88 bedoelde afwikkelingscolleges in acht genomen.

2.  Voor de beoordeling van de afwikkelbaarheid van een groep onderzoeken de afwikkelingsautoriteiten ten minste de in deel C van de bijlage vermelde aangelegenheden.

3.  De beoordeling van de afwikkelbaarheid van een groep uit hoofde van dit artikel wordt tegelijkertijd met, en met het oog op, het opstellen en bijwerken van de groepsafwikkelingsplannen overeenkomstig artikel 12 verricht. De beoordeling geschiedt volgens de besluitvormingsprocedures als vastgesteld in artikel 13.

▼M3

4.  Indien een groep uit meer dan één af te wikkelen groep bestaat, zorgen de lidstaten ervoor dat de in lid 1 genoemde autoriteiten de afwikkelbaarheid van elke af te wikkelen groep overeenkomstig dit artikel beoordelen.

De in de eerste alinea van dit lid bedoelde beoordeling wordt uitgevoerd in aanvulling op de beoordeling van de afwikkelbaarheid van de hele groep en wordt verricht in het kader van de in artikel 13 omschreven besluitvormingsprocedure.

Artikel 16 bis

Bevoegdheid tot het verbieden van bepaalde uitkeringen

1.  Indien een entiteit zich in een situatie bevindt waarin zij voldoet aan het gecombineerde buffervereiste, wanneer dit vereiste in beschouwing wordt genomen naast elk van de vereisten als bedoeld in artikel 141 bis, lid 1, punten a), b) en c), van Richtlijn 2013/36/EU, maar niet aan het gecombineerde buffervereiste voldoet wanneer het in beschouwing wordt genomen naast de in de artikelen 45 quater en 45 quinquies van deze richtlijn bedoelde vereisten als berekend overeenkomstig artikel 45, lid 2, punt a) van deze richtlijn, is de afwikkelingsautoriteit van die entiteit bevoegd, overeenkomstig leden 2 en 3 van dit artikel, een entiteit te verbieden uitkeringen, voor een bedrag dat hoger is dan het maximaal uitkeerbare bedrag voor het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva („M-MDA”), berekend overeenkomstig lid 4 van dit artikel, te verrichten door:

a) 

uitkeringen te verrichten in verband met tier 1-kernkapitaal;

b) 

een verplichting aan te gaan tot het betalen van variabele beloning of van uitkeringen uit hoofde van discretionair pensioen, of tot het betalen van variabele beloning als de verplichting tot betalen werd aangegaan op het ogenblik dat de entiteit niet aan het gecombineerde buffervereiste voldeed; of

c) 

betalingen te verrichten op aanvullend tier 1-instrumenten.

Indien een entiteit zich in de in de eerste alinea bedoelde situatie bevindt, meldt zij dat onverwijld aan de afwikkelingsautoriteit.

2.  In de in lid 1 bedoelde situatie beoordeelt de afwikkelingsautoriteit van de entiteit, na raadpleging van de bevoegde autoriteit, zonder onnodige vertraging of zij de in lid 1 bedoelde bevoegdheid zal uitoefenen, waarbij zij rekening houdt met alle volgende elementen:

a) 

de reden, de duur en de omvang van de niet-naleving en de gevolgen ervan voor de afwikkelbaarheid;

b) 

de wijze waarop de financiële situatie van de entiteit evolueert en de waarschijnlijkheid dat zij in de voorzienbare toekomst aan de in artikel 32, lid 1, punt a), genoemde voorwaarde voldoet;

c) 

het vooruitzicht dat de entiteit in staat zal zijn zich binnen een redelijke termijn te conformeren aan de in lid 1 bedoelde vereisten;

d) 

indien de entiteit niet in staat is te zorgen voor vervanging van passiva die niet langer voldoen aan de criteria om in aanmerking te komen of de criteria inzake looptijd die zijn vastgesteld in de artikelen 72 ter en 72 quater van Verordening (EU) nr. 575/2013, of in artikel 45 ter of artikel 45 septies, lid 2, van deze richtlijn, indien dat onvermogen van eigen aan de entiteit is dan wel te wijten is aan marktbrede verstoring;

e) 

of de uitoefening van de in lid 1 bedoelde bevoegdheid het meest geschikte en evenredige middel is om de situatie van de entiteit aan te pakken, gelet op de mogelijke gevolgen ervan voor zowel de financieringsvoorwaarden als afwikkelbaarheid van de betrokken entiteit.

Zolang de entiteit zich in de in lid 1 bedoelde situatie bevindt, beoordeelt de afwikkelingsautoriteit op zijn minst iedere maand opnieuw of zij de in lid 1 bedoelde bevoegdheid uitoefent.

3.  Indien de afwikkelingsautoriteit vaststelt dat de entiteit zich negen maanden nadat de entiteit de in lid 1 bedoelde situatie heeft gemeld, nog steeds in die situatie bevindt, oefent de afwikkelingsautoriteit, na raadpleging van de bevoegde autoriteit, de in lid 1 bedoelde bevoegdheid uit, behalve indien de afwikkelingsautoriteit na een beoordeling vaststelt dat ten minste twee van de volgende voorwaarden vervuld zijn:

a) 

de niet-naleving is toe te schrijven aan een ernstige verstoring van de werking van de financiële markten, die aanleiding geeft tot algemene spanning in verschillende segmenten van de financiële markten;

b) 

de in punt a) bedoelde verstoring leidt niet alleen tot de grotere prijsvolatiliteit van de eigenvermogensinstrumenten en in aanmerking komende passiva-instrumenten van de entiteit of hogere kosten voor de entiteit, maar ook tot een gehele of gedeeltelijke sluiting van de markten, die de entiteit belet eigenvermogensinstrumenten en in aanmerking komende passiva-instrumenten uit te geven op die markten;

c) 

de in punt b) bedoelde sluiting van de markt valt niet alleen voor de betrokken entiteit, maar ook voor diverse andere entiteiten waar te nemen;

d) 

de in punt a) bedoelde verstoring belet de betrokken entiteit eigenvermogensinstrumenten en in aanmerking komende passiva-instrumenten uit te geven die toereikend zijn om de niet-naleving te verhelpen; of

e) 

uitoefening van de in lid 1 bedoelde bevoegdheid leidt tot negatieve spillover-effecten voor een deel van de bankensector, die de financiële stabiliteit hierdoor dreigen te ondermijnen.

Indien de in de eerste alinea bedoelde uitzondering van toepassing is, brengt de afwikkelingsautoriteit haar besluit ter kennis van de bevoegde autoriteit en licht zij haar oordeel schriftelijk toe.

De afwikkelingsautoriteit beoordeelt elke maand opnieuw of de in de eerste alinea genoemde uitzondering van toepassing is.

4.  Het „M-MDA” wordt berekend door de overeenkomstig lid 5 berekende som te vermenigvuldigen met de overeenkomstig lid 6 bepaalde factor. Het „M-MDA” wordt verminderd met ieder bedrag dat voortvloeit uit elk van de in lid 1, punt a), b) of c), bedoelde handelingen.

5.  De overeenkomstig lid 4 te vermenigvuldigen som bestaat uit:

a) 

alle tussentijdse winsten die niet in het tier 1-kernkapitaal overeenkomstig artikel 26, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013 zijn opgenomen, exclusief alle winstuitkeringen of betalingen die voortvloeien uit de in lid 1, punt a), b) of c), van dit artikel bedoelde handelingen;

vermeerderd met

b) 

alle eindejaarswinsten die niet in het tier 1-kernkapitaal overeenkomstig artikel 26, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013 zijn opgenomen, exclusief alle winstuitkeringen of betalingen die voortvloeien uit de in lid 1, punt a), b) of c), van dit artikel bedoelde handelingen;

en verminderd met

c) 

bedragen die als belasting verschuldigd zouden zijn als de in de punten a) en b) van dit lid genoemde elementen werden ingehouden.

6.  De in lid 4 bedoelde factor wordt als volgt bepaald:

a) 

indien het door de entiteit aangehouden tier 1-kernkapitaal dat niet wordt gebruikt om te voldoen aan een van de in artikel 92 bis van Verordening (EU) nr. 575/2013 en in artikel 45 quater en artikel 45 quinquies van deze richtlijn vastgestelde vereisten, uitgedrukt als percentage van het totaal van de risicoposten, berekend overeenkomstig artikel 92, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013, binnen het eerste (dat wil zeggen het laagste) kwartiel van het gecombineerde buffervereiste ligt, is de factor 0;

b) 

indien het door de entiteit aangehouden tier 1-kernkapitaal dat niet wordt gebruikt om te voldoen aan een van de in artikel 92 bis van Verordening (EU) nr. 575/2013 en in artikel 45 quater en artikel 45 quinquies van deze richtlijn vastgestelde vereisten, uitgedrukt als percentage van het totaal van de risicoposten, berekend overeenkomstig artikel 92, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013, binnen het tweede kwartiel van het gecombineerde buffervereiste ligt, is de factor 0,2;

c) 

indien het door de entiteit aangehouden tier 1-kernkapitaal dat niet wordt gebruikt om te voldoen aan de in artikel 92 bis van Verordening (EU) nr. 575/2013 en in artikel 45 quater en artikel 45 quinquies van deze richtlijn vastgestelde vereisten, uitgedrukt als percentage van het totaal van de risicoposten, berekend overeenkomstig artikel 92, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013, binnen het derde kwartiel van het gecombineerde buffervereiste ligt, is de factor 0,4;

d) 

indien het door de entiteit aangehouden tier 1-kernkapitaal dat niet wordt gebruikt om te voldoen aan het in artikel 92 bis van Verordening (EU) nr. 575/2013 en in artikel 45 quater en artikel 45 quinquies van deze richtlijn vastgestelde vereisten, uitgedrukt als percentage van het totaal van de risicoposten, berekend overeenkomstig artikel 92, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013, binnen het vierde (dit wil zeggen het hoogste) kwartiel van het gecombineerde buffervereiste ligt, is de factor 0,6.

De ondergrens en de bovengrens van elk kwartiel van het gecombineerde buffervereiste worden als volgt berekend:

image

image

waarbij „Qn” = het volgnummer van het desbetreffende kwartiel.

▼B

Artikel 17

Bevoegdheden voor het aanpakken of wegnemen van belemmeringen voor de afwikkelbaarheid

▼M3

1.  De lidstaten dragen er zorg voor dat indien een afwikkelingsautoriteit op grond van een overeenkomstig de artikelen 15 en 16 uitgevoerde beoordeling van de afwikkelbaarheid van een entiteit, na raadpleging van de bevoegde autoriteit vaststelt dat er wezenlijke belemmeringen voor de afwikkelbaarheid van die entiteit bestaan, die afwikkelingsautoriteit die vaststelling schriftelijk ter kennis brengt van de betrokken entiteit, van de bevoegde autoriteit en van de afwikkelingsautoriteiten in de rechtsgebieden waar significante bijkantoren gevestigd zijn.

▼B

2.  De vereiste dat de afwikkelingsautoriteiten afwikkelingsplannen moeten opstellen en dat de betrokken afwikkelingsautoriteiten tot een gezamenlijk besluit over de groepsafwikkelingsplannen uit hoofde van artikel 10, lid 1, respectievelijk artikel 13, lid 4, worden na de in lid 1 van dit artikel bedoelde kennisgeving opgeschort tot de maatregelen om de wezenlijke belemmeringen voor de afwikkelbaarheid weg te nemen, overeenkomstig lid 3 van dit artikel door de afwikkelingsautoriteit zijn aanvaard of overeenkomstig lid 4 van dit artikel zijn vastgesteld.

▼M3

3.  Binnen vier maanden na de datum van ontvangst van een overeenkomstig lid 1 verrichte kennisgeving stelt de entiteit aan de afwikkelingsautoriteit mogelijke maatregelen voor om de in de kennisgeving genoemde wezenlijke belemmeringen aan te pakken of weg te nemen.

De entiteit stelt, binnen twee weken na de datum van ontvangst van een overeenkomstig lid 1 van dit artikel gedane kennisgeving, aan de afwikkelingsautoriteit mogelijke maatregelen en het tijdpad ter uitvoering ervan voor om te verzekeren dat de entiteit voldoet aan artikel 45 sexies of 45 septies van deze richtlijn en aan het gecombineerde buffervereiste, indien een wezenlijke belemmering voor de afwikkelbaarheid te wijten is aan een van de volgende situaties:

a) 

de entiteit voldoet aan het gecombineerde buffervereiste, wanneer dit vereiste in beschouwing wordt genomen naast elk van de vereisten als bedoeld in artikel 141 bis, lid 1, punten a), b) en c), van Richtlijn 2013/36/EU, maar zij voldoet niet aan het gecombineerde buffervereiste wanneer het in beschouwing wordt genomen naast de in de artikelen 45 quater en 45 quinquies van deze richtlijn bedoelde vereisten als berekend overeenkomstig artikel 45, lid 2, punt a) van deze richtlijn; of

b) 

de entiteit voldoet niet aan de in de artikel 92 bis en artikel 494 van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde vereisten, noch aan de in de artikel 45 quater en artikel 45 quinquies van deze richtlijn bedoelde vereisten.

In het tijdpad voor de uitvoering van de in de tweede alinea voorgestelde maatregelen wordt rekening gehouden met de redenen voor de wezenlijke belemmering.

De afwikkelingsautoriteit beoordeelt, na raadpleging van de bevoegde autoriteit of met de uit hoofde van de eerste en tweede alinea's voorgestelde maatregelen de desbetreffende wezenlijke belemmering daadwerkelijk wordt aangepakt of weggenomen.

4.  Indien de afwikkelingsautoriteit vaststelt dat de maatregelen die een entiteit overeenkomstig lid 3 voorstelt, de betrokken belemmeringen niet daadwerkelijk terugbrengen of wegnemen, eist zij, hetzij rechtstreeks hetzij via de bevoegde autoriteit, van de entiteit dat zij alternatieve maatregelen neemt waarmee dat doel kan worden bereikt en brengt zij deze maatregelen schriftelijk ter kennis van de entiteit, die binnen een maand een plan voorstelt om daaraan te voldoen.

Bij het vaststellen van alternatieve maatregelen toont de afwikkelingsautoriteit aan waarom de door de entiteit voorgestelde maatregelen de belemmeringen voor de afwikkelbaarheid niet zouden kunnen wegnemen en waarom de voorgestelde alternatieve maatregelen voor het wegnemen van de belemmeringen evenredig zijn. De afwikkelingsautoriteit houdt rekening met de bedreiging welke van die belemmeringen voor de afwikkelbaarheid uitgaat voor de financiële stabiliteit, en met de gevolgen van de maatregelen voor de bedrijfsactiviteiten van de entiteit, haar stabiliteit en haar vermogen om een bijdrage te leveren aan de economie.

▼B

5.  Voor de toepassing van lid 4 hebben de afwikkelingsautoriteiten de bevoegdheid om een of meer van de volgende maatregelen te nemen:

a) 

eisen dat de ►M3  entiteit ◄ eventuele financieringsregelingen binnen de groep herziet of de afwezigheid daarvan heroverweegt, of dienstverleningsovereenkomsten, binnen de groep of met derden, opstelt om het verrichten van kritieke functies in te dekken;

b) 

eisen dat de ►M3  entiteit ◄ haar maximale afzonderlijke en samengevoegde blootstellingen beperkt;

c) 

specifieke of periodiek in acht te nemen aanvullende informatievereisten opleggen die relevant zijn voor afwikkelingsdoeleinden;

d) 

eisen dat de ►M3  entiteit ◄ specifieke activa afstoot;

e) 

eisen dat de ►M3  entiteit ◄ specifieke bestaande of voorgestelde activiteiten beperkt of staakt;

f) 

de ontwikkeling van nieuwe of bestaande bedrijfsonderdelen of de verkoop van nieuwe of bestaande producten beperken of verhinderen;

g) 

wijzigingen eisen in de juridische of operationele structuren van de ►M3  entiteit ◄ of eventuele groepsentiteiten waarover zij direct of indirect zeggenschap heeft, om de complexiteit ervan te verminderen teneinde ervoor te zorgen dat kritieke functies juridisch en operationeel van de andere functies kunnen worden afgesplitst door toepassing van de afwikkelingsinstrumenten;

h) 

eisen dat een ►M3  entiteit ◄ of een moederonderneming een financiële moederholding in een lidstaat of een financiële EU-moederholding opzet;

▼M3

h bis) 

eisen dat een instelling of een entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, punt b), c) of d), van deze richtlijn, een plan indient om de naleving te herstellen van de vereisten van artikel 45 sexies of 45 septies van deze richtlijn, uitgedrukt als een percentage van het totaal van de risicoposten, berekend overeenkomstig artikel 92, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013, en, waar van toepassing, aan het gecombineerde buffervereiste en aan de vereisten, bedoeld in artikel 45 sexies of 45 septies van deze richtlijn, uitgedrukt als een percentage van de totale blootstellingsmaatstaf als bedoeld in artikel 429 en artikel 429 bis van Verordening (EU) nr. 575/2013;

▼M3

i) 

eisen dat een instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, punt b), c) of d), in aanmerking komende passiva uitgeeft om aan de vereisten van artikel 45 sexies of artikel 45 septies te voldoen;

j) 

eisen dat een instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, punt b), c) of d), andere maatregelen neemt om aan de minimumvereisten voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva overeenkomstig artikel 45 sexies of artikel 45 septies te voldoen, en er met name naar streeft opnieuw te onderhandelen over elk daarvoor in aanmerking komend passief, aanvullend-tier 1-kapitaalinstrument of tier 2-kapitaalinstrument dat zij heeft uitgegeven, om ervoor te zorgen dat een eventueel besluit van de afwikkelingsautoriteit om dat passief of kapitaalinstrument af te schrijven of om te zetten, wordt uitgevoerd krachtens het recht van het rechtsgebied dat op dat passiеf of kapitaalinstrument van toepassing;

j bis) 

teneinde de voortdurende naleving van artikel 45 sexies of artikel 45 septies te waarborgen, eisen dat een instelling of een entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, punt b), c) of d), het looptijdprofiel wijzigt van:

i) 

de eigenvermogensinstrumenten, na de instemming van de bevoegde autoriteit te hebben verkregen, en

ii) 

de in aanmerking komende passiva, bedoeld in artikel 45 ter en in artikel 45 septies, lid 2, punt a);

k) 

indien de entiteit een dochteronderneming van een gemengde holding is, eisen dat de gemengde holding een afzonderlijke financiële holding opzet om zeggenschap over de entiteit uit te oefenen als dat nodig is om de afwikkeling van de entiteit te faciliteren en om te voorkomen dat de toepassing van de afwikkelingsinstrumenten en de uitoefening van de bevoegdheden bedoeld in titel IV nadelige gevolgen heeft voor het niet-financiële deel van de groep.

▼B

6.  Een in de leden 1 of 4 bedoeld besluit voldoet aan de volgende eisen:

a) 

het wordt onderbouwd met een motivering van de beoordeling of vaststelling in kwestie;

b) 

in het besluit wordt aangegeven hoe die beoordeling of vaststelling voldoet aan het in lid 4 vastgelegde vereiste van evenredige toepassing; en

c) 

het besluit is vatbaar voor beroep.

▼M3

7.  Alvorens een in lid 4 bedoelde maatregel vast te stellen beoordeelt de afwikkelingsautoriteit, na raadpleging van de bevoegde autoriteit en, indien passend, de aangewezen nationale macroprudentiële autoriteit, terdege het potentiële effect van die maatregelen op de betreffende entiteit, op de interne markt voor financiële diensten en op de financiële stabiliteit in andere lidstaten en in de Unie als geheel.

▼B

8.  De EBA vaardigt uiterlijk op 3 juli 2015 richtsnoeren in overeenstemming met artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 uit tot nadere bepaling van de in lid 5 bedoelde maatregelen en van de omstandigheden waarin elke maatregel mag worden toegepast.

Artikel 18

Bevoegdheden voor het aanpakken of wegnemen van belemmeringen voor de afwikkelbaarheid: groepsbehandeling

▼M3

1.  Na raadpleging van het toezichtscollege en de afwikkelingsautoriteiten in de rechtsgebieden waar significante bijkantoren gevestigd zijn, voor zover relevant voor het significante bijkantoor, neemt de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau samen met de afwikkelingsautoriteiten van dochterondernemingen de krachtens artikel 16 vereiste beoordeling in het afwikkelingscollege in acht, en neemt zij alle redelijke maatregelen om tot een gezamenlijk besluit te komen over de toepassing van de overeenkomstig artikel 17, lid 4, vastgestelde maatregelen met betrekking tot alle af te wikkelen entiteiten en hun dochterondernemingen die in artikel 1, lid 1, bedoelde entiteiten zijn en deel uitmaken van de groep.

2.  De afwikkelingsautoriteit op groepsniveau stelt – in samenwerking met de consoliderende toezichthouder en de EBA overeenkomstig artikel 25, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1093/2010 – een verslag op en dient dit in bij de EU-moederonderneming, bij de afwikkelingsautoriteiten van dochterondernemingen, die het doorzenden aan de dochterondernemingen die onder hun bevoegdheid vallen, en bij de afwikkelingsautoriteiten van rechtsgebieden waar significante bijkantoren gevestigd zijn. Het verslag wordt opgesteld na raadpleging van de bevoegde autoriteiten en bevat een analyse van de wezenlijke belemmeringen voor de doeltreffende toepassing van de afwikkelingsinstrumenten en de uitoefening van de afwikkelingsbevoegdheden met betrekking tot de groep en ook tot af te wikkelen groepen indien een groep uit meer dan één af te wikkelen groep bestaat. In het verslag wordt de impact op het bedrijfsmodel van de groep overwogen en worden de maatregelen aanbevolen die volgens de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau nodig of passend zijn om deze belemmeringen weg te nemen.

Indien een belemmering voor de afwikkelbaarheid van de groep te wijten is aan een in artikel 17, lid 3, tweede alinea, bedoelde situatie van een entiteit van de groep, brengt de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau haar beoordeling van die belemmering ter kennis van de EU-moederonderneming na raadpleging van de afwikkelingsautoriteit van de af te wikkelen entiteit en de afwikkelingsautoriteiten van haar dochterinstellingen.

3.  Binnen vier maanden na de datum van ontvangst van het verslag kan de EU-moederonderneming opmerkingen indienen en aan de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau alternatieve maatregelen voorstellen om de in het verslag genoemde belemmeringen weg te nemen.

Indien de in het verslag vastgestelde belemmeringen te wijten zijn aan een situatie waarin een in artikel 17, lid 3, tweede alinea, van deze richtlijn bedoelde entiteit van de groep zich bevindt, stelt de EU-moederonderneming, binnen twee weken na de datum van ontvangst van een overeenkomstig lid 2, tweede alinea, van dit artikel gedane kennisgeving, aan de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau mogelijke maatregelen alsmede het tijdpad ter uitvoering ervan voor, teneinde te waarborgen dat de entiteit van de groep voldoet aan de vereisten als bedoeld in artikel 45 sexies of artikel 45 septies van deze richtlijn, uitgedrukt als een percentage van het totaal van de risicoposten, berekend overeenkomstig artikel 92, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013 en, waar van toepassing, het gecombineerde buffervereiste, alsmede aan de vereisten, bedoeld in artikel 45 sexies en artikel 45 septies van deze richtlijn, uitgedrukt als een percentage van de totale blootstellingsmaatstaf als bedoeld in artikel 429 en artikel 429 bis van Verordening (EU) nr. 575/2013.

In het tijdpad voor de uitvoering van de in de tweede alinea voorgestelde maatregelen wordt rekening gehouden met de redenen voor de wezenlijke belemmering. Na raadpleging van de bevoegde autoriteit oordeelt de afwikkelingsautoriteit of de wezenlijke belemmering met deze maatregelen daadwerkelijk wordt aangepakt of weggenomen.

4.  De afwikkelingsautoriteit op groepsniveau deelt elke door de EU-moederonderneming voorgestelde maatregel mee aan de consoliderende toezichthouder, de EBA, de afwikkelingsautoriteiten van de dochterondernemingen en de afwikkelingsautoriteiten in de rechtsgebieden waar significante bijkantoren gevestigd zijn, voor zover relevant voor het significante bijkantoor. Na raadpleging van de bevoegde autoriteiten en de afwikkelingsautoriteiten in de rechtsgebieden waar significante bijkantoren gevestigd zijn, doen de afwikkelingsautoriteiten op groepsniveau en de afwikkelingsautoriteiten van de dochterondernemingen alles wat in hun vermogen ligt om binnen het afwikkelingscollege tot een gezamenlijk besluit te komen met betrekking tot de vaststelling van de wezenlijke belemmeringen en, indien nodig, de beoordeling van de door de EU-moederonderneming voorgestelde maatregelen alsmede de door de autoriteiten geëiste maatregelen om de belemmeringen aan te pakken of weg te nemen, waarbij rekening gehouden wordt met de mogelijke gevolgen van de maatregelen in alle lidstaten waar de groep actief is.

5.  Het gezamenlijke besluit wordt genomen binnen vier maanden na de indiening van opmerkingen door de EU-moederonderneming. Indien de EU-moederonderneming geen opmerkingen heeft ingediend, wordt het gezamenlijke besluit genomen binnen één maand vanaf het verstrijken van de in lid 3, eerste alinea, bedoelde periode van vier maanden.

Het gezamenlijke besluit met betrekking tot de belemmering voor de afwikkelbaarheid als gevolg van een in artikel 17, lid 3, tweede alinea, bedoelde situatie wordt genomen binnen twee weken na de indiening van opmerkingen door de EU-moederonderneming overeenkomstig lid 3 van dit artikel.

Het gezamenlijke besluit wordt gemotiveerd en opgenomen in een document dat door de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau aan de EU-moederonderneming wordt verstrekt.

De EBA kan, op verzoek van een afwikkelingsautoriteit, overeenkomstig artikel 31, tweede alinea, punt c), van Verordening (EU) nr. 1093/2010 de afwikkelingsautoriteiten helpen bij het bereiken van een gezamenlijk besluit.

6.  Indien binnen de in lid 5 bedoelde betrokken periode geen gezamenlijk besluit is genomen, neemt de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau zelf een besluit over de passende maatregelen die overeenkomstig artikel 17, lid 4, op groepsniveau moeten worden genomen.

Het besluit wordt volledig gemotiveerd en houdt rekening met de standpunten en voorbehouden van andere afwikkelingsautoriteiten. Het besluit wordt door de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau aan de EU-moederonderneming verstrekt.

Indien een afwikkelingsautoriteit aan het eind van de in lid 5 van dit artikel bedoelde betrokken periode een in lid 9 van dit artikel vermelde zaak aan de EBA heeft voorgelegd overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1093/2010, stelt de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau haar besluit uit, wacht zij een eventueel door de EBA overeenkomstig artikel 19, lid 3, van die verordening genomen besluit af en neemt zij haar besluit in overeenstemming met het besluit van de EBA. De in lid 5 van dit artikel bedoelde betrokken periode wordt beschouwd als verzoeningsfase in de zin van Verordening (EU) nr. 1093/2010. De EBA neemt binnen één maand een besluit. De zaak wordt niet meer aan de EBA voorgelegd na het einde van de in lid 5 van dit artikel bedoelde betrokken periode of nadat een gezamenlijk besluit is genomen. Indien de EBA niet tot een besluit komt, is het besluit van de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau van toepassing.

6 bis.  Indien binnen de in lid 5 van dit artikel bedoelde betrokken periode geen gezamenlijk besluit is genomen, neemt de afwikkelingsautoriteit van de betrokken af te wikkelen entiteit zelf een besluit over de passende maatregelen die overeenkomstig artikel 17, lid 4, op het niveau van de af te wikkelen groep moeten worden genomen.

Het in de eerste alinea bedoelde besluit wordt volledig gemotiveerd en houdt rekening met de standpunten en voorbehouden van de afwikkelingsautoriteiten van andere entiteiten van dezelfde af te wikkelen groep en de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau. Het besluit wordt de af te wikkelen entiteit ter kennis gebracht door de bevoegde afwikkelingsautoriteit.

Indien een afwikkelingsautoriteit aan het eind van de in lid 5 van dit artikel bedoelde betrokken periode een in lid 9 van dit artikel vermelde zaak aan de EBA heeft voorgelegd overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1093/2010, stelt de afwikkelingsautoriteit van de af te wikkelen entiteit haar besluit uit, wacht zij een eventueel door de EBA overeenkomstig artikel 19, lid 3, van die verordening genomen besluit af en neemt zij haar besluit in overeenstemming met het besluit van de EBA. De in lid 5 van dit artikel bedoelde betrokken periode wordt beschouwd als verzoeningsfase in de zin van Verordening (EU) nr. 1093/2010. De EBA neemt binnen één maand een besluit. De zaak wordt niet meer aan de EBA voorgelegd na het einde van de in lid 5 van dit artikel bedoelde betrokken periode of nadat een gezamenlijk besluit is genomen. Indien de EBA niet tot een besluit komt, is het besluit van de afwikkelingsautoriteit van de af te wikkelen entiteit van toepassing.

7.  Bij ontstentenis van een gezamenlijk besluit nemen de afwikkelingsautoriteiten van de dochterondernemingen die geen af te wikkelen entiteiten zijn zelf een besluit over de passende maatregelen die de dochterondernemingen overeenkomstig artikel 17, lid 4, op individueel niveau moeten nemen.

Het besluit wordt volledig gemotiveerd en houdt rekening met de standpunten en voorbehouden van de andere afwikkelingsautoriteiten. Het besluit wordt verstrekt aan de betrokken dochteronderneming en aan de af te wikkelen entiteit van dezelfde af te wikkelen groep, aan de afwikkelingsautoriteit van die af te wikkelen entiteit en, indien verschillend, aan de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau.

Indien een afwikkelingsautoriteit aan het eind van de in lid 5 van dit artikel bedoelde betrokken periode een in lid 9 van dit artikel vermelde zaak aan de EBA heeft voorgelegd overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1093/2010, stelt de afwikkelingsautoriteit van de dochteronderneming haar besluit uit, wacht zij een eventueel door de EBA overeenkomstig artikel 19, lid 3, van die verordening genomen besluit af en neemt zij haar besluit in overeenstemming met het besluit van de EBA. De in lid 5 van dit artikel bedoelde betrokken periode wordt beschouwd als verzoeningsfase in de zin van Verordening (EU) nr. 1093/2010. De EBA neemt haar besluit binnen één maand. De zaak wordt niet meer aan de EBA voorgelegd na het einde van de in lid 5 van dit artikel bedoelde betrokken periode of nadat een gezamenlijk besluit is genomen. Indien de EBA niet tot een besluit komt, is het besluit van de afwikkelingsautoriteit van de dochteronderneming van toepassing.

▼B

8.  Het in lid 5 bedoelde gezamenlijk besluit en de in de lid 6 bedoelde besluiten die de afwikkelingsautoriteiten hebben genomen bij ontstentenis van een gezamenlijk besluit, worden als definitief erkend en door de andere betrokken afwikkelingsautoriteiten toegepast.

9.  Bij het uitblijven van een gezamenlijk besluit over het nemen van maatregelen als bedoeld in artikel 17, lid 5, onder g), h) of k), kan de EBA, op verzoek van een afwikkelingsautoriteit overeenkomstig leden 6 of 7 van dit artikel, de afwikkelingsautoriteiten overeenkomstig artikel 19, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1093/2010 assistentie verlenen bij het bereiken van overeenstemming.



HOOFDSTUK III

Financiële steun binnen de groep

Artikel 19

Overeenkomst voor het verlenen van financiële steun binnen de groep

1.  De lidstaten dragen er zorg voor dat een moederinstelling in een lidstaat, een EU-moederinstelling of een entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder c) of d), en haar dochterondernemingen in andere lidstaten of in derde landen die instellingen of financiële instellingen zijn welke vallen onder het toezicht op geconsolideerde basis dat op de moederonderneming wordt uitgeoefend, een overeenkomst kunnen aangaan voor het verlenen van financiële steun aan een andere partij bij de overeenkomst die voldoet aan de voorwaarden voor vroegtijdige interventie op grond van artikel 27, mits de voorwaarden van dit hoofdstuk ook zijn vervuld.

2.  Dit hoofdstuk is niet van toepassing op financiële regelingen binnen de groep, met inbegrip van financieringsregelingen en de toepassing van gecentraliseerde financieringsregelingen, mits geen van de partijen bij dergelijke regelingen aan de voorwaarden voor vroegtijdige interventie voldoet.

3.  Een overeenkomst voor het verlenen van financiële steun binnen de groep mag geen vereiste inhouden:

a) 

om financiële steun te verlenen aan een entiteit binnen de groep die financiële problemen krijgt indien de instelling dat van geval tot geval en conform het beleid van de groep besluit te doen, als dit geen risico inhoudt voor de groep als geheel; of

b) 

om actief te zijn in een lidstaat.

4.  De lidstaten nemen elke juridische belemmering in het nationale recht weg voor overeenkomstig dit hoofdstuk verrichte transacties in het kader van financiële steun binnen de groep, mits niets in dit hoofdstuk de lidstaten belet om voor transacties binnen de groep beperkingen op te leggen die betrekking hebben op nationale wetgeving ter uitoefening van de opties als voorzien in Verordening (EU) nr. 575/2013, ter omzetting van Richtlijn 2013/36/EG of uit hoofde waarvan delen van een groep of activiteiten binnen een groep omwille van de financiële stabiliteit gescheiden moeten worden.

5.  De overeenkomst inzake financiële steun binnen de groep kan:

a) 

op een of meer dochterondernemingen van de groep betrekking hebben en voorzien in financiële steun van de moederonderneming aan dochterondernemingen, van dochterondernemingen aan de moederonderneming, tussen dochterondernemingen van de groep die partij zijn bij de overeenkomst, of elke combinatie van deze entiteiten;

b) 

voorzien in financiële steun in de vorm van een lening, de verlening van garanties, de verstrekking van activa die als zekerheid kunnen worden gebruikt, of elke combinatie van deze vormen van financiële steun bij een of meer transacties, onder meer tussen de begunstigde van de steun en een derde.

6.  Indien een groepsentiteit overeenkomstig de bepalingen van de overeenkomst inzake financiële steun binnen de groep akkoord gaat met de verlening van financiële steun aan een andere groepsentiteit, kan de overeenkomst een wederkerige overeenkomst bevatten van de groepsentiteit die de steun ontvangt, om financiële steun te verlenen aan de groepsentiteit die de steun verleent.

7.  In de overeenkomst inzake financiële steun binnen de groep worden de beginselen voor de berekening van de vergoeding vastgelegd voor elke transactie die krachtens de overeenkomst plaatsvindt. Die beginselen bevatten het vereiste dat de vergoeding wordt vastgesteld op het tijdstip van verlening van de financiële steun. De overeenkomst, met inbegrip van de beginselen voor de berekening van de vergoeding voor de verlening van financiële steun en de andere bepalingen van de overeenkomst, beantwoordt aan de volgende beginselen:

a) 

elke partij moet vrij handelen bij toetreding tot de overeenkomst;

b) 

bij toetreding tot de overeenkomst en bij het vaststellen van de vergoeding voor de verlening van financiële steun moet elke partij haar eigen belangen behartigen, hetgeen kan inhouden dat rekening wordt gehouden met eventuele directe of indirecte voordelen die voor een partij uit de verlening van de financiële steun kunnen voortvloeien;

c) 

elke partij die financiële steun verleent, moet volledig toegang hebben tot relevante informatie van elke partij die financiële steun ontvangt, voordat de vergoeding voor de verlening van financiële steun wordt vastgesteld en voordat een besluit tot verlening van financiële steun wordt genomen;

d) 

bij de vergoeding voor de verlening van financiële steun kan rekening worden gehouden met informatie die in het bezit is van de partij die financiële steun verleent op grond van het feit dat zij deel uitmaakt van dezelfde groep als de partij die financiële steun ontvangt, en welke informatie niet beschikbaar is op de markt; en

e) 

in de beginselen voor het berekenen van de vergoeding voor de verlening van financiële steun hoeft geen rekening te worden gehouden met eventuele verwachte tijdelijke gevolgen voor de marktprijzen van gebeurtenissen buiten de groep om.

8.  De overeenkomst inzake financiële steun binnen de groep mag alleen worden gesloten indien op het moment dat de voorgenomen overeenkomst wordt opgesteld, naar het oordeel van de respectieve bevoegde autoriteiten geen van de partijen voldoet aan de voorwaarden voor vroegtijdige interventie.

9.  De lidstaten dragen er zorg voor dat alle uit de overeenkomst inzake financiële steun binnen de groep voortvloeiende rechten, vorderingen en maatregelen alleen door de partijen bij de overeenkomst kunnen worden uitgeoefend, met uitsluiting van derden.

Artikel 20

Evaluatie door de bevoegde autoriteiten van de voorgenomen overeenkomst en bemiddeling

1.  De EU-moederinstelling vraagt toestemming aan de consoliderende toezichthouder om een overeenkomstig artikel 19 voorgenomen overeenkomst voor financiële steun binnen de groep te mogen sluiten. Het verzoek om toestemming bevat de tekst van de voorgenomen overeenkomst en vermeldt de groepsentiteiten die als partijen worden voorgesteld.

2.  De consoliderende toezichthouder stuurt het verzoek onverwijld door naar de bevoegde autoriteiten van elke dochteronderneming die voornemens is partij bij de overeenkomst te zijn, teneinde tot een gezamenlijk besluit te komen.

3.  De consoliderende toezichthouder verleent, volgens de procedure van de leden 5 en 6 van dit artikel, de gevraagde toestemming indien de voorwaarden van de voorgenomen overeenkomst stroken met de in artikel 23 gestelde voorwaarden voor het verlenen van financiële steun.

4.  De consoliderende toezichthouder kan, volgens de procedure van de leden 5 en 6 van dit artikel, de sluiting van de voorgenomen overeenkomst verbieden indien deze wordt geacht niet te stroken met de in artikel 23 gestelde voorwaarden voor financiële steun.

5.  De bevoegde autoriteiten stellen alles in het werk om binnen vier maanden na de datum waarop de consoliderende toezichthouder de aanvraag heeft ontvangen, tot een gezamenlijk besluit te komen, waarbij rekening wordt gehouden met het mogelijke effect — met inbegrip van gevolgen voor de begroting — van de uitvoering van de overeenkomst in alle lidstaten waar de groep actief is, met betrekking tot de vraag of de voorwaarden van de voorgenomen overeenkomst stroken met de in artikel 23 vastgestelde voorwaarden voor het verlenen van financiële steun. Het gezamenlijke besluit wordt in een document opgenomen dat het volledig gemotiveerde besluit bevat en dat door de consoliderende toezichthouder aan de aanvrager wordt verstrekt.

Op verzoek van de bevoegde autoriteiten kan de EBA overeenkomstig artikel 31 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 een bevoegde autoriteit helpen bij het bereiken van overeenstemming.

6.  Indien de bevoegde autoriteiten er niet in slagen binnen vier maanden een gezamenlijk besluit te nemen, neemt de consoliderende toezichthouder zelf een besluit over het verzoek. Het besluit wordt vastgelegd in een document waarin het volledig wordt gemotiveerd, en in het besluit wordt rekening gehouden met de standpunten en voorbehouden die gedurende de periode van vier maanden door de andere bevoegde autoriteiten kenbaar zijn gemaakt. De consoliderende toezichthouder stelt de aanvrager en de andere bevoegde autoriteiten van zijn besluit in kennis.

7.  Indien een van de betrokken bevoegde autoriteiten aan het einde van de termijn van vier maanden de zaak overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 aan de EBA heeft voorgelegd, stelt de consoliderende toezichthouder zijn besluit uit en wacht hij een eventueel door de EBA overeenkomstig artikel 19, lid 3, van die verordening genomen besluit af en neemt hij zijn besluit in overeenstemming met het besluit van de EBA. De periode van vier maanden wordt beschouwd als verzoeningsperiode in de zin van die verordening. De EBA neemt haar besluit binnen één maand. De zaak wordt niet meer aan de EBA voorgelegd na het einde van de periode van vier maanden of nadat een gezamenlijk besluit is genomen.

Artikel 21

Goedkeuring van de voorgenomen overeenkomst door de aandeelhouders

1.  De lidstaten eisen dat elke voorgenomen overeenkomst waarvoor de bevoegde autoriteiten toestemming hebben verleend, ter goedkeuring wordt voorgelegd aan de aandeelhouders van elke groepsentiteit die de overeenkomst wil aangaan. In een dergelijk geval is de overeenkomst alleen geldig voor de partijen waarvan de aandeelhouders de overeenkomst in overeenstemming met lid 2 hebben goedgekeurd.

2.  Een overeenkomst voor het verlenen van financiële steun binnen de groep geldt alleen voor een groepsentiteit indien haar aandeelhouders het leidinggevend orgaan van die groepsentiteit hebben toegestaan het besluit te nemen dat de groepsentiteit onder de voorwaarden van de overeenkomst en in overeenstemming met de in dit hoofdstuk vastgestelde voorwaarden financiële steun verleent of ontvangt, en die toestemming van de aandeelhouders niet is ingetrokken.

3.  Het leidinggevend orgaan van elke entiteit die partij is bij een overeenkomst brengt jaarlijks aan de aandeelhouders verslag uit over de uitvoering van de overeenkomst en van alle op grond van de overeenkomst genomen besluiten.

Artikel 22

Toezending van de overeenkomsten voor financiële steun binnen de groep aan de afwikkelingsautoriteiten

De bevoegde autoriteiten zenden de overeenkomsten voor financiële steun binnen de groep waarvoor zij toestemming hebben verleend, en alle wijzigingen daarvan, toe aan de betrokken afwikkelingsautoriteiten.

Artikel 23

Voorwaarden voor het verlenen van financiële steun binnen de groep

1.  Financiële steun van een groepsentiteit overeenkomstig artikel 19 mag slechts worden verleend als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:

a) 

er is een redelijk vooruitzicht dat de verleende steun de financiële moeilijkheden van de groepsentiteit die de steun ontvangt, in wezenlijke mate oplost;

b) 

het verlenen van financiële steun heeft tot doel de financiële stabiliteit van de groep als geheel of een van de entiteiten van de groep te vrijwaren of te herstellen, en is in het belang van de groepsentiteit die de steun verleent;

c) 

de financiële steun wordt verleend onder voorwaarden, waaronder een vergoeding overeenkomstig artikel 19, lid 7;

d) 

afgaande op de informatie waarover het leidinggevend orgaan van de groepsentiteit die financiële steun verleent, beschikt op het moment dat het besluit tot verlenen van financiële steun wordt genomen, is er een redelijk vooruitzicht dat de groepsentiteit die de steun ontvangt, de vergoeding voor de steun zal betalen en dat zij, indien de steun in de vorm van een lening wordt verstrekt, de lening zal terugbetalen. Indien de steun wordt verstrekt in de vorm van een garantie of andere zekerheid, geldt voor de daaruit voortvloeiende verplichting voor de ontvangende entiteit dezelfde voorwaarde als de garantie of zekerheid wordt afgedwongen;

e) 

de verlening van de financiële steun zou de liquiditeit of de solvabiliteit van de groepsentiteit die de steun verleent, niet in gevaar brengen;

f) 

de verlening van de financiële steun zou geen bedreiging inhouden voor de financiële stabiliteit, met name in de lidstaat van de groepsentiteit die de steun verleent;

g) 

op het moment dat de steun wordt verleend, voldoet de groepsentiteit die de steun verleent aan de vereisten van Richtlijn 2013/36/EU met betrekking tot kapitaal of liquiditeit en aan alle op grond van artikel 104, lid 2, van Richtlijn 2013/36/EU opgelegde vereisten, en het verlenen van financiële steun leidt er niet toe dat de groepsentiteit die vereisten overtreedt, tenzij zulks wordt toegestaan door de bevoegde autoriteit die verantwoordelijk is voor toezicht op individuele basis op de entiteit die de steun verleent;

h) 

op het moment dat de steun wordt verleend, voldoet de groepsentiteit die de steun verleent, aan de vereisten inzake grote risicoblootstellingen als vastgelegd in Verordening (EU) nr. 575/2013 en in Richtlijn 2013/36/EU, inclusief aan de nationale wetgeving om van de daarin vervatte mogelijkheden gebruik te maken, en het verlenen van financiële steun leidt er niet toe dat de groepsentiteit die vereisten overtreedt, tenzij zulks wordt toegestaan door de bevoegde autoriteit die verantwoordelijk is voor toezicht op individuele basis op de groepsentiteit die de steun verleent;

i) 

de verlening van de financiële steun zou de afwikkelbaarheid van de groepsentiteit die de steun verleent, niet ondermijnen.

2.  De EBA stelt ontwerpen van technische reguleringsnormen op tot bepaling van de in lid 1, onder a), c), e) en i), vastgestelde voorwaarden.

De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 3 juli 2015 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

3.  De EBA brengt uiterlijk op 3 januari 2016, overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010, richtsnoeren uit om te bevorderen dat de praktijken tot nadere bepaling van de voorwaarden die zijn vastgesteld in lid 1, onder b), d), f), g) en h), van dit artikel op één lijn worden gebracht.

Artikel 24

Besluit tot het verlenen van financiële steun

Het besluit om op grond van de overeenkomst financiële steun binnen de groep te verlenen, wordt genomen door het leidinggevende orgaan van de groepsentiteit die de financiële steun verleent. Dat besluit wordt gemotiveerd en vermeldt het doel van de voorgenomen financiële steun. In het besluit wordt in het bijzonder vermeld hoe met de verlening van de financiële steun aan de in artikel 23, lid 1, vastgestelde voorwaarden wordt voldaan. Het besluit om op grond van de overeenkomst financiële steun binnen de groep te aanvaarden, wordt genomen door het leidinggevend orgaan van de groepsentiteit die de financiële steun ontvangt.

Artikel 25

Recht van bevoegde autoriteiten om bezwaar aan te tekenen

1.  Voordat er op grond van een overeenkomst voor het verlenen van financiële steun binnen de groep steun wordt verstrekt, brengt het leidinggevend orgaan van een groepsentiteit die voornemens is financiële steun te verlenen, dit ter kennis van:

a) 

haar bevoegde autoriteit;

b) 

in voorkomend geval, de consoliderende toezichthouder, indien deze niet een van de onder a) en c) bedoelde autoriteiten is;

c) 

de bevoegde autoriteit van de groepsentiteit die de steun ontvangt, indien deze niet een van de onder a) en b) bedoelde autoriteiten is; en

d) 

de EBA.

De kennisgeving omvat het gemotiveerde besluit van het leidinggevend orgaan overeenkomstig artikel 24 en nadere gegevens over de voorgenomen financiële steun, samen met een exemplaar van de overeenkomst voor het verlenen van financiële steun binnen de groep.

2.  Binnen vijf werkdagen na de datum van ontvangst van een volledige kennisgeving kan de bevoegde autoriteit van de groepsentiteit die financiële steun verleent de verlening van financiële steun goedkeuren, dan wel verbieden of beperken indien zij oordeelt dat niet aan de bij artikel 23 vastgestelde voorwaarden voor het verlenen van financiële steun binnen de groep is voldaan. Een besluit van de bevoegde autoriteit om de financiële steun te verbieden of beperken, wordt gemotiveerd.

3.  Een besluit van de bevoegde autoriteit om de financiële steun goed te keuren, te verbieden of beperken, wordt onmiddellijk ter kennis gebracht van:

a) 

de consoliderende toezichthouder;

b) 

de bevoegde autoriteit van de groepsentiteit die de steun ontvangt; en

c) 

de EBA.

De consoliderende toezichthouder stelt onmiddellijk de andere leden van het toezichtcollege en de leden van het afwikkelingscollege in kennis.

4.  Indien de consoliderende toezichthouder of de bevoegde autoriteit die verantwoordelijk is voor de groepsentiteit die de steun ontvangt, bezwaren heeft met betrekking tot het besluit om de financiële steun te verbieden of beperken, kan deze de zaak binnen twee dagen aan de EBA voorleggen en haar overeenkomstig artikel 31 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 om hulp vragen.

5.  Indien de bevoegde autoriteit de financiële steun niet binnen de in lid 2 genoemde termijn verbiedt of beperkt, of die steun voor het einde van die termijn heeft goedgekeurd, kan er financiële steun worden verleend in overeenstemming met de voorwaarden die aan de bevoegde autoriteit zijn voorgelegd.

6.  Het besluit van het leidinggevend orgaan van de instelling om financiële steun te verlenen, wordt toegezonden aan:

a) 

de bevoegde autoriteit;

b) 

in voorkomend geval, de consoliderende toezichthouder, indien deze niet een van de onder a) en c) bedoelde autoriteiten is;

c) 

de bevoegde autoriteit van de groepsentiteit die de steun ontvangt, indien deze niet een van de onder a) en b) bedoelde autoriteiten is; en

d) 

de EBA.

De consoliderende toezichthouder stelt onmiddellijk de andere leden van het toezichtcollege en de leden van het afwikkelingscollege in kennis.

7.  Indien de bevoegde autoriteit de financiële steun van de groep overeenkomstig lid 2 van dit artikel beperkt of verbiedt en indien het groepsherstelplan overeenkomstig artikel 7, lid 5, financiële steun binnen de groep vermeldt, kan de bevoegde autoriteit van de groepsentiteit ten aanzien waarvan de steun wordt beperkt of verboden, de consoliderende toezichthouder verzoeken overeenkomstig artikel 8 het initiatief te nemen tot een herbeoordeling van het groepsafwikkelingsplan of, indien er een herstelplan op individuele basis is opgesteld, de groepsentiteit verzoeken een herzien herstelplan in te dienen.

Artikel 26

Openbaarmaking

1.  De lidstaten dragen er zorg voor dat groepsentiteiten openbaar maken of zij al dan niet overeenkomstig artikel 19 een overeenkomst voor het verlenen van financiële steun binnen de groep zijn aangegaan, een beschrijving van de algemene voorwaarden van een eventuele dergelijke overeenkomst en de namen van de groepsentiteiten die partij zijn bij de overeenkomst openbaar maken, en deze informatie ten minste eenmaal per jaar bijwerken.

De artikelen 431 tot en met 434 van Verordening (EU) nr. 575/2013 zijn van toepassing.

2.  De EBA stelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen op tot nadere bepaling van de vorm en de inhoud van de in lid 1 bedoelde beschrijving.

De EBA legt die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk 3 juli 2015 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde ontwerpen van technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.



TITEL III

VROEGTIJDIGE INTERVENTIE

Artikel 27

Vroegtijdige-interventiemaatregelen

1.  Wanneer een instelling de voorschriften van Verordening (EU) nr. 575/2013, Richtlijn 2011/36/EU, titel II van Richtlijn 2014/65/EU of een van de voorschriften van de artikelen 3 tot en met 7, de artikelen 14 tot en met 17, en de artikelen 24, 25 en 26 van Verordening (EU) nr. 600/2014, overtreedt of wegens een snel verslechterende financiële toestand, waaronder begrepen een verslechterende liquiditeitssituatie, een toenemende mate van hefboomfinanciering, hoeveelheid slechte leningen of concentratie van risico’s, beoordeeld aan de hand van een reeks voorwaarden, waaronder eventueel het vereiste aan eigen vermogen van de instelling plus 1,5 procentpunten, waarschijnlijk in de nabije toekomst zal overtreden, dragen de lidstaten er zorg voor dat de bevoegde autoriteiten, onverminderd de in artikel 104 van Richtlijn 2013/36/EU bedoelde maatregelen, in voorkomend geval, ten minste de volgende maatregelen ter beschikking hebben:

a) 

van het leidinggevend orgaan van de instelling vereisen een of meer van de in het herstelplan vastgelegde regelingen of maatregelen uit te voeren, of een dergelijk herstelplan overeenkomstig artikel 5, lid 2, bij te werken indien de omstandigheden die de aanleiding vormden tot de vroegtijdige interventie anders zijn dan de aannamen die in het oorspronkelijke herstelpan zijn beschreven, en binnen een bepaald tijdsbestek een of meer van de in het bijgewerkte plan vermelde regelingen of maatregelen uitvoert om ervoor te zorgen dat de in de aanhef bedoelde omstandigheden niet langer van toepassing zijn;

b) 

van het leidinggevend orgaan van de instelling vereisen de situatie te onderzoeken, maatregelen aan te geven om de eventueel vastgestelde problemen weg te nemen en een actieprogramma voor het oplossen van deze problemen en een tijdschema voor de tenuitvoerlegging van het actieprogramma op te stellen;

c) 

van het leidinggevend orgaan van de instelling vereisen een vergadering van aandeelhouders van de instelling bijeen te roepen, of, indien het leidinggevend orgaan niet aan die eis voldoet, zelf rechtstreeks een aandeelhoudersvergadering bijeen te roepen, en in beide gevallen de agenda vast te stellen en verlangen dat bepaalde besluiten ter aanneming door de aandeelhouders worden voorgelegd;

d) 

vereisen dat een of meer leden van het leidinggevend orgaan of van het hogere management van hun functie worden ontheven of worden vervangen indien deze personen overeenkomstig artikel 13 van Richtlijn 2013/36/EU of artikel 9 van Richtlijn 2014/65/EU voor de uitvoering van hun taken ongeschikt worden geacht;

e) 

van het leidinggevend orgaan van de instelling vereisen een plan op te stellen voor het voeren van onderhandelingen met enkele of alle schuldeisers over de herstructurering van de schulden, in voorkomend geval overeenkomstig het herstelplan;

f) 

vereisen dat de bedrijfsstrategie van de instelling wordt aangepast;

g) 

vereisen dat de juridische of de operationele structuur van de instelling wordt aangepast; en

h) 

alle informatie verkrijgen, onder meer via inspecties ter plaatse, die noodzakelijk is om het afwikkelingsplan bij te werken en om de mogelijke afwikkeling van de instelling en de waardering van de activa en passiva van de instelling overeenkomstig artikel 36 voor te bereiden, en deze informatie aan de afwikkelingsautoriteit te verstrekken;

2.  De lidstaten dragen er zorg voor dat de bevoegde autoriteiten de afwikkelingsautoriteiten onverwijld in kennis stellen zodra zij vaststellen dat voor een bepaalde instelling aan de in lid 1 opgenomen voorwaarden is voldaan, en dat de afwikkelingsautoriteiten onder meer de bevoegdheid hebben om van de instelling te eisen dat zij met potentiële verkrijgers contact opneemt om de afwikkeling van de instelling voor te bereiden, met inachtneming van de in artikel 39, lid 2, opgenomen voorwaarden en de in artikel 84 opgenomen vertrouwelijkheidsvoorschriften;

3.  Voor elk van de in lid 1 bedoelde maatregelen stellen de bevoegde autoriteiten een termijn vast binnen dewelke deze moet worden voltooid, zodat de bevoegde autoriteiten de doeltreffendheid van de maatregel kunnen beoordelen.

4.  De EBA vaardigt uiterlijk op 3 juli 2015 overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 richtsnoeren uit om de consequente toepassing van de voorwaarden voor gebruikmaking van de in lid 1 bedoelde maatregelen te bevorderen.

5.  In voorkomend geval rekening houdend met de ervaring die met de toepassing van de in lid 4 bedoelde richtsnoeren is opgedaan, kan de EBA ontwerpen van technische reguleringsnormen opstellen ter nadere bepaling van een minimale reeks voorwaarden voor gebruikmaking van de in lid 1 bedoelde maatregelen.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

Artikel 28

Afzetting van het hogere management en het leidinggevend orgaan

In geval van een significante verslechtering van de financiële positie van een instelling, bij ernstige overtredingen van wetten, reglementen of van de statuten van de instelling of ernstige administratieve onregelmatigheden, waarbij andere overeenkomstig artikel 27 genomen maatregelen niet volstaan om die verslechtering te keren, dragen de lidstaten er zorg voor dat de bevoegde autoriteiten de afzetting van het volledige hogere management of leidinggevende orgaan van de instelling, dan wel van individuele leden daarvan kunnen eisen. De aanstelling van het nieuwe hogere management of leidinggevende orgaan geschiedt in overeenstemming met het nationale recht en het Unierecht en is onderworpen aan de goedkeuring of instemming van de bevoegde autoriteit.

Artikel 29

Tijdelijk bewindvoerder

1.  Indien de bevoegde autoriteit van oordeel is dat de in artikel 28 bedoelde vervanging van het hogere management of het leidinggevend orgaan niet volstaat om de situatie te verhelpen, dragen de lidstaten er zorg voor dat de bevoegde autoriteiten een of meer tijdelijk bewindvoerders van de instelling kunnen aanstellen. De bevoegde autoriteiten kunnen een tijdelijk bewindvoerder aanstellen die, naargelang van de omstandigheden, het bestuur van de instelling tijdelijk vervangt, dan wel tijdelijk met het bestuur van de instelling samenwerkt; de bevoegde autoriteit deelt bij de aanstelling van de bestuurder mee welke optie zij verkiest. Indien de bevoegde autoriteit de tijdelijk bewindvoerder aanstelt om met het bestuur van de instelling samen te werken, deelt zij bij de aanstelling mee welke rol, taken en bevoegdheden aan de tijdelijk bewindvoerder worden toegekend, en aan welke regels aangaande het raadplegen van de tijdelijk bewindvoerder of het verkrijgen van diens goedkeuring het bestuur van de instelling zich dient te houden alvorens bepaalde besluiten of maatregelen te nemen. De bevoegde autoriteit moet de aanstelling van een tijdelijk bewindvoerder openbaar maken, tenzij de tijdelijk bewindvoerder geen bevoegdheid heeft om de instelling te vertegenwoordigen. De lidstaten waarborgen voorts dat de tijdelijk bewindvoerder de vereiste kwalificaties, vaardigheden en kennis heeft om zijn functies uit te oefenen en geen conflicterende belangen heeft.

2.  Welke bevoegdheden de tijdelijk bewindvoerder heeft, wordt bij zijn aanstelling door de bevoegde autoriteit naargelang van de omstandigheden bepaald. Deze bevoegdheden kunnen sommige of alle bevoegdheden omvatten die het bestuur van de instelling krachtens de statuten van de instelling en het nationale recht heeft, met inbegrip van de bevoegdheid om sommige of alle bestuurlijke taken van het bestuur van de instelling uit te oefenen. De bevoegdheden van de tijdelijk bewindvoerder met betrekking tot de instelling moeten voldoen aan het toepasselijke vennootschapsrecht.

3.  De rol en de taken van de tijdelijk bewindvoerder worden bij diens aanstelling omschreven door de bevoegde autoriteit, en kunnen onder meer het volgende omvatten: het beoordelen van de financiële positie van de instelling, de gedeeltelijke of volledige bedrijfsvoering van de instelling met als doel de financiële positie ervan te vrijwaren of te herstellen en het nemen van maatregelen om de gezonde en prudente bedrijfsvoering van de instelling te herstellen. De bevoegde autoriteit bakent bij de aanstelling van de tijdelijk bewindvoerder de grenzen van diens rol en taken af.

4.  De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten de exclusieve bevoegdheid hebben om de tijdelijk bewindvoerder aan te stellen en van zijn functie te ontheffen. De bevoegde autoriteit kan de tijdelijk bewindvoerder te allen tijde om welke reden dan ook van zijn functie ontheffen. De bevoegde autoriteit kan de aanstellingsvoorwaarden voor een tijdelijk bewindvoerder te allen tijde wijzigen, met inachtneming van dit artikel.

5.  De bevoegde autoriteit kan eisen dat voor bepaalde handelingen van een tijdelijk bewindvoerder haar voorafgaande goedkeuring is vereist. Deze vereisten worden door de bevoegde autoriteit bij de aanstelling van een tijdelijk bewindvoerder, of bij een eventuele wijziging van de voorwaarden voor diens aanstelling nader omschreven.

Hoe dan ook mag de tijdelijk bewindvoerder de bevoegdheid om de algemene aandeelhoudersvergadering van de instelling bijeen te roepen en de agenda van die vergadering vast te stellen alleen uitoefenen na voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteit.

6.  De bevoegde autoriteit kan eisen dat een tijdelijk bewindvoerder met tussenpozen die door de bevoegde autoriteit worden vastgesteld, en aan het einde van zijn mandaat verslagen opstelt over de financiële positie van de instelling en over de handelingen die hij gedurende zijn mandaat heeft verricht.

7.  Een tijdelijk bewindvoerder wordt aangesteld voor niet meer dan een jaar. Deze periode kan in uitzonderlijke situaties worden verlengd indien de voorwaarden voor het aanstellen van de tijdelijk bewindvoerder nog steeds gelden. Het is de verantwoordelijkheid van de bevoegde autoriteit om uit te maken of het in de heersende omstandigheden passend is een tijdelijk bewindvoerder te handhaven en om een dergelijk besluit aan de aandeelhouders te verantwoorden.

8.  De aanstelling van een tijdelijk bewindvoerder laat, onder voorbehoud van dit artikel, de rechten van de aandeelhouders overeenkomstig het vennootschapsrecht van de Unie of van de betreffende lidstaat onverlet.

9.  De lidstaten kunnen de uit hoofde van het nationaal recht voor een tijdelijk bewindvoerder geldende aansprakelijkheid voor handelingen en nalatigheden in het kader van de vervulling van zijn taken als tijdelijk bewindvoerder overeenkomstig lid 3 beperken.

10.  De krachtens dit artikel aangestelde tijdelijk bewindvoerder wordt niet geacht een schaduwdirecteur of een feitelijke directeur op grond van het nationale recht te zijn.

Artikel 30

Coördinatie van vroegtijdige-interventiemaatregelen en aanstelling van een tijdelijk bewindvoerder met betrekking tot groepen

1.  Indien aan de voorwaarden voor het opleggen van eisen uit hoofde van artikel 27 of voor de aanstelling van een tijdelijk bewindvoerder overeenkomstig artikel 29 is voldaan met betrekking tot een Uniemoederonderneming, stelt de consoliderende toezichthouder de EBA in kennis en raadpleegt hij de andere bevoegde autoriteiten in het toezichtcollege.

2.  Ten vervolge op deze kennisgeving en raadpleging besluit de consoliderende toezichthouder eventueel tot het toepassen van de maatregelen van artikel 27 of de aanstelling van een tijdelijk bewindvoerder uit hoofde van artikel 29 voor de betrokken EU-moederonderneming, rekening houdend met het effect van deze maatregelen op de groepsentiteiten in andere lidstaten. De consoliderende toezichthouder stelt de andere bevoegde autoriteiten binnen het toezichtcollege alsook de EBA van het besluit in kennis.

3.  Indien aan de voorwaarden voor het opleggen van eisen uit hoofde van artikel 27 of voor de aanstelling van een tijdelijk bewindvoerder uit hoofde van artikel 29 is voldaan met betrekking tot een dochteronderneming van een EU-moederonderneming, stelt de bevoegde autoriteit die verantwoordelijk is voor toezicht op individuele basis en die voornemens is in overeenstemming met deze artikelen een maatregel te nemen, de EBA in kennis en raadpleegt zij de consoliderende toezichthouder.

Na ontvangst van de kennisgeving kan de consoliderende toezichthouder beoordelen welke gevolgen het opleggen van eisen uit hoofde van artikel 27 of het aanstellen van een tijdelijk bewindvoerder overeenkomstig artikel 29 naar verwachting op de betrokken instelling, de groep of de groepsentiteiten in andere lidstaten zal hebben. De bevoegde autoriteit wordt door de consoliderende toezichthouder binnen drie dagen van deze beoordeling in kennis gesteld.

Na deze kennisgeving en raadpleging besluit de bevoegde autoriteit eventueel tot het toepassen van maatregelen uit hoofde van artikel 27 of de aanstelling van een tijdelijk bewindvoerder uit hoofde van artikel 29. Daarbij wordt naar behoren rekening gehouden met een eventuele beoordeling van de consoliderende toezichthouder. De bevoegde autoriteit stelt de consoliderende toezichthouder en andere bevoegde autoriteiten binnen het toezichtcollege alsook de EBA van het besluit in kennis.

4.  Indien meerdere bevoegde autoriteiten voornemens zijn een tijdelijk bewindvoerder aan te stellen of een van de maatregelen van artikel 27 toe te passen voor meerdere instellingen in dezelfde groep, gaan de consoliderende toezichthouder en de andere betrokken bevoegde autoriteiten na of het de voorkeur verdient voor alle betrokken entiteiten dezelfde tijdelijk bewindvoerder aan te stellen, dan wel de toepassing van de maatregelen van artikel 27 op meerdere instellingen te coördineren teneinde oplossingen te faciliteren waarmee de financiële positie van de betrokken instelling wordt hersteld. De beoordeling neemt de vorm aan van een gezamenlijk besluit van de consoliderende toezichthouder en de andere betrokken bevoegde autoriteiten. Het gezamenlijk besluit wordt binnen vijf dagen na de datum van de in lid 1 bedoelde kennisgeving genomen. Het gezamenlijk besluit wordt gemotiveerd en vastgelegd in een document dat door de consoliderende toezichthouder wordt verstrekt aan de EU-moederonderneming.

Op verzoek van de bevoegde autoriteiten kan de EBA overeenkomstig artikel 31 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 een bevoegde autoriteit assistentie verlenen bij het bereiken van overeenstemming.

Indien niet binnen vijf dagen een gezamenlijk besluit is genomen, kunnen de consoliderende toezichthouder en de bevoegde autoriteiten van de dochterondernemingen individuele besluiten nemen over de aanstelling van een tijdelijk bewindvoerder voor de instellingen waarvoor zij verantwoordelijk zijn en over de toepassing van maatregelen van artikel 27.

5.  Indien een desbetreffende bevoegde autoriteit het niet eens is met het besluit waarvan overeenkomstig lid 1 of 3 kennis is gegeven, of indien geen gezamenlijk besluit is genomen als bedoeld in lid 4, kan de bevoegde autoriteit de zaak overeenkomstig lid 6 voorleggen aan de EBA.

6.  De EBA kan op verzoek van een bevoegde autoriteit de bevoegde autoriteiten die voornemens zijn een of meer van de maatregelen in artikel 27, lid 1, onder a), van deze richtlijn met betrekking tot de punten 4, 10, 11 en 19 van deel A van de bijlage bij deze richtlijn, in artikel 27, lid 1, onder e), van deze richtlijn of in artikel 27, lid 1, onder g,) van deze richtlijn toe te passen, helpen bij het bereiken van overeenstemming.

7.  Het besluit van elke bevoegde autoriteit wordt gemotiveerd. In het besluit wordt rekening gehouden met de standpunten en voorbehouden van de andere bevoegde autoriteiten die zij gedurende de in lid 1 of lid 3 bedoelde raadplegingsperiode of de in lid 4 bedoelde periode van vijf dagen kenbaar hebben gemaakt alsook met het potentiële effect van het besluit op de financiële stabiliteit in de betrokken lidstaten. De besluiten worden aan de EU-moederonderneming verstrekt door de consoliderende toezichthouder en aan de dochterondernemingen door de respectieve bevoegde autoriteiten.

Indien een van de desbetreffende bevoegde autoriteiten in de in lid 6 van dit artikel bedoelde gevallen vóór het einde van de in de leden 1 en 3 van dit artikel bedoelde raadplegingsperiode of aan het einde van de in lid 4 van dit artikel bedoelde periode van vijf dagen de zaak overeenkomstig artikel 19, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1093/2010 aan de EBA heeft voorgelegd, stellen de consoliderende toezichthouder en de andere bevoegde autoriteiten hun besluit uit en wachten zij het besluit af dat de EBA overeenkomstig artikel 19, lid 3, van genoemde verordening kan nemen en nemen zij hun besluit in overeenstemming met het besluit van de EBA. De periode van vijf dagen wordt als de verzoeningsperiode in de zin van genoemde verordening beschouwd. De EBA neemt binnen drie dagen haar besluit. De zaak wordt niet meer aan de EBA voorgelegd na het einde van de periode van vijf dagen of nadat een gezamenlijk besluit is genomen.

8.  Indien de EBA niet binnen drie dagen een besluit heeft genomen, zijn de overeenkomstig lid 1, lid 3 of lid 4, tweede alinea, genomen individuele besluiten van toepassing.



TITEL IV

AFWIKKELING



HOOFDSTUK I

Doelstellingen, voorwaarden en algemene beginselen

Artikel 31

Doelstellingen van de afwikkeling

1.  Bij de toepassing van de afwikkelingsinstrumenten en de uitoefening van de afwikkelingsbevoegdheden houden de afwikkelingsautoriteiten rekening met de doelstellingen van de afwikkeling en kiezen zij de instrumenten en bevoegdheden waarmee de doelstellingen die gezien de omstandigheden van de zaak relevant zijn, het best kunnen worden verwezenlijkt.

2.  De in lid 1 bedoelde afwikkelingsdoelstellingen zijn:

a) 

de continuïteit van kritieke functies garanderen;

►C1  b) 

significante nadelige gevolgen voor de financiële stabiliteit vermijden, ◄ met name door besmetting, onder meer van de marktinfrastructuur, te voorkomen en door de marktdiscipline te handhaven;

c) 

overheidsmiddelen beschermen door het beroep op buitengewone openbare financiële steun zoveel mogelijk te beperken;

d) 

beschermen van deposanten die onder Richtlijn 2014/49/EU vallen en van beleggers die onder Richtlijn 97/9/EG vallen;

e) 

de gelden en activa van cliënten beschermen.

Bij het nastreven van de bovengenoemde doelstellingen poogt de afwikkelingsautoriteit de afwikkelingskosten zoveel mogelijk te beperken en waardevernietiging te vermijden, tenzij die noodzakelijk is om de afwikkelingsdoelstellingen te verwezenlijken.

3.  Behoudens diverse bepalingen van deze richtlijn zijn alle afwikkelingsdoelstellingen even relevant, en is het gewicht dat de afwikkelingsautoriteiten eraan toekennen, afhankelijk van de aard en de omstandigheden van elke zaak.

Artikel 32

Afwikkelingsvoorwaarden

1.  De lidstaten dragen er zorg voor dat de afwikkelingsautoriteiten pas een afwikkelingsmaatregel met betrekking tot een in artikel 1, lid 1, onder a), bedoelde instelling nemen indien de afwikkelingsautoriteit oordeelt dat aan alle onderstaande voorwaarden is voldaan:

a) 

de vaststelling dat de instelling faalt of waarschijnlijk zal falen, is door de bevoegde autoriteit gemaakt, na raadpleging van de afwikkelingsautoriteit of, onder de in lid 2 gestelde voorwaarden, door de afwikkelingsautoriteit na raadpleging van de bevoegde autoriteit.

▼M3

b) 

gezien de timing en andere ter zake doende omstandigheden valt het redelijkerwijs niet te verwachten dat ten aanzien van de instelling genomen alternatieve maatregelen van de particuliere sector, met inbegrip van maatregelen door een IPS, of maatregelen van een toezichthouder, met inbegrip van vroegtijdige-interventiemaatregelen of de afschrijving of omzetting van relevante kapitaalinstrumenten en in aanmerking komende passiva overeenkomstig artikel 59, lid 2, het falen van de instelling binnen een redelijk tijdsbestek zouden voorkomen;

▼B

c) 

een afwikkelingsmaatregel is noodzakelijk in het algemeen belang als bedoeld in lid 5.

2.  De lidstaten kunnen bepalen dat de vaststelling uit hoofde van lid 1, onder a), dat de instelling faalt of waarschijnlijk zal falen niet alleen door de bevoegde autoriteit, maar ook door de afwikkelingsautoriteit kan worden gemaakt, na raadpleging van de bevoegde autoriteit, indien de afwikkelingsautoriteiten krachtens het nationale recht beschikken over de nodige instrumenten om die vaststelling te maken, en in het bijzonder een passende toegang tot de relevante informatie. De bevoegde autoriteit verstrekt de afwikkelingsautoriteit alle relevante informatie waarom deze de afwikkelingsautoriteit vraagt om onverwijld haar beoordeling te kunnen maken.

3.  Het nemen van een vroegtijdige-interventiemaatregel overeenkomstig artikel 27 is geen voorwaarde voor het nemen van een afwikkelingsmaatregel.

4.  Voor de toepassing van lid 1, onder a), wordt een instelling geacht te falen of waarschijnlijk te zullen falen onder ten minste één van de volgende omstandigheden:

a) 

de instelling overtreedt de voor het behouden van de vergunning in acht te nemen vereisten, of er bestaan objectieve elementen ter ondersteuning van de vaststelling dat de instelling in de nabije toekomst deze op zodanige wijze zal overtreden, op zodanige wijze dat intrekking van de vergunning door de bevoegde autoriteit gerechtvaardigd zou zijn onder meer, doch niet uitsluitend omdat de instelling verliezen heeft geleden of waarschijnlijk verliezen zal lijden die haar eigen vermogen geheel of aanmerkelijk uitputten;

b) 

de activa van de instelling zijn geringer, of er bestaan objectieve elementen ter ondersteuning van de vaststelling dat de activa van de instelling in de nabije toekomst waarschijnlijk geringer zullen zijn dan haar passiva;

c) 

de instelling is niet in staat of er bestaan objectieve elementen ter ondersteuning van de vaststelling dat de instelling in de nabije toekomst niet in staat zal zijn haar schulden of andere passiva te betalen wanneer deze opeisbaar worden;

d) 

er is buitengewone openbare financiële steun nodig, behalve wanneer, teneinde een ernstige verstoring in de economie van een lidstaat te vermijden of te verhelpen en de financiële stabiliteit te vrijwaren, de buitengewone openbare financiële steun een van de volgende vormen aanneemt:

i) 

een staatsgarantie ter dekking van liquiditeitsfaciliteiten die door centrale banken tegen de voor centrale banken geldende voorwaarden worden verschaft;

ii) 

een staatsgarantie met betrekking tot nieuwe verplichtingen; of

iii) 

een injectie met eigen vermogen of aankoop van kapitaalinstrumenten tegen prijzen en onder voorwaarden die de instelling geen voordeel verschaffen, indien noch de onder a), b), of c) van dit lid bedoelde omstandigheden, noch die bedoeld in artikel 59, lid 3, zich voordoen op het moment dat de publieke steun wordt verleend.

In elk van de in punt d), onder i), ii) en iii), van de eerste alinea genoemde gevallen blijven de garantiemaatregelen of de daarin bedoelde gelijkwaardige maatregelen beperkt tot solvabele instellingen, en is goedkeuring op grond van het kader voor staatssteun van de Unie vereist. Het betreft voorzorgsmaatregelen van tijdelijke aard die evenredig moeten zijn aan het doel om de gevolgen van de ernstige verstoring te verhelpen en niet mogen worden ingezet ter compensatie van verliezen die door de instelling zijn of waarschijnlijk in de nabije toekomst worden gemaakt.

Steunmaatregelen overeenkomstig punt d), iii), van de eerste alinea blijven beperkt tot injecties die noodzakelijk zijn om kapitaaltekorten aan te zuiveren die bij de door de Europese Centrale Bank, de EBA of nationale autoriteiten verrichte nationale of Unie- of GTM-brede stresstests, doorlichtingen van de kwaliteit van activa of andere exercities zijn vastgesteld en, waar van toepassing, door de bevoegde autoriteit zijn bevestigd.

De EBA vaardigt uiterlijk op 3 januari 2015 richtsnoeren in overeenstemming met artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 uit betreffende de soorten bovengenoemde tests, doorlichtingen of exercities die tot dergelijke steun kunnen leiden.

Uiterlijk op 31 december 2015 beoordeelt de Commissie of het nog steeds noodzakelijk is om de steunmaatregelen overeenkomstig punt d), iii), van de eerste alinea toe te staan en aan welke voorwaarden in geval van voortzetting moet worden voldaan, en brengt zij daarover verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad. Indien nodig wordt bij dat verslag een wetgevingsvoorstel gevoegd.

5.  Voor de toepassing van lid 1, onder c), van dit artikel wordt een afwikkelingsmaatregel behandeld als zijnde in het algemeen belang indien hij noodzakelijk is om een of meer van de in artikel 31 bedoelde afwikkelingsdoelstellingen te verwezenlijken en daarmee evenredig is, en indien deze doelstellingen met een liquidatie van de instelling volgens een normale insolventieprocedure niet in dezelfde mate zouden worden bereikt.

6.  De EBA vaardigt uiterlijk op 3 juli 2015 overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 richtsnoeren uit ter bevordering van de convergentie van toezicht- en afwikkelingspraktijken op het gebied van de uitlegging van de verschillende omstandigheden waaronder een instelling beschouwd wordt als een instelling die faalt of waarschijnlijk gaat falen.

▼M3

Artikel 32 bis

Afwikkelingsvoorwaarden ten aanzien van een centraal orgaan en kredietinstellingen die blijvend aangesloten zijn bij een centraal orgaan

De lidstaten zorgen ervoor dat de afwikkelingsautoriteiten een afwikkelingsmaatregel kunnen nemen ten aanzien van een centraal orgaan en alle daarbij blijvend aangesloten kredietinstellingen die deel uitmaken van dezelfde af te wikkelen groep, indien die af te wikkelen groep als geheel voldoet aan de in artikel 32, lid 1, gestelde voorwaarden.

Artikel 32 ter

Insolventieprocedures ten aanzien van instellingen en entiteiten die niet aan een afwikkelingsmaatregel onderworpen zijn

De lidstaten zorgen ervoor dat een instelling of een entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, punt b), c) of d), ten aanzien waarvan de afwikkelingsautoriteit oordeelt dat aan de voorwaarden van artikel 32, lid 1, punten a) en b), is voldaan, maar dat een afwikkelingsmaatregel niet in het algemeen belang overeenkomstig artikel 32, lid 1, punt c), zou zijn, op ordelijke wijze wordt geliquideerd overeenkomstig het toepasselijk nationaal recht.

▼B

Artikel 33

Afwikkelingsvoorwaarden voor financiële instellingen en holdings

1.  De lidstaten dragen er zorg voor dat de afwikkelingsautoriteiten een afwikkelingsmaatregel ten aanzien van een in artikel 1, lid 1, onder b), bedoelde financiële instelling kunnen nemen indien aan de in artikel 32, lid 1, opgenomen voorwaarden is voldaan, zowel wat betreft de financiële instelling als wat betreft de moederonderneming waarop toezicht op geconsolideerde basis wordt uitgeoefend.

▼M3

2.  De lidstaten zorgen ervoor dat afwikkelingsautoriteiten een afwikkelingsmaatregel nemen ten aanzien van een in artikel 1, lid 1, punt c) of d), bedoelde entiteit indien die entiteit aan de in artikel 32, lid 1, gestelde voorwaarden voldoet.

3.  Indien de dochterinstellingen van een gemengde holding direct of indirect in handen zijn van een financiële tussenholding, bepaalt het afwikkelingsplan dat de financiële tussenholding als een af te wikkelen entiteit wordt aangemerkt en zorgen de lidstaten ervoor dat ten aanzien van de financiële tussenholding afwikkelingsmaatregelen gericht op de afwikkeling van de groep worden genomen. De lidstaten zorgen ervoor dat de afwikkelingsautoriteiten ten aanzien van de gemengde holding geen op de groep gerichte afwikkelingsmaatregelen nemen.

4.  Onder voorbehoud van lid 3 van dit artikel en niettegenstaande het feit dat een in artikel 1, lid 1, punt c) of d), bedoelde entiteit niet aan de in artikel 32, lid 1, gestelde voorwaarden voldoet, kunnen afwikkelingsautoriteiten ten aanzien van een in artikel 1, lid 1, punt c) of d), bedoelde entiteit afwikkelingsmaatregelen nemen indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

a) 

de entiteit is een af te wikkelen entiteit;

b) 

een of meer van de dochterondernemingen van de entiteit zijn instellingen, maar geen af te wikkelen entiteiten, die aan de in artikel 32, lid 1, gestelde voorwaarden voldoen;

c) 

de activa en passiva van de in punt b) bedoelde dochterondernemingen zijn van dien aard dat het falen van die dochterondernemingen een bedreiging vormt voor de af te wikkelen groep als geheel, en afwikkelingsmaatregelen ten aanzien van de entiteit zijn noodzakelijk voor hetzij de afwikkeling van die dochterondernemingen die instellingen zijn, hetzij de afwikkeling van de af te wikkelen groep als geheel.

▼M3

Artikel 33 bis

Bevoegdheid tot opschorting van bepaalde verplichtingen

1.  De lidstaten zorgen ervoor dat afwikkelingsautoriteiten, na raadpleging van de bevoegde autoriteiten, die tijdig antwoorden, de bevoegdheid hebben om betalings- of leveringsverplichtingen uit hoofde van elke overeenkomst waarbij een in artikel 1, lid 1, punt b), c) of d), bedoelde instelling of entiteit partij is, op te schorten indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

a) 

er is overeenkomstig artikel 32, lid 1, punt a), vastgesteld dat de instelling of entiteit faalt of waarschijnlijk zal falen;

b) 

er is geen onmiddellijk beschikbare maatregel van de particuliere sector voorhanden als bedoeld in artikel 32, lid 1, punt b), die het falen van de instelling zou voorkomen;

c) 

de uitoefening van de bevoegdheid tot opschorting wordt noodzakelijk geacht om te voorkomen dat de financiële toestand van de instelling of entiteit verder verslechtert; en

d) 

de uitoefening van de bevoegdheid tot opschorting is:

i) 

noodzakelijk om tot de in artikel 32, lid 1, punt c), bedoelde vaststelling te komen; of

ii) 

noodzakelijk om de passende afwikkelingsmaatregelen te kiezen of om de doeltreffende toepassing van een of meer afwikkelingsinstrumenten te waarborgen.

2.  De in lid 1 van dit artikel bedoelde bevoegdheid is niet van toepassing op betalings- of leveringsverplichtingen ten aanzien van:

a) 

systemen en exploitanten van systemen die overeenkomstig Richtlijn 98/26/EG zijn aangewezen;

b) 

CTP's waaraan in de Unie een vergunning is verleend overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EU) nr. 648/2012, en CTP's uit derde landen die door de ESMA zijn erkend overeenkomstig artikel 25 van die verordening;

c) 

centrale banken.

De afwikkelingsautoriteiten bepalen de reikwijdte van de in lid 1 van dit artikel bedoelde bevoegdheid, rekening houdend met de omstandigheden van elk geval. De afwikkelingsautoriteiten gaan met name zorgvuldig na of de uitbreiding van de opschorting naar in aanmerking komende deposito's in de zin van artikel 2, lid 1, punt 4), van Richtlijn 2014/49/EU, met name gedekte deposito's die worden aangehouden door natuurlijke personen en micro-ondernemingen en kleine en middelgrote ondernemingen, gepast is.

3.  De lidstaten kunnen bepalen dat, indien de bevoegdheid tot opschorting van betalings- of leveringsverplichtingen wordt uitgeoefend ten aanzien van in aanmerking komende deposito's, de afwikkelingsautoriteiten ervoor zorgen dat deposanten toegang hebben tot een passend bedrag per dag van deze deposito's.

4.  De periode van opschorting overeenkomstig lid 1 is zo kort mogelijk en niet langer dan de minimumperiode die door de afwikkelingsautoriteit noodzakelijk wordt geacht voor de in lid 1, punten c) en d), genoemde doeleinden, en duurt in ieder geval niet langer dan de tijdspanne vanaf de bekendmaking van een bericht tot opschorting uit hoofde van lid 8 tot middernacht in de lidstaat van de afwikkelingsautoriteit van de instelling of entiteit aan het eind van de werkdag die volgt op de dag van de bekendmaking.

Na afloop van de in de eerste alinea genoemde periode van opschorting, is de opschorting niet langer van kracht.

5.  Bij de uitoefening van de in lid 1 van dit artikel bedoelde bevoegdheid houden de afwikkelingsautoriteiten rekening met de gevolgen die de uitoefening van die bevoegdheid kan hebben voor het ordelijke functioneren van de financiële markten en houden zij rekening met de bestaande nationale regels, alsook met de toezichts- en rechterlijke bevoegdheden, ter vrijwaring van de rechten van de schuldeisers en de gelijke behandeling van schuldeisers in normale insolventieprocedures. Afwikkelingsautoriteiten houden met name rekening met de mogelijke toepassing van nationale insolventieprocedures op de instelling of entiteit als gevolg van de vaststelling in artikel 32, lid 1, punt c), en treffen de regelingen die zij passend achten voor een adequate coördinatie met de nationale administratieve of rechterlijke instanties.

6.  Indien betalings- of leveringsverplichtingen uit hoofde van een contract op grond van lid 1 worden opgeschort, worden de uit hoofde van dat contract voor de tegenpartijen geldende betalings- of leveringsverplichtingen voor dezelfde periode opgeschort.

7.  Een betalings- of leveringsverplichting die tijdens de periode van opschorting zou moeten worden nagekomen, moet onmiddellijk na het verstrijken van die periode worden nagekomen.

8.  De lidstaten zorgen ervoor dat de afwikkelingsautoriteiten de in artikel 1, lid 1, punt b), c) of d) bedoelde instelling of entiteit en de in artikel 83, lid 2, punten a) tot en met h), bedoelde autoriteiten onverwijld ervan op de hoogte brengen wanneer zij de in lid 1 van dit artikel bedoelde bevoegdheid uitoefenen nadat op grond van artikel 32, lid 1, punt a), is vastgesteld dat de instelling faalt of waarschijnlijk zal falen, en voordat het afwikkelingsbesluit wordt genomen.

De afwikkelingsautoriteit maakt de maatregel of het instrument door middel waarvan de verplichtingen uit hoofde van dit artikel worden opgeschort en de voorwaarden voor en de periode van opschorting via de in artikel 83, lid 4, bedoelde middelen bekend of zorgt voor de bekendmaking.

9.  Dit artikel geldt onverminderd de bepalingen in het nationaal recht van de lidstaten waarbij bevoegdheden tot het opschorten van betalings- of leveringsverplichtingen van de in lid 1 van dit artikel bedoelde instellingen en entiteiten worden verleend voordat uit hoofde van artikel 32, lid 1, punt a), is vastgesteld dat die instellingen of entiteiten falen of waarschijnlijk zullen falen, of tot het opschorten van betalings- of leveringsverplichtingen van instellingen of entiteiten die volgens een normale insolventieprocedure moeten worden geliquideerd, en de in dit artikel bepaalde omvang en duur overschrijden. Dergelijke bevoegdheden worden overeenkomstig de in het toepasselijk nationaal recht bepaalde omvang, duur en voorwaarden uitgeoefend. De in dit artikel bepaalde voorwaarden laten de voorwaarden in verband met die bevoegdheid tot opschorting van betalings- of leveringsverplichtingen onverlet.

10.  De lidstaten zorgen ervoor dat wanneer een afwikkelingsautoriteit de bevoegdheid tot het opschorten van betalings- of leveringsverplichtingen ten aanzien van een instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, punt b), c) of d), uitoefent uit hoofde van lid 1 van dit artikel, de afwikkelingsautoriteit ook gedurende die opschorting de bevoegdheid kan uitoefenen om:

a) 

schuldeisers met een zekerheid van die instelling of entiteit te beperken in de tenuitvoerlegging van zekerheidsrechten met betrekking tot ongeacht welke activa van die instelling of entiteit voor dezelfde duur, in welk geval artikel 70, leden 2, 3 en 4, van toepassing is; en

b) 

beëindigingsrechten op te schorten van ongeacht welke partij bij een contract met die instelling of entiteit op te schorten voor dezelfde duur, in welk geval artikel 71, leden 2 tot en met 8, van toepassing is.

11.  Indien een afwikkelingsautoriteit, nadat overeenkomstig artikel 32, lid 1, punt a), is vastgesteld dat een instelling of entiteit faalt of waarschijnlijk zal falen, de bevoegdheid tot opschorting van betalings- of leveringsverplichtingen heeft uitgeoefend in de in de leden 1 of 10 van dit artikel bedoelde omstandigheden, en indien vervolgens ten aanzien van die instelling of entiteit afwikkelingsmaatregelen worden genomen, ziet de afwikkelingsautoriteit af van uitoefening van haar bevoegdheden uit hoofde van artikel 69, lid 1, artikel 70, lid 1, of artikel 71, lid 1, ten aanzien van die instelling of entiteit.

▼B

Artikel 34

Algemene beginselen met betrekking tot afwikkeling

1.  De lidstaten dragen er zorg voor dat de afwikkelingsautoriteiten bij de toepassing van de afwikkelingsinstrumenten en de uitoefening van de afwikkelingsbevoegdheden alle passende maatregelen nemen om te waarborgen dat de afwikkelingsmaatregel in overeenstemming met de volgende beginselen wordt genomen:

a) 

de aandeelhouders van de instelling in afwikkeling dragen de eerste verliezen;

b) 

schuldeisers van de instelling in afwikkeling dragen verliezen na de aandeelhouders volgens de rangorde van hun vorderingen overeenkomstig normale insolventieprocedures, tenzij in deze richtlijn uitdrukkelijk anders is bepaald;

c) 

het leidinggevend orgaan en het hogere management van de instelling in afwikkeling worden vervangen, tenzij in de gevallen waarin het aanblijven van het leidinggevend orgaan en het hogere management of een deel ervan, naargelang van de omstandigheden, voor het verwezenlijken van de afwikkelingsdoelstellingen noodzakelijk wordt geacht;

d) 

het leidinggevend orgaan en het hogere management van de instelling in afwikkeling verstrekken alle steun die voor het verwezenlijken van de afwikkelingsdoelstellingen nodig is;

e) 

natuurlijke personen en rechtspersonen worden, behoudens het recht van de lidstaat, op grond van het burgerlijk of strafrecht aansprakelijk gesteld voor hun verantwoordelijkheid voor het falen van de instelling;

f) 

tenzij in deze richtlijn anders is bepaald, worden schuldeisers van dezelfde categorie op gelijkwaardige wijze behandeld;

g) 

geen enkele crediteur lijdt grotere verliezen dan hij zou hebben geleden in het kader van een normale insolventieprocedure ten aanzien van de instelling of de in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), bedoelde entiteit, overeenkomstig de waarborgen in de artikelen 73 tot en met 75;

h) 

gedekte deposito’s zijn volledig beschermd; en

i) 

de afwikkelingsmaatregelen worden genomen met inachtneming van de in deze richtlijn vastgestelde waarborgen.

2.  Indien een instelling een groepsentiteit is, leveren de afwikkelingsautoriteiten, onverminderd artikel 31, redelijke inspanningen om afwikkelingsinstrumenten op zodanige wijze toe te passen en afwikkelingsbevoegdheden op zodanige wijze uit te oefenen dat het effect ervan op andere groepsentiteiten en op de groep als geheel zo beperkt mogelijk blijft, en dat de nadelige gevolgen ervan voor de financiële stabiliteit van de Unie en haar lidstaten, en met name in de landen waar de groep actief is, eveneens zo beperkt mogelijk blijven.

3.  Bij de toepassing van de afwikkelingsinstrumenten en bij de uitoefening van de afwikkelingsbevoegdheden dragen de lidstaten er, in voorkomend geval, zorg voor dat aan de staatssteunregels van de Unie is voldaan.

4.  Indien het instrument van verkoop van de onderneming, het instrument van de overbruggingsinstelling of het instrument van afsplitsing van activa op een instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c), of d), wordt toegepast, wordt die instelling of entiteit voor de toepassing van artikel 5, lid 1, van Richtlijn 2001/23/EG van de Raad ( 7 ) beschouwd als zijnde verwikkeld in een faillissementsprocedure of in een soortgelijke insolventieprocedure.

5.  Bij het toepassen van de afwikkelingsinstrumenten en het uitoefenen van afwikkelingsbevoegdheden informeren en raadplegen de afwikkelingsautoriteiten in voorkomend geval de werknemersvertegenwoordigers.

6.  Afwikkelingsautoriteiten passen afwikkelingsinstrumenten toe en oefenen hun afwikkelingsbevoegdheden uit, onverminderd de vertegenwoordiging van werknemers in de leidinggevende organen overeenkomstig de nationale wetgeving of praktijk.



HOOFDSTUK II

Bijzonder bestuur

Artikel 35

Bijzonder bestuur

1.  De lidstaten dragen er zorg voor dat de afwikkelingsautoriteiten een bijzonder bestuurder kunnen aanstellen ter vervanging van het leidinggevend orgaan van de instelling in afwikkeling. De afwikkelingsautoriteiten maken de aanstelling van een bijzonder bestuurder openbaar. De lidstaten waarborgen voorts dat de bijzonder bestuurder de vereiste kwalificaties, vaardigheden en kennis heeft om zijn of haar functies uit te oefenen.

2.  De bijzonder bestuurder heeft alle bevoegdheden van de aandeelhouders en het leidinggevend orgaan van de instelling. De bijzonder bestuurder mag deze bevoegdheden echter slechts uitoefenen onder toezicht van de afwikkelingsautoriteit.

3.  De bijzonder bestuurder heeft de wettelijke plicht om alle noodzakelijke maatregelen te nemen om de in artikel 31 genoemde afwikkelingsdoelstellingen in de hand te werken en afwikkelingsmaatregelen uit te voeren overeenkomstig het besluit van de afwikkelingsautoriteit. Ingeval zulks noodzakelijk is, heeft deze plicht voorrang boven elke andere bestuursplicht op grond van de statuten van de instelling of het nationale recht ingeval deze niet consistent zijn. Mogelijke maatregelen kunnen zijn: een verhoging van het kapitaal, een reorganisatie van de eigendomsstructuur van de instelling of overnames door instellingen die financieel en organisatorisch gezond zijn, overeenkomstig de in hoofdstuk IV bedoelde afwikkelingsinstrumenten.

4.  De afwikkelingsautoriteiten kunnen grenzen stellen aan het optreden van de bijzonder bestuurder of eisen dat voor bepaalde handelingen van de bijzonder bestuurder voorafgaande toestemming van de afwikkelingsautoriteit is vereist. De afwikkelingsautoriteiten kunnen de bijzonder bestuurder op elk moment uit zijn functie ontheffen.

5.  De lidstaten eisen dat een bijzonder bestuurder met regelmatige tussenpozen die door de afwikkelingsautoriteit worden vastgesteld en aan het begin en einde van zijn mandaat verslagen ten behoeve van de aanstellende afwikkelingsautoriteit opstelt over de economische en financiële positie van de instelling en over de handelingen die hij bij de uitoefening van zijn taken heeft verricht.

6.  Een bijzonder bestuurder wordt voor niet langer dan een jaar aangesteld. Deze termijn kan bij wijze van uitzondering worden verlengd als de afwikkelingsautoriteit van oordeel is dat nog steeds aan de voorwaarden voor de aanstelling van een bijzonder bestuurder wordt voldaan.

7.  Indien meerdere afwikkelingsautoriteiten voornemens zijn een bijzonder bestuurder met betrekking tot een entiteit binnen een groep aan te stellen, overwegen zij of het passender zou zijn om dezelfde bijzonder bestuurder voor alle betrokken entiteiten aan te stellen om oplossingen die de financiële soliditeit van de betrokken entiteiten herstellen te vergemakkelijken.

8.  Indien de nationale wetgeving bepaalt dat er in geval van insolventie een curator wordt aangesteld, kan deze de bijzondere bestuurder in de zin van dit artikel zijn.



HOOFDSTUK III

Waardering

Artikel 36

Waardering met het oog op afwikkeling

1.  Vóór het nemen van afwikkelingsmaatregelen of het uitoefenen van de bevoegdheid om relevante ►M3  kapitaalinstrumenten en in aanmerking komende passiva overeenkomstig artikel 59 ◄ af te schrijven, dragen de afwikkelingsautoriteiten er zorg voor dat een eerlijke, prudente en realistische waardering van de activa en passiva van de instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), wordt verricht door een persoon die onafhankelijk is van zowel een overheidsinstantie, met inbegrip van de afwikkelingsautoriteit, als de instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d). Behoudens lid 13 van dit artikel en behoudens artikel 85 wordt de waardering, mits aan alle vereisten van dit artikel is voldaan, als definitief beschouwd.

2.  Indien onafhankelijke waardering overeenkomstig lid 1 onmogelijk is, mogen de afwikkelingsautoriteiten een voorlopige waardering van de activa en passiva van de instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), verrichten overeenkomstig lid 9 van dit artikel.

3.  De waardering heeft tot doel de waarde te bepalen van de activa en passiva van de instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), die aan de afwikkelingsvoorwaarden van de artikelen 32 en 33 voldoet.

4.  De waardering heeft tot doel:

a) 

vorm te geven aan de vaststelling of is voldaan aan de voorwaarden voor afwikkeling of aan de voorwaarden voor de afschrijving of omzetting van ►M3  bail-inbare passiva ◄ ;

b) 

indien aan de voorwaarden voor afwikkeling is voldaan, vorm te geven aan het besluit over de passende afwikkelingsmaatregel voor de instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d);

c) 

wanneer de bevoegdheid tot afschrijving of omzetting van relevante ►M3  bail-inbare passiva ◄ wordt uitgeoefend, vorm te geven aan het besluit over de omvang van de intrekking of verwatering van aandelen of andere eigendomsinstrumenten, en de omvang van de afschrijving of omzetting van relevante ►M3  bail-inbare passiva ◄ ;

d) 

wanneer het instrument van bail-in wordt toegepast, vorm te geven aan het besluit over de omvang van de afschrijving of omzetting van ►M3  bail-inbare passiva ◄ ;

e) 

wanneer het instrument van de overbruggingsinstelling of het instrument van afsplitsing van activa wordt toegepast, vorm te geven aan het besluit over de activa, de rechten, de passiva, of de aandelen of andere eigendomsinstrumenten die moeten worden overgedragen en voor het besluit over de waarde van elke aan de instelling in afwikkeling of, in voorkomend geval, aan de eigenaars van de aandelen of andere eigendomsinstrumenten te betalen vergoeding;

f) 

wanneer het instrument van verkoop van de onderneming wordt toegepast, vorm te geven aan het besluit over de activa, de rechten, de passiva, of de aandelen of andere eigendomsinstrumenten die moeten worden overgedragen, alsook aan de opvatting van de afwikkelingsautoriteit over wat commerciële voorwaarden zijn voor de toepassing van artikel 38;

g) 

er in alle gevallen zorg voor te dragen dat ieder verlies met betrekking tot de activa van de instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), volledig is erkend op het ogenblik waarop de afwikkelingsinstrumenten worden toegepast of de bevoegdheid tot afschrijving of omzetting van relevante ►M3  bail-inbare passiva ◄ wordt uitgeoefend.

5.  Onverminderd de staatssteunregels van de Unie is, in voorkomend geval, de waardering gebaseerd op prudente aannamen, onder meer met betrekking tot wanbetalingspercentages en de ernst van de verliezen. Bij de waardering wordt niet uitgegaan van een eventuele toekomstige toekenning van buitengewone openbare financiële steun noodliquiditeitssteun van een centrale bank of liquiditeitssteun van een centrale bank onder niet-standaardvoorwaarden inzake zekerheidstelling, looptijd en rentevoet aan de instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), vanaf het ogenblik waarop een afwikkelingsmaatregel is genomen of de bevoegdheid tot afschrijving of omzetting van relevante ►M3  kapitaalinstrumenten en in aanmerking komende passiva overeenkomstig artikel 59 ◄ wordt uitgeoefend. Daarnaast wordt bij de waardering in aanmerking genomen dat, indien een afwikkelingsinstrument wordt toegepast:

a) 

de afwikkelingsautoriteit en elke krachtens artikel 101 handelende financieringsregeling alle redelijke en op rechtmatige wijze gemaakte kosten kunnen terugvorderen van de instelling in afwikkeling, overeenkomstig artikel 37, lid 7;

b) 

de financieringsregeling voor de afwikkeling kan voorzien in rente of vergoedingen voor elke aan de instelling in afwikkeling toegekende lening of waarborg, overeenkomstig artikel 101.

6.  De waardering wordt aangevuld met de volgende informatie zoals vermeld in de boekhouding van de instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d):

a) 

een geactualiseerde balans en een verslag over de financiële positie van de instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d);

b) 

een analyse en een raming van de nominale waarde van de activa;

c) 

de lijst van de uitstaande buitenbalans- en balansverplichtingen zoals die voorkomt in de boeken en bescheiden van de instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), met vermelding van de respectieve kredieten en de respectieve prioriteitsniveaus volgens het toepasselijke insolventierecht.

7.  Waar passend kan, teneinde vorm te geven aan de besluiten bedoeld in lid 4, onder e) en f), de informatie in lid 6, onder b), worden aangevuld met een analyse en een schatting van de waarde van de activa en passiva van de instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c), of d) op basis van de marktwaarde.

8.  Bij de waardering wordt de onderverdeling van de schuldeisers in categorieën in overeenstemming met hun prioriteitsniveau volgens het toepasselijke insolventierecht aangegeven, samen met een inschatting van de behandeling die elke categorie van aandeelhouders en schuldeisers van de instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c), of d) naar verwachting had gekregen bij een normale insolventieprocedure.

Deze waardering doet geen afbreuk aan de toepassing van het beginsel dat geen enkele crediteur slechter af mag zijn overeenkomstig artikel 74.

9.  Indien wegens de spoedeisende omstandigheden van de zaak hetzij onmogelijk aan de vereisten van de leden 6 en 8 kan worden voldaan, hetzij lid 2 van toepassing is, wordt een voorlopige waardering verricht. De voorlopige waardering voldoet aan de vereisten van lid 3 en, voor zover dit gezien de omstandigheden redelijkerwijze haalbaar is, aan de vereisten van de leden 1, 6 en 8.

De in dit lid bedoelde voorlopige waardering omvat een buffer voor bijkomende verliezen, die passend wordt gemotiveerd.

10.  Een waardering die niet aan alle vereisten van dit artikel voldoet, wordt als voorlopig beschouwd totdat een onafhankelijk persoon een waardering heeft verricht die ten volle aan alle in dit artikel vastgestelde vereisten voldoet. Deze definitieve waardering ex post wordt zo spoedig mogelijk verricht. Zij kan hetzij afzonderlijk van de in artikel 74 bedoelde waardering, hetzij tegelijk met en door dezelfde onafhankelijke persoon als die waardering worden verricht, maar staat los van die waardering.

De definitieve waardering ex post heeft tot doel:

a) 

er zorg voor te dragen dat ieder verlies met betrekking tot de activa van de instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), ten volle wordt erkend in de boekhouding van die instelling of entiteit;

b) 

vorm te geven aan een besluit om de vorderingen van de schuldeisers terug te nemen of de waarde van de betaalde vergoeding te verhogen, overeenkomstig lid 11.

11.  Indien de geschatte definitieve waardering ex post van de nettowaarde van de activa van de instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), hoger is dan de geschatte voorlopige waardering van de nettowaarde van de activa van die instelling of entiteit, kan de afwikkelingsautoriteit:

a) 

haar bevoegdheid om de waarde te verhogen van de vorderingen van de schuldeisers of eigenaars van relevante kapitaalinstrumenten die zijn afgeschreven uit hoofde van het instrument van bail-in uitoefenen;

b) 

een bruginstelling of een vehikel voor activabeheer de opdracht geven een verdere betaling van de vergoeding met betrekking tot de activa, de rechten, de passiva te verrichten aan de instelling in afwikkeling, of in voorkomend geval, van de vergoeding met betrekking tot de aandelen of eigendomsinstrumenten aan de eigenaars van de aandelen of andere eigendomsinstrumenten.

12.  Niettegenstaande lid 1 vormt een overeenkomstig de leden 9 en 10 verrichte voorlopige waardering voor de afwikkelingsautoriteiten een geldige basis om afwikkelingsmaatregelen te nemen, met inbegrip van het overnemen van de zeggenschap over een falende instelling of entiteit bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), of om de bevoegdheid tot het afschrijven of omzetten van ►M3  kapitaalinstrumenten en in aanmerking komende passiva overeenkomstig artikel 59 ◄ uit te oefenen.

13.  De waardering vormt een integrerend onderdeel van het besluit om een afwikkelingsinstrument toe te passen of een afwikkelingsbevoegdheid uit te oefenen of van het besluit om de bevoegdheid tot het afschrijven of omzetten van ►M3  kapitaalinstrumenten en in aanmerking komende passiva overeenkomstig artikel 59 ◄ uit te oefenen. De waardering zelf is niet vatbaar voor een afzonderlijk beroep maar kan vatbaar zijn voor een beroep samen met het besluit in overeenstemming met artikel 85.

14.  De EBA stelt ontwerpen van technische reguleringsnormen op ter nadere bepaling van omstandigheden waaronder een persoon voor de toepassing van de leden 1 en 2 van dit artikel en voor de toepassing van artikel 74 onafhankelijk is van zowel de afwikkelingsautoriteit als de instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d).

15.  De EBA kan ontwerpen van technische reguleringsnormen opstellen met het oog op de vaststelling van de volgende criteria voor de toepassing van de leden 1, 3 en 9 van dit artikel en voor de toepassing van artikel 74:

a) 

de methode voor de bepaling van de marktwaarde van de activa en passiva van de instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d);

b) 

de scheiding van de waarderingen krachtens de artikelen 36 en 74;

c) 

de methode voor het berekenen van een buffer voor bijkomende verliezen en het opnemen ervan in de voorlopige waardering.

16.  De EBA legt de in lid 14 bedoelde ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 3 juli 2015 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de leden 14 en 15 bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.



HOOFDSTUK IV

Afwikkelingsinstrumenten



Afdeling 1

Algemene Beginselen

Artikel 37

Algemene beginselen van afwikkelingsinstrumenten

1.  De lidstaten dragen er zorg voor dat de afwikkelingsautoriteiten over de nodige bevoegdheden beschikken om de afwikkelingsinstrumenten toe te passen op instellingen en entiteiten als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), entiteiten die aan de toepasselijke afwikkelingsvoorwaarden voldoen.

2.  Indien een afwikkelingsautoriteit besluit een afwikkelingsinstrument op een instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), toe te passen, en deze afwikkelingsmaatregel tot gevolg zou hebben dat schuldeisers verliezen lijden of dat hun vorderingen zouden worden omgezet, oefent de afwikkelingsautoriteit haar bevoegdheid om ►M3  kapitaalinstrumenten en in aanmerking komende passiva ◄ af te schrijven en om te zetten uit overeenkomstig artikel 59, onmiddellijk voordat zij het afwikkelingsinstrument toepast dan wel op hetzelfde tijdstip.

3.  De in lid 1 bedoelde afwikkelingsinstrumenten zijn:

a) 

het instrument van verkoop van de onderneming;

b) 

het instrument van de overbruggingsinstelling;

c) 

het instrument van afsplitsing van activa;

d) 

het instrument van bail-in.

4.  Behoudens lid 5 mogen de afwikkelingsautoriteiten de afwikkelingsinstrumenten zowel afzonderlijk als in combinatie toepassen.

5.  De afwikkelingsautoriteiten mogen het instrument van afsplitsing van activa uitsluitend samen met een ander afwikkelingsinstrument toepassen.

6.  Indien enkel de in lid 3, onder a) of b), van dit artikel bedoelde afwikkelingsinstrumenten worden gebruikt en zij worden gebruikt om een deel van de activa, rechten of passiva van de instelling in afwikkeling over te dragen, wordt het resterende deel van de instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), waarvan activa, rechten of passiva zijn overgedragen, volgens een normale insolventieprocedure geliquideerd. Deze liquidatie geschiedt binnen een redelijke termijn, waarbij ermee rekening wordt gehouden dat het eventueel noodzakelijk kan zijn dat de instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), overeenkomstig artikel 65 diensten of steun verleent om de ontvanger in staat te stellen de door middel van die overdracht verworven activiteiten of diensten te verrichten, alsook met andere redenen waarom het voortbestaan van de rest van de instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), noodzakelijk is om de afwikkelingsdoelstellingen te verwezenlijken of aan de in artikel 34 bedoelde beginselen te voldoen.

7.  De afwikkelingsautoriteit en elke financieringsregeling overeenkomstig artikel 101 kunnen redelijke uitgaven die rechtmatig in verband met het gebruik van de afwikkelingsinstrumenten of de uitoefening van afwikkelingsbevoegdheden of overheidsinstrumenten voor financiële stabilisatie zijn gedaan, terugkrijgen op een of meer van de volgende wijzen:

a) 

het bedrag in mindering brengen op de vergoedingen die een ontvanger aan de instelling in afwikkeling of, in voorkomend geval, aan de eigenaars van aandelen of andere eigendomsinstrumenten heeft betaald;

b) 

van de instelling in afwikkeling, als preferente crediteur; of

c) 

uit de opbrengsten die voortvloeien uit de beëindiging van het functioneren van de overbruggingsinstelling of van het vehikel voor activabeheer, als preferente crediteur.

8.  De lidstaten dragen er zorg voor dat de voorschriften van het nationale insolventierecht betreffende de nietigheid of niet-tegenwerpbaarheid van de voor de schuldeisers nadelige rechtshandelingen niet van toepassing zijn op de overdracht van activa, rechten of passiva van een instelling in afwikkeling aan een andere entiteit ingevolge de toepassing van een afwikkelingsinstrument of de uitoefening van een afwikkelingsbevoegdheid of van overheidsinstrumenten voor financiële stabilisatie.

9.  De lidstaten mogen aan de afwikkelingsautoriteiten aanvullende instrumenten en bevoegdheden toekennen, die kunnen worden toegepast en uitgeoefend indien een instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), voldoet aan de afwikkelingsvoorwaarden, mits:

a) 

deze aanvullende bevoegdheden, in geval van toepassing op een grensoverschrijdende groep, geen belemmering voor een doeltreffende groepsafwikkeling vormen; en

b) 

zij in overeenstemming zijn met de afwikkelingsdoelstellingen en met de in de artikelen 31 en 34 bedoelde algemene beginselen die voor de afwikkeling gelden.

10.  In de zeer uitzonderlijke toestand van systeemcrisis kan de afwikkelingsautoriteit alternatieve financieringsregelingen trachten te verkrijgen met gebruikmaking van overheidsinstrumenten voor stabilisatie als bedoeld in de artikelen 56 tot en met 58 op voorwaarde dat:

a) 

door de aandeelhouders en de houders van andere eigendomsinstrumenten, de houders van relevante kapitaalinstrumenten en andere ►M3  bail-inbare passiva ◄ middels afschrijving, omzetting of anderszins een bijdrage is geleverd aan het opvangen van verliezen en aan de herkapitalisatie voor een bedrag van ten minste 8 % van de totale passiva, met inbegrip van het eigen vermogen, van de instelling in afwikkeling, gemeten op het tijdstip van de afwikkelingsmaatregel overeenkomstig de waardering waarin in artikel 36 is voorzien;

b) 

voorafgaande en definitieve goedkeuring op grond van het kader voor staatssteun van de Unie vereist is.



Afdeling 2

Het instrument van verkoop van de onderneming

Artikel 38

Het instrument van verkoop van de onderneming

1.  De lidstaten dragen er zorg voor dat afwikkelingsautoriteiten de bevoegdheid hebben het volgende over te dragen aan een verkrijger die geen overbruggingsinstelling is:

a) 

aandelen of andere eigendomsinstrumenten die zijn uitgegeven door een instelling in afwikkeling;

b) 

alle of bepaalde activa, rechten of passiva van een instelling in afwikkeling;

Behoudens de leden 8 en 9 van dit artikel en artikel 85 vindt de in de eerste alinea bedoelde overdracht plaats zonder de toestemming van de aandeelhouders van de instelling in afwikkeling of van derden die geen verkrijger zijn te moeten vragen en zonder te moeten voldoen aan andere procedurele voorschriften van het vennootschaps- of effectenrecht dan die genoemd in artikel 39.

2.  Een overdracht overeenkomstig lid 1 wordt verricht onder commerciële voorwaarden, rekening houdend met de omstandigheden en in overeenstemming met het kader voor staatssteun van de Unie.

3.  In overeenstemming met lid 2 van dit artikel ondernemen de afwikkelingsautoriteiten alle redelijke stappen om voor de overdracht commerciële voorwaarden te bedingen die in overeenstemming zijn met de overeenkomstig artikel 36 verrichte waardering, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak.

4.  Behoudens artikel 37, lid 7, valt elke door de verkrijger betaalde vergoeding toe aan:

a) 

de eigenaars van de aandelen of eigendomsinstrumenten indien de verkoop van de onderneming is uitgevoerd door aandelen of eigendomsinstrumenten die door de instelling in afwikkeling zijn uitgegeven, van de houders van die aandelen of instrumenten aan de verkrijger over te dragen;

b) 

de instelling in afwikkeling indien de verkoop van de onderneming is uitgevoerd door alle of een deel van de activa of passiva van de instelling in afwikkeling aan de verkrijger over te dragen.

5.  Bij de toepassing van het instrument van verkoop van de onderneming mag de afwikkelingsautoriteit de overdrachtsbevoegdheid meerdere malen uitoefenen om aanvullende overdrachten van door een instelling in afwikkeling uitgegeven aandelen of andere eigendomsinstrumenten, dan wel, al naargelang het geval, van activa, rechten of passiva van de instelling in afwikkeling te verrichten.

6.  Na toepassing van het instrument van verkoop van de onderneming mogen de afwikkelingsautoriteiten, met de toestemming van de verkrijger, de overdrachtsbevoegdheden ten aanzien van activa, rechten of passiva die aan de verkrijger zijn overgedragen, uitoefenen om de activa, rechten of passiva terug aan de instelling in afwikkeling over te dragen, of om de aandelen of andere eigendomsinstrumenten terug aan de oorspronkelijke eigenaars over te dragen, waarbij de instelling in afwikkeling of de oorspronkelijke eigenaars verplicht zijn deze activa, rechten of passiva of deze aandelen of andere eigendomsinstrumenten terug te nemen.

7.  Een verkrijger dient te beschikken over de benodigde vergunning om, nadat de overdracht overeenkomstig lid 1 heeft plaatsgevonden, het bedrijf dat hij verwerft voort te zetten. De bevoegde autoriteiten dragen er zorg voor dat een vergunningsaanvraag, in combinatie met de overdracht, tijdig in overweging wordt genomen.

8.  Indien, in afwijking van de artikelen 22 tot en met 25 van Richtlijn 2013/36/EG, van het vereiste om de bevoegde autoriteiten op de hoogte te stellen als bedoeld in artikel 26 van Richtlijn 2013/36/EU, van artikel 10, lid 3, artikel 11, lid 1 en lid 2, en artikelen 12 en 13 van Richtlijn 2014/65/EU en van het vereiste om een kennisgeving in te dienen als bedoeld in artikel 11, lid 3, van die richtlijn, een overdracht van aandelen of andere eigendomsinstrumenten uit hoofde van de toepassing van het instrument van verkoop van de onderneming zou resulteren in de verwerving of een verhoging van een gekwalificeerde deelneming in een instelling zoals bedoeld in artikel 22, lid 1, van Richtlijn 2013/36/EU of artikel 11, lid 1, van Richtlijn 2014/65/EU verricht de bevoegde autoriteit van die instelling de door die artikelen vereiste beoordeling op een manier die de toepassing van het instrument van verkoop van de onderneming niet vertraagt, noch verhindert dat met de afwikkelingsmaatregel de relevante doelstellingen van de afwikkeling worden verwezenlijkt.

9.  De lidstaten dragen er zorg voor dat, indien de bevoegde autoriteit van die instelling de in lid 8 bedoelde beoordeling niet heeft verricht vanaf datum van overdracht van aandelen of andere eigendomsinstrumenten in het kader van de toepassing, door de afwikkelingsautoriteit, van het instrument van verkoop van de onderneming, de volgende bepalingen van toepassing zijn:

a) 

die overdracht van aandelen of andere eigendomsinstrumenten aan de koper heeft onmiddellijk rechtsgevolg;

b) 

tijdens de beoordelingsperiode en tijdens elke in punt f) bepaalde afstotingsperiode wordt het stemrecht van de koper met betrekking tot die aandelen of andere eigendomsinstrumenten geschorst en heeft alleen de afwikkelingsautoriteit stemrecht, zonder dat zij verplicht is het uit te oefenen, noch aansprakelijk is voor de uitoefening of het afzien van de uitoefening ervan;

c) 

tijdens de beoordelingsperiode en tijdens elke in punt f) bepaalde afstotingsperiode zijn de sancties en andere maatregelen die in de artikelen 66, 67, en 68 van Richtlijn 2013/36/EU zijn beoogd voor overtredingen op de voorschriften aangaande verwerving of vervreemding van gekwalificeerde holdings niet van toepassing op die overdracht van aandelen of andere eigendomsinstrumenten;

d) 

onmiddellijk na de voltooiing van haar beoordeling stelt de bevoegde autoriteit de afwikkelingsautoriteit en de koper schriftelijk ervan in kennis dat zij die overdracht van aandelen of andere eigendomsinstrumenten aan de koper goedkeurt dan wel, overeenkomstig artikel 22, lid 5 van Richtlijn 2013/36/EU daartegen is gekant;

e) 

indien de bevoegde autoriteit die overdracht van aandelen of andere eigendomsinstrumenten aan de koper goedkeurt, dan wordt het stemrecht met betrekking tot die aandelen of andere eigendomsinstrumenten geacht ten volle bij de koper te liggen zodra de afwikkelingsautoriteit en de koper de kennisgeving van de goedkeuring door de bevoegde autoriteit hebben ontvangen;

f) 

indien de bevoegde autoriteit gekant is tegen die overdracht van aandelen of andere eigendomsinstrumenten aan de koper, dan:

i) 

blijft het stemrecht met betrekking tot die aandelen of andere eigendomsinstrumenten als bedoeld in punt b) volledig van kracht;

ii) 

kan de afwikkelingsautoriteit van de koper verlangen dat hij afstand doet van die aandelen of andere eigendomsinstrumenten binnen een afstotingsperiode die door de afwikkelingsautoriteit is vastgesteld, rekening houdend met de heersende marktomstandigheden; en

iii) 

indien de koper de afstoting niet voltooit binnen de door de afwikkelingsautoriteit vastgestelde afstotingsperiode, kan de bevoegde autoriteit, met toestemming van de afwikkelingsautoriteit, de koper de sancties en andere maatregelen opleggen die in de artikelen 66, 67 en 68 van Richtlijn 2013/36/EU zijn beoogd voor overtredingen op de voorschriften inzake verwerving of afstoting van gekwalificeerde holdings.

10.  Overdrachten door middel van het instrument van verkoop van de onderneming zijn onderworpen aan de in titel IV, hoofdstuk VII, bedoelde waarborgen.

11.  Voor de uitoefening van het recht om overeenkomstig Richtlijn 2013/36/EU of Richtlijn 2014/65/EU in een andere lidstaat diensten te verrichten of zich in een andere lidstaat te vestigen, wordt de verkrijger beschouwd als een voortzetting van de instelling in afwikkeling, en mag deze alle rechten blijven uitoefenen die door de instelling in afwikkeling werden uitgeoefend met betrekking tot de overgedragen activa, rechten of verplichtingen.

12.  De lidstaten zorgen ervoor dat de in lid 1 bedoelde verkrijger de rechten van lidmaatschap van en toegang tot betalings-, clearing- en afwikkelingssystemen, beurzen, beleggerscompensatiestelsels en depositogarantiestelsels van de instelling in afwikkeling kan blijven uitoefenen, op voorwaarde dat deze voldoet aan de criteria voor lidmaatschap van en deelname aan dergelijke systemen.

Niettegenstaande lid 1, dragen de lidstaten ervoor zorg dat:

a) 

toegang niet wordt geweigerd omdat de verkrijger niet over een rating van een kredietratingbureau beschikt of omdat die rating niet spoort met de ratingniveaus die zijn vereist om toegang tot in de eerste alinea genoemde stelsels te krijgen;

b) 

de in de eerste alinea genoemde rechten, indien de verkrijger niet voldoet aan de lidmaatschaps- of deelnemingscriteria van de betreffende betalings-, clearing- en afwikkelingssystemen of de betreffende beurzen, beleggerscompensatiestelsels en depositogarantiestelsels, worden uitgeoefend voor een door de afwikkelingsautoriteit te bepalen periode van maximaal 24 maanden, die op verzoek van de verkrijger door de afwikkelingsautoriteit kan worden verlengd.

13.  Onverminderd titel IV, hoofdstuk VII, hebben aandeelhouders of schuldeisers van de instelling in afwikkeling en andere derden wier activa, rechten of passiva niet zijn overgedragen, geen rechten op of met betrekking tot de overgedragen activa, rechten of passiva.

Artikel 39

Instrument van verkoop van de onderneming: procedurevoorschriften

1.  Behoudens lid 3 van dit artikel verkoopt een afwikkelingsautoriteit, bij de toepassing van het instrument van verkoop van de onderneming op een instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c), of d), de betrokken instelling of de activa, rechten, passiva of andere eigendomsinstrumenten van die instelling die de autoriteit wil overdragen, of treft zij regelingen voor de verkoop ervan. Pools van rechten, activa en passiva kunnen afzonderlijk worden verkocht.

2.  Onverminderd de staatssteunregels van de Unie, voor zover deze van toepassing zijn, vindt de in lid 1 bedoelde verkoop plaats met inachtneming van de volgende voorwaarden:

a) 

de verkoop is zo transparant mogelijk en er wordt geen wezenlijk onjuiste voorstelling gegeven van de activa, rechten, passiva of andere eigendomsinstrumenten van die instelling die de autoriteit wil overdragen, rekening houdend met de omstandigheden en in het bijzonder met de noodzaak om de financiële stabiliteit in stand te houden;

b) 

ongepaste bevoordeling of discriminatie van potentiële verkrijgers is niet toegestaan;

c) 

de verkoop is vrij van belangenconflicten;

d) 

bij de verkoop wordt geen enkele potentiële verkrijger ongerechtvaardigd bevoordeeld;

e) 

er wordt rekening gehouden met de noodzaak van een snelle afwikkelingmaatregel;

f) 

voor zover mogelijk wordt beoogd de verkoopprijs van de betrokken aandelen of andere eigendomsinstrumenten, activa, rechten of passiva te maximaliseren.

Behoudens punt b) van de eerste alinea beletten de in dit lid bedoelde beginselen de afwikkelingsautoriteit niet om specifieke potentiële verkrijgers te benaderen.

Elke openbaarmaking van de verkoop van de instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, onder b), c) of d), van deze richtlijn die normaliter op grond van artikel 17, lid 1, van Verordening (EU) nr. 596/2014 zou zijn voorgeschreven, mag overeenkomstig artikel 17, lid 4 of 5, van die verordening worden uitgesteld.

3.  De afwikkelingsautoriteit mag het instrument van verkoop van de onderneming toepassen zonder aan de in lid 1 vastgestelde voorwaarden voor de verkoop te voldoen wanneer zij besluit dat inachtneming van deze voorwaarden waarschijnlijk een of meer van de afwikkelingsdoelstellingen zou ondermijnen, en met name indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a) 

zij is van oordeel dat het falen of waarschijnlijk falen van de instelling in afwikkeling een wezenlijke bedreiging van de financiële stabiliteit vormt of die bedreiging verergert; en

b) 

zij is van oordeel dat inachtneming van die vereisten de doelmatigheid van het instrument van verkoop van de onderneming bij het wegnemen van die bedreiging of het verwezenlijken van de in artikel 31, lid 2, onder b), bedoelde afwikkelingsdoelstelling zou ondermijnen.

4.  De EBA vaardigt uiterlijk op 3 juli 2015 richtsnoeren uit in overeenstemming met artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 tot nadere bepaling van de feitelijke omstandigheden die een wezenlijke bedreiging vormen en de in lid 3, onder a) en b), bedoelde elementen die de met doeltreffendheid van het instrument van verkoop van de onderneming verband houden.



Afdeling 3

Het instrument van de overbruggingsinstelling

Artikel 40

Instrument van de overbruggingsinstelling

1.  Teneinde uitvoering te geven aan het instrument van de overbruggingsinstelling en gelet op de noodzaak kritieke functies in de overbruggingsinstelling te handhaven, dragen de lidstaten er zorg voor dat de afwikkelingsautoriteiten bevoegd zijn aan een overbruggingsinstelling het volgende over te dragen:

a) 

aandelen of andere eigendomsinstrumenten die zijn uitgegeven door een of meer instellingen in afwikkeling;

b) 

alle of bepaalde activa, rechten of verplichtingen van een of meer instellingen in afwikkeling.

Behoudens artikel 85 kan de in de eerste alinea bedoelde overdracht worden uitgevoerd zonder toestemming van de aandeelhouders van de instellingen in afwikkeling of van andere derden dan de overbruggingsinstelling te moeten vragen en zonder te moeten voldoen aan procedurele voorschriften van het vennootschaps- of effectenrecht.

2.  De overbruggingsinstelling is een rechtspersoon die aan al de onderstaande vereisten voldoet:

a) 

zij is geheel of gedeeltelijk eigendom van een of meer overheidsinstanties, waarvan de afwikkelingsautoriteit of de financieringsregeling voor de afwikkeling deel kan uitmaken, en staat onder zeggenschap van de afwikkelingsautoriteit;

b) 

zij is opgericht voor het ontvangen en houden van sommige of alle door een instelling in afwikkeling uitgegeven aandelen of andere eigendomsinstrumenten, of van sommige of alle activa, rechten en passiva van een of meer instellingen in afwikkeling met als doel de toegang tot kritieke functies in stand te houden en de instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), te verkopen.

De toepassing van het instrument van bail-in ter verwezenlijking van het in artikel 43, lid 2, onder b), bedoelde doel, doet geen afbreuk aan het vermogen van de afwikkelingsautoriteit om zeggenschap uit te oefenen over de overbruggingsinstelling.

3.  Bij de toepassing van het instrument van de overbruggingsinstelling draagt de afwikkelingsautoriteit er zorg voor dat de totale waarde van de aan de overbruggingsinstelling overgedragen passiva de totale waarde van de door de instelling in afwikkeling overgedragen of uit andere bronnen afkomstige rechten en activa niet overtreft.

4.  Behoudens artikel 37, lid 7, valt elke door de overbruggingsinstelling betaalde vergoeding toe aan:

a) 

de eigenaars van de aandelen of eigendomsinstrumenten indien de overdracht aan de overbruggingsinstelling is uitgevoerd door aandelen of eigendomsinstrumenten die door de instelling in afwikkeling zijn uitgegeven, van de houders van die aandelen of instrumenten aan de overbruggingsinstelling over te dragen;

b) 

de instelling in afwikkeling indien de overdracht aan de overbruggingsinstelling is uitgevoerd door alle of een deel van de activa of passiva van de instelling in afwikkeling aan de overbruggingsinstelling over te dragen.

5.  Bij de toepassing van het instrument van de overbruggingsinstelling mag de afwikkelingsautoriteit de overdrachtsbevoegdheid meerdere malen uitoefenen om aanvullende overdrachten van door de instelling in afwikkeling uitgegeven aandelen of andere eigendomsinstrumenten, dan wel, al naargelang het geval, van activa, rechten of passiva van de instelling in afwikkeling te verrichten.

6.  Na toepassing van het instrument van de overbruggingsinstelling mag de afwikkelingsautoriteit:

a) 

een retouroverdracht van rechten, activa of passiva verrichten van de overbruggingsinstelling aan de instelling in afwikkeling, of een retouroverdracht van de aandelen of andere eigendomsinstrumenten aan de oorspronkelijke eigenaars, waarbij de instelling in afwikkeling dan wel de oorspronkelijke eigenaars verplicht zijn deze activa, rechten of passiva of deze aandelen of andere eigendomsinstrumenten terug te nemen, mits aan de in lid 7 opgenomen voorwaarden is voldaan;

b) 

aandelen of andere eigendomsinstrumenten, of activa, rechten of passiva van de overbruggingsinstelling aan een derde partij overdragen.

7.  De afwikkelingsautoriteiten kunnen een retouroverdracht van aandelen of andere eigendomsinstrumenten of activa, rechten of passiva verrichten vanuit de overbruggingsinstelling in een van de onderstaande situaties:

a) 

de mogelijkheid van een retouroverdracht van de specifieke aandelen of andere eigendomsinstrumenten, activa, rechten, of passiva, is uitdrukkelijk vermeld in het instrument waarbij de overdracht is verricht;

b) 

de specifieke aandelen of andere eigendomsinstrumenten, activa, rechten of passiva vallen feitelijk niet in de categorieën van, of voldoen niet aan de voorwaarden voor de overdracht van aandelen of andere eigendomsinstrumenten, activa, rechten, of passiva die zijn gespecificeerd in het instrument waarbij de overdracht is verricht.

Die retouroverdracht kan binnen de in de maatregel voor het betreffende doel gestelde termijn worden verricht, en voldoet aan alle andere voorwaarden die in het genoemde instrument worden vermeld.

8.  Overdrachten tussen de instelling in afwikkeling of de oorspronkelijke eigenaren van aandelen of andere eigendomsinstrumenten enerzijds, en de overbruggingsinstelling anderzijds, geschieden met inachtneming van de in Titel IV, hoofdstuk VII, bedoelde waarborgen.

9.  Voor de uitoefening van het recht om overeenkomstig Richtlijn 2013/36/EU of Richtlijn 2014/65/EU in een andere lidstaat diensten te verrichten of zich in een andere lidstaat te vestigen, wordt een overbruggingsinstelling beschouwd als een voortzetting van de instelling in afwikkeling, en mag deze alle rechten blijven uitoefenen die door de instelling in afwikkeling werden uitgeoefend met betrekking tot de overgedragen activa, rechten of passiva.

Voor andere doeleinden kunnen de afwikkelingsautoriteiten verlangen dat een overbruggingsinstelling wordt beschouwd als een voortzetting van de instelling in afwikkeling, en dat deze alle rechten mag blijven uitoefenen die door de instelling in afwikkeling werden uitgeoefend met betrekking tot de overgedragen activa, rechten of passiva.

10.  De lidstaten dragen er zorg voor dat de overbruggingsinstelling de rechten van lidmaatschap van en toegang tot betalings-, clearing- en afwikkelingssystemen, beurzen, beleggerscompensatiestelsels en depositogarantiestelsels van de instelling in afwikkeling kan blijven uitoefenen, op voorwaarde dat deze voldoet aan de criteria voor lidmaatschap van en deelname aan dergelijke systemen.

Niettegenstaande de eerste alinea, dragen de lidstaten er zorg voor dat:

a) 

toegang niet wordt geweigerd op grond van de overweging dat de overbruggingsinstelling niet over een rating van een kredietratingbureau beschikt of omdat die rating niet spoort met de ratingniveaus die zijn vereist om toegang tot de in de eerste alinea bedoelde stelsels te krijgen;

b) 

de in de eerste alinea genoemde rechten, indien de overbruggingsinstelling niet voldoet aan de lidmaatschaps- of deelnemingscriteria van de betreffende betalings-, clearing- en afwikkelingssystemen of de betreffende beurzen, beleggerscompensatiestelsels en depositogarantiestelsels, worden uitgeoefend voor een door de afwikkelingsautoriteit te bepalen periode van maximaal 24 maanden, die op verzoek van de overbruggingsinstelling door de afwikkelingsautoriteit kan worden verlengd.

11.  Onverminderd titel IV, hoofdstuk VII, hebben aandeelhouders of schuldeisers van de instelling in afwikkeling en andere derden wier activa, rechten of passiva niet aan de overbruggingsinstelling zijn overgedragen, geen rechten op of met betrekking tot de aan de overbruggingsinstelling overgedragen activa, rechten of passiva of haar leidinggevend orgaan of hoger management.

12.  De doelstellingen van de overbruggingsinstelling houden geen verplichtingen of verantwoordelijkheden jegens de aandeelhouders of schuldeisers van de instelling in afwikkeling in, en het leidinggevend orgaan of het hogere management zijn jegens deze aandeelhouders of schuldeisers niet aansprakelijk voor handelingen of omissies in het kader van de vervulling van hun taken, tenzij de handelingen of omissies overeenkomstig het nationale recht neerkomen op een grove nalatigheid of een ernstige fout die rechtstreeks van invloed is op de rechten van deze aandeelhouders of schuldeisers.

De lidstaten kunnen de uit hoofde van het nationaal recht geldende aansprakelijkheid van een overbruggingsinstelling en het leidinggevend orgaan of het hogere management ervan voor handelingen en nalatigheden in het kader van de vervulling van hun taken verder beperken.

Artikel 41

Functioneren van een overbruggingsinstelling

1.  De lidstaten dragen er zorg voor dat het functioneren van een overbruggingsinstelling voldoet aan de volgende vereisten:

a) 

de inhoud van de oprichtingsdocumenten van de overbruggingsinstelling wordt door de afwikkelingsautoriteit goedgekeurd;

b) 

de afwikkelingsautoriteit benoemt het leidinggevend orgaan van de overbruggingsinstelling of keurt deze goed, afhankelijk van de eigendomsstructuur van de overbruggingsinstelling;

c) 

de afwikkelingsautoriteit keurt de beloning van de leden van het leidinggevend orgaan goed en stelt hun passende verantwoordelijkheden vast;

d) 

de afwikkelingsautoriteit keurt de strategie en het risicoprofiel van de overbruggingsinstelling goed;

e) 

voor zover van toepassing wordt aan de overbruggingsinstelling overeenkomstig Richtlijn 2013/36/EU of Richtlijn 2014/65/EU vergunning verleend, en krijgt zij de noodzakelijke vergunning overeenkomstig het toepasselijk nationaal recht voor het verrichten van de activiteiten of diensten die zij door middel van een overdracht overeenkomstig artikel 63 van deze richtlijn verwerft;

f) 

de overbruggingsinstelling voldoet aan de voorschriften van, en valt onder het toezicht overeenkomstig Verordening (EU) nr. 575/2013 en de Richtlijnen 2013/36/EU en 2014/65/EU, voor zover van toepassing;

g) 

het functioneren van de overbruggingsinstelling is in elk geval in overeenstemming met de staatssteunregels van de Unie en de afwikkelingsautoriteit kan haar dienovereenkomstig operationele beperkingen opleggen.

Niettegenstaande de onder e) en f) van de eerste alinea bedoelde bepalingen en indien dit noodzakelijk is om de doelstellingen te verwezenlijken, kan de overbruggingsinstelling worden opgericht en gedurende korte tijd een vergunning ontvangen zonder dat bij de aanvang van haar functioneren van Richtlijn 2013/36/EU of Richtlijn 2014/65/EU worden nageleefd. De afwikkelingsautoriteit legt daartoe een aanvraag in die zin voor aan de bevoegde autoriteit. Indien de bevoegde autoriteit besluit die vergunning te verlenen, geeft zij aan voor welke periode de overbruggingsinstelling ontheffing van de voorschriften van de richtlijnen is verleend.

2.  Behoudens alle beperkingen die overeenkomstig de mededingingsvoorschriften op het niveau van de Unie en op nationaal niveau worden opgelegd, leidt het bestuur van de overbruggingsinstelling die instelling met als doel de toegang tot kritieke functies in stand te houden en de instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), haar activa, rechten of passiva, aan een of meer verkrijgers uit de particuliere sector te verkopen, indien de voorwaarden passend zijn en binnen de in lid 4 van dit artikel of, waar van toepassing, lid 6 van dit artikel vermelde termijn.

3.  In een van de volgende situaties, al naargelang welke zich het eerst voordoet, besluit de afwikkelingsautoriteit dat de overbruggingsinstelling niet langer een overbruggingsinstelling in de zin van artikel 40, lid 2, is:

a) 

de overbruggingsinstelling fuseert met een andere entiteit;

b) 

de bruginstelling voldoet niet langer aan de vereisten van artikel 40, lid 2;

c) 

alle of vrijwel alle activa, rechten of passiva van de overbruggingsinstelling worden verkocht aan een derde;

d) 

de termijn die in lid 5 of, in voorkomend geval, lid 6 is vermeld, is verstreken;

e) 

de activa van de overbruggingsinstelling zijn volledig geliquideerd en de passiva zijn volledig voldaan.

4.  Indien de afwikkelingsautoriteit de verkoop van de overbruggingsinstelling of van haar activa, rechten of passiva nastreeft, dragen de lidstaten er zorg voor dat de overbruggingsinstelling of de relevante activa of passiva openlijk en transparant worden aangeboden, dat zij bij de verkoop niet wezenlijk onjuist worden voorgesteld en dat potentiële verkrijgers niet op ongepaste wijze worden bevoordeeld of benadeeld.

Een dergelijke verkoop vindt plaats onder commerciële voorwaarden, rekening houdend met de omstandigheden en in overeenstemming met de staatssteunregels van de Unie.

5.  Indien geen van de in lid 3, onder a), b), c), en e), bedoelde situaties zich voordoet, beëindigt de afwikkelingsautoriteit het functioneren van een overbruggingsinstelling zo spoedig mogelijk en in elk geval binnen twee jaar na de datum waarop de laatste overdracht vanuit een instelling in afwikkeling uit hoofde van het instrument van de overbruggingsinstelling plaatsvond.

6.  De afwikkelingsautoriteit kan de in lid 5 bedoelde termijn met een of meer extra termijnen van een jaar verlengen indien een dergelijke verlenging:

a) 

een van de in lid 3, onder a), b), c) of e), bedoelde situaties in de hand werkt; of

b) 

noodzakelijk is om de continuïteit van essentiële bank- of financiële diensten te verzekeren.

7.  Ieder besluit van de afwikkelingsautoriteit om de in lid 5 bedoelde periode te verlengen wordt gemotiveerd en bevat een gedetailleerde beoordeling van de situatie, met name wat betreft de marktomstandigheden en -vooruitzichten, die de verlenging rechtvaardigt.

8.  Indien de bedrijfsactiviteiten van een overbruggingsinstelling in de in lid 3, onder c) of d), bedoelde situaties worden beëindigd, wordt de overbruggingsinstelling volgens een normale insolventieprocedure geliquideerd.

Behoudens artikel 37, lid 7), vallen alle opbrengsten die voortvloeien uit de beëindiging van het functioneren van de overbruggingsinstelling toe aan de aandeelhouders van de overbruggingsinstelling.

9.  Indien een overbruggingsinstelling voor de overdracht van activa en passiva van meer dan een instelling in afwikkeling wordt gebruikt, heeft de in lid 8 bedoelde verplichting betrekking op de activa en passiva die vanuit elk van de instellingen in afwikkeling zijn overgedragen, en niet op de overbruggingsinstelling zelf.



Afdeling 4

Het instrument van afsplitsing van activa

Artikel 42

Instrument van afsplitsing van activa

1.  Om aan het instrument van afsplitsing van activa uitvoering te geven, dragen de lidstaten er zorg voor dat afwikkelingsautoriteiten bevoegd zijn om activa, rechten en passiva van een instelling in afwikkeling of van een overbruggingsinstelling over te dragen aan een of meer vehikels voor activabeheer.

Behoudens artikel 85 kan de in de eerste alinea bedoelde overdracht worden uitgevoerd zonder toestemming van de aandeelhouders van de instellingen in afwikkeling of van andere derden dan de overbruggingsinstelling te moeten vragen en zonder te moeten voldoen aan procedurele voorschriften van het vennootschaps- of effectenrecht.

2.  Voor de toepassing van het instrument van afsplitsing van activa wordt onder vehikel voor activabeheer een rechtspersoon verstaan die aan alle onderstaande vereisten voldoet:

a) 

hij is geheel of gedeeltelijk eigendom van een of meer overheidsinstanties, waarvan de afwikkelingsautoriteit of de financieringsregeling voor de afwikkeling deel kan uitmaken, en staat onder zeggenschap van de afwikkelingsautoriteit;

b) 

hij is opgericht voor het ontvangen van sommige of alle activa, rechten en passiva van een of meer instellingen in afwikkeling of van een overbruggingsinstelling.

3.  Het vehikel voor activabeheer beheert de aan hem overgedragen activa met het doel de waarde ervan bij de uiteindelijke verkoop of ordelijke liquidatie te maximaliseren.

4.  De lidstaten dragen er zorg voor dat het functioneren van een vehikel voor activabeheer voldoet aan de volgende bepalingen:

a) 

de inhoud van de oprichtingsdocumenten van het vehikel voor activabeheer wordt door de afwikkelingsautoriteit goedgekeurd;

b) 

de afwikkelingsautoriteit benoemt het leidinggevend orgaan van het vehikel of keurt dit goed, afhankelijk van de eigendomsstructuur van het vehikel voor activabeheer;

c) 

de afwikkelingsautoriteit keurt de beloning van de leden van het leidinggevend orgaan goed en stelt hun passende verantwoordelijkheden vast;

d) 

de afwikkelingsautoriteit keurt de strategie en het risicoprofiel van het vehikel voor activabeheer goed.

5.  De afwikkelingsautoriteiten mogen de in lid 1 bedoelde bevoegdheid tot overdracht van activa, rechten of passiva slechts uitoefenen indien:

a) 

de situatie van de specifieke markt voor die activa van dien aard is dat liquidatie van die activa volgens een normale insolventieprocedure nadelige gevolgen voor een of meer financiële markten zou kunnen hebben;

b) 

die overdracht noodzakelijk is om het goede functioneren van de instelling in afwikkeling of de overbruggingsinstelling te verzekeren; of

c) 

die overdracht noodzakelijk is om de opbrengsten van de liquidatie te maximaliseren.

6.  Bij de toepassing van het instrument van afsplitsing van activa stellen de afwikkelingsautoriteiten, overeenkomstig de in artikel 36 vastgelegde beginselen en in overeenstemming met de staatssteunregels van de Unie, de vergoeding vast waartegen de activa, rechten en passiva aan het vehikel voor activabeheer worden overgedragen. Dit lid belemmert niet dat de vergoeding een nominale of negatieve waarde heeft.

7.  Behoudens artikel 37, lid 7, valt elke door het vehikel voor activabeheer met betrekking tot de rechtsreeks van de instelling in afwikkeling verworven activa, rechten of passiva betaalde vergoeding toe aan de instelling in afwikkeling. Vergoedingen kunnen betaald worden in de vorm van door het vehikel voor activabeheer uitgegeven schuldpapier.

8.  Indien het instrument van een overbruggingsinstelling is toegepast, kan een vehikel voor activabeheer, ten vervolge van de toepassing van het instrument van een overbruggingsinstelling, activa, rechten of passiva van de overbruggingsinstelling verwerven.

9.  De afwikkelingsautoriteiten kunnen activa, rechten of passiva meermaals van de instelling in afwikkeling aan een of meer vehikels voor activabeheer overdragen, en activa, rechten of passiva terug overdragen van een of meer vehikels voor activabeheer aan de instelling in afwikkeling, mits aan de voorwaarden van lid 10 is voldaan.

De instelling in afwikkeling is verplicht die activa, rechten of passiva terug te nemen.

10.  De afwikkelingsautoriteiten mogen in een van de volgende gevallen rechten, activa of verplichtingen terug overdragen van het vehikel voor activabeheer aan de instelling in afwikkeling:

a) 

de mogelijkheid dat de specifieke rechten, activa of passiva terug worden overgedragen, is uitdrukkelijk vermeld in het instrument waarmee de overdracht is verricht;

b) 

de specifieke rechten, activa of passiva vallen feitelijk niet in de categorieën van, of voldoen niet aan de voorwaarden voor de overdracht van rechten, activa of passiva die zijn neergelegd in het instrument waarmee de overdracht is verricht.

In elk van de onder a) en b) bedoelde gevallen kan de heroverdracht binnen een bepaalde termijn worden verricht, en voldoet deze aan alle andere voorwaarden die in dat instrument voor het desbetreffende doel worden vermeld.

11.  Overdrachten tussen de instelling in afwikkeling en het vehikel voor activabeheer zijn onderworpen aan de in titel IV, hoofdstuk VII, vermelde waarborgen voor gedeeltelijke eigendomsoverdrachten.

12.  Onverminderd titel IV, hoofdstuk VII, hebben aandeelhouders of schuldeisers van de instelling in afwikkeling en andere derden wier activa, rechten of passiva niet aan het vehikel voor activabeheer zijn overgedragen, geen rechten op of met betrekking tot de aan het vehikel voor activabeheer of het leidinggevend orgaan of hogere management daarvan overgedragen activa, rechten of passiva.

13.  De doelstellingen van het vehikel voor activabeheer houden geen verplichtingen of verantwoordelijkheden jegens de aandeelhouders of schuldeisers van de instelling in afwikkeling in, en het leidinggevend orgaan of het hogere management zijn jegens deze aandeelhouders of schuldeisers niet aansprakelijk voor handelingen of nalatingen in het kader van de vervulling van hun taken, tenzij de handelingen of nalatingen overeenkomstig het nationale recht neerkomen op een grove nalatigheid of een ernstige fout die rechtstreeks van invloed is op de rechten van deze aandeelhouders of schuldeisers.

De lidstaten kunnen daarnaast de uit hoofde van het nationaal recht geldende aansprakelijkheid van een vehikel voor activabeheer en het leidinggevend orgaan of het hogere management ervan wat betreft handelingen en nalatingen in het kader van de vervulling van hun taken beperken.

14.  Overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 vaardigt de EBA uiterlijk op 3 juli 2015 richtsnoeren uit ter bevordering van de convergentie van de toezicht- en afwikkelingspraktijken bij het uitmaken wanneer overeenkomstig lid 5 van dit artikel de liquidatie van de activa of passiva volgens een normale insolventieprocedure nadelige gevolgen voor een of meer financiële markt zou kunnen hebben.



Afdeling 5

Het instrument van bail-in



Onderafdeling 1

Doel en toepassingsgebied van het instrument van bail-in

Artikel 43

Het instrument van bail-in

1.  Om aan het instrument van bail-in uitvoering te geven, dragen de lidstaten er zorg voor dat de afwikkelingsautoriteiten over de in artikel 63, lid 1, bedoelde afwikkelingsbevoegdheden beschikken.

2.  De lidstaten dragen er zorg voor dat de afwikkelingsautoriteiten het instrument van bail-in ter verwezenlijking van de in artikel 31 genoemde afwikkelingsdoelstellingen in overeenstemming met de in artikel 34 bedoelde afwikkelingsbeginselen voor de volgende doeleinden kunnen toepassen:

a) 

voor de herkapitalisatie van een instelling of een entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), van deze richtlijn die in zoverre aan de afwikkelingsvoorwaarden voldoet dat ervoor kan worden gezorgd dat zij weer aan de vergunningsvoorwaarden voldoet (voor zover die voorwaarden op de entiteit toepasselijk zijn) en de werkzaamheden kan blijven uitoefenen waarvoor haar overeenkomstig Richtlijn 2013/36/EU of Richtlijn 2014/65/EU vergunning is verleend, indien aan de entiteit overeenkomstig deze richtlijnen vergunning is verleend, alsook om voldoende marktvertrouwen in de instelling of entiteit te handhaven;

b) 

voor de omzetting in eigen vermogen of de verlaging van de hoofdsom van de vorderingen of schuldinstrumenten die zijn overgedragen:

i) 

aan een overbruggingsinstelling teneinde kapitaal voor die overbruggingsinstelling te verschaffen; of

ii) 

met toepassing van het instrument van verkoop van de onderneming of van het instrument van afsplitsing van activa.

3.  De lidstaten dragen er zorg voor dat de afwikkelingsautoriteiten het instrument van bail-in slechts voor het in lid 2, onder a), van dit artikel bedoelde doel kunnen toepassen indien er een redelijk vooruitzicht is dat de toepassing van dat instrument — in combinatie met andere relevante maatregelen, waaronder maatregelen die overeenkomstig het bij artikel 52 voorgeschreven bedrijfssaneringsplan zijn genomen — niet alleen tot de verwezenlijking van de relevante afwikkelingsdoelstellingen leidt, maar ook de financiële soliditeit en de levensvatbaarheid op de lange termijn van de betrokken instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), herstelt.

De lidstaten zorgen ervoor dat indien niet aan de in de eerste alinea bedoelde voorwaarden is voldaan de afwikkelingsautoriteiten een van de in artikel 37, lid 3, onder a), b) of c), bedoelde afwikkelingsinstrumenten en het in lid 2, onder b), van dit artikel bedoelde instrument van bail-in kunnen toepassen.

4.  De lidstaten zorgen ervoor dat de afwikkelingsautoriteiten het instrument van bail-in op alle instellingen of entiteiten als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), kunnen toepassen, met in beide gevallen inachtneming van de rechtsvorm van de instelling of entiteit in kwestie, of de rechtsvorm kunnen wijzigen.

Artikel 44

Toepassingsgebied van het instrument van bail-in

1.  De lidstaten dragen er zorg voor dat het instrument van bail-in kan worden toegepast op alle passiva van een instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), die niet op grond van lid 2 of 3 van dit artikel van het toepassingsgebied van dat instrument zijn uitgesloten.

2.  De afwikkelingsautoriteiten oefenen hun afschrijvings- of omzettingsbevoegdheden niet uit met betrekking tot de volgende verplichtingen indien die vallen onder het recht van een lidstaat of van een derde land:

a) 

gedekte deposito’s;

b) 

door zekerheid gedekte passiva, met inbegrip van gedekte obligaties en passiva in de vorm van financiële instrumenten voor hedgingdoeleinden die integraal deel uitmaken van de pool van onderliggende activa en volgens nationaal recht op gelijke wijze als gedekte obligaties gedekt zijn.

c) 

elke verplichting die ontstaat doordat de instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), van deze richtlijn activa of geld van cliënten aanhoudt, met inbegrip van activa die of geld dat gedeponeerd zijn c.q. is door of namens icbe’s als gedefinieerd in artikel 1, lid 2, van Richtlijn 2009/65/EG of abi’s als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, onder a), van Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad ( 8 ) van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen, op voorwaarde dat de cliënten in kwestie bescherming genieten uit hoofde van de toepasselijke insolventiewetgeving;

d) 

elke verplichting die ontstaat doordat er een fiduciaire relatie tussen de instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), (als vertrouwenspersoon) en een andere persoon (als begunstigde) bestaat, op voorwaarde dat de begunstigde in kwestie bescherming geniet uit hoofde van de toepasselijke insolventie- of civielrechtelijke wetgeving;

e) 

verplichtingen jegens instellingen, met uitzondering van entiteiten die tot dezelfde groep behoren, met een oorspronkelijke looptijd van minder dan zeven dagen;

▼M3

f) 

verplichtingen met een resterende looptijd van minder dan zeven dagen jegens systemen of exploitanten van systemen die zijn aangewezen overeenkomstig Richtlijn 98/26/EG of jegens hun deelnemers, en die uit de deelname aan een dergelijk systeem voortvloeien, of jegens CTP's waaraan in de Unie een vergunning is verleend overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EU) nr. 648/2012 en CTP's uit derde landen die door de ESMA zijn erkend overeenkomstig artikel 25 van die verordening;

▼B

g) 

verplichtingen ten aanzien van:

i) 

werknemers, met betrekking tot hun loon, pensioenuitkeringen of andere vaste vergoedingen, met uitzondering van de niet bij wet of bij collectieve arbeidsovereenkomst geregelde variabele component van de beloning;

ii) 

commerciële of handelscrediteuren welke voortvloeien uit de levering van goederen of diensten aan de instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), die van kritiek belang zijn voor de dagelijkse bedrijfsactiviteiten ervan, zoals IT-diensten, nutsvoorzieningen en de huur, exploitatie en het onderhoud van bedrijfsruimten;

iii) 

belastingautoriteiten en socialezekerheidsinstanties mits het, volgens het toepasselijke recht, preferente verplichtingen betreft;

iv) 

depositogarantiestelsels welke voortvloeien uit bijdragen die verschuldigd zijn uit hoofde van Richtlijn 2014/49/EU;

▼M3

h) 

verplichtingen ten aanzien van instellingen of entiteiten als bedoeld in artikel 1, lid 1, punt b), c) of d), die deel uitmaken van dezelfde af te wikkelen groep maar zelf geen af te wikkelen entiteiten zijn, ongeacht de looptijd ervan, behalve indien die verplichtingen in de crediteurenrangorde volgens het betrokken nationaal recht inzake normale insolventieprocedures dat van toepassing is op de datum van omzetting van deze richtlijn, lager gerangschikt zijn dan gewone ongewone verplichtingen; in gevallen waarin die uitzondering van toepassing is, beoordeelt de afwikkelingsautoriteit van de desbetreffende dochteronderneming die geen af te wikkelen entiteit is, of het bedrag van bestanddelen die voldoen aan artikel 45 septies, lid 2, voldoende is om de uitvoering van de voorkeursafwikkelingsstrategie te ondersteunen.

▼B

Punt g, onder i), van de eerste alinea, is niet van toepassing op de variabele component van de beloning van medewerkers die materiële risico’s nemen als bedoeld in artikel 92, lid 2, van Richtlijn 2013/36/EU.

De lidstaten zorgen ervoor dat alle zekergestelde activa in verband met een dekkingspool van gedekte obligaties onaangeroerd en gescheiden blijven en over voldoende vermogen blijven beschikken. Noch dit vereiste, noch het bepaalde in de eerste alinea, onder b), weerhoudt de afwikkelingsautoriteiten ervan om, in voorkomend geval, deze bevoegdheden uit te oefenen met betrekking tot die delen van door zekerheden of anderszins gedekte verplichtingen die de waarde van de activa, het pand, het pandrecht of de zakelijke zekerheid waarmee zij zijn gedekt, overschrijden.

Het bepaalde in de eerste alinea, onder a), weerhoudt de afwikkelingsautoriteiten er niet van om, in voorkomend geval, deze bevoegdheden uit te oefenen met betrekking tot het bedrag van een deposito dat het niveau van de in artikel 6 van Richtlijn 2014/49/EU bepaalde dekking overschrijdt.

Onverminderd het in Verordening (EU) nr. 575/2013 en Richtlijn 2013/36/EU bepaalde met betrekking tot grote blootstellingen, zorgen de lidstaten ervoor dat de afwikkelingsautoriteiten teneinde te voorzien in de afwikkelbaarheid van instellingen en groepen de mate waarin instellingen ►M3  bail-inbare passiva ◄ , met uitzondering van passiva die worden aangehouden door entiteiten die tot dezelfde groep behoren, beperken in overeenstemming met artikel 17, lid 5, onder b), van deze richtlijn.

3.  In uitzonderlijke omstandigheden mag de afwikkelingsautoriteit, wanneer het instrument van bail-in wordt toegepast, bepaalde passiva geheel of gedeeltelijk van de toepassing van de afschrijvings- of omzettingsbevoegdheden uitsluiten, indien:

a) 

voor die passiva niet binnen een redelijke termijn in een inbreng van de particuliere sector kan worden voorzien, ondanks de inspanningen te goeder trouw van de afwikkelingsautoriteit;

b) 

de uitsluiting strikt noodzakelijk is en evenredig is aan het doel om de continuïteit van kritieke functies en kernbedrijfsonderdelen te garanderen op een wijze die de instelling in afwikkeling in staat blijft stellen de kernactiviteiten, -diensten en -transacties voort te zetten;

c) 

de uitsluiting strikt noodzakelijk is en evenredig is aan het doel om te voorkomen dat een wijdverbreide besmetting ontstaat, met name in verband met in aanmerking komende deposito’s van natuurlijke personen en kleine en middelgrote ondernemingen, die de werking van de financiële markten, met inbegrip van de infrastructuur van de financiële markten, ernstig zou verstoren op een wijze die de economie van een lidstaat of van de Unie ernstig kan ontwrichten; of

d) 

de toepassing van het instrument van bail-in op deze passiva een zodanige waardevernietiging tot gevolg zou hebben dat het door andere schuldeisers geleden verlies groter zou zijn dan in het geval deze passiva van de toepassing van het instrument van bail-in waren uitgesloten.

▼M3

De afwikkelingsautoriteiten gaan zorgvuldig na of verplichtingen ten aanzien van instellingen of entiteiten als bedoeld in artikel 1, lid 1, punt b), c) of d), die deel uitmaken van dezelfde af te wikkelen groep maar zelf geen af te wikkelen entiteiten zijn en die niet zijn uitgesloten van de toepassing van de afschrijvings- of omzettingsbevoegdheid overeenkomstig lid 2, punt h), van dit artikel, moeten worden uitgesloten of deels worden uitgesloten uit hoofde van de punten a) tot en met d) van de eerste alinea van dit lid om een doeltreffende uitvoering van de afwikkelingsstrategie te garanderen.

Indien een afwikkelingsautoriteit besluit een bail-inbaar passivum of een categorie van bail-inbare passiva in het kader van dit lid geheel of gedeeltelijk uit te sluiten, mag het niveau van afschrijving of omzetting dat op andere bail-inbare passiva wordt toegepast, worden verhoogd om met die uitsluitingen rekening te houden, mits het niveau van afschrijving of omzetting dat op andere bail-inbare passiva wordt toegepast het in artikel 34, lid 1, onder g), vervatte beginsel naleeft.

4.  Indien een afwikkelingsautoriteit overeenkomstig dit artikel besluit om bepaalde bail-inbare passiva of een categorie van bail-inbare passiva geheel of gedeeltelijk uit te sluiten en de verliezen die ten laste van die passiva zouden zijn, niet volledig aan andere schuldeisers zijn doorgegeven, kan de financieringsregeling voor de afwikkeling een bijdrage aan de instelling in afwikkeling leveren om één of beide van het volgende te doen:

a) 

eventuele verliezen te dekken die niet door bail-inbare passiva zijn opgevangen en ervoor te zorgen dat de nettowaarde van de activa van de instelling in afwikkeling overeenkomstig artikel 46, lid 1, punt a), wederom gelijk is aan nul;

b) 

aandelen of andere eigendomsinstrumenten of kapitaalinstrumenten in de instelling in afwikkeling te verwerven, met als doel de instelling te herkapitaliseren overeenkomstig artikel 46, lid 1, onder b).

▼B

5.  De financieringsregeling voor de afwikkeling kan alleen een bijdrage als bedoeld in lid 4 leveren indien:

a) 

de aandeelhouders, de houders van andere eigendomsinstrumenten en de houders van relevante kapitaalinstrumenten en andere ►M3  bail-inbare passiva ◄ via afschrijving, omzetting of anderszins een bijdrage hebben geleverd om verliezen op te vangen en een herkapitalisatie te bewerkstelligen die ten minste gelijk is aan 8 % van de totale passiva, met inbegrip van het eigen vermogen van de instelling in afwikkeling, bepaald volgens de in artikel 36 beschreven waarderingsmethode op het moment waarop de afwikkelingsmaatregel is genomen; alsmede

b) 

de bijdrage van de financieringsregeling voor de afwikkeling niet hoger is dan 5 % van de totale passiva, met inbegrip van het eigen vermogen, van de instelling in afwikkeling, gemeten op het tijdstip van de afwikkelingsmaatregel overeenkomstig de waardering waarin in artikel 36 is voorzien.

6.  De in lid 5 bedoelde bijdrage van de financieringsregeling voor de afwikkeling kan worden gefinancierd door:

a) 

het voor de afwikkelingsfinancieringsregeling beschikbare bedrag dat is bijeengebracht door bijdragen van instellingen en EU-bijkantoren overeenkomstig artikel 100, lid 6, en artikel 103;

b) 

het bedrag dat overeenkomstig artikel 104 binnen een periode van drie jaar kan worden bijeengebracht door middel van achteraf te betalen bijdragen; alsmede

c) 

indien de onder a) en b) van dit lid bedoelde bedragen niet volstaan, bedragen die worden geïnd uit alternatieve financieringsregelingen overeenkomstig artikel 105.

7.  In buitengewone omstandigheden kan de afwikkelingsautoriteit verdere middelen uit alternatieve financieringsbronnen trachten te verkrijgen nadat:

a) 

de in lid 5, onder b), bedoelde limiet van 5 % is bereikt; alsmede

b) 

alle concurrente, niet-preferente passiva, met uitzondering van in aanmerking komende deposito’s, volledig zijn afgeschreven of omgezet.

Als alternatief of aanvullend kan de afwikkelingsfinancieringsregeling, mits de voorwaarden van de eerste alinea zijn vervuld, een bijdrage leveren uit middelen die zijn bijeengebracht door vooraf te betalen bijdragen overeenkomstig artikel 100, lid 6, en artikel 103 en die nog niet zijn gebruikt.

8.  In afwijking van lid 5, onder a) kan de afwikkelingsfinancieringsregeling tevens een bijdrage als bedoeld in lid 4 ter leveren, mits:

a) 

de in lid 5, onder a), bedoelde bijdrage aan het opvangen van verliezen en herkapitalisatie gelijk is aan een bedrag van ten minste 20 % van de risicogewogen activa van de betrokken instelling;

b) 

de afwikkelingsfinancieringsregeling van de betrokken lidstaat aan overeenkomstig artikel 100, lid 6, en artikel 103 geïnde vooraf te betalen bijdragen (bijdragen aan een depositogarantiestelsel daarbij niet inbegrepen) beschikt waarvan het bedrag ten minste gelijk is aan 3 % van de gedekte deposito’s van alle kredietinstellingen waaraan op het grondgebied van die lidstaat vergunning is verleend; alsmede

c) 

de betrokken instelling minder dan 900 miljard EUR aan activa op geconsolideerde basis heeft.

9.  Bij de uitoefening van hun discretionaire bevoegdheden krachtens lid 3 houdent de afwikkelingsautoriteiten terdege rekening met:

a) 

het beginsel dat verliezen in de eerste plaats door aandeelhouders dienen te worden gedragen en vervolgens, in het algemeen, door schuldeisers van de instelling in afwikkeling in volgorde van voorrang;

b) 

de resterende capaciteit voor het opvangen van verliezen van de instelling in afwikkeling bij uitsluiting van het passivum of de categorie van passiva; alsmede

c) 

de noodzaak passende middelen voor de financiering van de afwikkeling aan te houden.

10.  Van uitsluiting volgens lid 3 kan toepassing worden gemaakt om een passivum volledig van de afschrijving uit te sluiten of om de omvang van de op dat passivum toegepaste afschrijving te beperken.

11.  De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 115 gedelegeerde handelingen vast te stellen met het oog op de nadere bepaling van de omstandigheden waarin uitsluiting noodzakelijk is om de in lid 3 van dit artikel beschreven doelstellingen te verwezenlijken.

12.  Voordat de afwikkelingsautoriteit de in lid 3 bedoelde discretionaire bevoegdheid uitoefent om bepaalde passiva uit te sluiten, stelt zij de Commissie daarvan in kennis. Indien de uitsluiting een bijdrage van de financieringsregeling voor de afwikkeling of uit een alternatieve financieringsbron overeenkomstig lid 4 tot 8 vereist, kan de Commissie binnen 24 uur na de ontvangst van die kennisgeving of, met de instemming van de afwikkelingsautoriteit, binnen een langere termijn, de voorgestelde uitsluiting verbieden of eisen dat daar wijzigingen aan worden aangebracht indien niet wordt voldaan aan de in dit artikel en in de gedelegeerde handelingen vastgelegde voorschriften teneinde de integriteit van de interne markt te beschermen. Dit geldt nverminderd de toepassing door de Commissie van het kader voor staatssteun van de Unie.

▼M3

Artikel 44 bis

Verkoop van achtergestelde in aanmerking komende passiva aan niet-professionele cliënten

1.  De lidstaten zorgen ervoor dat een verkoper van in aanmerking komende passiva die voldoen aan alle voorwaarden, bedoeld in artikel 72 bis van Verordening (EU) nr. 575/2013, met uitzondering van artikel 72 bis, lid 1, punt b), en artikel 72 ter, leden 3, 4, en 5, van die verordening, zulke passiva alleen aan een niet-professionele cliënt als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 11, van Richtlijn 2014/65/EU verkoopt, indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

a) 

de verkoper heeft een geschiktheidstest overeenkomstig artikel 25, lid 2, van Richtlijn 2014/65/EU verricht;

b) 

de verkoper heeft er zich op basis van de in punt a) bedoelde test van vergewist dat dergelijke in aanmerking komende passiva geschikt zijn voor die niet-professionele cliënt;

c) 

de verkoper documenteert de geschiktheid overeenkomstig artikel 25, lid 6, van Richtlijn 2014/65/EU.

Niettegenstaande de eerste alinea kunnen de lidstaten bepalen dat de in de punten a), b), en c), van die alinea gestelde voorwaarden van toepassing zijn op verkopers van andere instrumenten die als eigen vermogen of bail-inbare passiva zijn aangemerkt.

2.  Indien aan de in lid 1 gestelde voorwaarden is voldaan en de portefeuille van financiële instrumenten van die niet-professionele cliënt op het tijdstip van aankoop niet meer dan 500 000  EUR bedraagt, zorgt de verkoper er op basis van de overeenkomstig lid 3 door de niet-professionele cliënt verstrekte informatie voor dat op het tijdstip van aankoop aan beide onderstaande voorwaarden is voldaan:

a) 

de niet-professionele cliënt belegt niet meer dan een totaalbedrag van 10 % van zijn portefeuille van financiële instrumenten in de in lid 1 bedoelde passiva;

b) 

dat initiële beleggingsbedrag dat wordt belegd in een of meer passiva-instrumenten als bedoeld in lid 1, beloopt ten minste 10 000  EUR.

3.  De niet-professionele cliënt verstrekt de verkoper accurate informatie over zijn portefeuille van financiële instrumenten, met inbegrip van beleggingen in lid 1 bedoelde passiva.

4.  Voor de toepassing van de leden 2 en 3 vallen kasdeposito's en financiële instrumenten binnen de portefeuille van financiële instrumenten van de niet-professionele cliënt, maar vallen in onderpand gegeven financiële instrumenten daarbuiten.

5.  Onverminderd artikel 25 van Richtlijn 2014/65/EU, en in afwijking van de vereisten van de leden 1 tot en met 4 van dit artikel, kunnen de lidstaten een minimumdenominatiebedrag van ten minste 50 000  EUR bepalen voor in lid 1 bedoelde passiva, rekening houdend met de marktvoorwaarden en -praktijken van die lidstaat en met bestaande maatregelen ter bescherming van de consument binnen het rechtsgebied van die lidstaat.

6.  Indien de waarde van de totale activa van in artikel 1, lid 1, bedoelde entiteiten die in een lidstaat zijn gevestigd en waarvoor het in artikel 45 sexies bedoelde vereiste geldt, niet meer dan 50 miljard EUR bedraagt, kan die lidstaat, in afwijking van de in de leden 1 tot en met 5 van dit artikel bedoelde vereisten, alleen het in lid 2, punt b), van dit artikel, bedoelde vereiste toepassen.

7.  De lidstaten zijn niet verplicht dit artikel toe te passen op in lid 1 bedoelde passiva die zijn uitgegeven vóór 28 december 2020.

▼B



Onderafdeling 2

Minimumvereiste voor eigen middelen en in aanmerking komende passiva

▼M3

Artikel 45

Toepassing en berekening van het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva

1.  De lidstaten zorgen ervoor dat de in artikel 1, lid 1, punten b), c) en d) bedoelde instellingen en entiteiten te allen tijde voldoen aan de vereisten voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva indien vereist door en overeenkomstig dit artikel en de artikelen 45 bis tot en met 45 decies.

2.  Het in lid 1 van dit artikel bedoelde vereiste wordt overeenkomstig artikel 45 quater, lid 3, 5, of 7, voor zover van toepassing, berekend als het bedrag van het eigen vermogen en de in aanmerking komende passiva en uitgedrukt als percentage van:

a) 

het totaal van de risicoposten van de in lid 1 van dit artikel bedoelde betrokken entiteit, berekend overeenkomstig artikel 92, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013; en

b) 

de totale risicoblootstellingsmaatstaf van de in lid 1 van dit artikel bedoelde betrokken entiteit, berekend overeenkomstig artikel 429 en artikel 429 bis van Verordening (EU) nr. 575/2013.

Artikel 45 bis

Vrijstelling van het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva

1.  Niettegenstaande artikel 45 stellen afwikkelingsautoriteiten door gedekte obligaties gefinancierde instellingen voor hypothecair krediet die volgens het nationaal recht geen deposito's mogen ontvangen, vrij van het vereiste in artikel 45, lid 1, mits aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:

a) 

die instellingen worden geliquideerd in nationale insolventieprocedures of in andere, voor die instellingen vastgestelde soorten procedures die overeenkomstig artikel 38, 40 of 42 worden uitgevoerd; en

b) 

de in punt a) bedoelde procedures zorgen ervoor dat schuldeisers van deze instellingen, met inbegrip van, in voorkomend geval, houders van gedekte obligaties, verliezen lijden op een wijze die in overeenstemming is met de afwikkelingsdoelstellingen.

2.  Instellingen die van het in artikel 45, lid 1, neergelegde vereiste zijn vrijgesteld, mogen geen deel uitmaken van de in artikel 45 sexies, lid 1, bedoelde consolidatie.

Artikel 45 ter

In aanmerking komende passiva voor af te wikkelen entiteiten

1.  Passiva worden alleen in het bedrag van het eigen vermogen en de in aanmerking komende passiva van af te wikkelen entiteiten opgenomen als ze aan de voorwaarden van de volgende artikelen van Verordening (EU) nr. 575/2013 voldoen:

a) 

artikel 72 bis;

b) 

artikel 72 ter, met uitzondering van lid 2, punt d); en

c) 

artikel 72 quater.

In afwijking van de eerste alinea van dit lid worden, wanneer in deze richtlijn wordt verwezen naar de vereisten in artikel 92 bis of artikel 92 ter van Verordening (EU) nr. 575/2013 voor de toepassing van die artikelen als in aanmerking komende passiva beschouwd, die welke voldoen aan de omschrijving in artikel 72 duodecies van die verordening en zijn vastgesteld overeenkomstig titel I, deel twee, hoofdstuk 5 bis, van die verordening.

2.  Passiva die voortvloeien uit schuldinstrumenten met verankerde derivaten, zoals gestructureerde obligaties („structured notes”), die voldoen aan de voorwaarden van lid 1, eerste alinea, met uitzondering van artikel 72 bis, lid 2, punt l), van Verordening (EU) nr. 575/2013, worden alleen in het bedrag van het eigen vermogen en de in aanmerking komende passiva opgenomen indien aan één van de volgende voorwaarden is voldaan:

a) 

de hoofdsom van de passiva die voortvloeien uit het schuldinstrument is op het moment van uitgifte bekend, ligt vast of is stijgend, en wordt niet door een verankerd derivaatelement beïnvloed, en het totaalbedrag van de passiva die voortvloeien uit het schuldinstrument, met inbegrip van het verankerde derivaat, kan op dagbasis worden gewaardeerd onder verwijzing naar een actieve en liquide vraag- en aanbodmarkt voor een gelijkwaardig instrument zonder kredietrisico, overeenkomstig de artikelen 104 en 105 van Verordening (EU) nr. 575/2013; of

b) 

het schuldinstrument bevat een beding dat bepaalt dat de waarde van de vordering in het geval van de insolventie van de uitgever en de afwikkeling van de uitgever vast ligt of stijgt, en het initieel gestorte bedrag van de passiva niet overschrijdt.

In de eerste alinea bedoelde schuldinstrumenten, met inbegrip van hun verankerde derivaten, zijn niet onderworpen aan een verrekeningsovereenkomst en de waardering van dergelijke instrumenten is niet onderworpen aan artikel 49, lid 3.

Van de in de eerste alinea bedoelde passiva wordt alleen het deel van het passivum dat overeenkomt met de in punt a) van die alinea bedoelde hoofdsom of het in punt b) van die alinea bedoelde vaste of stijgende bedrag opgenomen in het bedrag van het eigen vermogen en de in aanmerking komende passiva.

3.  Indien passiva door een in de Unie gevestigde en van dezelfde af te wikkelen groep als de af te wikkelen entiteit deel uitmakende dochteronderneming zijn uitgegeven aan een bestaande aandeelhouder die niet van dezelfde af te wikkelen groep deel uitmaakt, worden die passiva opgenomen in het bedrag van het eigen vermogen en de in aanmerking komende passiva van die af te wikkelen entiteit, mits aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:

a) 

de passiva worden uitgegeven overeenkomstig artikel 45 septies, lid 2, punt a);

b) 

de uitoefening van de afschrijvings- of omzettingsbevoegdheden met betrekking tot die passiva overeenkomstig artikel 59 of artikel 62 doet geen afbreuk aan de zeggenschap van de af te wikkelen entiteit over de dochteronderneming;

c) 

die passiva overschrijden niet het bedrag dat verkregen wordt door:

i) 

de som van de passiva die zijn uitgegeven aan en gekocht door de af te wikkelen entiteit, direct dan wel indirect via andere entiteiten in dezelfde af te wikkelen groep, en het bedrag van het overeenkomstig artikel 45 septies, lid 2, punt b), uitgegeven eigen vermogen; af te trekken van

ii) 

het bedrag dat vereist is overeenkomstig artikel 45 septies, lid 1.

4.  Onverminderd het minimumvereiste in artikel 45 quater, lid 5, of artikel 45 quinquies, lid 1, punt a), zorgen de afwikkelingsautoriteiten ervoor dat af te wikkelen entiteiten die MSI's zijn of onder artikel 45 quater, lid 5 of lid 6, vallen, aan een deel van het in artikel 45 sexies bedoelde vereiste, gelijk aan 8 % van de totale passiva, met inbegrip van het eigen vermogen, voldoen met gebruik van eigen vermogen, achtergestelde in aanmerking komende instrumenten, of met in lid 3 van dit artikel bedoelde passiva. De afwikkelingsautoriteit kan toestaan dat af te wikkelen entiteiten die MSI's zijn of onder artikel 45 quater, lid 5 of lid 6, vallen, aan een niveau dat lager ligt dan 8 % van de totale passiva, eigen vermogen inbegrepen, maar hoger dan het bedrag dat resulteert uit de toepassing van de formule (1-(X1/X2)) x 8 % van de totale passiva, eigen vermogen inbegrepen, voldoen met gebruik van eigen vermogen, achtergestelde in aanmerking komende instrumenten, of met in lid 3 van dit artikel bedoelde passiva, mits aan alle in artikel 72 ter, lid 3 van Verordening (EU) nr. 575/2013 vastgelegde voorwaarden wordt voldaan, gelet op de krachtens artikel 72 ter, lid 3, van die verordening toegestane vermindering:

X1 = 3,5 % van het overeenkomstig artikel 92, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013 berekende totaal van de risicoposten; en
X2 = de som van 18 % van het overeenkomstig artikel 92, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013 berekende totaal van de risicoposten en het bedrag van het gecombineerde buffervereiste.

Indien de toepassing van de eerste alinea van dit lid voor af te wikkelen entiteiten die onder artikel 45 quater, lid 5, vallen, leidt tot een vereiste van meer dan 27 % van het totaal van de risicoposten, beperkt de afwikkelingsautoriteit, voor de betrokken af te wikkelen entiteit, het deel van het in artikel 45 sexies bedoelde vereiste waaraan wordt voldaan met gebruik van eigen vermogen, achtergestelde in aanmerking komende instrumenten, of met in lid 3 van dit artikel bedoelde passiva, tot een bedrag dat gelijk is aan 27 % van het totaal van de risicoposten, indien de afwikkelingsautoriteit tot het oordeel is gekomen dat:

a) 

toegang tot de financieringsregeling voor de afwikkeling niet wordt beschouwd als een optie om die af te wikkelen entiteit af te wikkelen in het afwikkelingsplan; en

b) 

indien punt a) niet van toepassing is, het in artikel 45 sexies bedoelde vereiste die af te wikkelen entiteit in staat stelt te voldoen aan de in artikel 44, lid 5, of artikel 44, lid 8, bedoelde vereisten naargelang het geval.

Bij de in de tweede alinea bedoelde beoordeling moet de afwikkelingsautoriteit ook rekening houden met het risico van onevenredige gevolgen voor het bedrijfsmodel van de betrokken af te wikkelen entiteit.

Op af te wikkelen entiteiten die onder artikel 45 quater, lid 6, vallen, is de tweede alinea van dit lid niet van toepassing.

5.  Ten aanzien van af te wikkelen entiteiten die geen MSI's zijn en niet onder artikel 45 quater, lid 5 of lid 6, vallen, kan de afwikkelingsautoriteit besluiten dat aan een deel van het in artikel 45 sexies bedoelde vereiste, tot het hoogste bedrag van ofwel 8 % van de totale passiva, met inbegrip van het eigen vermogen, van de entiteit ofwel de in lid 7 bedoelde formule, moet worden voldaan met gebruik van eigen vermogen, achtergestelde in aanmerking komende instrumenten, of met in lid 3 van dit artikel bedoelde passiva, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a) 

de in de leden 1 en 2 van dit artikel bedoelde niet-achtergestelde passiva hebben dezelfde prioriteit in de nationale insolventiehiërarchie als bepaalde passiva die zijn uitgesloten van de toepassing van afschrijvings- en omzettingsbevoegdheden overeenkomstig artikel 44, lid 2, of artikel 44, lid 3;

b) 

het risico bestaat dat als gevolg van een voorgenomen toepassing van de afschrijvings- en omzettingsbevoegdheid op niet-achtergestelde passiva die niet van de toepassing van de afschrijvings- en omzettingsbevoegdheid overeenkomstig artikel 44, lid 2, of artikel 44, lid 3, zijn uitgesloten, schuldeisers van vorderingen die uit die passiva voortvloeien, grotere verliezen lijden dan de verliezen die zij bij een liquidatie in een normale insolventieprocedure zouden lijden;

c) 

het bedrag van het eigen vermogen en andere achtergestelde passiva mag niet hoger zijn dan het bedrag dat nodig is om ervoor te zorgen dat de in punt b) bedoelde schuldeisers geen grotere verliezen lijden dan die welke ze bij de liquidatie in een normale insolventieprocedure zouden hebben geleden.

Indien de afwikkelingsautoriteit vaststelt dat, binnen een categorie van passiva die in aanmerking komende passiva omvat, het bedrag van de passiva die worden uitgesloten of redelijk waarschijnlijk worden uitgesloten van de toepassing van afschrijvings- en omzettingsbevoegdheden overeenkomstig artikel 44, lid 2, of artikel 44, lid 3, hoger is dan 10 % van die categorie, beoordeelt de afwikkelingsautoriteit het in de eerste alinea, punt b), van dit lid bedoelde risico.

6.  Voor de toepassing van de leden 4, 5 en 7 vormen uit derivaten voortvloeiende passiva een onderdeel van de totale passiva op de basis dat de salderingsrechten van tegenpartijen volledig worden erkend.

Het eigen vermogen van een af te wikkelen entiteit dat wordt gebruikt om te voldoen aan het gecombineerde buffervereiste komt in aanmerking om te voldoen aan de in de leden 4, 5 en 7 bedoelde vereisten.

7.  In afwijking van lid 4 van dit artikel kan de afwikkelingsautoriteit besluiten dat af te wikkelen entiteiten die MSI's zijn of onder artikel 45 quater, lid 5 of lid 6, van deze richtlijn vallen, aan het in artikel 45 sexies van deze richtlijn bedoelde vereiste moeten voldoen met gebruik van eigen vermogen, achtergestelde in aanmerking komende instrumenten, of met in lid 3 van dit artikel bedoelde passiva, voor zover, uit hoofde van de verplichting van de af te wikkelen entiteit om te voldoen aan de gecombineerde buffervereisten en de in artikel 92 bis van Verordening (EU) nr. 575/2013, artikel 45 quater, lid 5, en artikel 45 sexies, van deze richtlijn bedoelde vereisten, de som van dat eigen vermogen, die instrumenten en passiva niet hoger is dan het hoogste bedrag van ofwel:

a) 

8 % van de totale passiva, met inbegrip van het eigen vermogen, van de entiteit; ofwel

b) 

het bedrag dat het resultaat is van de toepassing van de formule Ax2+Bx2+C, waarbij A, B en C de volgende bedragen zijn:

A = het bedrag dat voortvloeit uit het vereiste, bedoeld in artikel 92, lid 1, punt c), van Verordening (EU) nr. 575/2013;
B = het bedrag dat voortvloeit uit het vereiste, bedoeld in artikel 104 bis van Richtlijn 2013/36/EU;
C = het bedrag dat voortvloeit uit het gecombineerde buffervereiste.

8.  De afwikkelingsautoriteiten kunnen de in lid 7 van dit artikel bedoelde bevoegdheid uitoefenen ten aanzien van af te wikkelen entiteiten die MSI's zijn of onder artikel 45 quater, lid 5 of lid 6, vallen en die aan één van de in de tweede alinea van dit lid bepaalde voorwaarden voldoen, tot een limiet van 30 % van de totale hoeveelheid van alle af te wikkelen entiteiten die MSI's zijn of onder artikel 45 quater, lid 5 of lid 6, vallen waarvoor de afwikkelingsautoriteit het in artikel 45 sexies bedoelde vereiste bepaalt.

De voorwaarden worden door de afwikkelingsautoriteiten in overweging genomen als volgt:

a) 

in de voorgaande afwikkelbaarheidsbeoordeling zijn wezenlijke belemmeringen voor de afwikkelbaarheid vastgesteld en:

i) 

er zijn geen corrigerende maatregelen genomen ingevolge de toepassing van de in artikel 17, lid 5, bedoelde maatregelen binnen het door de afwikkelingsautoriteit opgelegde tijdpad, of

ii) 

de vastgestelde wezenlijke belemmeringen kunnen niet door gebruik van de in artikel 17, lid 5, bedoelde maatregelen worden aangepakt, en het uitoefenen van de in lid 7 van dit artikel bedoelde bevoegdheid zou de negatieve gevolgen van de wezenlijke belemmeringen voor de afwikkelbaarheid ten dele of geheel ongedaan maken;

b) 

de afwikkelingsautoriteit is van oordeel dat de haalbaarheid en geloofwaardigheid van de voorkeursafwikkelingsstrategie van de af te wikkelen entiteit beperkt is, rekening houdend met de omvang, de verwevenheid, de aard, de reikwijdte, het risico en de complexiteit van de activiteiten, de juridische status en de aandelenstructuur van de entiteit; of

c) 

het in artikel 104 bis van Richtlijn 2013/36/EU bedoelde vereiste weerspiegelt het feit dat de af te wikkelen entiteit die een MSI is of onder artikel 45 quater, lid 5 of lid 6, van deze richtlijn valt, in termen van risico, bij de top 20 % instellingen hoort waarvoor de afwikkelingsautoriteit het in artikel 45, lid 1, van deze richtlijn bedoelde vereiste bepaalt.

Voor de toepassing van de in de eerste en de tweede alinea bedoelde percentages rondt de afwikkelingsautoriteit het uit de berekening resulterende cijfer naar boven toe tot het dichtstbijzijnde gehele getal.

De lidstaten mogen, rekening houdend met de bijzondere kenmerken van hun nationale banksector, daaronder met name begrepen het aantal af te wikkelen entiteiten die MSI's zijn of onder artikel 45 quater, lid 5 of lid 6, vallen waarvoor de nationale afwikkelingsautoriteit het in artikel 45 sexies bedoelde vereiste bepaalt, het in de eerste alinea bedoelde percentage vastleggen op een hoger niveau dan 30 %.

9.  Na raadpleging van de bevoegde autoriteit neemt de afwikkelingsautoriteit de in lid 5 of lid 7 bedoelde besluiten.

Bij het nemen van die besluiten houdt de afwikkelingsautoriteit tevens rekening met:

a) 

de diepte van de markt voor eigenvermogensinstrumenten en achtergestelde in aanmerking komende instrumenten van de af te wikkelen entiteit, de prijsstelling van die instrumenten indien voorhanden, en de tijd die nodig is om eventuele transacties te verrichten die nodig zijn om te voldoen aan het besluit;

b) 

de hoeveelheid in aanmerking komende passiva-instrumenten die voldoen aan alle in artikel 72 bis van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde voorwaarden met een resterende looptijd van minder dan één jaar vanaf de datum van het besluit, zodat kwantitatieve aanpassingen kunnen worden aangebracht in de in de leden 5 en 7 van dit artikel bedoelde vereisten;

c) 

de beschikbaarheid en de hoeveelheid van instrumenten die voldoen aan alle voorwaarden van artikel 72 bis van Verordening (EU) nr. 575/2013, anders dan artikel 72 ter, lid 2, punt d), van die verordening;

d) 

de vraag of de hoeveelheid passiva die zijn uitgesloten van de toepassing van afschrijvings- en omzettingsbevoegdheden overeenkomstig artikel 44, lid 2 of lid 3, en die in een normale insolventieprocedure een gelijke of lagere rang hebben dan de hoogst gerangschikte in aanmerking komende passiva, significant is in vergelijking met het eigen vermogen en de in aanmerking komende passiva van de af te wikkelen entiteit. Indien de hoeveelheid uitgesloten passiva niet meer bedraagt dan 5 % van de hoeveelheid eigen vermogen en in aanmerking komende passiva van de af te wikkelen entiteit, wordt de uitgesloten hoeveelheid als niet-significant beschouwd. Boven die limiet beoordelen de afwikkelingsautoriteiten hoe significant de uitgesloten passiva zijn;

e) 

het bedrijfsmodel, het financieringsmodel en het risicoprofiel van de af te wikkelen entiteit, alsmede haar stabiliteit en haar vermogen om bij te dragen aan de economie; en

f) 

de gevolgen van eventuele herstructureringskosten voor de herkapitalisatie van de af te wikkelen entiteit.

Artikel 45 quater

Vaststelling van het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva

1.  Het in artikel 45, lid 1, bedoelde vereiste wordt door de afwikkelingsautoriteit vastgesteld, na raadpleging van de bevoegde autoriteit, op basis van de volgende criteria:

a) 

de noodzaak om ervoor te zorgen dat de af te wikkelen groep door toepassing van de afwikkelingsinstrumenten op de af te wikkelen entiteit, indien passend met inbegrip van het instrument van bail-in, kan worden afgewikkeld op een wijze die in overeenstemming is met de afwikkelingsdoelstellingen;

b) 

de noodzaak om, waar passend, voor te zorgen dat de af te wikkelen entiteit en haar dochterondernemingen die instellingen of entiteiten als bedoeld in artikel 1, lid 1, punten b), c) of d), maar geen af te wikkelen entiteiten zijn, over voldoende eigen vermogen en in aanmerking komende passiva beschikken om te waarborgen dat, indien het instrument van bail-in respectievelijk de afschrijvings- en omzettingsbevoegdheden op hen zou worden toegepast, de verliezen zouden kunnen worden geabsorbeerd en dat het mogelijk de totale kapitaalratio en, in voorkomend geval, de hefboomratio van de betrokken entiteiten weer op het niveau te brengen dat nodig is om hen in staat te stellen aan de vergunningsvoorwaarden te blijven voldoen en de activiteiten waarvoor hen overeenkomstig Richtlijn 2013/36/EU of Richtlijn 2014/65/EU een vergunning is verleend, verder uit te oefenen;

c) 

de noodzaak om ervoor te zorgen dat, indien er in het afwikkelingsplan rekening wordt gehouden met de mogelijkheid dat bepaalde categorieën in aanmerking komende passiva van een bail-in worden uitgesloten op grond van artikel 44, lid 3, van deze richtlijn, of volledig aan een ontvanger worden overgedragen bij een gedeeltelijke overdracht, de af te wikkelen entiteit voldoende eigen vermogen en andere in aanmerking komende passiva heeft om de verliezen te absorberen en de totale kapitaalratio en, in voorkomend geval, de hefboomratio weer op het niveau te brengen dat nodig is om aan de vergunningsvoorwaarden te blijven voldoen en de activiteiten waarvoor haar overeenkomstig Richtlijn 2013/36/EU of Richtlijn 2014/65/EU een vergunning is verleend, verder uit te oefenen;

d) 

de grootte, het bedrijfsmodel, het financieringsmodel en het risicoprofiel van de entiteit;

e) 

de mate waarin het falen van de entiteit nadelige gevolgen voor de financiële stabiliteit zou hebben, onder meer via besmetting van andere instellingen of entiteiten wegens de verwevenheid van de entiteit met die andere instellingen of entiteiten of met de rest van het financiële stelsel.

2.  Indien in het afwikkelingsplan is bepaald dat afwikkelingsmaatregelen moeten worden genomen of dat de bevoegdheid om relevante kapitaalinstrumenten en in aanmerking komende passiva af te schrijven of om te zetten overeenkomstig artikel 59 moeten worden uitgeoefend overeenkomstig het in artikel 10, lid 3, bedoelde relevante scenario, is het in artikel 45, lid 1, bedoelde vereiste gelijk aan een bedrag dat volstaat om te verzekeren dat:

a) 

de verliezen die de entiteit naar verwachting zal lijden, volledig worden geabsorbeerd („verliesabsorptie”);

b) 

de af te wikkelen entiteit en haar dochterondernemingen die instellingen of entiteiten, als bedoeld in artikel 1, lid 1, punten b), c) en d), maar geen af te wikkelen entiteiten zijn, worden geherkapitaliseerd tot een niveau dat nodig is om hen in staat te stellen aan de vergunningsvoorwaarden te blijven voldoen en de activiteiten waarvoor hen overeenkomstig Richtlijn 2013/36/EU, Richtlijn 2014/65/EU of een gelijkwaardige wetgevingshandeling een vergunning is verleend verder uit te oefenen voor een toereikende periode van maximaal één jaar („herkapitalisatie”).

Indien in het afwikkelingsplan is bepaald dat de entiteit moet worden geliquideerd volgens een normale insolventieprocedure of een andere gelijkwaardige nationale procedure, beoordeelt de afwikkelingsautoriteit of het gerechtvaardigd is het in artikel 45, lid 1, bedoelde vereiste voor die entiteit te beperken zodat het niet hoger ligt dan een bedrag dat volstaat om verliezen te absorberen overeenkomstig punt a) van de eerste alinea.

Bij de beoordeling door de afwikkelingsautoriteit wordt met name de in de tweede alinea bedoelde beperking geëvalueerd wat betreft eventuele gevolgen voor de financiële stabiliteit en het risico op besmetting van het financiële stelsel.

3.  Voor af te wikkelen entiteiten is het in lid 2, eerste alinea, bedoelde bedrag het volgende:

a) 

voor de berekening van het in artikel 45, lid 1, bedoelde vereiste overeenkomstig artikel 45, lid 2, punt a), de som van:

i) 

het bedrag van de bij afwikkeling te absorberen verliezen dat overeenkomt met de in artikel 92, lid 1, punt c), van Verordening (EU) nr. 575/2013 en artikel 104 bis van Richtlijn 2013/36/EU bedoelde vereisten van de af te wikkelen entiteit op het geconsolideerde niveau van de af te wikkelen groep; en

ii) 

een herkapitalisatiebedrag dat de uit de afwikkeling voortvloeiende af te wikkelen groep in staat stelt na de toepassing van de voorkeursafwikkelingsstrategie de naleving te herstellen van haar in artikel 92, lid 1, punt c), van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde totale kapitaalratio-vereiste en haar in artikel 104 bis van Richtlijn 2013/36/EU bedoelde vereiste op het geconsolideerde niveau van de af te wikkelen groep; en

b) 

voor de berekening van het in artikel 45, lid 1, bedoelde vereiste overeenkomstig artikel 45, lid 2, punt b), de som van:

i) 

het bedrag van de bij afwikkeling te absorberen verliezen dat overeenstemt met het in artikel 92, lid 1, punt d), van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde hefboomratiovereiste van de af te wikkelen entiteit op het geconsolideerde niveau van de af te wikkelen groep; en

ii) 

een herkapitalisatiebedrag dat de uit de afwikkeling voortvloeiende af te wikkelen groep in staat stelt na de toepassing van de voorkeursafwikkelingsstrategie de naleving te herstellen van haar in artikel 92, lid 1, punt d), van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde hefboomratiovereiste op het geconsolideerde niveau van de af te wikkelen groep.

Voor de toepassing van punt a) van artikel 45, lid 2, wordt het in artikel 45, lid 1, bedoelde vereiste in procenten uitgedrukt als het overeenkomstig punt a) van de eerste alinea van dit lid berekende bedrag, gedeeld door het totaal van de risicoposten.

Voor de toepassing van punt b) van artikel 45, lid 2, wordt het in artikel 45, lid 1, bedoelde vereiste in procenten uitgedrukt als het overeenkomstig punt b) van de eerste alinea van dit lid berekende bedrag, gedeeld door de totale blootstellingsmaatstaf.

Bij het vaststellen van het vereiste op individuele basis als bedoeld in de eerste alinea, punt b), van dit lid, houdt de afwikkelingsautoriteit rekening met de vereisten, bedoeld in artikel 37, lid 10, en artikel 44, leden 5 en 8.

Bij het vaststellen van de in de voorgaande alinea's bedoelde herkapitalisatiebedragen,

a) 

maakt de afwikkelingsautoriteit gebruik van de meest recentelijk gerapporteerde waarden voor het betrokken totaal van de risicoposten of de totale blootstellingsmaatstaf, aangepast om rekening te houden met eventuele wijzigingen die voortvloeien uit in het afwikkelingsplan vastgestelde afwikkelingsmaatregelen; en

b) 

stelt de afwikkelingsautoriteit, na raadpleging van de bevoegde autoriteit, het bedrag dat overeenkomt met het geldende in artikel 104 bis van Richtlijn 2013/36/EU bedoelde vereiste naar beneden of naar boven bij om het vereiste te bepalen dat na de uitvoering van de voorkeursafwikkelingsstrategie van toepassing is op de af te wikkelen entiteit.

De afwikkelingsautoriteit heeft de mogelijkheid het in de eerste alinea, punt a), ii), bedoelde vereiste te verhogen met een passend bedrag dat nodig is om te waarborgen dat, na afwikkeling, de entiteit voldoende marktvertrouwen kan behouden voor een toereikende periode van ten hoogste één jaar.

Indien de zesde alinea van dit lid van toepassing is, is het in die alinea bedoelde bedrag gelijk aan het gecombineerde buffervereiste dat van toepassing moet zijn na de toepassing van de afwikkelingsinstrumenten, verminderd met het in punt 6), onder a), van artikel 128 van Richtlijn 2013/36/EU bedoelde bedrag.

Het in de zesde alinea van dit lid bedoelde bedrag wordt naar beneden bijgesteld indien de afwikkelingsautoriteit, na raadpleging van de bevoegde autoriteit, besluit dat het haalbaar en geloofwaardig zou zijn dat een lager bedrag volstaat om, na uitvoering van de afwikkelingsstrategie, het marktvertrouwen te behouden en ervoor te zorgen dat instelling of entiteit bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) en d), zowel kritieke economische functies blijft vervullen als toegang heeft tot financiering zonder dat een beroep wordt gedaan op andere buitengewone openbare financiële steun dan bijdragen uit hoofde van afwikkelingsfinancieringsregelingen een beroep te doen, overeenkomstig artikel 44, leden 5 en 8 en artikel 101, lid 2. Dat bedrag wordt naar boven bijgesteld indien de afwikkelingsautoriteit, na raadpleging van de bevoegde autoriteit, besluit dat een hoger bedrag noodzakelijk is om voor een toereikende periode van ten hoogste één jaar het marktvertrouwen te behouden en ervoor te zorgen dat dat de instelling of entiteit bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) en d), zowel kritieke economische functies blijft vervullen als toegang heeft tot financiering zonder dat een beroep wordt gedaan op andere buitengewone openbare financiële steun dan bijdragen uit hoofde van afwikkelingsfinancieringsregelingen een beroep te doen, overeenkomstig artikel 44, leden 5 en 8, en artikel 101, lid 2.

4.  De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van de door afwikkelingsautoriteiten te gebruiken methode voor het ramen van het in artikel 104 bis bedoelde vereiste van Richtlijn 2013/36/EU en het gecombineerde buffervereiste voor af te wikkelen entiteiten op het geconsolideerde niveau van de af te wikkelen groep, ingeval de af te wikkelen groep niet onderworpen is aan die vereisten uit hoofde van die richtlijn.

De EBA dient die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 28 december 2019 bij de Commissie in.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om de in de eerste alinea van dit lid bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

5.  Voor af te wikkelen entiteiten die niet onder artikel 92 bis van Verordening (EU) nr. 575/2013 vallen en die deel uitmaken van een af te wikkelen groep waarvan de totale activa meer dan 100 miljard EUR bedragen, is het niveau van het in lid 3 van dit artikel bedoelde vereiste ten minste gelijk aan:

a) 

13,5 % indien berekend volgens artikel 45, lid 2, punt a); en

b) 

5 % indien berekend volgens artikel 45, lid 2, punt b).

In afwijking van artikel 45 ter voldoen de in de eerste alinea van dit lid bedoelde af te wikkelen entiteiten aan het in de eerste alinea van dit lid bedoelde vereiste, dat gelijk is aan 13,5 % indien berekend overeenkomstig artikel 45, lid 2, punt a), en 5 % indien berekend overeenkomstig artikel 45, lid 2, punt b), met gebruik van eigen vermogen, achtergestelde in aanmerking komende instrumenten, of met in artikel 45 ter, lid 3, van deze richtlijn bedoelde passiva.

6.  Een afwikkelingsautoriteit kan, na raadpleging van de bevoegde autoriteiten, besluiten het in lid 5 van dit artikel vastgestelde vereiste toe te passen op een af te wikkelen entiteit die niet onder artikel 92 bis van Verordening (EU) nr. 575/2013 valt en die deel uitmaakt van een af te wikkelen groep waarvan de totale activa minder dan 100 miljard EUR bedragen en die volgens de afwikkelingsautoriteit redelijk waarschijnlijk een systeemrisico oplevert in het geval van diens falen.

Bij het nemen van een in de eerste alinea van dit lid bedoeld besluit houdt een afwikkelingsautoriteit rekening met:

a) 

het overwicht van deposito's, en het ontbreken van schuldinstrumenten, in het financieringsmodel;

b) 

de mate waarin de toegang tot de kapitaalmarkten voor in aanmerking komende passiva beperkt is;

c) 

mate waarin de af te wikkelen entiteit een beroep moet doen op tier 1-kernkapitaal voor het voldoen aan het in artikel 45 sexies bedoelde vereiste.

Het ontbreken van een besluit op grond van de eerste alinea van dit lid laat een besluit uit hoofde van artikel 45 ter, lid 5, onverlet.

7.  Voor entiteiten die zelf geen af te wikkelen entiteiten zijn, is het in lid 2, eerste alinea, bedoelde bedrag het volgende:

a) 

voor de berekening van het in artikel 45, lid 1, bedoelde vereiste overeenkomstig artikel 45, lid 2, punt a), de som van:

i) 

het bedrag van te absorberen verliezen dat overeenstemt met de in artikel 92, lid 1, punt c) van Verordening (EU) nr. 575/2013 en artikel 104 bis van Richtlijn 2013/36/EU bedoelde vereisten van de entiteit; en

ii) 

een herkapitalisatiebedrag dat de entiteit in staat stelt na de uitoefening van de bevoegdheid tot afschrijving of omzetting van relevante kapitaalinstrumenten en in aanmerking komende passiva overeenkomstig artikel 59 van deze richtlijn of na de afwikkeling van de af te wikkelen groep, de naleving te herstellen van haar in artikel 92, lid 1, punt c), van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde vereiste inzake totale kapitaalratio en haar in artikel 104 bis van Richtlijn 2013/36/EU bedoelde vereiste; en

b) 

voor de berekening van het in artikel 45, lid 1, bedoelde vereiste overeenkomstig artikel 45, lid 2, punt b), de som van:

i) 

het bedrag van de te absorberen verliezen dat overeenstemt met het in artikel 92, lid 1, punt d), van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde hefboomratiovereiste van de entiteit; en

ii) 

een herkapitalisatiebedrag dat de entiteit in staat stelt na de uitoefening van de bevoegdheid tot afschrijving of omzetting van relevante kapitaalinstrumenten en in aanmerking komende passiva overeenkomstig artikel 59 van deze richtlijn of na de afwikkeling van de af te wikkelen groep, de naleving te herstellen van haar in artikel 92, lid 1, punt d), van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde hefboomratiovereiste.

Voor de toepassing van punt a) van artikel 45, lid 2, wordt het in artikel 45, lid 1, bedoelde vereiste in procenten uitgedrukt als het overeenkomstig punt a) van de eerste alinea van dit lid berekende bedrag, gedeeld door het totaal van de risicoposten.

Voor de toepassing van artikel 45, lid 2, punt b), wordt het in artikel 45, lid 1, bedoelde vereiste in procenten uitgedrukt als het overeenkomstig punt b) van de eerste alinea van dit lid berekende bedrag, gedeeld door de totale blootstellingsmaatstaf.

Bij het vaststellen van het vereiste op individuele basis als bedoeld in punt b) van de eerste alinea van dit lid houdt de afwikkelingsautoriteit rekening met de vereisten, bedoeld in artikel 37, lid 10, en artikel 44, leden 5 en 8.

Bij het vaststellen van de in de voorgaande alinea's bedoelde herkapitalisatiebedragen,

a) 

maakt de afwikkelingsraad gebruik van de meest recentelijk gerapporteerde waarden voor het betrokken totaal van de risicoposten of de totale blootstellingsmaatstaf, aangepast om rekening te houden met eventuele veranderingen die voortvloeien uit in het afwikkelingsplan vastgestelde maatregelen; en

b) 

stelt de afwikkelingsraad na raadpleging van de bevoegde autoriteiten, met inbegrip van de ECB, het bedrag dat overeenkomt met het huidige in artikel 104 bis van Richtlijn 2013/36/EU bedoelde vereiste naar beneden of naar boven bij om het vereiste te bepalen dat van toepassing is op de betrokken entiteit na uitoefening van de bevoegdheid om relevante kapitaalinstrumenten en in aanmerking komende passiva af te schrijven of om te zetten overeenkomstig artikel 59 van deze richtlijn of na de afwikkeling van de af te wikkelen groep.

De afwikkelingsautoriteit heeft de mogelijkheid p, het in de eerste alinea, punt a), onder ii), van dit lid bedoelde vereiste te verhogen met een passend bedrag dat nodig is om te waarborgen dat de entiteit, na de uitoefening van de bevoegdheid tot afschrijving of omzetting van relevante kapitaalinstrumenten en in aanmerking komende passiva overeenkomstig artikel 59, voldoende marktvertrouwen kan behouden voor een toereikende periode van ten hoogste één jaar.

Indien de zesde alinea van dit lid van toepassing is, is het in die alinea bedoelde bedrag gelijk aan het gecombineerde buffervereiste als bedoeld in artikel 128, punt 6), van Richtlijn 2013/36/EU, dat van toepassing moet zijn na de uitoefening van de in artikel 59 van deze richtlijn bedoelde bevoegdheid of na de afwikkeling van de af te wikkelen groep verminderd met het in punt 6, onder a) van artikel 128 van Richtlijn 2013/36/EU bedoelde bedrag.

Het in de zesde alinea van dit lid bedoelde bedrag wordt naar beneden bijgesteld indien de afwikkelingsautoriteit na raadpleging van de bevoegde autoriteit besluit dat het haalbaar en geloofwaardig zou zijn dat een lager bedrag volstaat om, na het uitoefenen van de in artikel 59 bedoelde bevoegdheid of na de afwikkeling van de af te wikkelen groep, het marktvertrouwen te waarborgen en ervoor te zorgen dat de instelling of entiteit bedoeld in artikel 1, lid 1, punten b), c) en d), zowel kritieke functies blijft vervullen als toegang heeft tot financiering zonder dat een beroep wordt gedaan op andere buitengewone openbare financiële steun dan bijdragen uit hoofde van afwikkelingsfinancieringsregelingen een beroep te doen, overeenkomstig artikel 44, leden 5 en 8 en artikel 101, lid 2. Dat bedrag wordt naar boven bijgesteld indien de afwikkelingsautoriteit, na raadpleging van de bevoegde autoriteit, besluit dat een hoger bedrag noodzakelijk is om voor een toereikende periode van ten hoogste één jaar voldoende marktvertrouwen te behouden en ervoor te zorgen dat de instelling of entiteit bedoeld in artikel 1, lid 1, punten b), c) en d), zowel kritieke functies blijft vervullen als toegang heeft tot financiering zonder dat een beroep wordt gedaan op andere buitengewone openbare financiële steun dan bijdragen uit hoofde van afwikkelingsfinancieringsregelingen een beroep te doen, overeenkomstig artikel 44, leden 5 en 8, en artikel 101, lid 2.

8.  Indien de afwikkelingsautoriteit verwacht dat bepaalde categorieën van in aanmerking komende passiva met een redelijke waarschijnlijkheid geheel of gedeeltelijk van een bail-in zullen worden uitgesloten op grond van artikel 44, lid 3, of mogelijk volledig aan een ontvanger worden overgedragen bij een gedeeltelijke overdracht, wordt aan het in artikel 45, lid 1, bedoelde vereiste voldaan met gebruik van eigen vermogen of andere in aanmerking komende passiva die volstaan om:

a) 

het bedrag van de overeenkomstig artikel 44, lid 3, aangemerkte uitgesloten passiva te dekken;

b) 

te verzekeren dat aan de in lid 2 bedoelde voorwaarden is voldaan.

9.  Een besluit van de afwikkelingsautoriteit om op grond van dit artikel een minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva op te leggen, bevat een motivering van dat besluit, met inbegrip van een volledige beoordeling van de in de leden 2 tot en met 8 van dit artikel bedoelde elementen, en wordt zonder onnodige vertraging geëvalueerd door de afwikkelingsautoriteit om rekening te houden met eventuele veranderingen in het niveau van het vereiste als bedoeld in artikel 104 bis van Richtlijn 2013/36/EU.

10.  Voor de toepassing van de leden 3 en 7 van dit artikel worden de kapitaalvereisten geïnterpreteerd in overeenstemming met de toepassing door de bevoegde autoriteit van de overgangsbepalingen die zijn neergelegd in deel tien, titel I, hoofdstukken 1, 2 en 4 van Verordening (EU) nr. 575/2013 en in de bepalingen van de nationale wetgeving waarbij de door die verordening aan de bevoegde autoriteiten verleende opties worden uitgeoefend.

Artikel 45 quinquies

Bepaling van het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva voor af te wikkelen entiteiten van MSI's en dochterondernemingen van wezenlijk belang van niet-EU MSI's in de Unie

1.  Het in artikel 45, lid 1, bedoelde vereiste voor een af te wikkelen entiteit die een MSI of een deel van een MSI is, bestaat uit het volgende:

a) 

de in artikel 92 bis en artikel 494 van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde vereisten; en

b) 

eventuele aanvullende vereisten voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva die door de afwikkelingsautoriteit specifiek met betrekking tot die entiteit is vastgesteld overeenkomstig lid 3 van dit artikel.

2.  Het in artikel 45, lid 1, bedoelde vereiste voor een dochteronderneming van wezenlijk belang van een niet-EU MSI in de Unie, bestaat uit:

a) 

de in de artikelen 92 ter en 494 van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde vereisten; en

b) 

een eventueel aanvullend vereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva dat door de afwikkelingsautoriteit specifiek met betrekking tot die dochteronderneming van wezenlijk belang is vastgesteld overeenkomstig lid 3 van dit artikel en waaraan wordt voldaan met gebruik van eigen vermogen en passiva die de voorwaarden van artikel 45 septies en artikel 89, lid 2, vervullen.

3.  De afwikkelingsautoriteit legt een in lid 1, punt b), en lid 2, punt b), bedoeld aanvullend vereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva uitsluitend op:

a) 

indien het vereiste als bedoeld in lid 1, punt a), of lid 2, punt a), van dit artikel niet volstaat om aan de in artikel 45 quater gestelde voorwaarden te voldoen; en

b) 

voor zover dit ervoor zorgt dat de voorwaarden van artikel 45 quater zijn vervuld.

4.  Voor de toepassing van artikel 45 nonies, lid 2, berekenen de betrokken afwikkelingsautoriteiten, indien twee of meer MSI-entiteiten die tot dezelfde MSI behoren af te wikkelen entiteiten zijn, het in lid 3 bedoelde bedrag:

a) 

voor elke af te wikkelen entiteit;

b) 

voor de EU-moederonderneming alsof ze de enige af te wikkelen entiteit van de MSI was.

5.  Een besluit van de afwikkelingsautoriteit om op grond van lid 1, punt b), of lid 2, punt b, van dit artikel een aanvullend vereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva op te leggen, bevat een motivering van dat besluit, met inbegrip van een volledige beoordeling van de in lid 3 van dit artikel bedoelde elementen, en wordt zonder onnodige vertraging geëvalueerd door de afwikkelingsautoriteit om rekening te houden met eventuele veranderingen in het niveau van het vereiste als bedoeld in artikel 104 bis van Richtlijn 2013/36/EU dat op de af te wikkelen groep of de dochteronderneming van wezenlijk belang van een niet-EU MSI in de Unie van toepassing is.

Artikel 45 sexies

Toepassing van het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva op af te wikkelen entiteiten

1.  Af te wikkelen entiteiten voldoen op geconsolideerde basis op het niveau van de af te wikkelen groep aan de in de artikelen 45 ter tot en met 45 quinquies neergelegde vereisten.

2.  De afwikkelingsautoriteit bepaalt het in artikel 45, lid 1, bedoelde vereiste voor een af te wikkelen entiteit op het geconsolideerde niveau van de af te wikkelen groep overeenkomstig artikel 45 nonies op basis van de in de artikelen 45 ter tot en met 45 quinquies neergelegde vereisten en op basis van de vraag of de in derde landen gevestigde dochterondernemingen van de groep volgens het afwikkelingsplan afzonderlijk moeten worden afgewikkeld.

3.  Voor overeenkomstig artikel 2, lid 1, punt 83 ter, onder b), aangewezen af te wikkelen groepen, besluit de betrokken afwikkelingsautoriteit, afhankelijk van de kenmerken van het solidariteitsmechanisme en de voorkeursafwikkelingsstrategie, welke entiteiten van de af te wikkelen groep aan artikel 45 quater, leden 3 en 5, en artikel 45 quinquies, lid 1, moeten voldoen om ervoor te zorgen dat de af te wikkelen groep in haar geheel voldoet aan de leden 1 en 2 van dit artikel, en hoe dergelijke entiteiten dat dienen te doen overeenkomstig het afwikkelingsplan.

Artikel 45 septies

Toepassing van het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva op entiteiten die zelf geen af te wikkelen entiteiten zijn

1.  Instellingen die dochterondernemingen van een af te wikkelen entiteit of een entiteit van een derde land zijn maar zelf geen af te wikkelen entiteiten zijn, voldoen op individuele basis aan de in artikel 45 quater neergelegde vereisten.

Een afwikkelingsautoriteit kan, na raadpleging van de bevoegde autoriteit, besluiten om het in dit artikel neergelegde vereiste toe te passen op een in artikel 1, lid 1, punt b), c) of d) bedoelde entiteit die een dochteronderneming van een af te wikkelen entiteit is maar zelf geen af te wikkelen entiteit is.

In afwijking van de eerste alinea van dit lid voldoen EU-moederondernemingen die zelf geen af te wikkelen entiteiten zijn, maar die dochterondernemingen van entiteiten van derde landen zijn, op geconsolideerde basis aan de in de artikelen 45 quater en 45 quinquies neergelegde vereisten.

Voor overeenkomstig artikel 2, lid 1, punt 83 ter, onder b), aangewezen af te wikkelen groepen, voldoen blijvend bij een centraal orgaan aangesloten kredietinstellingen, maar die zelf geen af te wikkelen entiteiten zijn, een centraal orgaan dat zelf geen af te wikkelen entiteit is, en af te wikkelen entiteiten die niet onder een vereiste uit hoofde van artikel 45 sexies, lid 3, vallen, op individuele basis aan artikel 45 quater, lid 7.

Het in artikel 45, lid 1, bedoelde vereiste voor een in dit lid bedoelde entiteit wordt bepaald overeenkomstig de artikelen 45 nonies en 89, waar toepasselijk, en op basis van de in artikel 45 quater neergelegde vereisten.

2.  Aan het in artikel 45, lid 1, bedoelde vereiste voor in lid 1 van dit artikel bedoelde entiteiten wordt voldaan met een of meer van de volgende elementen:

a) 

passiva:

i) 

die zijn uitgegeven aan en gekocht door de af te wikkelen entiteit, direct dan wel indirect via andere entiteiten in dezelfde af te wikkelen groep die de passiva van de onder dit artikel vallende entiteit hebben gekocht, of zijn uitgegeven aan en gekocht door een bestaande aandeelhouder die geen deel uitmaakt van dezelfde af te wikkelen groep, zolang de uitoefening van afschrijvings- of omzettingsbevoegdheden overeenkomstig de artikelen 59 tot en met 62 geen afbreuk doet aan de zeggenschap van de af te wikkelen entiteit over de dochteronderneming;

ii) 

die voldoen aan de in artikel 72 bis van Verordening (EU) nr. 575/2013 genoemde criteria om in aanmerking te komen, met uitzondering van artikel 72 ter, lid 2, punten b), c), k), l) en m), en artikel 72 ter, leden 3, 4 en 5, van die verordening;

iii) 

die in normale insolventieprocedures van lagere rang zijn dan passiva die niet voldoen aan de in onder i) bedoelde voorwaarde en niet in aanmerking komen voor eigenvermogensvereisten;

iv) 

die onderworpen zijn aan afschrijvings- of omzettingsbevoegdheden overeenkomstig de artikelen 59 tot en met 62 op een wijze die in overeenstemming is met de afwikkelingsstrategie van de af te wikkelen groep, met name door de zeggenschap van de af te wikkelen entiteit over de dochteronderneming niet nadelig te beïnvloeden;

v) 

waarvan de verwerving van eigendom direct noch indirect financieren wordt door de entiteit waarop dit artikel van toepassing is;

vi) 

met betrekking waartoe in de geldende bepalingen expliciet noch impliciet vermeld wordt dat de passiva door de onder dit artikel vallende entiteit zouden worden opgevraagd, afgelost, vervroegd terugbetaald of opnieuw ingekocht, naargelang het geval, behalve bij insolventie of liquidatie van die entiteit, en die entiteit dit niet anderszins vermeldt;

vii) 

met betrekking waartoe de geldende bepalingen de houder ervan niet het recht geven de voor de toekomst geplande betaling van de rente of van de hoofdsom te versnellen, behalve in het geval van de insolventie of liquidatie van de onder dit artikel vallende entiteit;

viii) 

waarvoor het niveau van de daarover verschuldigde rentebetalingen of dividenduitkeringen, naargelang het geval, niet wijzigt op basis van de kredietwaardigheid van de entiteit waarop dit artikel van toepassing is of van de moederonderneming daarvan;

b) 

eigen vermogen, als volgt:

i) 

tier 1-kernkapitaal, en

ii) 

ander eigen vermogen dat:

— 
zijn uitgegeven aan en gekocht door entiteiten die tot dezelfde af te wikkelen groep behoren, of
— 
zijn uitgegeven aan en gekocht door entiteiten die niet tot dezelfde af te wikkelen groep behoren, zolang de uitoefening van afschrijvings- of omzettingsbevoegdheden overeenkomstig de artikelen 59 tot en met 62 geen afbreuk doet aan de zeggenschap van de af te wikkelen entiteit over de dochteronderneming.

3.  De afwikkelingsautoriteit van een dochteronderneming die geen af te wikkelen entiteit is, kan afzien van de toepassing van dit artikel op die dochteronderneming indien:

a) 

zowel de dochteronderneming als de af te wikkelen entiteit in dezelfde lidstaat is gevestigd en deel uitmaakt van dezelfde af te wikkelen groep;

b) 

de af te wikkelen entiteit voldoet aan het in artikel 45 sexies bedoelde vereiste;

c) 

er geen bestaande of te voorziene wezenlijke, praktische of juridische belemmering is voor de onmiddellijke overdracht van eigen vermogen of onmiddellijke terugbetaling van passiva door de af te wikkelen entiteit aan de dochteronderneming waarvoor een vaststelling is gedaan overeenkomstig artikel 59, lid 3, in het bijzonder indien ten aanzien van de af te wikkelen entiteit afwikkelingsmaatregelen worden genomen;

d) 

de af te wikkelen entiteit de bevoegde autoriteit ervan overtuigt dat de dochteronderneming zorgvuldig wordt beheerd en, met instemming van de bevoegde autoriteit, heeft verklaard dat zij garant staat voor de door de dochteronderneming aangegane verplichtingen, ofwel de risico's in de dochteronderneming van geen belang zijn;

e) 

de dochteronderneming in de risicobeoordelings-, meet- en controleprocedures van de af te wikkelen entiteit wordt betrokken;

f) 

de af te wikkelen entiteit meer dan 50 % van de stemrechten bezit die verbonden zijn aan de aandelen in het kapitaal van de dochteronderneming of het recht heeft om een meerderheid van de leden van het leidinggevend orgaan van de dochteronderneming te benoemen of te ontslaan;

4.  De afwikkelingsautoriteit van een dochteronderneming die geen af te wikkelen entiteit is, kan afzien van de toepassing van dit artikel op die dochteronderneming indien:

a) 

zowel de dochteronderneming als haar moederonderneming in dezelfde lidstaat is gevestigd en deel uitmaakt van dezelfde af te wikkelen groep;

b) 

de moederonderneming in die lidstaat op geconsolideerde basis voldoet aan het in artikel 45, lid 1, bedoelde vereiste;

c) 

er geen bestaande of te voorziene wezenlijke, praktische of juridische belemmering is voor de onmiddellijke overdracht van eigen vermogen of onmiddellijke terugbetaling van passiva door de moederonderneming aan de dochteronderneming waarvoor een vaststelling is gedaan overeenkomstig artikel 59, lid 3, met name indien ten aanzien van de moederonderneming afwikkelingsmaatregelen worden genomen of de bevoegdheid als bedoeld in artikel 59, lid 1, wordt uitgeoefend;

d) 

de moederonderneming de bevoegde autoriteit ervan overtuigt dat de dochteronderneming zorgvuldig wordt beheerd en, met instemming van de bevoegde autoriteit, heeft verklaard dat zij garant staat voor de door de dochteronderneming aangegane verplichtingen, ofwel de risico's in de dochteronderneming van geen betekenis zijn;

e) 

de dochteronderneming in de risicobeoordelings-, meet- en controleprocedures van de moederonderneming wordt betrokken;

f) 

de moederonderneming meer dan 50 % van de stemrechten bezit die verbonden zijn aan aandelen in het kapitaal van de dochteronderneming, of het recht heeft om een meerderheid van de leden van het leidinggevend orgaan van de dochteronderneming te benoemen of te ontslaan.

5.  Indien de in lid 3, punten a) en b), neergelegde voorwaarden zijn vervuld, kan de afwikkelingsautoriteit van een dochteronderneming toestaan dat aan het in artikel 45, lid 1, bedoelde vereiste geheel of gedeeltelijk wordt voldaan met een door de af te wikkelen entiteit verstrekte garantie, die aan de volgende voorwaarden voldoet:

a) 

de garantie wordt verstrekt voor een bedrag dat op zijn minst gelijk is aan het bedrag van het vereiste dat ze vervangt;

b) 

de garantie wordt geactiveerd ingeval de dochteronderneming niet in staat is haar schulden of andere verplichtingen te betalen op het moment dat deze opeisbaar worden of ingeval ten aanzien van de dochteronderneming een vaststelling is gedaan overeenkomstig artikel 59, lid 3, indien dat eerder is;

c) 

de garantie voor ten minste 50 % van haar bedrag wordt gedekt door middel van een financiëlezekerheidsovereenkomst als gedefinieerd in artikel 2, lid 1, punt a), van Richtlijn 2002/47/EG;

d) 

de zekerheid ter dekking van de garantie voldoet aan de vereisten van artikel 197 van Verordening (EU) nr. 575/2013 en volstaat, na gepaste conservatieve „haircuts”, om het met zekerheden gedekte bedrag als bedoeld in punt c), te dekken;

e) 

de zekerheid ter dekking van de garantie is onbezwaard en wordt met name niet gebruikt als zekerheid om een andere garantie te dekken;

f) 

de zekerheid heeft een effectieve looptijd die aan de looptijdvoorwaarde in artikel 72 quater, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013 voldoet; en

g) 

er zijn geen wettelijke, regelgevende of operationele belemmeringen voor de overdracht van de zekerheid van de af te wikkelen entiteit aan de desbetreffende dochteronderneming, ook niet indien ten aanzien van de af te wikkelen entiteit afwikkelingsmaatregelen worden genomen.

Voor de toepassing van de eerste alinea, punt g), verstrekt de af te wikkelen entiteit op verzoek van de afwikkelingsautoriteit een onafhankelijk schriftelijk en met redenen omkleed juridisch advies of toont ze anderszins op een bevredigende wijze aan dat er geen wettelijke, regelgevende of operationele belemmeringen zijn voor de overdracht van de zekerheid van de af te wikkelen entiteit aan de betrokken dochteronderneming.

6.  De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van de methoden om te voorkomen dat voor de toepassing van dit artikel erkende instrumenten die indirect geheel of gedeeltelijk bij de af te wikkelen entiteit zijn geplaatst, de vlotte uitvoering van de afwikkelingsstrategie hinderen. Dergelijke methoden moeten met name zorgen voor de passende overdracht van verliezen naar de af te wikkelen entiteit en de passende overdracht van kapitaal van de af te wikkelen entiteit naar entiteiten die deel uitmaken van de af te wikkelen groep maar zelf geen af te wikkelen entiteiten zijn, en voorzien in een mechanisme om te voorkomen dat in aanmerking komende instrumenten die voor de toepassing van dit artikel zijn erkend, dubbel worden geteld. Zij behelzen een aftrekregeling of een even solide benadering en zij waarborgen aan entiteiten die zelf niet de af te wikkelen entiteit zijn, een resultaat dat gelijkwaardig is aan dat van een volledige directe plaatsing bij de af te wikkelen entiteit van in aanmerking komende instrumenten die voor de toepassing van dit artikel zijn erkend.

De EBA dient die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 28 december 2019 bij de Commissie in.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

Artikel 45 octies

Ontheffing voor een centraal orgaan en kredietinstellingen die blijvend aangesloten zijn bij een centraal orgaan

De afwikkelingsautoriteit kan een centraal orgaan of een kredietinstelling dat of die blijvend bij een centraal orgaan is aangesloten, geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van de toepassing van artikel 45 septies indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

a) 

de kredietinstelling en het centrale orgaan vallen onder het toezicht van dezelfde bevoegde autoriteit, zijn gevestigd in dezelfde lidstaat en maken deel uit van dezelfde af te wikkelen groep;

b) 

de verplichtingen van het centrale orgaan en zijn blijvend aangesloten kredietinstellingen zijn hoofdelijke verplichtingen, of de verplichtingen van de blijvend aangesloten kredietinstellingen worden volledig door het centrale orgaan gegarandeerd;

c) 

het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva, en de solvabiliteit en liquiditeit van het centrale orgaan en van alle blijvend aangesloten kredietinstellingen worden in hun totaliteit gemonitord op basis van de geconsolideerde jaarrekening van die instellingen;

d) 

in het geval van een ontheffing voor een blijvend bij een centraal orgaan aangesloten kredietinstelling, is de leiding van het centrale orgaan bevoegd om instructies te geven aan de leiding van de blijvend aangesloten instelling;

e) 

de betrokken af te wikkelen groep voldoet aan het in artikel 45 sexies, lid 3, bedoelde vereiste; en

f) 

er is geen bestaande of voorziene wezenlijke, praktische of juridische belemmering voor de onmiddellijke overdracht van eigen vermogen of terugbetaling van passiva tussen het centrale orgaan en de blijvend aangesloten kredietinstellingen in geval van afwikkeling.

Artikel 45 nonies

Procedure voor het bepalen van het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva

1.  De afwikkelingsautoriteit van de af te wikkelen entiteit, de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau indien deze verschilt van de eerstgenoemde, en de afwikkelingsautoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de dochterondernemingen van een af te wikkelen groep waarop het in artikel 45 septies bedoelde vereiste op individuele basis van toepassing is, zullen alles doen wat in hun vermogen ligt om tot een gezamenlijk besluit te komen over:

a) 

het bedrag van het op het geconsolideerde niveau van de af te wikkelen groep toegepaste vereiste voor elke af te wikkelen entiteit; en

b) 

het bedrag van het op individuele basis toe te passen vereiste op elke entiteit van een af te wikkelen groep die geen af te wikkelen entiteit is.

Het gezamenlijke besluit verzekert de naleving van de artikelen 45 sexies en 45 septies en wordt volledig gemotiveerd en wordt verstrekt aan:

a) 

de af te wikkelen entiteit door haar afwikkelingsautoriteit;

b) 

de entiteiten van een af te wikkelen groep die geen af te wikkelen entiteit zijn, door de afwikkelingsautoriteiten van die entiteiten;

c) 

de EU-moederonderneming van de groep door de afwikkelingsautoriteit van de af te wikkelen entiteit, indien die EU-moederonderneming zelf geen af te wikkelen entiteit van dezelfde af te wikkelen groep is.

In het op grond van dit artikel genomen gezamenlijke besluit kan worden bepaald dat, indien zulks in overeenstemming is met de afwikkelingsstrategie en de af te wikkelen entiteit niet voldoende instrumenten direct of indirect heeft aangekocht die aan artikel 45 septies, lid 2, beantwoorden, de dochteronderneming overeenkomstig artikel 45 septies, lid 2, gedeeltelijk aan de in artikel 45 quater, lid 7, bedoelde vereisten voldoet met instrumenten die zijn uitgegeven aan en gekocht door entiteiten die geen deel uitmaken van de af te wikkelen groep.

▼C2

2.  Indien twee of meer MSI-entiteiten die tot dezelfde MSI behoren af te wikkelen entiteiten zijn, bespreken de in lid 1 bedoelde afwikkelingsautoriteiten en, indien passend en in overeenstemming met de afwikkelingsstrategie van de MSI’s, maken ze afspraken over de toepassing van artikel 72 sexies van Verordening (EU) nr. 575/2013 en een eventuele aanpassing om het verschil tussen de som van de in artikel 45 quinquies, lid 4, punt a), en artikel 12 bis van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde bedragen voor individuele af te wikkelen entiteiten en de som van de in artikel 45 quinquies, lid 4, punt b), en artikel 12 bis van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde bedragen tot een minimum te beperken of te elimineren.

Een dergelijke aanpassing kan onder voorbehoud van het volgende worden toegepast:

a) 

de aanpassing kan worden toegepast met betrekking tot verschillen in de berekening van het totaal van de risicoposten tussen de betrokken lidstaten door de hoogte van het vereiste aan te passen;

b) 

de aanpassing wordt niet toegepast om verschillen als gevolg van blootstellingen tussen af te wikkelen groepen te elimineren.

De som van de in artikel 45 quinquies, lid 4, punt a), van deze richtlijn en artikel 12 bis van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde bedragen voor individuele af te wikkelen entiteiten mag niet lager zijn dan de som van de in artikel 45 quinquies, lid 4, punt b), van deze richtlijn en artikel 12 bis van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde bedragen.

▼M3

3.  Indien er niet binnen vier maanden een gezamenlijk besluit wordt genomen, wordt een besluit genomen overeenkomstig de leden 4, 5 en 6.

4.  Indien niet binnen vier maanden een gezamenlijk besluit wordt genomen wegens een meningsverschil met betrekking tot een geconsolideerd vereiste voor de af te wikkelen groep als bedoeld in artikel 45 sexies, neemt de afwikkelingsautoriteit van de af te wikkelen entiteit een besluit over dat vereiste na terdege rekening te hebben gehouden met:

a) 

de door de betrokken afwikkelingsautoriteiten uitgevoerde beoordeling van entiteiten van de af te wikkelen groep die geen af te wikkelen entiteit zijn;

b) 

het advies van de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau, indien verschillend van de afwikkelingsautoriteit van de af te wikkelen entiteit.

Indien een van de betrokken afwikkelingsautoriteiten aan het eind van de periode van vier maanden de zaak overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 aan de EBA heeft voorgelegd, stelt de afwikkelingsautoriteit van de af te wikkelen entiteit haar besluit uit, wacht zij een eventueel door de EBA overeenkomstig artikel 19, lid 3, van die verordening genomen besluit af en neemt zij haar besluit in overeenstemming met het besluit van de EBA.

De EBA houdt bij het nemen van haar besluit rekening met de punten a) en b) van de eerste alinea.

De periode van vier maanden wordt beschouwd als verzoeningsfase in de zin van Verordening (EU) nr. 1093/2010. De EBA neemt haar besluit binnen één maand.

De zaak wordt niet meer aan de EBA voorgelegd na afloop van de periode van vier maanden of nadat een gezamenlijk besluit is genomen.

Indien de EBA niet binnen één maand tot een besluit komt, nadat de zaak aan haar is voorgelegd, is het besluit van de afwikkelingsautoriteit van de af te wikkelen entiteit van toepassing.

5.  Indien niet binnen vier maanden een gezamenlijk besluit wordt genomen wegens een meningsverschil met betrekking tot het in artikel 45 septies bedoelde niveau van het vereiste dat op individuele basis op een entiteit van een af te wikkelen groep moet worden toegepast, wordt het besluit genomen door de afwikkelingsautoriteit van die entiteit, mits aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

a) 

er is terdege rekening gehouden met de schriftelijke standpunten en voorbehouden die de afwikkelingsautoriteit van de af te wikkelen entiteit kenbaar heeft gemaakt; en

b) 

indien een afwikkelingsautoriteit op groepsniveau verschilt van de afwikkelingsautoriteit van de af te wikkelen entiteit, is er terdege rekening gehouden met de schriftelijke standpunten en voorbehouden door de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau.

Indien de afwikkelingsautoriteit van de af te wikkelen entiteit of de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau aan het eind van de periode van vier maanden de zaak overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 aan de EBA heeft voorgelegd, stellen de afwikkelingsautoriteiten die bevoegd zijn voor de dochterondernemingen op individuele basis hun besluit uit, wachten zij het eventueel door de EBA overeenkomstig artikel 19, lid 3, van die verordening genomen besluit af en nemen zij hun besluit in overeenstemming met het besluit van de EBA. De EBA houdt bij het nemen van zijn besluit rekening met de punten a) en b) van de eerste alinea.

De periode van vier maanden wordt beschouwd als verzoeningsfase in de zin van Verordening (EU) nr. 1093/2010. De EBA neemt haar besluit binnen één maand.

De zaak wordt niet meer aan de EBA voorgelegd na afloop van de periode van vier maanden of nadat een gezamenlijk besluit is genomen.

De afwikkelingsautoriteit van de af te wikkelen entiteit of de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau legt de zaak niet voor bindende bemiddeling aan de EBA voor indien het niveau dat is vastgesteld door de afwikkelingsautoriteit van de dochteronderneming:

a) 

met betrekking tot het vereiste als bedoeld in artikel 45 sexies binnen een bandbreedte ligt van 2 % van het totaal van de risicoposten, berekend overeenkomstig artikel 92, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013; en

b) 

voldoet aan artikel 45 quater, lid 7.

Indien de EBA niet binnen één maand tot een besluit komt, nadat de zaak aan haar is voorgelegd, zijn de besluiten van de afwikkelingsautoriteiten van de dochterondernemingen van toepassing.

Het gezamenlijke besluit en alle besluiten die bij ontstentenis van een gezamenlijk besluit zijn genomen, worden regelmatig geëvalueerd en indien nodig geactualiseerd.

6.  Indien er niet binnen vier maanden een gezamenlijk besluit wordt genomen wegens een meningsverschil met betrekking tot de hoogte van het geconsolideerde vereiste voor de af te wikkelen groep en de hoogte van de op individuele basis op de entiteiten van de af te wikkelen groep toe te passen vereiste, geldt het volgende:

a) 

er wordt een besluit genomen over het niveau van het op individuele basis op de dochterondernemingen van de af te wikkelen groep toe te passen vereiste overeenkomstig lid 5;

b) 

er wordt een besluit genomen over het niveau van geconsolideerde vereiste voor de af te wikkelen groep overeenkomstig lid 4.

7.  Het in lid 1 bedoelde gezamenlijke besluit en alle besluiten die de in de leden 4, 5 en 6 bedoelde afwikkelingsautoriteiten bij ontstentenis van een gezamenlijk besluit hebben genomen, zijn bindend voor de betrokken afwikkelingsautoriteiten.

Het gezamenlijke besluit en alle besluiten die bij ontstentenis van een gezamenlijk besluit zijn genomen, worden regelmatig geëvalueerd en indien nodig geactualiseerd.

8.  In afstemming met de bevoegde autoriteiten verlangen de afwikkelingsautoriteiten dat, en verifiëren ze of, de entiteiten voldoen aan het in artikel 45, lid 1, bedoelde vereiste en nemen ze elk besluit op grond van dit artikel parallel met het opstellen en bijhouden van afwikkelingsplannen.

Artikel 45 decies

Rapportage over het vereiste aan de toezichthouder en openbaarmaking van het vereiste

1.  De in artikel 1, lid 1, bedoelde entiteiten waarop het in artikel 45, lid 1, bedoelde vereiste van toepassing is, rapporteren aan hun bevoegde autoriteiten en afwikkelingsautoriteiten over het volgende:

a) 

de bedragen aan eigen vermogen dat waar toepasselijk voldoet aan de voorwaarden van artikel 45 septies, lid 2, punt b), van deze richtlijn en de bedragen aan in aanmerking komende passiva en diezelfde bedragen, uitgedrukt overeenkomstig artikel 45, lid 2, van deze richtlijn, na enige toepasselijke inhoudingen overeenkomstig de artikelen 72 sexies tot en met 72 undecies van Verordening (EU) nr. 575/2013;

b) 

de bedragen van andere bail-inbare passiva;

c) 

voor de in de punten a) en b) bedoelde bestanddelen:

i) 

hun samenstelling, waaronder hun looptijdprofiel,

ii) 

de rang ervan in normale insolventieprocedures, en

iii) 

of zij onder de wetgeving van een derde land vallen, en indien dat het geval is, welk derde land, en of zij de in artikel 55, lid 1, van deze richtlijn, artikel 52, lid 1, punten p) en q) en artikel 63, punten n) en o), van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde contractuele voorwaarden bevatten.

De verplichting om verslag uit te brengen over de in punt b) van de eerste alinea van dit lid bedoelde bedragen aan andere bail-inbare passiva is niet van toepassing op entiteiten die op de datum van de rapportage van die informatie bedragen aan eigen vermogen en in aanmerking komende passiva aanhouden die, minstens 150 % bedragen van het in artikel 45, lid 1, bedoelde vereiste, als berekend overeenkomstig punt a) van de eerste alinea van dit lid.

2.  De in lid 1 bedoelde entiteiten rapporteren:

a) 

ten minste halfjaarlijks de informatie, bedoeld in lid 1, punt a), en

b) 

ten minste jaarlijks de informatie, bedoeld in lid 1, punten b) en c).

De in lid 1 bedoelde entiteiten rapporteren echter de in lid 1 bedoelde informatie frequenter indien de bevoegde autoriteit of de afwikkelingsautoriteit daarom verzoekt.

4.  De leden 1 en 3 van dit artikel gelden niet voor entiteiten waarvan het afwikkelingsplan bepaalt dat de entiteit moet worden geliquideerd volgens de normale insolventieprocedure.

5.  De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen tot nadere bepaling van de eenvormige rapportagemodellen, instructies en methoden voor het gebruik van de modellen, de frequentie en de rapportagedata, definities en IT-oplossingen voor de in de leden 1 en 2 bedoelde toezichtsrapportage.

Die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen vermelden een gestandaardiseerde manier om informatie te verstrekken over de in lid 1, punt c), bedoelde rangorde van bestanddelen van toepassing in nationale insolventieprocedures in elke lidstaat.

Voor instellingen of entiteiten bedoeld in artikel 1, lid 1, punten b), c) en d), van deze richtlijn, die onderworpen zijn aan artikel 92 bis en 92 ter van Verordening (EU) nr. 575/2013 worden deze ontwerpen van technische uitvoeringsnormen, in voorkomend geval, afgestemd op de technische uitvoeringsnormen die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 430 van die verordening.

De EBA dient die technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 28 juni 2020 in bij de Commissie.

De Commissie wordt de bevoegdheid verleend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

6.  De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen tot nadere bepaling van de eenvormige openbaarmakingsformats, de frequentie en de aanverwante instructies voor het verrichten van de krachtens lid 3 vereiste openbaarmakingen.

Die eenvormige openbaarmakingsformats verschaffen voldoende brede en vergelijkbare informatie voor het beoordelen van de risicoprofielen van entiteiten in de zin van artikel 1, lid 1, en de mate waarin zij voldoen aan het toepasselijke vereiste, bedoeld in artikel 45 sexies of artikel 45 septies. De openbaarmakingsformats hebben in voorkomend geval de vorm van tabellen.

Voor instellingen of entiteiten bedoeld in artikel 1, lid 1, punten b), c) en d), van deze richtlijn, die onderworpen zijn aan artikel 92 bis en 92 ter van Verordening (EU) nr. 575/2013 worden deze ontwerpen van technische uitvoeringsnormen, in voorkomend geval, afgestemd op de technische uitvoeringsnormen die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 434 bis van die verordening.

De EBA dient die technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 28 juni 2020 in bij de Commissie.

De Commissie wordt de bevoegdheid verleend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

7.  Indien afwikkelingsmaatregelen zijn uitgevoerd of de in artikel 59 bedoelde afschrijvings- of omzettingsbevoegdheden zijn uitgeoefend, gelden de in lid 3 bedoelde openbaarmakingsvereisten vanaf de in artikel 45 quaterdecies bedoelde datum waarop aan de vereisten van artikel 45 sexies of artikel 45 septies moet zijn voldaan.

Artikel 45 undecies

Rapportage aan de EBA

1.  De afwikkelingsautoriteiten stellen de EBA in kennis van het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva dat voor elke entiteit overeenkomstig artikel 45 sexies of artikel 45 septies in hun rechtsgebied is vastgesteld.

2.  De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen tot nadere bepaling van eenvormige rapportagemodellen, instructies en methoden voor het gebruik van die modellen, frequentie en data van de rapportage, definities en IT-oplossingen voor de identificatie en doorgifte van informatie door afwikkelingsautoriteiten, in overleg met de bevoegde autoriteiten, aan de EBA voor de toepassing van lid 1.

De EBA dient die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 28 juni 2020 in bij de Commissie.

De Commissie wordt de bevoegdheid verleend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

Artikel 45 duodecies

Schendingen van het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva

1.  Elke schending van het in artikel 45 sexies of artikel 45 septies bedoelde minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva wordt door de bevoegde autoriteiten aangepakt met behulp van ten minste één van het volgende:

a) 

bevoegdheden om belemmeringen voor de afwikkelbaarheid aan te pakken of weg te nemen overeenkomstig de artikelen 17 en 18;

b) 

in artikel 16 bis bedoelde bevoegdheden;

c) 

in artikel 104 van Richtlijn 2013/36/EU bedoelde maatregelen;

d) 

vroegtijdige-interventiemaatregelen overeenkomstig artikel 27;

e) 

administratieve sancties en andere administratieve maatregelen overeenkomstig de artikelen 110 en 111.

De betrokken autoriteiten kunnen ook beoordelen of de instelling of entiteit bedoeld in artikel 1, lid 1, punten b), c) en d), faalt of waarschijnlijk zal falen, overeenkomstig artikel 32, artikel 32 bis of artikel 33, naar gelang het geval.

2.  De afwikkelingsautoriteiten en bevoegde autoriteiten raadplegen elkaar wanneer ze hun respectieve in lid 1 bedoelde bevoegdheden uitoefenen.

Artikel 45 terdecies

Rapporten

1.  In samenwerking met de bevoegde autoriteiten en afwikkelingsautoriteiten dient de EBA bij de Commissie jaarlijks een rapport in waarin ten minste het volgende wordt beoordeeld:

a) 

hoe het overeenkomstig artikel 45 sexies of artikel 45 septies vastgestelde vereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva op nationaal niveau ten uitvoer is gelegd, en met name of er tussen de lidstaten verschillen in de voor vergelijkbare entiteiten vastgestelde niveaus zijn;

b) 

hoe afwikkelingsautoriteiten de in artikel 45 ter, leden 4, 5 en 7, bedoelde bevoegdheid hebben uitgeoefend en of er tussen de lidstaten verschillen in de uitoefening van die bevoegdheid zijn;

c) 

het geaggregeerde niveau en de samenstelling van eigen vermogen en in aanmerking komende passiva van instellingen en entiteiten, de bedragen van in de betreffende periode uitgegeven instrumenten, en de aanvullende bedragen die nodig zijn om aan de toepasselijke vereisten te voldoen.

2.  Naast het jaarlijkse verslag als bepaald in lid 1 dient de EBA elke drie jaar bij de Commissie een rapport in met een beoordeling van:

a) 

het effect van het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva, en van eventuele voorgestelde geharmoniseerde niveaus van dat minimumvereiste, op:

i) 

de financiële markten in het algemeen en de markten voor ongedekte schuld en derivaten in het bijzonder;

ii) 

de bedrijfsmodellen en balansstructuren van instellingen, met name het financieringsprofiel en de financieringsstrategie van instellingen, en de juridische en operationele structuur van groepen;

iii) 

de winstgevendheid van instellingen, met name hun financieringskosten;

iv) 

de migratie van risicoblootstellingen naar entiteiten die niet aan prudentieel toezicht zijn onderworpen;

v) 

financiële innovatie;

vi) 

het overwicht van eigenvermogensinstrumenten en achtergestelde in aanmerking komende instrumenten en hun aard en verhandelbaarheid.

vii) 

het risicogedrag van instellingen of entiteiten bedoeld in artikel 1, lid 1, punten b), c) en d);

viii) 

de mate van bezwaring van activa van instellingen of entiteiten bedoeld in artikel 1, lid 1, punten b), c) en d);

ix) 

de door instellingen of entiteiten bedoeld in artikel 1, lid 1, punten b), c) en d), genomen maatregelen om aan het minimumvereiste te voldoen, en met name de mate waarin aan het minimumvereiste is voldaan door de afstoting van activa, de uitgifte van langlopend schuldpapier en het aantrekken van kapitaal; en

x) 

het niveau van de kredietverlening door kredietinstellingen, met bijzondere aandacht voor kredietverlening aan kleine, middelgrote en micro-ondernemingen, lokale en regionale overheden en publiekrechtelijke lichamen, en voor handelsfinanciering, met inbegrip van kredietverlening in het kader van officiële exportkredietverzekeringsregelingen;

b) 

de interactie van de minimumvereisten met de in Verordening (EU) nr. 575/2013 en Richtlijn 2013/36/EU neergelegde eigenvermogensvereisten, hefboomratio en liquiditeitsvereisten;

c) 

het vermogen van instellingen of entiteiten bedoeld in artikel 1, lid 1, punten b), c) en d), om zelfstandig kapitaal of financiering van markten aan te trekken teneinde aan eventuele voorgestelde geharmoniseerde minimumvereisten te voldoen;

3.  Het in lid 1 bedoelde rapport wordt uiterlijk op 30 september van het kalenderjaar dat volgt op het laatste jaar waarop het verslag betrekking heeft, bij de Commissie ingediend. Het eerste rapport wordt uiterlijk op 30 september van het jaar na de toepassingsdatum van deze richtlijn bij de Commissie ingediend.

Het in lid 2 bedoelde rapport heeft betrekking op drie kalenderjaren en wordt uiterlijk op 31 december van het kalenderjaar dat volgt op het laatste jaar waarop het verslag betrekking heeft, bij de Commissie ingediend. Het eerste verslag wordt uiterlijk op 31 december 2022 bij de Commissie ingediend.

Artikel 45 quaterdecies

Overgangsregelingen en regelingen na afwikkeling

1.  In afwijking van artikel 45, lid 1, bepalen de afwikkelingsautoriteiten geschikte overgangsperiodes voor instellingen of entiteiten als bedoeld in artikel 1, lid 1, punten b), c) en d), om te voldoen aan de vereisten in artikel 45 sexies of artikel 45 septies, of aan vereisten die uit de toepassing van artikel 45 ter, lid 4, lid 5 of lid 7, naargelang het geval, voortvloeien. Instellingen en entiteiten voldoen uiterlijk op 1 januari 2024 aan de vereisten in artikel 45 sexies of artikel 45 septies of aan vereisten die voortvloeien uit de toepassing van artikel 45 ter, lid 4, lid 5 of lid 7,.

De afwikkelingsautoriteit bepaalt tussentijdse streefniveaus voor de vereisten in artikel 45 sexies of artikel 45 septies of voor vereisten die voortvloeien uit de toepassing van artikel 45 ter, lid 4, lid 5 of lid 7, naargelang het geval, waaraan instellingen of entiteiten als bedoeld in artikel 1, lid 1, punten b), c) en d), op 1 januari 2022 moet voldoen. Die tussentijdse streefniveaus zorgen in de regel voor een lineaire opbouw van eigen vermogen en in aanmerking komende passiva naar het vereiste toe.

De afwikkelingsautoriteit kan, indien naar behoren gerechtvaardigd en passend op basis van de in lid 7 bedoelde criteria, voorzien in een overgangsperiode die na 1 januari 2024 verstrijkt, waarbij rekening wordt gehouden met het volgende:

a) 

de ontwikkeling van de financiële situatie van de entiteit;

b) 

het vooruitzicht dat de entiteit in staat zal zijn binnen een redelijke termijn te voldoen aan de vereisten in artikel 45 sexies of artikel 45 septies, of aan een vereiste die uit de toepassing van artikel 45 ter, lid 4, lid 5 of lid 7 voortvloeit; en

c) 

de vraag of de entiteit in staat is te zorgen voor vervanging van passiva die niet langer voldoen aan de criteria om in aanmerking te komen of de criteria inzake looptijd die zijn vastgesteld in de artikelen 72 ter en 72 quater van Verordening (EU) nr. 575/2013 en artikel 45 ter of artikel 45 septies, lid 2, van deze richtlijn en indien niet, de vraag of dat onvermogen eigen aan de entiteit is, dan wel te wijten is aan marktbrede verstoring.

2.  Af te wikkelen entiteiten voldoen uiterlijk op 1 januari 2022 aan het minimumniveau van de in artikel 45 quater, lid 5 of lid 6, bedoelde vereisten.

3.  De minimumniveaus van de in artikel 45 quater, leden 5 en 6, bedoelde vereisten is niet van toepassing binnen de periode van twee jaar die volgt op de datum waarop:

a) 

de afwikkelingsautoriteit het instrument van bail-in heeft toegepast; of

b) 

de af te wikkelen entiteit een in artikel 32, lid 1, punt b), bedoelde alternatieve maatregel van de particuliere sector heeft doorgevoerd waarmee kapitaalinstrumenten en andere verplichtingen zijn afgeschreven of in tier 1-kernkapitaalinstrumenten omgezet, of ten aanzien van die af te wikkelen entiteit overeenkomstig artikel 59 afschrijvings- of omzettingsbevoegdheden zijn uitgeoefend, teneinde de af te wikkelen entiteit te herkapitaliseren zonder dat afwikkelingsinstrumenten worden toegepast.

4.  De vereisten, bedoeld in artikel 45 ter, leden 4 en 7, alsmede artikel 45 quater, leden 5 en 6, naargelang het geval, gelden niet binnen de periode van drie jaar die volgt op de datum waarop de af te wikkelen entiteit of de groep waartoe de af te wikkelen entiteit behoort, als MSI is aangemerkt, of de datum vanaf welke de af te wikkelen entiteit zich in de in artikel 45 quater, lid 5 of lid 6, bedoelde situatie bevindt.

5.  In afwijking van artikel 45, lid 1, bepalen de afwikkelingsautoriteiten een geschikte overgangsperiode om te voldoen aan de vereisten van artikel 45 sexies of artikel 45 septies, of aan een vereiste die voortvloeit uit de toepassing van artikel 45 ter, lid 4, lid 5 of lid 7, naargelang het geval, voor instellingen of entiteiten, bedoeld in artikel 1, lid 1, punten b), c) en d), ten aanzien waarvan de afwikkelingsinstrumenten of de bevoegdheid tot afschrijving of omzetting bedoeld in artikel 59 zijn toegepast.

6.  Voor de toepassing van de leden 1 tot en met 5 delen de afwikkelingsautoriteiten de instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, punten b), c) en d), een gepland minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva mee voor elke periode van 12 maanden gedurende de overgangsperiode, teneinde een geleidelijke opbouw van haar verliesabsorptie- en herkapitalisatiecapaciteit te faciliteren. Aan het eind van de overgangsperiode is het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva gelijk aan het bedrag dat is vastgesteld op grond van artikel 45 ter, lid 4, lid 5 of lid 7, artikel 45 quater, lid 5 of lid 6, artikel 45 sexies of artikel 45 septies, naargelang het geval.

7.  Bij het bepalen van de overgangsperiodes houden de afwikkelingsautoriteiten rekening met:

a) 

het overwicht van deposito's en het ontbreken van schuldinstrumenten in het financieringsmodel;

b) 

de toegang tot de kapitaalmarkten voor in aanmerking komende passiva;

c) 

de mate waarin de af te wikkelen entiteit een beroep moet doen op tier 1-kernkapitaal voor het voldoen aan het in artikel 45 sexies bedoelde vereiste.

8.  Onder voorbehoud van lid 1 belet niets de afwikkelingsautoriteiten de overgangsperiode of een gepland minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva als meegedeeld krachtens lid 6 later te herzien.

▼B



Onderafdeling 3

Tenuitvoerlegging van het instrument van bail-in

Artikel 46

Raming van het bedrag aan bail-in

1.  De lidstaten dragen er zorg voor dat, wanneer zij het instrument van bail-in toepassen, de afwikkelingsautoriteiten op basis van een waardering die aan artikel 36 voldoet het totaal ramen van:

a) 

indien van toepassing, het bedrag waarmee de ►M3  bail-inbare passiva ◄ moeten worden afgeschreven om ervoor te zorgen dat de nettowaarde van de activa van de instelling in afwikkeling gelijk is aan nul; en

b) 

indien van toepassing, het bedrag waarvoor ►M3  bail-inbare passiva ◄ in aandelen of andere soorten kapitaalinstrumenten moeten worden omgezet om de tier 1-kernkapitaalratio te herstellen van:

i) 

de instelling in afwikkeling; of

ii) 

de overbruggingsinstelling.

2.  Bij de in lid 1 van dit artikel bedoelde raming wordt het bedrag vastgesteld waarmee de ►M3  bail-inbare passiva ◄ moeten worden afgeschreven of omgezet om de tier 1-kernkapitaalratio van de instelling in afwikkeling of, indien van toepassing, de overbruggingsinstelling, te herstellen, rekening houdend met de inbreng van kapitaal door het afwikkelingsfonds uit hoofde van artikel 101, lid 1, onder d), van deze richtlijn, alsook voldoende marktvertrouwen in de instelling in afwikkeling of overbruggingsinstelling te wekken en deze in staat te stellen gedurende ten minste een jaar aan de voorwaarden voor vergunningverlening te blijven voldoen en de werkzaamheden te blijven uitoefenen waarvoor haar op grond van Richtlijn 2013/36/EU of Richtlijn 2014/65/EU vergunning is verleend.

Wanneer de afwikkelingsautoriteiten voornemens zijn om gebruik te maken van het instrument van afsplitsing van activa als bedoeld in artikel 42, houdt het bedrag waarmee de ►M3  bail-inbare passiva ◄ moeten worden verminderd in voorkomend geval rekening met een prudente raming van de kapitaalbehoeften van het vehikel voor activabeheer.

3.  Als in overeenstemming met de artikelen 59 tot en met 62 kapitaal is afgeschreven en het instrument van bail-in krachtens artikel 43, lid 2, is toegepast en als is gebleken dat het niveau van de afschrijvingen op basis van de voorlopige waardering overeenkomstig artikel 36 hoger is dan de vereisten wanneer dit niveau wordt vergeleken met dat van de definitieve waardering overeenkomstig artikel 36, lid 10, kan van een opwaarderingsregeling gebruik worden gemaakt om de schuldeisers en vervolgens de aandeelhouders voor zover dat nodig is terug te betalen.

4.  Afwikkelingsautoriteiten stellen regelingen vast en houden deze in stand om ervoor te zorgen dat de beoordeling en waardering gebaseerd is op informatie over de activa en passiva van de instelling in afwikkeling die zo actueel en zo uitvoerig is als redelijkerwijs mogelijk is.

Artikel 47

Behandeling van aandeelhouders in het kader van bail-in, afschrijving of omzetting van kapitaalinstrumenten

1.  De lidstaten dragen er zorg voor dat bij de toepassing van het instrument van bail-in in artikel 43, lid 2, of de afschrijving of omzetting van kapitaalinstrumenten in artikel 59, de afwikkelingsautoriteiten ten aanzien van de aandeelhouders en houders van andere eigendomsinstrumenten een of meer van de volgende maatregelen treffen:

a) 

het intrekken van bestaande aandelen of andere eigendomsinstrumenten, of de overdracht daarvan op schuldeisers waarop het instrument van bail-in is toegepast;

b) 

mits de nettowaarde van de instelling in afwikkeling volgens de uit hoofde van artikel 36 verrichte waardering positief is, het doen verwateren van bestaande aandelenpakketten en andere eigendomsinstrumenten als gevolg van de omzetting passiva in aandelen of andere eigendomsinstrumenten van:

i) 

relevante kapitaalsinstrumenten die door de instelling zijn uitgegeven op grond van de in artikel 59, lid 2, bedoelde bevoegdheid; of

ii) 

►M3  bail-inbare ◄ die zijn uitgegeven door de instelling in afwikkeling op grond van de in artikel 63, lid 1, onder f), bedoelde bevoegdheid,.

Wat punt b) van de eerst alinea betreft, geschiedt de omzetting tegen een omzettingskoers die bestaande aandelenpakketten of andere eigendomsinstrumenten sterk verwatert.

2.  De in lid 1 bedoelde maatregelen worden ook genomen ten aanzien van aandeelhouders en houders van andere eigendomsinstrumenten wier aandelen of andere eigendomsinstrumenten in de volgende omstandigheden werden uitgegeven of toegekend:

a) 

uit hoofde van de omzetting van schuldinstrumenten in aandelen of andere eigendomsinstrumenten in overeenstemming met de contractuele voorwaarden van de oorspronkelijke schuldinstrumenten bij een gebeurtenis die voorafging aan of zich tezelfdertijd voordeed als de beoordeling door de afwikkelingsautoriteit dat de instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), de afwikkelingsvoorwaarden vervulde;

b) 

uit hoofde van de omzetting van relevante kapitaalinstrumenten in tier 1-kernkapitaalinstrumenten in overeenstemming met artikel 60.

3.  Wanneer afwikkelingsautoriteiten overwegen welke maatregelen overeenkomstig lid 1 moeten worden genomen, houden zij rekening met:

a) 

de overeenkomstig artikel 36 uitgevoerde waardering;

b) 

het bedrag waarmee de afwikkelingsautoriteit heeft geoordeeld dat de uit gewone aandelen bestaande tier 1-bestanddelen verminderd moeten worden en waarmee relevante kapitaalinstrumenten afgeschreven of omgezet moeten worden krachtens artikel 60, lid 1; en

c) 

het door de afwikkelingsautoriteit in overeenstemming met artikel 46 vastgestelde totaalbedrag.

4.  In afwijking van de artikelen 22 tot en met 25 van Richtlijn 2013/36/EU, het vereiste van kennisgeving als bedoeld in artikel 26 van Richtlijn 2013/36/EU, artikelen 10, lid 3, artikel 11, lid 1 en lid 2, en artikelen 12 en 13. van Richtlijn 2014/65/EU, en het vereiste van kennisgeving als bedoeld in artikel 11, lid 3, Richtlijn 2014/65/EU, indien de toepassing van het instrument van inbreng van de particuliere sector of de omzetting van kapitaalinstrumenten zou resulteren in de verwerving of een verhoging van een gekwalificeerde deelneming in een instelling als bedoeld in artikel 22, lid 1, van Richtlijn 2013/36/EU of artikel 11, lid 1, van Richtlijn 2014/65/EU, verrichten de bevoegde autoriteiten de krachtens deze artikelen vereiste beoordeling op een manier die de toepassing van het instrument van bail-in of de omzetting van kapitaalinstrumenten niet vertraagt, noch verhindert dat met de afwikkelingsmaatregel de relevante doelstellingen van de afwikkeling worden verwezenlijkt;

5.  Indien de bevoegde autoriteit van die instelling de uit hoofde van lid 4 vereiste beoordeling op de datum van toepassing van het instrument van bail-in of de omzetting van kapitaalinstrumenten niet heeft voltooid, geldt artikel 38, lid 9, voor alle verwervingen of verhogingen van een gekwalificeerde deelneming door een verwerver die het resultaat is van de toepassing van het instrument van bail-in of de omzetting van kapitaalinstrumenten.

6.  Overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 vaardigt de EBA uiterlijk op 3 juli 2016 richtsnoeren uit met betrekking tot de omstandigheden waarin elk van de in lid 1 van dit artikel vermelde maatregelen passend zou zijn, rekening houdend met de in lid 3 van dit artikel vermelde factoren.

Artikel 48

Volgorde van afschrijvingen en omzettingen

1.  De lidstaten dragen er zorg voor dat de afwikkelingsautoriteiten bij de toepassing van het instrument van bail-in, behoudens de uitzonderingen in artikel 44, leden 2 en 3, de afschrijvings- en omzettingsbevoegdheden met inachtneming van de volgende vereisten uitoefenen:

a) 

tier 1-kernkapitaalposten worden verlaagd overeenkomstig artikel 60, lid 1, onder a);

b) 

indien, en alleen indien, de totale verlaging overeenkomstig punt a) minder dan de som van de in artikel 47, lid 3, onder b) en c), bedoelde bedragen is, verlagen de autoriteiten de hoofdsom van de aanvullende tier 1-instrumenten in de mate die noodzakelijk is en in de mate van hun vermogen;

c) 

indien, en alleen indien, de totale verlaging overeenkomstig punt a) en punt b) minder dan de som van de in artikel 47, lid 3, onder b) en c), bedoelde bedragen is, verlagen de autoriteiten de hoofdsom van de aanvullende tier 2-instrumenten in de mate die noodzakelijk is en in de mate van hun vermogen;

d) 

indien, en alleen indien, de totale vermindering van de aandelen of andere eigendomsinstrumenten en de relevante kapitaalinstrumenten overeenkomstig de punten a), b) en c) minder dan de som van de in artikel 47, lid 3, onder b) en c), bedoelde bedragen is, verlagen de autoriteiten volgens de rangorde van vorderingen in normale insolventieprocedures de hoofdsom van de achtergestelde schuld die geen aanvullend tier 1- of tier 2-kapitaal is, in combinatie met de afschrijving ingevolge de punten a), b) en c), in de mate die noodzakelijk is om de som van de in de punten b) en c) van artikel 47, lid 3, bedoelde bedragen te verkrijgen;

▼M3

e) 

indien, en alleen indien, de totale vermindering van de aandelen of andere eigendomsinstrumenten, de relevante kapitaalinstrumenten en de in bail-inbare passiva overeenkomstig de punten a) tot en met d) van dit lid minder is dan de som van de in artikel 47, lid 3, punten b) en c), bedoelde bedragen, verlagen de autoriteiten ingevolge artikel 44 de hoofdsom van, of het uitstaande verschuldigde bedrag met betrekking tot, de rest van de in bail-inbare passiva, daaronder begrepen de in artikel 108, lid 3, bedoelde schuldinstrumenten, volgens de rangorde van vorderingen in normale insolventieprocedures, met inbegrip van de in artikel 108 bedoelde rangorde van deposito's in combinatie met de afschrijving ingevolge dit lid, punten a) tot en met d), in de mate die noodzakelijk is om de som van de in artikel 47, lid 3, punten b) en c), bedoelde bedragen te verkrijgen.

▼B

2.  Wanneer zij de afschrijvings- en omzettingsbevoegdheden uitoefenen, verdelen de afwikkelingsautoriteiten de verliezen die vertegenwoordigd worden door de som van de in artikel 47, lid 3, onder b) en c), bedoelde bedragen gelijkelijk over de aandelen en andere eigendomsinstrumenten en de ►M3  bail-inbare passiva ◄ van dezelfde rang door de hoofdsom van, of het uitstaande verschuldigde bedrag met betrekking tot, die aandelen en andere eigendomsinstrumenten en ►M3  bail-inbare passiva ◄ in dezelfde mate naar rato van de waarde ervan te verlagen, behalve indien een andere verdeling van de verliezen over passiva van dezelfde rang onder de in artikel 44, lid 3, bedoelde voorwaarden is toegestaan.

Dit lid belemmert niet dat passiva die overeenkomstig artikel 44, leden 2 en 3, van inbreng uit de particuliere sector uitgesloten zijn, een gunstiger behandeling krijgen dan de ►M3  bail-inbare passiva ◄ die in normale insolventieprocedures tot dezelfde rang behoren.

3.  Alvorens de in lid 1, onder e), bedoelde afschrijving of omzetting toe te passen, verrichten de afwikkelingsautoriteiten een omzetting of een verlaging van de hoofdsom met betrekking tot de in lid 1, onder b), c), en d), bedoelde instrumenten wanneer aan deze instrumenten de volgende voorwaarden verbonden waren en nog niet zijn omgezet:

a) 

voorwaarden waarin wordt bepaald dat de hoofdsom van het instrument wordt verlaagd bij het plaatsvinden van een gebeurtenis die van invloed is op de financiële positie, de solvabiliteit of het niveau van het eigen vermogen van de instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d);

b) 

voorwaarden die voorzien in de omzetting van de instrumenten in aandelen of andere eigendomsinstrumenten bij het plaatsvinden van een dergelijke gebeurtenis.

4.  Indien de hoofdsom van een instrument in overeenstemming met de voorwaarden van het in lid 3, onder a), bedoelde type werd verlaagd, maar niet tot nul, vóór de toepassing van het instrument van bail-in of ingevolge lid 1, passen de afwikkelingsautoriteiten overeenkomstig lid 1 de afschrijvings- en omzettingsbevoegdheden toe op het resterende bedrag van deze hoofdsom.

5.  Wanneer zij beslissen of passiva moeten worden afgeschreven of in aandelen moeten worden omgezet, mogen de afwikkelingsautoriteiten niet een categorie passiva omzetten terwijl een categorie passiva die aan die categorie passiva achtergesteld is, grotendeels niet in aandelen wordt omgezet of niet wordt afgeschreven, tenzij anders bepaald in artikel 44, leden 2 en 3.

6.  Voor de toepassing van dit artikel, vaardigt EBA uiterlijk op 3 januari 2016, richtsnoeren uit overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 voor de interpretatie van het onderlinge verband tussen de bepalingen van deze richtlijn en de bepalingen van Verordening (EU) nr. 575/2013 en Richtlijn 2013/36/EU.

▼M3

7.  De lidstaten zorgen ervoor dat ten aanzien van de entiteiten, bedoeld in artikel 1, lid 1, eerste alinea, punten a) tot en met d), alle vorderingen die voortvloeien uit eigenvermogensbestanddelen in hun nationale op normale insolventieprocedures toepasselijke recht een lagere rang hebben dan die van vorderingen die niet voortvloeien uit een eigenvermogensbestanddeel.

Voor de toepassing van de eerste alinea wordt voor zover een instrument slechts gedeeltelijk als een eigenvermogensbestanddeel wordt erkend, het gehele instrument behandeld als een uit een eigenvermogensbestanddeel voortvloeiende vordering met een lagere rang dan vorderingen die niet voortvloeien uit een eigenvermogensbestanddeel.

▼B

Artikel 49

Derivaten

1.  De lidstaten dragen er zorg voor dat dit artikel in acht wordt genomen wanneer afwikkelingsautoriteiten de afschrijvings- en omzettingsbevoegdheden toepassen op passiva die uit derivaten voortvloeien.

2.  De afwikkelingsautoriteiten oefenen de afschrijvings- en omzettingsbevoegdheden met betrekking tot een passief dat uit een derivaat ontstaat, pas uit wanneer of nadat de derivatenpositie gesloten is. Indien tot afwikkeling wordt overgegaan, zijn de afwikkelingsautoriteiten bevoegd alle derivatencontracten te dien einde te beëindigen en de posities te sluiten.

Indien een uit een derivaat voortvloeiend passief van de toepassing van het instrument van inbreng van de particuliere sector uit hoofde van artikel 44, lid 3, is uitgesloten, zijn de afwikkelingsautoriteiten niet verplicht het derivatencontract te beëindigen of de positie te sluiten.

3.  Indien derivatentransacties aan een verrekeningsovereenkomst zijn onderworpen, bepaalt de afwikkelingsautoriteit of een onafhankelijke schatter, in het kader van de waardering uit hoofde van artikel 36, de uit deze transacties voortvloeiende passiva op nettobasis overeenkomstig de voorwaarden van de overeenkomst.

4.  De afwikkelingsautoriteiten bepalen de waarde van uit derivaten voortvloeiende passiva op basis van het volgende:

a) 

passende methodieken voor het bepalen van de waarde van categorieën van derivaten, waaronder transacties die aan salderingsovereenkomsten zijn onderworpen;

b) 

beginselen voor het bepalen van het relevante tijdstip waarop de waarde van een derivatenpositie moet worden vastgelegd; en

c) 

passende methoden voor het vergelijken van de waardevernietiging die het gevolg zou zijn van het afsluiten van de derivatenposities en de inbreng van de particuliere sector voor derivaten, met de omvang van de verliezen die door derivaten wordt gegenereerd in geval van inbreng van de particuliere sector.

5.  De EBA stelt, na raadpleging van de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) (European Supervisory Authority (European Securities and Markets Authority)) (ESMA), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1095/2010, ontwerpen van technische reguleringsnormen op met het oog op de vaststelling van de in lid 4, onder a), b) en c), bedoelde methoden en beginselen voor de waardering van uit derivaten voortvloeiende passiva.

Met betrekking tot derivatentransacties die aan een verrekeningsovereenkomst zijn onderworpen, houdt de EBA rekening met de methode voor het sluiten van de positie in de verrekeningsovereenkomst.

De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 3 juli 2016 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

Artikel 50

Koers voor de omzetting van vreemd vermogen in eigen vermogen

1.  De lidstaten dragen er zorg voor dat de afwikkelingsautoriteiten bij het uitoefenen van de in artikel 59, lid 3, en artikel 63, lid 1, onder f), omschreven bevoegdheden, overeenkomstig één of beide van de in de leden 2 en 3 van dit artikel bedoelde beginselen, een verschillende omzettingskoers op verschillende categorieën van kapitaalinstrumenten en passiva kunnen toepassen.

2.  De omzettingskoers biedt de getroffen crediteur een passende vergoeding voor het als gevolg van de uitoefening van de afschrijvings- en omzettingsbevoegdheden geleden verlies.

3.  Indien overeenkomstig lid 1 verschillende omzettingspercentages worden toegepast, is de omzettingskoers die toepasselijk is op verplichtingen die overeenkomstig de toepasselijke insolventiewetgeving niet-achtergesteld worden beschouwd hoger dan de op achtergestelde verplichtingen toepasselijke omzettingskoers.

4.  Overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 vaardigt de EBA uiterlijk op 3 januari 2016 richtsnoeren uit voor de vaststelling van omzettingskoersen.

Deze richtsnoeren geven in het bijzonder aan hoe getroffen schuldeisers op passende wijze door middel van de omzettingskoersen kunnen worden vergoed, en geven de relatieve omzettingskoersen aan die geschikt zouden kunnen zijn om de rangorde van niet-achtergestelde verplichtingen naar het toepasselijke insolventierecht te weerspiegelen.

Artikel 51

Herstel- en saneringsmaatregelen waarmee bail-in vergezeld gaat

1.  De lidstaten dragen er zorg voor dat wanneer de afwikkelingsautoriteiten het instrument van bail-in toepassen om een instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c), of d), overeenkomstig artikel 43, lid 2, te herkapitaliseren, regelingen worden vastgesteld om te garanderen dat voor deze instelling of entiteit overeenkomstig artikel 52 een bedrijfssaneringsplan wordt opgesteld en uitgevoerd.

2.  De in lid 1 bedoelde regelingen kunnen mede inhouden dat de afwikkelingsautoriteit overeenkomstig artikel 72, lid 1, een persoon of personen aanstelt met als doel het opstellen en uitvoeren van het op grond van artikel 52 vereiste bedrijfssaneringsplan.

Artikel 52

Bedrijfssaneringsplan

1.  De lidstaten schrijven voor dat binnen een maand na de toepassing overeenkomstig artikel 43, lid 2, onder a), van het instrument van bail-in op een instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c), of d), het op grond van artikel 72, lid 1, aangestelde leidinggevend orgaan of de op grond van dat artikel aangestelde persoon of personen een aan de vereisten van de leden 4 en 5 van dit artikel beantwoordend bedrijfssaneringsplan moet opstellen en aan de afwikkelingsautoriteit moet voorleggen. Ingeval de staatssteunregels van de Unie van toepassing zijn, dragen de lidstaten er zorg voor dat dit plan verenigbaar is met het herstructureringsplan dat de instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), krachtens deze regels bij de Commissie moet indienen.

2.  Indien het instrument van bail-in als bedoeld in artikel 43, lid 2, onder a), op twee of meer groepsentiteiten wordt toegepast, wordt het bedrijfssaneringsplan opgesteld door de EU-moederinstelling en heeft het betrekking op alle instellingen in de groep volgens de procedure die nader is omschreven in de artikelen 7 en 8, en wordt het ingediend bij de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau. De afwikkelingsautoriteit op groepsniveau geeft het plan door aan de andere betrokken afwikkelingsautoriteiten en aan de EBA.

3.  In buitengewone omstandigheden en indien dit nodig is voor het bereiken van de afwikkelingsdoelstellingen kan de afwikkelingsautoriteit de in lid 1 bedoelde periode verlengen tot ten hoogste twee maanden na de toepassing van het instrument van bail-in.

Indien het bedrijfssaneringsplan in het kader voor staatssteun van de Unie moet worden ingediend, kan de afwikkelingsautoriteit de in lid 1 bedoelde periode verlengen tot ten hoogste twee maanden na de toepassing van het instrument van bail-in of tot de in het kader voor staatssteun van de Unie vastgestelde deadline, al naargelang hetgeen eerder is.

4.  In een bedrijfssaneringsplan worden de maatregelen vastgelegd die erop gericht zijn de levensvatbaarheid op lange termijn van de instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), of delen van haar bedrijfsactiviteiten binnen een redelijk tijdsbestek te herstellen. Deze maatregelen zijn gebaseerd op realistische aannames wat de economische omstandigheden en de op de financiële markten gehanteerde voorwaarden betreft waaronder de instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), actief zal zijn.

In het bedrijfssaneringsplan wordt onder meer rekening gehouden met de actuele stand van en toekomstige vooruitzichten voor de financiële markten, op basis van optimistische en pessimistische aannames, zoals een combinatie van situaties op grond waarvan de belangrijkste zwakke punten van de instelling kunnen worden vastgesteld. De aannames worden vergeleken met passende sectorbrede benchmarks.

5.  Een bedrijfssaneringsplan bevat ten minste de volgende elementen:

a) 

een gedetailleerde diagnose van de factoren en problemen waardoor de instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c), of d), faalt of waarschijnlijk zal falen, en de omstandigheden die ten grondslag lagen aan de moeilijkheden waarmee de instelling of entiteit te kampen had;

b) 

een beschrijving van de te nemen maatregelen die gericht zijn op het herstellen van de levensvatbaarheid op lange termijn van de instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d);

c) 

een tijdschema voor de tenuitvoerlegging van deze maatregelen.

6.  Maatregelen gericht op het herstel van de levensvatbaarheid op lange termijn van een instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), zijn onder meer:

a) 

de reorganisatie van de werkzaamheden van de instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d);

b) 

wijzigingen in de operationele systemen en de infrastructuur in de instelling;

c) 

het staken van verliesgevende activiteiten;

d) 

de herstructurering van bestaande activiteiten die winstgevend kunnen worden gemaakt;

e) 

de verkoop van activa of van bedrijfsonderdelen.

7.  Binnen een maand na de datum van voorlegging van het bedrijfssaneringsplan beoordeelt de betrokken afwikkelingsautoriteit de waarschijnlijkheid dat het plan, indien uitgevoerd, de levensvatbaarheid op lange termijn van de instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d) zal herstellen. De beoordeling wordt in overleg met de betrokken autoriteit verricht.

Indien de afwikkelingsautoriteit en de bevoegde autoriteit ervan overtuigd zijn dat met de uitvoering van het plan deze doelstelling zou worden verwezenlijkt, keurt de afwikkelingsautoriteit het plan goed.

8.  Indien de afwikkelingsautoriteit er niet van overtuigd is dat met de uitvoering van het plan de in lid 7 bedoelde doelstelling zou worden verwezenlijkt, stelt zij, in overleg met de bevoegde autoriteit, het leidinggevend orgaan of de persoon of personen die in overeenstemming met artikel 72, lid 1, zijn benoemd in kennis van haar bezorgdheden en eist zij dat het plan zodanig wordt gewijzigd dat deze bezorgdheden worden aangepakt.

9.  Binnen twee weken te rekenen vanaf de datum van ontvangst van de in lid 8 bedoelde kennisgeving legt het leidinggevend orgaan of de persoon of personen die in overeenstemming met artikel 72, lid 1, zijn benoemd aan de afwikkelingsautoriteit een gewijzigd plan ter goedkeuring voor. De afwikkelingsautoriteit beoordeelt het gewijzigde plan en laat het leidinggevend orgaan of de persoon of personen die in overeenstemming met artikel 72, lid 1, zijn benoemd de binnen een week weten of zij ervan overtuigd is dat het plan, zoals gewijzigd, de gemelde bezorgdheden aanpakt, of dat er verdere wijzigingen zijn vereist.

10.  Het leidinggevend orgaan of de in overeenstemming met artikel 72, lid 1, benoemde persoon of personen voert respectievelijk voeren het saneringsplan zoals overeengekomen met de afwikkelingsautoriteit en de bevoegde autoriteit uit en legt respectievelijk leggen ten minste om de zes maanden verslag aan de afwikkelingsautoriteit voor over de gemaakte vorderingen bij de uitvoering van het plan.

11.  Het leidinggevend orgaan of de persoon of personen die in overeenstemming met artikel 72, lid 1, zijn benoemd herziet/herzien het plan indien dat naar het inzicht van de afwikkelingsautoriteit, met de instemming van de bevoegde autoriteit, nodig is om de in lid 4 bedoelde doelstelling te verwezenlijken, en legt/leggen elke herziening ter goedkeuring voor aan de afwikkelingsautoriteit.

12.  De EBA stelt ontwerpen van technische reguleringsnormen op met het oog op de nadere bepaling van:

a) 

de minimumelementen die overeenkomstig lid 5 in een bedrijfssaneringsplan dienen te worden opgenomen; en

b) 

de minimuminhoud van de op grond van lid 10 vereiste verslagen.

De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 3 januari 2016 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

13.  Overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 vaardigt de EBA uiterlijk op 3 januari 2016 richtsnoeren uit voor het nader vaststellen van de minimumcriteria waaraan een bedrijfssaneringsplan moet voldoen om overeenkomstig lid 7 door de afwikkelingsautoriteit te worden goedgekeurd.

14.  Rekening houdend met, in voorkomend geval, de ervaring die met de toepassing van de in lid 13 bedoelde richtsnoeren is opgedaan, kan de EBA ontwerpen van technische reguleringsnormen uitwerken voor het nader vaststellen van de minimumcriteria waaraan een bedrijfssaneringsplan moet voldoen om overeenkomstig lid 7 door de afwikkelingsautoriteit te worden goedgekeurd.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.



Onderafdeling 4

Het instrument van bail-in: aanvullende bepalingen

Artikel 53

Werking van bail-in

1.  De lidstaten dragen er zorg voor dat zodra een afwikkelingsautoriteit een van de in artikel 59, lid 2, en artikel 63, lid 1, onder e) tot en met i), bedoelde bevoegdheden uitoefent, de vermindering van de hoofdsom of van het nog uitstaande verschuldigde bedrag, de omzetting of de intrekking van kracht wordt en onmiddellijk bindend is voor de instelling in afwikkeling en de getroffen schuldeisers en aandeelhouders.

2.  De lidstaten dragen er zorg voor dat de afwikkelingsautoriteit de bevoegdheid heeft voor het verrichten of doen verrichten van alle administratieve en procedurele taken die noodzakelijk zijn om aan de uitoefening van een in artikel 59, lid 2, en artikel 63, lid 1, onder e) tot en met i), bedoelde bevoegdheid gevolg te geven, zoals onder meer:

a) 

de wijziging van alle relevante registers;

b) 

het uit de notering of uit de handel nemen van aandelen of andere eigendomsinstrumenten of schuldinstrumenten;

c) 

de notering of toelating tot de handel van nieuwe aandelen of andere eigendomsinstrumenten;

d) 

het opnieuw noteren of tot de handel toelaten van schuldinstrumenten die zijn afgeschreven, zonder dat overeenkomstig Richtlijn 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 9 ) een prospectus moet worden uitgegeven.

3.  Indien een afwikkelingsautoriteit de hoofdsom of het uitstaande verschuldigde bedrag van een verplichting met gebruikmaking van de in artikel 63, lid 1, onder e), bedoelde bevoegdheid tot nul verlaagt, dan worden die verplichting en eventuele verplichtingen of vorderingen die daaruit voortvloeien en die niet vorderbaar waren op het moment waarop de bevoegdheid werd uitgeoefend, als voldaan beschouwd voor alle doeleinden en kunnen zij niet worden ingebracht in het kader van eventuele latere procedures met betrekking tot de instelling in afwikkeling of een eventuele opvolgende entiteit bij een latere liquidatie.

4.  Wanneer een afwikkelingsautoriteit de hoofdsom of het uitstaande verschuldigde bedrag van een verplichting met gebruikmaking van de in artikel 63, lid 1, onder e), bedoelde bevoegdheid verlaagt maar niet tot nul reduceert:

a) 

wordt de verplichting als voldaan beschouwd ten belope van het verminderde bedrag;

b) 

blijft het betrokken instrument of de betrokken overeenkomst waarop de oorspronkelijke verplichting is gebaseerd, van toepassing op het resterende bedrag van de hoofdsom of het uitstaande verschuldigde bedrag van de verplichting, behoudens een eventuele wijziging van het verschuldigde rentebedrag om de verlaging van het bedrag van de hoofdsom weer te geven, en een eventuele verdere wijziging van de voorwaarden die de afwikkelingsautoriteit zou kunnen aanbrengen met gebruikmaking van de in artikel 63, lid 1, onder j), bedoelde bevoegdheid.

Artikel 54

Wegnemen van procedurele belemmeringen voor bail-in

1.  Onverminderd artikel 63, lid 1, onder i), eisen de lidstaten in voorkomend geval van de instellingen en entiteiten als bedoeld de in artikel 1, lid 1, onder b), c) en d), dat zij te allen tijde voldoende maatschappelijk kapitaal of andere tier 1-kernkapitaalinstrumenten aanhouden zodat, ingeval de afwikkelingsautoriteit de in artikel 63, lid 1, onder e) en f), bedoelde bevoegdheden met betrekking tot een instelling of een in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d) bedoelde entiteit of een van haar dochterondernemingen uitoefent, deze instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) en d), er niet van wordt weerhouden voldoende nieuwe aandelen of andere eigendomsinstrumenten uit te geven om ervoor te zorgen dat de omzetting van passiva in gewone aandelen of andere eigendomsinstrumenten daadwerkelijk kan plaatsvinden.

2.  De afwikkelingsautoriteiten beoordelen of het passend is een bepaalde instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), het vereiste van lid 1 op te leggen in het kader van het opstellen en bijhouden van het afwikkelingsplan voor die instelling of groep, met name in het licht van de in dat plan overwogen afwikkelingsmaatregelen. Indien het afwikkelingsplan in de mogelijke toepassing van het instrument van bail-in voorziet, verifiëren de autoriteiten of het maatschappelijk kapitaal of andere uit gewone aandelen bestaande tier 1-bestanddelen toereikend zijn om de som van de in artikel 47, lid 3, onder b) en c)? bedoelde bedragen te dekken.

3.  De lidstaten zorgen ervoor dat de omzetting van passiva in gewone aandelen of andere eigendomsinstrumenten niet stuit op procedurele belemmeringen die uit hun oprichtingsakte of statuten voortvloeien, zoals voorkeurrechten voor aandeelhouders of het vereiste dat aandeelhouders toestemming moeten verlenen voor een kapitaalverhoging.

4.  Dit artikel laat de in titel X van deze richtlijn beschreven wijzigingen van de Richtlijnen 82/891/EEG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU en Richtlijn 2012/30/EU onverlet.

▼M3

Artikel 55

Contractuele erkenning van bail-in

1.  De lidstaten verplichten de in artikel 1, lid 1, punt b), c) of d), bedoelde instellingen en entiteiten om een contractuele bepaling op te nemen waarin de schuldeiser of partij bij de overeenkomst of het instrument waarmee passiva tot stand komen, erkent dat die passiva aan de afschrijvings- en omzettingsbevoegdheden kunnen worden onderworpen, en ermee instemt gebonden te zijn aan elke verlaging van de hoofdsom of het uitstaande verschuldigde bedrag, omzetting of intrekking die resulteert uit de uitoefening van deze bevoegdheden door een afwikkelingsautoriteit, mits die passiva aan elk van de volgende voorwaarden voldoen:

a) 

de passiva zijn niet uitgesloten op grond van artikel 44, lid 2;

b) 

de passiva zijn geen deposito's als bedoeld in artikel 108, punt a);

c) 

de passiva vallen onder het recht van een derde land;

d) 

de passiva zijn uitgegeven of aangegaan na de datum waarop een lidstaat de bepalingen ter omzetting van deze afdeling toepast.

De afwikkelingsautoriteiten kunnen besluiten dat de verplichting bedoeld in de eerste alinea van dit lid niet van toepassing is op instellingen of entiteiten waarvoor het vereiste op grond van artikel 45, lid 1, gelijk is aan het verliesabsorptiebedrag als gedefinieerd in artikel 45 quater, lid 2, punt a), mits passiva die voldoen aan de in de eerste alinea, punten a) tot en met d) bedoelde voorwaarden, en ten aanzien waarvan het in die alinea bedoelde contractuele beding niet is opgenomen, niet voor dit vereiste worden meegerekend.

De eerste alinea is niet van toepassing indien de afwikkelingsautoriteit van een lidstaat vaststelt dat de in de eerste alinea bedoelde verplichtingen of instrumenten onderworpen kunnen zijn aan de afschrijvings- en omzettingsbevoegdheden van de afwikkelingsautoriteit van een lidstaat krachtens het recht van het derde land of een met dat derde land gesloten bindende overeenkomst.

2.  De lidstaten zorgen ervoor dat indien een instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, punt b), c) of d), tot de vaststelling komt dat het juridisch of anderszins onuitvoerbaar is om een overeenkomstig lid 1 vereist beding op te nemen in de voor betrokken passiva geldende contractuele bepalingen, stelt die instelling of entiteit de afwikkelingsautoriteit daarvan in kennis, samen met de vermelding van de categorie passiva en de rechtvaardiging van die vaststelling. De instelling of entiteit verstrekt de afwikkelingsautoriteit alle informatie waarom de afwikkelingsautoriteit binnen een redelijke termijn na ontvangst van de in deze alinea bedoelde kennisgeving verzoekt, zodat de afwikkelingsautoriteit kan beoordelen welke gevolgen die kennisgeving heeft op de afwikkelbaarheid van die instelling of entiteit.

De lidstaten zorgen ervoor dat in geval van een kennisgeving op grond van de eerste alinea van dit lid de verplichting om een overeenkomstig lid 1 vereist beding in de contractuele bepalingen op te nemen, automatisch wordt opgeschort zodra de afwikkelingsautoriteit de kennisgeving heeft ontvangen.

Indien de afwikkelingsautoriteit concludeert dat het niet juridisch of anderszins onuitvoerbaar is om een overeenkomstig lid 1 vereist beding op te nemen in de voor een betrokken verplichting geldende contractuele bepalingen, eist zij, rekening houdend met de plicht om de afwikkelbaarheid van de instelling of entiteit te waarborgen, dat een dergelijk contractueel beding binnen een redelijke termijn na de kennisgeving overeenkomstig de eerste alinea wordt opgenomen. De afwikkelingsautoriteit mag daarnaast eisen dat de instelling of entiteit haar praktijken inzake de toepassing van de vrijstelling van de contractuele erkenning van bail-in wijzigt.

De in de eerste alinea van dit lid bedoelde passiva omvatten geen aanvullend-tier 1-instrumenten, tier 2-instrumenten en schuldinstrumenten als bedoeld in artikel 2, lid 1, punt 48), ii), indien die instrumenten ongedekte passiva zijn. Bovendien zijn de in de eerste alinea van dit lid bedoelde passiva van een hogere rang dan de in de artikel 108, lid 2, punten a), b) en c), en artikel 108, lid 3, bedoelde passiva.

Indien de afwikkelingsautoriteit, wanneer zij overeenkomstig de artikelen 15 en 16 de afwikkelbaarheid van een instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, punt b), c) of d), beoordeelt, of op ongeacht welk ander tijdstip vaststelt dat binnen een categorie verplichtingen die in aanmerking komende passiva omvat, het bedrag aan passiva zonder het in lid 1 bedoelde contractueel beding, samen met de passiva die zijn uitgesloten van de toepassing van het instrument van bail-in overeenkomstig artikel 44, lid 2, of die waarschijnlijk zullen worden uitgesloten overeenkomstig artikel 44, lid 3, meer bedraagt dan 10 % van die categorie, beoordeelt zij onmiddellijk welke gevolgen dit bijzondere feit heeft voor de afwikkelbaarheid van die instelling of entiteit, onder meer de gevolgen voor de afwikkelbaarheid die voortvloeien uit het risico op inbreuken op de in artikel 73 geregelde waarborgen voor schuldeisers bij de uitoefening van afschrijvings- en omzettingsbevoegdheden op in aanmerking komende passiva.

Indien de afwikkelingsautoriteit op basis van de in de vijfde alinea van dit lid bedoelde beoordeling concludeert dat de passiva die overeenkomstig de eerste alinea niet de in de lid 1 bedoelde contractuele bepaling bevatten, een substantiële belemmering voor de afwikkelbaarheid vormen, past zij de in artikel 17 bepaalde bevoegdheden zodanig toe dat de belemmering voor de afwikkelbaarheid wordt weggenomen.

De passiva waarvoor de in artikel 1, lid 1, punt b), c) of d), bedoelde instelling of entiteit nalaat het overeenkomstig lid 1 van dit artikel vereiste beding in de contractuele bepalingen op te nemen of waarvoor dat vereiste overeenkomstig dit lid niet geldt, worden niet meegerekend voor het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva.

3.  De lidstaten zorgen ervoor dat de afwikkelingsautoriteiten de in artikel 1, lid 1, punten b), c) en d), bedoelde instellingen en entiteiten kunnen verplichten om aan de autoriteiten een juridisch advies overleggen over de juridische afdwingbaarheid en doeltreffendheid van de in lid 1 van dit artikel bedoelde contractueel beding.

4.  Indien een in artikel 1, lid 1, punt b), c) of d), bedoelde instelling of entiteit in de contractuele bepalingen met betrekking tot een relevant passivum geen contractueel beding opneemt zoals vereist overeenkomstig dit artikel, lid 1, belet dat de afwikkelingsautoriteit niet om met betrekking tot dat passivum de afschrijvings- en omzettingsbevoegdheid uit te oefenen.

5.  De EBA stelt ontwerpen van technische reguleringsnormen op om de lijst van passiva waarvoor de in lid 1 vermelde uitzondering geldt en de inhoud van het krachtens dat lid vereiste contractueel beding nader te bepalen, rekening houdend met de verschillende bedrijfsmodellen van instellingen.

De EBA dient die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 3 juli 2015 in bij de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

6.  De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van:

a) 

de voorwaarden waaronder het voor een instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, punt b), c) of d), juridisch of anderszins onuitvoerbaar is om het in lid 1 van dit artikel bedoelde contractueel beding op te nemen in bepaalde categorieën verplichtingen;

b) 

de voorwaarden waaronder de afwikkelingsautoriteit de opname van het contractueel beding moet eisen overeenkomstig lid 2, derde alinea;

c) 

de redelijke termijn voor de afwikkelingsautoriteit om overeenkomstig lid 2, derde alinea, de opname van een contractueel beding te eisen.

De EBA dient die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 28 juni 2020 bij de Commissie in.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

7.  De afwikkelingsautoriteit vermeldt, indien zij dat noodzakelijk acht, de categorieën passiva ten aanzien waarvan een instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, punt b), c) of d), tot de vaststelling kan komen dat het juridisch of anderszins onuitvoerbaar is om het in lid 1 van dit artikel bedoelde contractueel beding op te nemen op basis van de ten gevolge van de toepassing van lid 6 nader bepaalde voorwaarden.

8.  De EBA stelt, met het oog op de toepassing van lid 2, ontwerpen van technische uitvoeringsnormen op tot nadere bepaling van eenvormige formats en modellen voor de kennisgeving aan de afwikkelingsautoriteiten.

De EBA dient die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 28 juni 2020 bij de Commissie in.

De Commissie wordt de bevoegdheid verleend om de in de eerste alinea van dit lid bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

▼B

Artikel 56

Overheidinstrumenten voor financiële stabilisatie

1.  De lidstaten mogen in overeenstemming met lid 3 van dit artikel, artikel 37, lid 10, en met het kader voor staatssteun van de Unie buitengewone openbare financiële steun verlenen door middel van aanvullende instrumenten voor financiële stabilisatie om in de afwikkeling van een instelling of een entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), te participeren, waaronder door rechtstreeks in te grijpen om de liquidatie ervan te voorkomen, teneinde de in artikel 31, lid 2, genoemde afwikkelingsdoelstellingen te verwezenlijken met betrekking tot de lidstaat of de Unie als geheel. Dit geschiedt onder leiding van het bevoegde ministerie of de bevoegde overheidsdienst en in nauwe samenwerking met de afwikkelingsautoriteit.

2.  Om aan de overheidsinstrumenten voor financiële stabilisatie uitvoering te geven, dragen de lidstaten er zorg voor dat hun bevoegde ministeries of overheidsdiensten over de in de artikelen 63 tot en met 72 bedoelde afwikkelingsbevoegdheden beschikken, en dat de artikelen 66, 68, 83 en 117 van toepassing zijn.

3.  De overheidsinstrumenten voor financiële stabilisatie worden als laatste redmiddel gebruikt nadat de overige afwikkelingsinstrumenten zijn beoordeeld en zoveel mogelijk zijn benut met behoud van de financiële stabiliteit, volgens het oordeel van het bevoegde ministerie of de bevoegde overheidsdienst, na raadpleging van de afwikkelingsautoriteit.

4.  Wanneer zij de overheidinstrumenten voor financiële stabilisatie gebruiken, dragen de lidstaten er zorg voor dat hun bevoegde ministeries of overheidsdiensten en de afwikkelingsautoriteit de instrumenten slechts gebruiken als aan alle voorwaarden van artikel 32, lid 1, alsook aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:

a) 

het bevoegde ministerie of de bevoegde overheidsdienst en de afwikkelingsautoriteit zijn, na raadpleging van de centrale bank en de bevoegde autoriteit, van oordeel dat het gebruik van de afwikkelingsinstrumenten ►C1  niet zou volstaan om significante nadelige gevolgen voor de financiële stabiliteit te voorkomen; ◄

b) 

het bevoegde ministerie of de bevoegde overheidsdienst en de afwikkelingsautoriteit zijn van oordeel dat het gebruik van de afwikkelingsinstrumenten niet zou volstaan om het algemeen belang te beschermen, indien de instelling eerder al buitengewone liquiditeitssteun van de centrale bank heeft gekregen;

c) 

het bevoegde ministerie of de bevoegde overheidsdienst is, na raadpleging van de bevoegde autoriteit en de afwikkelingsautoriteit, wat het tijdelijke-overheidseigendomsinstrument betreft, van oordeel dat het gebruik van de afwikkelingsmaatregelen niet zou volstaan om het algemeen belang te beschermen, indien de instelling eerder al van de overheid kapitaalsteun middels het instrument voor kapitaalsteun heeft gekregen.

5.  De instrumenten voor financiële stabilisatie bestaan uit het volgende:

a) 

het publieke-kapitaalsteuninstrument als bedoeld in artikel 57;

b) 

het tijdelijke-overheidseigendomsinstrument als bedoeld in artikel 58.

Artikel 57

Publieke-kapitaalsteuninstrument

1.  De lidstaten kunnen, met inachtneming van het nationale vennootschapsrecht en behoudens het bepaalde in Verordening (EU) nr. 575/2013, in de herkapitalisatie van een instelling of een entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), van deze richtlijn participeren door deze kapitaal te verschaffen in ruil voor de volgende instrumenten:

a) 

tier 1-kernkapitaalinstrumenten;

b) 

aanvullende tier 1-instrumenten, of tier 2-instrumenten.

2.  Voor zover hun aandelenparticipatie in een instelling of een entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), dat toelaat, dragen de lidstaten er zorg voor dat instellingen of entiteiten die kapitaalsteun krijgen als bedoeld in dit artikel, op commerciële en professionele wijze worden beheerd.

3.  Wanneer een lidstaat overeenkomstig dit artikel kapitaalsteun verleent, zorgt hij ervoor dat zijn participatie in de instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), opnieuw in particuliere handen komt zodra de commerciële en financiële omstandigheden dat toelaten.

Artikel 58

Instrument voor tijdelijke overheidseigendom

1.  De lidstaten kunnen een instelling of een entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), tijdelijk in overheidseigendom nemen.

2.  Daartoe kan een lidstaat een of meer opdrachten tot aandelenoverdracht geven waarbij de overnemer:

a) 

een gevolmachtigde van de lidstaat is; of

b) 

een bedrijf is dat volledig in eigendom van de lidstaat is.

3.  De lidstaten zorgen ervoor dat instellingen of entiteiten als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), waarop in overeenstemming met dit artikel het instrument voor tijdelijke overheidseigendom wordt toegepast op commerciële en professionele wijze worden beheerd en dat zij opnieuw in particuliere handen komen zodra de commerciële en financiële omstandigheden dat toelaten



HOOFDSTUK V

▼M3

Afschrijving of omzetting van kapitaalinstrumenten en in aanmerking komende passiva

▼B

Artikel 59

▼M3

Vereiste om relevante kapitaalinstrumenten en in aanmerking komende passiva af te schrijven of om te zetten

1.  De bevoegdheid om kapitaalinstrumenten en in aanmerking komende passiva af te schrijven of om te zetten kan als volgt worden uitgeoefend:

a) 

onafhankelijk van afwikkelingsmaatregelen; of

b) 

in combinatie met een afwikkelingsmaatregel, indien aan de in artikel 32, 32 bis of 33 vermelde voorwaarden voor afwikkeling is voldaan.

Indien relevante kapitaalinstrumenten en in aanmerking komende passiva indirect door de af te wikkelen entiteit zijn aangekocht via andere entiteiten in dezelfde af te wikkelen groep, wordt de afschrijvings- of omzettingsbevoegdheid uitgeoefend ten aanzien van die relevante kapitaalinstrumenten en in aanmerking komende passiva samen met dezelfde bevoegdheid op het niveau van de moederonderneming van de betrokken entiteit of op het niveau van andere moederondernemingen die geen af te wikkelen entiteiten zijn, zodat de verliezen daadwerkelijk worden doorgeschoven naar, en de betrokken entiteit wordt geherkapitaliseerd door, de af te wikkelen entiteit.

Nadat de bevoegdheid tot afschrijving of omzetting van relevante kapitaalinstrumenten en in aanmerking komende passiva onafhankelijk van afwikkelingsmaatregelen is uitgeoefend, wordt de in artikel 74 bedoelde waardering uitgevoerd, en is artikel 75 van toepassing.

▼M3

1 bis.  De bevoegdheid om in aanmerking komende passiva, onafhankelijk van het nemen van afwikkelingsmaatregelen, af te schrijven of om te zetten kan alleen worden uitgeoefend met betrekking tot in aanmerking komende passiva die voldoen aan de in artikel 45 septies, lid 2, punt a), van deze richtlijn genoemde voorwaarden, met uitzondering van de voorwaarde betreffende de resterende looptijd van passiva als bepaald in artikel 72 quater, lid 1, Verordening (EU) nr. 575/2013.

Indien die bevoegdheid wordt uitgeoefend, zorgen de lidstaten ervoor dat de afschrijving of omzetting wordt verricht overeenkomstig het in artikel 34, lid 1, punt g), bedoelde beginsel.

1 ter.  Indien een afwikkelingsmaatregel wordt genomen ten aanzien van een af te wikkelen entiteit of, in uitzonderlijke omstandigheden, in afwijking van het afwikkelingsplan, ten aanzien van een entiteit die geen af te wikkelen entiteit is, wordt het bedrag dat overeenkomstig artikel 60, lid 1, op het niveau van een dergelijke entiteit is verminderd, afgeschreven of omgezet, meegeteld voor de drempels van de artikelen 37, lid 10, en artikel 44, lid 5, punt a), of artikel 44, lid 8, punt a), die van toepassing zijn op de betrokken entiteit.

▼B

2.  De lidstaten dragen er zorg voor dat de afwikkelingsautoriteiten de bevoegdheid hebben om de relevante ►M3  kapitaalinstrumenten en in aanmerking komende passiva als bedoeld in lid 1 bis, ◄ af te schrijven of om te zetten in aandelen of andere eigendomsinstrumenten van instellingen en entiteiten als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) en d).

▼M3

3.  De lidstaten schrijven voor dat de afwikkelingsautoriteiten onverwijld overeenkomstig artikel 60 de afschrijvings- of omzettingsbevoegdheid moeten uitoefenen met betrekking tot de en relevante kapitaalinstrumenten, en in aanmerking komende passiva als bedoeld in lid 1 bis, die door een instelling of een entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), zijn uitgegeven, indien sprake is van een of meer van de volgende omstandigheden:

a) 

vastgesteld is dat de in artikel 32, artikel 32 bis of artikel 33 bedoelde afwikkelingsvoorwaarden zijn vervuld, alvorens een afwikkelingsmaatregel te nemen;

b) 

de geëigende autoriteit stelt vast dat, tenzij die bevoegdheid met betrekking tot de relevante kapitaalinstrumenten en in aanmerking komende passiva als bedoeld in lid 1 bis wordt uitgeoefend, de instelling of de in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), bedoelde entiteit niet langer levensvatbaar zal zijn;

▼B

c) 

in het geval van door een dochteronderneming uitgegeven kapitaalinstrumenten die voor het vervullen van de eigenvermogensvereisten op individuele en geconsolideerde basis zijn erkend, doen de geëigende autoriteit van de lidstaat van de consoliderende toezichthouder en de geëigende autoriteit van de lidstaat van de dochteronderneming een gezamenlijke vaststelling in de vorm van een gezamenlijk besluit uit hoofde van artikel 92, leden 3 en 4, dat luidt dat de groep niet langer levensvatbaar zal zijn, tenzij met betrekking tot deze instrumenten de afschrijvings- of omzettingsbevoegdheid wordt uitgeoefend;

d) 

in het geval van door de moederonderneming uitgegeven kapitaalinstrumenten die voor het vervullen van de eigenvermogensvereisten op individuele basis op het niveau van de moederonderneming voor het voldoen aan de eigenvermogensvereisten of op geconsolideerde basis zijn erkend, stelt de geëigende autoriteit van de lidstaat van de consoliderende toezichthouder vast dat de groep niet langer levensvatbaar zal zijn, tenzij de afschrijvings- of de omzettingsbevoegdheid met betrekking tot deze instrumenten wordt uitgeoefend;

e) 

de instelling of de entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), heeft buitengewone openbare financiële steun nodig, behoudens in een of meer van de in artikel 32, lid 4, onder d), iii), vermelde situaties.

4.  Voor de toepassing van lid 3 wordt een instelling of een entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), of een groep alleen geacht niet langer levensvatbaar te zijn indien beide onderstaande voorwaarden zijn vervuld:

a) 

de instelling of de entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c), of d), of de groep faalt of waarschijnlijk zal falen;

b) 

gezien de timing en andere ter zake doende omstandigheden valt het redelijkerwijze niet te verwachten dat een andere maatregel, daaronder begrepen een alternatieve maatregel van de particuliere sector of van een toezichthouder (met inbegrip van vroegtijdige-interventiemaatregelen), dan de afschrijving of omzetting van ►M3  kapitaal instrumenten, of in aanmerking komende passiva als bedoeld in lid 1 bis ◄ , hetzij afzonderlijk, hetzij in combinatie met een afwikkelingsmaatregel, het failissement van de instelling of de entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), of de groep binnen een redelijk tijdsbestek zou voorkomen.

5.  Voor de toepassing van lid 4, onder a), van dit artikel wordt een instelling of een entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d) geacht te falen of waarschijnlijk te zullen falen indien zich een of meer van de in artikel 32, lid 4, vermelde situaties voordoen.

6.  Voor de toepassing van lid 4, onder a), van dit artikel, wordt een groep geacht te falen of waarschijnlijk te zullen falen indien de groep zijn geconsolideerde prudentiële vereisten op zodanige wijze overtreedt, of er objectieve elementen bestaan ter ondersteuning van de vaststelling dat de groep de genoemde vereisten in de nabije toekomst op zodanige wijze zal overtreden dat een optreden door de bevoegde autoriteit gerechtvaardigd zou zijn, onder meer, doch niet uitsluitend omdat de groep verliezen heeft geleden of waarschijnlijk zal lijden die haar eigen vermogen geheel of in aanzienlijke mate uitputten.

7.  Door een dochteronderneming uitgegeven kapitaalinstrumenten worden niet in grotere mate afgeschreven of tegen ongunstiger voorwaarden omgezet als bedoeld in lid 3, onder c), dan kapitaalinstrumenten van dezelfde rang die op het niveau van de moederonderneming zijn afgeschreven of omgezet.

8.  Indien een geëigende autoriteit een in lid 3 van dit artikel bedoelde vaststelling doet, stelt zij onmiddellijk de voor de betrokken instelling of de entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), verantwoordelijke afwikkelingsautoriteit, indien deze verschillend is, daarvan in kennis.

9.  Voordat de geëigende autoriteit een in lid 3, onder c), van dit artikel bedoelde vaststelling doet met betrekking tot een dochteronderneming die relevante kapitaalinstrumenten uitgeeft die voor het vervullen van de eigenvermogensvereisten op individuele en geconsolideerde basis zijn erkend, voldoet zij aan de in artikel 62 vastgelegde kennisgevings- en raadplegingsvereisten.

10.  Alvorens de bevoegdheid om ►M3  kapitaal instrumenten, of in aanmerking komende passiva als bedoeld in lid 1 bis ◄ af te schrijven of om te zetten uit te oefenen, dragen de afwikkelingsautoriteiten er zorg voor dat een waardering van de activa en passiva van de instelling of de entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), wordt verricht overeenkomstig artikel 36. Die waardering vormt de basis voor de berekening van de afschrijving die op de relevante ►M3  kapitaal instrumenten, of in aanmerking komende passiva als bedoeld in lid 1 bis ◄ moet worden toegepast om de verliezen te absorberen, en van de omvang van de omzetting die op de relevante ►M3  kapitaal instrumenten, of in aanmerking komende passiva als bedoeld in lid 1 bis ◄ moet worden toegepast om de instelling of de entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), te herkapitaliseren.

Artikel 60

▼M3

Bepalingen betreffende de afschrijving of omzetting van relevante kapitaalinstrumenten en in aanmerking komende passiva

▼B

1.  Bij het voldoen aan het in artikel 59 vastgelegde vereiste oefenen de afwikkelingsautoriteiten, met inachtneming van de rangorde van vorderingen in het kader van een normale insolventieprocedure, de afschrijvings- of de omzettingsbevoegdheid op zodanige wijze uit dat dit de volgende resultaten oplevert:

a) 

tier 1-kernkapitaalinstrumenten worden eerst verlaagd in verhouding tot de verliezen en tot de volledige omvang ervan. De afwikkelingsautoriteit neemt jegens houders van tier 1-kernkapitaalinstrumenten een of meer maatregelen als bedoeld in artikel 47, lid 1;

b) 

de hoofdsom van de aanvullende tier 1-instrumenten wordt afgeschreven of omgezet in tier 1-kernkapitaalinstrumenten, dan wel beide, in de mate die noodzakelijk is om de in artikel 31 bedoelde afwikkelingsdoelstellingen te bereiken of tot de volledige omvang van de relevante kapitaalinstrumenten, al naargelang hetgeen lager is;

c) 

de hoofdsom van de aanvullende tier 2-instrumenten wordt afgeschreven of omgezet in tier 1-kernkapitaalinstrumenten, dan wel beide, in de mate die noodzakelijk is om de in artikel 31 bedoelde afwikkelingsdoelstellingen te bereiken of tot de volledige omvang van de relevante kapitaalinstrumenten, al naargelang hetgeen lager is;

▼M3

d) 

de hoofdsom van de in artikel 59, lid 1 bis, bedoelde in aanmerking komende passiva wordt afgeschreven of omgezet in tier 1-kernkapitaalinstrumenten, of beide, voor zover dat nodig is om de in artikel 31 opgenomen afwikkelingsdoelstellingen te verwezenlijken of tot de volledige omvang van de relevante in aanmerking komende passiva, indien die lager is.

▼M3

2.  Indien de hoofdsom van een relevant kapitaalinstrument, of een in aanmerking komend passivum als bedoeld in artikel 59, lid 1 bis, wordt afgeschreven:

a) 

is de verlaging van die hoofdsom permanent, behoudens een opwaardering overeenkomstig het terugbetalingsmechanisme in artikel 46, lid 3;

b) 

resteert voor de houder van het relevante kapitaalinstrument, of het in aanmerking komend passivum bedoeld in artikel 59, lid 1 bis, geen verplichting uit hoofde van of in verband met het afgeschreven bedrag van het instrument, met uitzondering van elke reeds opeisbare verplichting en elke schadevergoedingsverplichting die kan ontstaan als gevolg van een beroep waarbij de rechtmatigheid van de uitoefening van de afschrijvingsbevoegdheid wordt betwist;

c) 

wordt aan houders van de relevante kapitaalinstrumenten of de in artikel 59, lid 1 bis, bedoelde passiva geen compensatie betaald, behalve overeenkomstig lid 3 van dit artikel.

▼B

3.   ►M3  Met het oog op een omzetting van relevante kapitaalinstrumenten, en in aanmerking komende passiva als bedoeld in artikel 59, lid 1 bis, krachtens dit artikel, lid 1, punten b), c) en d), kunnen de afwikkelingsautoriteiten eisen dat instellingen en entiteiten als bedoeld in artikel 1, lid 1, punten b), c) en d), tier 1-kernkapitaalinstrumenten uitgeven aan de houders van de relevante kapitaalinstrumenten en dergelijke in aanmerking komende passiva. De relevante kapitaalinstrumenten en die passiva mogen uitsluitend worden omgezet mits aan de volgende voorwaarden is voldaan: ◄

a) 

deze tier 1-kernkapitaalinstrumenten zijn uitgegeven door de instelling of de entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), of door een moederonderneming van de instelling of de entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), met de instemming van de afwikkelingsautoriteit van de instelling of de entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), of, indien van toepassing, de afwikkelingsautoriteit van de moederonderneming;

b) 

deze tier 1-kernkapitaalinstrumenten zijn uitgegeven voordat de instelling of in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), bedoelde entiteit aandelen of eigendomsinstrumenten heeft uitgegeven met het oog op de verschaffing van eigen vermogen door de staat of een overheidsentiteit;

c) 

deze tier 1-kernkapitaalinstrumenten zijn onmiddellijk na de uitoefening van de omzettingsbevoegdheid toegekend en overgedragen;

d) 

de omzettingskoers die bepaalt hoeveel tier 1-kernkapitaalinstrumenten in ruil voor ►M3  elk relevant kapitaalinstrument of elk in artikel 59, lid 1 bis, bedoeld in aanmerking komend passivum ◄ worden verstrekt, voldoet aan de in artikel 50 neergelegde beginselen en aan alle richtsnoeren die de EBA overeenkomstig artikel 50, lid 4, heeft ontwikkeld.

4.  Met het oog op de verstrekking van tier 1-kernkapitaalinstrumenten in overeenstemming met lid 3 kunnen de afwikkelingsautoriteiten voorschrijven dat de instellingen en entiteiten als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) en d), te allen tijde de vereiste voorafgaande toestemming voor de uitgifte van het relevante aantal tier 1-kernkapitaalinstrumenten moeten handhaven.

5.  Wanneer een instelling aan de afwikkelingsvoorwaarden voldoet en de afwikkelingsautoriteit besluit een afwikkelingsinstrument op deze instelling toe te passen, voldoet de afwikkelingsautoriteit aan het in artikel 59, lid 3, vastgelegde vereiste voordat zij tot de toepassing van het afwikkelingsinstrument overgaat.

Artikel 61

Voor het doen van de vaststellingen verantwoordelijke autoriteiten

1.  De lidstaten dragen er zorg voor dat de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de in de artikel 59, lid 3, bedoelde vaststellingen, de in dit artikel vermelde autoriteiten zijn.

2.  Iedere lidstaat wijst in het nationaal recht de geëigende autoriteit aan die verantwoordelijk is voor het doen van vaststellingen overeenkomstig artikel 59. De geëigende autoriteit kan de bevoegde autoriteit of de afwikkelingsautoriteit zijn als bedoeld in artikel 32.

3.  Indien de relevante kapitaalinstrumenten overeenkomstig artikel 92 van Richtlijn (EU) nr. 575/2013 voor het vervullen van de eigenvermogensvereisten op individuele basis zijn erkend, is de autoriteit die verantwoordelijk is voor het doen van de in artikel 59, lid 3, van deze richtlijn bedoelde vaststelling de geëigende autoriteit van de lidstaat waar overeenkomstig titel III van Richtlijn 2013/36/EU aan de instelling of de entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), vergunning is verleend.

▼M3

Indien de relevante kapitaalinstrumenten of de in artikel 59, lid 1 bis, van deze richtlijn bedoelde in aanmerking komende passiva worden erkend voor het vervullen van het in artikel 45 septies, lid 1, van deze richtlijn bedoelde vereiste, is de autoriteit die verantwoordelijk is voor het doen van de in artikel 59, lid 3, van deze richtlijn bedoelde vaststelling de geëigende autoriteit van de lidstaat waar overeenkomstig titel III van Richtlijn 2013/36/EU aan de instelling of de entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, punt b), c) of d), van deze richtlijn, een vergunning is verleend.

▼B

4.  Indien de relevante kapitaalinstrumenten zijn uitgegeven door een instelling of een entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), die een dochteronderneming is en voor het vervullen van de eigenvermogensvereisten op individuele en op geconsolideerde basis zijn erkend, is de autoriteit die verantwoordelijk is voor het doen van de in artikel 59, lid 3, bedoelde vaststellingen de volgende:

a) 

de geëigende autoriteit van de lidstaat waar de instelling of de entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), van deze richtlijn is gevestigd die deze instrumenten heeft uitgegeven overeenkomstig titel III van Richtlijn 2013/36/EU, is verantwoordelijk voor het doen van de in artikel 59, lid 3, onder b), van deze richtlijn bedoelde vaststellingen;

b) 

de geëigende autoriteit van de lidstaat van de consoliderende toezichthouder en de geëigende autoriteit van de lidstaat waar de instelling of de entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), van deze richtlijn is gevestigd die deze instrumenten heeft uitgegeven overeenkomstig titel III van Richtlijn 2013/36/EU, is verantwoordelijk voor het doen van de gezamenlijke vaststelling in de vorm van een gezamenlijk besluit als bedoeld in artikel 59, lid 3, onder c), van deze richtlijn.

Artikel 62

Toepassing op geconsolideerde basis: procedure voor het doen van vaststellingen

▼M3

1.  De lidstaten zorgen ervoor dat, alvorens zij een vaststelling doen als bedoeld in artikel 59, lid 3, punt b), c), d) of e), met betrekking tot een dochteronderneming die relevante kapitaalinstrumenten, of in aanmerking komende passiva als bedoeld in artikel 59, lid 1 bis, uitgeeft met het oog op het voldoen aan het in artikel 45 septies bedoelde vereiste op individuele basis, of relevante kapitaalinstrumenten die zijn erkend met het oog op het voldoen aan de eigenvermogensvereisten op individuele of geconsolideerde basis, een geëigende autoriteit aan de volgende vereisten voldoet:

a) 

indien wordt overwogen een vaststelling als bedoeld in artikel 59, lid 3, punt b), c), d) of e) te doen, geeft de geëigende autoriteit na raadpleging van de afwikkelingsautoriteit van de betrokken af te wikkelen entiteit binnen 24 uur na raadpleging van die afwikkelingsautoriteit kennis aan:

i) 

de consoliderende toezichthouder en, indien verschillend, de geëigende autoriteit in de lidstaat waar de consoliderende toezichthouder is gevestigd;

ii) 

de afwikkelingsautoriteiten van andere entiteiten binnen dezelfde af te wikkelen groep die direct of indirect in artikel 45 septies, lid 2, bedoelde passiva hebben gekocht van de onder artikel 45 septies, lid 1, vallende entiteit;

b) 

indien wordt overwogen een in artikel 59, lid 3, punt c), bedoelde vaststelling te doen, stelt de geëigende autoriteit de bevoegde autoriteit die verantwoordelijk is voor elke instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, punt b), c) of d), die de relevante kapitaalinstrumenten heeft uitgegeven ten aanzien waarvan de afschrijvings- of omzettingsbevoegdheden moeten worden uitgeoefend indien de vaststelling in kwestie zou worden gedaan, onverwijld daarvan in kennis, alsook, indien verschillend, de geëigende autoriteiten in de lidstaten waar deze bevoegde autoriteiten en de consoliderende toezichthouder zich bevinden.

▼B

2.  Bij het doen van de in artikel 59, lid 3, onder c), d) of e), bedoelde vaststelling in het geval van een instelling of een groep met grensoverschrijdende activiteiten, houden de geëigende autoriteiten rekening met de mogelijke gevolgen van de afwikkeling in alle lidstaten waar de instelling of de groep actief is.

3.  Een geëigende autoriteit laat een overeenkomstig lid 1 gedane kennisgeving vergezeld gaan van een toelichting van de redenen waarom zij overweegt de vaststelling in kwestie te doen.

4.   ►M3  Indien een kennisgeving overeenkomstig lid 1 is gedaan, beoordeelt de geëigende autoriteit, na raadpleging van de overeenkomstig punt a), i), of punt b) in kennis gestelde autoriteiten, het volgende: ◄

a) 

of een alternatieve maatregel voor de uitoefening van de afschrijvings- of omzettingsbevoegdheid overeenkomstig artikel 59, lid 3, beschikbaar is;

b) 

indien een dergelijke alternatieve maatregel beschikbaar is, of deze daadwerkelijk kan worden toegepast;

c) 

indien een dergelijke alternatieve maatregel daadwerkelijk kan worden toegepast, of er realistische vooruitzichten zijn dat de maatregel binnen een adequaat tijdsbestek de omstandigheden zou aanpakken die anders een in artikel 59, lid 3, bedoelde vaststelling zouden vereisen.

5.  Voor de toepassing van lid 4 van dit artikel worden onder „alternatieve omstandigheden” de in artikel 27 bedoelde vroegtijdige-interventiemaatregelen, de in artikel 104, lid 1, van Richtlijn 2013/36/EU bedoelde maatregelen of een middelen- of kapitaaloverdracht van de moederonderneming verstaan.

6.  Wanneer de geëigende autoriteit, na overleg met de in kennis gestelde autoriteiten, overeenkomstig lid 4 oordeelt dat een of meer alternatieve maatregelen beschikbaar zijn, daadwerkelijk kunnen worden toegepast en de in lid 3, onder c), bedoelde uitkomst zouden opleveren, zorgt zij ervoor dat deze maatregelen worden toegepast.

7.  Wanneer de geëigende autoriteit, in een situatie als bedoeld in lid 1, onder a), na overleg met de in kennis gestelde autoriteiten, en overeenkomstig lid 4 van dit artikel oordeelt dat geen alternatieve maatregelen beschikbaar zijn die de in lid 4, onder c), bedoelde uitkomst zouden opleveren, besluit de geëigende autoriteit of de in artikel 59, lid 3, bedoelde vaststelling die in overweging is genomen, passend is.

8.  Indien een geëigende autoriteit besluit overeenkomstig artikel 59, lid 3, onder c), een vaststelling te doen, stelt zij de geëigende autoriteiten van de lidstaten waar de getroffen dochterondernemingen zich bevinden onverwijld daarvan in kennis en neemt de vaststelling de vorm aan van een gezamenlijk besluit in de zin van artikel 92, leden 3 en 4. Bij ontstentenis van een gezamenlijk besluit wordt geen vaststelling uit hoofde van artikel 59, lid 3, onder c), gedaan.

9.  De afwikkelingsautoriteiten van de lidstaten waar elk van de getroffen dochterondernemingen zich bevinden, geeft terstond uitvoering aan een besluit om overeenkomstig dit artikel kapitaalinstrumenten af te schrijven of om te zetten, daarbij naar behoren rekening houdend met de spoedeisendheid van de omstandigheden.



HOOFDSTUK VI

Afwikkelingsbevoegdheden

Artikel 63

Algemene bevoegdheden

1.  De lidstaten dragen er zorg voor dat de afwikkelingsautoriteiten over alle nodige bevoegdheden beschikken om de afwikkelingsinstrumenten toe te passen op de instellingen en entiteiten als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) en d), die aan de toepasselijke afwikkelingsvoorwaarden voldoen. De afwikkelingsautoriteiten hebben in het bijzonder de volgende afwikkelingsbevoegdheden, die zij afzonderlijk, of in elke combinatie met elkaar kunnen uitoefenen:

a) 

de bevoegdheid om van een persoon te verlangen dat hij alle informatie verstrekt die de afwikkelingsautoriteit nodig heeft om een besluit te nemen over een afwikkelingsmaatregel en deze voor te bereiden, met inbegrip van bijwerkingen en aanvullingen van de informatie die in de afwikkelingsplannen wordt verstrekt, en dat hij informatie verstrekt in het kader van inspecties ter plaatse;

b) 

de bevoegdheid om de zeggenschap over een instelling in afwikkeling over te nemen en alle aan de aandeelhouders, andere eigenaars en het leidinggevend orgaan van de instelling in afwikkeling verleende bevoegdheden uit te oefenen;

c) 

de bevoegdheid om door een instelling in afwikkeling uitgegeven aandelen of andere eigendomsinstrumenten over te dragen;

d) 

de bevoegdheid om rechten, activa en passiva van een instelling in afwikkeling aan een andere entiteit over te dragen, met toestemming van die entiteit;

e) 

de bevoegdheid om de hoofdsom of het uitstaande verschuldigde bedrag met betrekking tot ►M3  bail-inbare passiva ◄ van een instelling in afwikkeling (tot nul) te verlagen;

f) 

de bevoegdheid om ►M3  bail-inbare passiva ◄ van een instelling in afwikkeling om te zetten in aandelen of andere eigendomsinstrumenten van die instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c), of d), een relevante moederinstelling of een overbruggingsinstelling waaraan activa, rechten of verplichtingen van de instelling of de entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), worden overgedragen;

g) 

de bevoegdheid om door een instelling in afwikkeling uitgegeven schuldinstrumenten in te trekken, tenzij het gaat om door zekerheid gedekte passiva als bedoeld in artikel 44, lid 2;

h) 

de bevoegdheid om het nominaal aantal aandelen of andere eigendomsinstrumenten van een instelling in afwikkeling te verminderen of tot nul te herleiden en deze aandelen of andere eigendomsinstrumenten in te trekken;

i) 

de bevoegdheid om een instelling in afwikkeling of een relevante moederinstelling te verplichten nieuwe aandelen of andere eigendomsinstrumenten of andere kapitaalinstrumenten, met inbegrip van preferente aandelen en voorwaardelijk converteerbare instrumenten, uit te geven;

j) 

de bevoegdheid om de looptijd van door een instelling in afwikkeling uitgegeven schuldinstrumenten en andere ►M3  bail-inbare passiva ◄ te wijzigen of het bedrag van de in het kader van dergelijke instrumenten en andere ►M3  bail-inbare passiva ◄ verschuldigde rente of de datum waarop de rente moet worden betaald te wijzigen, met inbegrip van een tijdelijke opschorting van betaling, tenzij het gaat om door zekerheid gedekte passiva als bedoeld in artikel 44, lid 2;

k) 

de bevoegdheid om financiële contracten of derivatencontracten voor de toepassing van artikel 49 te vereffenen en te beëindigen;

l) 

de bevoegdheid om het leidinggevend orgaan en het hogere management van een instelling in afwikkeling te ontslaan of te vervangen.

m) 

de bevoegdheid om de bevoegde autoriteit opdracht te geven de koper van een gekwalificeerde deelneming tijdig en in afwijking van de in artikel 22 van Richtlijn 2013/36/EU en in artikel 12 van Richtlijn 2014/65/EU vastgestelde termijnen te beoordelen.

2.  De lidstaten nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de afwikkelingsautoriteiten bij de toepassing van de afwikkelingsinstrumenten en de uitoefening van de afwikkelingsbevoegdheden niet onderworpen zijn aan een van de volgende vereisten die anders krachtens het nationale recht, een contract of een andere rechtsgrondslag van toepassing zouden zijn:

a) 

behoudens artikel 3, lid 6, en artikel 85, lid 1, vereisten om de goedkeuring of toestemming van een publieke of privépersoon, met inbegrip van aandeelhouders of schuldeisers van de instelling in afwikkeling, te verkrijgen;

b) 

voorafgaand aan de uitoefening van de bevoegdheid, procedurele vereisten om een persoon in kennis te stellen, met inbegrip van vereisten om kennisgevingen of prospectussen te publiceren, of documenten bij andere autoriteiten neer te leggen of te laten registreren.

De lidstaten dragen er met name zorg voor dat de afwikkelingsautoriteiten de bevoegdheden op grond van dit artikel kunnen uitoefenen zonder dat voor de overdracht van de desbetreffende financiële instrumenten, rechten, activa of verplichtingen een anders van toepassing zijnde beperking of toestemmingseis geldt.

Punt b) van de eerste alinea laat de in de artikelen 81 en 83 vastgestelde vereisten en eventuele kennisgevingsvereisten in het kader van de staatssteunregels van de Unie onverlet.

3.  De lidstaten dragen er zorg voor dat, voor zover enige in lid 1 van dit artikel genoemde bevoegdheid niet toepasselijk is op een onder de werkingssfeer van artikel 1 vallende entiteit wegens de specifieke juridische vorm ervan, de afwikkelingsautoriteiten bevoegdheden hebben die zo gelijkend mogelijk zijn wat hun rechtsgevolgen betreft.

4.  De lidstaten dragen er zorg voor dat, wanneer de afwikkelingsautoriteiten de in lid 3 bedoelde bevoegdheden uitoefenen, de in deze richtlijn bedoelde vriijwaringsmaatregelen, of vrijwaringsmaatregelen met hetzelfde effect, worden toegepast op de betroffen personen, met inbegrip van aandeelhouders, schuldeisers en tegenpartijen.

Artikel 64

Aanvullende bevoegdheden

1.  De lidstaten dragen er zorg voor dat de afwikkelingsautoriteiten bij de uitoefening van een afwikkelingsbevoegdheid over de bevoegdheid beschikken om het volgende te doen:

a) 

er, met inachtneming van artikel 78, voor zorgen dat een overdracht op zodanige wijze plaatsvindt dat de overgedragen financiële instrumenten, rechten, activa of passiva vrij zijn van enige aansprakelijkheid of bezwaring; voor de toepassing hiervan wordt het recht op compensatie als bedoeld in deze richtlijn niet als een aansprakelijkheid of een bezwaring beschouwd;

b) 

intrekken van rechten om verdere aandelen of andere eigendomsinstrumenten te verwerven;

c) 

de bevoegde autoriteit opdragen de toelating tot de handel op een gereglementeerde markt in te trekken of de officiële notering van financiële instrumenten overeenkomstig Richtlijn 2001/34/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 10 ) op te schorten;

d) 

ervoor zorgen dat de ontvanger als de instelling in afwikkeling wordt behandeld met betrekking tot alle rechten of verplichtingen van de instelling of door de instelling in afwikkeling genomen maatregelen, met inbegrip van, behoudens de artikelen 38 en 40, alle rechten of verplichtingen in verband met de deelneming in een marktinfrastructuur;

e) 

de instelling in afwikkeling of de ontvanger verplichten de ander informatie en bijstand te verstrekken; en

f) 

de voorwaarden van een contract waarbij de instelling in afwikkeling partij is, annuleren of wijzigen, of een ontvanger als partij vervangen;

2.  De afwikkelingsautoriteiten oefenen de in lid 1 vermelde bevoegdheden uit indien dat door de afwikkelingsautoriteit passend wordt geacht om ervoor te helpen zorgen dat een afwikkelingsmaatregel doeltreffend is of om een of meer afwikkelingsdoelstellingen te verwezenlijken.

3.  De lidstaten dragen er zorg voor dat de afwikkelingsautoriteiten bij de uitoefening van een afwikkelingsbevoegdheid bevoegd zijn om in de benodigde continuïteitsregelingen te voorzien om te garanderen dat de afwikkelingsmaatregel doeltreffend is en, in voorkomend geval, de overgedragen bedrijfsactiviteiten door de ontvanger mogen worden uitgeoefend. Deze continuïteitsregelingen omvatten met name:

a) 

de continuïteit van door de instelling in afwikkeling aangegane contracten, zodat de ontvanger de rechten en verplichtingen van de instelling in afwikkeling met betrekking tot elk overgedragen financieel instrument, recht of activum of elke overgedragen verplichting overneemt en de instelling in afwikkeling (expliciet of impliciet) in alle relevante contractuele documenten vervangt;

b) 

de vervanging van de instelling in afwikkeling door de ontvanger in elke juridische procedure met betrekking tot elk overgedragen financieel instrument, recht of activum of elke overgedragen verplichting.

4.  De in lid 1, onder d), en in lid 3, onder b), bedoelde bevoegdheden hebben geen invloed op het volgende:

a) 

het recht van een werknemer van de instelling in afwikkeling om een arbeidscontract te beëindigen;

b) 

behoudens het bepaalde in de artikelen 69, 70 en 71, ieder recht van een partij bij een contract om rechten op grond van het contract uit te oefenen, waaronder het recht om het te beëindigen indien dit overeenkomstig de contractvoorwaarden is toegestaan wegens een handeling of een nalatigheid van de instelling in afwikkeling vóór de betrokken overdracht, of van de ontvanger na de betrokken overdracht.

Artikel 65

Bevoegdheid om het verschaffen van diensten en faciliteiten te eisen

1.  De lidstaten dragen er zorg voor dat de afwikkelingsautoriteiten de bevoegdheid hebben om een instelling in afwikkeling, of groepsentiteiten daarvan, ertoe te verplichten alle diensten en faciliteiten te verschaffen die nodig zijn om de ontvanger in staat te stellen de aan hem overgedragen bedrijfsactiviteiten effectief uit te oefenen.

De eerste alinea is ook van toepassing indien de instelling in afwikkeling of betreffende groepsentiteit zich in een normale insolventieprocedure bevindt.

2.  De lidstaten dragen er zorg voor dat hun afwikkelingsautoriteiten over de nodige bevoegdheden beschikken om de nakoming af te dwingen van de verplichtingen die overeenkomstig lid 1 door afwikkelingsautoriteiten in andere lidstaten aan op hun grondgebied gevestigde groepsentiteiten zijn opgelegd.

3.  De in de leden 1 en 2 bedoelde diensten en faciliteiten zijn beperkt tot operationele diensten en faciliteiten en omvatten geen enkele vorm van financiële steun.

4.  De overeenkomstig de leden 1 en 2 verschafte diensten en faciliteiten worden onder de volgende voorwaarden verschaft:

a) 

onder dezelfde voorwaarden indien de diensten en faciliteiten onmiddellijk voordat de afwikkelingsmaatregel is genomen in het kader van een overeenkomst aan de instelling in afwikkeling werden verschaft, en voor de duur van die overeenkomst;

b) 

onder redelijke voorwaarden indien er geen overeenkomst is of de looptijd van de overeenkomst is verstreken.

5.  De EBA vaardigt uiterlijk op 3 juli 2015 in overeenstemming met artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 richtsnoeren uit ter specificatie van de minimumlijst van diensten of faciliteiten die nodig zijn om de ontvanger in staat te stellen een aan hem overgedragen bedrijfsactiviteit effectief uit te oefenen.

Artikel 66

Bevoegdheid tot handhaving van door andere lidstaten genomen crisisbeheersingsmaatregelen of crisispreventiemaatregelen

1.  De lidstaten dragen er zorg voor dat, indien een overdracht van aandelen, andere eigendomsinstrumenten, of activa, rechten of verplichtingen, activa omvat die zich in een andere lidstaat dan de staat van de afwikkelingsautoriteit bevinden, dan wel rechten of verplichtingen naar het recht van een andere lidstaat dan de staat van de afwikkelingsautoriteit, de overdracht in of volgens het recht van die andere lidstaat uitwerking heeft.

2.  De lidstaten verlenen de afwikkelingsautoriteit die de overdracht heeft uitgevoerd of voornemens is uit te voeren, alle redelijke bijstand om te waarborgen dat de aandelen of andere eigendomsinstrumenten of activa, rechten of verplichtingen overeenkomstig alle toepasselijke vereisten van het nationale recht aan de ontvanger worden overgedragen.

3.  De lidstaten dragen er zorg voor dat aandeelhouders, schuldeisers en derden die door de in lid 1 bedoelde overdracht van aandelen, andere eigendomsinstrumenten, activa, rechten of passiva worden getroffen, niet gerechtigd zijn de overdracht te verhinderen, te betwisten of te vernietigen op grond van een rechtsbepaling van de lidstaat waar de activa zich bevinden of op grond van het op de aandelen, andere eigendomsinstrumenten, rechten of passiva toepasselijk recht.

4.  Indien een afwikkelingsautoriteit van een lidstaat (lidstaat A) de afschrijvings- of omzettingsbevoegdheden uitoefent, onder meer met betrekking tot kapitaalinstrumenten in overeenstemming met artikel 59, en de ►M3  bail-inbare passiva ◄ of relevante kapitaalinstrumenten van de instelling in afwikkeling het volgende omvatten:

a) 

instrumenten of passiva die vallen onder het recht van een andere lidstaat dan de staat van de afwikkelingsautoriteit die de afschrijvings- of omzettingsbevoegdheden heeft uitgeoefend (lidstaat B);

b) 

aan in lidstaat B gevestigde schuldeisers verschuldigde passiva,

draagt lidstaat B er zorg voor dat de hoofdsom van deze passiva of instrumenten wordt verlaagd of dat de passiva of instrumenten worden omgezet op grond van de uitoefening van de afschrijvings- of omzettingsbevoegdheden door de afwikkelingsautoriteit van lidstaat A.

5.  De lidstaten dragen er zorg voor dat de door de in lid 4 bedoelde uitoefening van afschrijvings- of omzettingsbevoegdheden getroffen schuldeisers niet gerechtigd zijn krachtens een rechtsbepaling van lidstaat B om de verlaging van de hoofdsom van het instrument of het passivum, dan wel de omzetting ervan, al naargelang het geval, te betwisten.

6.  Elke lidstaat draagt er zorg voor dat het volgende overeenkomstig het recht van de lidstaat van de afwikkelingsautoriteit wordt bepaald:

a) 

het recht voor aandeelhouders, schuldeisers en derden om door het instellen van beroep op grond van artikel 85 een overdracht te betwisten van in lid 1 van dit artikel bedoelde aandelen, andere eigendomsinstrumenten, activa, rechten of passiva;

b) 

het recht voor schuldeisers om door het instellen van beroep op grond van artikel 85 de verlaging van de hoofdsom of de omzetting van een onder lid 4, onder a) of b), van dit artikel vallend instrument of passivum te betwisten;

c) 

de in hoofdstuk VII bedoelde waarborgen voor gedeeltelijke overdrachten van in lid 1 bedoelde activa, rechten of passiva.

Artikel 67

Bevoegdheid met betrekking tot activa, rechten, passiva, aandelen en andere eigendomsinstrumenten die zich in derde landen bevinden

1.  De lidstaten bepalen dat ingeval bij een afwikkelingsmaatregel actie wordt ondernomen ten aanzien van activa die zich in een derde land bevinden, dan wel aandelen, andere eigendomsinstrumenten, rechten of passiva die onder het recht van een derde land vallen, de afwikkelingsautoriteiten kunnen verlangen dat:

a) 

de bewindvoerder, curator of andere persoon die zeggenschap over de instelling in afwikkeling uitoefent en de ontvanger verplicht zijn alle noodzakelijke stappen te nemen om ervoor te zorgen dat de overdracht, de afschrijving, de omzetting of de maatregel van kracht wordt;

b) 

de bewindvoerder, curator of andere persoon die zeggenschap over de instelling in afwikkeling uitoefent, verplicht is de aandelen, andere eigendomsinstrumenten, activa of rechten te houden of de passiva namens de ontvanger te voldoen totdat de overdracht, de afschrijving, de omzetting of de maatregel van kracht wordt;

c) 

de redelijke uitgaven die de ontvanger bij het uitvoeren van een overeenkomstig de punten a) en b) van dit lid vereiste maatregel rechtmatig heeft gemaakt op een van de manieren als bedoeld in artikel 37, lid 7, worden vergoed.

2.  Wanneer de afwikkelingsautoriteit vaststelt dat het, ondanks alle noodzakelijke, door de bewindvoerder, curator of andere persoon genomen maatregelen als bedoeld in lid 1, onder a), uiterst twijfelachtig is of de overdracht, de omzetting of de maatregel met betrekking tot bepaalde activa in een derde land of bepaalde aandelen, andere eigendomsinstrumenten, rechten of passiva die onder het recht van een derde land vallen, van kracht wordt, gaat de afwikkelingsautoriteit niet over tot de overdracht, de omzetting of de maatregel in kwestie. Indien de afwikkelingsautoriteit reeds opdracht tot de overdracht, de afschrijving, de omzetting of de maatregel heeft gegeven, is deze opdracht met betrekking tot de desbetreffende aandelen, eigendomsinstrumenten, activa, rechten of passiva nietig.

Artikel 68

Uitsluiting van bepaalde contractuele voorwaarden in geval van vroegtijdige interventie en afwikkeling

1.  Een op zichzelf staande crisispreventiemaatregel of een crisisbeheersingsmaatregel die in overeenstemming met deze richtlijn jegens een entiteit is genomen, die een gebeurtenis omvat die rechtstreeks verband houdt met de toepassing van een dergelijke maatregel, wordt op zich uit hoofde van een door die entiteit aangegaan contract niet als een afdwingingsgrond in de zin van Richtlijn 2002/47/EG of als een insolventieprocedure in de zin van Richtlijn 98/26/EG erkend, mits bij voortduring aan de materiële verplichtingen uit hoofde van het contract, daaronder begrepen de betalings- en leveringsverplichtingen, wordt voldaan en het verschaffen van zekerheden wordt voortgezet.

Voorts wordt een crisispreventiemaatregel of crisisbeheersingsmaatregel op zichzelf niet beschouwd als een uitoefening van handhaving of als een insolventieprocedure uit hoofde van een overeenkomst die is aangegaan door:

a) 

een dochteronderneming van de instelling, welke verplichtingen omvat die door de moederonderneming of enig andere entiteit in de groep zijn gegarandeerd of anderszins worden gedragen; of

b) 

enige entiteit in een groep, welke kruiselingse wanbetalingsvoorzieningen (cross-default provisions) bevat.

2.  Indien afwikkelingsmaatregelen van een derde land uit hoofde van artikel 94 worden erkend, of indien een afwikkelingsautoriteit anderszins aldus besluit, worden deze maatregelen voor de toepassing van dit artikel als een crisisbeheersingsmaatregel beschouwd.

3.   ►M3  Mits bij voortduring aan de materiële verplichtingen uit hoofde van het contract, daaronder begrepen de betalings- en leveringsverplichtingen, wordt voldaan en het verschaffen van zekerheden wordt voortgezet, biedt een crisispreventiemaatregel, een opschorting van de verplichting op grond van artikel 33 bis of een crisisbeheersingsmaatregel, daaronder begrepen een gebeurtenis die rechtstreeks met de toepassing van een dergelijke maatregel verband houdt, op zich niemand de mogelijkheid om: ◄

a) 

recht op beëindiging, opschorting, wijziging, saldering of verrekening uit te oefenen, waaronder in verband met een overeenkomst die is gesloten door:

i) 

door een dochteronderneming waarbij de verplichtingen door een groepsentiteit worden gegarandeerd of anderszins worden gewaarborgd,

ii) 

door een groepsentiteit, waarbij de overeenkomst wederzijdse tekortkomingsbepalingen (cross-default provisions) omvat;

b) 

het bezit te verwerven van, de zeggenschap uit te oefenen over of het uitoefenen van een zekerheidsrecht jegens de eigendom van de instelling of de entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), of elke andere groepsentiteit in verband met een overeenkomst die wederzijdse tekortkomingsbepalingen omvat;

c) 

afbreuk te doen aan de contractuele rechten van de instelling of de entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), of elke andere groepsentiteit in verband met een overeenkomst die wederzijdse tekortkomingsbepalingen omvat;.

4.  Dit artikel laat het recht van een persoon om tot een in lid 3 bedoelde handeling over te gaan onverlet indien dit recht ontstaat uit hoofde van een andere gebeurtenis dan de crisispreventiemaatregel, de crisisbeheersingsmaatregel of een gebeurtenis die rechtstreeks met de toepassing van een dergelijke maatregel verband houdt.

▼M3

5.  Een opschorting of beperking op grond van artikel 33bis, 69 of 70 wordt voor de toepassing van de leden 1 en 3 van dit artikel en artikel 71, lid 1, niet beschouwd als het niet naleven van een contractuele verplichting.

▼B

6.  De bepalingen van dit artikel zijn te beschouwen als bepalingen van bijzonder dwingend recht in de zin van artikel 9 van Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad ( 11 ).

Artikel 69

Bevoegdheid om bepaalde verplichtingen op te schorten

1.  De lidstaten dragen er zorg voor dat de afwikkelingsautoriteiten de bevoegdheid hebben om betalings- of leveringsverplichtingen ingevolge elk contract waarbij een instelling in afwikkeling een partij is, op te schorten vanaf de bekendmaking overeenkomstig artikel 83, lid 4, van een bericht van de opschorting tot middernacht aan het eind van de werkdag volgend op die bekendmaking in de lidstaat waar de voor de afwikkeling van de instelling in afwikkeling bevoegde autoriteit is gevestigd.

2.  Indien tijdens de periode van opschorting uitvoering moet worden gegeven aan een betalings- of leveringsverplichting, is de betaling of levering bij het verstrijken van die periode onmiddellijk verschuldigd.

3.  Indien voor een instelling in afwikkeling in het kader van een contract geldende betalings- of leveringsverplichtingen op grond van lid 1 worden opgeschort, worden de ingevolge dat contract voor de tegenpartijen van de instelling in afwikkeling geldende betalings- of leveringsverplichtingen voor dezelfde periode opgeschort.

▼M3

4.  Een opschorting op grond van lid 1 is niet van toepassing op betalings- en leveringsverplichtingen ten aanzien van:

a) 

systemen en exploitanten van systemen die overeenkomstig Richtlijn 98/26/EG zijn aangewezen;

b) 

CTP's waaraan in de Unie een vergunning is verleend overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EU) nr. 648/2012, en CTP's uit derde landen die door de ESMA zijn erkend overeenkomstig artikel 25 van die verordening;

c) 

centrale banken.

▼B

5.  Bij het uitoefenen van een bevoegdheid uit hoofde van dit artikel houden de afwikkelingsautoriteiten rekening met de gevolgen die dit zou kunnen hebben voor de ordelijke werking van de financiële markten.

▼M3

De afwikkelingsautoriteiten bepalen de reikwijdte van die bevoegdheid, rekening houdend met de omstandigheden van elk geval. De afwikkelingsautoriteiten gaan met name zorgvuldig na of de uitbreiding van de opschorting tot in aanmerking komende deposito's in de zin van artikel 2, lid 1, punt 4), van Richtlijn 2014/49/EU, met name gedekte deposito's die worden aangehouden door natuurlijke personen en kleine, middelgrote en micro-ondernemingen, dienstig is.

De lidstaten kunnen bepalen dat, indien de bevoegdheid tot opschorting van betalings- of leveringsverplichtingen wordt uitgeoefend ten aanzien van in aanmerking komende deposito's, de afwikkelingsautoriteiten ervoor zorgen dat deposanten toegang hebben tot een passend bedrag per dag van deze deposito's.

▼B

Artikel 70

Bevoegdheid om de afdwinging van zekerheidsrechten te beperken

1.  De lidstaten dragen er zorg voor dat afwikkelingsautoriteiten bevoegd zijn om schuldeisers met een zekerheid van een instelling in afwikkeling te beperken in hun mogelijkheden om hun zekerheidsrechten in verband met activa van die instelling in afwikkeling af te dwingen vanaf de bekendmaking overeenkomstig artikel 83, lid 4, van een bericht betreffende de beperking tot middernacht aan het eind van de werkdag volgend op die bekendmaking in de lidstaat waar de instelling in afwikkeling is gevestigd.

▼M3

2.  Afwikkelingsautoriteiten oefenen de in lid 1 van dit artikel bedoelde bevoegdheid niet uit ten aanzien van:

a) 

het zekerheidsrecht van systemen of exploitanten die voor de toepassing van Richtlijn 98/26/EG zijn aangewezen;

b) 

centrale tegenpartijen waaraan in de Unie een vergunning is verleend overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EU) nr. 648/2012, en centrale tegenpartijen uit derde landen die door de ESMA zijn erkend overeenkomstig artikel 25 van Verordening (EU) nr. 648/2012; en

c) 

centrale banken, ten aanzien van activa die door de instelling in afwikkeling als margin of zekerheid zijn toegezegd of verstrekt.

▼B

3.  Indien artikel 80 van toepassing is, zorgen de afwikkelingsautoriteiten ervoor dat alle beperkingen die uit hoofde van de in lid 1 van dit artikel bedoelde bevoegdheid zijn opgelegd, consistent zijn voor alle groepsentiteiten ten aanzien waarvan een afwikkelingsmaatregel is genomen.

4.  Bij het uitoefenen van een bevoegdheid uit hoofde van dit artikel houden de afwikkelingsautoriteiten rekening met de gevolgen die dit zou kunnen hebben voor de ordelijke werking van de financiële markten.

Artikel 71

Bevoegdheid tot tijdelijke opschorting van beëindigingsrechten

1.  De lidstaten dragen er zorg voor dat de afwikkelingsautoriteiten de bevoegdheid hebben tot opschorting van de beëindigingsrechten van een partij bij een financieel contract met een instelling in afwikkeling vanaf de bekendmaking overeenkomstig artikel 83, lid 4, van het bericht tot middernacht aan het eind van de werkdag volgend op die bekendmaking in de lidstaat waar de instelling in afwikkeling is gevestigd, mits de uitoefening van de betalings- en leveringsverplichtingen, alsook het verschaffen van zekerheden wordt voortgezet.

2.  De lidstaten dragen er zorg voor dat de afwikkelingsautoriteiten de bevoegdheid hebben de beëindigingsrechten van een partij bij een contract met een dochteronderneming van een instelling in afwikkeling, op te schorten indien:

a) 

de verplichtingen uit hoofde van dat contract door de instelling in afwikkeling gegarandeerd of anderszins ondersteund worden;

b) 

de beëindigingsrechten uit hoofde van dat contract uitsluitend op de insolvabiliteit of de financiële positie van de instelling in afwikkeling zijn gebaseerd; en

c) 

in het geval met betrekking tot de instelling in afwikkeling een overdrachtsbevoegdheid is uitgeoefend of kan worden uitgeoefend, hetzij:

i) 

alle activa en passiva van de dochteronderneming in verband met dat contract aan de ontvanger zijn of kunnen worden overgedragen en door hem zijn of kunnen worden overgenomen; hetzij

ii) 

de afwikkelingsautoriteit op een andere wijze passende bescherming biedt voor dergelijke verplichtingen.

De opschorting treedt in werking vanaf de bekendmaking van het bericht overeenkomstig artikel 83, lid 4, tot middernacht op de werkdag volgend op die bekendmaking in de lidstaat waar de dochteronderneming van de instelling in afwikkeling is gevestigd.

▼M3

3.  Een opschorting op grond van lid 1 of lid 2 is niet van toepassing op:

a) 

systemen of exploitanten van systemen die voor de toepassing van Richtlijn 98/26/EG als zodanig zijn aangemerkt;

b) 

centrale tegenpartijen waaraan overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EU) nr. 648/2012 in de Unie een vergunning is verleend en centrale tegenpartijen uit derde landen die overeenkomstig artikel 25 van Verordening (EU) nr. 648/2012 door de ESMA zijn erkend; of

c) 

centrale banken.

▼B

4.  Een persoon kan een beëindigingsrecht ingevolge een contract uitoefenen voor het einde van de in lid 1 of lid 2 bedoelde termijn indien die persoon bericht van de afwikkelingsautoriteit ontvangt dat de onder het contract vallende rechten en verplichtingen niet:

a) 

niet aan een een andere entiteit worden overgedragen; of

b) 

bij toepassing van het instrument van bail-in overeenkomstig artikel 43, lid 2, onder a), niet aan afschrijving of omzetting onderworpen zijn.

5.  Indien een afwikkelingsautoriteit de in lid 1 of lid 2 van dit artikel vermelde bevoegdheid tot opschorting van beëindigingsrechten uitoefent en geen bericht is bekendgemaakt overeenkomstig lid 4 van dit artikel, mogen deze rechten na afloop van de opschortingstermijn met inachtneming van artikel 68 als volgt worden uitgeoefend:

a) 

indien de onder het contract vallende rechten en verplichtingen aan een andere entiteit zijn overgedragen, mag een tegenpartij beëindigingsrechten volgens de voorwaarden van dat contract alleen uitoefenen indien zich aan de zijde van de ontvanger een afdwingingsgrond blijft voordoen of zich later voordoet;

b) 

indien de onder het contract vallende rechten en verplichtingen bij de instelling in afwikkeling blijven en de afwikkelingsautoriteit ten aanzien van deze instelling niet overeenkomstig artikel 43, lid 2, onder a), het instrument van bail-in op dat contract heeft toegepast, kan een tegenpartij bij het verstrijken van de opschorting uit hoofde van lid 1 beëindigingsrechten uitoefenen overeenkomstig de voorwaarden van dat contract.

6.  Bij het uitoefenen van een bevoegdheid uit hoofde van dit artikel houden de afwikkelingsautoriteiten rekening met de gevolgen die dit zou kunnen hebben voor de ordelijke werking van de financiële markten.

7.  De bevoegde autoriteiten of de afwikkelingsautoriteiten kunnen van een instelling of een entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), eisen dat zij gedetailleerde gegevens over financiële contracten bijhoudt.

Overeenkomstig artikel 81 van Verordening (EU) nr. 648/2012 wordt, op verzoek van een bevoegde autoriteit of een afwikkelingsautoriteit, in een transactieregister de nodige informatie ter beschikking gesteld van de bevoegde autoriteiten of de afwikkelingsautoriteiten om hen in staat te stellen hun verantwoordelijkheden en taken te vervullen.

8.  De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen met het oog op de bepaling van de volgende elementen voor de toepassing van lid 7:

a) 

een minimumpakket aan informatie over financiële contracten die in de gedetailleerde gegevens moet zijn vervat; en

b) 

de omstandigheden waaronder het vereiste dient te worden opgelegd.

De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 3 juli 2015 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

▼M3

Artikel 71 bis

Contractuele erkenning van bevoegdheden in verband met de opschorting van de afwikkeling

1.  De lidstaten verplichten de in artikel 1, lid 1, punten b, c), en d), bedoelde instellingen en entiteiten om in ieder financieel contract dat onder het recht van een derde land valt, een contractuele bepaling op te nemen waarbij de partijen erkennen dat het financieel contract onderworpen kan zijn aan de uitoefening van bevoegdheden door de afwikkelingsautoriteit met het oog op het opschorten of beperken van rechten en verplichtingen uit hoofde van de artikelen 33 bis, 69, 70 en 71, en erkennen dat zij gebonden zijn aan de vereisten van artikel 68.

2.  De lidstaten kunnen ook eisen dat EU-moederondernemingen ervoor zorgen dat hun dochterondernemingen in derde landen in de in lid 1 bedoelde financiële contracten bepalingen opnemen die uitsluiten dat de uitoefening door de afwikkelingsautoriteit van de bevoegdheid tot opschorting of tot beperking van rechten en verplichtingen van de EU-moederonderneming overeenkomstig lid 1, een geldige reden vormt voor vroegtijdige beëindiging, opschorting, wijziging, verrekening, uitoefening van rechten op saldering of tenuitvoerlegging van zekerheidsrechten met betrekking tot die contracten.

Het vereiste in de eerste alinea kan gelden ten aanzien van dochterondernemingen in derde landen die:

a) 

kredietinstellingen zijn;

b) 

beleggingsondernemingen zijn (of die beleggingsondernemingen zouden zijn indien ze een hoofdkantoor in de relevante lidstaat zouden hebben); of

c) 

financiële instellingen zijn.

3.  Lid 1 geldt voor elk financieel contract dat:

a) 

een nieuwe verplichting creëert, of een bestaande verplichting wezenlijk verandert na de inwerkingtreding van de bepalingen die op nationaal niveau zijn vastgesteld ter omzetting van dit artikel;

b) 

voorziet in de uitoefening van een of meer beëindigingsrechten of rechten tot tenuitvoerlegging van zekerheidsrechten waarop artikel 33 bis, 68, 69, 70 of 71 van toepassing zou zijn indien het financiële contract onder de wetgeving van een lidstaat zou vallen.

4.  Indien een instelling of entiteit de krachtens lid 1 van dit artikel vereiste contractuele bepaling niet opneemt, belet dat de afwikkelingsautoriteit niet de in de artikelen 33 bis, 68, 69, 70 of 71 bedoelde bevoegdheden toe te passen met betrekking tot dat financiële contract.

5.  De EBA stelt ontwerpen van technische reguleringsnormen op om de inhoud van de krachtens lid 1 vereiste bepaling nader te bepalen, rekening houdend met de verschillende bedrijfsmodellen van instellingen en entiteiten.

De EBA dient die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 28 juni 2020 bij de Commissie in.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

▼B

Artikel 72

Uitoefening van de afwikkelingsbevoegdheden

1.  De lidstaten dragen er zorg voor dat de afwikkelingsautoriteiten bij het nemen van een afwikkelingsmaatregel zeggenschap over de instelling in afwikkeling kunnen uitoefenen, teneinde:

a) 

de activiteiten en diensten van de instelling in afwikkeling te verrichten met alle bevoegdheden van de aandeelhouders en het leidinggevend orgaan; en

b) 

de activa en eigendom van de instelling in afwikkeling te kunnen beheren en vervreemden.

De in de eerste alinea bedoelde zeggenschap kan rechtstreeks door de afwikkelingsautoriteit of onrechtstreeks door (een) door de afwikkelingsautoriteit aangewezen persoon of personen worden uitgeoefend. De lidstaten dragen er zorg voor dat de met aandelen of andere eigendomsinstrumenten van de instelling in afwikkeling verbonden stemrechten niet kunnen worden uitgeoefend in de afwikkelingsperiode.

2.  Behoudens artikel 85, lid 1, dragen de lidstaten er tevens zorg voor dat de afwikkelingsautoriteiten op grond van nationale administratieve bevoegdheden en procedures via een bestuursmaatregel een afwikkelingsmaatregel kunnen nemen, zonder zeggenschap over de instelling in afwikkeling uit te oefenen.

3.  De afwikkelingsautoriteiten besluiten per geval of het passend is de afwikkelingsmaatregel met behulp van de in lid 1 of lid 2 vermelde middelen uit te voeren, rekening houdend met de afwikkelingsdoelstellingen en de algemene afwikkelingsbeginselen, de specifieke omstandigheden van de betrokken instelling in afwikkeling en de noodzaak de doeltreffende afwikkeling van grensoverschrijdende groepen te vergemakkelijken.

4.  De afwikkelingsautoriteiten worden niet geacht een schaduwdirecteur of een feitelijke directeur op grond van nationaal recht.



HOOFDSTUK VII

Waarborgen

Artikel 73

Behandeling van aandeelhouders en schuldeisers in geval van gedeeltelijke overdrachten en toepassing van het instrument van bail-in

De lidstaten dragen er zorg voor dat, na toepassing van een of meer afwikkelingsinstrumenten, en met name voor de toepassing van artikel 75:

a) 

behalve indien punt b) toepassing vindt, ingeval afwikkelingsautoriteiten slechts delen van de rechten, activa en passiva van de instelling in afwikkeling overdragen, de aandeelhouders en die schuldeisers wier vorderingen niet zijn overgedragen, ter voldoening van hun vorderingen ten minste evenveel ontvangen als zij zouden hebben ontvangen mocht op het moment dat het in artikel 82 bedoelde besluit werd genomen de instelling in afwikkeling volgens een normale insolventieprocedure zijn geliquideerd;

b) 

ingeval afwikkelingsautoriteiten het instrument van bail-in toepassen, de aandeelhouders en de schuldeisers wier vorderingen zijn afgeschreven of in aandelen zijn omgezet, geen grotere verliezen lijden dan zij zouden hebben geleden mocht op het moment dat het in artikel 82 bedoelde besluit werd genomen de instelling in afwikkeling vlak voor de afschrijving of omzetting volgens een normale insolventieprocedure zijn geliquideerd.

Artikel 74

Waardering van verschillen in behandeling

1.  Om te beoordelen of de aandeelhouders en de schuldeisers beter zouden zijn behandeld mocht een normale insolventieprocedure zijn geopend ten aanzien van de instelling in afwikkeling, met inbegrip van, maar niet beperkt tot de toepassing van artikel 73, dragen de lidstaten er zorg voor dat op zo kort mogelijke termijn nadat de afwikkelingsmaatregel of afwikkelingsmaatregelen heeft c.q. hebben plaatsgevonden een waardering door een onafhankelijke persoon wordt verricht. De waardering staat los van de waardering die uit hoofde van artikel 36 is verricht.

2.  Bij de waardering in de zin van lid 1 wordt het volgende bepaald:

a) 

de behandeling die aandeelhouders en schuldeisers, of de desbetreffende depositogarantiestelsels, zouden hebben genoten, mocht op het moment dat het in artikel 82 bedoelde besluit werd genomen een normale insolventieprocedure zijn geopend ten aanzien van de instelling in afwikkeling waarop de afwikkelingsmaatregel of afwikkelingsmaatregelen betrekking had c.q. hadden;

b) 

de daadwerkelijke behandeling die aandeelhouders en schuldeisers hebben genoten bij de afwikkeling van de instelling in afwikkeling; en;

c) 

of er sprake is van een verschil tussen de onder a) bedoelde behandeling en de onder b) bedoelde behandeling.

3.  Bij de waardering wordt:

a) 

aangenomen dat tegen de instelling in afwikkeling waarop de afwikkelingsmaatregel of afwikkelingsmaatregelen betrekking had c.q. hadden, op het moment dat het in artikel 82 bedoelde besluit werd genomen een normale insolventieprocedure zou zijn geopend;

b) 

aangenomen dat de afwikkelingsmaatregel of afwikkelingsmaatregelen niet had c.q. hadden plaatsgevonden;

c) 

geen rekening gehouden met de toekenning van buitengewone financiële overheidssteun aan de instelling in afwikkeling.

4.  De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen met het oog op de vaststelling van de methode om de waardering in de zin van dit artikel uit te voeren, in het bijzonder de methode ter beoordeling van de behandeling die aandeelhouders en schuldeisers zouden hebben genoten, mocht op het moment dat het in artikel 82 bedoelde besluit werd genomen een insolventieprocedure zijn geopend ten aanzien van de instelling in afwikkeling.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

Artikel 75

Waarborg voor aandeelhouders en schuldeisers

De lidstaten dragen er zorg voor dat, indien bij de overeenkomstig artikel 74 verrichte waardering blijkt dat enige in artikel 73, bedoelde aandeelhouder of schuldeiser, of het in artikel 109, lid 1, bedoelde depositogarantiestelsel grotere verliezen heeft geleden dan deze in het kader van een normale insolventieprocedure zouden hebben geleden, deze recht heeft op de betaling van het verschil uit de financieringsregelingen voor de afwikkeling.

Artikel 76

Waarborg voor tegenpartijen bij gedeeltelijke overdrachten

1.  De lidstaten dragen er zorg voor dat de in lid 2 beschreven bescherming in de volgende omstandigheden van toepassing is:

a) 

een afwikkelingsautoriteit draagt sommige, maar niet alle, activa, rechten of passiva van een instelling in afwikkeling over aan een andere entiteit of, in het geval de toepassing van een afwikkelingsinstrument, van een overbruggingsinstelling of vehikel voor activabeheer aan een andere persoon;

b) 

een afwikkelingsautoriteit oefent de in artikel 64, lid 1, onder f), vermelde bevoegdheden uit.

2.  De lidstaten zorgen voor een adequate bescherming van de volgende regelingen en van de tegenpartijen bij de volgende regelingen:

a) 

zekerheidsregelingen, waarbij een persoon bij wijze van zekerheid een werkelijk of voorwaardelijk belang in de over te dragen activa of rechten heeft, ongeacht of dat belang door specifieke activa of rechten, dan wel door middel van een vlottende zekerheid of soortgelijke regeling is gedekt;

b) 

financiëlezekerheidsovereenkomsten die tot overdracht van eigendom/gerechtigdheid leiden waarbij ter dekking van de uitvoering van welbepaalde verplichtingen een zekerheid wordt verstrekt door de overdracht van de volledige eigendom van activa van de zekerheidsgever aan de zekerheidsnemer, onder voorwaarden waarin is bepaald dat de zekerheidsnemer de activa overdraagt indien die welbepaalde verplichtingen zijn uitgevoerd;

c) 

verrekeningsovereenkomsten waarbij twee of meer vorderingen of verplichtingen tussen de instelling in afwikkeling en een tegenpartij met elkaar kunnen worden verrekend;

d) 

salderingsovereenkomsten;

e) 

gedekte obligaties;

f) 

gestructureerde financieringsregelingen, met inbegrip van securitisaties en instrumenten voor hedgingdoeleinden die integraal deel uitmaken van de pool van onderliggende activa en volgens nationaal recht op gelijke wijze als gedekte obligaties gedekt zijn, die het verstrekken en aanhouden van zekerheden door een partij bij de regeling of een trustee, lasthebber of gevolmachtigde inhouden.

De adequate bescherming voor de onder a) tot en met f) van dit lid vermelde categorieën regelingen wordt verder gepreciseerd in de artikelen 77 tot en met 80, en is onderworpen aan de in de artikelen 68 tot en met 71 vermelde beperkingen.

3.  Het vereiste van lid 2 is van toepassing ongeacht het aantal partijen bij de regelingen en ongeacht of de regelingen:

a) 

bij overeenkomst, trust, of andere middelen zijn opgezet, dan wel van rechtswege automatisch zijn ontstaan;

b) 

ontstaan uit hoofde van, dan wel geheel of gedeeltelijk worden beheerst door het recht van een andere lidstaat of van een derde land;

4.  De Commissie stelt middels gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 115 maatregelen vast ter nadere bepaling van de categorieën regelingen die onder het toepassingsgebied van lid 2, onder a) tot en met f), van dit artikel vallen.

Artikel 77

Bescherming voor financiële zekerheden en verrekenings- en salderingsovereenkomsten

1.  De lidstaten dragen zorg voor een adequate bescherming van financiëlezekerheidsovereenkomsten die tot overdracht van eigendom/gerechtigdheid leiden en van verrekenings- en salderingsovereenkomsten, om te voorkomen dat sommige, maar niet alle van de rechten en verplichtingen die worden beschermd door een financiëlezekerheidsovereenkomst die leidt tot overdracht of door een verrekenings- of een salderingsovereenkomst tussen de instelling in afwikkeling en een andere persoon worden overgedragen, en om te voorkomen dat die rechten en verplichtingen die worden beschermd door een dergelijke financiëlezekerheidsovereenkomst die leidt tot overdracht of door een verrekenings- of een salderingsovereenkomst door de uitoefening van aanvullende bevoegdheden worden gewijzigd of beëindigd.

Voor de toepassing van de eerste alinea worden rechten en verplichtingen geacht door een dergelijke overeenkomst beschermd te zijn indien de partijen bij de overeenkomst recht hebben op de verrekening of saldering van deze rechten en verplichtingen.

2.  Niettegenstaande lid 1 mogen de afwikkelingsautoriteiten, waar nodig om de beschikbaarheid van de gedekte deposito’s zeker te stellen:

a) 

gedekte deposito’s overdragen die onder de in lid 1 bedoelde regelingen vallen zonder andere activa, rechten en passiva over te dragen die onder dezelfde regeling vallen; en

b) 

die activa, rechten en passiva overdragen, wijzigen of beëindigen zonder de gedekte deposito’s over te dragen.

Artikel 78

Bescherming voor zekerheidsregelingen

1.  De lidstaten dragen er zorg voor dat er voor verplichtingen die door een zekerheidsregeling zijn gedekt, in adequate bescherming is voorzien, zodat wordt voorkomen dat er zich een van de volgende gevallen voordoet:

a) 

de overdracht van de activa waarmee de verplichting is gedekt, tenzij die verplichting en het voordeel van de zekerheid ook worden overgedragen;

b) 

de overdracht van een gedekte verplichting, tenzij het voordeel van de zekerheid ook wordt overgedragen;

c) 

de overdracht van het voordeel van de zekerheid, tenzij de gedekte verplichting ook wordt overgedragen;

d) 

de wijziging of beëindiging van een zekerheidsregeling door de uitoefening van aanvullende bevoegdheden, indien deze wijziging of beëindiging tot gevolg heeft dat de verplichting niet langer wordt gedekt.

2.  Niettegenstaande lid 1 mogen de afwikkelingsautoriteiten, waar nodig om de beschikbaarheid van de gedekte deposito’s zeker te stellen:

a) 

gedekte deposito’s overdragen die onder de in lid 1 bedoelde regelingen vallen zonder andere activa, rechten en passiva over te dragen die onder dezelfde regeling vallen; en

b) 

die activa, rechten en passiva overdragen, wijzigen of beëindigen zonder de gedekte deposito’s over te dragen.

Artikel 79

Bescherming voor gestructureerde financieringsregelingen en gedekte obligaties

1.  De lidstaten dragen er zorg voor dat er voor gestructureerde financieringsregelingen, met inbegrip van de in artikel 76, lid 2, onder e) en f), bedoelde regelingen, in adequate bescherming is voorzien, zodat wordt voorkomen dat er zich een van de volgende gevallen voordoet:

a) 

de overdracht van sommige, maar niet alle activa, rechten en passiva die een gestructureerde financieringsregeling of een onderdeel ervan vormen, met inbegrip van de in artikel 76, lid 2, onder e) en f), bedoelde regelingen, waarvan een van de partijen de instelling in afwikkeling is;

b) 

de beëindiging of wijziging door de uitoefening van aanvullende bevoegdheden van de activa, rechten en passiva die een gestructureerde financieringsregeling of een onderdeel ervan vormen, met inbegrip van de in artikel 76, lid 2, onder e) en f), bedoelde regelingen, waarvan een van de partijen de instelling in afwikkeling is.

2.  Niettegenstaande lid 1 mogen de afwikkelingsautoriteiten, waar nodig om de beschikbaarheid van de gedekte deposito’s zeker te stellen:

a) 

gedekte deposito’s overdragen die onder de in lid 1 bedoelde regelingen vallen zonder andere activa, rechten en passiva over te dragen die onder dezelfde regeling vallen; en

b) 

die activa, rechten en passiva overdragen, wijzigen of beëindigen zonder de gedekte deposito’s over te dragen

Artikel 80

Gedeeltelijke overdrachten: bescherming van handels-, clearing- en afwikkelingssystemen

1.  De lidstaten dragen er zorg voor dat de toepassing van een afwikkelingsinstrument geen afbreuk doet aan het functioneren van systemen en regels van systemen die onder Richtlijn 98/26/EG vallen wanneer de afwikkelingsautoriteit:

a) 

sommige, maar niet alle, activa, rechten of passiva van een instelling in afwikkeling aan een andere entiteit overdraagt;

b) 

bevoegdheden op grond van artikel 64 uitoefent om de voorwaarden van een contract waarvan een van de partijen de instelling in afwikkeling is, te annuleren of te wijzigen, dan wel om een ontvanger als partij te vervangen.

2.  Met name mag een in lid 1 van dit artikel bedoelde overdracht, annulering of wijziging een overboekingsopdracht niet herroepen in strijd met artikel 5 van Richtlijn 98/26/EG; evenmin mag de afdwingbaarheid worden gewijzigd of tenietgedaan van overboekingsopdrachten en verrekening zoals voorgeschreven bij de artikelen 3 en 5 van die richtlijn, van het gebruik van middelen, effecten of kredietfaciliteiten zoals voorgeschreven bij artikel 4 daarvan of van de bescherming van zakelijke zekerheden zoals voorgeschreven bij artikel 9 daarvan.



HOOFDSTUK VIII

Procedurele verplichtingen

Artikel 81

Kennisgevingsvereisten

1.  De lidstaten eisen dat het leidinggevend orgaan van een instelling of een in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), bedoelde entiteit de bevoegde autoriteit in kennis stelt wanneer het van oordeel is dat de instelling of de entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), faalt of waarschijnlijk gaat falen in de zin van artikel 32, lid 4.

2.  De bevoegde autoriteiten brengen de betrokken afwikkelingsautoriteiten op de hoogte van elke kennisgeving als bedoeld in lid 1 van dit artikel, en van elke crisipreventiemaatregel of maatregelen als bedoeld in artikel 104 van Richtlijn 2013/36/EU die zij een instelling of een entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), van deze richtlijn verplichten te nemen.

3.  Indien een bevoegde autoriteit of afwikkelingsautoriteit oordeelt dat met betrekking tot een instelling of een entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), aan de in artikel 32, lid 1, onder a) en b), gestelde voorwaarden is voldaan, deelt zij dit oordeel onverwijld aan de volgende autoriteiten mee, indien deze van de bevoegde autoriteit verschillen:

a) 

de afwikkelingsautoriteit voor die instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d);

b) 

de bevoegde autoriteit voor die instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d);

c) 

de bevoegde autoriteit voor elk bijkantoor van die instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d);

d) 

de afwikkelingsautoriteit voor elk bijkantoor van die instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d);

e) 

de centrale bank;

f) 

het depositogarantiestelsel waarbij een kredietinstelling is aangesloten indien zulks noodzakelijk is voor het vervullen van de functies van het depositogarantiestelsel;

g) 

het voor de financieringsregelingen voor de afwikkeling bevoegde orgaan, indien zulks noodzakelijk is voor het vervullen van de functies van het depositogarantiestelsel;

h) 

in voorkomend geval, de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau;

i) 

het bevoegde ministerie;

j) 

indien er krachtens titel VII, hoofdstuk 3, van Richtlijn 2013/36/EU toezicht op geconsolideerde basis op de instelling of de entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), van deze richtlijn wordt uitgeoefend, de consoliderende toezichthouder; en

k) 

de ESRB en de aangewezen nationale macroprudentiële autoriteit.

4.  Wanneer de doorgifte van informatie als bedoeld in de leden 3, onder f) en g), niet het vereiste niveau van vertrouwelijkheid garandeert, stelt de bevoegde autoriteit of de afwikkelingsautoriteit alternatieve communicatieprocedures vast die én de verwezenlijking van dezelfde doelstellingen én het passende niveau van vertrouwelijkheid garanderen.

Artikel 82

Besluit van de afwikkelingsautoriteit

1.  Bij ontvangst van een mededeling van de bevoegde autoriteit overeenkomstig artikel 81, lid 3, of op eigen initiatief, beoordeelt de afwikkelingsautoriteit of de in artikel 32, lid 1, en artikel 33 gestelde voorwaarden met betrekking tot de instelling of de entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), in kwestie zijn vervuld.

2.  Een besluit betreffende het al dan niet nemen van afwikkelingsmaatregelen met betrekking tot een instelling of een entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), wordt uiteengezet in een bericht dat de volgende informatie bevat:

a) 

de redenen voor dat besluit, met inbegrip van de vaststelling dat de instelling wel of niet voldoet aan de voorwaarden voor afwikkeling;

b) 

de maatregel die de afwikkelingsautoriteit voornemens is te treffen, met inbegrip van, in voorkomend geval, het besluit om liquidatie aan te vragen, de benoeming van een bewindvoerder en enige andere maatregel in het kader van normale insolventieprocedures of, met inachtneming van artikel 37, lid 9, krachtens de nationale wetgeving.

3.  De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen met het oog op de vaststelling van de procedures en inhoud met betrekking tot de volgende vereisten:

a) 

de in artikel 81, leden 1, 2 en3, bedoelde kennisgevingen;

b) 

de in lid 83 bedoelde kennisgeving van een opschorting.

De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 3 juli 2015 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 vast te stellen.

Artikel 83

Procedurele verplichtingen van afwikkelingsautoriteiten

1.  De lidstaten dragen er zorg voor dat de afwikkelingsautoriteiten zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk na het nemen van een afwikkelingsmaatregel voldoen aan de in de leden 2, 3 en 4 vastgelegde vereisten.

2.  De afwikkelingsautoriteit stelt de instelling in afwikkeling en de onderstaande autoriteiten, indien deze verschillend zijn, in kennis:.

a) 

de bevoegde autoriteit voor de instelling in afwikkeling;

b) 

de bevoegde autoriteit van elk bijkantoor van de instelling in afwikkeling;

c) 

de centrale bank;

d) 

het depositogarantiestelsel waarbij de kredietinstelling in afwikkeling is aangesloten;

e) 

het voor de financieringsregelingen voor de afwikkeling bevoegde orgaan;

f) 

in voorkomend geval, de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau;

g) 

het bevoegde ministerie;

h) 

indien er krachtens titel VII, hoofdstuk 3, van Richtlijn 2013/36/EU toezicht op geconsolideerde basis op de instelling in afwikkeling wordt uitgeoefend, de consoliderende toezichthouder;

i) 

de aangewezen nationale macroprudentiële autoriteit en de ESRB;

j) 

de Commissie, de Europese Centrale Bank, de EAEM, de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen) („EIOPA”), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1094/2010 en de EBA;

k) 

indien de instelling in afwikkeling een instelling is in de zin van artikel 2, onder b), van Richtlijn 98/26/EG, de exploitanten van de systemen waaraan zij deelneemt.

3.  Een in lid 2 bedoelde kennisgeving bevat een kopie van elke maatregel of elk instrument door middel waarvan de desbetreffende bevoegdheden worden uitgeoefend en geeft de datum aan vanaf wanneer de afwikkelingsmaatregel of afwikkelingsmaatregelen van kracht is c.q. zijn.

4.  De afwikkelingsautoriteit maakt via de volgende middelen hetzij een kopie van de maatregel of het instrument door middel waarvan de afwikkelingsmaatregel is genomen, hetzij een bericht waarin de gevolgen van de afwikkelingsmaatregel, en met name de gevolgen ervan voor kleine klanten en, in voorkomend geval, de voorwaarden en de in de artikelen 69, 70 en 71 bedoelde opschortings- of beperkingsperiode, worden samengevat, bekend of laat een dergelijke kopie of een dergelijk bericht bekendmaken:

a) 

op haar officiële website;

b) 

op de website van de bevoegde overheid indien deze verschilt van de afwikkelingsautoriteit, en op de website van de EBA;

c) 

op de website van de instelling in afwikkeling;

d) 

indien de aandelen, andere eigendomsinstrumenten of schuldinstrumenten van de instelling in afwikkeling ter verhandeling op een gereglementeerde markt worden toegelaten, de voor de bekendmaking van gereglementeerde informatie met betrekking tot de instelling in afwikkeling overeenkomstig artikel 21, lid 1, van Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 12 ) gebruikte middelen.

5.  Indien de aandelen, eigendomsinstrumenten of schuldinstrumenten niet ter verhandeling op een gereglementeerde markt worden toegelaten, draagt de afwikkelingsautoriteit er zorg voor dat de documenten die als bewijsstuk van de in lid 4 bedoelde instrumenten fungeren, worden toegezonden aan de aandeelhouders en schuldeisers van de instelling in afwikkeling die bekend zijn van de aan de afwikkelingsautoriteit ter beschikking staande registers of gegevensbanken van de instelling in afwikkeling.

Artikel 84

Vertrouwelijkheid

1.  De volgende personen zijn aan de vereisten van het beroepsgeheim gebonden:

a) 

de afwikkelingsautoriteiten;

b) 

bevoegde autoriteiten en de EBA;

c) 

bevoegde ministeries;

d) 

krachtens deze richtlijn aangestelde bijzondere bestuurders of tijdelijke bewindvoerders;

e) 

potentiële verwervers met wie door de bevoegde autoriteiten contact wordt opgenomen of die door de afwikkelingsautoriteiten worden benaderd, ongeacht of dat contact of verzoek ter voorbereiding van het gebruik van het instrument van verkoop van de onderneming plaatsvond, en ongeacht of het verzoek in een verwerving uitmondde;

f) 

auditors, boekhouders, juridische en professionele adviseurs, taxateurs en andere deskundigen die rechtstreeks of onrechtstreeks door de afwikkelingsautoriteiten, de bevoegde autoriteiten, de bevoegde ministeries of onder e) bedoelde potentiële verwervers in de arm zijn genomen;

g) 

organen die depositogarantiestelsels beheren;

h) 

organen die beleggercompensatiestelsels beheren

i) 

het voor de financieringsregelingen voor de afwikkeling bevoegde orgaan;

j) 

centrale banken en andere bij het afwikkelingsproces betrokken autoriteiten;

k) 

een overbruggingsinstelling of een vehikel voor activabeheer;

l) 

alle andere personen die rechtstreeks of onrechtstreeks, op permanente basis of incidenteel, aan de onder a) tot en met k) bedoelde personen diensten verlenen of hebben verleend;

m) 

het hogere management, leden van het leidinggevend orgaan, en werknemers van de onder a) tot en met k) bedoelde organen of entiteiten, voor, tijdens en na hun benoeming.

2.  Om te waarborgen dat de in lid 1 en lid 3 vastgestelde vertrouwelijkheidsvereisten worden nageleefd dragen de in de punten a), b), c), g), h), j) en k) van lid 1 bedoelde personen er zorg voor dat er interne regels met betrekking tot vertrouwelijkheid worden vastgesteld, waaronder regels die specifiek tot doel hebben de vertrouwelijkheid te waarborgen van informatie die wordt uitgewisseld tussen de personen die rechtstreeks bij het afwikkelingsproces betrokken zijn.

3.  Onverminderd de algemene strekking van de vereisten van lid 1, mogen de in dat lid bedoelde personen aan geen enkele persoon of autoriteit vertrouwelijke informatie bekendmaken waarvan zij bij de uitoefening van hun beroepswerkzaamheden of via een bevoegde autoriteit of afwikkelingsautoriteit in verband met hun taken als bedoeld in deze richtlijn kennis hebben gekregen, behalve, het kader van de uitoefening van zijn taken als bedoeld in deze richtlijn, in een zodanig samengevatte of geaggregeerde vorm dat individuele instellingen of entiteiten als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), niet kunnen worden geïdentificeerd of met de uitdrukkelijke en voorafgaande toestemming van de autoriteit of de instelling of de entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), die de informatie had verschaft.

De lidstaten dragen er zorg voor dat geen vertrouwelijke informatie bekend wordt gemaakt door de in lid 1 bedoelde personen en dat de mogelijke effecten van de bekendmaking van informatie op het openbaar belang met betrekking tot het financieel, monetair of economisch beleid, op de commerciële belangen van natuurlijke en rechtspersonen, en op het doel van inspecties, op onderzoeken en op controles, worden beoordeeld.

De procedure voor het controleren van de effecten van de bekendmaking van informatie houdt onder meer in dat in het bijzonder wordt gekeken naar de effecten van een mogelijke bekendmaking van de inhoud en de details van het herstel- en afwikkelingsplan als bedoeld in de artikelen 5, 7, 10, 11 en 12, en van de resultaten van beoordelingen als bedoeld in de artikelen 6, 8 en 15.

Elke in lid 1 bedoelde persoon of entiteit is in overeenstemming met de nationale wetgeving civielrechtelijk aansprakelijk in het geval van een overtreding op het bepaalde in dit artikel.

4.  De bepalingen van dit artikel beletten niet dat:

a) 

werknemers en deskundigen van de in lid 1, onder a) tot en met j), vermelde organen of entiteiten onderling binnen elk orgaan of entiteit informatie delen; of

b) 

de afwikkelingsautoriteiten en de bevoegde autoriteiten, met inbegrip van hun werknemers en deskundigen, informatie delen met elkaar en met andere afwikkelingsautoriteiten in de Unie, andere bevoegde autoriteiten in de Unie, bevoegde ministeries, centrale banken, depositogarantiestelsels, beleggercompensatiestelsels, voor normale insolventieprocedures bevoegde autoriteiten, autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het handhaven van het stabiliteit van het financiële systeem in lidstaten door het gebruik van macroprudentiële regels, personen die belast zijn met het uitvoeren van wettelijke controles van rekeningen, de EBA, of, behoudens artikel 98, autoriteiten van derde landen die taken uitoefenen die gelijkwaardig zijn aan de taken van de afwikkelingsautoriteiten, of, behoudens strikte eisen inzake vertrouwelijkheid, van een potentiële verwerver of in voorkomend geval ieder ander persoon, met het oog op het plannen of uitvoeren van een afwikkelingsmaatregel.

5.  Niettegenstaande andere bepalingen van dit artikel, kunnen de lidstaten toestaan dat de uitwisseling van informatie plaatsvindt met elk van de volgende partijen:

a) 

elk ander persoon, behoudens strikte vertrouwelijkheidsvereisten, waar dit noodzakelijk is voor het plannen of uitvoeren van een afwikkelingsmaatregelen;

b) 

parlementaire onderzoekscommissies in hun lidstaat, de rekenkamer of rekenkamers van hun lidstaat en andere entiteiten die belast zijn met onderzoek in hun lidstaat, onder passende voorwaarden; en

c) 

nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op systemen voor het betalingsverkeer, de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor gewone insolventieprocedures, de autoriteiten aan welke van overheidswege het toezicht op andere entiteiten uit de financiële sector is opgedragen, de autoriteiten die belast zijn met het toezicht op financiële markten en verzekeringsondernemingen de inspecteurs die namens hen optreden, de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het bewaren van de stabiliteit van het financiële stelsel in de lidstaten door middel van macroprudentiële regels, de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het zekerstellen van de stabiliteit van het financiële stelsel, en personen die belast zijn met het uitvoeren van de controle op de financiële overzichten;

6.  Dit artikel laat de nationale wetgeving betreffende het bekendmaken van informatie voor juridische procedures in strafrecht- of civielrechtelijke zaken onverlet.

7.  De EBA vaardigt uiterlijk op 3 juli 2015 overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 richtsnoeren uit met het oog op de bepaling van de wijze waarop informatie in een samengevatte of geaggregeerde vorm moet worden verschaft voor de toepassing van lid 3.



HOOFDSTUK IX

Recht van beroep en uitsluiting van andere acties

Artikel 85

Voorafgaande rechterlijke goedkeuring en het recht van betwisting van besluiten

1.  De lidstaten kunnen verlangen dat voor een besluit tot het nemen van een crisispreventie- of crisisbeheersingsmaatregel voorafgaande rechterlijke goedkeuring vereist is, mits met betrekking tot een beslissing tot het nemen van een crisisbeheersingsmaatregel overeenkomstig het nationaal recht, de procedures voor de goedkeuring van de aanvraag en de beoordeling van de aanvraag door de rechtbank snel worden afgerond.

2.  De lidstaten nemen in hun nationale recht een recht op beroep op dat kan worden ingesteld tegen een besluit tot het nemen van een crisispreventiemaatregel of een besluit tot het uitoefenen, krachtens deze richtlijn, van een bevoegdheid anders dan een crisisbeheersingsmaatregel.

3.  De lidstaten dragen er zorg dat alle personen die getroffen worden door een besluit tot het nemen van een crisisbeheersingsmaatregel het recht hebben om beroep tegen dat besluit in te stellen. De lidstaten dragen er zorg voor dat de rechterlijke toetsing snel wordt afgerond en dat de nationale rechtbanken zich bij hun eigen toetsing baseren op de gedetailleerde economische beoordeling van de feiten zoals uitgevoerd door de afwikkelingsautoriteit.

4.  Het recht op beroep als bedoeld in lid 3 is onderworpen aan de volgende bepalingen:

a) 

het instellen van beroep leidt niet tot automatische opschorting van de gevolgen van het betwiste besluit;

b) 

het besluit van de afwikkelingsautoriteit is onmiddellijk afdwingbaar en geeft aanleiding tot een weerlegbaar vermoeden dat een opschorting van de handhaving ervan tegen het algemeen belang indruist.

Indien zulks noodzakelijk is om de belangen te beschermen van te goeder trouw handelende derden die uit hoofde van het gebruik van afwikkelingsinstrumenten of de uitoefening van afwikkelingsbevoegdheden door een afwikkelingsautoriteit aandelen, andere eigendomsinstrumenten, activa, rechten of passiva van de instelling in afwikkeling hebben gekocht, laat de annulering van een besluit van een afwikkelingsautoriteit de latere administratieve handelingen of transacties van de afwikkelingsautoriteit in kwestie welke op het geannuleerde besluit van de afwikkelingsautoriteit zijn gebaseerd onverlet. In dat geval zijn rechtsmiddelen voor een onrechtmatig besluit of onrechtmatige maatregel van de afwikkelingsautoriteiten beperkt tot compensatie voor het door de verzoeker als gevolg van het besluit of de maatregel geleden verlies.

Artikel 86

Beperkingen op andere procedures

1.  Onverminderd artikel 82, lid 2, onder b), dragen de lidstaten er zorg voor dat geen normale insolventieprocedures mogen worden geopend met betrekking tot een instelling in afwikkeling of een instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), waarvoor is vastgesteld dat aan de afwikkelingsvoorwaarden is voldaan, behalve op initiatief van de afwikkelingsautoriteit, en dat een besluit om een normale insolventieprocedure te openen ten aanzien van een instelling of een entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), uitsluitend met toestemming van de afwikkelingsautoriteit mag worden genomen.

2.  Voor de toepassing van lid 1 dragen de lidstaten er zorg voor dat:

a) 

de bevoegde autoriteiten en de afwikkelingsautoriteiten onverwijld in kennis worden gesteld van aanvragen tot het openen van normale insolventieprocedures ten aanzien van een instelling of een entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), ongeacht of die instelling of de entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), in afwikkeling is, dan wel overeenkomstig artikel 83, leden 4 en 5, een besluit is bekendgemaakt;

b) 

niet over de aanvraag mag worden beslist, tenzij de onder a) bedoelde kennisgeving is gedaan en er zich een van de volgende situaties voordoet:

i) 

de afwikkelingsautoriteit heeft de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de normale insolventieprocedure in kennis gesteld van het feit dat zij niet voornemens is een afwikkelingsmaatregel te nemen met betrekking tot de instelling of de entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) en d);

ii) 

er is een termijn van zeven dagen verstreken vanaf de datum waarop de onder a) bedoelde kennisgevingen zijn gedaan.

3.  Onverminderd een ingevolge artikel 70 opgelegde beperking van de afdwinging van zekerheidsrechten, dragen de lidstaten er zorg voor dat, indien zulks voor de doeltreffende toepassing van de afwikkelingsinstrumenten en -bevoegdheden noodzakelijk is, de afwikkelingsautoriteiten de rechtbank kunnen verzoeken gedurende een in het licht van de nagestreefde doelstelling passende termijn opschorting te verlenen van een gerechtelijke maatregel of procedure waarbij een instelling in afwikkeling een partij is of wordt.



TITEL V

GRENSOVERSCHRIJDENDE GROEPSAFWIKKELING

Artikel 87

Algemene beginselen inzake besluitvorming waarbij verscheidene lidstaten betrokken zijn

Bij het nemen van besluiten of maatregelen op grond van deze richtlijn die in een of meer lidstaten effect kunnen hebben, dragen de lidstaten er zorg voor dat hun autoriteiten de volgende algemene beginselen in acht nemen:

a) 

de besluitvorming moet doeltreffend zijn en de afwikkelingskosten moeten zo laag mogelijk worden gehouden wanneer afwikkelingsmaatregelen worden genomen;

b) 

besluiten en maatregelen moeten tijdig en met gepaste spoed worden gemaakt indien zulks is vereist;

c) 

de afwikkelingsautoriteiten, de bevoegde en de andere autoriteiten werken samen om ervoor te zorgen dat besluiten en maatregelen gecoördineerd en efficiënt worden genomen;

d) 

rollen en verantwoordelijkheden van de bevoegde autoriteiten in elke lidstaatworden duidelijk omschreven;

e) 

de belangen van de lidstaten waar de EU-moederondernemingen zijn gevestigd, worden zorgvuldig meegewogen en in het bijzonder het effect van een besluit of maatregel, of het uitblijven daarvan, op de financiële stabiliteit, de begrotingsmiddelen, het afwikkelingsfonds, het depositogarantiestelsel of het beleggerscompensatiestelsel van die lidstaten;

f) 

de belangen van elke individuele lidstaat waar een dochteronderneming is gevestigd, worden zorgvuldig meegewogen en in het bijzonder het effect van een besluit of maatregel, of het uitblijven daarvan, op de financiële stabiliteit, de begrotingsmiddelen, het afwikkelingsfonds, het depositogarantiestelsel of het beleggerscompensatiestelsel van die lidstaten;

g) 

de belangen van elke lidstaat waar zich significante bijkantoren bevinden, worden zorgvuldig meegewogen en in het bijzonder het effect van een besluit of maatregel, of het uitblijven daarvan, op de financiële stabiliteit van die lidstaten;

h) 

de doelstelling de belangen van de verschillende betrokken lidstaten af te wegen en te voorkomen dat de belangen van een specifieke lidstaat of lidstaten worden geschaad of onbillijk worden beschermd, en dat de lasten oneerlijk worden verdeeld tussen de lidstaten, wordt naar behoren in acht genomen;

i) 

elke verplichting uit hoofde van deze richtlijn om een autoriteit te raadplegen alvorens een besluit of maatregel te nemen houdt ten minste de verplichting in die autoriteit te raadplegen ten aanzien van die elementen van het voorgestelde besluit of de voorgestelde maatregel die waarschijnlijk een effect op:

i) 

de EU-moederonderneming, de dochteronderneming of het bijkantoor; en

ii) 

de stabiliteit van de lidstaat waar de EU-moederonderneming, de dochteronderneming of het bijkantoor gevestigd is of zich bevindt;

j) 

afwikkelingsautoriteiten houden bij het nemen van afwikkelingsmaatregelen rekening met, en geven gevolg aan de in artikel 13 bedoelde afwikkelingsplannen, tenzij de afwikkelingsautoriteiten, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak, van oordeel zijn dat de afwikkelingsdoelstellingen op doeltreffender wijze kunnen worden verwezenlijkt door maatregelen waarin in de afwikkelingsplannen niet is voorzien;

k) 

het transparantievereiste, indien een voorgesteld besluit of een voorgestelde maatregel waarschijnlijk gevolgen heeft voor de financiële stabiliteit, de begrotingsmiddelen, het afwikkelingsfonds, het depositogarantiestelsel of het beleggerscompensatiestelsel van elke betrokken lidstaat; en

l) 

de onderkenning dat coördinatie en samenwerking waarschijnlijk tot een resultaat leiden waarbij de totale afwikkelingskosten lager uitvallen.

Artikel 88

Afwikkelingscolleges

1.   ►M3  Onverminderd artikel 89 richten afwikkelingsautoriteiten op groepsniveau afwikkelingscolleges op om de in de artikelen 12, 13, 16, 18, 45 tot en met 45 nonies, 91 en 92 bedoelde taken uit te voeren en, in voorkomend geval, de samenwerking en coördinatie met afwikkelingsautoriteiten van derde landen te verzekeren. ◄

Afwikkelingscolleges verschaffen met name een kader voor de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau en de andere betrokken afwikkelingsautoriteiten en, in voorkomend geval, bevoegde autoriteiten en consoliderende toezichthouders om de volgende taken uit te voeren:

a) 

uitwisselen van informatie die relevant is voor de opstelling van groepsafwikkelingsplannen, voor de uitoefening op groepen van voorbereidende en preventiebevoegdheden en voor groepsafwikkeling;

b) 

opstellen van groepsafwikkelingsplannen uit hoofde van de artikelen 12 en 13;

c) 

beoordelen van de afwikkelbaarheid van groepen uit hoofde van artikel 16;

d) 

uitoefenen van bevoegdheden om obstakels voor de afwikkelbaarheid van groepen overeenkomstig artikel 18 aan te pakken of te verwijderen;

e) 

een beslissing nemen inzake de noodzaak van het opzetten van een groepsafwikkelingsregeling als bedoeld in de artikelen 91 of 92;

f) 

een akkoord sluiten over een overeenkomstig artikel 91 of 92 voorgestelde groepsafwikkelingsregeling;

g) 

coördineren van de openbare communicatie van groepsafwikkelingsstrategieën en -plannen;

h) 

coördineren van het gebruik van op grond van titel VII opgezette financieringsregelingen;

i) 

vaststellen van de minimumvereisten voor groepen op geconsolideerd en subsidiair niveau overeenkomstig ►M3  artikelen 45 tot en met 45 nonies ◄ .

Voorts kunnen afwikkelingscolleges worden benut als discussieforum voor vraagstukken betreffende grensoverschrijdende groepsafwikkeling.

2.  De volgende entiteiten zijn leden van het afwikkelingscollege:

a) 

de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau;

b) 

de afwikkelingsautoriteiten van elke lidstaat waarin een aan toezicht op geconsolideerde basis onderworpen dochteronderneming is gevestigd;

c) 

de afwikkelingsautoriteiten van de lidstaten waar een moederonderneming van een of meer instellingen van de groep, die een in artikel 1, lid 1, onder d), bedoelde entiteit is, gevestigd is;

d) 

de afwikkelingsautoriteiten van lidstaten waar significante bijkantoren zijn gevestigd;

e) 

de consoliderende toezichthouder en de bevoegde autoriteiten van de lidstaten indien de afwikkelingsautoriteit een lid van het afwikkelingscollege is. Wanneer de bevoegde autoriteit van een lidstaat niet de centrale bank van de lidstaat is, kan de bevoegde autoriteit besluiten zich door een vertegenwoordiger van de centrale bank van de lidstaat te laten vergezellen;

f) 

de bevoegde ministeries, indien de afwikkelingsautoriteiten die lid zijn van het afwikkelingscollege, niet de bevoegde ministeries zijn;

g) 

de voor de depositogarantiestelsels bevoegde overheidsinstantie van een lidstaat, indien de afwikkelingsautoriteit van die lidstaat lid is van een afwikkelingscollege;

h) 

de EBA, behoudens lid 4.

3.  De afwikkelingsautoriteiten van derde landen kunnen, indien een moederonderneming of een in de Unie gevestigde instelling een zich in die landen bevindende dochterinstelling of een bijkantoor heeft dat als significant zou worden beschouwd indien het zich in de Unie bevond, op hun verzoek uitgenodigd worden om als waarnemer deel te nemen aan het afwikkelingscollege, mits zij onderworpen zijn aan vertrouwelijkheidsvereisten die naar het oordeel van de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau gelijkwaardig zijn aan die welke bij artikel 98 zijn vastgelegd.

4.  De EBA draagt bij tot het bevorderen en monitoren van de efficiënte, doeltreffende en consistente werking van afwikkelingscolleges overeenkomstig internationale normen. Te dien einde wordt de EBA uitgenodigd om aan de vergaderingen van het afwikkelingscollege deel te nemen. De EBA heeft geen stemrecht bij stemmingen in het afwikkelingscollege.

5.  De afwikkelingsautoriteit op groepsniveau is voorzitter van het afwikkelingscollege. In die hoedanigheid zal zij:

a) 

schriftelijke regelingen en procedures voor de werking van het afwikkelingscollege opstellen, na raadpleging van de andere leden van het afwikkelingscollege;

b) 

alle werkzaamheden van het afwikkelingscollege coördineren;

c) 

alle vergaderingen bijeenroepen en voorzitten, en alle leden van het afwikkelingscollege vooraf volledig informeren over de organisatie van vergaderingen van het afwikkelingscollege, de voornaamste agendapunten en de in overweging te nemen punten;

d) 

de leden van het afwikkelingscollege op de hoogte houden van geplande vergaderingen zodat zij kunnen verzoeken deel te nemen;

e) 

beslissen, op basis van de specifieke behoeften, welke leden en waarnemers voor bepaalde vergaderingen van het afwikkelingscollege moeten worden uitgenodigd, met inachtneming van het belang van het te bespreken punt voor die leden en waarnemers, met name het potentiële effect op de financiële stabiliteit in de betrokken lidstaten;

f) 

alle leden van het college tijdig informeren over de besluiten en resultaten van die vergaderingen.

De aan het afwikkelingscollege deelnemende leden werken nauw samen.

In afwijking van punt e) hebben de afwikkelingsautoriteiten het recht aan de vergaderingen van het afwikkelingscollege deel te nemen wanneer er punten op de agenda staan waarover een gezamenlijk besluit moet worden genomen of er agendapunten zijn die een in hun lidstaat gelegen groepsentiteit betreffen.

6.  Afwikkelingsautoriteiten op groepsniveau zijn niet verplicht een afwikkelingscollege op te richten indien andere groepen of colleges dezelfde functies vervullen en dezelfde taken uitvoeren als die welke in dit artikel zijn vermeld en alle in dit artikel en artikel 90 vastgelegde voorwaarden en procedures, met inbegrip van die betreffende lidmaatschap van en deelname aan afwikkelingscolleges, in acht nemen. In een dergelijk geval worden alle in deze richtlijn voorkomende verwijzingen naar afwikkelingscolleges tevens beschouwd als verwijzingen naar deze andere groepen of colleges.

7.  De EBA ontwikkelt, rekening houdend met internationale normen, ontwerpen van technische reguleringsnormen met het oog op de bepaling van de operationele werking van de afwikkelingscolleges voor het verrichten van de in lid 1 bedoelde taken.

De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 3 juli 2015 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen de in de eerste alinea bedoelde reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

▼M3

Artikel 89

Europese afwikkelingscolleges

1.  Indien een instelling van een derde land of een moederonderneming van een derde land in de Unie gevestigde dochterondernemingen of EU-moederondernemingen heeft die in twee of meer lidstaten zijn gevestigd, of twee of meer EU-bijkantoren die door twee of meer lidstaten als significant worden beschouwd, richten de afwikkelingsautoriteiten van de lidstaten waar deze entiteiten zijn gevestigd of waar die significante bijkantoren zich bevinden, een enkel Europees afwikkelingscollege op.

2.  Het in lid 1 van dit artikel bedoelde Europese afwikkelingscollege vervult de functies en voert de taken uit die in artikel 88 zijn vermeld met betrekking tot de in lid 1 van dit artikel bedoelde entiteiten en, voor zover die taken relevant zijn, hun bijkantoren.

Een van de in de eerste alinea van dit lid bedoelde taken is het vaststellen van het in de artikelen 45 tot en met 45 nonies bedoelde vereiste.

Bij het vaststellen van het in de artikelen 45 tot en met 45 nonies bedoelde vereiste houden de leden van het Europees afwikkelingscollege, in voorkomend geval, rekening met de mondiale afwikkelingsstrategie die door de autoriteiten van derde landen is goedgekeurd.

Indien in de Unie gevestigde dochterondernemingen of een EU-moederonderneming en haar dochterinstellingen volgens de mondiale afwikkelingsstrategie geen af te wikkelen entiteiten zijn en de leden van het Europees afwikkelingscollege het eens zijn met die strategie, voldoen in de Unie gevestigde dochterondernemingen of, op geconsolideerde basis, de EU-moederonderneming aan het vereiste van artikel 45 septies, lid 1, door de in artikel 45 septies, lid 2, punten a) en b), bedoelde instrumenten uit te geven aan hun uiteindelijke in een derde land gevestigde moederonderneming of aan de in datzelfde derde land gevestigde dochterondernemingen van die uiteindelijke moederonderneming of aan andere entiteiten overeenkomstig de voorwaarden van artikel 45 septies, lid 2, punt a), onder i), en punt b), onder ii).

3.  Indien slechts één EU-moederonderneming alle EU-dochterondernemingen van een instelling van een derde land of moederonderneming van een derde land bezit, wordt het Europees afwikkelingscollege voorgezeten door de afwikkelingsautoriteit van de lidstaat waar de EU-moederonderneming is gevestigd.

Indien de eerste alinea niet van toepassing is, wordt het Europees afwikkelingscollege voorgezeten door de afwikkelingsautoriteit van een EU-moederonderneming of een EU-dochteronderneming met het hoogste totaalbedrag aan in haar balans opgenomen activa.

4.  De lidstaten kunnen, indien alle betrokken partijen daarmee instemmen, afzien van het vereiste om een Europees afwikkelingscollege op te richten indien een andere groep of een ander college dezelfde functies vervult en dezelfde taken uitvoert die in dit artikel zijn vermeld en voldoet aan alle in dit artikel en in artikel 90 vastgelegde voorwaarden en procedures, met inbegrip van die welke betrekking hebben op het lidmaatschap van en de deelname aan Europese afwikkelingscolleges. In een dergelijk geval worden alle verwijzingen naar Europese afwikkelingscolleges in deze richtlijn ook beschouwd als verwijzingen naar deze andere groepen of colleges.

5.  Onder voorbehoud van de leden 3 en 4 van dit artikel functioneert het Europees afwikkelingscollege voor het overige overeenkomstig artikel 88.

▼B

Artikel 90

Informatie-uitwisseling

1.  Behoudens artikel 84 verstrekken de afwikkelingsautoriteiten en de bevoegde autoriteiten elkaar op verzoek alle informatie die relevant is voor de uitoefening van de taken waarmee de andere autoriteiten krachtens deze richtlijn zijn belast.

2.  De afwikkelingsautoriteit op groepsniveau coördineert de stroom van alle relevante informatie tussen afwikkelingsautoriteiten. De afwikkelingsautoriteit op groepsniveau verstrekt de afwikkelingsautoriteiten in andere lidstaten met name tijdig alle relevante informatie met het oog op het vergemakkelijken van de uitoefening van de in artikel 88, lid 1, tweede alinea, onder b) tot en met i), bedoelde taken.

3.  Wanneer zij van een afwikkelingsautoriteit van een derde land een verzoek om informatie ontvangt, vraagt de afwikkelingsautoriteit de goedkeuring van de afwikkelingsautoriteit van het derde land voor het verder doorsturen van die informatie, behalve indien de afwikkelingsautoriteit van een derde land reeds met de doorsturing van die informatie heeft ingestemd.

De afwikkelingsautoriteiten zijn niet verplicht informatie door te sturen die verstrekt is door de afwikkelingsautoriteit van een derde land indien de afwikkelingsautoriteit van het derde land niet met de doorsturing van die informatie heeft ingestemd.

4.  De afwikkelingsautoriteiten delen informatie met het bevoegde ministerie indien deze informatie verband houdt met een besluit of een aangelegenheid waarvan het bevoegde ministerie op de hoogte moet worden gesteld, over moet worden geraadpleegd of mee moet instemmen, of mogelijkerwijs gevolgen heeft voor overheidsmiddelen.

Artikel 91

Groepsafwikkeling waarbij een dochteronderneming van de groep is betrokken

1.  Indien een afwikkelingsautoriteit besluit dat een instelling of in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), bedoelde entiteit die dochteronderneming in een groep is, voldoet aan de in de artikelen 32 of 33 gestelde voorwaarden, stelt de autoriteit de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau, indien deze verschillend is, de consoliderende toezichthouder en de leden van het afwikkelingscollege voor de groep in kwestie onverwijld in kennis van het volgende:

a) 

het besluit dat de instelling of in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), bedoelde entiteit aan de in artikel 32 of artikel 33 gestelde voorwaarden voldoet;

b) 

de afwikkelingsmaatregelen of insolventiemaatregelen die de afwikkelingsautoriteit voor die instelling of die in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), bedoelde entiteit passend acht.

2.  Na ontvangst van een kennisgeving op grond van lid 1 beoordeelt de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau, na overleg met de andere leden van het betrokken afwikkelingscollege, de waarschijnlijke invloed van de overeenkomstig lid 1, onder b), ter kennis gebrachte afwikkelingsmaatregelen of andere maatregelen, op de groep en op groepsentiteiten in andere lidstaten, en met name of de afwikkelingsmaatregel of andere maatregelen de kans doen toenemen dat een groepsentiteit in een andere lidstaat aan de afwikkelingsvoorwaarden zal voldoen.

3.  Indien de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau, na overleg met de andere leden van het afwikkelingscollege oordeelt dat de overeenkomstig lid 1, onder b), ter kennis gebrachte afwikkelingsmaatregelen of andere maatregelen, de kans niet doet toenemen dat een groepsentiteit in een andere lidstaat aan de in artikel 32 of in artikel 33 gestelde afwikkelingsvoorwaarden zal voldoen, kan de voor die instelling of in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), bedoelde entiteit verantwoordelijke afwikkelingsautoriteit de overeenkomstig lid 1, onder b), van dit artikel gemelde afwikkelingsmaatregelen of andere maatregelen treffen.

4.  Indien de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau, na overleg met de andere leden van het afwikkelingscollege oordeelt dat de overeenkomstig lid 1, onder b), van dit artikel ter kennis gebrachte afwikkelingsmaatregelen of andere maatregelen, de kans doen toenemen dat een groepsentiteit in een andere lidstaat aan de in artikel 32 of artikel 33 gestelde voorwaarden zal voldoen, stelt de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau uiterlijk 24 uur na ontvangst van de kennisgeving op grond van lid 1 een groepsafwikkelingsregeling voor, die zij aan het afwikkelingscollege voorlegt. Deze termijn van 24 uur kan worden verlengd met de instemming van de afwikkelingsautoriteit die de in lid 1 van dit artikel bedoelde kennisgeving heeft gedaan.

5.  Indien de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau niet binnen een termijn van 24 uur, of een langere termijn, indien dat is overeengekomen, na ontvangst van de in lid 1 bedoelde kennisgeving een beoordeling verricht, kan de afwikkelingsautoriteit die de in lid 1 bedoelde kennisgeving heeft gedaan de afwikkelingsmaatregelen of andere maatregelen nemen als vermeld in de onder b) van dat lid bedoelde kennisgeving.

6.  In het kader van een op grond van lid 4 vereiste groepsafwikkelingsregeling:

a) 

wordt rekening gehouden met en gevolg gegeven aan de in artikel 13 bedoelde afwikkelingsplannen, tenzij de afwikkelingsautoriteiten, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak, van oordeel zijn dat de doelstellingen op doeltreffender wijze kunnen worden verwezenlijkt door maatregelen waarin in de afwikkelingsplannen niet is voorzien.

b) 

worden de afwikkelingsmaatregelen geschetst die door de betrokken afwikkelingsautoriteiten met betrekking tot de EU-moederonderneming of bepaalde groepsentiteiten moeten worden genomen teneinde tegemoet te komen aan de in de artikelen 31 en 34 bedoelde afwikkelingsdoelstellingen en -beginselen;

c) 

wordt beschreven hoe deze afwikkelingsmaatregelen moeten worden gecoördineerd.

d) 

wordt een financieringsplan vastgesteld waarin rekening wordt gehouden met het groepsafwikkelingsplan, de overeenkomstig artikel 12, lid 3, onder f), vastgestelde beginselen voor de verdeling van de verantwoordelijkheid en de in artikel 107 bedoelde mutualisatie.

7.  Behoudens lid 8 neemt de groepsafwikkelingsregeling de vorm aan van een gezamenlijk besluit van de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau en de afwikkelingsautoriteiten die bevoegd zijn voor de onder de groepsafwikkelingsregeling vallende dochterondernemingen.

De EBA kan, op verzoek van een afwikkelingsautoriteit, overeenkomstig artikel 31, onder c), van Verordening (EU) nr. 1093/2010 de afwikkelingsautoriteiten helpen bij het bereiken van een gezamenlijk besluit.

8.  Indien een afwikkelingsautoriteit het niet eens is met of afwijkt van de door de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau voorgestelde groepsafwikkelingsregeling of om redenen van financiële stabiliteit meent onafhankelijke afwikkelingsmaatregelen ten aanzien van een instelling of een entiteit als bedoeld n artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), te moeten nemen die verschillen van die welke in het kader van de regeling zijn voorgesteld, motiveert zij gedetailleerd waarom zij het daar niet mee eens is of waarom zij daarvan afwijkt, brengt zij deze motivering ter kennis van de groepsafwikkelingsautoriteit en de andere afwikkelingsautoriteiten die onder de groepsafwikkelingsregeling vallen en deelt zij mede welke maatregelen zij voornemens is te nemen. Wanneer deze afwikkelingsautoriteit haar verschil van mening motiveert, houdt zij rekening met de in artikel 13 bedoelde afwikkelingsplannen, de mogelijke gevolgen voor de financiële stabiliteit in de betrokken lidstaten, alsmede met de mogelijke gevolgen van de maatregelen op de andere delen van de groep.

9.  De afwikkelingsautoriteiten die het niet oneens zijn zoals bedoeld in lid 8 kunnen een gezamenlijk besluit bereiken over een groepsafwikkelingsregeling die de groepsentiteiten in hun lidstaat bestrijkt.

10.  Het in lid 7 of 9 bedoelde gezamenlijk besluit en de in lid 8 bedoelde besluiten die de afwikkelingsautoriteiten bij ontstentenis van een gezamenlijk besluit nemen, worden als definitief erkend en door de afwikkelingsautoriteiten in de betrokken lidstaten toegepast.

11.  De autoriteiten voeren alle in dit artikel bedoelde handelingen onverwijld en met inachtneming van het spoedeisende karakter van de situatie uit.

12.  Indien een groepsafwikkelingsregeling niet is uitgevoerd en de afwikkelingsautoriteiten afwikkelingsmaatregelen met betrekking tot een groepsentiteit treffen, werken die afwikkelingsautoriteiten hoe dan ook nauw samen met het afwikkelingscollege met het oog op de verwezenlijking van een gecoördineerde afwikkelingsstrategie voor alle groepsentiteiten die falen of waarschijnlijk gaan falen.

13.  Afwikkelingsautoriteiten die een afwikkelingsmaatregel met betrekking tot een groepsentiteit treffen, houden de leden van het afwikkelingscollege regelmatig en volledig op de hoogte van deze maatregelen en van de bij de tenuitvoerlegging daarvan gemaakte vorderingen.

Artikel 92

Groepsafwikkeling

1.  Indien een afwikkelingsautoriteit op groepsniveau besluit dat een EU-moederonderneming waarvoor zij verantwoordelijk is, voldoet aan de in de artikelen 32 of 33 gestelde voorwaarden, stelt zij de consoliderende toezichthouder, indien verschillend, en de andere leden van het afwikkelingscollege van de groep in kwestie onverwijld in kennis van de in artikel 91, lid 1, onder a) en b), bedoelde informatie.

De afwikkelingsmaatregelen of insolventiemaatregelen voor de toepassing van artikel 91, lid 1, onder b), kunnen de uitvoering van een overeenkomstig artikel 91, lid 6, opgestelde groepsafwikkelingsregeling omvatten in één of meer van de volgende omstandigheden:

a) 

de overeenkomstig artikel 91, lid 1, onder b), ter kennis gebrachte afwikkelingsmaatregelen of andere maatregelen op het niveau van de moederonderneming maken het aannemelijk dat een groepsentiteit in een andere lidstaat aan de in artikel 32 of artikel 33 gestelde voorwaarden zal voldoen;

b) 

de afwikkelingsmaatregelen of andere maatregelen op het niveau van de moederonderneming volstaan niet om de situatie stabiel te maken of zullen wellicht geen optimaal resultaat opleveren;

c) 

een of meer dochterondernemingen voldoen naar het oordeel van de voor deze dochterondernemingen bevoegde afwikkelingsautoriteiten aan de voorwaarden van artikel 32 of artikel 33; of

d) 

de afwikkelingsmaatregelen of andere maatregelen op groepsniveau komen de dochterondernemingen van de groep op zodanige wijze ten goede dat een groepsafwikkelingsregeling passend wordt.

2.  Indien de door de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau voorgestelde maatregel krachtens lid 1 geen groepsafwikkelingsregeling omvat, neemt de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau haar besluit na raadpleging van de leden van het afwikkelingscollege.

Het besluit van de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau houdt rekening met:

a) 

en geeft gevolg aan de in artikel 13 bedoelde afwikkelingsplannen, tenzij de afwikkelingsautoriteiten, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak, van oordeel zijn dat de doelstellingen op doeltreffender wijze kunnen worden verwezenlijkt door maatregelen waarin in de afwikkelingsplannen niet is voorzien;

b) 

de financiële stabiliteit van de lidstaten in kwestie.

3.  Indien de door de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau uit hoofde van lid 1 voorgestelde maatregelen een groepsafwikkelingsregeling omvatten, neemt deze regeling de vorm aan van een gezamenlijk besluit van de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau en de afwikkelingsautoriteiten die bevoegd zijn voor de dochterondernemingen die onder de groepsafwikkelingsregeling vallen.

De EBA kan, op verzoek van een afwikkelingsautoriteit, overeenkomstig artikel 31, onder c), van Verordening (EU) nr. 1093/2010 de afwikkelingsautoriteiten helpen bij het bereiken van een gezamenlijk besluit.

4.  Indien een afwikkelingsautoriteit het niet eens is met of afwijkt van de door de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau voorgestelde groepsafwikkelingsregeling of om redenen van financiële stabiliteit meent onafhankelijke afwikkelingsmaatregelen ten aanzien van een instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), te moeten nemen die verschillen van die welke in het kader van de regeling zijn voorgesteld, motiveert zij gedetailleerd waarom zij het daar niet mee eens is of waarom zij daarvan afwijkt, brengt zij deze motivering ter kennis van de groepsafwikkelingsautoriteit en de andere afwikkelingsautoriteiten die onder de groepsafwikkelingsregeling vallen en deelt zij mede welke maatregelen zij voornemens is te nemen. Wanneer deze afwikkelingsautoriteit haar verschil van mening motiveert, houdt zij rekening met de in artikel 13 bedoelde afwikkelingsplannen, de mogelijke gevolgen voor de financiële stabiliteit in de betrokken lidstaten, alsmede met de mogelijke gevolgen van de maatregelen op de andere delen van de groep.

5.  De afwikkelingsautoriteiten die het niet oneens zijn met de groepsafwikkelingsregeling zoals bedoeld in lid 4 kunnen een gezamenlijk besluit bereiken over een groepsafwikkelingsregeling die de groepsentiteiten in hun lidstaat bestrijkt.

6.  Het in lid 3 of 5 bedoelde gezamenlijk besluit en de in lid 4 bedoelde besluiten die de afwikkelingsautoriteiten bij ontstentenis van een gezamenlijk besluit hebben genomen, worden als definitief erkend en door de afwikkelingsautoriteiten in de betrokken lidstaten toegepast.

7.  De autoriteiten voeren alle in dit artikel bedoelde handelingen onverwijld en met inachtneming van het spoedeisende karakter van de situatie uit.

Indien een groepsafwikkelingsregeling niet is uitgevoerd en de afwikkelingsautoriteiten afwikkelingsmaatregelen met betrekking tot een groepsentiteit treffen, werken die afwikkelingsautoriteiten hoe dan ook nauw samen met de afwikkelingscolleges met het oog op de verwezenlijking van een gecoördineerde afwikkelingsstrategie voor alle getroffen groepsentiteiten.

Afwikkelingsautoriteiten die een afwikkelingsmaatregel met betrekking tot een groepsentiteit treffen, houden de leden van het afwikkelingscollege regelmatig en volledig op de hoogte van deze maatregelen en van de bij de tenuitvoerlegging daarvan gemaakte vorderingen.



TITEL VI

BETREKKINGEN MET DERDE LANDEN

Artikel 93

Overeenkomsten met derde landen

1.  Overeenkomstig artikel 218 VWEU kan de Commissie bij de Raad voorstellen indienen voor het voeren van onderhandelingen over overeenkomsten met een of meer derde landen met betrekking tot de middelen voor samenwerking tussen de afwikkelingsautoriteiten en de betrokken autoriteiten van derde landen, onder meer met het oog op informatie-uitwisseling over herstel- en afwikkelingsplanning met betrekking tot instellingen, financiële instellingen, moederondernemingen en instellingen van derde landen, wat de volgende situaties betreft:

a) 

in gevallen waarin een moederonderneming van een derde land dochterondernemingen of significante bijkantoren heeft in twee of meer lidstaten;

b) 

in gevallen waarin een in een bepaalde lidstaat gevestigde moederonderneming met een dochteronderneming of een significant bijkantoor in ten minste één andere lidstaat een of meer dochterondernemingen in derde landen heeft;

c) 

in gevallen waarin een in een bepaalde lidstaat gevestigde instelling met een moederonderneming, een dochteronderneming of een significant bijkantoor in ten minste één andere lidstaat een of meer bijkantoren in een of meer derde landen heeft.

2.  Met de in lid 1 bedoelde overeenkomsten wordt met name de vaststelling beoogd van procedures en regelingen tussen de afwikkelingsautoriteiten en de betrokken autoriteiten van derde landen om samen te werken bij de uitvoering van sommige of alle taken en bij de uitoefening van sommige of alle bevoegdheden die in artikel 97 zijn vermeld.

3.  De in lid 1 bedoelde overeenkomsten bevatten geen bepalingen met betrekking tot afzonderlijke instellingen, financiële instellingen, moederondernemingen of instellingen van derde landen.

4.  Totdat er een overeenkomst als bedoeld in lid 1 met dat land in werking treedt, mogen de lidstaten bilaterale overeenkomsten met een derde land aangaan betreffende de in de leden 1 en 2 bedoelde aangelegenheden, mits die bilaterale overeenkomsten niet strijdig zijn met de onderhavige titel.

Artikel 94

Erkenning en handhaving van afwikkelingsprocedures van derde landen

1.  Dit artikel is van toepassing op afwikkelingsprocedures van derde landen tenzij en totdat een internationale overeenkomst als bedoeld in artikel 93, lid 1, met het betrokken derde land in werking treedt. Het blijft van toepassing na de inwerkingtreding van een internationale overeenkomst als bedoeld in artikel 93, lid 1, met het betrokken derde land, en voor zover de erkenning en handhaving van afwikkelingsprocedures van derde landen niet door die overeenkomst worden geregeld.

2.  Indien er een in overeenstemming met artikel 89 opgericht Europees afwikkelingscollege is, neemt dit een gezamenlijk besluit over de erkenning, behoudens het bepaalde in artikel 95, van afwikkelingsprocedures van derde landen met betrekking tot een instelling of een moederonderneming van een derde land die:

a) 

EU-dochterinstellingen heeft die gevestigd zijn in, of binnenlandse bijkantoren die zich bevinden in en die als significant worden erkend door, twee of meer lidstaten; of

b) 

activa, rechten of passiva in of vallend onder het recht van twee of meer lidstaten heeft.

Indien een gezamenlijk besluit over de erkenning van de afwikkelingsprocedures van een derde land wordt bereikt, zorgen de nationale afwikkelingsautoriteiten in kwestie ervoor dat de erkende afwikkelingsprocedures van derde landen in overeenstemming met hun nationale wetgeving wordt gehandhaafd.

3.  Bij ontstentenis van een gezamenlijk besluit van de afwikkelingsautoriteiten die in het Europees afwikkelingscollege participeren, of indien er geen Europees afwikkelingscollege is, besluit elke betrokken afwikkelingsautoriteit afzonderlijk over de erkenning en handhaving, behoudens het bepaalde in artikel 95, van de afwikkelingsprocedures van een derde land met betrekking tot een instelling of moederonderneming van een derde land.

Het besluit houdt terdege rekening met de belangen van elke afzonderlijke lidstaat waar een instelling of moederonderneming van een derde land actief is, en met name met de mogelijke effecten van de erkenning en handhaving van de afwikkelingsprocedures van een derde land op de andere onderdelen van de groep en de financiële stabiliteit in die lidstaten.

4.  De lidstaten dragen er zorg voor dat aan afwikkelingsautoriteiten de bevoegdheid wordt verleend om:

a) 

de afwikkelingsbevoegdheden uit te oefenen ten aanzien van het volgende:

i) 

activa van een instelling of moederonderneming van een derde land die zich in hun lidstaat bevinden of aan het recht van hun lidstaat zijn onderworpen;

ii) 

rechten of passiva van een instelling van een derde land die door het EU-bijkantoor in hun lidstaat zijn geboekt, aan het recht van hun lidstaat zijn onderworpen, dan wel ingeval met dergelijke rechten en verplichtingen samenhangende vorderingen in hun lidstaat afdwingbaar zijn;

b) 

een overdracht van aandelen of eigendomsinstrumenten van een in hun lidstaat gevestigde EU-dochterinstelling aan derden tegenwerpbaar te maken, onder meer door een andere persoon ertoe te verplichten actie te ondernemen om de overdracht aan derden tegenwerpbaar te maken;

c) 

de in de artikelen 69, 70 of 71 bedoelde bevoegdheden uit te oefenen met betrekking tot de rechten van elke partij bij een contract met een in lid 2 van dit artikel bedoelde entiteit, indien die bevoegdheden nodig zijn om de afwikkelingsprocedures van derde landen te handhaven; en

d) 

elk recht niet-handhaafbaar te maken om contracten te beëindigen, te liquideren of versneld uit te voeren van, of afbreuk te doen aan de contractuele rechten van entiteiten als bedoeld in lid 2 en andere groepsentiteiten niet-handhaafbaar te maken, indien die rechten voortvloeien uit afwikkelingshandelingen met betrekking tot de derde-landinstellingen, de moederondernemingen van dergelijke entiteiten of andere groepsentiteiten, van hetzij de afwikkelingsautoriteit van het derde land in kwestie, hetzij krachtens de wettelijke of regelgevingsvereisten op het gebied van afwikkeling in dat land, mits bij voortduring aan de materiële verplichtingen uit hoofde van het contract, daaronder begrepen de betalings- en leveringsverplichtingen, wordt voldaan en het verschaffen van zekerheden wordt voortgezet.

5.  De afwikkelingsautoriteiten kunnen, indien nodig in verband met het openbaar belang afwikkelingsmaatregelen nemen ten aanzien van een moederonderneming als de betrokken autoriteit van een derde land van oordeel is dat een instelling die in dat derde land gevestigd is, aan de voorwaarden voor afwikkeling uit hoofde van de wetgeving van dat derde land voldoet. Daartoe zorgen de lidstaten ervoor dat de afwikkelingsautoriteiten bevoegd zijn om het even welke afwikkelingsbevoegdheid ten aanzien van die moederonderneming uit te oefenen, en is artikel 68 van toepassing.

6.  De erkenning en handhaving van afwikkelingsprocedures van derde landen doen geen afbreuk aan de toepassing van de normale insolventieprocedures uit hoofde van het toepasselijke nationale recht, in voorkomend geval overeenkomstig deze richtlijn.

Artikel 95

Recht tot weigering van de erkenning of handhaving van afwikkelingsprocedures van derde landen

De afwikkelingsautoriteit mag, na raadpleging van andere afwikkelingsautoriteiten, indien uit hoofde van artikel 89 een Europees afwikkelingscollege is ingesteld, krachtens artikel 94, lid 2, weigeren om afwikkelingsprocedures van derde landen te erkennen of te handhaven, indien zij van oordeel is:

a) 

dat de afwikkelingsprocedures van een derde land nadelige gevolgen zou hebben voor de financiële stabiliteit in de lidstaat waar de afwikkelingsautoriteit is gevestigd, of dat de procedures nadelige gevolgen zouden hebben voor de financiële stabiliteit in een andere lidstaat;

b) 

dat een onafhankelijke afwikkelingsmaatregel uit hoofde van artikel 96 met betrekking tot een EU-bijkantoor noodzakelijk is om een of meer afwikkelingsdoelstellingen te verwezenlijken;

c) 

dat schuldeisers, onder wie met name deposanten die in een lidstaat zijn gevestigd of moeten worden betaald, in het kader van een afwikkelingsprocedure van het derde land niet op dezelfde wijze worden behandeld als schuldeisers en deposanten met vergelijkbare wettelijke rechten krachtens de binnenlandse afwikkelingsprocedures van het derde land;

d) 

dat de erkenning of handhaving van de afwikkelingsprocedures van een derde land ingrijpende begrotingsgevolgen voor de lidstaat zou hebben; of

e) 

dat de gevolgen van de erkenning of handhaving in strijd zouden zijn met de nationale wetgeving.

Artikel 96

Afwikkeling van EU-bijkantoren

1.  De lidstaten dragen er zorg voor dat afwikkelingsautoriteiten over de nodige bevoegdheden beschikken om een maatregel te nemen ten aanzien van een EU-bijkantoor dat niet onder een afwikkelingsprocedure van een derde land valt of dat onder een procedure van een derde land valt en waarvoor één van de in artikel 95 bedoelde voorwaarden geldt.

De lidstaten dragen er zorg voor dat artikel 68 op de uitoefening van dergelijke bevoegdheden van toepassing is.

2.  De lidstaten dragen er zorg voor dat de krachtens lid 1 vereiste bevoegdheden door de afwikkelingsautoriteiten mogen worden uitgeoefend indien de afwikkelingsautoriteit oordeelt dat een maatregel noodzakelijk is in het algemeen belang en aan een of meer van de volgende voorwaarden is voldaan:

a) 

het EU-bijkantoor vervult niet langer, of vervult waarschijnlijk niet langer, de door het nationale recht opgelegde voorwaarden voor het verlenen van de vergunning en de uitoefening van de werkzaamheden binnen de betrokken lidstaat, en het valt niet te verwachten dat een maatregel van de particuliere sector, een toezichthouder of een betrokken derde land ervoor zou zorgen dat het bijkantoor wederom aan de voorwaarden voldoet, dan wel het falen van het bijkantoor binnen een redelijk tijdsbestek zou voorkomen;

b) 

de instelling van het derde land is, naar het oordeel van de afwikkelingsautoriteit, niet bereid of niet in staat of waarschijnlijk niet in staat te voldoen aan haar verplichtingen jegens schuldeisers uit de Unie of aan via het bijkantoor ontstane of geboekte verplichtingen wanneer deze opeisbaar worden, en de afwikkelingsautoriteit is ervan overtuigd dat er ten aanzien van die instelling van het derde land binnen een redelijke termijn geen afwikkelingsprocedures of insolventieprocedures van een derde land zijn geopend of zullen worden geopend;

c) 

de betrokken autoriteit van een derde land heeft afwikkelingsprocedures van een derde land ten aanzien van de instelling van het derde land geopend, of heeft de afwikkelingsautoriteit in kennis gesteld van haar voornemen om een dergelijke procedure te openen.

3.  Indien een afwikkelingsautoriteit een onafhankelijke maatregel met betrekking tot een EU-bijkantoor treft, houdt zij rekening met de afwikkelingsdoelstellingen en treft zij de maatregel overeenkomstig de volgende beginselen en vereisten, voor zover deze relevant zijn:

a) 

de in artikel 34 vastgelegde beginselen;

b) 

de vereisten van titel IV, hoofdstuk III, met betrekking tot de toepassing van de afwikkelingsinstrumenten.

Artikel 97

Samenwerking met autoriteiten van derde landen

1.  Dit artikel is van toepassing op samenwerking met derde landen tenzij en totdat een in artikel 93, lid 1, bedoelde internationale overeenkomst met het betrokken derde land in werking treedt. Het blijft van toepassing na de inwerkingtreding van een internationale overeenkomst als bedoeld in artikel 93, lid 1, met het betrokken derde land voor zover de materie van dit artikel niet door deze overeenkomst wordt geregeld.

2.  De EBA kan niet-bindende kaderovereenkomsten sluiten voor samenwerking met de volgende betrokken autoriteiten van derde landen:

a) 

in gevallen waarin een Unie-dochterinstelling in twee of meer lidstaten is gevestigd, de betrokken autoriteiten van het derde land waar de moederonderneming of een in artikel 1, lid 1, onder c) en d), bedoelde holding is/zijn gevestigd;

b) 

in gevallen waarin een instelling van een derde land EU-bijkantoren in twee of meer lidstaten heeft, de betrokken autoriteit van het derde land waar die instelling is gevestigd;

c) 

in gevallen waarin een moederonderneming of een in artikel 1, lid 1, onder c) en d), bedoelde holding gevestigd in een lidstaat met een dochteronderneming of een significant bijkantoor in een andere lidstaat ook een of meer dochterinstellingen in derde landen heeft, de betrokken autoriteiten van de derde landen waar deze dochterinstellingen zijn gevestigd;

d) 

in gevallen waarin een instelling met een dochterinstelling of een significant bijkantoor in een andere lidstaat een of meer bijkantoren in een of meer derde landen heeft, de betrokken autoriteiten van de derde landen waar deze bijkantoren zich bevinden.

De in dit lid bedoelde overeenkomsten bevatten geen bepalingen met betrekking tot specifieke instellingen. Zij kunnen lidstaten geen wettelijke verplichtingen opleggen.

3.  In de in lid 2 bedoelde kaderovereenkomsten voor samenwerking worden procedures en regelingen vastgesteld tussen de deelnemende autoriteiten voor het delen van noodzakelijke informatie voor en samenwerking bij de uitvoering van sommige of alle volgende taken en bij de uitoefening van sommige of alle volgende bevoegdheden met betrekking tot de in lid 2, onder a) tot en met d), bedoelde instellingen of groepen die dergelijke instellingen omvatten:

a) 

de opstelling van afwikkelingsplannen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 13 en soortgelijke in het recht van de betrokken derde landen neergelegde vereisten;

b) 

de beoordeling van de afwikkelbaarheid van dergelijke instellingen en groepen overeenkomstig artikelen 15 en 16 en soortgelijke in het recht van de betrokken derde landen neergelegde vereisten;

c) 

de toepassing van bevoegdheden om belemmeringen voor de afwikkeling aan te pakken of te verwijderen overeenkomstig de artikelen 17 en 18 en enigerlei soortgelijke in het recht van de betrokken derde landen neergelegde bevoegdheden;

d) 

de toepassing van vroegtijdige-interventiemaatregelen overeenkomstig artikel 27 en soortgelijke in het recht van de betrokken derde landen neergelegde bevoegdheden;

e) 

de toepassing van afwikkelingsinstrumenten en de uitoefening van afwikkelingsbevoegdheden en vergelijkbare bevoegdheden die door de betrokken autoriteiten van een derde land kunnen worden uitgeoefend.

4.  Wanneer zulks passend is, sluiten bevoegde autoriteiten of afwikkelingsautoriteiten niet-bindende samenwerkingsovereenkomsten die in de lijn liggen van de EBA-kaderovereenkomst met de in lid 2 bedoelde betrokken autoriteiten van derde landen.

Dit artikel vormt voor de lidstaten en hun bevoegde autoriteiten geen beletsel om bilaterale of multilaterale overeenkomsten met derde landen te sluiten overeenkomstig artikel 33 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

5.  Overeenkomstig dit artikel gesloten samenwerkingsovereenkomsten tussen afwikkelingsautoriteiten van lidstaten en derde landen kunnen bepalingen bevatten met betrekking tot de volgende aangelegenheden:

a) 

de uitwisseling van de informatie die nodig is voor het opstellen en bijhouden van afwikkelingsplannen;

b) 

overleg en samenwerking bij het opstellen van afwikkelingsplannen, met inbegrip van beginselen voor de uitoefening van bevoegdheden uit hoofde van de artikelen 94 en 96 en soortgelijke in het recht van de betrokken derde landen neergelegde bevoegdheden;

c) 

de uitwisseling van de informatie die nodig is voor de toepassing van afwikkelingsinstrumenten en de uitoefening van afwikkelingsbevoegdheden en soortgelijke in het recht van de betrokken derde landen neergelegde bevoegdheden;

d) 

vroegtijdige waarschuwing van of overleg met partijen bij de samenwerkingsovereenkomst voordat een belangrijke maatregel uit hoofde van deze richtlijn of het recht van het betrokken derde land wordt genomen die de instelling of de groep treft waarop de overeenkomst betrekking heeft;

e) 

de coördinatie van openbare communicatie in geval van gezamenlijke afwikkelingsmaatregelen;

f) 

procedures en regelingen om overeenkomstig de punten a) tot en met e) informatie uit te wisselen en samen te werken, onder meer, in voorkomend geval, door crisismanagementgroepen op te zetten en te beheren.

6.  De lidstaten stellen de EBA in kennis van elke samenwerkingsregeling die afwikkelingsautoriteiten en bevoegde autoriteiten overeenkomstig dit artikel hebben gesloten.

Artikel 98

Uitwisseling van vertrouwelijke informatie

1.  De lidstaten dragen er zorg voor dat afwikkelingsautoriteiten, bevoegde autoriteiten en bevoegde ministeries alleen vertrouwelijke informatie, met inbegrip van afwikkelingsplannen, met betrokken autoriteiten van derde landen uitwisselen indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a) 

de betrokken autoriteiten van derde landen zijn onderworpen aan vereisten en normen inzake het beroepsgeheim die door de betrokken autoriteiten ten minste gelijk worden geacht met de door artikel 84 opgelegde vereisten en normen.

Voor zover als de uitwisseling van informatie ook persoonsgegevens omvat, geldt voor de verwerking en doorgifte van deze persoonsgegevens aan de autoriteiten van derde landen het toepasselijke recht van de Unie en de lidstaten inzake gegevensbescherming.

b) 

de informatie is nodig voor het uitvoeren door de betrokken autoriteiten van derde landen van hun afwikkelingstaken naar nationaal recht die vergelijkbaar zijn met die uit hoofde van deze richtlijn, en wordt, met inachtneming van punt a), van dit lid niet voor andere doeleinden gebruikt.

2.  Indien vertrouwelijke informatie in een andere lidstaat haar oorsprong vindt, maken afwikkelingsautoriteiten, bevoegde autoriteiten en bevoegde ministeries die informatie niet bekend aan de betrokken autoriteiten van derde landen tenzij aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a) 

de betrokken autoriteit van de lidstaat waar de informatie haar oorsprong vond (de autoriteit van oorsprong) gaat akkoord met de bekendmaking ervan;

b) 

de informatie wordt alleen voor de door de autoriteit van oorsprong toegestane doeleinden bekendgemaakt.

3.  Voor de toepassing van dit artikel wordt informatie als vertrouwelijk beschouwd indien deze aan de vertrouwelijkheidsvereisten uit hoofde van het recht van de Unie is onderworpen.



TITEL VII

FINANCIERINGSREGELINGEN

Artikel 99

Europees systeem van financieringsregelingen

Een Europees systeem van financieringsregelingen wordt ingesteld en bestaat uit:

a) 

overeenkomstig artikel 100 opgezette nationale financieringsregelingen;

b) 

de leningen tussen nationale financieringsregelingen als omschreven in artikel 106;

c) 

de mutualisatie van nationale financieringsregelingen in geval van een groepsafwikkeling als bedoeld in artikel 107.

Artikel 100

Vereiste om financieringsregelingen voor de afwikkeling op te zetten

1.  De lidstaten zetten een of meer financieringsregelingen op met het oog op een doeltreffende toepassing door de afwikkelingsautoriteit van de afwikkelingsinstrumenten en -bevoegdheden.

De lidstaten dragen er zorg voor dat het gebruik van de financieringsregelingen door een aangewezen overheidsinstantie of een autoriteit die met publieke administratieve bevoegdheden is belast, kan worden geactiveerd.

De financieringsregelingen worden alleen in overeenstemming met de afwikkelingsdoelstellingen en de in de artikelen 31 en 34 opgenomen beginselen gebruikt.

2.  De lidstaten kunnen de administratieve structuur van hun financieringsregelingen ook voor hun depositogarantieregeling gebruiken.

3.  De lidstaten dragen er zorg voor dat de financieringsregelingen over toereikende financiële middelen beschikken.

4.  Voor de toepassing van lid 3 hebben financieringsregelingen met name de bevoegdheid tot:

a) 

inning van vooraf te betalen bijdragen als bedoeld in artikel 103 met de bedoeling het in artikel 102 vermelde streefbedrag te bereiken;

b) 

inning van achteraf te betalen buitengewone bijdragen als bedoeld in artikel 104 indien de bijdragen zoals omschreven onder a) onvoldoende zijn; en

c) 

het verkrijgen van leningen en van andere vormen van steun als bedoeld in artikel 105.

5.  Behoudens toegestaan krachtens lid 6 zet elke lidstaat zijn nationale financieringsregeling op door middel van een fonds, waarvan het gebruik door zijn afwikkelingsautoriteit voor de in artikel 101, lid 1, vermelde doelstellingen kan worden geactiveerd.

6.  In afwijking van lid 5 van dit artikel kan een lidstaat, om aan zijn verplichtingen uit hoofde van lid 1 te voldoen, zijn nationale financieringsregeling opzetten middels verplichte bijdragen van instellingen waaraan op zijn grondgebied vergunning is verleend; die bijdragen berusten op de in artikel 103, lid 7, bedoelde criteria en worden niet aangehouden via een fonds dat onder zeggenschap staat van zijn afwikkelingsautoriteit, mits alle volgende voorwaarden zijn vervuld:

a) 

het door bijdragen bijeengebrachte bedrag is ten minste gelijk aan het bedrag dat krachtens artikel 102 moet worden bijeengebracht;

b) 

de afwikkelingsautoriteit van de lidstaat heeft recht op een bedrag dat gelijk is aan het bedrag van dergelijke bijdragen, dat op verzoek van die afwikkelingsautoriteit onmiddellijk aan haar beschikbaar wordt gesteld door die lidstaat, en uitsluitend voor de in artikel 101 vermelde doeleinden kan worden gebruikt; en

c) 

de lidstaat stelt de Commissie in kennis van zijn besluit om gebruik te maken van zijn discretionaire bevoegdheid om zijn financieringsregeling overeenkomstig dit lid te structureren;

d) 

de lidstaat stelt de Commissie jaarlijks in kennis van het onder b) bedoelde bedrag; en

e) 

de financieringsregelingen voldoen aan de vereisten van de artikelen 99 tot en met 102, artikel 103, leden 1 tot en met 4 en lid 6, en de artikelen 104 tot en met 109, tenzij in dit lid anders is bepaald.

Voor de toepassing van dit lid kunnen de beschikbare financiële middelen die in aanmerking moeten worden genomen om het bij artikel 102 bepaalde streefbedrag te bereiken, verplichte bijdragen omvatten afkomstig uit een door een lidstaat op een datum tussen 17 juni 2010 en 2 juli 2014 opgezette regeling voor verplichte bijdragen van instellingen op diens grondgebied ter dekking van de kosten die gemoeid zijn met systeemrisico, falen en afwikkeling van instellingen, mits de lidstaat aan het bepaalde in deze titel voldoet. Bijdragen aan depositogarantiestelsels tellen niet mee voor het bij artikel 102 bepaalde streefbedrag voor afwikkelingsfinancieringsregelingen.

Artikel 101

Gebruik van de financieringsregelingen voor de afwikkeling

1.  De overeenkomstig artikel 100 opgezette financieringsregelingen kunnen, enkel voor zover noodzakelijk om de effectieve toepassing van de afwikkelingsinstrumenten te verzekeren, door de afwikkelingsautoriteit worden gebruikt voor de volgende doeleinden:

a) 

om de activa of verplichtingen van de instelling in afwikkeling, haar dochterondernemingen, een overbruggingsinstelling of een vehikel voor activabeheer te garanderen;

b) 

voor het verstrekken van leningen aan de instelling in afwikkeling, haar dochterondernemingen, een overbruggingsinstelling of een vehikel voor activabeheer;

c) 

voor de aankoop van activa van de instelling in afwikkeling;

d) 

om bij te dragen aan een overbruggingsinstelling en een vehikel voor activabeheer;

e) 

voor het compenseren van aandeelhouders en schuldeisers overeenkomstig artikel 75;

f) 

om een bijdrage te leveren aan de instelling in afwikkeling in plaats van het afschrijven of omzetten van passiva van bepaalde schuldeisers wanneer de inbreng van de particuliere sector wordt toegepast en de afwikkelingsautoriteit besluit bepaalde schuldeisers uit te sluiten van het toepassingsgebied van het instrument van bail-in overeenkomstig artikel 44, leden 3 tot en met 8;

g) 

om overeenkomstig artikel 106 op vrijwillige basis te lenen aan andere financieringsregelingen;

h) 

om een combinatie van de onder a) tot en met g) genoemde maatregelen te nemen.

De financieringregelingen mogen ook worden gebruikt om in de context van het instrument van verkoop van de onderneming de in de eerste alinea genoemde maatregelen te nemen met betrekking tot de verkrijger.

2.  Een financieringsregeling voor de afwikkeling mag niet gebruikt worden om rechtstreeks de verliezen van een instelling of een entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), op te vangen, noch om een instelling of een entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), te herkapitaliseren. Indien het gebruik van een financieringsregeling voor de afwikkeling voor de in lid 1 van dit artikel bedoelde doeleinden er indirect toe leidt dat een deel van de verliezen van een instelling of een entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), ondergebracht wordt in de financieringsregeling voor de afwikkeling, gelden de beginselen betreffende het gebruik van de bij artikel 44 vastgestelde financieringsregeling voor de afwikkeling.

Artikel 102

Streefbedrag

1.  De lidstaten dragen er zorg voor dat uiterlijk op 31 december 2024 de beschikbare financiële middelen van hun financieringsregelingen ten minste gelijk zijn aan 1 % van het bedrag aan de gedekte deposito’s van alle instellingen waaraan op hun grondgebied vergunning is verleend. De lidstaten kunnen hogere streefbedragen vaststellen.

2.  Tijdens de in lid 1 bedoelde initiële termijn worden de overeenkomstig artikel 103 geïnde bijdragen aan de financieringsregelingen zo gelijk mogelijk in de tijd gespreid totdat het streefbedrag is bereikt, waarbij terdege rekening moet worden gehouden met de conjunctuurcyclus en de mogelijke effecten van procyclische bijdragen op de financiële positie van de instellingen die de bijdragen betalen.

De lidstaten kunnen de initiële termijn met maximaal vier jaar verlengen indien de financieringsregelingen gecumuleerde uitbetalingen hebben verricht van meer dan 0,5 % van de krachtens Richtlijn 2014/19/EG gedekte deposito’s van alle instellingen waaraan op hun grondgebied krachtens Richtlijn 2014/49/EU vergunning is verleend.

3.  Indien de beschikbare financiële middelen na de in lid 1 bedoelde initiële termijn dalen tot onder het in dat lid vermelde streefbedrag, worden opnieuw overeenkomstig artikel 103 normale bijdragen geïnd totdat het streefbedrag is bereikt. Indien de beschikbare financiële middelen, nadat het streefbedrag voor het eerst is bereikt, vervolgens zijn gereduceerd tot minder dan twee derde van het streefbedrag, worden de normale bijdragen vastgesteld op een niveau dat het mogelijk maakt het streefbedrag binnen zes jaar te bereiken.

Bij de vaststelling van de normale bijdrage wordt terdege rekening houden met de conjunctuurcyclus en met de mogelijke effecten van procyclische bijdragen zoals vastgesteld in het kader van dit lid.

4.  De EBA dient uiterlijk 31 oktober 2016 bij de Commissie een verslag in met daarin aanbevelingen over het passende referentiepunt voor het vaststellen van het streefbedrag voor de financieringsregeling voor de afwikkeling, en in het bijzonder over de vraag of totale passiva een betere grondslag biedt dan gedekte deposito’s.

5.  Op basis van de bevindingen in het in lid 4 bedoelde verslag dient de Commissie, indien passend, uiterlijk op 31 december 2016 bij het Europees Parlement en de Raad een wetgevingsvoorstel in over de grondslag voor het streefbedrag voor financieringsregelingen voor de afwikkeling

Artikel 103

Vooraf te betalen bijdragen

1.  Om het in artikel 102 vermelde streefbedrag te halen, dragen de lidstaten er zorg voor dat ten minste jaarlijks bijdragen worden geïnd van de instellingen, met inbegrip van EU-bijkantoren, waaraan op hun grondgebied vergunning is verleend.

2.  De bijdrage van elke instelling is gelijk aan het verhoudingsgetal tussen, enerzijds, het bedrag van haar passiva (exclusief eigen vermogen) minus gedekte deposito’s, en, anderzijds, het totaalbedrag van de passiva (exclusief eigen vermogen) minus gedekte deposito’s van alle instellingen waaraan op het grondgebied van de lidstaat vergunning is verleend.

Die bijdragen worden op basis van de overeenkomstig lid 7 van dit artikel vastgestelde criteria aan het risicoprofiel van de instellingen aangepast.

3.  De in aanmerking te nemen beschikbare financiële middelen om het in artikel 102 vermelde streefbedrag te bereiken, kunnen ook niet-herroepbare betalingstoezeggingen omvatten die volledig zijn gedekt door zekerheden of activa met een laag risico die niet met rechten van derden zijn bezwaard, waarover vrij kan worden beschikt en waarvan uitsluitend gebruik kan worden gemaakt door de afwikkelingsautoriteiten voor de in artikel 101, lid 1, genoemde doeleinden. Het aandeel van onherroepelijke betalingstoezeggingen is niet hoger dan 30 % van het totaalbedrag dat overeenkomstig dit artikel wordt geïnd.

4.  De lidstaten dragen er zorg voor dat de verplichting tot betaling van de in dit artikel bedoelde bijdragen in rechte afdwingbaar is en dat verschuldigde bijdragen volledig worden betaald.

De lidstaten leggen passende regelgevings-, boekhoud-, rapportage- en andere verplichtingen op om te waarborgen dat verschuldigde bijdragen volledig worden betaald. De lidstaten nemen ook maatregelen om te waarborgen dat naar behoren wordt geverifieerd of de bijdragen correct zijn betaald. De lidstaten nemen maatregelen om fraude, ontwijking en misbruik te voorkomen.

5.  De overeenkomstig dit artikel geïnde bedragen worden alleen aangewend voor de in artikel 101, lid 1, beschreven doeleinden.

6.  Behoudens het bepaalde in de artikelen 37, 38, 40, 41 en 42, kunnen de van de instelling in afwikkeling of de overbruggingsinstelling ontvangen bedragen, de rente en andere beleggingsopbrengsten, alsook alle andere opbrengsten toekomen aan de financieringsregelingen.

7.  De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 115 gedelegeerde handelingen vast te stellen met het oog op de nadere omschrijving van het in lid 2 van dit artikel bedoelde begrip „aanpassen van de bijdragen aan de financieringsregelingen aan het risicoprofiel van de instellingen”, rekening houdend met al hetgeen volgt:

a) 

de risicoblootstelling van de instelling, waaronder het belang van haar handelsactiviteiten, haar risicoposities buiten de balanstelling en de omvang van de hefboomfinanciering;

b) 

de stabiliteit en diversiteit van de financieringsbronnen en de onbezwaarde zeer liquide activa van de holding;

c) 

de financiële toestand van de instelling;

d) 

de waarschijnlijkheid dat tot afwikkeling van de instelling wordt overgegaan;

e) 

de mate waarin de instelling eerder van buitengewone financiële overheidssteun heeft geprofiteerd;

f) 

de complexiteit van de structuur van de instelling en de afwikkelbaarheid daarvan;

g) 

het belang van de instelling voor de stabiliteit van het financiële stelsel of de economie van een of meer lidstaten of van de Unie;

h) 

het feit dat de instelling deel uitmaakt van een IPS.

8.  De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 115 gedelegeerde handelingen vast te stellen om het volgende te specificeren:

a) 

de registratie-, boekhoud- en rapportageverplichtingen en andere in lid 4 bedoelde verplichtingen om te waarborgen dat de bijdragen daadwerkelijk worden betaald;

b) 

de in lid 4 bedoelde maatregelen om te waarborgen dat naar behoren wordt geverifieerd of de bijdragen correct zijn betaald.

Artikel 104

Buitengewone achteraf te betalen bijdragen

1.  Indien de beschikbare financiële middelen ontoereikend zijn om de verliezen, kosten of andere uitgaven als gevolg van het beroep op de financieringsregeling te dekken, dragen de lidstaten er zorg voor dat ter dekking van de extra bedragen buitengewone achteraf te betalen bijdragen kunnen worden geïnd bij de instellingen waaraan op hun grondgebied vergunning is verleend. Deze buitengewone achteraf te betalen bijdragen worden overeenkomstig de in artikel 103, lid 2, vastgestelde regels over de instellingen verdeeld.

Buitengewone achteraf te betalen bijdragen bedragen niet meer dan drie keer het jaarlijkse bedrag van bijdragen als vastgesteld in overeenstemming met artikel 103.

2.  Op de uit hoofde van dit artikel geïnde bijdragen is artikel 103, leden 4 tot en met 8, van toepassing.

3.  De afwikkelingsautoriteit kan een betaling door een instelling van buitengewone achteraf te betalen bijdragen aan de afwikkelingsfinancieringsregeling geheel of gedeeltelijk opschorten als de bijdragen de liquiditeit of de solvabiliteit van de instelling zouden bedreigen. Een zodanige opschorting wordt niet verleend voor een periode langer dan zes maanden maar kan op verzoek van de instelling worden verlengd. De uit hoofde van dit lid opgeschorte bijdragen worden betaald op het moment dat de betaling niet langer de liquiditeit of solvabiliteit van de instelling bedreigt.

4.  De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 115 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de omstandigheden en voorwaarden te bepalen waaronder de door een instelling te betalen bijdragen tijdelijk kan worden opgeschort krachtens lid 3 van dit artikel.

Artikel 105

Alternatieve financieringsmiddelen

De lidstaten dragen er zorg voor dat onder hun jurisdictie vallende financieringsregelingen in staat zijn leningen of andere vormen van steun van instellingen, financiële instellingen of andere derden te verkrijgen ingeval de overeenkomstig artikel 103 geïnde bedragen ontoereikend zijn om de verliezen, kosten of andere uitgaven als gevolg van het beroep op de financieringsregelingen te dekken en de buitengewone achteraf te betalen bijdragen waarin artikel 104 voorziet, niet onmiddellijk beschikbaar zijn of niet volstaan.

Artikel 106

Leningen tussen financieringsregelingen

1.  De lidstaten dragen er zorg voor dat onder hun jurisdictie vallende financieringsregelingen een verzoek mogen indienen om van alle andere financieringsregelingen binnen de Unie te lenen ingeval:

a) 

de overeenkomstig artikel 103 geïnde bedragen ontoereikend zijn om de verliezen, kosten of andere uitgaven als gevolg van het beroep op de financieringsregelingen te dekken;

b) 

de buitengewone achteraf te betalen bijdragen als voorzien in artikel 104 niet onmiddellijk beschikbaar zijn; en

c) 

de alternatieve financieringsmiddelen als voorzien in artikel 105 niet onmiddellijk beschikbaar zijn onder redelijke voorwaarden.

2.  De lidstaten dragen er zorg voor dat onder hun jurisdictie vallende financieringsregelingen onder de in lid 1 beschreven omstandigheden bevoegd zijn te lenen aan andere financieringsregelingen binnen de Unie.

3.  Na een verzoek als bedoeld in lid 1 beslist elke andere financieringsregeling in de Unie of zij zal lenen aan de verzoekende financieringsregeling. De lidstaten kunnen eisen dat dat besluit genomen wordt na overleg met of met de instemming van het bevoegde ministerie of de bevoegde overheidsdienst. Dit besluit wordt met de nodige spoed genomen.

4.  De rentevoet, de aflossingsperiode en de overige leenvoorwaarden worden bepaald door de lenende financieringsregeling en de andere financieringsregelingen die besloten hebben deel te nemen. De leningen van elke deelnemende financieringsregeling hebben dezelfde rentevoet, aflossingsperiode en overige voorwaarden, tenzij alle deelnemende financieringsregelingen anders bepalen.

5.  Het door elke deelnemende afwikkelingsfinancieringsregeling geleende bedrag staat in verhouding tot het bedrag aan gedekte deposito’s in de lidstaat van die afwikkelingsfinancieringsregeling, met betrekking tot het totaal aan gedekte deposito’s in de lidstaten van de deelnemende afwikkelingsfinancieringsregelingen. De hoogte van deze bijdragen kan variëren indien alle deelnemende financieringsregelingen daarmee instemmen.

6.  Een uitstaande lening aan een afwikkelingsfinancieringsregeling van een andere lidstaat in het kader van dit artikel wordt behandeld als activa van de afwikkelingsfinancieringsregeling die de lening heeft verstrekt en mag meegeteld worden bij het streefbedrag van die financieringsregeling.

Artikel 107

Mutualisatie van nationale financieringsregelingen in geval van een groepsafwikkeling

1.  De lidstaten dragen er zorg voor dat ingeval er van een in artikel 91 of 92 bedoelde groepsafwikkeling sprake is, de nationale financieringsregeling van elke instelling die deel uitmaakt van een groep, overeenkomstig dit artikel tot de financiering van de groepsafwikkeling bijdragen.

2.  Voor de toepassing van lid 1 stelt de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau na overleg met de afwikkelingsautoriteiten van de instellingen die deel uitmaken van de groep, indien nodig voordat een afwikkelingsmaatregel wordt genomen, een financieringsplan voor als onderdeel van de in de artikelen 91 en 92 bedoelde groepsafwikkelingsregeling.

Het financieringsplan wordt aangenomen volgens de in de artikelen 91 en 92 bedoelde besluitvormingsprocedure.

3.  Het financieringsplan omvat:

a) 

een waardering als bedoeld in artikel 36 ten aanzien van de betroffen groepsentiteiten;

b) 

de verliezen die elke getroffen groepsentiteit moet onderkennen op het moment dat de afwikkelingsinstrumenten worden benut;

c) 

voor elke getroffen groepsentiteit, de verliezen die elke categorie van aandeelhouders en schuldeisers zou lijden;

d) 

elke bijdrage die depositogarantiestelsels moeten leveren overeenkomstig artikel 109, lid 1;

e) 

de totale bijdrage door financieringsregelingen voor de afwikkeling en het doel en de vorm van de bijdrage;

f) 

de basis voor de berekening van het bedrag dat elke nationale financieringsregeling van de lidstaten waar de getroffen groepsentiteiten gevestigd zijn, moet bijdragen aan de financiering van de groepsafwikkeling tot opbouw van de in punt e) bedoelde bijdrage;

g) 

het bedrag dat de nationale financieringsregeling van elke getroffen groepsentiteit moet bijdragen aan de financiering van de groepsafwikkeling, alsmede de vorm van die bijdragen;

h) 

het bedrag aan leningen dat de financieringsregelingen van de lidstaten waar de getroffen groepsentiteiten gevestigd zijn, zullen betrekken van instellingen, financiële instellingen en andere partijen, overeenkomstig artikel 105;

i) 

de termijn voor het gebruik van de financieringsregelingen van de lidstaten waar de getroffen entiteiten gevestigd zijn, welke in voorkomend geval verlengd moet kunnen worden.

4.  De basis voor het verdelen van de in lid 3, onder e), bedoelde bijdrage dient te stroken met lid 5 van dit artikel en met de overeenkomstig artikel 12, lid 3, onder f), in het groepsafwikkelingsplan opgenomen beginselen, tenzij in het financieringsplan anders is bepaald.

5.  De berekening van de bijdrage van elke nationale financieringsregeling is, tenzij anders in het financieringsplan is bepaald, met name gebaseerd op:

a) 

de omvang van de risicogewogen activa van de groep aangehouden door de instellingen en entiteiten als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) en d), die gevestigd zijn in de lidstaat van die afwikkelingsfinancieringsregeling;

b) 

de omvang van de activa van de groep aangehouden door de instellingen en entiteiten als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) en d), die gevestigd zijn in de lidstaat van die afwikkelingsfinancieringsregeling;

c) 

de omvang van de verliezen die geleid hebben tot de noodzaak van een groepsafwikkeling die haar oorsprong vindt in groepsentiteiten onder toezicht van de bevoegde autoriteiten in de lidstaat van die afwikkelingsfinancieringsregeling; en

d) 

de omvang van de middelen van de financieringsregeling van de groep die in het kader van het financieringsplan naar verwachting rechtstreeks gebruikt zullen worden voor groepsentiteiten die gevestigd zijn in de lidstaat van die afwikkelingsfinancieringsregeling.

6.  De lidstaten stellen van tevoren regels en procedures vast om te waarborgen dat elke nationale financieringsregeling onmiddellijk haar bijdrage aan de financiering van de groepsafwikkeling kan leveren onverminderd het bepaalde in lid 2.

7.  Voor de toepassing van dit artikel dragen de lidstaten er zorg voor dat het groepsfinancieringsregelingen onder de in artikel 105 gestelde voorwaarden is toegestaan leningen of andere vormen van steun van instellingen, financiële instellingen of andere derden te verkrijgen.

8.  De lidstaten dragen er zorg voor dat de onder hun jurisdictie vallende nationale financieringsregelingen alle overeenkomstig lid 7 door de groepsfinancieringsregelingen aangegane leningen kunnen garanderen.

9.  De lidstaten dragen er zorg voor dat alle opbrengsten of voordelen die het gebruik van de groepsfinancieringsregelingen opleveren, aan nationale financieringsregelingen worden toegewezen naar rato van hun overeenkomstig lid 2 vastgestelde bijdragen aan de financiering van de afwikkeling.

▼M2

Artikel 108

Rang in de insolventierangorde

1.  De lidstaten dragen er zorg voor dat in hun nationale, op normale insolventieprocedures toepasselijk recht:

a) 

de volgende onderdelen dezelfde rang hebben die hoger is dan de rang van vorderingen van gewone concurrente schuldeisers:

i) 

het gedeelte van in aanmerking komende deposito’s afkomstig van natuurlijke personen en van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen dat het in artikel 6 van Richtlijn 2014/49/EU bepaalde dekkingsniveau overschrijdt;

ii) 

deposito’s afkomstig van natuurlijke personen en van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen die in aanmerking komende deposito’s zouden zijn indien zij niet waren verricht in zich buiten de Unie bevindende bijkantoren van in de Unie gevestigde instellingen.

b) 

de volgende onderdelen dezelfde rang hebben die hoger is dan de onder a) bepaalde rang:

i) 

gedekte deposito’s;

ii) 

depositogarantiestelsels die middels subrogatie in de rechten en verplichtingen van de gedekte deposanten getreden zijn, bij insolventie.

2.  De lidstaten dragen er zorg voor dat ten aanzien van de entiteiten bedoeld in artikel 1, lid 1, eerste alinea, onder a) tot en met d), gewone ongedekte vorderingen in hun nationale op gewone insolventieprocedures toepasselijke recht een hogere rang hebben dan die van ongedekte vorderingen die voortvloeien uit schuldinstrumenten welke aan de volgende voorwaarden voldoen:

a) 

de oorspronkelijke contractuele looptijd van de schuldinstrumenten bedraagt ten minste één jaar;

b) 

de schuldinstrumenten bevatten geen verankerde derivaten en zijn zelf geen derivaten;

c) 

de relevante contractuele documentatie en, in voorkomend geval, het prospectus met betrekking tot de uitgifte ervan maakt uitdrukkelijk melding van de lagere rang op grond van dit lid.

3.  De lidstaten dragen er zorg voor dat ongedekte vorderingen die voortvloeien uit schuldinstrumenten die voldoen aan de in lid 2 van dit artikel, onder a), b) en c), gestelde voorwaarden, in hun nationale op gewone insolventieprocedures toepasselijke recht een hogere rang hebben dan die van vorderingen die voortvloeien uit de instrumenten bedoeld in de punten a) tot en met d) van artikel 48, lid 1.

4.  Onverminderd de leden 5 en 7 dragen de lidstaten er zorg voor dat hun nationale op normale insolventieprocedures toepasselijke recht zoals vastgesteld op 31 december 2016, van toepassing is op de rang in normale insolventieprocedures van ongedekte vorderingen die voortvloeien uit schuldinstrumenten uitgegeven door entiteiten bedoeld in artikel 1, lid 1, eerste alinea, onder a) tot en met d), van deze richtlijn, vóór de datum van inwerkingtreding van maatregelen krachtens nationaal recht tot omzetting van Richtlijn (EU) 2017/2399 van het Europees Parlement en de Raad ( 13 ).

5.  Indien een lidstaat, na 31 december 2016 en vóór 28 december 2017, een nationale wet heeft vastgesteld met betrekking tot de rang in normale insolventieprocedures van ongedekte vorderingen die voortvloeien uit schuldinstrumenten die zijn uitgegeven na de datum van toepassing van die nationale wet, geldt lid 4 van dit artikel niet voor vorderingen die voortvloeien uit schuldinstrumenten die zijn uitgegeven na de datum van toepassing van die nationale wet, mits aan elk van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a) 

die nationale wet bepaalt dat ten aanzien van de entiteiten bedoeld in artikel 1, lid 1, eerste alinea, onder a) tot en met d), gewone ongedekte vorderingen in normale insolventieprocedures een hogere rang hebben dan die van ongedekte vorderingen die voortvloeien uit schuldinstrumenten welke aan de volgende voorwaarden voldoen:

i) 

de oorspronkelijke contractuele looptijd van de schuldinstrumenten bedraagt ten minste één jaar;

ii) 

de schuldinstrumenten bevatten geen verankerde derivaten en zijn zelf geen derivaten, en

iii) 

de desbetreffende contractuele documentatie en, in voorkomend geval, het prospectus met betrekking tot de uitgifte ervan maakt uitdrukkelijk melding van de lagere rang op grond van het nationale recht;

b) 

die nationale wet bepaalt dat ongedekte vorderingen die voortvloeien uit schuldinstrumenten die aan de voorwaarden bedoeld in punt a) van deze alinea voldoen, in normale insolventieprocedures een hogere rang hebben dan die van vorderingen die voortvloeien uit de instrumenten bedoeld in artikel 48, lid 1, onder a) tot en met d).

Op de datum van inwerkingtreding van maatregelen krachtens nationaal recht tot omzetting van Richtlijn (EU) 2017/2399, hebben de ongedekte vorderingen die voortvloeien uit schuldinstrumenten als bedoeld in de eerste alinea, onder b), dezelfde rang als die bedoeld in lid 2, onder a), b) en c), en lid 3 van dit artikel.

6.  Voor de toepassing van lid 2, onder b), en lid 5, eerste alinea, onder a), ii), mogen schuldinstrumenten met variabele rente die zijn afgeleid van een algemeen gebruikte referentierente en schuldinstrumenten die niet luiden in de nationale valuta van de emittent, mits hoofdsom, terugbetaling en rente in dezelfde valuta zijn uitgedrukt, niet louter op basis van deze kenmerken worden beschouwd als schuldinstrumenten die verankerde derivaten bevatten.

7.  Lidstaten die vóór 31 december 2016 een nationale wet met betrekking tot normale insolventieprocedures hebben vastgesteld waarbij gewone ongedekte vorderingen die voortvloeien uit schuldinstrumenten die zijn uitgegeven door entiteiten als bedoeld in artikel 1, lid 1, eerste alinea, onder a) tot en met d), worden gesplitst in twee of meer verschillende rangen, of waarbij de rang van gewone ongedekte vorderingen die voortvloeien uit dergelijke schuldinstrumenten, wordt gewijzigd met betrekking tot alle andere gewone ongedekte vorderingen van dezelfde rang, kunnen bepalen dat schuldinstrumenten met de laagste rang onder deze gewone ongedekte vorderingen dezelfde rang hebben als die van vorderingen die voldoen aan de voorwaarden als bedoeld in lid 2, onder a), b) en c), en lid 3 van dit artikel.

▼B

Artikel 109

Gebruik van depositogarantiestelsels in het kader van de afwikkeling

1.  De lidstaten dragen er zorg voor dat, wanneer de afwikkelingsautoriteiten afwikkelingsmaatregelen nemen en mits die maatregel garandeert dat deposanten toegang tot hun deposito’s blijven hebben, het depositogarantiestelsel waarbij de instelling is aangesloten, verantwoordelijk is voor:

a) 

wanneer het instrument van bail-in wordt gebruikt, het bedrag dat bij de gedekte deposito’s zou worden afgeboekt om de verliezen van de instelling overeenkomstig artikel 46, lid 1, onder a), te absorberen, indien gedekte deposito’s binnen het toepassingsgebied van de inbreng van de particuliere sector zouden vallen en in dezelfde mate afgeboekt zouden worden als schuldeisers met een even hoge prioriteit volgens het nationaal recht inzake normale insolventieprocedures; of

b) 

wanneer er één of meer andere afwikkelingsinstrumenten dan de inbreng van de particuliere sector worden gebruikt, het bedrag aan verliezen dat gedekte deposanten zouden lijden, indien gedekte deposanten verliezen zouden lijden die in verhouding staan tot de verliezen van schuldeisers met een even hoge prioriteit volgens het nationaal recht inzake normale insolventieprocedures.

De aansprakelijkheid van het depositogarantiestelsel is in geen geval groter dan het bedrag van de verliezen die het had moeten dragen zou de instelling volgens een normale insolventieprocedure zijn geliquideerd.

Wanneer het instrument van bail-in wordt gebruikt, hoeft het depositogarantiestelsel geen bijdrage te leveren aan de kosten van de herkapitalisering van de instelling of overbruggingsinstelling uit hoofde van artikel 46, lid 1, onder b).

Indien bij een waardering uit hoofde van artikel 74 wordt vastgesteld dat de bijdrage van het depositogarantiestelsel aan de afwikkeling groter was dan de netto verliezen die het zou hebben geleden, indien de instelling zou zijn afgewikkeld op grond van een normale insolventieprocedure, heeft het depositogarantiestelsel recht op de betaling van het verschil met de afwikkelingsfinancieringsregeling overeenkomstig artikel 75.

2.  De lidstaten dragen er zorg voor dat bij de vaststelling van het bedrag waarvoor het depositogarantiestelsel overeenkomstig lid 1 aansprakelijk is, aan de in artikel 36 bedoelde voorwaarden wordt voldaan.

3.  De bijdrage van het depositogarantiestelsel voor de toepassing van lid 1 wordt in contanten geleverd.

4.  Ingeval in aanmerking komende deposito’s bij een instelling in afwikkeling aan een andere entiteit worden overgedragen via het instrument van verkoop van de onderneming of het instrument van de overbruggingsinstelling, hebben de deposanten geen vordering uit hoofde van Richtlijn 2014/49/EU op het depositogarantiestelsel met betrekking tot enigerlei deel van hun deposito’s bij de instelling in afwikkeling die niet zijn overgedragen, mits het bedrag van de overgedragen middelen gelijk is aan of groter is dan het totale in artikel 6 van Richtlijn 2014/49/EUvoorziene dekkingsniveau is vastgelegd.

5.  Niettegenstaande het bepaalde in lid 1 tot en met 4, wordt de normale bijdrage aan een depositogarantiestelsel vastgesteld op een niveau dat het mogelijk maakt het streefbedrag binnen zes jaar te bereiken als de beschikbare financiële middelen van het depositogarantiestelsel in overeenstemming daarmee worden gebruikt en vervolgens worden gereduceerd tot minder dan twee derde van het streefbedrag.

In geen geval is de aansprakelijkheid van een depositogarantiestelsel groter dan het bedrag gelijk aan 50 % van het streefniveauervan krachtens artikel 10 van Richtlijn 2014/49/EU. De lidstaten mogen, rekening houdend met de specifieke kenmerken van hun nationale bankensector, een percentage vaststellen dat hoger is dan 50 %.

In geen geval is de bijdrage van de depositogarantieregeling uit hoofde van deze richtlijn hoger dan de verliezen die geleden zouden zijn bij een faillissement op basis van een normale insolventieprocedure.



TITEL VIII

SANCTIES

Artikel 110

Administratieve sancties en andere administratieve maatregelen

1.  Onverminderd het recht van de lidstaten strafrechtelijke sancties vast te stellen en op te leggen, stellen zij regels vast voor administratieve sancties en andere administratieve maatregelen die van toepassing zijn indien de ter omzetting van deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen niet worden nageleefd, en nemen zij alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze worden uitgevoerd. Indien de lidstaten besluiten geen administratieve sancties voor overtredingen vast te stellen voor inbreuken waarop hun nationale strafrecht van toepassing is, delen zij de Commissie de toepasselijke strafrechtelijke bepalingen mede. De administratieve sancties en andere administratieve maatregelen zijn doeltreffend, evenredig en afschrikkend.

2.  De lidstaten dragen er zorg voor dat als instellingen, financiële instellingen en EU-moederondernemingen aan de in lid 1 vermelde verplichtingen onderworpen zijn, bij een overtreding van deze verplichtingen administratieve sancties onder de door het nationale recht vastgelegde voorwaarden kunnen worden opgelegd aan de leden van het leidinggevend orgaan en aan andere natuurlijke personen die uit hoofde van het nationale recht voor de overtreding verantwoordelijk zijn.

3.  De bevoegdheid om de in deze richtlijn voorziene administratieve sancties op te leggen, wordt afhankelijk van het type overtreding toegekend aan hetzij de afwikkelingsautoriteiten hetzij, indien dit andere autoriteiten betreft, de bevoegde autoriteiten. Aan de afwikkelingsautoriteiten en bevoegde autoriteiten worden alle bevoegdheden voor het vergaren van informatie en onderzoeksbevoegdheden toegekend die nodig zijn voor de vervulling van hun respectieve taken. Bij de uitoefening van hun bevoegdheden om sancties op te leggen, werken de afwikkelingsautoriteiten en bevoegde autoriteiten nauw met elkaar samen om ervoor te zorgen dat de administratieve sancties of andere administratieve maatregelen het gewenste resultaat opleveren, en om hun optreden te coördineren wanneer het om grensoverschrijdende zaken gaat.

4.  De afwikkelingsautoriteiten en bevoegde autoriteiten oefenen hun administratieve sanctiebevoegdheden uit overeenkomstig deze richtlijn en het nationaal recht op een van de volgende wijzen:

a) 

rechtstreeks;

b) 

in samenwerking met andere autoriteiten;

c) 

onder hun verantwoordelijkheid middels delegatie aan bevoegde autoriteiten;

d) 

door middel van een verzoek aan de bevoegde rechterlijke instanties.

Artikel 111

Specifieke bepalingen

1.  De lidstaten zorgen ervoor dat hun wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen voorzien in sancties en maatregelen in ten minste de volgende gevallen:

a) 

het nalaten in overtreding van artikel 5 of 7 om herstelplannen en groepsherstelplannen op te stellen, bij te houden en bij te werken;

b) 

het nalaten in overtreding van artikel 25 om de bevoegde autoriteit in kennis te stellen van een voornemen om financiële steun binnen de groep te verlenen;

c) 

het nalaten in overtreding van artikel 11 om alle voor de opstelling van afwikkelingsplannen vereiste informatie te verstrekken;

d) 

het nalaten in overtreding van artikel 81, lid 1, van het leidinggevend orgaan van een instelling of een entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), om de bevoegde autoriteit in kennis te stellen wanneer die instelling of in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), bedoelde entiteit faalt of waarschijnlijk gaat falen.

2.  De lidstaten dragen er zorg voor dat in de in lid 1 bedoelde gevallen ten minste onder meer de volgende administratieve sancties en andere administratieve maatregelen kunnen worden opgelegd:

a) 

een publieke verklaring waarin de voor de schending verantwoordelijke natuurlijke persoon, instelling, financiële instelling, EU-moederonderneming of andere rechtspersoon en de aard van de overtreding worden vermeld;

b) 

een bevel waarin wordt geëist dat de voor de inbreuk verantwoordelijke natuurlijke of rechtspersoon het gedrag staakt en niet meer herhaalt;

c) 

een voorlopig verbod voor een lid van het leidinggevend orgaan van de instelling of de entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), dat, dan wel enigerlei andere natuurlijke persoon die voor de schending verantwoordelijk wordt gehouden, om managementfuncties in dergelijke instellingen of entiteiten als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), bedoelde entiteiten te bekleden;

d) 

ingeval het een rechtspersoon betreft, administratieve geldboeten oplopend tot 10 % van de totale jaarlijkse netto-omzet van de rechtspersoon in het voorgaande boekjaar. Indien de rechtspersoon een dochteronderneming is van een moederonderneming, is de desbetreffende jaaromzet gelijk aan de jaaromzet die blijkt uit de geconsolideerde rekeningen van de uiteindelijke moederonderneming in het voorgaande boekjaar;

e) 

ingeval het een natuurlijke persoon betreft, administratieve geldboeten oplopend tot 5 000 000  EUR of, in de lidstaten waar de euro niet de officiële valuta is, het overeenkomstige bedrag in de nationale valuta op 2 juli 2014;

f) 

administratieve geldboeten oplopend tot tweemaal het bedrag van de aan de overtreding ontleende winst indien deze kan worden bepaald.

Artikel 112

Bekendmaking van administratieve sancties

1.  De lidstaten zorgen ervoor dat de afwikkelingsautoriteiten en bevoegde autoriteiten ten minste alle administratieve sancties die hen worden opgelegd wegens overtreding van de nationale voorschriften tot omzetting van deze richtlijn, bekendmaken op hun officiële website, indien tegen deze sancties geen beroep is ingesteld of het recht om beroep in te stellen uitputtend werd gebruikt. Deze bekendmaking geschiedt onverwijld nadat de natuurlijke persoon of rechtspersoon van dat besluit in kennis is gesteld, met inbegrip van informatie over het type en de aard van de overtreding en de identiteit van een natuurlijke of rechtspersoon aan wie de sanctie is opgelegd.

Indien de lidstaten bekendmaking van voor beroep vatbare sancties toestaan, maken de afwikkelingsautoriteiten en bevoegde autoriteiten op hun officiële website zonder onnodige vertraging eveneens informatie inzake de status van dat beroep en het resultaat van de behandeling daarvan bekend.

2.  De afwikkelingsautoriteiten en bevoegde autoriteiten maken, in de onderstaande situaties, de door hen opgelegde sancties overeenkomstig het nationaal recht bekend zonder vermelding van namen:

a) 

indien de sanctie wordt opgelegd aan een natuurlijke persoon en, op basis van een verplichte voorafgaande evenredigheidsbeoordeling, de bekendmaking van de persoonlijke gegevens onevenredig blijkt;

b) 

indien de bekendmaking de stabiliteit van de financiële markten in gevaar zou brengen of een lopend strafrechtelijk onderzoek zou ondermijnen;

c) 

indien de bekendmaking, voor zover dat kan worden vastgesteld, onevenredige schade zou berokkenen aan de instellingen of entiteiten als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), of de betrokken natuurlijke personen.

Bij wijze van alternatief kan in dergelijke gevallen de bekendmaking van de betrokken gegevens voor een redelijke periode worden uitgesteld indien verwacht kan worden dat de redenen voor anonieme bekendmaking in die periode zullen vervallen.

3.  De afwikkelingsautoriteiten en bevoegde autoriteiten zorgen ervoor dat alle informatie die overeenkomstig dit artikel wordt bekendgemaakt, gedurende een periode van ten minste vijf jaar op hun officiële website blijft staan. De bekendgemaakte persoonlijke gegevens blijven niet langer dan nodig is op de officiële website van de afwikkelingsautoriteit of bevoegde autoriteit staan, overeenkomstig de toepasselijke regels voor gegevensbescherming.

4.  Uiterlijk op 3 juli 2016 legt de EBA aan de Commissie een verslag voor over de bekendmaking door de lidstaten van sancties zonder vermelding van namen als bepaald in lid 2, in het bijzonder indien er in dat opzicht tussen de lidstaten aanmerkelijke verschillen zijn geweest. in dat verslag wordt ook ingegaan op eventuele wezenlijke verschillen in de bij het nationale recht van de lidstaten voorgeschreven duur van de bekendmaking van sancties.

Artikel 113

Door de EBA bijgehouden centrale gegevensbank

1.  Behoudens de in artikel 84 bedoelde bepalingen inzake het beroepsgeheim stellen de afwikkelingsautoriteiten en bevoegde autoriteiten de EBA op de hoogte van alle door hen uit hoofde van artikel 111 opgelegde administratieve sancties mee en van de status van eventueel ingestelde beroepen en het resultaat daarvan. De EBA houdt, enkel voor de uitwisseling van informatie tussen de afwikkelingsautoriteiten, een centrale gegevensbank van de gemelde sancties bij die alleen toegankelijk is voor de afwikkelingsautoriteiten en aan de hand van de door de afwikkelingsautoriteiten verstrekte informatie geactualiseerd wordt. De EBA houdt, enkel voor de uitwisseling van informatie tussen de bevoegde autoriteiten, een centrale gegevensbank van de gemelde sancties bij die alleen toegankelijk is voor de bevoegde autoriteiten en aan de hand van de door de bevoegde autoriteiten verstrekte informatie geactualiseerd wordt.

2.  De EBA houdt een webpagina bij met links naar de door alle afwikkelingsautoriteiten en bevoegde autoriteiten krachtens artikel 112 verrichte bekendmakingen van sancties en vermeldt voor elke lidstaat de duur van de bekendmaking van sancties.

Artikel 114

Effectieve toepassing van sancties en uitoefening van sanctiebevoegdheden door bevoegde autoriteiten en afwikkelingsautoriteiten

De lidstaten dragen er zorg voor dat de bevoegde autoriteiten en afwikkelingsautoriteiten bij de vaststelling van de aard van administratieve sancties of andere administratieve maatregelen en van de omvang van administratieve geldboeten alle relevante omstandigheden in aanmerking nemen, zoals onder meer, waar passend:

a) 

de ernst en duur van de overtreding;

b) 

de mate waarin de verantwoordelijke natuurlijke of rechtspersoon aansprakelijk kan worden gesteld;

c) 

de financiële draagkracht van de voor de inbreuk aansprakelijke natuurlijke of rechtspersoon, bijvoorbeeld zoals deze blijkt uit de totale omzet van de voor de inbreuk aansprakelijke rechtspersoon of het jaarinkomen van de voor de inbreuk aansprakelijke natuurlijke persoon;

d) 

het bedrag van de door de aansprakelijke natuurlijke of rechtspersoon behaalde winsten of vermeden verliezen, voor zover deze kunnen worden bepaald;

e) 

de verliezen die derden wegens de inbreuk hebben geleden, voor zover deze kunnen worden bepaald;

f) 

de mate waarin de voor de schending aansprakelijke natuurlijke of rechtspersoon met de bevoegde autoriteit of afwikkelingsautoriteit meewerkt;

g) 

eerdere overtredingen van de voor de schending aansprakelijke natuurlijke of rechtspersoon;

h) 

eventuele gevolgen van de overtreding voor het systeem.



TITEL IX

UITVOERINGSBEVOEGDHEDEN

Artikel 115

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.  De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.  De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen als bedoeld in artikel 2, tweede lid, artikel 44, lid 11, artikel 76, lid 4, artikel 103, leden 7 en 8 en artikel 104, lid 4 vast te stellen, wordt met ingang van 2 juli 2014 voor onbepaalde tijd aan de Commissie toegekend.

3.  Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 2, lid 2, artikel 44, lid 11, artikel 76, lid 4, artikel 103, leden 7 en 8, en artikel 104, lid 4, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Een besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.  Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

5.  Een overeenkomstig artikel 2, lid 2, artikel 44, lid 11, artikel 76, lid 4, artikel 103, leden 7 en 8, of artikel 104, lid 4, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad binnen een termijn van drie maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad geen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met drie maanden verlengd.

6.  De Commissie stelt geen gedelegeerde handelingen vast indien de onderzoekstijd van het Europees Parlement — inclusief verlenging — als gevolg van het reces minder dan vijf maanden bedraagt.



TITEL X

WIJZIGING VAN DE RICHTLIJNEN 82/891/EEG, 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU EN 2012/30/EU EN 2013/36/EU EN VAN DE VERORDENINGEN (EU) Nr. 1093/2010 EN (EU) Nr. 648/2012

▼M1 —————

▼B

Artikel 117

Wijziging van Richtlijn 2001/24/EG

Richtlijn 2001/24/EG wordt als volgt gewijzigd:

1) 

In artikel 1 worden de volgende leden toegevoegd:

„3.  Deze richtlijn is ook van toepassing op beleggingsondernemingen, als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 2, van Verordening (EU)nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad ( *1 ), en de bijkantoren die zich bevinden in andere lidstaten dan die waarin hun hoofdkantoren zijn gevestigd.

4.  In geval van toepassing van de afwikkelingsinstrumenten en uitoefening van de afwikkelingsbevoegdheden waarin Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad ( *2 ) voorziet, is genoemde richtlijn ook van toepassing op de financiële instellingen, ondernemingen en moederondernemingen die binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 2014/59/EU vallen.

5.  Artikelen 4 en 7 van deze richtlijn zijn niet van toepassing indien artikel 83 van Richtlijn 2014/59/EU van toepassing is.

6.  Artikel 33 van deze richtlijn is niet van toepassing indien artikel 84 van Richtlijn 2014/59/EU van toepassing is.

2) 

Artikel 2 wordt vervangen door:

„Artikel 2

Definities

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

„lidstaat van herkomst” : de lidstaat van herkomst als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 43, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

„lidstaat van ontvangst” : de lidstaat van ontvangst als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 44, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

„bijkantoor” : een bijkantoor als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 17, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

„bevoegde autoriteit” : een bevoegde autoriteit als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 40, van Verordening (EU) nr. 575/2013 of een afwikkelingsautoriteit in de zin van artikel 2, lid 1, punt 18, van Richtlijn 2014/59/EU met betrekking tot uit hoofde van die richtlijn genomen maatregelen;

„bewindvoerder” : elke persoon of elk orgaan, aangewezen door de administratieve of rechterlijke instanties om het beheer over saneringsmaatregelen te voeren;

„administratieve of rechterlijke instanties” : de administratieve of rechterlijke instanties van de lidstaten die bevoegd zijn ter zake van saneringsmaatregelen of liquidatieprocedures;

„saneringsmaatregelen” : maatregelen die bestemd zijn om de financiële positie van een kredietinstelling of beleggingsonderneming als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013 in stand te houden of te herstellen, en die de bestaande rechten van derden zouden kunnen aantasten, met inbegrip van maatregelen die tot opschorting van de betaling, opschorting van handhavingsmaatregelen of verlaging van de schuldvorderingen kunnen leiden; tot deze maatregelen behoort ook de toepassing van de afwikkelingsinstrumenten en de uitoefening van afwikkelingsbevoegdheden waarin Richtlijn 2014/59/EU voorziet;

„liquidateur” : elke persoon of elk orgaan, aangewezen door de administratieve of rechterlijke instanties om het beheer over een liquidatieprocedure te voeren;

„liquidatieprocedure” : een collectieve procedure, die door een administratieve of rechterlijke instantie van een lidstaat wordt ingeleid en gecontroleerd, teneinde de activa onder toezicht van deze instanties te gelde te maken, ook indien deze procedure wordt afgesloten met een gerechtelijk akkoord of vergelijkbare maatregel;

„gereglementeerde markt” : een gereglementeerde markt als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 21, van Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad ( *3 );

„instrument” : een financieel instrument als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 50, onder b), van Verordening (EU) nr. 575/2013.

3) 

Artikel 25 wordt vervangen door:

„Artikel 25

Overeenkomsten inzake verrekening

Verrekeningsovereenkomsten worden uitsluitend geregeld door het recht dat van toepassing is op dergelijke overeenkomsten, onverminderd de artikelen 68 en 71 van Richtlijn 2014/59/EU.”.

4) 

Artikel 26 wordt vervangen door:

„Artikel 26

Retrocessieovereenkomsten

Retrocessieovereenkomsten worden uitsluitend geregeld door het recht dat van toepassing is op dergelijke overeenkomsten, onverminderd de artikelen 68 en 71 van Richtlijn 2014/59/EU en artikel 24 van deze richtlijn.”.

Artikel 118

Wijziging van Richtlijn 2002/47/EG

Richtlijn 2002/47/EG wordt als volgt gewijzigd:

1) 

In artikel 1 wordt het volgende lid toegevoegd:

„6.  De artikelen 4 tot en met 7 zijn niet van toepassing op elke beperking van de afdwingbaarheid van financiëlezekerheidsovereenkomsten of elke beperking van het effect van een financiëlezekerheidsovereenkomst, saldering bij vroegtijdige beëindiging of een verrekeningsbepaling die krachtens titel IV, hoofdstuk V of VI van Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad ( *4 ) wordt opgelegd, of elke dergelijke beperking die krachtens soortgelijke bevoegdheden uit hoofde van de nationale wetgeving van een lidstaat wordt opgelegd ter vergemakkelijking van de ordelijke afwikkeling van een in lid 2, onder c), iv, en onder d), genoemde entiteit waarvoor waarborgen gelden die ten minste gelijkwaardig zijn met de in titel IV, hoofdstuk VII, van Richtlijn 2014/59/EU vermelde waarborgen.

2) 

Artikel 9 bis van Richtlijn 2002/47/EG wordt vervangen door:

„Artikel 9 bis

Richtlijnen 2008/48/EG en 2014/59/EU

Deze richtlijn geldt onverminderd het bepaalde in Richtlijn 2008/48/EG en Richtlijn 2014/59/EU.”.

Artikel 119

Wijziging van Richtlijn 2004/25/EG

Aan artikel 4, lid 5, van Richtlijn 2004/25/EG wordt de volgende alinea toegevoegd:

„De lidstaten dragen er zorg voor dat artikel 5, lid 1, van deze richtlijn niet van toepassing is ingeval gebruik wordt gemaakt van de afwikkelingsinstrumenten, -bevoegdheden en -mechanismen waarin titel IV van Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad ( *5 ) voorziet.

▼M1 —————

▼B

Artikel 121

Wijziging van Richtlijn 2007/36/EG

Richtlijn 2007/36/EG wordt als volgt gewijzigd:

1) 

In artikel 1 wordt het volgende lid toegevoegd:

„4.  De lidstaten dragen er zorg voor dat deze richtlijn niet van toepassing is ingeval gebruik wordt gemaakt van de afwikkelingsinstrumenten, -bevoegdheden en -mechanismen waarin titel IV van Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad ( *6 ) voorziet.

2) 

In artikel 5 worden de volgende leden toegevoegd:

„5.  De lidstaten dragen er zorg voor dat voor de toepassing van Richtlijn 2014/59/EU de algemene vergadering met een tweederde meerderheid van de geldig uitgebrachte stemmen kan bepalen dat de statuten voorschrijven, of de statuten in die zin kan wijzigen dat zij voorschrijven, dat een oproeping tot een algemene vergadering om een besluit te nemen over een kapitaalverhoging plaatsvindt binnen een kortere termijn dan in lid 1 van dit artikel is bepaald, op voorwaarde dat deze vergadering niet binnen tien kalenderdagen na de oproeping plaatsvindt, dat aan de voorwaarden van artikel 27 of 29 van Richtlijn 2014/59/EU is voldaan en dat de kapitaalverhoging noodzakelijk is om de in de artikelen 32 en 33 van genoemde richtlijn vastgelegde afwikkelingsvoorwaarden te vermijden.

6.  Voor de toepassing van lid 5 zijn de verplichting voor elke lidstaat één specifieke termijn vast te stellen volgens artikel 6, lid 3, de verplichting een herziene agenda tijdig beschikbaar te stellen volgens artikel 6, lid 4, en de verplichting voor elke lidstaat één registratiedatum vast te stellen volgens artikel 7, lid 3, niet van toepassing.”.

▼M1 —————

▼B

Artikel 124

Wijziging van Richtlijn 2013/36/EU

In artikel 74 van Richtlijn 2013/36/EU wordt lid 4 geschrapt.

Artikel 125

Wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010

Verordening (EU) nr. 1093/2010 wordt als volgt gewijzigd:

1) 

In artikel 4 wordt punt 2 vervangen door:

„2.  „bevoegde autoriteit”:

i) 

een bevoegde autoriteit als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 40, van Verordening (EU) nr. 575/2013 en als bedoeld in de Richtlijnen 2007/64/EG en 2009/110/EG;

ii) 

wat de Richtlijnen 2002/65/EG en 2005/60/EG betreft, de autoriteiten die de naleving van de vereisten van die richtlijnen door de kredietinstellingen en financiële instellingen moeten garanderen;

iii) 

wat Richtlijn 2014/49/EU van het Europees Parlement en de Raad ( *7 ) betreft, een aangewezen autoriteit als omschreven in artikel 2, lid 1, onder 18), van die richtlijn; en

iv) 

wat Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad ( *8 ) betreft, een afwikkelingsautoriteit als omschreven in artikel 2, lid 1, punt 18), van die richtlijn.

2) 

In artikel 40, lid 6, wordt de volgende alinea ingevoegd:

„Het in lid 1, onder b), bedoelde lid van de raad van toezichthouders kan, wanneer hij binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 2014/59/EU handelt, zich in voorkomend geval laten vergezellen door een, niet stemgerechtigde, vertegenwoordiger van de afwikkelingsautoriteit in elke lidstaat.”.

Artikel 126

Wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012

Aan artikel 81, lid 3, van Verordening (EU) nr. 648/2012 wordt het volgende punt toegevoegd:

„k) 

de afwikkelingsautoriteiten die aangewezen zijn overeenkomstig artikel 3 van Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad ( *9 ).



TITEL XI

SLOTBEPALINGEN

Artikel 127

Afwikkelingscomité van de EBA

Overeenkomstig artikel 41 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 richt de EBA een permanent intern comité op voor de voorbereiding van de EBA-besluiten die in overeenstemming met artikel 44 van die verordening moeten worden genomen, met inbegrip van besluiten betreffende ontwerpen van technische reguleringsnormen en ontwerpen van technische uitvoeringsnormen ten aanzien van taken die aan afwikkelingsautoriteiten zijn overgedragen als bedoeld in deze richtlijn. Met name ziet de EBA er overeenkomstig artikel 38, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1093/2010 op toe dat in dat artikel bedoelde besluiten in geen enkel opzicht afbreuk doet aan de budgettaire verantwoordelijkheden van de lidstaten. Dat intern comité is samengesteld uit de in artikel 3 van deze richtlijn bedoelde afwikkelingsautoriteiten.

Voor de toepassing van deze richtlijn werkt de EBA samen met de EIOPA en de ESMA en in het kader van het gemengd comité van de Europese toezichthoudende autoriteiten dat bij artikel 54 van Verordening (EU) nr. 1093/2010, Verordening (EU) nr. 1094/2010 en Verordening (EU) nr. 1095/2010 is opgericht.

Voor de toepassing van deze richtlijn zorgt de EBA voor een organisatorische scheiding tussen het afwikkelingscomité en andere in Verordening (EU) nr. 1093/2010 uiteengezette functies. Het afwikkelingscomité bevordert de ontwikkeling en coördinatie van afwikkelingsplannen, en ontwikkelt methoden voor de afwikkeling van falende financiële instellingen.

Artikel 128

Samenwerking met de EBA

De bevoegde autoriteiten en de afwikkelingsautoriteiten werken voor de toepassing van deze richtlijn samen met de EBA overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1093/2010.

De bevoegde autoriteiten en afwikkelingsautoriteiten verstrekken de EBA onverwijld alle informatie die zij nodig heeft voor de uitoefening van haar taken overeenkomstig artikel 35 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

Artikel 129

Evaluatie

Vóór 1 juni 2018 evalueert de Commissie de uitvoering van deze richtlijn en legt zij hierover een verslag voor aan het Europees Parlement en de Raad. Zij gaat met name het volgende na:

a) 

op basis van het in artikel 4, lid 7, bedoelde verslag van de EBA, of enige wijziging vereist is om de verschillen op nationaal niveau zoveel mogelijk te beperken;

b) 

op basis van het in artikel 45, lid 19, bedoelde verslag van de EBA, of enige wijziging vereist is om de verschillen op nationaal niveau zoveel mogelijk te beperken;

c) 

de werking en de efficiëntie van de uit hoofde van deze richtlijn aan de EBA toegekende taken, met inbegrip van bemiddeling.

Dat verslag gaat, in voorkomend geval, vergezeld van een wetgevingsvoorstel.

Niettegenstaande de evaluatie waarin in de eerste alinea is voorzien, toetst de Commissie uiterlijk op 3 juli 2017 specifiek de toepassing van de artikelen 13, 18 en 45 wat betreft de bevoegdheden van de EBA voor het verrichten van bindende bemiddeling teneinde toekomstige ontwikkelingen in het recht inzake financiële diensten in aanmerking te nemen. Het desbetreffende verslag en, in voorkomend geval, eventuele begeleidende voorstellen worden bij het Europees Parlement en de Raad ingediend.

Artikel 130

Omzetting

1.  De lidstaten dienen uiterlijk 31 december 2014 de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken die nodig zijn om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de tekst van die bepalingen onverwijld mede aan de Commissie.

De lidstaten passen die bepalingen toe met ingang van 1 januari 2015.

De lidstaten passen evenwel uiterlijk vanaf 1 januari 2016 de bepalingen toe die zij hebben vastgesteld om aan titel IV, hoofdstuk IV, afdeling 5, te voldoen.

2.  Wanneer de lidstaten de in lid 1 bedoelde bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

3.  De lidstaten stellen de Commissie en de EBA in kennis van de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 131

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 124 treedt op 1 januari 2015 in werking.

Artikel 132

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.




BIJLAGE

DEEL A

Informatie die in herstelplannen moet worden opgenomen

Het herstelplan bevat de volgende informatie:

1. 

een samenvatting van de voornaamste elementen van het plan en een samenvatting van de totale herstelcapaciteit;

2. 

een samenvatting van de wezenlijke wijzigingen in de instelling sinds het laatst ingediende herstelplan;

3. 

een communicatie- en openbaarmakingsplan waarin is beschreven hoe de onderneming van plan is eventuele negatieve marktreacties te beheersen;

4. 

een reeks kapitaal- en liquiditeitsmaatregelen die vereist zijn om de levensvatbaarheid en de financiële positie van de instelling in stand te houden of te herstellen;

5. 

een schatting van het tijdsbestek voor de uitvoering van elk materieel aspect van het plan;

6. 

een gedetailleerde beschrijving van alle eventuele wezenlijke belemmeringen voor de doeltreffende en tijdige uitvoering van het plan, met inbegrip van een analyse van het effect ervan op de rest van de groep, de klanten en de tegenpartijen;

7. 

identificatie van kritieke functies;

8. 

een gedetailleerde beschrijving van de procedures voor het bepalen van de waarde en verkoopbaarheid van de kernbedrijfsonderdelen, bedrijfsactiviteiten en activa van de instelling;

9. 

een gedetailleerde beschrijving van de wijze waarop de herstelplanning in de governancestructuur van de instelling is geïntegreerd, alsook van het beleid en de procedures met betrekking tot de goedkeuring van het herstelplan en de identificatie van de personen in de organisatie die voor de opstelling en uitvoering van het plan verantwoordelijk zijn;

10. 

regelingen en maatregelen om het eigen vermogen van de instelling in stand te houden of te herstellen;

11. 

regelingen en maatregelen om ervoor te zorgen dat de instelling voldoende toegang tot noodfinancieringsbronnen, met inbegrip van potentiële liquiditeitsbronnen, heeft een beoordeling van de beschikbare zekerheden en een beoordeling van de mogelijkheid om liquiditeit tussen groepsentiteiten en bedrijfsonderdelen over te dragen om ervoor te zorgen dat de instelling haar bedrijfsactiviteiten kan blijven uitoefenen en aan haar verplichtingen kan voldoen wanneer deze opeisbaar worden;

12. 

regelingen en maatregelen om risico’s en hefboomfinanciering te beperken;

13. 

regelingen en maatregelen om passiva te herstructureren;

14. 

regelingen en maatregelen om bedrijfsonderdelen te herstructureren;

15. 

regelingen en maatregelen die nodig zijn om continue toegang tot de infrastructuren van de financiële markten te behouden;

16. 

regelingen en maatregelen die nodig zijn om de continue werking van de bedrijfsprocessen van de instelling te waarborgen, waaronder infrastructuur en IT-diensten;

17. 

voorbereidende regelingen om de verkoop van activa of bedrijfsonderdelen mogelijk te maken binnen een tijdskader dat passend is voor het herstel van de financiële soliditeit;

18. 

andere bestuursmaatregelen of -strategieën om de financiële soliditeit te herstellen en het verwachte financiële effect van die maatregelen of strategieën;

19. 

voorbereidende maatregelen die de instelling heeft genomen of voornemens is te treffen om de uitvoering van het herstelplan te vergemakkelijken, met inbegrip van de maatregelen die nodig zijn voor een tijdige herkapitalisatie van de instelling;

20. 

een raamwerk van indicatoren voor het bepalen van de punten waarop de in het plan bedoelde passende maatregelen kunnen worden genomen.

DEEL B

Informatie die afwikkelingsautoriteiten bij de instellingen kunnen opvragen voor het opstellen en bijhouden van afwikkelingsplannen

De afwikkelingsautoriteiten kunnen bij de instellingen ten minste de volgende informatie opvragen voor het opstellen en bijhouden van afwikkelingsplannen:

1. 

een gedetailleerde beschrijving van de organisatiestructuur van de instelling, waaronder een lijst van alle rechtspersonen;

2. 

identificatie van de rechtstreekse houder en het percentage van stemrechten en niet-stemrechten van elke rechtspersoon;

3. 

de locatie, het oprichtingsrechtsgebied, de licenties en het voornaamste management van elke rechtspersoon;

4. 

een overzicht van de kritieke bedrijfsactiviteiten en kernbedrijfsonderdelen van de instelling, met inbegrip van de materiële activa en passiva die met deze activiteiten en bedrijfsonderdelen verband houden, onder vermelding van de rechtspersonen;

5. 

een gedetailleerde beschrijving van de samenstelling van de passiva van de instelling en van de passiva van al haar rechtspersonen, waarbij minimaal onderscheid wordt gemaakt tussen de categorieën en bedragen van de kort- en langlopende schulden en van de gedekte, ongedekte en achtergestelde verplichtingen;

6. 

details van de ►M3  bail-inbare passiva ◄ van de instelling;

7. 

de procedures die nodig zijn om te bepalen aan wie de instelling een zekerheid heeft verschaft, wie deze zekerheid aanhoudt en in welk rechtsgebied deze zekerheid zich bevindt;

8. 

een beschrijving van de risicoposities buiten de balanstelling van de instelling en haar rechtspersonen, waaronder een overzicht van de kritieke bedrijfsactiviteiten en kernbedrijfsonderdelen;

9. 

de materiële hedges van de instelling, waaronder een uitsplitsing naar rechtspersonen;

10. 

identificatie van de belangrijkste of meest kritieke tegenpartijen van de instelling en een analyse van het effect van het falen van de belangrijkste tegenpartijen op de financiële positie van de instelling;

11. 

elk systeem waarin de instelling voor een wezenlijk aantal of een wezenlijke waarde aan transacties uitvoert, met inbegrip van een uitsplitsing naar de rechtspersonen van de instelling en de kritieke bedrijfsactiviteiten en kernbedrijfsonderdelen;

12. 

elk betalings-, clearings- of afwikkelingssysteem waaraan de instelling direct of indirect deelneemt, met inbegrip van een uitsplitsing naar de rechtspersonen van de instelling en de kritieke bedrijfsactiviteiten en kernbedrijfsonderdelen;

13. 

een gedetailleerde inventarisatie en beschrijving van de essentiële managementinformatiesystemen, zoals onder meer die voor risicomanagement, boekhouding en financiële en toezichtrapportage, die door de instelling worden gebruikt, met inbegrip van een uitsplitsing naar de rechtspersonen van de instelling en de kritieke bedrijfsactiviteiten en kernbedrijfsonderdelen;

14. 

een identificatie van de eigenaars van de in punt 13 bedoelde systemen, de overeenkomsten inzake het dienstverleningsniveau met betrekking daartoe en eventuele software en systemen of licenties, met inbegrip van een uitsplitsing naar hun rechtspersonen en de kritieke bedrijfsactiviteiten en kernbedrijfsonderdelen;

15. 

een identificatie en overzicht van de rechtspersonen en de onderlinge verbanden en afhankelijkheden tussen de verschillende rechtspersonen, zoals:

— 
gemeenschappelijke of gedeelde medewerkers, faciliteiten en systemen;
— 
regelingen voor kapitaal, financiering of liquiditeit;
— 
bestaande of voorwaardelijke kredietrisico’s;
— 
kruiselingse garantieovereenkomsten, kruiselingse zekerheidsregelingen, kruiselingse wanbetalingsvoorzieningen en kruiselingse salderingsregelingen tussen verbonden entiteiten;
— 
risico-overdrachten en back-to-backhandelsregelingen; overeenkomsten inzake dienstverleningsniveau;
16. 

de bevoegde autoriteit en de afwikkelingsautoriteit van elke rechtspersoon;

17. 

het lid van het leidinggevend orgaan dat verantwoordelijk is voor het verstrekken van de informatie die nodig is voor het opstellen van het afwikkelingsplan van de instelling en, indien dit andere personen zijn, de personen die verantwoordelijk zijn voor de verschillende rechtspersonen, kritieke bedrijfsactiviteiten en kernbedrijfsonderdelen;

18. 

een beschrijving van de regelingen die de instelling heeft ingevoerd om ervoor te zorgen dat de afwikkelingsautoriteit in geval van een afwikkeling over alle benodigde informatie, zoals door de afwikkelingsautoriteit is bepaald, voor de toepassing van de afwikkelingsinstrumenten en -bevoegdheden bezit;

19. 

alle overeenkomsten die de instelling en haar rechtspersonen met derden zijn aangegaan en die kunnen worden beëindigd als de autoriteiten besluiten een afwikkelingsinstrument toe te passen, en of de gevolgen van de beëindiging van invloed kunnen zijn op de toepassing van het afwikkelingsinstrument.

20. 

een beschrijving van mogelijke liquiditeitsbronnen voor de ondersteuning van de afwikkeling;

21. 

informatie over bezwaring van activa, liquide activa, activiteiten buiten de balanstelling, hedgingstrategieën en boekingspraktijken.

DEEL C

Zaken die de afwikkelingsautoriteit moet beoordelen bij het beoordelen van de afwikkelbaarheid van een instelling of groep

Bij het beoordelen van de afwikkelbaarheid van een instelling of groep let de afwikkelingsautoriteit op het volgende:

Bij het beoordelen van de afwikkelbaarheid van een groep, worden verwijzingen naar een instelling geacht ook betrekking te hebben op instellingen of entiteiten als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder c) of d) binnen een groep:

1. 

de mate waarin de instelling in staat is om de kernbedrijfsonderdelen en kritieke bedrijfsactiviteiten uit te splitsen naar de rechtspersonen;

2. 

de mate waarin de juridische en bedrijfsstructuren met de kernbedrijfsonderdelen en kritieke bedrijfsactiviteiten overeenstemmen;

3. 

de mate waarin regelingen zijn ingesteld om te zorgen voor essentieel personeel, infrastructuur, financiering, liquiditeit en kapitaal voor het ondersteunen en onderhouden van de kernbedrijfsonderdelen en kritieke bedrijfsactiviteiten;

4. 

de mate waarin de dienstverleningsovereenkomsten van de instelling volledig afdwingbaar zijn in geval van de afwikkeling van de instelling;

5. 

de mate waarin de governancestructuur van de instelling berekend is op het beheren en garanderen van de naleving van het interne beleid van de instelling met betrekking tot de overeenkomsten inzake dienstverleningsniveau;

6. 

de mate waarin de instelling een procedure heeft voor de overdracht van de in het kader van de overeenkomsten inzake dienstverleningsniveau verleende diensten aan derden in het geval van de afsplitsing van kritieke functies of kernbedrijfsonderdelen;

7. 

de mate waarin er in noodplannen en maatregelen is voorzien om de continuïteit van de toegang tot betalings- en afwikkelingssystemen te waarborgen;

8. 

de mate waarin de managementinformatiesystemen ervoor kunnen zorgen dat de afwikkelingsautoriteiten correcte en volledige informatie kunnen verzamelen over de kernbedrijfsonderdelen en kritieke bedrijfsactiviteiten om een snelle besluitvorming te bevorderen;

9. 

de mate waarin de managementinformatiesystemen te allen tijde de informatie kunnen leveren die essentieel is voor de doeltreffende afwikkeling van de instelling, ook in snel veranderende omstandigheden;

10. 

de mate waarin de instelling de managementinformatiesystemen in de door de afwikkelingsautoriteit vastgestelde stressscenario’s heeft getest;

11. 

de mate waarin de instelling de continuïteit van de managementinformatiesystemen kan waarborgen, zowel voor de getroffen instelling als voor de nieuwe instelling ingeval de kritieke bedrijfsactiviteiten en kernbedrijfsonderdelen van de rest van de bedrijfsactiviteiten en -onderdelen worden afgesplitst;

12. 

de mate waarin de instelling adequate procedures heeft ingesteld om ervoor te zorgen dat de informatie die voor het identificeren van de deposanten en voor het bepalen van de door de depositogarantiestelsels gedekte bedragen is vereist, aan de afwikkelingsautoriteiten wordt verstrekt;

13. 

indien de groep gebruik maakt van garanties binnen de groep, de mate waarin die garanties tegen marktvoorwaarden worden verstrekt en de soliditeit van de risicomanagementsystemen met betrekking tot die garanties;

14. 

indien de groep back-to-backtransacties sluit, de mate waarin die transacties tegen marktvoorwaarden worden uitgevoerd en de soliditeit van de risicomanagementsystemen met betrekking tot die transacties;

15. 

de mate waarin het gebruik van garanties binnen de groep of back-to-backboekingstransacties de kans op besmetting van de gehele groep vergroot;

16. 

de mate waarin de juridische structuur van de groep de toepassing van de afwikkelingsinstrumenten verhindert als gevolg van het aantal rechtspersonen, de complexiteit van de groepsstructuur of de moeilijkheid om bedrijfsonderdelen met groepsentiteiten in overeenstemming te brengen;

17. 

het bedrag en het type van de ►M3  bail-inbare passiva ◄ van de instelling;

18. 

indien de beoordeling betrekking heeft op een gemengde holding, de mate waarin de afwikkeling van groepsentiteiten die instellingen of financiële instellingen zijn, een negatieve invloed op het niet-financiële deel van de groep kan hebben;

19. 

het bestaan en de deugdelijkheid van overeenkomsten inzake dienstverleningsniveau;

20. 

of de autoriteiten van derde landen over de nodige afwikkelingsinstrumenten beschikken om afwikkelingsmaatregelen van afwikkelingsautoriteiten van de Unie te ondersteunen en de mogelijkheden voor een gecoördineerd optreden van de Unieautoriteiten en de autoriteiten van derde landen;

21. 

in hoeverre het haalbaar is om afwikkelingsinstrumenten op zodanige wijze te gebruiken dat de afwikkelingsdoelstellingen worden verwezenlijkt, gezien de beschikbare instrumenten en de structuur van de instelling;

22. 

de mate waarin de groepsstructuur de afwikkelingsautoriteit de mogelijkheid biedt de gehele groep of een of meer entiteiten daarvan af te wikkelen zonder dat zulks significante direct of indirect nadelige gevolgen voor het financiële stelsel, het marktvertrouwen of de economie als geheel heeft en met de bedoeling de waarde van de groep als geheel te maximaliseren;

23. 

de regelingen en middelen waarmee de afwikkeling kan worden gefaciliteerd bij groepen met dochterondernemingen die in verschillende jurisdicties gevestigd zijn;

24. 

de geloofwaardigheid van het feit dat afwikkelingsinstrumenten op zodanige wijze kunnen worden gebruikt dat de afwikkelingsdoelstellingen worden verwezenlijkt, gezien de mogelijke gevolgen voor schuldeisers, tegenpartijen, klanten en werknemers en de mogelijke maatregelen die autoriteiten van derde landen kunnen nemen;

25. 

de mate waarin het effect van de afwikkeling van de instelling op het financiële stelsel en op het vertrouwen van de financiële markten op adequate wijze kan worden beoordeeld;

26. 

de mate waarin de afwikkeling van de instelling significante direct of indirect nadelige gevolgen voor het financiële stelsel, het marktvertrouwen of de economie kan hebben;

27. 

de mate waarin de besmetting van andere instellingen of van de financiële markten zou kunnen worden beperkt door middel van de toepassing van de afwikkelingsinstrumenten en -bevoegdheden;

28. 

de mate waarin van de afwikkeling van de instelling een significant effect op de werking van betalings- en afwikkelingssystemen kan uitgaan.



( 1 ) Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (PB L 287 van 29.10.2013, blz. 63).

( 2 ) Richtlijn (EU) 2019/2162 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende de uitgifte van gedekte obligaties en het overheidstoezicht op gedekte obligaties en tot wijziging van de Richtlijnen 2009/65/EG en 2014/59/EU (PB L 328 van 18.12.2019, blz. 1).

( 3 ) Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) (PB L 302 van 17.11.2009, blz. 32).

( 4 ) Richtlijn 2002/47/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 juni 2002 betreffende financiëlezekerheidsovereenkomsten (PB L 168 van 27.6.2002, blz. 43).

( 5 ) Richtlijn 97/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 maart 1997 inzake de beleggerscompensatiestelsels (PB L 84 van 26.3.1997, blz. 22).

( 6 ) Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36).

( 7 ) Richtlijn 2001/23/EG van de Raad van 12 maart 2001 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen (PB L 82 van 22.3.2001, blz. 16).

( 8 ) Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en tot wijziging van de Richtlijnen 2003/41/EG en 2009/65/EG en van de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 1095/2010 (PB L 174 van 1.7.2011, blz. 1).

( 9 ) Richtlijn 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende het prospectus dat gepubliceerd moet worden wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel worden toegelaten en tot wijziging van Richtlijn 2001/34/EG (PB L 345 van 31.12.2003, blz. 64).

( 10 ) Richtlijn 2001/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 mei 2001 betreffende de toelating van effecten tot de officiële notering aan een effectenbeurs en de informatie die over deze effecten moet worden gepubliceerd (PB L 184 van 6.7.2001, blz. 1).

( 11 ) Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I) (PB L 177 van 4.7.2008, blz. 6).

( 12 ) Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2004 betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten en tot wijziging van Richtlijn 2001/34/EG (PB L 390 van 31.12.2004, blz. 38).

( 13 ) Richtlijn (EU) 2017/2399 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2017 tot wijziging van Richtlijn 2014/59/EU wat betreft de rang van ongedekte schuldinstrumenten in de insolventierangorde (PB L 345 van 27.12.2017, blz. 96).

( *1 ) Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).

( *2 ) Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EU, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 190).”.

( *3 ) Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten voor financiële instrumenten (PB L …) en tot wijziging van Richtlijn 2002/92/EG en Richtlijn 2011/61/EU (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 349).”.

( *4 ) Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EU, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 190).”.

( *5 ) Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EU, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 190).”.

( *6 ) Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EU, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 190).”.

( *7 ) Richtlijn 2014/49/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 inzake depositogarantiestelsels (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 149).

( *8 ) Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EU, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 190).”.

( *9 ) Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en deVerordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 190).”.