02013R1307 — NL — 01.02.2020 — 007.005


Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document

►B

VERORDENING (EU) Nr. 1307/2013 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 17 december 2013

tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad

(PB L 347 van 20.12.2013, blz. 608)

Gewijzigd bij:

 

 

Publicatieblad

  nr.

blz.

datum

►M1

VERORDENING (EU) Nr. 1310/2013 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 17 december 2013

  L 347

865

20.12.2013

 M2

GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) Nr. 639/2014 VAN DE COMMISSIE van 11 maart 2014

  L 181

1

20.6.2014

 M3

GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) Nr. 994/2014 VAN DE COMMISSIE van 13 mei 2014

  L 280

1

24.9.2014

 M4

GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) Nr. 1001/2014 VAN DE COMMISSIE van 18 juli 2014

  L 281

1

25.9.2014

 M5

GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) Nr. 1378/2014 VAN DE COMMISSIE van 17 oktober 2014

  L 367

16

23.12.2014

►M6

GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2015/851 VAN DE COMMISSIE van 27 maart 2015

  L 135

8

2.6.2015

 M7

GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2016/142 VAN DE COMMISSIE van 2 december 2015

  L 28

8

4.2.2016

►M8

GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2017/1155 VAN DE COMMISSIE van 15 februari 2017

  L 167

1

30.6.2017

►M9

VERORDENING (EU) 2017/2393 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 13 december 2017

  L 350

15

29.12.2017

►M10

GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2018/162 VAN DE COMMISSIE van 23 november 2017

  L 30

6

2.2.2018

►M11

GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2019/71 VAN DE COMMISSIE van 9 november 2018

  L 16

1

18.1.2019

►M12

VERORDENING (EU) 2019/288 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 13 februari 2019

  L 53

14

22.2.2019

►M13

VERORDENING (EU) 2020/127 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 29 januari 2020

  L 27

1

31.1.2020

►M14

GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2020/756 VAN DE COMMISSIE van 1 april 2020

  L 179

1

9.6.2020

►M15

GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2020/1314 VAN DE COMMISSIE van 10 juli 2020

  L 307

1

22.9.2020


Gerectificeerd bij:

►C1

Rectificatie, PB L 130, 19.5.2016, blz.  8 (1307/2013)

►C2

Rectificatie, PB L 036, 7.2.2020, blz.  13 (2020/127)




▼B

VERORDENING (EU) Nr. 1307/2013 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 17 december 2013

tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad



TITEL I

TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

Artikel 1

Toepassingsgebied

Bij deze verordening worden vastgesteld:

a) 

gemeenschappelijke voorschriften voor betalingen die rechtstreeks aan landbouwers worden toegewezen in het kader van de steunregelingen die in bijlage I worden vermeld ("rechtstreekse betalingen");

b) 

specifieke voorschriften voor:

i) 

een basisbetaling voor landbouwers ("de basisbetalingsregeling" en een vereenvoudigde overgangsregeling "de regeling inzake een enkele areaalbetaling");

ii) 

vrijwillige nationale overgangssteun voor landbouwers;

iii) 

een vrijwillige herverdelingsbetaling;

iv) 

een betaling voor landbouwers die klimaat- en milieuvriendelijke landbouwpraktijken in acht nemen;

v) 

een vrijwillige betaling voor landbouwers in gebieden met natuurlijke beperkingen;

vi) 

een betaling voor jonge landbouwers die met hun landbouwactiviteit beginnen;

vii) 

een vrijwillige regeling voor gekoppelde steun;

viii) 

een gewasspecifieke betaling voor katoen;

ix) 

een vrijwillige vereenvoudigde regeling voor kleine landbouwbedrijven;

x) 

een kader waarbinnen Bulgarije, Kroatië en Roemenië rechtstreekse betalingen kunnen aanvullen.

Artikel 2

Wijziging van bijlage I

Ter wille van de rechtszekerheid is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 70 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de in bijlage I opgenomen lijst van steunregelingen voor zover dit nodig is om rekening te houden met nieuwe wetgevingshandelingen inzake steunregelingen die na de vaststelling van deze verordening kunnen worden vastgesteld.

Artikel 3

Toepassing op de ultraperifere gebieden en de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee

Artikel 11 is niet van toepassing op de in artikel 349 VWEU opgenomen gebieden van de Unie ("de ultraperifere gebieden"), noch op de rechtstreekse betalingen die overeenkomstig Verordening (EU) nr. 229/2013 worden toegekend aan de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee.

De titels III, IV en V van deze verordening zijn niet van toepassing op de ultraperifere gebieden.

Artikel 4

Definities en aanverwante bepalingen

1.  In deze verordening wordt verstaan onder:

a)

"landbouwer" : een natuurlijk persoon of rechtspersoon dan wel een groep natuurlijke personen of rechtspersonen, ongeacht de rechtspositie van de groep en haar leden volgens het nationale recht, van wie het bedrijf zich bevindt binnen het territoriale toepassingsgebied van de verdragen als omschreven in artikel 52 VEU in samenhang met de artikelen 349 en 355 VWEU, en die een landbouwactiviteit uitoefent;

b)

"bedrijf" : alle eenheden op het grondgebied van eenzelfde lidstaat die voor landbouwactiviteiten worden gebruikt en door een landbouwer worden beheerd;

c)

"landbouwactiviteit" :

i) 

landbouwproducten produceren, fokken of telen, inclusief het oogsten, het melken, het fokken van dieren, en het houden van dieren voor landbouwdoeleinden,

ii) 

een landbouwareaal in een staat houden die begrazing of teelt mogelijk maakt zonder dat daarvoor voorbereidende activiteiten nodig zijn die verder gaan dan activiteiten op basis van de gebruikelijke landbouwmethoden en -machines, op basis van criteria die de lidstaten bepalen aan de hand van een door de Commissie vastgesteld kader, of

iii) 

een door de lidstaten omschreven minimumactiviteit verrichten op landbouwarealen die in een voor begrazing of teelt geschikte natuurlijke staat worden behouden;

d)

"landbouwproducten" : de in bijlage I bij de verdragen genoemde producten, exclusief visserijproducten, alsmede katoen;

e)

"landbouwareaal" : om het even welke grond die wordt gebruikt als bouwland, als blijvend grasland en blijvend weiland, of voor blijvende teelten;

f)

"bouwland" : grond die voor de teelt van gewassen wordt gebruikt of daarvoor beschikbaar is, maar braak ligt, inclusief grond die overeenkomstig de artikelen 22, 23 en 24 van Verordening (EG) nr. 1257/1999, artikel 39 van Verordening (EG) nr. 1698/2005 en artikel 28 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 is braak gelegd, ongeacht of die grond zich al dan niet onder een kas of onder een vaste of verplaatsbare beschutting bevindt;

g)

"blijvende teelten" : niet in de vruchtwisseling opgenomen teelten van gewassen, andere dan blijvend grasland en blijvend weiland, die de grond gedurende ten minste vijf jaar in beslag nemen en die geregeld een oogst opleveren, met inbegrip van producten van kwekerijen en hakhout met korte omlooptijd;

▼M9

h)

"blijvend grasland en blijvend weiland" (samen "blijvend grasland") :

grond met een natuurlijke of ingezaaide vegetatie van grassen of andere kruidachtige voedergewassen die ten minste vijf jaar niet in de vruchtwisseling van het bedrijf is opgenomen, en, indien lidstaten daartoe besluiten, die ten minste vijf jaar niet is omgeploegd; andere begraasbare soorten, zoals struiken en/of bomen, en, indien lidstaten daartoe besluiten, andere soorten, zoals struiken en/of bomen die diervoeder produceren, kunnen er deel van uitmaken, mits de grassen en andere kruidachtige voedergewassen blijven overheersen. De lidstaten kunnen ook besluiten om als blijvend grasland te beschouwen:

i) 

begraasbaar land dat deel uitmaakt van de gangbare plaatselijke praktijken, waarbij grassen en andere kruidachtige voedergewassen traditioneel niet overheersen in weiland; en/of

ii) 

begraasbaar land waar grassen en andere kruidachtige voedergewassen niet overheersen of helemaal niet voorkomen in weiland;

▼B

i)

"grassen of andere kruidachtige voedergewassen" : alle kruidachtige planten die in de lidstaat traditioneel in natuurlijk grasland voorkomen of normaliter in zaadmengsels voor grasland worden opgenomen, ongeacht of het betrokken grasland voor het weiden van dieren wordt gebruikt;

j)

"kwekerijen" :

arealen met jonge houtachtige planten in de openlucht, bestemd om later te worden verplant, en wel kwekerijen van:

— 
wijnstokken en moederplanten;
— 
vruchtbomen en kleinfruitgewassen;
— 
siergewassen;
— 
voor de verkoop bestemde bosplanten, exclusief de in het bos gelegen bosboomkwekerijen voor de eigen behoefte van het bedrijf;
— 
bomen en heesters ter beplanting van tuinen, parken, straten en wegbermen (bijvoorbeeld haagplanten, rozen en andere sierheesters, sierconiferen), alsmede onderstammen en jonge zaailingen ervan;

k)

"hakhout met korte omlooptijd" : areaal beplant met door de lidstaten te bepalen boomsoorten van GN-code 0602 90 41 , bestaande uit meerjarige houtgewassen waarvan de wortelstokken of stronken na de oogst in de grond blijven en die in het daaropvolgende seizoen nieuwe scheuten vormen en waarvan de maximale omlooptijd door de lidstaten wordt vastgesteld;

l)

"verkoop" : de verkoop of elke andere definitieve overdracht van de eigendom van grond of betalingsrechten; grondverkooptransacties waarbij de grond wordt overgedragen aan openbare autoriteiten of voor gebruik in het algemeen belang, en waarbij die overdracht plaatsvindt voor andere dan landbouwdoeleinden, vallen niet onder deze definitie;

m)

"(ver)huur" : (ver)huurovereenkomst en daarmee vergelijkbare tijdelijke transactie;

n)

"overdracht" : verhuur of verkoop of feitelijke of verwachte vererving van grond of betalingsrechten of elke andere definitieve overdracht daarvan; het terugvallen van betalingsrechten bij het verstrijken van een huurcontract valt hier niet onder.

▼M9

Niettegenstaande punten f) en h) van de eerste alinea, kunnen lidstaten die vóór 1 januari 2018 percelen braakliggend land als bouwland hebben aanvaard, die percelen na die datum verder als bouwland aanvaarden. Met ingang van 1 januari 2018 worden percelen braakliggend land die in 2018 uit hoofde van deze alinea als bouwland zijn aanvaard, blijvend grasland in 2023 of daarna indien de voorwaarden onder h) zijn vervuld.

▼B

2.  De lidstaten

a) 

bepalen de criteria vast waaraan een landbouwer moet voldoen om de verplichting na te komen een landbouwareaal in staat te houden die begrazing of teelt mogelijk maakt als bedoeld in lid 1, onder c), ii);

b) 

indien van toepassing in een lidstaat, omschrijven de te verrichten minimumactiviteit op landbouwarealen die in een voor begrazing of teelt geschikte natuurlijke staat worden behouden, als bedoeld in lid 1, onder c), iii);

c) 

bepalen de boomsoorten die in aanmerking komen als hakhout met korte omlooptijd en de maximale omlooptijd voor deze boomsoorten, als bedoeld in lid 1, onder k).

De lidstaten kunnen besluiten dat begraasbaar land dat deel uitmaakt van de gangbare plaatselijke praktijken en waar grassen en andere kruidachtige voedergewassen traditioneel niet overheersen in weiland, moet worden beschouwd als blijvend grasland als bedoeld in lid 1, onder h).

▼M9

De lidstaten kunnen besluiten dat:

a) 

grond die ten minste vijf jaar niet is omgeploegd, wordt beschouwd als blijvend grasland als bedoeld in lid 1, eerste alinea, onder h), op voorwaarde dat de grond een natuurlijke of ingezaaide vegetatie van grassen of andere kruidachtige voedergewassen heeft en ten minste vijf jaar niet in de vruchtwisseling van het bedrijf is opgenomen;

b) 

andere soorten, zoals struiken en/of bomen die diervoeder produceren, deel kunnen uitmaken van blijvend grasland, in gebieden waar grassen en andere kruidachtige voedergewassen overheersen; en/of

c) 

begraasbaar land waar grassen en andere kruidachtige voedergewassen niet overheersen of helemaal niet voorkomen in weiland, beschouwd kan worden als blijvend grasland als bedoeld in lid 1, eerste alinea, onder h).

De lidstaten kunnen op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria besluiten hun overeenkomstig punten b) en/of c) van de derde alinea van dit lid genomen besluit op hun hele grondgebied of een deel daarvan toe te passen.

De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 31 maart 2018 in kennis van elk uit hoofde van de derde en de vierde alinea van dit lid genomen besluit.

▼B

3.  Ter wille van de rechtszekerheid is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 70 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter bepaling van:

a) 

het kader waarbinnen de lidstaten de criteria bepalenwaaraan een landbouwer moet voldoen om de verplichting na te komen een landbouwareaal in een voor begrazing of teelt geschikte staat te houden als bedoeld in lid 1, onder c), ii);

b) 

het kader voor de door de lidstaten te omschrijven minimumactiviteit die verricht moet worden op landbouwarealen die in een voor begrazing of teelt geschikte natuurlijke staat worden behouden, als bedoeld in lid 1, onder c), iii);

c) 

de criteria aan de hand waarvan kan worden bepaald of grassen en andere kruidachtige voedergewassen in blijvend grasland overheersen, alsmede de criteria aan de hand waarvan de in lid 1, onder h), bedoelde plaatselijke praktijken kunnen worden vastgesteld.



TITEL II

ALGEMENE BEPALINGEN INZAKE RECHTSTREEKSE BETALINGEN



HOOFDSTUK 1

Gemeenschappelijke voorschriften inzake rechtstreekse betalingen

Artikel 5

Algemene bepalingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid

Verordening (EU) nr. 1306/2013, en de uit hoofde van die verordening vastgestelde bepalingen zijn op de regelingen van deze verordening van toepassing.

Artikel 6

Nationale maxima

1.  Het nationale maximum, bestaande uit de totale waarde van alle toegewezen betalingsrechten, van de nationale reserve of de regionale reserves en van de maxima die overeenkomstig de artikelen 42, 47, 49, 51 en 53 zijn vastgesteld, wordt per lidstaat en per jaar vermeld in bijlage II.

Indien een lidstaat gebruik maakt van de in artikel 22, lid 2, geboden keuzemogelijkheid kan het in bijlage II voor die lidstaat voor dat jaar vermelde nationale maximum worden overschreden met het overeenkomstig dat lid berekende bedrag.

2.  In afwijking van lid 1 wordt het nationale maximum bestaande uit de overeenkomstig de artikelen 36, 42, 47, 49, 51 en 53 vastgestelde nationale maxima, per lidstaat die de regeling inzake een enkele areaalbetaling toepast, per jaar vermeld in bijlage II.

▼M9

Indien een lidstaat gebruik maakt van de in artikel 36, lid 4, tweede alinea, geboden keuzemogelijkheid kan het in bijlage II voor die lidstaat voor dat jaar vermelde nationale maximum worden overschreden met het overeenkomstig die alinea berekende bedrag.

▼M1

3.  Om rekening te houden met de ontwikkelingen die verband houden met de totale maximumbedragen aan rechtstreekse betalingen die kunnen worden toegekend, waaronder de gevolgen van de besluiten die de lidstaten overeenkomstig artikel 136 bis van Verordening (EG) nr. 73/2009 en van deze verordening nemen en de gevolgen die voortvloeien uit de toepassing van artikel 20, lid 2, van deze verordening, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 70 van deze verordening gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanpassing van de in bijlage II bij deze verordening vastgestelde nationale maxima.

▼B

Artikel 7

Nettomaxima

1.  Onverminderd artikel 8 ligt het totale bedrag aan rechtstreekse betalingen dat, na toepassing van artikel 11, uit hoofde van de titels III, IV en V voor een kalenderjaar in een lidstaat mag worden toegekend, niet hoger dan het overeenstemmende in bijlage III vermelde maximum.

Indien het totale bedrag aan te verlenen rechtstreekse betalingen in een lidstaat hoger zou zijn dan het in bijlage III vermelde maximum, past die lidstaat een lineaire verlaging toe op de bedragen van alle rechtstreekse betalingen, behalve op de rechtstreekse betalingen die in het kader van Verordening (EU) nr. 228/2013 en Verordening (EU) nr. 229/2013 worden toegekend.

▼M12

2.  De geraamde opbrengst uit de in artikel 11 bedoelde verlaging van betalingen, welke overeenkomt met het verschil tussen het in bijlage II vermelde nationale maximum plus het bedrag dat overeenkomstig artikel 58 beschikbaar is, en de in bijlage III vermelde nettomaximum, wordt per lidstaat en per kalenderjaar beschikbaar gesteld als steun van de Unie die uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) wordt gefinancierd.

▼B

3.  Teneinde rekening te houden met de ontwikkelingen die verband houden met de totale maximumbedragen aan rechtstreekse betalingen die toegekend kunnen worden, waaronder de gevolgen van de besluiten die de lidstaten overeenkomstig artikel 14 nemen, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 70 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanpassing van de in bijlage III vermelde maxima.

Artikel 8

Financiële discipline

1.  Het aanpassingspercentage dat overeenkomstig artikel 26 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 is bepaald, is alleen van toepassing op rechtstreekse betalingen van meer dan 2 000  EUR die in het desbetreffende kalenderjaar aan een landbouwer worden toegekend.

2.  Ingevolge de geleidelijke invoering van rechtstreekse betalingen overeenkomstig artikel 16, is lid 1 van dit artikel vanaf 1 januari 2016 van toepassing op Bulgarije en Roemenië.

Ingevolge de geleidelijke invoering van rechtstreekse betalingen overeenkomstig artikel 17, is lid 1 van dit artikel vanaf 1 januari 2022 van toepassing op Kroatië.

3.  Teneinde ervoor te zorgen dat de aanpassingen in de door de lidstaten te verrichten rechtstreekse betalingen correct worden toegepast vanuit het oogpunt van financiële discipline, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 70 gedelegeerde handelingen vast te stellen inzake voorschriften voor de berekeningsgrondslag voor verlagingen die de lidstaten uit hoofde van lid 1 van dit artikel moeten toepassen op landbouwers.

4.  In het geval van een rechtspersoon of een groep van natuurlijke of rechtspersonen kunnen de lidstaten de in het eerste lid bedoelde verlaging toepassen op het niveau van de leden van deze rechtspersonen of groepen, indien het nationale recht bepaalt dat de individuele leden rechten en verplichtingen hebben die vergelijkbaar zijn met die van individuele landbouwers die de status van bedrijfshoofd hebben, met name wat hun economische, sociale en belastingsstatus betreft, mits zij hebben bijgedragen tot de versterking van de landbouwstructuren van de betrokken rechtspersonen of groepen.

Artikel 9

Actieve landbouwer

1.  Er worden geen rechtstreekse betalingen toegekend aan natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel groepen natuurlijke personen of rechtspersonen van wie de landbouwarealen hoofdzakelijk bestaan uit grond die in een voor beweiding of teelt geschikte natuurlijke staat wordt behouden en die op deze grond geen minimumactiviteit verrichten zoals die door de betrokken lidstaat overeenkomstig artikel 4, lid 2, onder b), is omschreven.

2.  Er worden geen rechtstreekse betalingen toegekend aan natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel groepen natuurlijke personen of rechtspersonen die luchthavens, spoorwegdiensten, waterwerken, vastgoeddiensten, en permanente sport- en recreatiegebieden exploiteren.

Indien van toepassing kunnen de lidstaten, op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria, besluiten andere soortgelijke niet-landbouwbedrijven of -activiteiten toe te voegen aan die welke in de eerste alinea worden vermeld, en kunnen zij achteraf besluiten deze toevoegingen weer te schrappen.

De personen of groepen die binnen het toepassingsgebied van de eerste of de tweede alinea vallen, worden echter als actieve landbouwers beschouwd als zij verifieerbare bewijzen in de door de lidstaten verlangde vorm verstrekken waaruit een van de volgende feiten blijkt:

a) 

het jaarlijkse bedrag aan rechtstreekse betalingen maakt ten minste 5 % uit van hun totale inkomsten uit niet-landbouwactiviteiten in het meest recente belastingjaar waarvoor dit bewijs beschikbaar is;

b) 

hun landbouwactiviteiten zijn niet onaanzienlijk;

c) 

hun voornaamste bedrijfs- of ondernemingsdoel is de uitoefening van een landbouwactiviteit.

3.  Naast hetgeen bepaald is in de leden 1 en 2, kunnen de lidstaten op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria besluiten dat geen rechtstreekse betalingen worden toegekend aan natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel groepen natuurlijke personen of rechtspersonen:

a) 

van wie de landbouwactiviteiten slechts een onaanzienlijk deel uitmaken van hun totale economische activiteiten; en/of

b) 

van wie de voornaamste activiteit of ondernemingsdoel niet de uitoefening van een landbouwactiviteit is.

▼M9

3 bis.  Naast hetgeen bepaald is in de leden 1, 2 en 3, kunnen de lidstaten besluiten dat geen rechtstreekse betalingen worden toegekend aan landbouwers die voor hun landbouwactiviteiten niet in een nationaal belastingregister of socialezekerheidsregister zijn geregistreerd.

▼M9

4.  De leden 2, 3 en 3 bis zijn niet van toepassing op landbouwers die voor het voorgaande jaar alleen rechtstreekse betalingen hebben ontvangen die een bepaald bedrag niet overschrijden. Dit bedrag wordt door de lidstaten vastgesteld op basis van objectieve criteria, zoals hun nationale en regionale kenmerken, en is niet hoger dan 5 000  EUR.

▼B

5.  Teneinde de bescherming van de rechten van de landbouwers te garanderen, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 70 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter bepaling van:

a) 

de criteria op basis waarvan wordt bepaald in welke gevallen het landbouwareaal van een landbouwer geacht wordt hoofdzakelijk te bestaan uit grond die in een voor begrazing of teelt geschikte natuurlijke staat wordt behouden;

b) 

de criteria op basis waarvan het onderscheid wordt bepaald tussen opbrengsten uit landbouwactiviteiten en opbrengsten uit niet-landbouwactiviteiten;

c) 

de criteria op basis waarvan de bedragen aan rechtstreekse betalingen, als bedoeld in de leden 2 en 4, wordt bepaald en in het bijzonder met betrekking tot rechtstreekse betalingen in het eerste jaar waarvoor betalingsrechten worden toegewezen en de waarde van de betalingsrechten nog niet definitief is vastgesteld, alsmede met betrekking tot rechtstreekse betalingen voor nieuwe landbouwers;

d) 

de criteria waaraan landbouwers moeten voldoen om voor de toepassing van de leden 2 en 3 te bewijzen dat hun landbouwactiviteiten niet onaanzienlijk zijn en dat hun voornaamste bedrijfs- of ondernemingsdoel de uitoefening van een landbouwactiviteit is.

▼M9

6.  De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 1 augustus 2014 in kennis van de in de leden 2, 3 of 4 bedoelde besluiten, en uiterlijk op 31 maart 2018 van de in lid 3 bis bedoelde besluiten. In geval van wijzigingen van deze besluiten stellen zij de Commissie in kennis binnen twee weken nadat een besluit tot wijziging is genomen.

▼M9

7.  De lidstaten kunnen vanaf 2018 of een daaropvolgend jaar besluiten dat het volstaat dat personen of groepen van personen die binnen het toepassingsgebied van de eerste en de tweede alinea van lid 2 vallen, slechts aan een of twee van de drie in lid 2, derde alinea, opgenomen criteria voldoen om aan te tonen dat zij actieve landbouwer zijn. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van dat besluit uiterlijk op 31 maart 2018, indien het wordt toegepast vanaf 2018, of uiterlijk op 1 augustus van het jaar dat voorafgaat aan de toepassing ervan, indien het wordt toegepast vanaf een op 2018 volgend jaar.

8.  De lidstaten kunnen besluiten lid 2 vanaf 2018 of een daaropvolgend jaar niet meer toe te passen. Zij stellen de Commissie in kennis van dat besluit uiterlijk op 31 maart 2018, indien het wordt toegepast vanaf 2018, of, uiterlijk op 1 augustus van het jaar dat voorafgaat aan de toepassing ervan, indien het wordt toegepast vanaf een op 2018 volgend jaar.

▼B

Artikel 10

Minimumvereisten voor het ontvangen van rechtstreekse betalingen

1.  De lidstaten besluiten om in een van de volgende gevallen geen rechtstreekse betalingen aan een landbouwer toe te kennen:

a) 

indien het totaalbedrag van de voor een bepaald kalenderjaar aangevraagde of toe te kennen rechtstreekse betalingen vóór toepassing van artikel 63 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 lager is dan 100 EUR;

b) 

indien het subsidiabele areaal van het bedrijf waarvoor rechtstreekse betalingen worden aangevraagd of moeten worden toegekend vóór toepassing van artikel 63 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 minder dan één hectare is.

2.  Om rekening te houden met de structuur van hun landbouweconomie, kunnen de lidstaten de in lid 1, onder a) en b), vastgestelde drempels aanpassen binnen de in bijlage IV vermelde limieten.

3.  Een lidstaat die besloten heeft een areaaldrempel krachtens lid 1, onder b), vast te stellen, past lid 1, onder a), echter ook toe op landbouwers die de in titel IV genoemde diergebonden gekoppelde steun ontvangen en over minder hectaren beschikken dan de areaaldrempel.

4.  De betrokken lidstaten kunnen besluiten om lid 1 niet toe te passen op de ultraperifere gebieden en op de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee.

5.  In Bulgarije en Roemenië wordt het in lid 1, onder a), bedoelde aangevraagde of toe te kennen bedrag voor het jaar 2015 berekend op basis van het relevante bedrag dat in bijlage V, onder A, is vermeld.

In Kroatië wordt het in lid 1, onder a), bedoelde aangevraagde of toe te kennen bedrag voor de jaren 2015-2021 berekend op basis van het bedrag dat in bijlage VI, onder A, wordt vermeld.

Artikel 11

Verlaging van betalingen

1.  De lidstaten verlagen het bedrag aan rechtstreekse betalingen dat in het kader van Titel III, hoofdstuk 1, voor een bepaald kalenderjaar aan een landbouwer moet worden toegekend met minstens 5 % voor het deel van het bedrag dat 150 000  EUR overschrijdt.

2.  Voordat zij lid 1 toepassen, kunnen de lidstaten de aan een landbouwactiviteit gekoppelde lonen die de landbouwer daadwerkelijk over het voorgaande kalenderjaar heeft betaald en heeft aangegeven, met inbegrip van belastingen en sociale bijdragen die verband houden met de arbeid, in mindering brengen op het bedrag van de uit hoofde van titel III, hoofdstuk 1, voor een bepaald kalenderjaar aan de landbouwer toe te kennen rechtstreekse betalingen. Indien geen informatie over de daadwerkelijk door de landbouwer betaalde en aangegeven lonen in het voorgaande kalenderjaar beschikbaar is, worden de meest recente beschikbare gegevens gebruikt.

3.  Indien een lidstaat besluit een herverdelingsbetaling toe te wijzen aan landbouwers, overeenkomstig titel III, hoofdstuk 2, en daarvoor meer dan 5 % van het in bijlage II vermelde jaarlijkse nationale maximum te gebruiken, kan deze besluiten dit artikel niet toe te passen.

Indien een lidstaat besluit een herverdelingsbetaling toe te wijzen aan landbouwers, overeenkomstig titel III, hoofdstuk 2, en de toepassing van de in artikel 41, lid 4, vastgestelde maxima die lidstaat verhindert om daarvoor meer dan 5 % van het in bijlage II vermelde jaarlijkse nationale maximum te gebruiken, kan die lidstaat besluiten om dit artikel niet toe te passen.

4.  Aan landbouwers van wie vast komt te staan dat zij na 18 oktober 2011 kunstmatig de voorwaarden hebben gecreëerd om zich aan de gevolgen van dit artikel te onttrekken, wordt geen voordeel toegekend bestaande uit de omzeiling van de verlaging.

5.  In het geval van een rechtspersoon of een groep van natuurlijke of rechtspersonen kunnen de lidstaten de in het eerste lid van dit artikel bedoelde verlaging toepassen op het niveau van de leden van deze rechtspersonen of groepen, indien het nationale recht bepaalt dat de individuele leden rechten en verplichtingen hebben die vergelijkbaar zijn met die van individuele landbouwers die de status van bedrijfshoofd hebben, met name wat hun economische, sociale en belastingsstatus betreft, mits zij hebben bijgedragen tot de versterking van de landbouwstructuren van de betrokken rechtspersonen of groepen.

▼M9

6.  De lidstaten kunnen hun besluiten betreffende een verlaging van betalingen overeenkomstig dit artikel jaarlijks herzien, mits die herziening niet leidt tot een verlaging van de voor plattelandsontwikkeling beschikbare bedragen.

De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de overeenkomstig dit artikel genomen besluiten, alsmede van de geraamde opbrengst van de verlagingen voor de jaren tot en met 2019, zulks uiterlijk op 1 augustus van het jaar dat voorafgaat aan de toepassing van die besluiten, waarbij 1 augustus 2018 de laatste mogelijke datum voor een dergelijke kennisgeving is.

▼M12

Voor het jaar 2020 stellen de lidstaten de Commissie uiterlijk op 31 december 2019 in kennis van de overeenkomstig dit artikel genomen besluiten en van de geraamde opbrengst van de verlagingen.

▼B

Artikel 12

Meervoudige aanvragen

Het met het aantal subsidiabele hectaren overeenkomende areaal waarvoor een landbouwer uit hoofde van titel III, hoofdstuk 1, een aanvraag voor een basisbetaling heeft ingediend, kan het voorwerp zijn van een aanvraag voor een andere rechtstreekse betaling, alsmede voor andere steun die niet onder deze verordening valt, tenzij in deze verordening uitdrukkelijk anders is bepaald.

Artikel 13

Staatssteun

In afwijking van artikel 211, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad ( 1 ) zijn de artikelen 107, 108 en 109 VWEU niet van toepassing op betalingen die de lidstaten overeenkomstig deze verordening doen.

Artikel 14

Flexibiliteit tussen de pijlers

1.  Uiterlijk op 31 december 2013 kunnen de lidstaten besluiten om ten hoogste 15 % van hun jaarlijkse nationale maxima voor het kalenderjaar 2014 vermeld in bijlage VIII bij Verordening (EG) nr. 73/2009 en van hun jaarlijkse nationale maxima voor de kalenderjaren 2015 tot en met 2019 vermeld in bijlage II bij deze verordening, beschikbaar te stellen als aanvullende steun voor maatregelen in het kader van plattelandsontwikkelingsprogramma's die overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1305/2013 uit het ELFPO worden gefinancierd. Het desbetreffende bedrag is daardoor niet meer beschikbaar voor de toekenning van rechtstreekse betalingen.

De Commissie wordt uiterlijk op 31 december 2013 van het in de eerste alinea bedoelde besluit in kennis gesteld. Het besluit vermeldt het in die alinea bedoelde percentage, dat per kalenderjaar kan variëren.

De lidstaten die met betrekking tot het kalenderjaar 2014 geen besluit zoals bedoeld in de eerste alinea nemen, kunnen uiterlijk op 1 augustus 2014 het daarin bedoelde besluit nemen met betrekking tot de kalenderjaren 2015 tot en met 2019. Zij stellen de Commissie uiterlijk tegen die datum in kennis van dergelijke besluiten.

De lidstaten kunnen besluiten om hun in dit lid bedoelde besluiten met ingang van het kalenderjaar 2018 te herzien. Besluiten gebaseerd op deze herziening mogen niet leiden tot een afname van het percentage waarvan de Commissie overeenkomstig de eerste, de tweede en de derde alinea in kennis is gesteld. De betrokken lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 1 augustus 2017 in kennis van hun op deze herziening gebaseerde besluiten.

▼M9

De lidstaten kunnen besluiten om hun in dit lid bedoelde besluiten met ingang van kalenderjaar 2019 te herzien, en zij stellen de Commissie uiterlijk op 1 augustus 2018 in kennis van hun op deze herziening gebaseerde besluiten. Besluiten gebaseerd op deze herziening mogen niet leiden tot een afname van het percentage waarvan de Commissie overeenkomstig de eerste, de tweede, de derde en de vierde alinea in kennis is gesteld.

▼M12

Uiterlijk op 31 december 2019 kunnen de lidstaten besluiten om tot 15 % van hun jaarlijkse nationale maxima die in bijlage II bij deze verordening voor het kalenderjaar 2020 zijn vastgesteld, beschikbaar te stellen als aanvullende steun voor het begrotingsjaar 2021 die uit het Elfpo wordt gefinancierd. Het desbetreffende bedrag is daardoor niet meer beschikbaar voor de toekenning van rechtstreekse betalingen. Dat besluit, waarin het gekozen percentage wordt vermeld, wordt uiterlijk op 31 december 2019 aan de Commissie meegedeeld.

▼B

2.  Uiterlijk op 31 december 2013 kunnen lidstaten die geen besluit zoals bedoeld in lid 1 nemen, besluiten om ten hoogste 15 % of, in het geval van Bulgarije, Estland, Spanje, Letland, Litouwen, Polen, Portugal, Roemenië, Slowakije, Finland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk, ten hoogste 25 % van het bedrag dat is toegewezen voor steun voor maatregelen in het kader van plattelandsontwikkelingsprogramma's die in de periode 2015-2020 uit het ELFPO worden gefinancierd, zoals bepaald in Verordening (EU) nr. 1305/2013, beschikbaar te stellen als rechtstreekse betalingen. Het desbetreffende bedrag is daardoor niet meer beschikbaar voor steunmaatregelen in het kader van plattelandsontwikkelingsprogramma's.

De Commissie wordt uiterloijk op 31 december 2013 van het in de eerste alinea bedoelde besluit in kennis gesteld. Het besluit vermeldt het in die alinea genoemde percentage, dat per kalenderjaar kan variëren.

De lidstaten die met betrekking tot het begrotingsjaar 2015 geen besluit zoals bedoeld in de eerste alinea nemen, kunnen vóór 1 augustus 2014 het daarin bedoelde besluit nemen met betrekking tot de begrotingsjaren 2016 tot en met 2020. Zij stellen de Commissie uiterlijk op die datum in kennis van dergelijke besluiten.

De lidstaten kunnen besluiten om hun in dit lid bedoelde besluiten te herzien met het oog op de begrotingsjaren 2019 en 2020. Besluiten gebaseerd op deze herziening mogen niet leiden tot een toename van het percentage waarvan de Commissie overeenkomstig de eerste, de tweede en de derde alinea in kennis is gesteld. De betrokken lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 1 augustus 2017 in kennis van op deze herziening gebaseerde besluiten.

▼M9

De lidstaten kunnen besluiten om hun in dit lid bedoelde besluiten met ingang van kalenderjaar 2019 te herzien, en zij stellen de Commissie uiterlijk op 1 augustus 2018 in kennis van hun op deze herziening gebaseerde besluiten. Besluiten gebaseerd op deze herziening mogen niet leiden tot een toename van het percentage waarvan de Commissie overeenkomstig de eerste, de tweede, de derde en de vierde alinea in kennis is gesteld.

▼M13

Uiterlijk op 8 februari 2020 kunnen de lidstaten besluiten voor het kalenderjaar 2020 een bedrag dat niet hoger is dan het in bijlage VI bis vermelde bedrag, beschikbaar te stellen als rechtstreekse betalingen. Het desbetreffende bedrag is daardoor niet meer beschikbaar voor steun die voor het begrotingsjaar 2021 uit het Elfpo wordt gefinancierd. De Commissie wordt uiterlijk op 8 februari 2020 van dat besluit, waarin het over te dragen bedrag wordt vermeld, in kennis gesteld.

▼B

Artikel 15

Herziening

De in bijlage I vermelde steunregelingen zijn van toepassing onverminderd de mogelijkheid deze op elk tijdstip in het licht van de economische ontwikkelingen en de begrotingssituatie te herzien. Die herziening kan leiden tot het vaststellen van wetgevingshandelingen, gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 290 VWEU of uitvoeringshandelingen overeenkomstig artikel 291 VWEU.



HOOFDSTUK 2

Bepalingen die alleen van toepassing zijn op Bulgarije, Kroatië en Roemenië

Artikel 16

Geleidelijke invoering van rechtstreekse betalingen in Bulgarije en Roemenië

Voor Bulgarije en Roemenië, worden dee overeenkomstig de artikelen 42, 47, 49, 51, 53 en 65 vastgestelde maxima voor 2015 vastgesteld op basis van de in bijlage V, onder A, vermelde bedragen.

Artikel 17

Geleidelijke invoering van rechtstreekse betalingen in Kroatië

In Kroatië worden rechtstreekse betalingen ingevoerd overeenkomstig het volgende schema, uitgedrukt in oplopende percentages van het niveau van rechtstreekse betalingen dat vanaf 2022 van toepassing is:

25 % in 2013,
30 % in 2014,
35 % in 2015,
40 % in 2016,
50 % in 2017,
60 % in 2018,
70 % in 2019,
80 % in 2020,
90 % in 2021,
100 % vanaf 2022.

Artikel 18

Aanvullende nationale rechtstreekse betalingen en rechtstreekse betalingen in Bulgarije en Roemenië

1.  Bulgarije en Roemenië kunnen in 2015 betalingen die in het kader van de in titel III, hoofdstuk 1, afdelingen 1, 2 en 3 bedoelde basisbetalingsregeling worden toegekend, aanvullen met nationale rechtstreekse betalingen. Het totale bedrag van die betalingen, is niet hoger dan het in bijlage V, onder B, vermelde toepasselijke bedrag.

2.  Bulgarije kan in 2015 betalingen die in het kader van de in titel IV, hoofdstuk 2, bedoelde gewasspecifieke betaling voor katoen worden toegekend, aanvullen met nationale rechtstreekse betalingen. Het totale bedrag van die betalingen is niet hoger dan het in bijlage V, onder C, vermelde bedrag.

3.  Aanvullende nationale rechtstreekse betalingen worden toegekend op basis van objectieve criteria, en op zodanige wijze dat de gelijke behandeling van de landbouwers wordt gewaarborgd en markt- en concurrentieverstoringen worden vermeden.

Artikel 19

Aanvullende nationale rechtstreekse betalingen in Kroatië

1.  Kroatië kan, indien opportuun, met toestemming van de Commissie elke in bijlage I vermelde steunregeling aanvullen.

2.  Het bedrag aan aanvullende nationale rechtstreekse betalingen dat in een bepaald jaar voor een bepaalde steunregeling mag worden toegekend, wordt tot een specifiek maximum beperkt. Dat maximum wordt vastgesteld op het verschil tussen:

a) 

het bedrag aan rechtstreekse steun dat na de volledige invoering van de rechtstreekse betalingen overeenkomstig artikel 17 in het kalenderjaar 2022 beschikbaar is voor de steunregeling in kwestie, en

b) 

het bedrag aan rechtstreekse steun dat na de toepassing van de toenameregeling overeenkomstig artikel 17 voor het betrokken kalenderjaar beschikbaar is voor de steunregeling in kwestie.

3.  Het totale bedrag aan aanvullende nationale rechtstreekse betalingen is niet hoger dan het in bijlage VI, onder B, voor het betrokken kalenderjaar vermelde maximum.

4.  Kroatië kan, op basis van objectieve criteria en mits de Commissie toestemming heeft verleend, besluiten nemen over de aan aanvullende nationale rechtstreekse betalingen toe te kennen bedragen.

5.  De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast om de betalingen op grond van In de dit artikel toe te laten, om de betrokken steunregelingen te specifiëren en te omschrijven tot op welk niveau aanvullende nationale rechtstreekse betalingen kunnen worden gedaan.

In de uitvoeringshandelingenvoor aanvullende nationale rechtstreekse betalingen ter aanvulling van de in titel IV, hoofdstuk I, bedoelde vrijwillige gekoppelde steun, worden ook de specifieke soorten landbouw of de in artikel 52, lid 3, bedoelde specifieke landbouwsectoren vermeld waarop de aanvullende nationale rechtstreekse betalingen betrekking kunnen hebben.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld zonder toepassing van de in artikel 71, lid 2 of lid 3, bedoelde procedure.

6.  De toekenningsvoorwaarden voor aanvullende nationale rechtstreekse betalingen voor Kroatië zijn identiek aan die van de in deze verordening vermelde overeenkomstige steunregelingen.

7.  De aanvullende nationale rechtstreekse betalingen voor Kroatië worden zo nodig aangepast in verband met bepaalde ontwikkelingen in het GLB. Zij worden toegekend op basis van objectieve criteria, en op zodanige wijze dat een gelijke behandeling van de landbouwers wordt gewaarborgd en markt- en concurrentieverstoringen worden vermeden.

8.  Kroatië dient uiterlijk op 30 juni van het jaar na de invoering van de aanvullende nationale rechtstreekse betalingen een verslag in over de uitvoeringsmaatregelen betreffende deze betalingen. In dat verslag komen minstens de volgende punten aan de orde:

a) 

elke wijziging van de situatie die van invloed is op de aanvullende nationale rechtstreekse betalingen;

b) 

voor elke aanvullende nationale rechtstreekse betaling, informatie over het aantal begunstigden, en het totale bedrag aan toegekende aanvullende nationale rechtstreekse betalingen en het aantal hectaren, en het aantal dieren of andere eenheden waarvoor die aanvullende nationale rechtstreekse betalingis toegekend;

c) 

een verslag betreffende de controlemaatregelen die zijn toegepast op de toegekende aanvullende nationale rechtstreekse betalingen.

Artikel 20

Speciale nationale reserve voor mijnenruimen in Kroatië

1.  Vanaf 2015 stelt Kroatië de Commissie elk jaar uiterlijk op 31 januari in kennis van de arealen die overeenkomstig artikel 57 bis, lid 10, van Verordening (EG) nr. 73/2009 zijn geïdentificeerd en in het voorgaande jaar opnieuw voor landbouwactiviteiten in gebruik zijn genomen.

Tevens stelt Kroatië de Commissie in kennis van het aantal betalingsrechten dat op 31 december van het voorafgaande kalenderjaar voor landbouwers beschikbaar was, en van het bedrag in de speciale nationale reserve voor mijnenruimen dat op diezelfde datum nog niet was uitgegeven.

De in de eerste en tweede alinea bedoelde meldingen worden, indien van toepassing, gedaan per regio zoals vastgesteld overeenkomstig artikel 23, lid 1, van deze verordening.

2.  Bij de aanpassing van bijlage II overeenkomstig artikel 6, lid 3, berekent de Commissie jaarlijks de bedragen waarmee de in die bijlage voor Kroatië vastgestelde bedragen moeten worden aangevuld ter financiering van de steun die in het kader van de in bijlage I vermelde regelingen voor het in lid 1 van dit artikel bedoelde areaal moet worden toegekend. Dat bedrag wordt berekend op basis van de gegevens waarvan Kroatië overeenkomstig lid 1 van dit artikel heeft kennisgegeven en de geraamde gemiddelde rechtstreekse betalingen per hectare voor het betrokken jaar in Kroatië.

Het maximumbedrag dat overeenkomstig de eerste alinea wordt toegevoegd op basis van alle arealen waarvan Kroatië overeenkomstig lid 1 in de periode tot en met 2022 kennis geeft, is 9 600 000  EUR en is onderworpen aan de regeling voor de invoering van rechtstreekse betalingen overeenkomstig artikel 17. De resulterende jaarlijkse maximumbedragen zijn opgenomen in bijlage VII.

3.  De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast waarin het aandeel van het overeenkomstig lid 2 aan te vullen bedrag dat Kroatië ter financiering van de betalingsrechten voor het in lid 1 bedoelde areaal opneemt in de speciale nationale reserve voor mijnenruimen, wordt vastgelegd. Dat aandeel wordt berekend op basis van de verhouding tussen het maximum voor de basisbetalingsregeling en het in bijlage II vermelde nationale maximum, voordat dat bedrag overeenkomstig lid 2 is verhoogd. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 71, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

4.  Voor de jaren 2015 tot en met 2022 gebruikt Kroatië de speciale nationale reserve voor mijnenruimen om betalingsrechten aan landbouwers toe te wijzen op basis van de ontmijnde gronden die door de landbouwers voor het betrokken jaar zijn aangegeven, indien:

a) 

de gronden subsidiabele hectaren zijn in de zin van artikel 32, leden 2 tot en met 5;

b) 

de betrokken gronden gedurende het voorgaande kalenderjaar opnieuw voor landbouwactiviteiten gebruikt zijn; en

c) 

de grond waarvan de Commissie overeenkomstig lid 1 van dit artikel in kennis is gesteld.

5.  De waarde van de krachtens dit artikel vastgestelde betalingsrechten stemt overeen met de nationale of regionale gemiddelde waarde van de betalingsrechten in het jaar van toewijzing, binnen de grenzen van het in de speciale reserve voor mijnenruimen beschikbare bedrag.

6.  Teneinde rekening te houden met de gevolgen van het door Kroatië overeenkomstig dit artikel gemelde opnieuw voor landbouwactiviteiten in gebruik nemen van ontmijnde landbouwgronden, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 70 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter aanpassing van de in bijlage VI vermelde bedragen.



TITEL III

BASISBETALINGSREGELING, REGELING INZAKE EEN ENKELE AREAALBETALING EN DAARMEE SAMENHANGENDE BETALINGEN



HOOFDSTUK I

Basisbetalingsregeling en regeling inzake een enkele areaalbetaling



Afdeling 1

Opzet van de basisbetalingsregeling

Artikel 21

Betalingsrechten

1.  In het kader van de basisbetalingsregeling wordt steun beschikbaar gesteld voor landbouwers:

a) 

die in het kader van deze verordening betalingsrechten verwerven door middel van een toewijzing krachtens artikel 20, lid 4, door middel van een eerste toewijzing krachtens artikel 24 of artikel 39, door middel van een toewijzing uit de nationale reserve of regionale reserves krachtens artikel 30 of door middel van een overdracht krachtens artikel 34; of

b) 

die voldoen aan artikel 9 en beschikken over betalingsrechten, in eigendom of gehuurd, in een lidstaat die overeenkomstig lid 3 heeft besloten de bestaande betalingsrechten te behouden.

2.  Betalingsrechten die in het kader van de bedrijfsbetalingsregeling overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1782/2003 en Verordening (EG) nr. 73/2009 zijn verworven, vervallen op 31 december 2014.

3.  In afwijking van lid 2 kunnen lidstaten die de bedrijfsbetalingsregeling hebben ingesteld overeenkomstig titel III, hoofdstuk 5, afdeling 1, of titel III, hoofdstuk 6, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 of titel III, hoofdstuk 3, van Verordening (EG) nr. 73/2009 uiterlijk op 1 augustus 2014 besluiten de bestaande betalingsrechten te behouden. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op die datum in kennis van dergelijke besluiten.

4.  In de lidstaten die het besluit bedoeld in lid 3 nemen en waar het aantal overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1782/2003 en Verordening (EG) nr. 73/2009 vastgestelde in eigendom of gehuurde betalingsrechten die een landbouwer op de overeenkomstig artikel 78, eerste alinea, onder b), van Verordening (EU) nr. 1306/2013 vast te stellen uiterste datum voor indiening van een aanvraag bezit, groter is dan het aantal subsidiabele hectaren dat hij overeenkomstig artikel 72, lid 1, eerste alinea, onder a), van Verordening (EU) nr. 1306/2013 in zijn steunaanvraag aangeeft voor 2015, en waarover hij beschikt op een door de lidstaat vastgestelde datum met als uiterste termijn de in die lidstaat vastgestelde datum voor wijziging van een steunaanvraag, vervalt het aantal betalingsrechten dat het aantal subsidiabele hectaren overschrijdt op die laatst genoemde datum.

Artikel 22

Maximum voor de basisbetalingsregeling

1.  De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast waarin voor elke lidstaat het jaarlijkse nationale maximum voor de basisbetalingsregeling wordt vastgelegd door de overeenkomstig de artikelen 42, 47, 49, 51 en 53 vastgestelde maxima, in mindering te brengen op het in bijlage II vermelde jaarlijkse maximum. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 71, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

2.  Voor elke lidstaat, kan het volgens lid 1 van dit artikel berekende bedrag worden verhoogd met maximum 3 % van het in bijlage II vermelde toepasselijk jaarlijkse nationaal maximum, na aftrek van het bedrag dat resulteert uit de toepassing van het in artikel 47, lid 1, vermelde percentage voor het betreffende jaar. Indien een lidstaat deze verhoging toepast, houdt de Commissie met deze verhoging rekening bij het vaststellen van het jaarlijkse nationale maximum voor de basisbetalingsregeling overeenkomstig lid 1 van dit artikel. Daartoe stellen de lidstaten de Commissie vóór 1 augustus 2014 in kennis van de jaarlijkse percentages mee waarmee het volgens het lid 1 van dit artikel berekende bedrag moet worden verhoogd.

3.  De lidstaten kunnen hun in het lid 2 bedoelde besluit jaarlijks herzien en stellen de Commissie uiterlijk op 1 augustus van het jaar voorafgaand aan de toepassing ervan in kennis van op die herziening gebaseerde besluiten.

4.  De totale waarde van alle betalingsrechten en de nationale reserve of de regionale reserves is voor elke lidstaat en voor elk jaar gelijk aan het desbetreffende jaarlijkse nationale maximum dat de Commissie ingevolge lid 1 heeft vastgesteld.

▼M12

5.  Indien het maximum voor een lidstaat vastgesteld door de Commissie uit hoofde van lid 1 van dit artikel, verschilt van dat van het voorgaande jaar als gevolg van besluiten die die lidstaat heeft genomen overeenkomstig lid 3 van dit artikel, artikel 14, lid 1 of lid 2, artikel 42, lid 1, artikel 49, lid 1, tweede alinea, artikel 51, lid 1, tweede alinea, of artikel 53, verlaagt of verhoogt die lidstaat de waarde van alle betalingsrechten lineair om aan lid 4 van dit artikel te voldoen.

▼B

Artikel 23

Regionale toewijzing van de nationale maxima

1.  De lidstaten kunnen uiterlijk op 1 augustus 2014 besluiten om de basisbetalingsregeling op regionaal niveau toe te passen. Zij stellen de regio's in dat geval vast op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria, zoals de agronomische en sociaal-economische kenmerken van de regio's, het regionale agrarische potentieel ervan, of de institutionele of administratieve structuur ervan.

De lidstaten die artikel 36 toepassen, kunnen uiterlijk op 1 augustus van het jaar voorafgaand aan het eerste jaar van toepassing van de basisbetalingsregelinghet in de eerste alinea bedoelde besluit nemen.

2.  De lidstaten verdelen het in artikel 22, lid 1, bedoelde jaarlijkse nationale maximum voor de basisbetalingsregeling op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria over de regio's.

De lidstaten die artikel 30, lid 2, niet toepassen, maken de verdeling na toepassing van de in artikel 30, lid 1, bedoelde lineaire verlaging.

3.  De lidstaten kunnen besluiten dat de regionale maxima jaarlijks geleidelijk worden gewijzigd in vooraf vastgestelde jaarlijkse stappen en op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria, zoals landbouwpotentieel of milieucriteria.

4.  De lidstaten passen voor elk van de betrokken regio's telkens een lineaire verlaging of verhoging van de waarde van de betalingsrechten toe voor zover dit nodig is om het toepasselijke regionale maximum in acht te nemen dat overeenkomstig lid 2 of lid 3 is vastgesteld.

5.  De lidstaten die lid 1 toepassen, kunnen besluiten de toepassing van de basisbetalingsregeling op regionaal niveau te beëindigen vanaf een door hen vast te stellen datum.

6.  De lidstaten die de eerste alinea van lid 1 toepassen, stellen in voorkomend geval de Commissie uiterlijk op 1 augustus 2014 in kennis van het in die alinea bedoelde besluit en van de maatregelen die voor de toepassing van de leden 2 en 3 zijn genomen.

De lidstaten die de tweede alinea van lid 1, toepassen, stellen de Commissie uiterlijk op 1 augustus van het betrokken jaar in kennis van het in die alinea, bedoelde besluit en van de maatregelen die voor de toepassing van de leden 2 en 3 zijn genomen.

De lidstaten die lid 1 toepassen, stellen de Commissie uiterlijk op 1 augustus van het jaar voorafgaand aan het eerste jaar van uitvoering van het in lid 5 bedoelde besluit hiervan in kennis.

Artikel 24

Eerste toewijzing van betalingsrechten

1.  Betalingsrechten worden toegewezen aan landbouwers die recht hebben op de toekenning van rechtstreekse betalingen overeenkomstig artikel 9 van deze verordening op voorwaarde dat:

a) 

zij uiterlijk op de conform artikel 78, eerste alinea, onder b), van Verordening (EU) nr. 1306/2013 vastgestelde uiterste datum voor het indienen van een aanvraag in 2015 een aanvraag tot toewijzing van betalingsrechten in het kader van de basisbetalingsregeling indienen, tenzij er sprake is van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden; en

b) 

zij voordat een verlaging en uitsluiting overeenkomstig titel II, hoofdstuk 4, van Verordening (EG) nr. 73/2009 wordt toegepast, voor 2013 recht hadden op betalingen naar aanleiding van een steunaanvraag voor rechtstreekse betalingen, of nationale overgangssteun, of aanvullende nationale rechtstreekse betalingen, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 73/2009.

De eerste alinea is niet van toepassing in lidstaten die artikel 21, lid 3, van deze verordening toepassen.

De lidstaten kunnen betalingsrechten toewijzen aan landbouwers die recht hebben op rechtstsreekse betalingen overeenkomstig artikel 9 van deze verordening, die aan de voorwaarde vermeld in de eerste alinea, onder a), voldoen en die:

a) 

voor 2013 geen betalingen hebben ontvangen naar aanleiding van een in de eerste alinea van dit lid bedoelde steunaanvraag en die, uiterlijk op de door de betrokken lidstaat overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1122/2009 van de Commissie ( 2 ) vastgestelde datum van het aanvraagjaar 2013:

i) 

in lidstaten die de bedrijfsbetalingsregeling toepassen:

— 
fruit, groenten, consumptieaardappelen, pootaardappelen of siergewassen hebben geteeld, en dit deden op een in hectaren uitgedrukt minimumareaal indien de betrokken lidstaat besloten heeft die vereiste vast te stellen,
— 
of wijngaarden hebben geëxploiteerd; of
ii) 

in lidstaten die de regeling inzake een enkele areaalbetaling toepassen, enkel over landbouwgrond beschikten die op 30 juni 2003 niet in een goede landbouwconditie verkeerde als bedoeld in artikel 124, lid 1, van Verordening (EG) nr. 73/2009;

b) 

in 2014 betalingsrechten toegewezen hebben gekregen uit de nationale reserve in het kader van de bedrijfsbetalingsregeling overeenkomstig artikel 41 of artikel 57 van Verordening (EG) nr. 73/2009; of

c) 

nooit over krachtens Verordening (EG) nr. 73/2009 of Verordening (EG) nr. 1782/2003 vastgestelde in eigendom of gehuurde betalingsrechten hebben beschikt en die verifieerbare bewijzen verstrekken dat zij uiterlijk op de door de lidstaat overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1122/2009 vastgestelde datum voor het aanvraagjaar 2013 landbouwproducten hebben geproduceerd, gefokt of geteeld, inclusief door het oogsten, het melken, het fokken en het houden van dieren voor landbouwdoeleinden. De lidstaten kunnen voor deze categorie van landbouwers hun eigen aanvullende objectieve en niet-discriminerende subsidiabiliteitscriteria vastleggen inzake passende vaardigheden, ervaring en opleiding.

2.  Tenzij in geval van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden is het aantal toegewezen betalingsrechten per landbouwer in 2015 gelijk aan het aantal subsidiabele hectaren dat de betrokken landbouwer overeenkomstig artikel 72, lid 1, eerste alinea, onder a), van Verordening (EU) nr. 1306/2013 in zijn steunaanvraag aangeeft voor 2015 en waarover hij beschikt op een door de lidstaat vastgestelde datum. Die datum valt niet later dan de in de betrokken lidstaat vastgestelde datum voor de wijziging van zo'n steunaanvraag.

3.  De lidstaten kunnen een of meer van de beperkingen vermeld in de leden 4 tot en met 7 toepassen op het aantal in het kader van lid 2 toe te wijzen betalingsrechten.

4.  De lidstaten kunnen besluiten dat het aantal toe te wijzen betalingsrechten gelijk is aan het aantal subsidiabele hectaren dat de landbouwer overeenkomstig artikel 34, lid 2, van Verordening (EG) nr. 73/2009 heeft aangegeven in 2013, of aan het aantal subsidiabele hectaren als bedoeld in lid 2 van dit artikel, waarbij gekozen wordt voor het laagste aantal. Voor Kroatië is het gebruik van deze optie van toepassing onverminderd de toewijzing van betalingsrechten voor ontmijnde hectaren overeenkomstig artikel 20, lid 4, van deze verordening.

5.  Indien het in lid 2 van dit artikelbedoelde totale aantal subsidiabele hectaren dat in een lidstaat is aangegeven, een verhoging zou betekenen van meer dan 35 % van het totale aantal subsidiabele hectaren dat overeenkomstig artikel 35 van Verordening (EG) nr. 73/2009 in 2009, en in het geval van Kroatië in 2013, is aangegeven, kunnen de lidstaten het aantal betalingsrechten dat in 2015 moet worden toegewezen beperken tot een minimum van 135 % of 145 % van het totale aantal subsidiabele hectaren dat in 2009, of in het geval van Kroatië in 2013, overeenkomstig artikel 35 van Verordening (EG) nr. 73/2009 is aangegeven.

Wanneer hiervoor wordt geopteerd, wijzen de lidstaten een verminderd aantal betalingsrechten aan landbouwers toe. Dit aantal wordt berekend door een proportionele verlaging toe te passen op het door elke landbouwer in 2015 aangegeven aanvullende aantal subsidiabele hectaren ten opzichte van het aantal subsidiabele hectaren in de zin van artikel 34, lid 2, van Verordening (EG) nr. 73/2009 dat die landbouwer in zijn steunaanvraag in 2011, of in het geval van Kroatië in 2013, heeft aangegeven, onverminderd de ontmijnde hectaren waarvoor overeenkomstig artikel 20, lid 4, van deze verordening betalingsrechten moeten worden toegewezen.

6.  De lidstaten kunnen met het oog op het vaststellen van het aantal aan een landbouwer toe te wijzen betalingsrechten besluiten een verminderingscoëfficiënt toe te passen op de in lid 2 bedoelde subsidiabele hectaren die bestaan uit blijvend grasland in gebieden met moeilijke klimatologische omstandigheden, vooral vanwege hun hoogte en andere natuurlijke beperkingen zoals slechte bodemkwaliteit, steile hellingen en watertoevoer.

7.  De lidstaten kunnen besluiten dat het aantal aan een landbouwer toe te wijzen betalingsrechten gelijk is aan het aantal in lid 2 van dit artikel bedoelde subsidiabele hectaren die niet bestonden uit wijngaarden op de door de lidstaat overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1122/2009 vastgestelde datum voor het aanvraagjaar 2013 of uit bouwland dat zich onder een permanente kas bevindt.

8.  Bij verkoop of verhuur van hun bedrijf of een gedeelte ervan kunnen natuurlijke personen of rechtspersonen die voldoen aan lid 1 van dit artikel, het recht op betalingsrechten overeenkomstig lid 1 van dit artikel door middel van een contract dat is ondertekend vóór de overeenkomstig artikel 78, eerste alinea, onder b), van Verordening (EU) nr. 1306/2013 vast te stellen uiterste datum voor het indienen van een aanvraag in 2015 overdragen aan een of meer landbouwers, mits deze landbouwers voldoen aan de voorwaarden van artikel 9 van deze verordening.

9.  Een lidstaat kan besluiten een minimumgrootte per bedrijf te bepalen, uitgedrukt in subsidiabele hectaren, waarvoor de landbouwer een aanvraag tot toewijzing van betalingsrechten kan indienen. De minimumgrootte mag de drempels die in artikel 10, lid 1, onder b), in samenhang met artikel 10, lid 2, zijn vastgesteld, niet overschrijden.

10.  De lidstaten stellen in voorkomend geval de Commissie van de in dit artikel bedoelde besluiten uiterlijk op 1 augustus 2014 in kennis.

11.  De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast waarin voorschriften worden vastgelegd voor aanvragen tot toewijzing van betalingsrechten die in het jaar van toewijzing van betalingsrechten worden ingediend, in gevallen waarin deze betalingsrechten nog niet definitief zijn vastgesteld en in gevallen waarin de toewijzing door bijzondere omstandigheden wordt beïnvloed. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 71, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 25

Waarde van betalingsrechten en convergentie

1.  In 2015 berekenen de lidstaten de waarde per eenheid van de betalingsrechten door een vast percentage van het in bijlage II vermelde nationale maximum voor elk betrokken jaar te delen door het aantal betalingsrechten in 2015 op nationaal en regionaal niveau, met uitzondering van de in 2015 uit de nationale reserve of uit de regionale reserve toegewezen betalingsrechten.

Het in de eerste alinea bedoelde vaste percentage wordt berekend door het voor 2015, respectievelijk, overeenkomstig artikel 22, lid 1, of artikel 23, lid 2, van deze verordening vast te stellen nationale of regionale maximum voor de basisbetalingsregeling te delen, na toepassing van de lineaire verlaging als bedoeld in artikel 30, lid 1, of, in voorkomend geval, in artikel 30, lid 2, door het in bijlage II vermelde nationale maximum voor 2015. De betalingsrechten worden uitgedrukt in een aantal dat overeenstemt met een aantal hectaren.

2.  In afwijking van de in lid 1 bedoelde berekeningsmethode kunnen de lidstaten besluiten de waarde van de betalingsrechten in 2015 te differentiëren, met uitzondering van de in 2015 uit de nationale reserve of uit de regionale reserves toegewezen betalingsrechten, voor elk betrokken jaar op basis van de initiële waarde per eenheid berekend overeenkomstig artikel 26.

3.  Uiterlijk met ingang van het aanvraagjaar 2019, hebben alle betalingsrechten in een lidstaat of, wanneer artikel 23 wordt toegepast, in een regio een uniforme waarde per eenheid.

4.  In afwijking van lid 3 kan een lidstaat besluiten dat de waarde per eenheid van betalingsrechten waarvan de overeenkomstig artikel 26, berekende initiële waarde per eenheid dat lager is dan 90 % van de nationale of regionale waarde per eenheid in 2019, uiterlijk voor het aanvraagjaar 2019 wordt verhoogd met ten minste een derde van het verschil tussen hun initiële waarde per eenheid en 90 % van de nationale of regionale waarde per eenheid in 2019.

De lidstaten kunnen besluiten het in de eerste alinea bedoelde percentage zodanig vast te stellen dat dit hoger dan 90 % maar niet hoger dan 100 % is.

Voorts schrijven de lidstaten voor dat ten laatste voor het aanvraagjaar 2019 geen enkel betalingsrecht een waarde per eenheid mag hebben die minder bedraagt dan 60 % van de nationale of regionale waarde per eenheid in 2019, tenzij zulks in een lidstaat die de drempel bedoeld in lid 7 toepast, zou leiden tot een maximale vermindering boven dat die percentagedrempel. In dat geval wordt de minimumwaarde per eenheid vastgesteld op een niveau dat nodig is om die drempel in acht te nemen.

5.  De in lid 4 bedoelde nationale of regionale waarde per eenheid in 2019 wordt berekend door een vast percentage van het nationale maximum vermeld in bijlage II, of van het regionale maximum, voor het kalenderjaar 2019, te delen door het aantal betalingsrechten in 2015 in de betrokken lidstaat of regio, met uitzondering van de in 2015 uit de nationale reserve of regionale reserves toegewezen betalingsrechten. Dit vaste percentage wordt berekend door het nationaal of regionaal maximum voor de basisbetalingsregeling dat overeenkomstig, respectievelijk, artikel 22, lid 1, of artikel 23, lid 2, voor het jaar 2015 moet worden vastgesteld, na toepassing van de lineaire verlaging als bedoeld in artikel 30, lid 1, of, in voorkomend geval, in artikel 30, lid 2, te delen door het in bijlage II vermelde nationale maximum of door het regionale maximum, voor 2015.

6.  De regionale maxima als bedoeld in lid 5 worden berekend door een vast percentage toe te passen op het nationale maximum als vermeld in bijlage II voor het jaar 2019. Dat vaste percentage wordt berekend door de respectieve regionale maxima, als vastgesteld overeenkomstig artikel 23, lid 2, voor het jaar 2015 te delen door het nationaal maximum dat overeenkomstig artikel 22, lid 1, voor het jaar 2015 moet worden vastgelegd, na toepassing van de lineaire verlaging als bedoeld in artikel 30, lid 1, ingeval artikel 23, lid 2, tweede alinea, van toepassing is.

7.  Om de verhogingen van de waarde van de in lid 4 bedoelde betalingsrechten te financieren, wordt het verschil tussen de initiële waarde per eenheid van betalingsrechten met een initiële waarde per eenheid die hoger is dan de nationale of regionale waarde per eenheid in 2019, enerzijds, en de nationale of regionale waarde per eenheid in 2019, anderzijds, verlaagd op basis van door de lidstaten vast te stellen objectieve en niet-discriminerende criteria. Deze criteria kunnen de vaststelling van een maximumvermindering van de initiële waarde per eenheid van 30 % omvatten.

8.  Bij de toepassing van lid 2 van dit artikel verloopt de overgang van de initiële waarde per eenheid van betalingsrechten als berekend overeenkomstig artikel 26, naar de eindwaarde per eenheid in 2019 als vastgesteld overeenkomstig de lid 3 of de leden 4 tot en met 7 van dit artikel in gelijke stappen vanaf 2015.

Teneinde ervoor te zorgen dat het in lid 1 van dit artikel bedoelde vaste percentage voor elk jaar in acht wordt genomen, wordt de waarde van de betalingsrechten met een initiële waarde per eenheid die hoger is dan de nationale of regionale waarde per eenheid in 2019 aangepast.

9.  In afwijking van lid 8 van dit artikel en indien de lidstaten die, overeenkomstig artikel 21, lid 3, besluiten hun bestaande betalingsrechten te behouden, lid 2 van dit artikel toepassen, verloopt de overgang van de initiële waarde per eenheid van betalingsrechten als vastgesteld overeenkomstig artikel 26, lid 5, naar de eindwaarde per eenheid in 2019 als vastgesteld overeenkomstig de lid 3 of leden 4 tot en met 7 van dit artikel, waar nodig, door het toepassen van de stappen die nationaal zijn besloten overeenkomstig artikel 63, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1782/2003.

Teneinde ervoor te zorgen dat het in lid 1 van dit artikel bedoelde vast percentage voor elk jaar in acht wordt genomen, wordt de waarde van alle betalingsrechten lineair aangepast.

10.  In 2015 stellen de lidstaten de landbouwers in kennis van de overeenkomstig dit artikel en de artikelen 26 en 27 berekende waarde van hun betalingsrechten voor elk jaar van de door deze verordening bestreken periode.

Artikel 26

Berekening van de initiële waarde per eenheid

1.  De initiële waarde per eenheid van de betalingsrechten als bedoeld in artikel 25, lid 2, in lidstaten die in kalenderjaar 2014 de bedrijfsbetalingsegeling toepassen en die niet besloten hebben om hun bestaande betalingsrechten overeenkomstig artikel 21, lid 3, te behouden, wordt bepaald overeenkomstig een van de methoden vermeld in de leden 2 of 3.

2.  Een vast percentage van de betalingen die de landbouwer voor 2014 in het kader van de bedrijfsbetalingsregeling heeft ontvangen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 73/2009, vóór verlagingen en uitsluitingen als bedoeld in titel II, hoofdstuk 4, van die verordening, wordt gedeeld door het aantal betalingsrechten dat hem in 2015 is toegewezen, met uitzondering van de in 2015 uit de nationale reserve en regionale reserves toegewezen betalingsrechten.

Dit vaste percentage wordt berekend door het nationaal of regionaal maximum voor de basisbetalingsregeling dat overeenkomstig, respectievelijk, artikel 22, lid 1, of artikel 23, lid 2, voor het jaar 2015 moet worden vastgesteld, na toepassing van de lineaire verlaging als bedoeld in artikel 30, lid 1, of, in voorkomend geval, in artikel 30, lid 2, van deze verordening te delen door het bedrag van de betalingen die voor 2014 in het kader van de bedrijfsbetalingsregeling in de betrokken lidstaat of de betrokken regio, zijn verricht, vóór verlagingen en uitsluitingen bedoeld in titel II, hoofdstuk 4, van Verordening (EG) nr. 73/2009.

3.  Een vast percentage van de waarde van de betalingsrechten, inclusief de bijzondere betalingsrechten, waarover de landbouwer op de datum van indiening van zijn aanvraag voor 2014 beschikte in het kader van de bedrijfsbetalingsregeling overeenkomstig Verordening (EG) nr. 73/2009, wordt gedeeld door het aantal betalingsrechten dat hem in 2015 is toegewezen, met uitzondering van de in 2015 uit de nationale reserve of regionale reserves toegewezen betalingsrechten.

Dit vaste percentage wordt berekend door het nationaal of regionaal maximum voor de basisbetalingsregeling dat overeenkomstig, respectievelijk, artikel 22, lid 1, of artikel 23, lid 2, voor het jaar 2015 moet worden vastgesteld, na toepassing van de lineaire verlaging als bedoeld in artikel 30, lid 1, of, in voorkomend geval, in artikel 30, lid 2, van deze verordening, te delen door de totale waarde van alle betalingsrechten, inclusief de bijzondere betalingsrechten, in het kader van de bedrijfsbetalingsregeling in de betrokken lidstaat of regio voor 2014.

Voor de toepassing van dit lid wordt een landbouwer geacht op de datum van indiening van zijn aanvraag voor 2014 over betalingsrechten te beschikken wanneer uiterlijk op die datum betalingsrechten aan hem waren toegewezen of definitief aan hem waren overgedragen.

4.  Lidstaten die in kalenderjaar 2014 de regeling inzake een enkele areaalbetaling toepassen, berekenen de initiële waarde per eenheid van de betalingsrechten bedoeld in artikel 25, lid 2, van deze verordening, door een vast percentage van de totale waarde van de steun die de landbouwer voor 2014 in het kader van de regeling inzake een enkele areaalbetaling overeenkomstig Verordening (EG) nr. 73/2009 en krachtens de artikelen 132 en 133 bis van die verordening heeft ontvangen, vóór verlagingen en uitsluitingen als bedoeld in titel II, hoofdstuk 4, van die verordening, te delen door het aantal betalingsrechten dat hem in 2015 is toegewezen, met uitzondering van de in 2015 uit de nationale reserve en uit de regionale reserves toegewezen betalingsrechten.

Dit vaste percentage wordt berekend door het nationaal of regionaal maximum voor de basisbetalingsregeling dat overeenkomstig, respectievelijk, artikel 22, lid 1, of artikel 23, lid 2, voor het jaar 2015 moet worden vastgesteld, na toepassing van de lineaire verlaging als bedoeld in artikel 30, lid 1, of, in voorkomend geval, in artikel 30, lid 2, van deze verordening, te delen door de totale waarde van de steun die voor 2014 in de betrokken lidstaat of regio is toegekend in het kader van de regeling inzake een enkele areaalbetaling overeenkomstig Verordening (EG) nr. 73/2009 en krachtens de artikelen 132 en 133 bis van die verordening, vóór verlagingen en uitsluitingen bedoeld in titel II, hoofdstuk 4, van die verordening.

5.  De lidstaten die in het kalenderjaar 2014 de bedrijfsbetalingsregeling toepassen en die overeenkomstig artikel 21, lid 3, van deze verordening, besluiten hun bestaande betalingsrechten te behouden, berekenen de initiële waarde per eenheid door de waarde per eenheid van de betalingsrechten bedoeld in artikel 25, lid 2, van deze verordening te vermenigvuldigen met een vast percentage. Dit vaste percentage wordt berekend door het nationaal of regionaal maximum voor de basisbetalingsregeling dat overeenkomstig, respectievelijk, artikel 22, lid 1, of artikel 23, lid 2, voor het jaar 2015 moet worden vastgesteld, na toepassing van de lineaire verlaging als bedoeld in artikel 30, lid 1, of, in voorkomend geval, in artikel 30, lid 2, van deze verordening, te delen door het bedrag van de betalingen die voor 2014 in het kader van de bedrijfsbetalingsregeling in de betrokken lidstaat of betrokken regio zijn verricht, vóór verlagingen en uitsluitingen bedoeld in titel II, hoofdstuk 4, van Verordening (EG) nr. 73/2009.

6.  Voor de in de dit artikel bedoelde berekeningsmethoden kunnen de lidstaten, mits de relevante sectoren geen vrijwillige gekoppelde steun uit hoofde van titel IV ontvangen, ook rekening houden met de steun die voor het kalenderjaar 2014 is verleend in het kader van een of meer regelingen overeenkomstig artikel 52, artikel 53, lid 1, artikel 68, lid 1, onder a) en b), van Verordening (EG) nr. 73/2009, en, voor de lidstaten die de regeling inzake een enkele areaalbetaling overeenkomstig Verordening (EG) nr. 73/2009 toepasten, overeenkomstig artikel 68, lid 1, onder c), en de artikelen 126, 127 en 129 van die verordening.

Lidstaten die evenwel besloten hebben de vrijwillige gekoppelde steun uit hoofde van titel IV van deze verordening toe te passen, kunnen bij de toepassing van de berekeningsmethoden voor de in dit artikel bedoelde verhoging rekening houden met de verschillen tussen het niveau van de in kalenderjaar 2014 toegekende steun en het niveau van de overeenkomstig titel IV van deze verordening toe te kennen steun, op voorwaarde dat:

a) 

de vrijwillige gekoppelde steun uit hoofde van titel IV wordt toegewezenop een sector die in het kalenderjaar 2014 steun toegewezen gekregen had uit hoofde van artikel 52, artikel 53, lid 1, artikel 68, lid 1, onder a) en b), en, voor de lidstaten die de regeling inzake een enkele areaalbetaling toepasten, uit hoofde van artikel 68, lid 1, onder c), en de artikelen 126, 127 en 129 van Verordening (EG) nr. 73/2009; en

b) 

het bedrag per eenheid van de vrijwillig gekoppeldesteun is lager dan het bedrag per eenheid van steun in 2014.

▼M1

Voor de in dit artikel bedoelde berekeningsmethodes en mits de herverdelingsbetaling uit hoofde van artikel 41 niet wordt toegepast, houden de lidstaten ten volle rekening met de steun die voor het kalenderjaar 2014 is toegekend krachtens de artikelen 72 bis en 125 bis van Verordening (EG) nr. 73/2009.

▼B

Artikel 27

Opname van de speciale nationale reserve voor mijnenruimen

Wat Kroatië betreft, heeft iedere verwijzing naar de nationale reserve in de artikelen 25 en 26 ook betrekking op de speciale nationale reserve voor mijnenruimen als bedoeld in artikel 20.

Voorts wordt het bedrag uit de speciale nationale reserve voor mijnenruimen in mindering gebracht van de maxima van de basisbetalingsregeling als bedoeld in artikel 25, lid 1, de leden 5 en 6, van dat artikel en in artikel 26.

Artikel 28

Uitzonderlijke winst

Voor de toepassing van artikel 25, leden 4 tot en met 7, en artikel 26, kan een lidstaat op basis van objectieve criteria bepalen dat, in geval van verkoop, afstaan of verstrijken van de huur van landbouwareaal of een gedeelte daarvan na de uit hoofde van artikel 35 of artikel 124, lid 2, van Verordening (EG) nr. 73/2009 vastgestelde datum en vóór de uit hoofde van artikel 33, lid 1 van deze verordening vastgestelde datum, de toename van de waarde van de betalingsrechten die aan de betrokken landbouwer zouden worden toegewezen, moet vervallen aan de nationale reserve of de regionale reserves indien de toename voor de landbouwer in kwestie een uitzonderlijke winst zou opleveren.

Deze objectieve criteria worden op zodanige wijze vastgesteld dat de gelijke behandeling van de landbouwers wordt gewaarborgd en markt- en concurrentieverstoringen worden vermeden, en omvatten ten minste:

a) 

de minimumtermijn voor de huur; en

b) 

het aandeel in de ontvangen betaling dat aan de nationale reserve of de regionale reserves vervalt.

Artikel 29

Kennisgevingen inzake de waarde van betalingsrechten en convergentie

De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 1 augustus 2014 in kennis vande in de artikelen 25, 26 en 28 bedoelde besluiten.



Afdeling 2

Nationale reserve en regionale reserves

Artikel 30

Vorming en gebruik van de nationale reserve of regionale reserves

1.  Elke lidstaat vormt een nationale reserve. Om die te vormen, gaan de lidstaten in het eerste jaar van uitvoering van de basisbetalingsregeling over tot een lineaire procentuele verlaging van het maximum van de basisbetalingsregeling op nationaal niveau.

2.  In afwijking van lid 1 kunnen lidstaten die opteren voor de mogelijkheid in artikel 23, lid 1, regionale reserves vormen. Om die regionale reserves te vormen, gaan de lidstaten in het eerste jaar van uitvoering van de basisbetalingsregeling over tot een lineaire procentuele verlaging van het toepaselijke maximum van de basisbetalingsregeling op regionaal niveau als bedoeld in artikel 23, lid 2, eerste alinea.

3.  De in de leden 1 en 2 bedoelde verlaging bedraagt niet meer dan 3 %, tenzij een hoger percentage nodig is om in de bij lid 6 en lid 7, onder a) en b), vastgestelde toewijzingsbehoeften te voorzien voor 2015 of, voor de lidstaten die artikel 36 toepassen, voor het eerste jaar van toepassing vande basisbetalingsregeling.

4.  De lidstaten wijzen betalingsrechten toe uit hun nationale of regionale reserves op basis van objectieve criteria en op zodanige wijze dat de gelijke behandeling van de landbouwers wordt gewaarborgd en markt- en concurrentieverstoringen worden vermeden.

5.  De in lid 4 bedoelde betalingsrechten worden alleen toegewezen aan landbouwers die overeenkomstig artikel 9 recht hebben op de toekenning van rechtstreekse betalingen.

6.  De lidstaten gebruiken hun nationale of hun regionale reserves om bij voorrang betalingsrechten toe te wijzen aan jonge landbouwers en aan landbouwers die met hun landbouwactiviteit beginnen.

7.  De lidstaten kunnen hun nationale of regionale reserves gebruiken om:

a) 

betalingsrechten toe te wijzen aan landbouwers om te voorkomen dat de grond wordt verlaten, onder meer in gebieden waar aan een vorm van overheidssteun gekoppelde herstructurerings- of ontwikkelingsprogramma's lopen;

b) 

betalingsrechten toe te wijzen aan landbouwers om hen te vergoeden voor specifieke nadelen;

c) 

betalingsrechten toe te wijzen aan landbouwers aan wie geen betalingsrechten konden worden toegewezen krachtens dit hoofdstuk ten gevolge van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden;

d) 

betalingsrechten toe te wijzen indien zij artikel 21, lid 3, van deze verordening toepassen, aan landbouwers van wie het aantal subsidiabele hectaren dat in 2015 overeenkomstig artikel 72, lid 1, eerste alinea, onder a), van Verordening (EU) nr. 1306/2013 wordt aangegeven en waarover zij beschikken op een door de lidstaat vastgestelde datum met als uiterste termijn de in die lidstaat vastgestelde datum voor wijziging van de steunaanvraag, meer bedraagt dan het aantal in eigendom of gehuurde betalingsrechten als vastgesteld overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1782/2003 en Verordening (EG) nr. 73/2009 waarover zij beschikken op de overeenkomstig artikel 78, eerste alinea, onder b), van Verordening (EU) nr. 1306/2013 vast te stellen uiterste datum voor het indienen van een aanvraag;

e) 

als de betrokken nationale of regionale reserve meer dan 0,5 % van het jaarlijkse nationale of regionale maximum voor de basisbetalingsregeling bedraagt, de waarde van alle betalingsrechten in het kader van de basisbetalingsregeling op nationaal of regionaal niveau op permanente basis lineair te verhogen, mits voldoende bedragen beschikbaar blijven voor toewijzingen op grond van lid 6, onder a) en b), en van lid 9 van dit artikel;

f) 

de jaarlijkse behoeften voor toe te wijzen betalingen te dekken overeenkomstig artikel 51, lid 2, en artikel 65, leden 1, 2 en 3, van deze verordening.

Voor de toepassing van dit lid stellen de lidstaten zelf prioriteiten vast voor de hierin vermelde verschillende vormen van gebruik.

8.  Bij de toepassing van lid 6 en lid 7, onder a), b) en d), stellen de lidstaten de waarde van de aan landbouwers toegewezen betalingsrechten vast op de nationale of regionale gemiddelde waarde van de betalingsrechten in het jaar van toewijzing.

De nationale of regionale gemiddelde waarde wordt berekend door het overeenkomstig, respectievelijk, artikel 22, lid 1, of artikel 23, lid 2, vastgestelde nationale of regionale maximum voor de basisbetalingsregeling voor het jaar van toewijzing, met uitzondering van het bedrag van de nationale reserve of regionale reserves, en, in geval van Kroatië, de speciale reserve voor mijnenruimen, te delen door het aantal toegewezen betalingsrechten.

De lidstaten stellen de stappen vast voor de jaarlijkse geleidelijke wijziging van de waarde van de uit de nationale reserve of regionale reserves toegewezen betalingsrechten, met inachtneming van de wijzigingen van de nationale of regionale maxima voor de basisbetalingsregeling vastgesteld overeenkomstig, respectievelijk, artikel 22, lid 1, en artikel 23, lid 2, die voortvloeien uit de variaties in het niveau van de in bijlage II vermelde nationale maxima.

9.  Een landbouwer die op grond van een definitieve gerechtelijke uitspraak of een definitief bestuursrechtelijk besluit van de bevoegde autoriteit van een lidstaat recht heeft op de toewijzing van betalingsrechten of op een verhoging van de waarde van de reeds bestaande betalingsrechten, ontvangt het aantal betalingsrechten en de waarde daarvan die in die uitspraak of dat besluit zijn vastgesteld, op een door de lidstaat te bepalen datum. Die datum mag evenwel niet later zijn dan de uiterste datum voor de indiening van een aanvraag in het kader van de basisbetalingsregeling na de datum van de gerechtelijke uitspraak of het bestuursrechtelijke besluit, waarbij rekening wordt gehouden met de toepassing van de artikelen 32 en 33.

10.  Bij de toepassing van lid 6, lid 7, onder a) en b), en lid 9 kunnen de lidstaten nieuwe betalingsrechten toewijzen of de waarde per eenheid van alle bestaande betalingsrechten van een landbouwer, verhogen tot de waarde van het nationale of regionale gemiddelde.

11.  Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:

a)

"jonge landbouwers" : landbouwers in de zin van artikel 50, lid 2, en, in voorkomend geval, artikel 50, lid 3 en lid 11;

b)

"landbouwers die met hun landbouwactiviteit beginnen" : een natuurlijk of rechtspersoon die in de vijf jaar voorafgaand aan het opstarten van de landbouwactiviteiten geen landbouwactiviteit heeft verricht in eigen naam en voor eigen risico en evenmin de controle heeft gehad over een rechtspersoon die een landbouwactiviteit uitoefende. In het geval van een rechtspersoon mag (mogen) de natuurlijke persoon (personen) die de controle over de rechtspersoon heeft (hebben), in de vijf jaar voorafgaand aan het opstarten van de landbouwactiviteit door de rechtspersoon geen landbouwactiviteit hebben verricht in eigen naam en voor eigen risico en evenmin de controle hebben gehad over een rechtspersoon die de landbouwactiviteit uitoefende; voor deze categorie van landbouwers kunnen de lidstaten hun eigen aanvullende objectieve en niet-discriminerende subsidiabiliteitscriteria vaststellen inzake passende vaardigheden, ervaring en opleiding.

Artikel 31

Aanvulling van de nationale reserve of de regionale reserves

1.  De nationale reserve of de regionale reserves worden aangevuld met de bedragen:

a) 

van betalingsrechten die gedurende twee opeenvolgende jaren geen recht op betalingen geven in verband met de toepassing van:

i) 

artikel 9;

ii) 

artikel 10, lid 1; of

iii) 

artikel 11, lid 4, van deze verordening.

b) 

van een aantal betalingsrechten dat gelijk is aan het totale aantal betalingsrechten die gedurende twee opeenvolgende jaren niet overeenkomstig artikel 32 van deze verordening door landbouwers is geactiveerd, tenzij de activatie daarvan is verhinderd door overmacht of uitzonderlijke omstandigheden. Voor het vaststellen van de in eigendom of gehuurde betalingsrechten van een landbouwer die zullen vervallen aan de nationale reserve of regionale reserves, krijgen de rechten met de laagste waarde prioriteit;

c) 

van betalingsrechten die landbouwers vrijwillig hebben teruggegeven;

d) 

die voortvloeien uit de toepassing van artikel 28 van deze verordening;

e) 

van ten onrechte toegewezen betalingsrechten overeenkomstig artikel 63 van Verordening (EU) nr. 1306/2013;

f) 

die voortvloeien uit een lineaire verlaging van de waarde van de betalingsrechten in het kader van de basisbetalingsregeling op nationaal of regionaal niveau, indien de nationale reserve of regionale reserves niet voldoende zijn om de in artikel 30, lid 9, van deze verordening bedoelde gevallen te dekken;

▼M9

g) 

van een lineaire verlaging van de waarde van de betalingsrechten in het kader van de basisbetalingsregeling op nationaal of regionaal niveau om de in artikel 30, lid 6, van deze verordening bedoelde gevallen te dekken, wanneer de lidstaten dit nodig achten. Daarnaast kunnen lidstaten die deze lineaire verlaging reeds toepassen in hetzelfde jaar ook een lineaire verlaging toepassen van de waarde van de betalingsrechten in het kader van de basisbetalingsregeling op nationaal of regionaal niveau om de in artikel 30, lid 7, eerste alinea, onder a) en b), van deze verordening bedoelde gevallen te dekken;

▼B

h) 

die voortvloeien uit de toepassing van artikel 34, lid 4, van deze verordening.

2.  De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast waarin de nodige maatregelen worden vastgelegd voor de toevoeging van niet-geactiveerde betalingsrechten aan de nationale reserve of regionale reserves. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 71, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.



Afdeling 3

Uitvoering van de basisbetalingsregeling

Artikel 32

Activering van betalingsrechten

1.  De steun in het kader van de basisbetalingsregeling wordt aan landbouwers verleend na activering, door middel van een aangifte overeenkomstig artikel 33, lid 1, van een betalingsrecht per subsidiabele hectare in de lidstaat waar het is toegewezen. Elk geactiveerd betalingsrecht geeft recht op de jaarlijkse betaling van het in het kader van dat betalingsrecht vastgestelde bedrag, zulks onverminderd de toepassing van de financiële discipline, de verlaging van betalingen overeenkomstig artikel 11 en van de lineaire verlagingen overeenkomstig artikel 7, artikel 51, lid 2, en artikel 65, lid 2, onder c), van deze verordening, alsmede de toepassing van artikel 63 van Verordening (EU) nr. 1306/2013.

2.  In deze titel wordt onder "subsidiabele hectare" verstaan:

a) 

ieder landbouwareaal van het bedrijf, met inbegrip van areaal dat op 30 juni 2003 niet in goede landbouwconditie verkeerde in de lidstaten die op 1 mei 2004 tot de Unie zijn toegetreden en bij die toetreding ervoor hebben gekozen de regeling inzake een enkele areaalbetaling toe te passen, dat wordt gebruikt voor een landbouwactiviteit of dat, indien het areaal ook voor niet-landbouwactiviteiten wordt gebruikt, overwegend voor landbouwactiviteiten wordt gebruikt; of

b) 

alle grond die in 2008 recht gaf op betalingen in het kader van de bedrijfsbetalingsregeling of de regeling inzake een enkele areaalbetaling die waren ingesteld bij respectievelijk titel III en titel IV bis van Verordening (EG) nr. 1782/2003 en die:

i) 

niet meer voldoet aan de definitie van "subsidiabele hectare" onder a) als gevolg van de uitvoering van Richtlijn 92/43/EEG, Richtlijn 2000/60/EG en Richtlijn 2009/147/EG,

ii) 

voor de looptijd van de betrokken verbintenis van de individuele landbouwer is bebost uit hoofde van artikel 31 van Verordening (EG) nr. 1257/1999, artikel 43 van Verordening (EG) nr. 1698/2005 of van artikel 22 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 of een nationale regeling waarvan de voorwaarden stroken met artikel 43, leden 1, 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 1698/2005 of artikel 22 van Verordening (EU) nr. 1305/2013, of

iii) 

voor de looptijd van de betrokken verbintenis van de individuele landbouwer is braak gelegd uit hoofde van de artikelen 22, 23 en 24 van Verordening (EG) nr. 1257/1999 of artikel 39 van Verordening (EG) nr. 1698/2005 of artikel 28 van Verordening (EU) nr. 1305/2013.

3.  Voor de toepassing van lid 2, onder a):

a) 

wordt een landbouwareaal van een bedrijf dat ook voor niet-landbouwactiviteiten wordt gebruikt, aangemerkt als een overwegend voor landbouwactiviteiten gebruikt areaal mits de uitoefening van de landbouwactiviteiten geen noemenswaardige hinder ondervindt van de intensiteit, de aard, de duur en de planning van de niet-landbouwactiviteiten;

b) 

kunnen de lidstaten een lijst opstellen van areaal dat overwegend voor niet-landbouwactiviteiten wordt gebruikt.

De lidstaten stellen de criteria vast voor de toepassing van dit lid op hun grondgebied.

4.  Arealen worden enkel als subsidiable hectaren beschouwd indien zij gedurende het gehele kalenderjaar voldoen aan de definitie van subsidiabele hectare, tenzij er sprake is van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden.

5.  Voor de bepaling van "subsidiabele hectare" kunnen lidstaten die het besluit, als bedoeld in artikel 4, lid 2, tweede alinea, hebben genomen een verminderingscoëfficiënt toepassen om de betrokken hectaren in "subsidiabele hectaren" om te zetten.

6.  Voor de productie van hennep gebruikte arealen vormen slechts subsidiabele hectaren indien het gehalte aan tetrahydrocannabinol van de gebruikte rassen maximaal 0,2 % bedraagt.

Artikel 33

Aangifte van subsidiabele hectaren

1.  Met het oog op de activering van de betalingsrechten als bedoeld in artikel 32, lid 1, geeft de landbouwer aan welke percelen overeenstemmen met de aan een betalingsrecht gebonden subsidiabele hectaren. Deze aangegeven percelen staan ter beschikking van de landbouwer op een door de lidstaat vastgestelde datum, die echter niet valt na de in die lidstaat vastgestelde datum voor wijziging van de steunaanvraag als bedoeld in de artikel 72, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1306/2013, tenzij er sprake is van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden.

2.  De lidstaten kunnen, in naar behoren gemotiveerde gevallen, de landbouwer toestaan zijn aangifte te wijzigen, mits hij ten minste het aantal hectaren dat overeenstemt met zijn betalingsrechten, handhaaft en de voorwaarden in acht neemt die verbonden zijn aan de toekenning van de betaling in het kader van de basisbetalingsregeling voor het betrokken areaal.

Artikel 34

Overdracht van betalingsrechten

1.  Betalingsrechten kunnen uitsluitend worden overgedragen aan een landbouwer die overeenkomstig artikel 9 het recht heeft op toekenning van rechtstreekse betalingen en in dezelfde lidstaat is gevestigd, behalve in het geval van overdracht door feitelijke of verwachte vererving.

De betalingsrechten kunnen, zelfs in het geval van overdracht door feitelijke of verwachte vererving, evenwel uitsluitend worden geactiveerd in de lidstaat waar zij zijn toegewezen.

2.  Indien de lidstaten ervoor opteren voor de toepassing van artikel 23, lid 1, kunnen betalingsrechten alleen binnen dezelfde regio worden overgedragen of geactiveerd.

De betalingsrechten kunnen, ook in het geval van overdracht door feitelijke of verwachte vererving, evenwel uitsluitend worden geactiveerd in de regio waar zij zijn toegewezen.

3.  De lidstaten die niet opteren voor de toepassing van artikel 23, lid 1, kunnen besluiten dat betalingsrechten uitsluitend binnen dezelfde regio kunnen worden overgedragen of geactiveerd, behalve in het geval van feitelijke of verwachte vererving.

Deze regio's worden gedefinieerd op het passende territoriale niveau op basis van objectieve criteria en op zodanige wijze dat de gelijke behandeling van de landbouwers wordt gewaarborgd en markt- en concurrentieverstoringen worden voorkomen.

4.  Indien betalingsrechten worden overgedragen zonder grond kunnen de lidstaten, met inachtneming van de algemene beginselen van het recht van de Unie, besluiten dat een deel van de overgedragen betalingsrechten vervalt aan de nationale reserve of regionale reserves of dat de waarde per eenheid wordt verminderd ten gunste van de nationale reserve of regionale reserves. Die vermindering kan worden toegepast op een of meer vormen van overdracht.

5.  De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast waarin de wijze waarop landbouwers aan de nationale instanties een overdracht van betalingsrechten moeten melden en de uiterste data waarop deze meldingen moeten plaatsvinden, worden vastgelegd. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 71, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 35

Gedelegeerde bevoegdheden

1.  Teneinde rechtszekerheid te garanderen en duidelijkheid te verschaffen over de concrete situaties die zich bij de toepassing van de basisbetalingsregeling kunnen voordoen, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 70 gedelegeerde handelingen vast te stellen inzake:

a) 

voorschriften betreffende het recht van landbouwers op steun in het kader van de basisbetalingsregeling en toegang tot deze regeling bij vererving en verwachte vererving, vererving in het kader van een huurcontract, wijziging van de juridische status of benaming, overdracht van betalingsrechten, een fusie of splitsing van het bedrijf en bij toepassing van de contractclausule als bedoeld in artikel 24, lid 8;

b) 

voorschriften betreffende de berekening van het aantal en de waarde en van de verhoging of verlaging van de waarde van betalingsrechten bij de toewijzing van betalingsrechten in het kader van enigerlei bepaling van deze titel, waaronder bepalingen met betrekking tot:

i) 

de mogelijkheid van een voorlopig aantal en een voorlopige waarde of van een voorlopige verhoging van betalingsrechten die worden toegewezen op basis van de aanvraag van de landbouwer,

ii) 

de voorwaarden voor de vaststelling van het voorlopige en het definitieve aantal en de voorlopige en de definitieve waarde van de betalingsrechten,

iii) 

de gevallen waarin een verkoopcontract of verhuurcontract van invloed kan zijn op de toewijzing van betalingsrechten;

c) 

voorschriften betreffende de vaststelling en berekening van het aantal en de waarde van betalingsrechten die uit de nationale reserve of de regionale reserves worden ontvangen;

d) 

de wijziging van de waarde per eenheid van betalingsrechten indien het gaat om delen van betalingsrechten en om de overdracht van betalingsrechten als bedoeld in artikel 34, lid 4;

e) 

de criteria voor het toepassen van de opties in artikel 24, lid 1, derde alinea, onder a), b) en c);

f) 

de criteria voor het toepassen van beperkingen op het aantal toe te wijzen betalingsrechten overeenkomstig artikel 24, lid 4 tot en met 7;

g) 

de criteria voor de toewijzing van betalingsrechten uit hoofde van artikel 30, leden 6 en 7;

h) 

de criteria voor het vaststellen van de in artikel 32, lid 5, bedoelde verminderingscoëfficiënt.

2.  Teneinde te zorgen voor een goed beheer van de betalingsrechten is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 70 gedelegeerde handelingen vast te stellen waarin de voorschriften inzake de inhoud van de aangifte en de vereisten voor de activering van betalingsrechten worden vastgelegd.

3.  Teneinde de bescherming van de volksgezondheid te garanderen, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 70 gedelegeerde handelingen vast te stellen waarin de voorschriften inzake de toekenning van betalingen afhankelijk worden gesteld van het gebruik van gecertificeerd zaad van bepaalde henneprassen en waarbij wordt voorzien in de procedure voor de vaststelling van henneprassen en voor de verificatie van het in artikel 32, lid 6, genoemde tetrahydrocannabinolgehalte ervan.



Afdeling 4

Regeling inzake een enkele areaalbetaling

Artikel 36

Regeling inzake een enkele areaalbetaling

1.  De lidstaten die in 2014 de regeling inzake een enkele areaalbetaling als bedoeld in titel V, hoofdstuk 2, van Verordening (EG) nr. 73/2009 toepassen, kunnen besluiten deze regeling tot uiterlijk 31 december 2020 te blijven toepassen onder de voorwaarden van deze verordening. Zij stellen de Commissie uiterlijk op 1 augustus 2014 in kennis van hun besluit en van de datum waarop de toepassing van deze regeling wordt beëindigd.

Gedurende de periode waarin de regeling inzake een enkele areaalbetaling wordt toegepast, zijn de afdelingen 1, 2 en 3 van dit hoofdstuk niet van toepassing op deze lidstaten, met uitzondering van artikel 23, lid 1, tweede alinea, artikel 23, lid 6, en artikel 32, leden 2 tot en met 6.

2.  De enkele areaalbetaling wordt op jaarbasis toegekend voor elke subsidiabele hectare die overeenkomstig artikel 72, lid 1, eerste alinea, onder a), van Verordening (EU) nr. 1306/2013 door de landbouwer is aangegeven. Zij wordt elk jaar berekend door het overeenkomstig lid 4 van dit artikel vastgestelde jaarlijkse totaalbedrag te delen door het totale aantal subsidiabele hectaren dat in de betrokken lidstaat overeenkomstig artikel 72, lid 1, eerste alinea, onder a), van Verordening (EU) nr. 1306/2013 is aangegeven.

3.  In afwijking van lid 2 van dit artikel kunnen lidstaten die besluiten om artikel 38 van deze verordening uiterlijk vanaf 1 januari 2018 toe te passen, gedurende de periode waarin zij dit artikel toepassen tot 20 % van het in lid 2 van dit artikel bedoelde jaarlijkse totaalbedrag gebruiken om de enkele areaalbetaling per hectare te differentiëren.

Zij houden daarom rekening met de steun die voor het kalenderjaar 2014 in het kader van een of meer van de regelingen overeenkomstig artikel 68, lid 1, onder a), b) en c), en de artikelen 126, 127, 129 van Verordening (EG) nr. 73/2009 is toegekend.

Cyprus kan de steun differentiërendoor rekening te houden met de sectorspecifieke totaalbedragen als vermeldin bijlage XVII bis bij Verordening (EG) nr. 73/2009, verminderd met alle overeenkomstig artikel 37 van deze verordening aan deze sector toegekende steun.

▼M1

Teneinde de regeling inzake een enkele areaalbetaling te differentiëren en mits de herverdelingsbetaling uit hoofde van artikel 41 niet wordt toegepast, houden de lidstaten ten volle rekening met de steun die voor het kalenderjaar 2014 is toegekend krachtens artikel 125 bis van Verordening (EG) nr. 73/2009.

▼B

4.  De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast waarin voor elke lidstaat het jaarlijkse nationale maximum voor de regeling inzake een enkele areaalbetaling wordt vastgelegd door de maxima vastgelegd overeenkomstig de artikelen 42, 47, 49, 51 en 53, in mindering te brengen op het in bijlage II vermelde jaarlijkse nationale maximum. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 71, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

▼M9

Voor elke lidstaat kan het volgens de eerste alinea van dit lid berekende bedrag worden verhoogd met maximum 3 % van het in bijlage II vermelde toepasselijke jaarlijkse nationale maximum, na aftrek van het bedrag dat resulteert uit de toepassing van artikel 47, lid 1, voor het betreffende jaar. Indien een lidstaat deze verhoging toepast, houdt de Commissie met deze verhoging rekening bij het vaststellen van het jaarlijkse nationale maximum voor de regeling inzake een enkele areaalbetaling overeenkomstig de eerste alinea van dit lid. Daartoe stellen de lidstaten de Commissie uiterlijk op 31 januari 2018 in kennis van de jaarlijkse percentages waarmee het volgens lid 1 van dit artikel berekende bedrag vanaf 2018 elk kalenderjaar moet worden verhoogd.

De lidstaten kunnen hun in de tweede alinea van dit lid bedoelde besluit jaarlijks herzien en stellen de Commissie uiterlijk op 1 augustus van het jaar voorafgaand aan de toepassing daarvan in kennis van de op die herziening gebaseerde besluiten.

▼B

5.  Tenzij er sprake is van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden, staan de in lid 2 bedoelde hectaren ter beschikking van de landbouwer op een door de lidstaat vastgestelde datum, met als uiterste termijn de in die lidstaat vastgestelde datum voor wijziging van de steunaanvraag als bedoeld in de artikel 72, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1306/2013.

6.  De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 70 gedelegeerde handelingen vast te stellen betreffende voorschriften inzake het recht van landbouwers op steun in het kader van de regeling inzake een enkele areaalbetaling en hun toegang tot deze regeling.

Artikel 37

Nationale overgangssteun

1.  Lidstaten die de regeling inzake een enkele areaalbetaling overeenkomstig artikel 36 toepassen, kunnen besluiten om in de periode 2015-2020 nationale overgangssteun toe te kennen.

2.  De nationale overgangssteun kan worden toegekend aan landbouwers in sectoren die deze steun of, in het geval van Bulgarije en Roemenië, aanvullende nationale rechtstreekse betalingen, in 2013 hebben ontvangen.

3.  De voorwaarden voor de toekenning van de nationale overgangssteun zijn identiek aan die welke zijn toegestaan voor de toekenning van betalingen overeenkomstig artikel 132, lid 7, of artikel 133 bis van Verordening (EG) nr. 73/2009 met betrekking tot 2013, met uitzondering van de verlaging van de betalingen als gevolg van de toepassing van artikel 132, lid 2 in samenhang met de artikelen 7 en 10 van die verordening.

4.  Het totaalbedrag van de nationale overgangssteun dat voor elke in lid 2 bedoelde sector aan landbouwers kan worden toegekend, wordt beperkt tot het onderstaande percentage van de sectorspecifieke financiële middelen toegestaan door de Commissie overeenkomstig artikel 132, lid 7, of artikel 133 bis, lid 5, van Verordening (EG) nr. 73/2009 in 2013:

— 
75 % in 2015,
— 
70 % in 2016,
— 
65 % in 2017,
— 
60 % in 2018,
— 
55 % in 2019,
— 
50 % in 2020.

Voor Cyprus wordt dit percentage berekend op basis van de sectorspecifieke totaalbedragen als vermeld in bijlage XVII bis bij Verordening (EG) nr. 73/2009.

5.  De leden 2 en 3 zijn niet van toepassing op Cyprus.

6.  De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 31 maart van elk jaar in kennis van de in lid 1 bedoelde besluiten. De kennisgeving omvat de volgende informatie:

a) 

de sectorspecifieke financiële middelen;

b) 

in voorkomend geval het maximumpercentage voor de nationale overgangssteun.

7.  De lidstaten kunnen, op basis van objectieve criteria en binnen de in lid 4 vastgestelde beperkingen, een besluit nemen over de toe te kennen bedragen aan nationale overgangssteun.



Afdeling 5

Toepassing van de basisbetalingsregeling in de lidstaten die de regeling inzake een enkele areaalbetaling hebben toegepast

Artikel 38

Invoering van de basisbetalingsregeling in de lidstaten die de regeling inzake een enkele areaalbetaling hebben toegepast

Tenzij in deze afdeling anders is bepaald, is deze titel van toepassing op de lidstaten die de in afdeling 4 van dit hoofdstuk bedoelde regeling inzake een enkele areaalbetaling hebben toegepast.

De artikelen 24 tot en met 29 zijn niet van toepassing op die lidstaten.

Artikel 39

Eerste toewijzing van betalingsrechten

1.  Betalingsrechten worden toegewezen aan landbouwers die overeenkomstig artikel 9 van deze verordening recht hebben op de toekenning van rechtstreekse betalingen, op voorwaarde dat:

a) 

zij uiterlijk op een overeenkomstig artikel 78, eerste alinea, onder b), van Verordening (EU) nr. 1306/2013 vastgestelde uiterste datum voor het indienen van een aanvraag in het eerste jaar van uitvoering van de basisbetalingsregeling een aanvraag tot toewijzing van betalingsrechten in het kader van de basisbetalingsregeling indienen, tenzij er sprake is van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden; en

b) 

zij, voordat een verlaging of uitsluiting overeenkomstig titel II, hoofdstuk 4, van Verordening (EG) nr. 73/2009 wordt toegepast, voor 2013 recht hadden op betalingen naar aanleiding van een steunaanvraag voor rechtstreekse betalingen, voor nationale overgangssteun, voor aanvullende nationale rechtstreekse betalingen, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 73/2009.

De lidstaten kunnen betalingsrechten toewijzen aan landbouwers die recht hebben op rechstreekse betalingen overeenkomstig artikel 9 van deze verordening, die voldoen aan de voorwaarden in de eerste alinea, onder a), die voor 2013 geen betalingen naar aanleiding van een steunaanvraag als bedoeld in de eerste alinea, onder b), van dit lid hebben ontvangen en die, uiterlijk op de door de betrokken lidstaat overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1122/2009 vastgestelde datum voor het aanvraagjaar 2013, enkel over landbouwgrond beschikten die op 30 juni 2003 niet in goede landbouwconditie verkeerde als bedoeld in artikel 124, lid 1, van Verordening (EG) nr. 73/2009.

2.  Tenzij in geval van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden is het aantal toegewezen betalingsrechten per landbouwer in het eerste jaar van toepassing van de basisbetalingsregeling gelijk aan het aantal subsidiabele hectaren dat de betrokken landbouwer overeenkomstig artikel 72, lid 1, eerste alinea, onder a) van Verordening (EU) nr. 1306/2013 in zijn steunaanvraag aangeeft voor het eerste jaar van uitvoering van de basisbetalingsregeling en waarover hij beschikt op een door de lidstaat vastgestelde datum. Die datum valt niet later dan de door de lidstaat vastgestelde datumvoor wijziging van de steunaanvraag.

3.  De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 70 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter bepaling van nadere voorschriften inzake de invoering van de basisbetalingsregeling in de lidstaten die de regeling inzake een enkele areaalbetaling hebben toegepast.

4.  De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast waarin voorschriften worden vastgelegd voor aanvragen tot toewijzing van betalingsrechten die in het jaar van toewijzing van betalingsrechten worden ingediend, in gevallen waarin deze betalingsrechten nog niet definitief zijn vastgesteld en in gevallen waarin de toewijzing door bijzondere omstandigheden wordt beïnvloed.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 71, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 40

Waarde van betalingsrechten

1.  In het eerste jaar van uitvoering van de basisbetalingsregeling berekenen de lidstaten de waarde per eenheid van de betalingsrechten door een vast percentage van het in bijlage II vermelde nationale maximum voor elk betrokken jaar te delen door het aantal betalingsrechten in het eerste jaar van toepassing van de basisbetalingsregeling, met uitzondering van de uit de nationale reserve of regionale reserves toegewezen betalingsrechten.

Het in de eerste alinea bedoelde vaste percentage wordt berekend door het, respectievelijk, overeenkomstig artikel 22, lid 1 of artikel 23, lid 2 van deze verordening vast te stellen nationale of regionale maximum voor de basisbetalingsregeling voor het eerste jaar van uitvoeringvan de basisbetalingsregeling te delen, na toepassing van de lineaire verlaging als bedoeld in artikel 30, lid 1, of, in voorkomend geval, in artikel 30, lid 2, door het in bijlage II vermelde nationale maximum voor het eerste jaar van toepassing van de basisbetalingsregeling. De betalingsrechten worden uitgedrukt in een aantal dat overeenstemt met een aantal hectaren.

2.  In afwijking van de in lid 1 bedoelde berekeningsmethode kunnen de lidstaten besluiten de waarde van de betalingsrechten in het eerste jaar van uitvoering van de basisbetalingsregeling te differentiëren, met uitzondering van de uit de nationale reserve of regionale reserves toegewezen betalingsrechten, voor elk betrokken jaar op basis van de initiële waarde per eenheid.

3.  De in lid 2 bedoelde initiële waarde per eenheid van de betalingsrechten wordt vastgesteld door een vast percentage van de totale waarde van de steun die eenlandbouwer overeenkomstig deze verordening heeft ontvangen voor het kalenderjaar dat voorafgaat aan de uitvoering van de basisbetalingsregeling, vóór de toepassing van artikel 63 van Verordening (EU) nr. 1306/2013, met uitzondering van steun overeenkomstig de artikelen 41, 43, 48 en 50 en titel IV van deze verordening, te delen door het aantal betalingsrechten dat die landbouwer in het eerste jaar van uitvoering van de basisbetalingsregeling is toegewezen, met uitzondering van de uit de nationale reserve en regionale reserves toegewezen betalingsrechten.

Dit vaste percentage zal worden berekend door het overeenkomstig, respectievelijk, artikel 22, lid 1, of artikel 23, lid 2, vast te stellen nationale of regionale maximum voor de basisbetalingsregeling voor het eerste jaar van toepassing van de basisbetalingsregeling, na toepassing van de lineaire verlaging als bedoeld in artikel 30, lid 1, of, in voorkomend geval, in artikel 30, lid 2, te delen door de totale waarde van de steun voor het kalenderjaar dat onmiddellijk voorafgaat aan de uitvoeringvan de basisbetalingsregeling in de betrokken lidstaat of regio, vóór de toepassing van artikel 63 van Verordening (EU) nr. 1306/2013, met uitzondering van steun overeenkomstig de artikelen 41, 43, 48 en 50 en titel IV van deze verordening.

4.  Bij de toepassing van lid 2 brengen de lidstaten, met inachtneming van de algemene beginselen van het Unierecht, de waarden van de betalingsrechten op nationaal of regionaal niveau dichter bij elkaar. Daartoe stellen zij de nodige maatregelen en de te hanteren berekeningsmethode vast en stellen zij de Commissie daarvan in kennis uiterlijk op 1 augustus van het jaar dat voorafgaat aan de uitvoering van de basisbetalingsregeling. Deze maatregelen bestaan onder meer in een jaarlijkse geleidelijke wijziging van de in lid 3 bedoelde initiële waarde van de betalingsrechten op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria, vanaf het eerste jaar van uitvoering van de basisbetalingsregeling.

In het eerste jaar van uitoering van de basisbetalingsregeling stellen de lidstaten de landbouwers in kennis van de overeenkomstig dit artikel berekende waarde van hun betalingsrechten voor elk jaar van de door deze verordening bestreken periode.

5.  Voor de toepassing van lid 3 kan een lidstaat op basis van objectieve criteria bepalen dat, in geval van verkoop, afstaan of verstrijken van de huur van landbouwareaal of een gedeelte daarvan na de uit hoofde van artikel 36, lid 5, vastgestelde datum en vóór de uit hoofde van artikel 33, lid 1, vastgestelde datum, de toename van de waarde van de betalingsrechten die aan de desbetreffende landbouwer zouden worden toegewezen, geheel of gedeeltelijk moeten vervallen aan de nationale reserve of regionale reserves indien de toename voor de landbouwer in kwestie een uitzonderlijke winst zou opleveren.

Deze objectieve criteria worden op zodanige wijze vastgesteld dat de gelijke behandeling van de landbouwers wordt gewaarborgd en markt- en concurrentieverstoringen worden vermeden, en omvatten ten minste:

a) 

de minimumtermijn voor de huur;

b) 

het aandeel in de ontvangen betaling dat aan de nationale reserve of regionale reserves moet vervallen.



HOOFDSTUK 2

Herverdelingsbetaling

Artikel 41

Algemene voorschriften

1.  De lidstaten kunnen uiterlijk op 1 augustus van elk jaar besluiten om vanaf het volgende jaar een jaarlijkse betaling toe te kennen aan landbouwers die recht hebben op een betaling in het kader van de in afdelingen 1, 2, 3 en 5 van hoofdstuk 1 bedoelde basisbetalingsregeling of de in afdeling 4 van hoofdstuk 1 bedoelde regeling inzake een enkele areaalbetaling ("de herverdelingsbetaling").

De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op de in de eerste alinea vermelde datum in kennis van een dergelijk besluit.

2.  De lidstaten die hebben besloten de basisbetalingsregeling op regionaal niveau overeenkomstig artikel 23 toe te passen, kunnen de herverdelingsbetaling op regionaal niveau toepassen.

3.  Onverminderd de toepassing van de financiële discipline, de verlaging van betalingen overeenkomstig artikel 11 en van de lineaire verlagingen overeenkomstig artikel 7 van deze verordening, alsook van artikel 63 van Verordening (EU) nr. 1306/2013, wordt de herverdelingsbetaling jaarlijks toegekend na activering van de betalingsrechten door de landbouwer of, in lidstaten die artikel 36 van deze verordening toepassen, na aangifte van subsidiabele hectaren door de landbouwer.

4.  De herverdelings wordt elk jaar door de lidstaten berekend door een door de lidstaat vast te stellen getal dat niet hoger is dan 65 % van de nationale of regionale gemiddelde basisbetaling per hectare te vermenigvuldigen met het aantal geactiveerde betalingsrechten overeenkomstig artikel 33, lid 1,of met het aantal subsidiabele hectaren die de landbouwer overeenkomstig artikel 36, lid 2 heeft aangegeven. Het aantal dergelijke betalingsrechten overschrijdt het door de lidstaten vast te stellen maximum dat niet groter is dan 30 hectaren of de gemiddelde omvang van landbouwbedrijven als vermeld in bijlage VIII niet, als die gemiddelde omvang in de betrokken lidstaat groter is dan 30 hectaren.

5.  Mits de in lid 4 vastgestelde maxima in acht worden genomen, kunnen de lidstaten op nationaal niveau voorzien in een gradatie binnen het overeenkomstig dat lid vastgestelde aantal hectaren, die op dezelfde manier op alle landbouwers wordt toegepast.

6.  De lidstaten stellen de in lid 4 van dit artikel bedoelde nationale gemiddelde betaling per hectare vast op basis van het nationale maximum dat in bijlage II voor het kalenderjaar 2019 is vermeld, en het aantal subsidiabele hectaren dat in 2015 overeenkomstig artikel 33, lid 1, of artikel 36, lid 2 is aangegeven.

De lidstaten stellen de in lid 4 van dit artikel bedoelde regionale gemiddelde betaling per hectare vast op basis van een percentage van het nationale maximum dat in bijlage II voor het kalenderjaar 2019 is vastgesteld, en het aantal subsidiabele hectaren dat in 2015 overeenkomstig artikel 33, lid 1, in de betrokken regio is aangegeven. Dit percentage wordt voor elke regio berekend door het desbetreffende regionale maximum als vastgesteld overeenkomstig artikel 23, lid 2, te delen door het nationale maximum dat overeenkomstig artikel 22, lid 1, is bepaald, na toepassing van de in artikel 30, lid 1, bedoelde lineaire verlaging indien artikel 30, lid 2, niet wordt toegepast.

7.  De lidstaten zorgen ervoor dat geen voordelen uit hoofde van dit hoofdstuk worden toegekend aan landbouwers ten aanzien van van wie vaststaat dat zij na 18 oktober 2011 hun bedrijf hebben opgesplitst met als enig doel in aanmerking te komen voor de herverdelingsbetaling. Dit geldt ook voor landbouwers wier bedrijf uit die opsplitsing is ontstaan.

8.  In het geval van een rechtspersoon of een groep van natuurlijke of rechtspersonen kunnen de lidstaten het in lid 4 bedoelde maximumaantal betalingsrechten of hectaren toepassen op het niveau van de leden van deze rechtspersonen of groepen, indien het nationale recht bepaalt dat de individuele leden rechten en verplichtingen hebben die vergelijkbaar zijn met die van individuele landbouwers die de status van bedrijfshoofd hebben, met name wat hun economische, sociale en belastingsstatus betreft, mits zij hebben bijgedragen tot de versterking van de landbouwstructuren van de betrokken rechtspersonen of groepen.

Artikel 42

Financiële bepalingen

1.  De lidstaten kunnen uiterlijk op de in artikel 41, lid 1, vermelde datum besluiten 30 % van het in bijlage II vermelde jaarlijkse nationale maximum te gebruiken voor de financiering van de herverdelingsbetaling. Zij stellen de Commissie uiterlijk op die datum in kennis van dergelijke besluiten.

2.  De Commissie stelt jaarlijks uitvoeringshandelingen vast waarin op basis van het percentage van het nationale maximum dat de lidstaten uit hoofde van lid 1 van dit artikel willen gebruiken, de overeenkomstige maxima voor deze herverdelingsbetaling worden vastgelegd. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 71, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.



HOOFDSTUK 3

Betaling voor klimaat- en milieuvriendelijke landbouwpraktijken

Artikel 43

Algemene voorschriften

1.  Landbouwers die recht hebben op een betaling in het kader van de basisbetalingsregeling of de regeling inzake een enkele areaalbetaling nemen op al hun subsidiabele hectaren in de zin van artikel 32, leden 2 tot en met lid 5,de in lid 2 van dit artikel bedoelde klimaat- en milieuvriendelijke landbouwpraktijken of de in lid 3 van dit artikel bedoelde gelijkwaardige praktijken in acht.

2.  De in lid 1 bedoelde klimaat- en milieuvriendelijke landbouwpraktijken houden de volgende in:

a) 

gewasdiversificatie;

b) 

het in stand houden van bestaand blijvend grasland; en

c) 

de aanwezigheid van een ecologisch aandachtsgebied op hun landbouwareaal.

3.  De gelijkwaardige praktijken zijn onder meer soortgelijke praktijken die vergeleken met een of meer van de in lid 2 bedoelde praktijken een gelijkwaardig of hoger voordeel voor het klimaat en het milieu opleveren. Die gelijkwaardige praktijken en de in lid 2 bedoelde praktijk(en) waaraan zij gelijkwaardig zijn, zijn opgenomen in bijlage IX en vallen onder de volgende:

a) 

verbintenissen die zijn aangegaan overeenkomstig artikel 39, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1698/2005 of artikel 28, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1305/2013;

b) 

nationale of regionale milieucertificeringsregelingen, zoals die voor de certificering van naleving van nationale milieuwetgeving, die verder gaan dan de krachtens titel VI, hoofdstuk I, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 vastgestelde relevante dwingende normen en die ten doel hebben de streefdoelen inzake bodem- en waterkwaliteit, biodiversiteit, landschapsbescherming en beperkingvan en aanpassingaan de klimaatverandering te halen. Deze certificeringsregelingen kunnen de in bijlage IX bij deze verordening opgenomen praktijken, de in lid 2 van dit artikel bedoelde praktijken, of een combinatie van die praktijken omvatten.

4.  De in lid 3 bedoelde gelijkwaardige praktijken komen niet in aanmerking voor dubbele financiering.

5.  De lidstaten kunnen in voorkomend geval onder meer op regionaal niveau, besluiten beperkingen op te leggen inzake de keuze van landbouwers om de in lid 3 bedoelde opties te benutten.

6.  De lidstaten kunnen, in voorkomend geval onder meer op regionaal niveau, besluiten dat landbouwers al hun relevante verplichtingen krachtens lid 1 moeten nakomen overeenkomstig de in lid 3, onder b), bedoelde nationale of regionale milieucertificeringsregelingen.

7.  Afhankelijk van de in de leden 5 en 6 bedoelde besluiten van de lidstaten kan een landbouwer een of meer van de in lid 3, onder a), bedoelde praktijken enkel naleven indien deze de in lid 2 bedoelde ermee verband houdende praktijk(en) volledig vervangen. Een landbouwer kan enkel gebruik maken van de in lid 3, onder b), bedoelde certificeringsregelingen indien deze betrekking hebben op de volledige verplichting als bedoeld in lid 1.

8.  De lidstaten stellen de Commissie in kennis van hun besluiten als bedoeld in de leden 5 en 6 en van de specifieke verbintenissen of certificeringsregelingen die zij zullen toepassen als gelijkwaardige praktijken in de zin van lid 3.

De Commissie beoordeelt of de praktijken die deel uitmaken van de specifieke verbintenissen of certificeringsregelingen voorkomen op de lijst in bijlage IX; indien dit niet het geval is, stelt zij de lidstaat daarvan in kennis door middel van een uitvoeringshandeling zonder de procedure bedoeld in artikel 71, lid 2 of lid 3, toe te passen. Indien de Commissie een lidstaat ervan in kennis stelt dat de praktijken niet voorkomen op de lijst in bijlage IX, erkent deze lidstaat de specifieke verbintenissen of certificeringsregelingen waarop de kennisgeving van de Commissie betrekking heeft, niet als gelijkwaardige praktijken in de zin van lid 3 van dit artikel.

9.  Onverminderd de leden 10 en 11 van dit artikel en onverminderd de toepassing van de financiële discipline, van de lineaire verlagingen overeenkomstig artikel 7 van deze verordening en van artikel 63 van Verordening (EU) nr. 1306/2013, kennen de lidstaten de in dit hoofdstuk bedoelde betaling toe aan landbouwers die van de in lid 1 genoemde praktijken de voor hen relevante praktijken in acht nemen, en in de mate dat die landbouwers voldoen aan de artikelen 44, 45 en 46 van deze verordening.

Deze betaling wordt toegekend in de vorm van een jaarlijkse betaling per subsidiabele hectare die overeenkomstig artikel 33, lid 1, of artikel 36, lid 2, is aangegeven, en wordt jaarlijks berekend door het bedrag dat voortvloeit uit de toepassing van artikel 47 te delen door het totale aantal subsidiabele hectaren dat overeenkomstig artikel 33, lid 1, of artikel 36, lid 2, in de betrokken lidstaat of regio is aangegeven.

In afwijking van de tweede alinea kunnen de lidstaten die hebben besloten artikel 25, lid 2, toe te passen, besluiten de in dat lid bedoelde betaling toe te kennen als een percentage van de totale waarde van de betalingsrechten die de landbouwer overeenkomstig artikel 33, lid 1, voor elk betrokken jaar heeft geactiveerd.

Voor ieder jaar en iedere lidstaat of regio wordt dat percentage berekend door het bedrag dat voortvloeit uit de toepassing van artikel 47 te delen door de totale waarde van alle betalingsrechten die overeenkomstig artikel 33, lid 1, in de lidstaat of regio zijn geactiveerd.

10.  Landbouwers wier bedrijf geheel of gedeeltelijk gelegen is in een gebied dat onder Richtlijn 92/43/EEG, Richtlijn 2000/60/EG of Richtlijn 2009/147/EG valt, hebben recht op de in dit hoofdstuk bedoelde betaling, mits zij de daarin bedoelde praktijken in acht nemen voor zover deze praktijken in het betrokken bedrijf verenigbaar zijn met de doelstellingen van die richtlijnen.

11.  Landbouwers die aan de eisen van artikel 29, lid 1, van Verordening (EG) nr. 834/2007 inzake biologische landbouw voldoen, hebben automatisch recht op de in dit hoofdstuk bedoelde betaling.

De eerste alinea is alleen van toepassing op de eenheden van een bedrijf die overeenkomstig artikel 11 van Verordening (EG) nr. 834/2007 worden gebruikt voor biologische productie.

12.  De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 70 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot:

a) 

de toevoeging van gelijkwaardige praktijken aan de lijst in bijlage IX;

b) 

de vaststelling van passende eisen die gelden voor de in lid 3, onder b), bedoelde nationale of regionale certificeringsregelingen, ook wat betreft het niveau van zekerheid dat die regelingen moeten bieden;

c) 

de vaststelling van nadere bepalingen voor de berekening van het in artikel 28, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1305/2013 bedoelde bedrag voor de praktijken als bedoeld in afdeling 1, punten 3 en 4, en afdeling III, punt 7, van bijlage IX bij deze verordening en alle andere overeenkomstig punt a) aan die bijlage toegevoegde gelijkwaardige praktijken waarvoor een specifieke berekening nodig is teneinde dubbele financiering te voorkomen.

13.  De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast waarin voorschriften worden vastgelegd voor de procedure voor de in lid 8 bedoelde kennisgevingen, met inbegrip van de termijnen voor de indiening ervan, en de beoordeling door de Commissie. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 71, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 44

Gewasdiversificatie

1.  Indien het bouwland van de landbouwer tussen 10 en 30 hectaren omvat en een aanzienlijk deel van het jaar of een aanzienlijk deel van de gewascyclus niet volledig wordt beteeld met gewassen die onder water staan, worden op dat bouwland ten minste twee verschillende gewassen geteeld. Het hoofdgewas bestrijkt niet meer dan 75 % van dat bouwland.

Indien het bouwland van de landbouwer meer dan 30 hectaren omvat en een aanzienlijk deel van het jaar of een aanzienlijk deel van de gewascyclus niet volledig wordt beteeld met gewassen die onder water staan, worden op dat bouwland ten minste drie verschillende gewassen geteeld. Het hoofdgewas bestrijkt niet meer dan 75 % van het bouwland en de twee hoofdgewassen bestrijken samen niet meer dan 95 % van het bouwland.

▼M9

2.  Onverminderd het vereiste aantal gewassen uit hoofde van lid 1, zijn de daarin vastgestelde bovengrenzen niet van toepassing op bedrijven indien grassen of andere kruidachtige voedergewassen of braakliggend land, dan wel land dat een aanzienlijk deel van het jaar of een aanzienlijk deel van de gewascyclus wordt beteeld met gewassen die onder water staan, meer dan 75 % van het bouwland bestrijken. In dat geval bestrijkt het hoofdgewas op het overblijvende akkerbouwareaal niet meer dan 75 % van dat overblijvende bouwland, uitgezonderd indien dit overblijvende areaal met grassen of andere kruidachtige voedergewassen is begroeid of braak ligt.

▼B

3.  De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op bedrijven:

▼M9

a) 

waar meer dan 75 % van het bouwland wordt gebruikt voor de productie van grassen of andere kruidachtige voedergewassen of voor de teelt van vlinderbloemige gewassen, braak ligt, of voor een combinatie daarvan wordt gebruikt;

b) 

waar meer dan 75 % van het subsidiabele landbouwareaal blijvend grasland is, wordt gebruikt voor de productie van grassen of andere kruidachtige voedergewassen of gedurende een aanzienlijk deel van het jaar of een aanzienlijk deel van de gewascyclus wordt beteeld met gewassen die onder water staan, of voor een combinatie daarvan wordt gebruikt;

▼B

c) 

waar meer dan 50 % van de arealen bouwland door de landbouwer niet zijn aangegeven in zijn steunaanvraag voor het voorgaande jaar en, blijkens een geospatiale vergelijking van de steunaanvragen, alle bouwland wordt beteeld met een ander gewas dan in het voorgaande kalenderjaar;

d) 

die gelegen zijn in gebieden ten noorden van 62oNB en bepaalde aangrenzende gebieden. Indien het bouwland van die bedrijven meer dan 10 hectaren omvat, worden op dat bouwland ten minste twee gewassen geteeld en geen van deze gewassen bestrijkt meer dan 75 % van het bouwland tenzij het hoofdgewas grassen of andere kruidachtige voedergewassen is of wanneer het land braak ligt.

4.  Voor de toepassing van dit artikel wordt onder een "gewas" het volgende verstaan:

a) 

teelt van een geslacht dat is opgenomen in de botanische gewassenclassificatie;

b) 

teelt waarvan de soort behoort tot de Brassicaceae, Solanaceae of Cucurbitaceae,;

c) 

land dat braak ligt;

d) 

grassen of andere kruidachtige voedergewassen.

▼M9

Winter- en zomergewassen worden als afzonderlijke gewassen beschouwd, ook al behoren zij tot hetzelfde geslacht. Triticum spelta wordt als afzonderlijk gewas beschouwd ten opzichte van gewassen die tot hetzelfde geslacht behoren.

▼B

5.  De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 70 gedelegeerde handelingen aan te nemen voor:

a) 

de erkenning van andere geslachten en soorten dan die bedoeld in lid 4 van dit artikel; en

b) 

de vaststelling van de voorschriften voor de precieze berekening van het aandeel van de verschillende gewassen.

Artikel 45

Blijvend grasland

1.  De lidstaten wijzen blijvend grasland aan dat ecologisch kwetsbaar is in zones als bedoeld in Richtlijn 92/43/EEG of Richtlijn 2009/147/EG, onder meer veen- en moerasgebieden in deze zones, en dat strikt moet worden beschermd teneinde de doelstellingen van die richtlijnen te verwezenlijken[

Lidstaten kunnen, met het oog op de bescherming van vanuit milieuoogpunt waardevol blijvend grasland, besluiten nog andere kwetsbare gebieden aan te wijzen die zich buiten de in Richtlijn 92/43/EEG of Richtlijn 2009/147/EG bedoelde zones bevinden, met inbegrip van blijvend grasland op koolstofrijke bodem.

Landbouwers mogen blijvend grasland dat zich in door de lidstaten uit hoofde van de eerste alinea en, in voorkomend geval, van de tweede alinea aangewezen gebieden bevindt niet omzetten of ploegen.

2.  De lidstaten zorgen ervoor dat het aandeel arealenvan blijvend grasland in het door de landbouwers overeenkomstig artikel 72, lid 1, eerste alinea, onder a) van Verordening (EU) nr. 1306/2013 aangegeven totale landbouwareaal niet met meer dan 5 % afneemt ten opzichte van een referentieaandeel dat de lidstaten in 2015 vaststellen door zones van blijvend grasland als bedoeld in dit lid, tweede alinea, onder a), te delen door het totale landbouwareaal als bedoeld in onder b) van die alinea.

Voor het vaststellen van het referentieaandeel bedoeld in de eerste alinea:

a)

wordt onder "zones van blijvend grasland" verstaan : blijvend grasland dat in 2012 of, in het geval van Kroatië, in 2013 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 73/2009 is aangegeven door landbouwers voor wie de verplichtingen in het kader van dit hoofdstuk gelden, alsook de zones van blijvend grasland die in 2015 overeenkomstig artikel 72, lid 1, eerste alinea, onder a), van Verordening (EU) nr. 1306/2013 zijn aangegeven door landbouwers voor wie de verplichtingen in het kader van dit hoofdstuk gelden en die in 2012 of, in het geval van Kroatië, in 2013 niet als blijvend grasland zijn aangegeven;

b)

wordt onder "totale landbouwareaal" verstaan : het landbouwareaal dat in 2015 overeenkomstig artikel 72, lid 1, eerste alinea, onder a), van Verordening (EU) nr. 1306/2013 is aangegeven door landbouwers op wie de verplichtingen in het kader van dit hoofdstuk van toepassing zijn.

Het referentieaandeel van blijvend grasland wordt herberekend indien landbouwers voor wie de verplichtingen in het kader van dit hoofdstuk gelden op grond van artikel 93 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 verplicht zijn arealen in 2015 of in 2016 weer om te zetten in blijvend grasland. In dergelijke gevallen, worden deze arealen toegevoegd aan de zones van blijvend grasland als bedoeld in de eerste alinea, onder a) van dit lid.

Het aandeel blijvend grasland wordt jaarlijks vastgesteld op basis van de arealen die voor het betrokken jaar overeenkomstig artikel 72, lid 1, eerste alinea, onder a), van Verordening (EU) nr. 1306/2013 zijn aangegeven door landbouwers op wie de verplichtingen in het kader van dit hoofdstuk van toepassing zijn.

Deze in dit lid vastgestelde verplichting geldt op nationaal, regionaal of passend subregionaal niveau. De lidstaten kunnen besluiten de verplichting op te leggen om het blijvend grasland op bedrijfsniveau te houden teneinde te waarborgen dat het aandeel blijvend grasland niet met meer dan 5 % afneemt. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 1 augustus 2014 in kennis van dit besluit.

De lidstaten stellen de Commissie in kennis van het in dit lid bedoelde referentieaandeel en aandeel.

3  Indien blijkt dat het in lid 2 bedoelde aandeel met meer dan 5 % is afgenomen op regionaal of subregionaal niveau of, in voorkomend geval, op nationaal niveau, voorziet de betrokken lidstaat in verplichtingen op het bedrijfsniveauom land weer om te zetten in blijvend grasland voor landbouwers die over land beschikken dat van blijvend grasland of als blijvend grasland gebruikte grond is omgezet in land voor andere vormen van grondgebruik gedurende een periode in het verleden

Indien evenwel de overeenkomstig lid 2, tweede alinea, onder a), vastgestelde hoeveelheid zones van blijvend grasland in absolute cijfers gehandhaafd blijft binnen bepaalde grenzen, wordt de verplichting in lid 2, eerste alinea, als nagekomen beschouwd.

4.  Lid 3 is niet van toepassing indien de afname onder de drempel het gevolg is van bebossing, mits deze bebossing verenigbaar is met het milieu en het niet gaat om de aanplant van hakhout met korte omlooptijd, kerstbomen of snelgroeiende bomen voor energieproductie.

5.  Teneinde het aandeel blijvend grasland in stand te houden wordt de Commissie overeenkomstig artikel 70 gemachtigd om gedelegeerde handelingen aan te nemen tot vaststelling van nadere voorschriften voor de instandhouding van blijvend grasland, met inbegrip van voorschriften inzake heromzetting indien de verplichting in lid 1 van dit artikel niet is nagekomen, voorschriften die op de lidstaten van toepassing zijn voor het opleggen van verplichtingen op bedrijfsniveau voor het in stand houden van blijvend grasland als bedoeld in de leden 2 en 3, en alle in lid 2 bedoelde aanpassingen van het referentieaandeel die nodig blijken.

6.  De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 70 gedelegeerde handelingen vast te stellen:

a) 

ter bepaling van het raamwerk voor de aanwijzing van nog andere kwetsbare gebieden als bedoeld in lid 1, tweede alinea, van dit artikel;

b) 

ter vaststelling van nadere methoden voor het bepalen van het aandeel blijvend grasland in het totale landbouwareaal dat overeenkomstig lid 2 van dit artikel moet worden aangehouden;

c) 

ter bepaling van de in lid 3, eerste alinea, van dit artikel bedoelde periode in het verleden.

7.  De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast waarin de in lid 3, tweede alinea, van dit artikel bedoelde grenzen worden vastgelegd. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 71, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 46

Ecologisch aandachtsgebied

▼M9

1.  Indien het bouwland van een bedrijf meer dan 15 hectare beslaat, zorgen de landbouwers ervoor dat vanaf 1 januari 2015 een areaal dat ten minste 5 % vertegenwoordigt van het bouwland van het bedrijf dat de landbouwer overeenkomstig artikel 72, lid 1, eerste alinea, onder a), van Verordening (EU) nr. 1306/2013 heeft aangegeven en, voor zover die gebieden als ecologisch aandachtsgebied worden beschouwd door de lidstaat overeenkomstig lid 2 van dit artikel, waaronder de onder c), d), g), h), k) en l) van dat lid bedoelde gebieden, ecologisch aandachtsgebied is.

▼B

Het in de eerste alinea van dit lid bedoelde percentage wordt verhoogd van 5 % tot 7 % onder voorbehoud van een wetgevingshandeling van het Europees Parlement en de Raad overeenkomstig artikel 43, lid 2 VWEU.

Uiterlijk op 31 maart 2017 legt de Commissie een evaluatieverslag voor over de uitvoering van de eerste alinea van dit lid, in voorkomend geval vergezeld van een voorstel voor een wetgevingshandeling als bedoeld in de tweede alinea.

2.  De lidstaten beslissen uiterlijk op 1 augustus 2014 dat een of meer van de volgende gebieden als ecologisch aandachtsgebied moet worden beschouwd:

a) 

braakliggend land;

b) 

terrassen;

c) 

landschapselementen, met inbegrip van elementen die grenzen aan het bouwland van het bedrijf; in afwijking van artikel 43, lid 1 van deze verordening, kunnen dit landschapselementen zijn die niet tot het subsidiabele areaal behoren overeenkomstig artikel 76, lid 2, onder c), van Verordening (EU) nr. 1306/2013;

d) 

bufferstroken, met inbegrip van bufferstroken bedekt met blijvend grasland, mits deze verschillend zijn van het aangrenzende subsidiabele landbouwareaal;

e) 

hectaren onder boslandbouw die overeenkomstig artikel 44 van Verordening (EG) nr. 1698/2005 en/of artikel 23 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 steun ontvangen of hebben ontvangen;

f) 

stroken subsidiabele hectaren langs bosranden;

g) 

areaal met hakhout met korte omlooptijd, waarop geen minerale meststoffen en/of gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt;

h) 

beboste gebieden als bedoeld in artikel 32, lid 2, onder b), ii) van deze verordening;

i) 

arealen met vanggewassen, of door het planten en kiemen van zaden ontstaan plantendek, waarop de wegingsfactoren van lid 3 van dit artikel van toepassing zijn;

j) 

arealen met stikstofbindende gewassen;

▼M9

k) 

arealen met Miscanthus;

l) 

arealen met Silphium perfoliatum;

m) 

braakland met drachtplanten (bestaande uit soorten die veel pollen en nectar bevatten).

▼M9

Met uitzondering van de in de eerste alinea, onder g), h), k) en l), van dit lid genoemde gebieden van het bedrijf bevindt het ecologisch aandachtsgebied zich op het bouwland van het bedrijf. In het geval van de in de eerste alinea, onder c) en d), van dit lid bedoelde gebieden, kan het ecologisch aandachtsgebied ook grenzen aan het bouwland van het bedrijf dat de landbouwer overeenkomstig artikel 72, lid 1, eerste alinea, onder a), van Verordening (EU) nr. 1306/2013 heeft aangegeven.

▼B

3.  Om het beheer te vereenvoudigen en om rekening te houden met de kenmerken van de in lid 2, eerste alinea, vermelde soorten ecologische aandachtsgebieden en het meten van de omvang ervan te vergemakkelijken, mogen de lidstaten bij het berekenen van het totaal aantal hectaren van het ecologisch aandachtsgebied van het bedrijf, de omzettings- en/of wegingsfactoren in bijlage X gebruiken. Indien een lidstaat besluit het gebied als bedoeld in lid 2, eerste alinea, onder i) of enig ander gebied waarvoor een weging van minder dan 1 geldt, als ecologisch aandachtsgebied aan te merken, is het gebruik van de wegingsfactoren in bijlage X verplicht.

4.  Lid 1 is niet van toepassing op bedrijven:

▼M9

a) 

waar meer dan 75 % van het bouwland wordt gebruikt voor de productie van grassen of andere kruidachtige voedergewassen, braak ligt, wordt gebruikt voor de teelt van vlinderbloemige gewassen, of voor een combinatie daarvan wordt gebruikt;

b) 

waar meer dan 75 % van het subsidiabele landbouwareaal blijvend grasland is, wordt gebruikt voor de productie van grassen of andere kruidachtige voedergewassen of gedurende een aanzienlijk deel van het jaar of een aanzienlijk deel van de gewascyclus wordt beteeld met gewassen die onder water staan, of voor een combinatie daarvan wordt gebruikt.

▼B

5.  De lidstaten kunnen besluiten maximaal de helft van de in lid 1 bedoelde procentpunten ecologische aandachtsgebieden op regionaal niveau te implementeren, teneinde aanpalende ecologische aandachtsgebieden te creëren. De lidstaten stellen de gebieden en de verplichtingen van de deelnemende landbouwers of groepen landbouwers vast. De vaststelling van de gebieden en de verplichtingen moet bijdragen tot de tenuitvoerlegging van het beleid van de Unie ten aanzien van milieu, klimaat en biodiversiteit.

6.  De lidstaten kunnen besluiten landbouwers van wie de bedrijven zich in de onmiddellijke nabijheidbevinden, toe te staan collectief te voldoen aan de in lid 1 bedoelde verplichting ("collectieve tenuitvoerlegging"), mits de betrokken ecologische aandachtsgebieden aan elkaar grenzen. Om de tenuitvoerlegging van het beleid van de Unie ten aanzien van milieu, klimaat en biodiversiteit te ondersteunen, kunnen lidstaten de gebieden aanwijzen waar collectieve tenuitvoerlegging mogelijk is, en kunnen zij de aan deze collectieve tenuitvoerlegging deelnemende landbouwers of groepen landbouwers verdere verplichtingen opleggen.

Iedere landbouwer die aan een collectieve tenuitvoerlegging deelneemt, zorgt ervoor dat ten minste 50 % van het areaal waarvoor de verplichting van lid 1 geldt, zich op de landbouwgrond van zijn bedrijf bevindt, en voldoet aan lid 2, tweede alinea. Het aantal landbouwers dat deelneemt aan een dergelijke collectieve tenuitvoerlegging bedraagt niet meer dan tien.

7.  Lidstaten waarvan meer dan 50 % van de totale landoppervlakte bebost is, kunnen besluiten dat lid 1 niet van toepassing is op bedrijven die zijn gelegen in gebieden die door de betrokken lidstaten als gebieden met natuurlijke beperkingen zijn aangewezen overeenkomstig artikel 32, lid 1, onder a) of onder b), van Verordening (EU) nr. 1305/2013, mits meer dan 50 % van de landoppervlakte van de in de tweede alinea bedoelde eenheid bebost is en de verhouding van bosbouwgrond tot landbouwgrond hoger is dan 3:1.

Het bosbouwareaal en de verhouding van bosbouwgrond tot landbouwgrond worden beoordeeld op een niveau gelijkwaardig aan LAU2, of op het niveau van een duidelijk afgebakende eenheid die één duidelijk aaneensluitend geografisch gebied met een soortgelijke landbouwconditie bestrijkt.

8.  De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 1 augustus 2014 in kennis van de besluiten als bedoeld in lid 2, en uiterlijk op 1 augustus van het jaar voorafgaand aan de uitvoering van eventuele besluiten als bedoeld in lid 3, lid 5, lid 6 en lid 7.

9.  De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 70 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot vaststelling van:

a) 

nadere criteria om te bepalen welke van de in lid 2 bedoelde soorten gebieden ecologische aandachtsgebieden zijn;

b) 

bijkomende soorten gebieden, anders dan die bedoeld in lid 2, die kunnen worden meegeteld voor de inachtneming van het in lid 1 genoemde percentage;

c) 

een aanpassing van bijlage X om de in lid 3 bedoelde omzettings- en wegingsfactoren vast te stellen en rekening te houden met de criteria en/of soorten gebieden die door de Commissie moeten worden vastgesteld uit hoofde van de punten a) en b);

d) 

voorschriften voor het opstellen van de in de leden 5 en 6 bedoelde tenuitvoerlegging, waaronder de minimumvoorschriften waaraan die tenuitvoerlegging moet voldoen;

e) 

het kader waarbinnen de lidstaten de criteria vaststellen waaraan bedrijven moeten voldoen om voor de toepassing van lid 6 te worden geacht zich in de onmiddellijke nabijheid te bevinden;

f) 

de methoden om het in lid 7 bedoelde percentage van beboste totale landoppervlakte en de in lid 7 bedoelde verhouding van bosbouwgrond tot landbouwgrond te bepalen.

Artikel 47

Financiële bepalingen

1.  De lidstaten gebruiken 30 % van het in bijlage II vermelde jaarlijkse nationale maximum voor de financiering van de in dit hoofdstuk bedoelde betaling.

2.  De lidstaten passen de in dit hoofdstuk bedoelde betaling op nationaal niveau toe.

Lidstaten die artikel 23 toepassen, kunnen besluiten de betaling op regionaal niveau toe te passen. Zij gebruiken in dat geval voor elke regio een percentage van het maximum dat uit hoofde van lid 3 van dit artikel is vastgesteld. Dit percentage wordt voor elke regio berekend door het desbetreffende regionale maximum als vastgesteld overeenkomstig artikel 23, lid 2, te delen door het nationaal maximum dat overeenkomstig artikel 22, lid 1, is bepaald, na toepassing van de lineaire verlaging bedoeld in artikel 30, lid 1, ingeval artikel 30, lid 2 niet wordt toegepast.

3.  De Commissie stelt jaarlijks uitvoeringshandelingen vast waarin de overeenkomstige maxima voor de in dit hoofdstuk bedoelde betaling worden vastgelegd. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 71, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.



HOOFDSTUK 4

Betaling voor gebieden met natuurlijke beperkingen

Artikel 48

Algemene voorschriften

1.  De lidstaten kunnen een betaling toekennen aan landbouwers die recht hebben op een betaling in het kader van de in hoofdstuk 1 bedoelde basisbetalingsregeling of regeling inzake een enkele areaalbetaling en wier bedrijf geheel of gedeeltelijk is gelegen in een gebied met natuurlijke beperkingen dat de lidstaten overeenkomstig artikel 32, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1305/2013 hebben aangewezen ("betaling voor gebieden met natuurlijke beperkingen").

2.  De lidstaten kunnen besluiten om de betaling voor gebieden met natuurlijke beperkingen toe te kennen aan alle gebieden die binnen het toepassingsgebied van lid 1 vallen, of om deze betaling op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria te beperken tot een aantal van die gebieden.

3.  Onverminderd lid 2 van dit artikel en onverminderd de toepassing van de financiële discipline, de geleidelijke verlaging van betalingen overeenkomstig artikel 11 en van de lineaire verlaging overeenkomstig artikel 7 van deze verordening alsook van artikel 63 van Verordening (EU) nr. 1306/2013, wordt de betaling voor gebieden met natuurlijke beperkingen jaarlijks per subsidiabele hectare toegekend in gebieden waaraan een lidstaat bij besluit overeenkomstig lid 2 van dit artikel deze betaling heeft toegewezen. Deze betaling wordt uitgekeerd na activering van betalingsrechten voor de hectaren waarover de betrokken landbouwer beschikt of, in lidstaten die artikel 36 van deze verordening toepassen, na aangifte van de subsidiabele hectaren door de betrokken landbouwer.

4.  De betaling voor gebieden met natuurlijke beperkingen per hectare wordt berekend door het bedrag dat voortvloeit uit de toepassing van artikel 49, te delen door het overeenkomstig artikel 33, lid 1, of artikel 36, lid 2, aangegeven aantal subsidiabele hectaren gelegen in de gebieden waarvoor een lidstaat overeenkomstig lid 2 besloten heeft deze betaling toe te wijzen.

De lidstaten kunnen op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria tevens een maximumaantal hectaren per bedrijf vaststellen waaraan steun uit hoofde van dit hoofdstuk kan worden toegekend.

5.  De lidstaten kunnen de betaling voor gebieden met natuurlijke beperkingen toepassen op regionaal niveau onder de in dit lid vastgestelde voorwaarden mits zij aan de hand van objectieve en niet-discriminerende criteria de betrokken regio's en met name hun kenmerkende natuurlijke beperkingen, met inbegrip van de ernst van de beperkingen, en hun agronomische situatie bepalen.

De lidstaten verdelen het in artikel 49, lid 1, bedoelde nationale maximum op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria over de regio's.

De betaling voor gebieden met natuurlijke beperkingen op regionaal niveau wordt berekend door het regionale maximum dat overeenkomstig de tweede alinea van dit lid is berekend, te delen door het overeenkomstig artikel 33, lid 1, of artikel 36, lid 2, aangegeven aantal subsidiabele hectaren in de betrokken regio, die gelegen zijn in de gebieden waarvoor een lidstaat overeenkomstig lid 2 besloten heeft deze betaling toe te wijzen.

Artikel 49

Financiële bepalingen

1.  De lidstaten kunnen uiterlijk op 1 augustus 2014 besluiten om ten hoogste 5 % van hun in bijlage II vermelde jaarlijkse nationale maximum te gebruiken voor de financiering van de betaling voor gebieden met natuurlijke beperkingen. Zij stellen de Commissie uiterlijk op die dag in kennis van dit besluit.

De lidstaten mogen uiterlijk op 1 augustus 2016 hun besluit herzien en deze herziening wordt van toepassing met ingang van 1 januari 2017. Zij stellen de Commissie uiterlijk op 1 augustus 2016 in kennis van een dergelijk besluit.

2.  De Commissie stelt jaarlijks uitvoeringshandelingen vast waarin op basis van het percentage van het nationale maximum dat de lidstaten uit hoofde van lid 1 willen gebruiken, de overeenkomstige maxima voor de betaling voor gebieden met natuurlijke beperkingen worden vastgelegd. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 71, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.



HOOFDSTUK 5

Betaling voor jonge landbouwers

Artikel 50

Algemene voorschriften

1.  De lidstaten kennen een jaarlijkse betaling toe aan jonge landbouwers die recht hebben op een betaling in het kader van de in hoofdstuk 1 bedoelde basisbetalingsregeling of regeling inzake een enkele areaalbetaling ("betaling voor jonge landbouwers").

2.  In dit hoofdstuk worden onder "jonge landbouwers" verstaan natuurlijke personen:

a) 

die voor het eerst als bedrijfshoofd een landbouwbedrijf oprichten of die al op zo'n bedrijf opgericht hebben in de periode van vijf jaar voorafgaande aan de eerste indiening van een aanvraag in het kader van de basisbetalingsregeling of de regeling inzake een enkele areaalbetaling als bedoeld in artikel 72, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1306/2013, en

b) 

die niet ouder zijn dan veertig jaar in het jaar van indiening van de onder a) bedoelde aanvraag.

3.  De lidstaten kunnen nadere objectieve en niet-discriminerende subsidiabiliteitscriteria inzake passende vaardigheden en/of opleidingsvereisten vaststellen voor jonge landbouwers die de betaling voor jonge landbouwers aanvragen.

4.  Onverminderd de toepassing van de financiële discipline, van de verlaging van betalingen overeenkomstig artikel 11 en van de lineaire verlagingen overeenkomstig artikel 7 van deze verordening, alsook van artikel 63 van Verordening (EU) nr. 1306/2013, wordt de betaling voor jonge landbouwers jaarlijks toegekend na activering van de betalingsrechten door de landbouwer of, in lidstaten die artikel 36 van deze verordening toepassen, na aangifte van de subsidiabele hectaren door de landbouwer.

▼M9

5.  De betaling voor jonge landbouwers wordt per landbouwer gedurende een periode van vijf jaar toegekend, te rekenen vanaf de eerste indiening van de aanvraag van de betaling voor jonge landbouwers, voor zover die indiening plaatsvindt binnen een periode van vijf jaar na de oprichting als bedoeld in lid 2, onder a). Die periode van vijf jaar geldt ook voor landbouwers die een betaling voor jonge landbouwers hebben ontvangen met betrekking tot aanvragen voorafgaand aan het aanvraagjaar 2018.

In afwijking van de eerste alinea, tweede zin, kunnen de lidstaten besluiten dat voor jonge landbouwers die overeenkomstig lid 2, onder a), een landbouwbedrijf hebben opgericht in de periode 2010-2013, de periode van vijf jaar moet worden verminderd met het aantal jaren dat is verstreken tussen de in lid 2, onder a), bedoelde oprichting en de eerste indiening van de aanvraag van de betaling voor jonge landbouwers.

▼B

6.  De lidstaten die artikel 36 niet toepassen, berekenen elk jaar het bedrag van de betaling voor jonge landbouwers door het aantal rechten dat de landbouwer overeenkomstig artikel 32, lid 1, heeft geactiveerd, te vermenigvuldigen met een getal dat overeenstemt met:

▼M9

a) 

tussen de 25 % en 50 % van de gemiddelde waarde van de betalingsrechten, in eigendom of gehuurd, waarover de landbouwer beschikt; of

b) 

tussen de 25 % en 50 % van een bedrag dat wordt berekend door een vast percentage van het nationale maximum voor het kalenderjaar 2019 vermeld in bijlage II, te delen door het aantal subsidiabele hectaren dat overeenkomstig artikel 33, lid 1, in 2015 is aangegeven. Dat vaste percentage komt overeen met het aandeel van het nationale maximum dat overeenkomstig artikel 22, lid 1, is overgebleven voor de basisbetalingsregeling voor 2015.

7.  Lidstaten die artikel 36 toepassen, berekenen het bedrag van de betaling voor jonge landbouwers elk jaar door een getal dat overeenstemt met een waarde tussen de 25 % en 50 % van de eenmalige areaalbetaling, berekend overeenkomstig artikel 36, te vermenigvuldigen met het aantal subsidiabele hectaren dat de landbouwer overeenkomstig artikel 36, lid 2, heeft aangegeven.

8.  In afwijking van de leden 6 en 7 van dit artikel kunnen de lidstaten het bedrag van de betaling voor jonge landbouwers elk jaar berekenen door een getal dat overeenstemt met een waarde tussen de 25 % en 50 % van de nationale gemiddelde betaling per hectare, te vermenigvuldigen met het aantal betalingsrechten dat de landbouwer overeenkomstig artikel 32, lid 1, heeft geactiveerd, of met het aantal subsidiabele hectaren dat de landbouwer overeenkomstig artikel 36, lid 2, heeft aangegeven.

▼B

De nationale gemiddelde betaling per hectare wordt berekend door het nationale maximum voor het kalenderjaar 2019 vermeld in bijlage II, te delen door het aantal subsidiabele hectaren dat overeenkomstig artikel 33, lid 1, of artikel 36, lid 2, in 2015 is aangegeven.

9.  De lidstaten stellen een maximum vast voor het aantal betalingsrechten dat door de landbouwer wordt geactiveerd of voor het aantal subsidiabele hectaren dat door de landbouwer wordt aangegeven. Dat maximum mag niet lager zijn dan 25 en niet hoger dan 90. De lidstaten nemen dit maximum in acht bij de toepassing van de leden 6, 7 en 8.

▼M9

10.  In plaats van de leden 6 tot en met 9 toe te passen, kunnen de lidstaten een jaarlijks forfaitair bedrag per landbouwer toekennen, dat wordt berekend door een vast aantal hectaren te vermenigvuldigen met een getal dat overeenstemt met een waarde tussen de 25 % en 50 % van de nationale gemiddelde betaling per hectare, zoals vastgesteld overeenkomstig lid 8.

▼B

Het in de eerste alinea bedoelde vaste aantal hectaren wordt berekend door het totale aantal subsidiabele hectaren dat overeenkomstig artikel 33, lid 1, of artikel 36, lid 2, is aangegeven door de jonge landbouwers die in 2015 de betaling voor jonge landbouwers aanvragen, te delen door het totale aantal jonge landbouwers die in 2015 dezelfde betaling aanvragen.

Een lidstaat kan het vaste aantal hectaren in elk jaar na 2015 herberekenen indien er aanzienlijke veranderingen optreden in het aantal jonge landbouwers die de betaling aanvragen of in de omvang van de bedrijven van jonge landbouwers, of beide.

Het jaarlijks forfaitair bedrag dat aan een landbouwer kan worden betaald, mag niet hoger zijn dan het totale bedrag van zijn basisbetaling vóór de toepassing van artikel 63 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 in het betrokken jaar.

11.  Teneinde de rechten van begunstigden te beschermen en te voorkomen dat begunstigden ongelijk worden behandeld, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 70 gedelegeerde handelingen vast te stellen inzake de voorwaarden waaronder een rechtspersoon geacht mag worden in aanmerking te komen voor de betaling voor jonge landbouwers.

Artikel 51

Financiële bepalingen

1.  De lidstaten gebruiken voor de financiering van de betaling voor jonge landbouwers ten hoogste 2 % van het in bijlage II vermelde jaarlijkse nationale maximum. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 1 augustus 2014 in kennis van het percentage dat zij volgens hun ramingen nodig hebben voor de financiering van deze betaling.

De lidstaten mogen dit geraamde percentage uiterlijk op 1 augustus van elk jaar herzien en deze herziening wordt van toepassing met ingang van het daaropvolgende jaar. Zij stellen de Commissie uiterlijk op 1 augustus van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin dat herziene percentage wordt toegepast, daarvan in kennis.

2.  Onverminderd het in lid 1 vastgestelde maximum van 2 % en indien het totaalbedrag van de betaling voor jonge landbouwers dat in een lidstaat in een bepaald jaar wordt aangevraagd, hoger is dan het uit hoofde van lid 4 van dit artikel vastgestelde maximum, en wanneer dat maximum lager is dan het eerstgenoemde maximum, financiert die lidstaat het verschil door in het betrokken jaar artikel 30, lid 7, eerste alinea, onder f), toe te passen, een lineaire verlaging toe te passen op alle betalingen die overeenkomstig artikel 32 of artikel 36, lid 2, aan alle landbouwers moeten worden toegekend of door beide methoden toe te passen.

3.  Indien het totaalbedrag van de betaling voor jonge landbouwers die in een lidstaat in een bepaald jaar wordt aangevraagd, hoger is dan het uit hoofde van lid 4 vastgestelde maximum, en dat maximum 2 % bedraagt van het in bijlage II vermelde jaarlijkse nationale maximum, passen de lidstaten op alle uit hoofde van artikel 50 te betalen bedragen een lineaire verlaging toe om dat maximum in acht te nemen.

4.  De Commissie stelt jaarlijks uitvoeringshandelingen vast waarin de maxima voor de betaling voor jonge landbouwers wordt vastgelegd op basis van het percentage waarvan de lidstaten uit hoofde van lid 1 hebben kennisgegeven.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 71, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.



TITEL IV

GEKOPPELDE STEUN



HOOFDSTUK 1

Vrijwillige gekoppelde steun

Artikel 52

Algemene voorschriften

1.  De lidstaten kunnen landbouwers onder de in dit hoofdstuk gestelde voorwaarden gekoppelde steun verlenen (in dit hoofdstuk "gekoppelde steun" genoemd).

2.  Gekoppelde steun kan worden verleend voor de volgende sectoren en teelten: granen, oliehoudende zaden, eiwithoudende gewassen, zaaddragende leguminosen, vlas, hennep, rijst, noten, zetmeelaardappelen, melk en zuivelproducten, zaaizaad, schapen- en geitenvlees, rundvlees, olijfolie, zijderupsen, gedroogde voedergewassen, hop, suikerbieten, suikerriet en cichorei, groenten en fruit, en hakhout met korte omlooptijd.

3.  Gekoppelde steun mag alleen worden verleend in die sectoren of in die regio's van een lidstaat waar specifieke soorten landbouw of specifieke landbouwsectoren die om economische, sociale of ecologische redenen van groot belang zijn, bepaalde problemen ondervinden.

4.  In afwijking van lid 3 mag gekoppelde steun ook worden verleend aan landbouwers, die:

a) 

op 31 december 2014 beschikken over betalingsrechten die overeenkomstig titel III, hoofdstuk 3, afdeling 2, en artikel 71 quaterdecies van Verordening (EG) nr. 1782/2003 en overeenkomstig artikel 60 en artikel 65, vierdelid, van Verordening (EG) nr. 73/2009 waren toegekend; en

b) 

geen subsidiabele hectaren ter beschikking hebben voor de activering van betalingsrechten in het kader van de in titel III, hoofdstuk 1, van deze verordening bedoelde basisbetalingsregeling.

▼M9 —————

▼M9

6.  Gekoppelde steun is een productiebeperkingsregeling in de vorm van een jaarlijkse betaling op basis van vaste arealen en opbrengsten of een vast aantal dieren, die de financiële maxima in acht neemt welke door de lidstaten voor iedere maatregel worden bepaald en ter kennis van de Commissie worden gebracht.

▼B

7  In het geval van een rechtspersoon of een groep van natuurlijke of rechtspersonen kunnen de lidstaten de in lid 6 bedoelde kwantitatieve grenzen toepassen op het niveau van de leden van die rechtspersonen of groepen, indien het nationale recht bepaalt dat de individuele leden rechten en verplichtingen hebben die vergelijkbaar zijn met die van individuele landbouwers die de status van bedrijfshoofd hebben, met name wat hun economische, sociale en belastingsstatus betreft, mits zij hebben bijgedragen tot de versterking van de landbouwstructuren van de betrokken rechtspersonen of groepen.

8.  Gekoppelde steun die op grond van dit artikel wordt verleend, is verenigbaar met andere maatregelen en -beleidslijnen van de Unie.

9.  Teneinde een efficiënt en gericht gebruik van de middelen van de Unie te waarborgen en dubbele financiering in het kader van andere, soortgelijke steuninstrumenten te voorkomen, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 70 gedelegeerde handelingen vast te stellen waarin het volgende wordt vastgelegd:

a) 

de voorwaarden voor de verlening van gekoppelde steun;

b) 

de samenhang met andere maatregelen van de Unie, alsmede de cumulatie van steun.

▼M9

10.  De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 70 gedelegeerde handelingen vast te stellen in aanvulling op deze verordening met betrekking tot maatregelen om te vermijden dat begunstigden van vrijwillig gekoppelde steun nadeel ondervinden van structurele onevenwichtigheden op de markt in een sector. Die gedelegeerde handelingen kunnen de lidstaten toestaan te besluiten dat de betaling van dergelijke steun mag worden voortgezet tot 2020 op basis van productie-eenheden waarvoor in een eerdere referentieperiode vrijwillige gekoppelde steun is verleend.

▼B

Artikel 53

Financiële bepalingen

1.  De lidstaten kunnen uiterlijk op 1 augustus van het jaar voorafgaande aan het eerste jaar van toepassing van gekoppelde steun, besluiten om ten hoogste 8 % van hun in bijlage II vermelde jaarlijkse nationale maximum te gebruiken voor de financiering van deze steun.

2.  In afwijking van lid 1 kunnen de lidstaten besluiten om ten hoogste 13 % van het in bijlage II vermelde jaarlijkse nationale maximum te gebruiken, mits zij:

a) 

tot en met 31 december 2014:

i) 

de bij titel V van Verordening (EG) nr. 73/2009 ingestelde regeling inzake een enkele areaalbetaling toepassen,

ii) 

maatregelen op grond van artikel 111 van die verordening financieren; of

iii) 

onder de afwijking vallen die was vastgesteld bij artikel 69, lid 5, of in het geval van Malta bij artikel 69, lid 1, van die verordening, en/of;

b) 

in de periode 2010-2014 ten minste één jaar meer dan 5 % van hun bedrag dat beschikbaar is voor de toekenning van de rechtstreekse betalingen waarin was voorzien in de titel III, titel IV, met uitzondering van hoofdstuk 1, afdeling 6 daarvan en in titel V, van Verordening (EG) nr. 73/2009 in totaal toewijzen voor de financiering van:

i) 

de maatregelen die waren vastgesteld bij titel III, hoofdstuk 2, afdeling 2, van Verordening (EG) nr. 73/2009;

ii) 

de steun waarin was voorzien in artikel 68, lid 1, onder a), punten i) tot en met iv), en lid 1, onder b) en e), van die verordening; of

iii) 

de maatregelen op grond van titel IV, hoofdstuk 1, met uitzondering van afdeling 6, van die verordening.

3.  De percentages van het in de leden 1 en 2 bedoelde jaarlijkse nationale maximum kunnen met ten hoogste twee procentpunten worden verhoogd voor de lidstaten die besluiten om minstens 2 % van hun in bijlage II vermelde jaarlijkse nationale maximum te gebruiken om krachtens dit hoofdstuk de productie van eiwithoudende gewassen te bevorderen.

4.  In afwijking van lid 1 en 2 kunnen de lidstaten die in de periode 2010-2014 ten minste één jaar meer dan 10 % van hun bedrag dat beschikbaar isde toekenning van de rechtstreekse betalingen waarin was voorzien in de titel III, titel IV, met uitzondering van hoofdstuk 1, afdeling 6 daarvan en titel V, van Verordening (EG) nr. 73/2009 in totaal toewijzen voor de financiering van

a) 

de maatregelen die waren vastgesteld bij titel III, hoofdstuk 2, afdeling 2, van Verordening (EG) nr. 73/2009;

b) 

de steun waarin was voorzien in artikel 68, lid 1, onder a), i) tot en met iv), en lid 1, onder b) en e), van die verordening; of

c) 

de maatregelen op grond van titel IV, hoofdstuk 1, met uitzondering van afdeling 6 van die verordening,

besluiten om meer dan 13 % van het in bijlage II bij deze verordening vermelde jaarlijkse nationale maximum te gebruiken nadat de Commissie daarvoor overeenkomstig artikel 55 goedkeuring heeft verleend.

5.  In afwijking van de in de leden 1 tot en met 4 genoemde percentages kunnen de lidstaten ervoor kiezen om 3 miljoen EUR per jaar te gebruiken voor de financiering van gekoppelde steun.

▼M13

6.  De lidstaten kunnen uiterlijk op 1 augustus van een bepaald jaar hun uit hoofde van dit hoofdstuk genomen besluit herzien.

Uiterlijk op 8 februari 2020 kunnen de lidstaten hun uit hoofde van dit hoofdstuk genomen besluit eveneens herzien, in zoverre dat nodig is voor de aanpassing aan het overeenkomstig artikel 14 genomen besluit over de flexibiliteit tussen de pijlers voor het kalenderjaar 2020.

Door middel van een herziening overeenkomstig de eerste en de tweede alinea van dit lid kunnen de lidstaten besluiten om met ingang van het volgende jaar:

a) 

het uit hoofde van de leden 1, 2 en 3 vastgestelde percentage ongewijzigd te laten, te verhogen of te verlagen, in voorkomend geval met inachtneming van de daarin vastgestelde grenzen, of het uit hoofde van lid 4 vastgestelde percentage ongewijzigd te laten of te verlagen;

b) 

de voorwaarden voor het verlenen van de steun te wijzigen;

c) 

de verlening van de steun in het kader van dit hoofdstuk stop te zetten.

De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op de respectieve, in de eerste en tweede alinea van dit lid bedoelde data in kennis van een dergelijk besluit inzake een herziening krachtens die alinea’s. In de kennisgeving van het besluit inzake een herziening krachtens de tweede alinea van dit lid wordt het verband tussen de herziening en het overeenkomstig artikel 14 genomen besluit over de flexibiliteit tussen de pijlers voor het kalenderjaar 2020 toegelicht.

▼B

7.  De Commissie stelt jaarlijks uitvoeringshandelingen vast waarin op basis van het door elke lidstaat uit hoofde van de leden 1 tot en met 6 van dit artikel genomen besluit de overeenkomstige maxima voor de gekoppelde steun wordt vastgelegd. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 71, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 54

Kennisgeving

1.  De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op de in dat artikel genoemde data in kennis van de in artikel 53 bedoelde besluiten. Deze kennisgeving bevat, behalve in het geval van het in artikel 53, lid 6, onder c), bedoelde besluit, informatie over de beoogde regio's, de gekozen soorten landbouw of sectoren en de hoogte van de te verlenen steun.

2.  De in artikel 53, leden 2 en 4, of in voorkomend geval in artikel 53, lid 6, onder a), bedoelde besluiten bevatten een uitgebreide beschrijving van de bijzondere situatie in de beoogde regio en van de bijzondere kenmerken van de soorten landbouw of specifieke landbouwsectoren, waardoor het in artikel 53, lid 1, genoemde percentage ontoereikend is om de in artikel 52 lid 3, bedoelde problemen aan te pakken, en een verhoging van het steunniveau gerechtvaardigd is.

Artikel 55

Goedkeuring door de Commissie

1.  De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast waarin het in artikel 53, lid 4, of in voorkomend geval in artikel 53, lid 6, onder a), bedoelde besluit wordt goedgekeurd, zonder toepassing van de in artikel 71, lid 2 of lid 3, bedoelde procedure indien voor de betrokken regio of sector een van de volgende behoeften wordt aangetoond:

a) 

de noodzaak om een bepaalde productie vanwege het gebrek aan alternatieven op een bepaald niveau te houden en de kans op stopzetting van de productie met alle sociale en/of milieuproblemen van dien te beperken;

b) 

de noodzaak van een stabiele voorziening van de lokale verwerkende industrie teneinde de sociale en economische weerslag van een eventuele herstructurering te voorkomen;

c) 

de noodzaak tot compensatie van de nadelen voor landbouwers in een specifieke sector welke het gevolg zijn van voortdurende verstoringen op de desbetreffende markt;

d) 

de noodzaak om in te grijpen wanneer andere steun die in het kader van deze verordening, Verordening (EU) nr. 1305/2013 of een goedgekeurde staatssteunregeling beschikbaar is, ontoereikend wordt geacht om in de onder a), b) en c) van dit lid bedoelde behoeften te voorzien.

2.  De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast waarin voorschriften worden vastgelegd voor de procedure volgens welke de in lid 1 van dit artikel bedoelde besluiten worden beoordeeld en goedgekeurd. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 71, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.



HOOFDSTUK 2

Gewasspecifieke betaling voor katoen

Artikel 56

Toepassingsgebied

Aan landbouwers die katoen van GN-code 5201 00 produceren, wordt onder de in dit hoofdstuk gestelde voorwaarden steun verleend ("gewasspecifieke betaling voor katoen").

Artikel 57

Subsidiabiliteit

1.  De gewasspecifieke betaling voor katoen wordt toegekend per hectare subsidiabel katoenareaal. Het areaal is enkel subsidiabel wanneer het bestaat uit landbouwgrond waarvoor de lidstaat een vergunning voor de katoenproductie heeft verleend, die is ingezaaid met door de lidstaat toegelaten rassen en die daadwerkelijk is afgeoogst in normale teeltomstandigheden.

De gewasspecifieke betaling voor katoen wordt uitgekeerd voor katoen van gezonde handelskwaliteit.

2.  De lidstaten verlenen de vergunning voor de in lid 1 bedoelde grond en rassen overeenkomstig de uit hoofde van lid 3 vast te stellen regels en voorwaarden.

3.  Met het oog op een efficiënt beheer van de gewasspecifieke betaling voor katoen wordt de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 70 gedelegeerde handelingen vast te stellen inzake de voorschriften en voorwaarden voor de vergunningverlening voor grond en rassen in het kader van de gewasspecifieke betaling voor katoen.

4.  De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast waarin voorschriften worden vastgelegd inzake de procedure voor de vergunningverlening voor grond en rassen in het kader van de gewasspecifieke betaling voor katoen en inzake de kennisgevingen aan de producenten in verband met deze vergunningverlening. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 71, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 58

Basisarealen, vaste opbrengsten en referentiebedragen

1.  De volgende nationale basisarealen worden vastgesteld:

— 
Bulgarije: 3 342  ha,
— 
Griekenland: 250 000  ha,
— 
Spanje: 48 000  ha,
— 
Portugal: 360 ha.

2.  Voor de referentieperiode worden de volgende vaste opbrengsten vastgesteld:

— 
Bulgarije: 1,2 ton/ha,
— 
Griekenland: 3,2 ton/ha,
— 
Spanje: 3,5 ton/ha,
— 
Portugal 2,2 ton/ha.

3.  Het bedrag van de gewasspecifieke betaling voor katoen per hectare subsidiabel areaal wordt berekend door de in lid 2 vastgestelde opbrengsten te vermenigvuldigen met de volgende referentiebedragen:

— 
Bulgarije: 584,88 EUR in 2015; en 649,45 EUR voor 2016 en daarna,
— 
Griekenland: 234,18 EUR,
— 
Spanje: 362,15 EUR,
— 
Portugal: 228,00 EUR.

4.  Indien het subsidiabele katoenareaal in een bepaalde lidstaat het in lid 1 vastgestelde basisareaal in een bepaald jaar overschrijdt, wordt het in lid 3 voor die lidstaat vastgestelde bedrag verlaagd in verhouding tot de overschrijding van het basisareaal.

5.  Teneinde de toepassing van de gewasspecifieke betaling voor katoen mogelijk te maken, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 70 gedelegeerde handelingen vast te stellen inzake de voorwaarden voor de toekenning van die betaling, de subsidiabiliteitseisen en de agronomische praktijken.

6.  De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen waarin voorschriften worden vastgelegd voor de berekening van de in lid 4 bedoelde verlaging. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 71, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 59

Erkende brancheorganisaties

1.  Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder "erkende brancheorganisatie" verstaan een rechtspersoon die bestaat uit katoenproducerende landbouwers en ten minste één egreneringsbedrijf en die activiteiten verricht zoals:

a) 

het bijdragen tot een betere coördinatie van de wijze waarop katoen op de markt wordt gebracht, met name door middel van onderzoeks- en marktstudies;

b) 

standaardcontracten opstellen die verenigbaar zijn met de Unievoorschriften;

c) 

sturen van de productie in de richting van producten die beter zijn afgestemd op de behoeften van de markt en op de vraag van de consument, met name op het gebied van kwaliteit en consumentenbescherming;

d) 

de actualisering van methoden en middelen ter verbetering van de productkwaliteit;

e) 

de ontwikkeling van marketingstrategieën om de afzet van katoen te bevorderen door middel van kwaliteitscertificeringsregelingen.

2.  De lidstaat waar de egreneringsbedrijven zijn gevestigd, erkent de brancheorganisaties die voldoen aan de uit hoofde van lid 3 vast te stellen criteria.

3.  Teneinde te zorgen voor een efficiënte toepassing van de gewasspecifieke betaling voor katoen, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 70 gedelegeerde handelingen vast te stellen waarin het volgende wordt vastgelegd:

a) 

de erkenningscriteria voor brancheorganisaties;

b) 

de verplichtingen waaraan de producenten moeten voldoen;

c) 

de voorschriften betreffende de situatie waarin de erkende brancheorganisatie niet voldoet aan de criteria bedoeld onder a).

Artikel 60

Toekenning van de betaling

1.  De gewasspecifieke betaling voor katoen per subsidiabele hectare wordt aan de landbouwers toegekend zoals vastgesteld in artikel 58.

2.  Voor de bij een erkende brancheorganisatie aangesloten landbouwers wordt de toe te kennen gewasspecifieke betaling voor katoen per subsidiabele hectare die binnen het in artikel 58, lid 1, vastgestelde basisareaal valt, verhoogd met 2 EUR.



TITEL V

REGELING VOOR KLEINE LANDBOUWBEDRIJVEN

Artikel 61

Algemene voorschriften

1.  De lidstaten mogen volgens de in deze titel vastgestelde voorwaarden een regeling opstellen voor kleine landbouwbedrijven ("regeling voor kleine landbouwbedrijven").

Landbouwers die in 2015 over in eigendom of gehuurde toegewezen betalingsrechten beschikken of, in lidstaten die artikel 36 toepassen, een aanvraag indienen in het kader van de regeling inzake een enkele areaalbetaling, en die voldoen aan de in artikel 10, lid 1, vastgestelde minimumeisen, kunnen kiezen voor deelname aan de regeling voor kleine landbouwbedrijven.

▼C1

2.  De betalingen in het kader van de regeling voor kleine landbouwbedrijven treden in de plaats van de rechtstreekse betalingen die uit hoofde van de titels III en IV worden toegekend.

▼B

De eerste alinea is niet van toepassing indien een lidstaat opteert voor de in artikel 63, lid 2, eerste alinea, onder a), vastgestelde betalingsmethode. In dat geval is de betaling afhankelijk van de respectieve voorwaarden van titel III en titel IV, onverminderd lid 3 van dit artikel.

3.  Landbouwers die aan de regeling voor kleine landbouwbedrijven deelnemen, worden vrijgesteld van de landbouwpraktijken waarin titel III, hoofdstuk 3, voorziet.

4.  De voordelen waarin krachtens deze titel wordt voorzien, kunnen niet worden toegekend aan landbouwers van wie vast komt te staan dat zij na 18 oktober 2011 kunstmatig de voorwaarden hebben gecreëerd om in aanmerking te komen voor de regeling voor kleine landbouwbedrijven.

Artikel 62

Deelname

1.  Landbouwers die aan de regeling voor kleine landbouwbedrijven willen deelnemen, dienen daarvoor ten laatste op een door de lidstaten te bepalen datum, maar uiterlijk op 15 oktober 2015 een aanvraag in. De door de lidstaten vast te stellen datum mag echter niet vroeger vallen dan de laatste dag voor het indienen van een aanvraag in het kader van de basisbetalingsregeling of de regeling inzake een enkele areaalbetaling.

Landbouwers die op de door de lidstaat vastgestelde datum geen aanvraag voor deelname aan de regeling voor kleine landbouwbedrijven hebben ingediend of die besluiten om er na die datum uit te stappen of die op grond van artikel 19, lid 1, onder c), van Verordening (EU) nr. 1305/2013 voor steun zijn geselecteerd, hebben geen recht meer op deelname aan deze regeling.

2.  In afwijking van lid 1 kunnen de lidstaten bepalen dat landbouwers van wie het bedrag aan rechtstreekse betalingen uit hoofde van titel III en titel IV lager is dan het overeenkomstig artikel 63 door de lidstaat vastgestelde maximumbedrag, automatisch moeten worden opgenomen in de regeling voor kleine landbouwbedrijven, tenzij zij zich uitdrukkelijk uit de regeling terugtrekken op de door de lidstaat overeenkomstig lid 1 vastgestelde datum of in een daaropvolgend jaar. De lidstaten die van deze mogelijkheid gebruik maken, stellen de betrokken landbouwers tijdig in kennis van hun recht om zich uit de regeling terug te trekken.

3.  Elke lidstaat ziet erop toe dat een raming van het in artikel 63 bedoelde bedrag van de betaling tijdig vóór de door de lidstaat vastgestelde datum voor de indiening van een aanvraag of voor terugtrekking aan de landbouwers wordt meegedeeld.

Artikel 63

Bedrag van de betaling

1.  De lidstaten stellen het bedrag van de jaarlijkse betaling voor iedere landbouwer die deelneemt aan de regeling voor kleine landbouwbedrijven vast op een van de volgende niveaus:

a) 

een bedrag van ten hoogste 25 % van de nationale gemiddelde betaling per begunstigde, dat door de lidstaten wordt vastgesteld op basis van het nationale maximum dat in bijlage II voor het kalenderjaar 2019 isvermeld, en het aantal landbouwers dat in 2015 uit hoofde van artikel 33, lid 1, of artikel 36, lid 2, subsidiabele hectaren heeft aangegeven;

b) 

een bedrag bestaande uit de nationale gemiddelde betaling per hectare, vermenigvuldigd met een door de lidstaten vast te stellen aantal hectaren, maar ten hoogste met vijf. De lidstaten stellen de nationale gemiddelde betaling per hectare vast op basis van het nationale maximum dat in bijlage II voor het kalenderjaar 2019 is vermeld, en het aantal subsidiabele hectaren dat in 2015 overeenkomstig artikel 33, lid 1 of artikel 36, lid 2, is aangegeven.

De in de eerste alinea, onder a) of b), bedoelde bedragen zijn niet lager dan 500 EUR en niet hoger dan 1 250  EUR.

Indien de toepassing van de de eerste alinea, onder a) en b), resulteert in een bedrag dat lager is dan 500 EUR of hoger is dan 1 250  EUR, wordt het bedrag respectievelijk naar boven of naar beneden afgerond op het minimum- of het maximumbedrag.

2.  In afwijking van lid 1 kan een lidstaat besluiten om deelnemende landbouwers:

►C1  a) 

een bedrag toe te kennen dat gelijk is aan de totale waarde van de rechtstreekse betalingen die ◄ elk jaar uit hoofde van titel III en titel IV aan de landbouwer moeten worden toegewezen; of

►C1  b) 

een bedrag toe te kennen dat gelijk is aan de totale waarde van de rechtstreekse betalingen die ◄ in 2015 uit hoofde van titel III en titel IV aan de landbouwer moeten worden toegewezen, en dat in volgende jaren door de lidstaten kan worden aangepast om evenredig rekening te houden met de wijzigingen in het nationale maximum vermeld in bijlage II.

Het bedrag bedoeld in de eerste alinea, onder a) of b) is niet hoger dan een door die lidstaat vastgesteld bedrag tussen 500 EUR en 1 250  EUR.

Indien de aanvraag bedoeld in de eerste alinea, onder a) of b), resulteert in een bedrag dat lager is dan 500 EUR, kunnen de lidstaten besluiten het bedrag af te ronden naar 500 EUR.

3.  In afwijking van de leden 1 en 2, mag het in die leden bedoelde bedrag in Cyprus, Kroatië, Malta en Slovenië worden vastgesteld op minder dan 500 EUR, maar niet minder dan 200 EUR, respectievelijk 50 EUR voor Malta.

Artikel 64

Bijzondere voorwaarden

1.  Tijdens de deelname aan de regeling voor kleine landbouwbedrijven wordt door de betrokken landbouwers:

a) 

ten minste een aantal subsidiabele hectaren aangehouden dat overeenstemt met het aantal in eigenodm of gehuurde betalingsrechten waarover zij beschikken, of met het aantal subsidiabele hectaren dat zij in 2015 overeenkomstig artikel 36, lid 2 aangeven;

b) 

voldaan aan de in artikel 10, lid 1, onder b), vastgestelde minimumeis.

2.  Betalingsrechten die uit hoofde van de artikelen 32 en 33 in 2015 zijn geactiveerd door een landbouwer die aan de regeling voor kleine landbouwbedrijven deelneemt, worden beschouwd als geactiveerde betalingsrechten zolang de landbouwer aan deze regeling deelneemt.

De in eigendom of gehuurde betalingsrechten waarover de landbouwer gedurende de deelname aan deze regeling beschikt, worden niet beschouwd als niet-gebruikte betalingsrechten die overeenkomstig artikel 31, lid 1, onder b), aan de nationale reserve of regionale reserves moeten vervallen.

In de lidstaten die artikel 36 toepassen, worden de subsidiabele hectaren die in 2015 overeenkomstig artikel 36, lid 2, worden aangegeven door een landbouwer die aan de regeling voor kleine landbouwbedrijven deelneemt, beschouwd als aangegeven voor de duur van de deelneming van de landbouwer aan die regeling.

3.  In afwijking van artikel 34 zijn betalingsrechten van landbouwers die aan de regeling voor kleine landbouwbedrijven deelnemen niet overdraagbaar, behalve bij vererving en verwachte vererving.

Landbouwers die door middel van vererving of verwachte vererving betalingsrechten ontvangen van een landbouwer die aan de regeling voor kleine landbouwbedrijven deelneemt, komen voor deelname aan deze regeling in aanmerking mits zij voldoen aan de eisen van de basisbetalingsregeling en zij alle betalingsrechten erven van de landbouwer van wie zij de betalingsrechten ontvangen.

4.  De leden 1 en 2 alsmede lid 3, eerste alinea, zijn niet van toepassing indien een lidstaat opteert voor de in artikel 63, lid 2, eerste alinea, onder a), vastgestelde betalingsmethode zonder artikel 63, lid 2, derde alinea, toe te passen.

5.  Ter wille van de rechtszekerheid is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 70 gedelegeerde handelingen vast te stellen waarin de voorwaarden voor deelname aan de regeling bij verandering van de situatie van de deelnemende landbouwer worden vastgelegd.

Artikel 65

Financiële bepalingen

1.  Voor de financiering van de in deze titel bedoelde betaling brengen de lidstaten op de totaalbedragen die voor de desbetreffende betalingen beschikbaar zijn, de bedragen in mindering waarop de kleine landbouwbedrijven recht zouden hebben gehad:

a) 

uit hoofde van de basisbetalingsregeling of de regeling inzake een enkele areaalbetaling als bedoeld in titel III, hoofdstuk 1;

b) 

als herverdelingsbetalings bedoeld in titel III, hoofdstuk 2;

c) 

als betaling voor klimaat- en milieuvriendelijke landbouwpraktijken bedoeld in titel III, hoofdstuk 3;

d) 

als betaling voor gebieden met natuurlijke beperkingen bedoeld in titel III, hoofdstuk 4;

e) 

als betaling voor jonge landbouwers bedoeld in titel III, hoofdstuk 5, en

f) 

als gekoppelde steun bedoeld in titel IV.

In de lidstaten die ervoor hebben gekozen het bedrag van de betaling overeenkomstig artikel 63, lid 2, eerste alinea, onder a), te berekenen, wordt, indien de som van deze bedragen voor een individuele landbouwer het door hen vastgestelde maximumbedrag overschrijdt, elk bedrag proportioneel verlaagd.

2.  Het verschil tussen de som van alle betalingen die in het kader van de regeling voor kleine landbouwbedrijven verschuldigd zijn, en het totale bedrag dat overeenkomstig de eerste alinea wordt gefinancierd, wordt op een of meer van de volgende wijzen gefinancierd:

a) 

door in het betreffende jaar artikel 30, lid 7, toe te passen;

b) 

door de middelen voor de financiering van de in titel III, hoofdstuk 5, vastgestelde betaling voor jonge landbouwers te gebruiken die onbenut zijn gebleven in het desbetreffende jaar;

c) 

door een lineaire verlaging toe te passen op alle betalingen die overeenkomstig artikel 32 of artikel 36 moeten worden toegekend.

3.  Behalve indien de lidstaat ervoor heeft gekozen om het bedrag van de jaarlijkse betaling overeenkomstig artikel 63, lid 2, eerste alinea, onder a), vast te stellen, blijven de elementen op basis waarvan de in lid 1 van dit artikel bedoelde bedragen worden vastgesteld, dezelfde voor de gehele duur van de deelneming van de landbouwer aan de regeling voor kleine landbouwbedrijven.

4.  Indien het totale bedrag aan betalingen dat in het kader van de regeling voor kleine landbouwbedrijven verschuldigd is, meer dan 10 % van het in bijlage II vermelde jaarlijkse nationale maximum beloopt, passen de lidstaten op de overeenkomstig deze titel te betalen bedragen een lineaire verlaging toe om ervoor te zorgen dat dit percentage in acht wordt genomen, tenzij zij het bedrag van de betaling overeenkomstig artikel 63, lid 2, eerste alinea, onder a), hebben vastgesteld zonder de derde alinea van artikel 63, lid 2, toe te passen.

Dezelfde uitzondering geldt voor de lidstaten die het bedrag van de betaling overeenkomstig artikel 63, lid 2, eerste alinea, onder b), hebben vastgesteld zonder de derde alinea van artikel 63, lid 2, toe te passen, wier nationaal maximum zoals vermeld in bijlage II voor het jaar 2019 hoger is dan voor het jaar 2015, en die de in artikel 25, lid 1, of in artikel 36, lid 2, bedoelde berekeningsmethode toepassen.



TITEL VI

NATIONALE HERSTRUCTURERINGSPROGRAMMA'S VOOR DE KATOENSECTOR

Artikel 66

Gebruik van de jaarlijkse begroting voor herstructureringsprogramma's

1.  Bij de lidstaten die artikel 4, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 637/2008 hebben toegepast, wordt de desbetreffende jaarlijkse begroting die uit hoofde van artikel 5, lid 1, van die verordening beschikbaar is, met ingang van 1 januari 2014 overgebracht en vormt zij aanvullende EU-middelen voor maatregelen in het kader van plattelandsontwikkelingsprogramma's die in het kader van Verordening (EU) nr. 1305/2013 worden gefinancierd.

2.  Bij de lidstaten die artikel 4, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 637/2008 hebben toegepast, wordt het desbetreffende jaarlijkse bedrag dat uit hoofde van artikel 5, lid 1, van die verordening beschikbaar is, met ingang van 1 januari 2017 opgenomen in hun nationale maximum zoals vermeld in bijlage II bij de onderhavige verordening.



TITEL VII

SLOTBEPALINGEN



HOOFDSTUK 1

Kennisgevingen en noodsituaties

Artikel 67

Meldingseisen

1.  Teneinde ervoor te zorgen dat de voorschriften in deze verordening correct worden toegepast, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 70 gedelegeerde handelingen vast te stellen inzake de maatregelen die nodig zijn met betrekking tot de kennisgevingen die de lidstaten aan de Commissie moeten doen voor de toepassing van deze verordening of voor de controle, monitoring, evaluatie en audit van rechtstreekse betalingen en voor het voldoen aan de eisen van bij besluit van de Raad gesloten internationale overeenkomsten, waaronder kennisgevingseisen in het kader van deze overeenkomsten. Hierbij houdt de Commissie rekening met de gegevensbehoeften en de synergieën tussen potentiële gegevensbronnen.

De verkregen informatie kan zo nodig worden doorgezonden naar of beschikbaar worden gesteld aan internationale organisaties en aan de bevoegde autoriteiten van derde landen en kan openbaar worden gemaakt, zulks met inachtneming van de bescherming van persoonsgegevens en het rechtmatige belang van de ondernemingen bij de bescherming van hun zakengeheimen.

2.  Teneinde de in lid 1 bedoelde kennisgevingen snel, efficiënt, nauwkeurig en kosteneffectief te doen, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 70 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot vaststelling van nadere voorschriften inzake:

a) 

de soort en de aard van de te melden informatie;

b) 

de categorieën te verwerken gegevens en de maximale bewaartermijnen;

c) 

de rechten van toegang tot de beschikbaar gestelde informatie of informatiesystemen;

d) 

de voorwaarden voor bekendmaking van de informatie.

3.  De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast inzake:

a) 

de wijze van kennisgeving;

b) 

voorschriften voor de verstrekking van de informatie die voor de toepassing van dit artikel vereist is;

c) 

de regelingen voor het beheer van de te melden informatie, alsmede voorschriften betreffende de inhoud, de vorm, de planning, de frequentie en de termijnen van de kennisgevingen;

d) 

regelingen voor het doorzenden naar of het beschikbaar stellen van informatie en documenten aan de lidstaten, internationale organisaties, de bevoegde autoriteiten van derde landen of het publiek, zulks met inachtneming van de bescherming van persoonsgegevens en het rechtmatige belang van de ondernemingen bij de bescherming van hun zakengeheimen.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 71, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 68

Verwerking en bescherming van persoonsgegevens

1.  De lidstaten en de Commissie verzamelen persoonsgegevens voor de in artikel 67, lid 1, bedoelde doeleinden. Zij verwerken deze gegevens op geen enkele wijze die onverenigbaar is met deze doeleinden.

2.  Indien persoonsgegevens worden verwerkt voor de monitorings- en evaluatiedoeleinden bedoeld in artikel 67, lid 1, worden zij geanonimiseerd en uitsluitend in geaggregeerde vorm verwerkt.

3.  Persoonsgegevens worden verwerkt overeenkomstig Richtlijn 95/46/EG en Verordening (EG) nr. 45/2001. Met name mogen die gegevens in een vorm die het mogelijk maakt de betrokkenen te identificeren, niet langer worden bewaard dan noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de doeleinden waarvoor zij worden verzameld of vervolgens worden verwerkt, rekening houdend met de minimumtermijnen voor bewaring die in het toepasselijke nationale recht en het Unierecht zijn vastgesteld.

4.  De lidstaten stellen de betrokkenen ervan in kennis dat hun persoonsgegevens door nationale en uniale instanties overeenkomstig lid 1 kunnen worden verwerkt, en dat zij in dit verband de rechten genieten die zijn vastgesteld in respectievelijk Richtlijn 95/46/EG en Verordening (EG) nr. 45/2001.

5.  Op dit artikel zijn de artikelen 111 tot en met 114 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van toepassing.

Artikel 69

Maatregelen om specifieke problemen op te lossen

1.  Om specifieke problemen op te lossen, stelt de Commissie uitvoeringshandelingen vast die in een spoedeisende situatie noodzakelijk en te rechtvaardigen zijn. Deze uitvoeringshandelingen mogen van deze verordening afwijken, doch slechts voor zover en zolang dat strikt noodzakelijk is. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 71, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

2.  Indien naar behoren gemotiveerde dwingende redenen van urgentie dit vereisen, en om specifieke problemen op te lossen en daarbij de continuïteit van het systeem van rechtstreekse betalingen te waarborgen, stelt de Commissie onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vast overeenkomstig de in artikel 71, lid 3, bedoelde procedure.

3.  Uit hoofde van lid 1 of lid 2 vastgestelde maatregelen blijven gedurende een periode van ten hoogste twaalf maanden van kracht. Indien de in lid 1 of lid 2 bedoelde specifieke problemen na afloop van deze periode voortduren, kan de Commissie met het oog op een definitieve oplossing passende wetgevingsvoorstellen indienen.

4.  De Commissie stelt het Europees Parlement en de Raad uiterlijk twee werkdagen na de vaststelling in kennis van iedere uit hoofde van lid 1 of lid 2 vastgestelde maatregel.



HOOFDSTUK 2

Delegatie van bevoegdheden en uitvoeringsbepalingen

Artikel 70

Uitoefening van de delegatie

1.  De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

▼M9

2.  De in artikel 2, artikel 4, lid 3, artikel 6, lid 3, artikel 7, lid 3, artikel 8, lid 3, artikel 9, lid 5, artikel 20, lid 6, artikel 35, artikel 36, lid 6, artikel 39, lid 3, artikel 43, lid 12, artikel 44, lid 5, artikel 45, leden 5 en 6, artikel 46, lid 9, artikel 50, lid 11, artikel 52, leden 9 en 10, artikel 57, lid 3, artikel 58, lid 5, artikel 59, lid 3, artikel 64, lid 5, artikel 67, leden 1 en 2, en artikel 73 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van zeven jaar met ingang van 1 januari 2014. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van zeven jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.  Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 2, artikel 4, lid 3, artikel 6, lid 3, artikel 7, lid 3, artikel 8, lid 3, artikel 9, lid 5, artikel 20, lid 6, artikel 35, artikel 36, lid 6, artikel 39, lid 3, artikel 43, lid 12, artikel 44, lid 5, artikel 45, leden 5 en 6, artikel 46, lid 9, artikel 50, lid 11, artikel 52, leden 9 en 10, artikel 57, lid 3, artikel 58, lid 5, artikel 59, lid 3, artikel 64, lid 5, artikel 67, leden 1 en 2, en artikel 73 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het besluit wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

▼B

4.  Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

▼M9

5.  Een uit hoofde van artikel 2, artikel 4, lid 3, artikel 6, lid 3, artikel 7, lid 3, artikel 8, lid 3, artikel 9, lid 5, artikel 20, lid 6, artikel 35, artikel 36, lid 6, artikel 39, lid 3, artikel 43, lid 12, artikel 44, lid 5, artikel 45, leden 5 en 6, artikel 46, lid 9, artikel 50, lid 11, artikel 52, leden 9 en 10, artikel 57, lid 3, artikel 58, lid 5, artikel 59, lid 3, artikel 64, lid 5, artikel 67, leden 1 en 2, en artikel 73 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of van de Raad met twee maanden verlengd.

▼B

Artikel 71

Comitéprocedure

1.  De Commissie wordt bijgestaan door een comité met de naam "Comité voor rechtstreekse betalingen". Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Voor de in artikel 24, lid 11, artikel 31, lid 2, en artikel 67, lid 3, bedoelde handelingen stelt de Commissie, indien door het comité geen advies wordt uitgebracht, de ontwerpuitvoeringshandeling niet vast en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011, in samenhang met artikel 5 daarvan, van toepassing.



HOOFDSTUK 3

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 72

Intrekkingen

1.  Verordening (EG) nr. 637/2008 wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2014.

Zij blijft evenwel tot en met 31 december 2017 van toepassing voor de lidstaten die gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid die in artikel 4, lid 1, tweede alinea, van die verordening wordt geboden.

2.  Verordening (EG) nr. 73/2009 wordt ingetrokken.

▼M1

Zij blijft evenwel van toepassing voor steunaanvragen met betrekking tot de aanvraagjaren die vóór 1 januari 2015 ingaan.

▼B

Onverminderd lid 3 gelden verwijzingen naar de ingetrokken verordening als verwijzingen naar de onderhavige verordening of Verordening (EU) nr. 1306/2013 en worden deze gelezen volgens de concordantietabel in bijlage XI bij deze verordening.

3.  De verwijzingen in deze verordening naar Verordening (EG) nr. 73/2009 en Verordening (EG) nr. 1782/2003 worden gelezen als verwijzingen naar die verordeningen zoals die golden tot de intrekking ervan.

Artikel 73

Overgangsbepalingen

Teneinde een vlotte overgang van de bij Verordening (EG) nr. 73/2009 ingestelde regelingen naar die van de onderhavige verordening te waarborgen, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 70 gedelegeerde handelingen vast te stellen inzake de maatregelen die nodig zijn om verworven rechten en gewettigd vertrouwen van landbouwers te beschermen.

Artikel 74

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2015.

Artikel 8, artikel 9, lid 6, artikel 11, lid 6, artikel 14, artikel 16, artikel 21, leden 2 en 3, artikel 22, lid 2, artikel 23, lid 1, eerste alinea, artikel 23, lid 6, artikel 24, lid 10, artikel 29, artikel 36, lid 1, eerste alinea, artikel 41, lid 1, artikel 42, lid 1, artikel 43, lid 8 en 13, artikel 45, lid 2, vijfde alinea, artikel 46, leden 2 en 8, artikel 49, lid 1, artikel 51, lid 1, artikel 53, artikel 54, artikel 66, lid 1, de artikelen 67 en 70 en artikel 72, lid 1, zijn evenwel van toepassing vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.




BIJLAGE I



Lijst van steunregelingen

Sector

Rechtsgrondslag

Opmerkingen

Basisbetalingsregeling

Titel III, hoofdstuk 1, afdelingen 1,2, 3 en 5 van deze verordening

Ontkoppelde betaling

Regeling inzake een enkele areaalbetaling

Artikel 36 van deze verordening

Ontkoppelde betaling

Herverdelingsbetaling

Titel III, hoofdstuk 2, van deze verordening

Ontkoppelde betaling

Betaling voor klimaat- en milieuvriendelijke landbouwpraktijken

Titel III, hoofdstuk 3, van deze verordening

Ontkoppelde betaling

Betaling voor gebieden met natuurlijke beperkingen

Titel III, hoofdstuk 4, van deze verordening

Ontkoppelde betaling

Betaling voor jonge landbouwers

Titel III, hoofdstuk 5, van deze verordening

Ontkoppelde betaling

Vrijwillige gekoppelde steun

Titel IV, hoofdstuk 1, van deze verordening

 

Gewasspecifieke betaling voor katoen

Titel IV, hoofdstuk 2, van deze verordening

Areaalsteun

Regelingvoor kleine landbouwbedrijven

Titel V van deze verordening

Ontkoppelde betaling

Posei

Hoofdstuk IV van Verordening (EU) nr. 228/2013

Rechtstreekse betalingen in het kader van in de programma's vastgestelde maatregelen

Eilanden in de Egeïsche Zee

Hoofdstuk IV van Verordening (EU) nr. 229/2013

Rechtstreekse betalingen in het kader van in de programma's vastgestelde maatregelen

▼M10




BIJLAGE II

Nationale maxima bedoeld in artikel 6



(in duizend EUR)

Kalenderjaar

2015

2016

2017

2018

2019

2020

België

523 658

509 773

502 095

488 964

481 857

►M15   505 266  ◄

Bulgarije

721 251

792 449

793 226

794 759

796 292

►M15   866 720  ◄

Tsjechië

844 854

844 041

843 200

861 708

861 698

►M14   872 809  ◄

Denemarken

870 751

852 682

834 791

826 774

818 757

►M14   818 757  ◄

Duitsland

4 912 772

4 880 476

4 848 079

4 820 322

4 792 567

►M14   4 717 291  ◄

Estland

114 378

114 562

123 704

133 935

143 966

►M14   169 366  ◄

Ierland

1 215 003

1 213 470

1 211 899

1 211 482

1 211 066

►M14   1 211 066  ◄

Griekenland

1 921 966

1 899 160

1 876 329

1 855 473

1 834 618

►M14   1 834 618  ◄

Spanje

4 842 658

4 851 682

4 866 665

4 880 049

4 893 433

►M14   4 893 433  ◄

Frankrijk

7 302 140

7 270 670

7 239 017

6 900 842

6 877 179

►M14   6 877 179  ◄

Kroatië  (*1)

183 735

202 865

241 125

279 385

317 645

►M15   348 281  ◄

Italië

3 902 039

3 850 805

3 799 540

3 751 937

3 704 337

►M14   3 704 337  ◄

Cyprus

50 784

50 225

49 666

49 155

48 643

►M14   48 643  ◄

Letland

181 044

205 764

230 431

255 292

280 154

►M14   302 754  ◄

Litouwen

417 890

442 510

467 070

475 319

483 680

►M14   517 028  ◄

Luxemburg

33 604

33 546

33 487

33 460

33 432

►M15   35 276  ◄

Hongarije

1 345 746

1 344 461

1 343 134

1 343 010

1 342 867

►M14   1 331 588  ◄

Malta

5 241

5 241

5 242

5 243

5 244

►M14   5 244  ◄

Nederland

749 315

736 840

724 362

682 616

670 870

►M14   660 870  ◄

Oostenrijk

693 065

692 421

691 754

691 746

691 738

►M14   691 738  ◄

Polen

3 378 604

3 395 300

3 411 854

3 431 236

3 450 512

►M14   3 390 991  ◄

Portugal

565 816

573 954

582 057

590 706

599 355

►M15   684 355  ◄

Roemenië

1 599 993

1 772 469

1 801 335

1 872 821

1 903 195

►M14   1 903 195  ◄

Slovenië

137 987

136 997

136 003

135 141

134 278

►M14   134 278  ◄

Slowakije

438 299

441 478

444 636

448 155

451 659

►M14   394 385  ◄

Finland

523 333

523 422

523 493

524 062

524 631

►M14   524 631  ◄

Zweden

696 890

697 295

697 678

698 723

699 768

►M14   699 768  ◄

Verenigd Koninkrijk

3 173 324

3 179 880

3 186 319

3 195 781

3 205 243

►M14  — ◄

(*1)   Voor Kroatië is het nationale maximum 344 340 000  EUR voor kalenderjaar 2021 en 382 600 000  EUR voor kalenderjaar 2022.




BIJLAGE III

Nettomaxima bedoeld in artikel 7



(in miljoen EUR)

Kalenderjaar

2015

2016

2017

2018

2019

2020

België

523,7

509,8

502,1

489,0

481,9

►M15   505,3  ◄

Bulgarije

720,9

788,8

789,6

791,0

792,5

►M15   867,1  ◄

Tsjechië

840,1

839,3

838,5

856,7

856,7

►M14   871,8  ◄

Denemarken

870,2

852,2

834,3

826,3

818,3

►M14   818,1  ◄

Duitsland

4 912,8

4 880,5

4 848,1

4 820,3

4 792,6

►M14   4 717,3  ◄

Estland

114,4

114,5

123,7

133,9

143,9

►M14   169,4  ◄

Ierland

1 214,8

1 213,3

1 211,8

1 211,4

1 211,0

►M14   1 211,1  ◄

Griekenland

2 109,8

2 087,0

2 064,1

2 043,3

2 022,4

►M14   2 022,5  ◄

Spanje

4 902,3

4 911,3

4 926,3

4 939,7

4 953,1

►M14   4 953,8  ◄

Frankrijk

7 302,1

7 270,7

7 239,0

6 900,8

6 877,2

►M14   6 877,2  ◄

Kroatië  (*1)

183,7

202,9

241,1

279,4

317,6

►M15   348,3  ◄

Italië

3 897,1

3 847,3

3 797,2

3 750,0

3 702,4

►M14   3 698,3  ◄

Cyprus

50,8

50,2

49,7

49,1

48,6

►M14   48,6  ◄

Letland

181,0

205,7

230,3

255,0

279,8

►M14   302,5  ◄

▼M11

Litouwen

417,9

442,5

467,1

475,3

483,3

►M14   517,0  ◄

▼M10

Luxemburg

33,6

33,5

33,5

33,5

33,4

►M15   35,3  ◄

Hongarije

1 276,7

1 275,5

1 274,1

1 274,0

1 273,9

►M14   1 301,4  ◄

Malta

5,2

5,2

5,2

5,2

5,2

►M14   5,2  ◄

Nederland

749,2

736,8

724,3

682,5

670,8

►M14   660,8  ◄

Oostenrijk

693,1

692,4

691,8

691,7

691,7

►M14   691,7  ◄

Polen

3 359,2

3 375,7

3 392,0

3 411,2

3 430,2

►M14   3 375,7  ◄

Portugal

565,9

574,0

582,1

590,8

599,4

►M15   684,5  ◄

Roemenië

1 600,0

1 772,5

1 801,3

1 872,8

1 903,2

►M14   1 903,2  ◄

Slovenië

138,0

137,0

136,0

135,1

134,3

►M14   134,3  ◄

Slowakije

435,5

438,6

441,8

445,2

448,7

►M14   392,6  ◄

Finland

523,3

523,4

523,5

524,1

524,6

►M14   524,6  ◄

Zweden

696,8

697,2

697,6

698,7

699,7

►M14   699,8  ◄

Verenigd Koninkrijk

3 170,7

3 177,3

3 183,6

3 192,2

3 201,4

►M14  — ◄

(*1)   Voor Kroatië is het nettomaximum 344 340 000  EUR voor kalenderjaar 2021 en 382 600 000  EUR voor kalenderjaar 2022.

▼B




BIJLAGE IV



Limieten voor de aanpassing van de drempels bedoeld in artikel 10, lid 2

Lidstaat

Limiet voor de drempel in EUR

(artikel 10, lid 1, onder a))

Limiet voor de drempel in hectare

(artikel 10, lid 1, onder b))

België

400

2

Bulgarije

200

0,5

Tsjechië

200

5

Denemarken

300

5

Duitsland

300

4

Estland

100

3

Ierland

200

3

Griekenland

400

0,4

Spanje

300

2

Frankrijk

300

4

Kroatië

100

1

Italië

400

0,5

Cyprus

300

0,3

Letland

100

1

Litouwen

100

1

Luxemburg

300

4

Hongarije

200

0,3

Malta

500

0,1

Nederland

500

2

Oostenrijk

200

2

Polen

200

0,5

Portugal

200

0,3

Roemenië

200

0,3

Slovenië

300

0,3

Slowakije

200

2

Finland

200

3

Zweden

200

4

Verenigd Koninkrijk

200

5




BIJLAGE V

Financiële bepalingen die van toepassing zijn op Bulgarije en Roemenië, als bedoeld in de artikelen 10, 16 en 18

A. Bedragen voor de toepassing van artikel 10, lid 1, onder a) en ter berekening van de nationale maxima voor betalingen, als bedoeld in artikel 16 in 2015:

Bulgarije

:

790 909 000  EUR

Roemenië

:

1 783 426 000  EUR

B. Totaal bedrag aan aanvullende nationale rechtstreekse betalingen bovenop de basisbetalingsregeling, als bedoeld in artikel 18, lid 1 in 2015:

Bulgarije

:

69 657 000  EUR

Roemenië

:

153 536 000  EUR

C. Totaal bedrag aan aanvullende nationale rechtstreekse betalingen bovenop de gewasspecifieke betaling voor katoen, als bedoeld in artikel 18, lid 2 in 2015:

Bulgarije

:

258 952  EUR

▼M6




BIJLAGE VI

Financiële bepalingen die van toepassing zijn op Kroatië, als bedoeld in de artikelen 10 en 19

A. 

Bedrag voor de toepassing van artikel 10, lid 1, onder a):

382 600 000  EUR

B. 

Totaal bedrag aan aanvullende nationale rechtstreekse betalingen, als bedoeld in artikel 19, lid 3:



(in duizend EUR)

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

248 690

229 560

191 300

153 040

114 780

76 520

38 260

▼C2




BIJLAGE VI bis

Maximumbedragen zoals bedoeld in artikel 14, lid 2



(in EUR)

België

10 076 707

Bulgarije

70 427 849

Tsjechië

38 815 980

Denemarken

11 371 893

Duitsland

148 488 749

Estland

21 968 972

Ierland

39 700 643

Griekenland

76 438 741

Spanje

250 300 720

Frankrijk

181 388 880

Kroatië

42 201 225

Italië

190 546 556

Cyprus

2 398 093

Letland

29 326 817

Litouwen

48 795 629

Luxemburg

1 843 643

Hongarije

62 430 371

Malta

1 831 098

Nederland

10 972 679

Oostenrijk

72 070 055

Polen

329 472 633

Portugal

123 303 715

Roemenië

241 375 835

Slovenië

15 337 318

Slowakije

56 920 680

Finland

73 005 307

Zweden

52 887 719

▼B




BIJLAGE VII



Maximumbedragen waarmee de in bijlage II vermelde bedragen overeenkomstig artikel 20, lid 2, moeten worden aangevuld

(in duizenden EUR)

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

2022

3 360

3 840

4 800

5 760

6 720

7 680

8 640

9 600




BIJLAGE VIII



Gemiddelde omvang van een landbouwbedrijf bedoeld in artikel 41, lid 4

Lidstaat

Gemiddelde omvang van een landbouwbedrijf

(in hectare)

België

29

Bulgarije

6

Tsjechië

89

Denemarken

60

Duitsland

46

Estland

39

Ierland

32

Griekenland

5

Spanje

24

Frankrijk

52

Kroatië

5,9

Italië

8

Cyprus

4

Letland

16

Litouwen

12

Luxemburg

57

Hongarije

7

Malta

1

Nederland

25

Oostenrijk

19

Polen

6

Portugal

13

Roemenië

3

Slovenië

6

Slowakije

28

Finland

34

Zweden

43

Verenigd Koninkrijk

54




BIJLAGE IX

Lijst van gelijkwaardige praktijken als bedoeld in artikel 43, lid 3

I. 

Aan gewasdiversificatie gelijkwaardige praktijken:

1) 

Gewasdiversificatie

Vereiste: ten minste drie gewassen, maximaal 75 % voor het belangrijkste gewas, en toepassing van een of meer van de volgende praktijken:

— 
ten minste vier gewassen,
— 
lagere maximumgrenzen,
— 
een passender selectie van gewassen, zoals peulvruchten, eiwithoudende gewassen, gewassen die geen irrigatie of bestrijdingsmiddelen behoeven, waar passend
— 
regionale rassen van oude/traditionele/bedreigde gewassoorten zijn inbegrepen op ten minste 5 % van het voor wisselbouw gebruikte areaal.
2) 

Vruchtwisseling

Vereiste: ten minste drie gewassen, maximaal 75 % voor het belangrijkste gewas, en toepassing van één van of allebei de volgende praktijken:

— 
een milieuvriendelijker opeenvolging gedurende meerdere jaren van gewassen en/of braakland,
— 
ten minste vier gewassen
3) 

Bodembedekking in de winter ( *1 )

4) 

Vanggewassen (*1) 

II. 

Aan instandhouding van blijvend grasland gelijkwaardige praktijken

1) 

Beheer van grasland

Vereiste: instandhouding van blijvend grasland en een of meer van de volgende praktijken:

— 
maairegeling of geschikte maaitechnieken (data, methoden, beperkingen),
— 
instandhouding van landschapselementen op blijvend grasland en controle van struikgewas,
— 
specifieke grassoorten en/of zaairegeling voor vernieuwing afhankelijk van het graslandtype (zonder vernietiging van hoge natuurwaarde),
— 
ophaling van voedergewassen ofhooi,
— 
passend beheer van steile hellingen,
— 
meststoffenregeling,
— 
beperkingen op bestrijdingsmiddelen.
2) 

Extensieve graassystemen

Vereiste: instandhouding van blijvend grasland en een of meer van de volgende praktijken:

— 
extensief graassysteem (tijdstip, maximale bezettingsdichtheid),
— 
schapenhoeden of nomadische veeteelt in de bergen,
— 
gebruik van lokale of traditionele rassen voor het begrazen van blijvend grasland.
III. 

Aan het ecologisch aandachtsgebied gelijkwaardige praktijken:

Vereiste: toepassing van één van de volgende praktijken op ten minste het overeenkomstig artikel 46, lid 1, vastgestelde percentage van het bouwland

1) 

Ecologische braaklegging

2) 

Instelling van "bufferzones" voor gebieden met een hoge natuurwaarde, Natura 2000-gebieden of andere gebieden waar de biodiversiteit moet worden beschermd, ook langs hagen en waterlopen

3) 

Beheer van braakliggende bufferstroken en akkerranden (maairegeling, lokale of specifieke grassoorten en/of zaaíregeling, opnieuw inzaaien met regionale rassen, geen gebruik van bestrijdingsmiddelen, geen gebruik van mest en/of minerale meststoffen), geen irrigatie, geen bodemafdekking

4) 

Inrichting op de velden van stroken voor in het wild levende diersoorten of specifieke fauna (stroken met kruidachtigen, bescherming van nesten, stroken met wilde bloemen, mengsel van lokale zaden, niet-geoogste gewassen)

5) 

Instandhouding (snoeien, beknotten, data, methoden, herstel) van landschapselementen (bomen, hagen, houtachtige vegetatie aan oevers, stenen muren (terrassen), dijken, vijvers)

6) 

Instandhouding van gras op venige of vochtige bodems (zonder gebruik te maken van meststoffen en zonder gebruik te maken bestrijdingsmiddelen)

7) 

Productie op bouwland zonder gebruik te maken van (minerale) meststoffen en/of bestrijdingsmiddelen, en zonder irrigatie, waarbij eenzelfde gewas niet gedurende twee opeenvolgende jaren op een vaste plaats wordt ingezaaid (*1) 

8) 

Omschakeling van bouwland naar extensief gebruikt blijvend grasland

▼M8




BIJLAGE X

Omzettings- en wegingsfactoren als bedoeld in artikel 46, lid 3



Elementen

Omzettingsfactor

(m/boom naar m2)

Wegingsfactor

Ecologisch aandachtsgebied

(bij toepassing van beide factoren)

Braakliggend land (per 1 m2)

n.v.t.

1

1 m2

Terrassen (per 1 m)

2

1

2 m2

Landschapselementen:

 

 

 

 

Heggen/houtwallen/bomen in rij (per 1 m)

5

2

10 m2

 

Geïsoleerde boom (per boom)

20

1,5

30 m2

 

Boomgroepen in het veld (per 1 m2)

n.v.t.

1,5

1,5 m2

 

Vijvers (per 1 m2)

n.v.t.

1,5

1,5 m2

 

Sloten (per 1 m)

5

2

10 m2

 

Traditionele stenen muren (per 1 m)

1

1

1 m2

 

Andere elementen die hierboven niet zijn vermeld, maar in het kader van GLMC 7, RBE 2 of RBE 3 zijn beschermd (per 1 m2)

n.v.t.

1

1 m2

Bufferstroken en akkerranden (per 1 m)

6

1,5

9 m2

Hectaren onder boslandbouw (per 1 m2)

n.v.t.

1

1 m2

Stroken subsidiabele hectaren langs bosranden (per 1 m)

 

 

 

 

Zonder productie

6

1,5

9 m2

Met productie

6

0,3

1,8 m2

▼M9

Arealen met hakhout met korte omlooptijd (per 1 m2)

n.v.t.

0,5

0,5 m2

▼M8

Beboste gebieden als bedoeld in artikel 32, lid 2, onder b), ii) (per m2)

n.v.t.

1

1 m2

Arealen met vanggewassen of groenbedekking (per 1 m2)

n.v.t.

0,3

0,3 m2

▼M9

Arealen met stikstofbindende gewassen (per 1 m2)

n.v.t.

1

1 m2

▼M9

Arealen met Miscanthus

n.v.t.

0,7

0,7 m2

Arealen met Silphium perfoliatum

n.v.t.

0,7

0,7 m2

Braakland met drachtplanten (bestaande uit soorten die veel pollen en nectar bevatten)

n.v.t.

1,5

1,5 m2

▼M8

In artikel 46, lid 3, bedoelde omzettings- en wegingsfactoren die van toepassing zijn op de elementen in het kader van de in bijlage IX, afdeling III, opgenomen gelijkwaardige praktijken



Aan ecologisch aandachtsgebied gelijkwaardige praktijk

Soortgelijke standaardpraktijk ecologisch aandachtsgebied

Omzettingsfactor

Wegingsfactor

Ecologisch aandachtsgebied (bij toepassing van beide factoren)

1.  Ecologische braaklegging (per 1 m2)

Braakliggend land

n.v.t.

1

1 m2

2.  instelling van „bufferzones” (per 1 m)

Bufferstroken en akkerranden

6

1,5

9 m2

3.  Beheer van braakliggende bufferstroken en akkerranden (per 1 m)

Bufferstroken en akkerranden

6

1,5

9 m2

4.  Inrichting op de velden van stroken voor in het wild levende diersoorten of specifieke fauna:

 

 

 

 

Borders, stroken op het veld (per 1 m)

Bufferstroken en akkerranden

6

1,5

9 m2

Lapjes grond (per 1 m2)

Boomgroepen in het veld

n.v.t.

1,5

1,5 m2

5.  Beheer van landschapselementen:

 

 

 

 

Geïsoleerde boom (per boom)

Geïsoleerde boom

20

1,5

30 m2

Bomen in rij (per 1 m)

Heggen/houtwallen/bomen in rij

5

2

10 m2

Groepen bomen/boomgroepen in het veld (per 1 m2)

Boomgroepen in het veld

n.v.t.

1,5

1,5 m2

Hagen (per 1 m)

Heggen/houtwallen/bomen in rij

5

2

10 m2

Houtachtige oevervegetatie (per 1 m)

Heggen/houtwallen/bomen in rij

5

2

10 m2

Terrassen (per 1 m)

Terrassen

2

1

2 m2

Stenen muren (per 1 m)

Traditionele stenen muren

1

1

1 m2

Sloten (per 1 m)

Sloten

5

2

10 m2

Vijvers (per 1 m2)

Vijvers

n.v.t.

1,5

1,5 m2

6.  Instandhouding van gras op venige of vochtige bodems (zonder gebruik te maken van meststoffen of gewasbeschermingsmiddelen) (per 1 m2)

Braakliggend land

n.v.t.

1

1 m2

7.  Productie op bouwland zonder gebruik te maken van meststoffen en/of gewasbeschermingsmiddelen, en zonder irrigatie, waarbij eenzelfde gewas niet gedurende twee opeenvolgende jaren wordt ingezaaid (per 1 m2)

Areaal met hakhout met korte omlooptijd; stroken langs bosranden waar productie plaatsvindt; areaal met stikstofbindende gewassen

n.v.t.

0,3

0,7 voor stikstofbindende gewassen

0,3 m2

0,7 m2

8.  Omschakeling van bouwland naar blijvend grasland (per 1 m2)

Braakliggend land

n.v.t.

1

1 m2

▼B




BIJLAGE XI



Concordantietabel

waarnaar verwezen wordt in artikel 72, lid 2

Verordening (EG) nr. 73/2009

Deze verordening

Verordening (EU) nr. 1306/2013

Artikel 1

Artikel 1

Artikel 2

Artikel 4

Artikel 3

Artikel 5

Artikel 4, lid 1

Artikel 91

Artikel 4, lid 2

Artikel 95

Artikel 5

Artikel 93

Artikel 6, lid 1

Artikel 94

Artikel 6, lid 2

Artikel 7

Artikel 8

Artikel 7

Artikel 9

Artikel 10

Artikel 10 bis

Artikel 10 ter

Artikel 10 quater

 

Artikel 10,quinquies

Artikel 11

Artikel 8

Artikel 26, leden 1 en 2

Artikel 11, lid 3

Artikel 8, lid 2

Artikel 11 bis

Artikel 8, lid 3

Artikel 12, leden 1 en 2

Artikel 12

Artikel 12, lid 3

Artikel 14

Artikel 12, lid 4

Artikel 13

Artikel 13, lid 2

Artikel 14

Artikel 67

Artikel 15

Artikel 68, leden 1 en 2

Artikel 16

Artikel 69

Artikel 17

Artikel 70

Artikel 18

Artikel 71

Artikel 19

Artikel 72

Artikel 20

Artikel 74, leden 1,2 en 3

Artikel 21

Artikel 74, lid 4

Artikel 22

Artikel 96

Artikel 23

Artikel 97

Artikel 24

Artikel 99

Artikel 25

Artikel 100

Artikel 26

Artikel 61

Artikel 27, lid 1

Artikel 102, lid 3

Artikel 27, lid 2

Artikel 47

Artikel 27, lid 3

Artikel 68, lid 3

Artikel 28, lid 1

Artikel 10

Artikel 28, lid 2

Artikel 9, lid 3

Artikel 28, lid 3

Artikel 31, lid 1, onder a), i) en ii)

Artikel 29

Artikel 75

Artikel 30

Artikel 60

Artikel 31

Artikel 2, lid 2

Artikel 32

Artikel 15

Artikel 33

Artikel 34, lid 2

Artikel 32, leden 2 en 4

Artikel 35

Artikel 33

Artikel 36

Artikel 37

Artikel 12

Artikel 38

Artikel 39, lid 1

Artikel 32, lid 6

Artikel 39, lid 2

Artikel 35, lid 3

Artikel 40, lid 1

Artikel 6, lid 1

Artikel 41, lid 1

Artikel 30, lid 1

Artikel 41, lid 2

Artikel 30, leden 3 en 6

Artikel 41, lid 3

Artikel 30, leden 3 en 7, onder a)

Artikel 41, lid 4

Artikel 41, lid 5

Artikel 30, lid 10

Artikel 41, lid 6

Artikel 42

Artikel 31, lid 1, onder b)

Artikel 43, lid 1

Artikel 34, leden 1, 2 en 3

Artikel 43, lid 2

 

Artikel 43, lid 3

Artikel 34, lid 4

Artikel 44

Artikel 45

Artikel 46

Artikel 47

Artikel 48

Artikel 49

Artikel 50

Artikel 51

Artikel 52

Artikel 53

Artikel 54

Artikel 55

Artikel 56

Artikel 57

Artikel 57 bis

Artikel 20 en Bijlage VII

Artikel 58

Artikel 59

Artikel 60

Artikel 61

Artikel 62

Artikel 63

Artikel 64

Artikel 65

Artikel 66

Artikel 67

Artikel 68

Artikel 69

Artikel 70

Artikel 71

Artikel 72

Artikel 73

Artikel 74

Artikel 75

Artikel 76

Artikel 77

Artikel 78

Artikel 79

Artikel 80

Artikel 81

Artikel 82

Artikel 83

Artikel 84

Artikel 85

Artikel 86

Artikel 87

Artikel 88

Artikel 56

Artikel 89

Artikel 57

Artikel 90

Artikel 58

Artikel 91

Artikel 59

Artikel 92

Artikel 60

Artikel 93

Artikel 94

Artikel 95

Artikel 96

Artikel 97

Artikel 98

Artikel 99

Artikel 100

Artikel 101

Artikel 102

Artikel 103

Artikel 104

Artikel 105

Artikel 106

Artikel 107

Artikel 108

Artikel 109

Artikel 110

Artikel 111

Artikel 112

Artikel 113

Artikel 114

Artikel 115

Artikel 116

Artikel 117

Artikel 118

Artikel 119

Artikel 120

Artikel 121

Artikelen 16 en 17

Artikel 121 bis

Artikel 98, tweede alinea

Artikel 122

Artikel 123

Artikel 124, leden 1 t/m 5, leden 7 en 8

Artikel 124, lid 6

Artikel 98, eerste alinea

Artikel 125

Artikel 126

Artikel 127

Artikel 128

Artikel 129

Artikel 130

Artikel 131

Artikel 132

Artikelen 18 en 19

Artikel 133

Artikel 133 bis

Artikel 37

Artikel 134 (geschrapt)

Artikel 135 (geschrapt)

Artikel 136

Artikel 137

Artikel 138

Artikel 3

Artikel 139

Artikel 13

Artikel 140

Artikel 67

Artikel 141

Artikel 71

Artikel 142, onder a) t/m q) en s)

Artikel 70

Artikel 142, onder r)

Artikel 69

Artikel 143

Artikel 144

Artikel 145

Artikel 146

Artikel 72

Artikel 146 bis

Artikel 147

Artikel 73

Artikel 148

Artikel 149

Artikel 74

Bijlage I

Bijlage I

Bijlage II

Bijlage II

Bijlage III

Bijlage II

Bijlage IV

Bijlage III

Bijlage V

Bijlage VI

Bijlage VII

Bijlage IV

Bijlage VIII

Bijlage II

Bijlage IX

Bijlage X

Bijlage XI

Bijlage XII

Bijlage XIII

Bijlage XIV

Bijlage XV

Bijlage XVI

Bijlage XVII

Bijlage XVII bis



( 1 ) Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1601/96, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 (Zie bladzijde 671 van dit Publicatieblad).

( 2 ) Verordening (EG) nr. 1122/2009 van de Commissie van 30 november 2009 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem in het kader van de bij verordening ingestelde regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers en ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden in het kader van de steunregeling voor de wijnsector (PB L 316 van 2.12.2009, blz. 65).

( *1 ) Praktijken krachtens de in artikel 43, lid 12, onder c), bedoelde berekening.