02013R1303 — NL — 18.07.2020 — 010.001


Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document

►B

VERORDENING (EU) Nr. 1303/2013 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 17 december 2013

houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad

(PB L 347 van 20.12.2013, blz. 320)

Gewijzigd bij:

 

 

Publicatieblad

  nr.

blz.

datum

►M1

VERORDENING (EU) 2015/1839 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 14 oktober 2015

  L 270

1

15.10.2015

►M2

VERORDENING (EU) 2016/2135 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 23 november 2016

  L 338

34

13.12.2016

►M3

VERORDENING (EU) 2017/825 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 17 mei 2017

  L 129

1

19.5.2017

►M4

VERORDENING (EU) 2017/1199 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 4 juli 2017

  L 176

1

7.7.2017

►M5

VERORDENING (EU) 2017/2305 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 12 december 2017

  L 335

1

15.12.2017

►M6

VERORDENING (EU, Euratom) 2018/1046 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 18 juli 2018

  L 193

1

30.7.2018

►M7

VERORDENING (EU) 2018/1719 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 14 november 2018

  L 291

5

16.11.2018

 M8

VERORDENING (EU) 2019/711 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 17 april 2019

  L 123

1

10.5.2019

►M9

VERORDENING (EU) 2020/460 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 30 maart 2020

  L 99

5

31.3.2020

►M10

VERORDENING (EU) 2020/558 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 23 april 2020

  L 130

1

24.4.2020

►M11

VERORDENING (EU) 2020/1041 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 15 juli 2020

  L 231

4

17.7.2020


Gerectificeerd bij:

►C1

Rectificatie, PB L 200, 26.7.2016, blz.  140 (1303/2013)




▼B

VERORDENING (EU) Nr. 1303/2013 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 17 december 2013

houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad



DEEL EEN

ONDERWERP EN DEFINITIES

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze verordening worden de gemeenschappelijke regels vastgesteld die van toepassing zijn op het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO), het Europees Sociaal Fonds (ESF), het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (EFMZV), die onder een gemeenschappelijk kader werkzaam zijn (de "Europese structuur- en investeringsfondsen" - "ESI-fondsen"). Bovendien bevat deze verordening de bepalingen die nodig zijn om de doeltreffendheid van de ESI-fondsen te waarborgen en te zorgen voor coördinatie tussen de ESI-fondsen onderling, alsmede tussen de ESI-fondsen en andere instrumenten van de Unie. De gemeenschappelijke regels die van toepassing zijn op de ESI-fondsen zijn neergelegd in deel 2.

Deel 3 bevat de algemene regels met betrekking tot het EFRO, het ESF (samen "de structuurfondsen" genoemd) en het Cohesiefonds betreffende de taken, de prioritaire doelstellingen en de organisatie van de structuurfondsen en het Cohesiefonds ("de Fondsen") alsmede de criteria waaraan de lidstaten en de regio's moeten voldoen om voor steun uit de Fondsen in aanmerking te komen, de beschikbare financiële middelen en de criteria voor de toewijzing ervan.

Deel 4 bevat de algemene regels die van toepassing zijn op de Fondsen en het EFMZV wat betreft beheer en controle, financieel beheer, rekeningen en financiële correcties.

De regels vastgelegd in deze verordening zijn van toepassing onverminderd de bepalingen in Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad ( 1 ) en de specifieke bepalingen in de volgende verordeningen (de "fondsspecifieke verordeningen") overeenkomstig de vijfde alinea van dit artikel:

1) 

Verordening (EU) nr. 1301/2013 ("de EFRO-verordening");

2) 

Verordening (EU) nr. 1304/2013 ("de ESF-verordening");

3) 

Verordening (EU) nr. 1300/2013 ("de CF-verordening");

4) 

Verordening (EU) nr. 1299/2013 ("de ETS-verordening");

5) 

Verordening (EU) nr. 1305/2013 ("de ELFPO-verordening"); en

6) 

een toekomstige rechtshandeling van de Unie tot vaststelling van de voorwaarden voor financiële steun voor het maritieme en visserijbeleid voor de programmeringsperiode 2014-2020 ("de EFMZV-verordening").

Deel twee van deze verordening is van toepassing op alle ESI-fondsen, behalve wanneer expliciet is voorzien in de mogelijkheid van uitzonderingen. In de delen drie en vier van deze verordening worden regels vastgesteld tot aanvulling van deel twee die respectievelijk van toepassing zijn op de Fondsen en op de Fondsen en het EFMZV en waarin expliciet kan worden voorzien in de mogelijkheid van afwijkingen in de fondsspecifieke verordeningen in kwestie. In de fondsspecifieke verordeningen kunnen regels worden vastgesteld tot aanvulling van deel twee van deze verordening voor de ESI-fondsen, deel drie van deze verordening voor de Fondsen en deel vier van deze verordening voor de Fondsen en het EFMZV. De aanvullende regels in de fondsspecifieke verordeningen mogen niet strijdig zijn met de delen twee, drie of vier. In geval van twijfel met betrekking tot de vraag welke bepalingen van toepassing zijn, gaat deel twee van deze verordening voor op de fondsspecifieke voorschriften en gaan de delen twee, drie en vier van deze verordening voor op de fondsspecifieke verordeningen.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening zijn de volgende definities van toepassing:

1) 

"strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei": de streefdoelen en gedeelde leidende doelstellingen voor maatregelen van de lidstaten en van de Unie zoals uiteengezet in de conclusies die de Europese Raad van 17 juni 2010 heeft aangenomen als bijlage I (Nieuwe Europese strategie voor banen en groei; EU-kerndoelen), in de aanbeveling van de Raad van 13 juli 2010 ( 2 ) en in het Besluit van de Raad 2010/707/EU ( 3 ), alsmede eventuele aanpassingen van die streefdoelen en gedeelde doelstellingen;

2) 

"strategisch beleidskader": een document of een geheel van documenten opgesteld op nationaal of regionaal niveau waarin een beperkt aantal samenhangende prioriteiten worden vastgesteld aan de hand van bewijzen en een tijdschema voor de uitvoering van die prioriteiten, en waarin een toezichtmechanisme kan zijn opgenomen;

3) 

"strategie voor slimme specialisatie": de nationale of regionale innovatiestrategieën waarin prioriteiten worden vastgesteld om een concurrentievoordeel op te bouwen door de sterke punten van onderzoek en innovatie te ontwikkelen en aan te laten sluiten bij de behoeften van het bedrijfsleven om op samenhangende wijze in te spelen op opkomende mogelijkheden en marktontwikkelingen en tegelijkertijd dubbel werk en versnippering van initiatieven te voorkomen; een strategie voor slimme specialisatie kan de vorm aannemen van of opgenomen worden in een nationaal of regionaal strategisch beleidskader voor onderzoek en innovatie (O&I);

4) 

"fondsspecifieke voorschriften": de bepalingen zoals neergelegd in of vastgesteld op basis van deel 3 of deel 4 van deze verordening of een verordening die van toepassing is op een of meer van de in artikel 1, vierde alinea, bedoelde of vermelde ESI-fondsen;

5) 

"programmering": het proces van organisatie, besluitvorming en toewijzing van financiële middelen dat, met de betrokkenheid van de partners overeenkomstig artikel 5, in verscheidene stadia plaatsvindt en tot doel heeft op meerjarenbasis uitvoering te geven aan het gezamenlijke optreden van de Unie en de lidstaten ter verwezenlijking van de doelstellingen van de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei;

6) 

"programma": "operationeel programma" als bedoeld in deel 3 of deel 4 van deze verordening en in de EFMZV-verordening, en "plattelandsontwikkelingsprogramma" als bedoeld in de ELFPO-verordening;

7) 

"programmagebied": een geografisch gebied dat bestreken wordt door een specifiek programma of, in het geval van een programma dat meer dan een regiocategorie dekt, het geografisch gebied dat overeenkomt met elke afzonderlijke regiocategorie;

8) 

"prioriteit" in deel 3 en deel 4 van deze verordening: " ►C1  prioriteitsas ◄ " als bedoeld in deel 3 van deze verordening voor het EFRO, het ESF en het Cohesiefonds en "prioriteit van de Unie" als bedoeld in de EFMZV-verordening en de ELFPO-verordening;

9) 

"concrete actie": een door of onder verantwoordelijkheid van de managementautoriteiten van de betrokken programma's gekozen project, contract, actie of groep projecten, bijdragend tot de verwezenlijking van de doelstellingen van een prioriteit of prioriteiten; bij financieringsinstrumenten bestaat een concrete actie in de financiële bijdragen uit een programma aan financieringsinstrumenten en de daaropvolgende financiële steun die door die financieringsinstrumenten wordt verleend;

▼M6

10) 

"begunstigde": een publiek- of privaatrechtelijke instantie, of een natuurlijke persoon, die belast is met het opzetten, of met het opzetten en uitvoeren, van concrete acties, en:

a) 

in de context van staatssteun de instantie die de steun ontvangt, behalve wanneer de steun per onderneming minder dan 200 000  EUR bedraagt; in dat geval kan de betrokken lidstaat besluiten dat de steunverlenende instantie de begunstigde is, onverminderd Verordeningen (EU) nr. 1407/2013 ( 4 ) en (EU) nr. 1408/2013 ( 5 ) en (EU) nr. 717/2014 ( 6 ) van de Commissie, en

b) 

in de context van financieringsinstrumenten uit hoofde van deel 2, titel IV van deze verordening, de instantie die het financieringsinstrument, of, voor zover dat geschikt is, het fonds van fondsen, ten uitvoer legt;

▼B

11) 

"financieringsinstrumenten": de in het Financieel Reglement gedefinieerde financieringsinstrumenten, tenzij in deze verordening anders is bepaald;

12) 

"eindontvanger": een natuurlijke of rechtspersoon die financiële steun ontvangt uit een financieringsinstrument;

13) 

"staatssteun": steun die onder artikel 107, lid 1, VWEU valt, die voor de toepassing van deze verordening ook de-minimissteun in de zin van Verordening (EG) nr. 1998/2006 van de Commissie ( 7 ), Verordening (EG) nr. 1535/2007 van de Commissie ( 8 ) en Verordening (EG) nr. 875/2007 van de Commissie ( 9 ) wordt geacht te omvatten;

14) 

"voltooide concrete actie": een concrete actie die fysiek is voltooid of volledig ten uitvoer is gelegd en waarvoor de begunstigden alle betrokken betalingen hebben verricht en de betrokken overheidsbijdrage aan de begunstigden is betaald;

15) 

"overheidsuitgave": elke publieke bijdrage ter financiering van concrete acties, afkomstig uit de begroting van een nationale, regionale of lokale overheid, uit de begroting van de Unie voor de ESI-fondsen, uit de begroting van publiekrechtelijke instanties of uit de begroting van verenigingen van overheden of van publiekrechtelijke instanties, die voor de vaststelling van het medefinancieringspercentage van ESF-programma’s of -prioriteiten alle gezamenlijk door werkgevers en werknemers bijgedragen financiële middelen kan omvatten;

16) 

"publiekrechtelijke instantie": elke publiekrechtelijke instelling in de zin van artikel 1, punt 9, van Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 10 ) en elke Europese groepering voor territoriale samenwerking (EGTS) die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1082/2006 van het Europees Parlement en de Raad ( 11 ) is opgericht, ongeacht of de EGTS volgens de desbetreffende nationale uitvoeringbepalingen als publiek- of privaatrechtelijke instantie wordt beschouwd;

17) 

"document": een papieren document of een elektronische gegevensdrager met informatie die in verband met deze verordening van belang is;

18) 

"intermediaire instantie": elke publiek- of privaatrechtelijke instantie die handelt onder verantwoordelijkheid van een management- of certificeringsautoriteit of die namens een dergelijke autoriteit taken verricht die in verband staan met de uitvoering van concrete acties door de begunstigden;

19) 

"strategie voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling": een coherent samenstel van op de plaatselijke doelstellingen en behoeften afgestemde concrete acties, en die bijdraagt tot de verwezenlijking van de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei en wordt ontworpen en uitgevoerd door een plaatselijke actiegroep;

20) 

"partnerschapsovereenkomst": een document dat een lidstaat volgens de aanpak van meerlagig bestuur in overleg met de partners opstelt en waarin uiteengezet wordt welke strategie, prioriteiten en regelingen deze lidstaat hanteert om de ESI-fondsen op doeltreffende en doelmatige wijze te gebruiken om de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei te verwezenlijken; dit document wordt na beoordeling en overleg met de betrokken lidstaat door de Commissie goedgekeurd;

21) 

"regiocategorie": de indeling van regio's als "minder ontwikkelde regio's", "overgangsregio's" of "meer ontwikkelde regio's" overeenkomstig artikel 90, lid 2;

▼C1

22) 

"betalingsaanvraag": een door de lidstaat bij de Commissie ingediende betalingsaanvraag of uitgavendeclaratie;

▼B

23) 

"EIB": de Europese Investeringsbank, het Europees Investeringsfonds of een eventuele dochterinstelling van de Europese Investeringsbank;

24) 

"publiek-private partnerschappen" (PPP's) zijn vormen van samenwerking tussen overheidsinstanties en de private sector, die ten doel hebben het aantrekken van investeringen in infrastructuurprojecten of andere soorten concrete acties voor het verlenen van overheidsdiensten te verbeteren door middel van risicodeling, het bundelen van expertise uit de private sector of extra financieringsbronnen;

25) 

"concrete PPP-actie": actie die binnen een PPP-structuur wordt uitgevoerd of bedoeld is om daarbinnen te worden uitgevoerd;

►C1  26) 

"geblokkeerde rekening": een bankrekening die valt onder een schriftelijke overeenkomst tussen de managementautoriteit of een intermediaire instantie en de instantie die een financieringsinstrument uitvoert, of, in het geval van een concrete PPP-actie, een door de managementautoriteit of een intermediaire instantie goedgekeurde schriftelijke overeenkomst tussen een begunstigde openbare instantie en de private partner, en die bepaaldelijk is geopend om er geld op te plaatsen dat na de subsidiabiliteitsperiode wordt betaald in het geval van financieel instrument, of tijdens de subsidiabiliteitsperiode en/of na de subsidiabiliteitsperiode in het geval van een concrete PPP-actie, uitsluitend ◄ met het oog op de toepassing van artikel 42, lid 1, punt c), artikel 42, lid 2, artikel 42, lid 3, en artikel 64, dan wel een bankrekening die is geopend onder voorwaarden welke gelijkwaardige garanties op betalingen uit de fondsen bieden;

27) 

"fonds van fondsen": een fonds dat tot doel heeft ondersteuning uit een programma of programma's te bieden aan verscheidene financieringsinstrumenten. Met betrekking tot financieringsinstrumenten die door een fonds van fondsen worden uitgevoerd, geldt de instantie die dat fonds van fondsen uitvoert als enige begunstigde in de zin van punt 10 van dit artikel;

28) 

"mkb": midden- en kleinbedrijf, bestaande uit kleine, middelgrote en micro-ondernemingen als gedefinieerd in Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie ( 12 )

29) 

"boekjaar": voor de toepassing van deel 3 en deel 4, de periode van 1 juli tot en met 30 juni, behalve voor het eerste boekjaar van de programmeringsperiode, dat de periode van de begindatum voor subsidiabiliteit van de uitgaven tot en met 30 juni 2015 omvat. Het laatste boekjaar loopt van 1 juli 2023 tot en met 30 juni 2024;

30) 

"begrotingsjaar": voor de toepassing van deel 3 en deel 4, de periode van 1 januari tot en met 31 december;

▼M6

31) 

"macroregionale strategie": een door de Raad overeengekomen integraal kader, in voorkomend geval bekrachtigd door de Europese Raad, dat door onder meer de ESI-fondsen kan worden gesteund met het oog op het aanpakken van gemeenschappelijke uitdagingen waarmee een afgebakend geografisch gebied wordt geconfronteerd, met betrekking tot in datzelfde geografisch gebied gelegen lidstaten en derde landen die aldus voordeel halen uit nauwere samenwerking welke tot verwezenlijking van economische, sociale en territoriale samenhang bijdraagt;

▼B

32) 

"zeegebiedstrategie": een gestructureerd samenwerkingskader in verband met een bepaald geografisch gebied, dat wordt ontwikkeld door de instellingen van de Unie, de lidstaten, de regio's van de lidstaten en, in voorkomend geval, derde landen met wie een zeegebied wordt gedeeld; in een zeegebiedstrategie wordt rekening gehouden met de specifieke geografische, klimatologische, economische en politieke kenmerken van het betrokken zeegebied;

33) 

"toepasselijke ex-antevoorwaarde": een concrete en nauwkeurig vooraf bepaalde kritische factor die een noodzakelijke voorwaarde is voor, een directe en onmiskenbare band heeft met en een direct effect heeft op de doeltreffende en efficiënte uitvoering van een specifieke doelstelling voor een investeringsprioriteit of een prioriteit van de Unie;

34) 

"specifieke doelstelling": het resultaat waaraan een investeringsprioriteit of een prioriteit van de Unie bijdraagt in een specifieke nationale of regionale context, middels acties of maatregelen die in het kader van een dergelijke prioriteit worden genomen;

35) 

"relevante specifieke aanbevelingen per land die zijn vastgesteld op grond van artikel 121, lid 2, VWEU" en "relevante aanbevelingen van de Raad die zijn vastgesteld op grond van artikel 148, lid 4, VWEU": aanbevelingen in verband met structurele uitdagingen die behoren te worden aangepakt via meerjarige investeringen die rechtstreeks onder het toepassingsgebied van de ESI-fondsen vallen, zoals bepaald in de fondsspecifieke verordeningen;

36) 

"onregelmatigheid": elke inbreuk op het Unierecht of op het nationale recht betreffende de toepassing daarvan, als gevolg van een handeling of nalatigheid van een bij de uitvoering van de ESI-fondsen betrokken economisch subject waarbij de begroting van de Unie door een onverschuldigde uitgave wordt of zou kunnen worden benadeeld.

37) 

"economisch subject": elke natuurlijke of rechtspersoon of andere instantie die betrokken is bij de uitvoering van bijstand uit de ESI-fondsen, met uitzondering van de lidstaten in de uitoefening van hun prerogatieven van openbaar gezag;

38) 

"systemische onregelmatigheid": elke onregelmatigheid, met inbegrip van een onregelmatigheid die zich herhaaldelijk voordoet, die zich met grote waarschijnlijkheid zal voordoen bij soortgelijke concrete acties, en die voortvloeit uit een ernstige tekortkoming in het doeltreffende functioneren van het beheers- en controlesysteem, daaronder begrepen het niet-vaststellen van passende procedures overeenkomstig deze verordening en de fondsspecifieke voorschriften;

39) 

"ernstige tekortkoming in het daadwerkelijke functioneren van het beheers- en controlesysteem", voor de tenuitvoerlegging van de Fondsen en het EFMZV in het kader van deel vier: tekortkoming waarvoor aanzienlijke verbeteringen in het systeem nodig zijn, die de Fondsen en het EFMZV blootstellen aan een aanmerkelijk risico van onregelmatigheden, en waarvan het bestaan niet verenigbaar is met een zonder voorbehoud goedkeurende auditverklaring over de goede werking van het beheers- en controlesysteem.

Artikel 3

Berekening van termijnen voor Commissiebesluiten

►C1  Wanneer overeenkomstig artikel 16, leden 2 en 4, artikel 29, lid 4, artikel 30, leden 2 en 3, ◄ artikel 102, lid 2, artikel 107, lid 2, en artikel 108, lid 3, een termijn wordt vastgesteld waarbinnen de Commissie bij uitvoeringshandeling een besluit moet aannemen of wijzigen, is onder deze termijn niet begrepen de periode die aanvangt op de datum volgend op de datum waarop de Commissie de lidstaat haar opmerkingen toezendt, en eindigt op de datum waarop de lidstaat de opmerkingen beantwoordt.



DEEL TWEE

GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN DIE VAN TOEPASSING ZIJN OP DE ESI-FONDSEN



TITEL I

BEGINSELEN VAN STEUN VAN DE UNIE VOOR DE ESI-FONDSEN

Artikel 4

Algemene beginselen

1.  De ESI-fondsen verlenen door middel van meerjarenprogramma's steun, die een aanvulling vormt op nationale, regionale en lokale steunmaatregelen, aan de verwezenlijking van de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei alsook door middel van de fondsspecifieke opdrachten op grond van de in het Verdrag neergelegde doelstellingen, waaronder economische, sociale en territoriale cohesie, waarbij rekening wordt gehouden met de desbetreffende geïntegreerde Europa 2020-richtsnoeren en de relevante specifieke aanbevelingen per land die zijn vastgesteld in overeenstemming met artikel 121, lid 2, VWEU en met de relevante aanbevelingen van de Raad die zijn vastgesteld in overeenstemming met artikel 148, lid 4, VWEU en in voorkomend geval op nationaal niveau met het nationale hervormingsprogramma.

2.  De Commissie en de lidstaten zorgen ervoor dat, rekening houdend met de specifieke context van elke lidstaat, de steun uit de ESI-fondsen coherent is met de desbetreffende beleidsmaatregelen, de horizontale beginselen bedoeld in de artikelen 5, 7 en 8 en prioriteiten van de Unie en complementair is met andere instrumenten van de Unie.

3.  De tenuitvoerlegging van de steun uit de ESI-fondsen gebeurt in nauwe samenwerking tussen de Commissie en de lidstaten in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel.

4.  De lidstaten, op het passende territoriale niveau overeenkomstig hun institutionele, wettelijke en financiële kader, en de instanties die zij daartoe hebben aangewezen, zijn verantwoordelijk voor de voorbereiding en uitvoering van de programma's en voor het verrichten van hun taken, in partnerschap met de desbetreffende partners als bedoeld in artikel 5, in overeenstemming met deze verordening en de fondsspecifieke voorschriften.

5.  De regelingen voor de uitvoering en het gebruik van de ESI-fondsen, en in het bijzonder de financiële en administratieve middelen die voor de voorbereiding en uitvoering van programma's noodzakelijk zijn in verband met toezicht, rapportage, evaluatie, beheer en controle, zijn, gezien de hoogte van de toegewezen steun, in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel en houden rekening met de algemene doelstelling van de vermindering van de administratieve lasten voor instanties die betrokken zijn bij het beheer en de controle van de programma's.

6.  De Commissie en de lidstaten dragen, overeenkomstig hun respectieve verantwoordelijkheden, zorg voor de coördinatie tussen elk van de ESI-fondsen, alsmede tussen de ESI-fondsen en andere relevante beleidsmaatregelen, strategieën en instrumenten van de Unie, ook in het kader van het externe optreden van de Unie.

7.  Het aan de ESI-fondsen toegewezen deel van de begroting van de Unie wordt onder gedeeld beheer door de lidstaten en de Commissie uitgevoerd overeenkomstig ►M6  artikel 63 van het Financieel Reglement ◄ , met uitzondering van het in artikel 92, lid 6, van deze verordening bedoelde bedrag van het Cohesiefonds dat naar de Connecting Europe Facility wordt overgedragen, van innovatieve acties op initiatief van de Commissie uit hoofde van artikel 8 van de EFRO-verordening, technische bijstand op initiatief van de Commissie en de ondersteuning voor direct beheer uit hoofde van de EFMZV-verordening.

▼M6

8.  De Commissie en de lidstaten nemen overeenkomstig artikel 33, artikel 36, lid 1, en artikel 61 van het Financieel Reglement het beginsel van goed financieel beheer in acht.

▼B

9.  De Commissie en de lidstaten zien toe op de doeltreffendheid van de ESI-fondsen tijdens de voorbereiding en uitvoering, in verband met toezicht, rapportage en evaluatie.

10.  De Commissie en de lidstaten vervullen hun respectieve rollen met betrekking tot de ESI-fondsen teneinde de administratieve lasten voorde begunstigden te beperken.

Artikel 5

Partnerschap en meerlagig bestuur

1.  Elke lidstaat organiseert voor de partnerschapsovereenkomst en voor elk programma, in overeenstemming met zijn institutionele en juridische kader, een partnerschap met de bevoegde regionale en plaatselijke instanties. Het partnerschap omvat tevens de volgende partners:

a) 

de bevoegde stedelijke en andere overheden;

b) 

de economische en sociale partners; en

c) 

relevante instanties die het maatschappelijk middenveld vertegenwoordigen, waaronder milieupartners, niet-gouvernementele organisaties en instanties die tot taak hebben sociale inclusie, gendergelijkheid en non-discriminatie te bevorderen.

2.  De lidstaten betrekken de in lid 1 bedoelde partners volgens de aanpak van meerlagig bestuur bij de voorbereiding van de partnerschapsovereenkomsten en voortgangsverslagen alsook gedurende de voorbereiding en de uitvoering van programma's, onder meer door middel van deelname aan de toezichtcomités voor programma's, in overeenstemming met artikel 48.

3.  De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 149 een gedelegeerde handeling vast te stellen om te voorzien in een Europese gedragscode over partnerschap (de "gedragscode") teneinde lidstaten te steunen en te helpen partnerschap te organiseren in overeenstemming met de leden 1 en 2 van dit artikel. De gedragscode schept het kader waarin de lidstaten zich inzetten voor de uitvoering van partnerschappen in overeenstemming met hun institutionele en juridische kader en hun nationale en regionale bevoegdheden. In de gedragscode worden de volgende elementen vastgelegd, met volledige inachtneming van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid:

a) 

de voornaamste beginselen betreffende transparante procedures die moeten worden gevolgd voor de identificatie van de partners in kwestie, waaronder in voorkomend geval hun overkoepelende organisaties, om de lidstaten te helpen de meest representatieve relevante partners in kwestie aan te wijzen, in overeenstemming met hun institutionele en juridische kader;

b) 

de voornaamste beginselen en goede werkmethoden op het vlak van de betrokkenheid van de verschillende categorieën relevante partners vastgelegd in lid 1, bij de voorbereiding van de partnerschapsovereenkomst en de programma's, evenals de informatie die wordt verschaft over hun betrokkenheid en de diverse uitvoeringsstadia;

c) 

de goede werkmethoden betreffende het formuleren van de regels van lidmaatschap en de interne procedures van toezichtcomité's waarover in voorkomend geval moet worden besloten door de lidstaten, of de commissies die toezicht houden op de programma's, in overeenstemming met de desbetreffende bepalingen van deze verordening en de fondsspecifieke voorschriften;

d) 

de voornaamste doelstellingen en goede werkmethoden in gevallen waarin de managementautoriteit de partners in kwestie betrekt bij de voorbereiding van oproepen tot het indienen van voorstellen en met name de goede werkmethoden om mogelijke belangenconflicten te voorkomen in gevallen waarin er een mogelijkheid is dat de relevante partners ook mogelijke begunstigden zijn, en wat betreft de betrokkenheid van de relevante partners bij de voorbereiding van voortgangsverslagen en in verband met het toezicht op en de evaluatie van programma's in overeenstemming met de desbetreffende bepalingen in deze verordening en de fondsspecifieke voorschriften;

e) 

de indicatieve gebieden, thema's en goede werkmethoden betreffende de wijze waarop de bevoegde instanties van de lidstaten gebruik kunnen maken van de ESI-fondsen met inbegrip van technische bijstand met het oog op de versterking van de institutionele capaciteit van de betrokken partners in overeenstemming met de desbetreffende bepalingen van deze verordening en de fondsspecifieke voorschriften;

f) 

de rol van de Commissie in de verspreiding van goede werkmethoden;

g) 

de voornaamste beginselen en goede werkmethoden waarmee het de lidstaten gemakkelijker kan worden gemaakt om de uitvoering van de partnerschappen en de meerwaarde daarvan te beoordelen.

De bepalingen van de gedragscode druisen op geen enkele manier in tegen de desbetreffende bepalingen van deze verordening of de fondsspecifieke voorschriften.

4.  De Commissie stelt het Europees Parlement en de Raad uiterlijk 18 april 2014 gelijktijdig op de hoogte van de gedelegeerde handeling, bedoeld in lid 3 van dit artikel, inzake de Europese gedragscode voor partnerschappen. In die gedelegeerde handeling wordt geen datum voor de toepassing gespecificeerd die vroeger is dan de datum waarop ze wordt vastgesteld.

5.  Een schending van een verplichting die aan een lidstaat is opgelegd hetzij door dit artikel hetzij door de gedelegeerde handeling die is vastgesteld krachtens lid 3 van dit artikel, vormt geen onregelmatigheid die leidt tot een financiële correctie op grond van artikel 85.

6.  Ten minste een keer per jaar raadpleegt de Commissie voor elk ESI-fonds de organisaties die de partners op het niveau van de Unie vertegenwoordigen over de uitvoering van de steun uit die ESI-fondsen en brengt verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad over het resultaat daarvan.

Artikel 6

Naleving van het recht van de Unie en het nationale recht

Concrete acties die door de ESI-fondsen worden gesteund, moeten in overeenstemming zijn met het toepasselijke recht van de Unie en het nationale recht betreffende de toepassing hiervan (het "toepasselijke recht").

Artikel 7

Bevordering van gelijkheid van mannen en vrouwen en non-discriminatie

De lidstaten en de Commissie zien erop toe dat de gelijkheid van mannen en vrouwen en de integratie van het genderperspectief worden meegewogen en bevorderd tijdens de voorbereidings- en uitvoering van programma's, onder meer op het vlak van toezicht, rapportage en evaluatie.

De lidstaten en de Commissie nemen passende maatregelen om discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afkomst, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid bij de voorbereiding en uitvoering van programma's te voorkomen. Tijdens de voorbereiding en uitvoering van programma's wordt met name rekening gehouden met de toegankelijkheid van personen met een handicap.

Artikel 8

Duurzame ontwikkeling

De doelstellingen van de ESI-fondsen worden nagestreefd in overeenstemming met het beginsel van duurzame ontwikkeling en met de bevordering door de Unie van de in de artikelen 11 en 191, lid 1, VWEU verankerde doelstelling inzake behoud, bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu, waarbij het beginsel "de vervuiler betaalt" wordt toegepast.

De lidstaten en de Commissie zien erop toe dat bij de voorbereiding en uitvoering van partnerschapsovereenkomsten en programma's wordt bijgedragen tot milieubescherming, efficiënt gebruik van hulpbronnen, matiging van en aanpassing aan de klimaatverandering, biodiversiteit, herstelvermogen voor rampen, risicopreventie en risicobeheer. De lidstaten verstrekken informatie over de steun voor de doelstellingen op het gebied van klimaatverandering volgens voor elk van de ESI-fondsen geschikte methoden op basis van de interventiecategorieën, concentratiegebieden of maatregelen. Deze methode bestaat uit het toekennen van een specifiek gewicht aan de uit hoofde van de ESI-fondsen verstrekte steun op een passend niveau om te weerspiegelen in welke mate de steun een bijdrage levert aan de verwezenlijking van de doelstellingen op het gebied van de matiging van en de aanpassing aan de klimaatverandering. Het specifieke gewicht dat wordt toegekend, verschilt naar gelang de bijdrage die de steun aan de verwezenlijking van de doelstellingen op het gebied van klimaatverandering levert aanzienlijk of matig is. Als de steun niet aan de verwezenlijking van deze doelstellingen bijdraagt of de bijdrage onbetekenend is, wordt een nulgewicht toegekend. In het geval van het EFRO, het ESF en het Cohesiefonds worden de gewichten gekoppeld aan de interventiecategorieën die zijn vastgesteld binnen de door de Commissie goedgekeurde nomenclatuur. In het geval van het ELFPO worden de gewichten gekoppeld aan de in de ELFPO-verordening vastgestelde concentratiegebieden en in het geval van het EFMZV aan de in de EFMZV-verordening vastgestelde maatregelen.

De Commissie stelt voor elk ESI-fonds eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van de in de tweede alinea bedoelde methoden bij uitvoeringshandeling vast. Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 150, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.



TITEL II

STRATEGISCHE AANPAK



HOOFDSTUK I

Thematische doelstellingen voor de ESI-fondsen en het gemeenschappelijk strategisch kader

Artikel 9

Thematische doelstellingen

Om bij te dragen aan de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei alsook aan de fondsspecifieke opdrachten overeenkomstig de in het Verdrag vastgelegde doelstellingen, met inbegrip van economische, sociale en territoriale cohesie, steunt elk ESI-fonds de volgende thematische doelstellingen:

(1) 

versterking van onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie;

(2) 

verbetering van de toegang tot en het gebruik en de kwaliteit van ICT;

(3) 

vergroting van de concurrentiekracht van mkb-bedrijven, van de landbouwsector (voor het ELFPO) en van de visserij- en aquacultuursector (voor het EFMZV);

(4) 

ondersteuning van de overgang naar een koolstofarme economie in alle bedrijfstakken;

(5) 

bevordering van de aanpassing aan de klimaatverandering, risicopreventie en -beheer;

(6) 

behoud en bescherming van het milieu en bevordering van efficiënt gebruik van hulpbronnen;

(7) 

bevordering van duurzaam vervoer en opheffing van knelpunten in centrale netwerkinfrastructuren;

(8) 

bevordering van duurzame en kwalitatief hoogstaande werkgelegenheid en ondersteuning van arbeidsmobiliteit;

(9) 

bevordering van sociale inclusie en bestrijding van armoede en discriminatie;

(10) 

investering in onderwijs, opleiding en beroepsopleiding voor vaardigheden en een leven lang leren;

(11) 

vergroting van de institutionele capaciteit van overheidsinstanties en belanghebbenden en een doelmatig openbaar bestuur.

De thematische doelstellingen worden omgezet in prioriteiten die specifiek zijn voor elk van de ESI-fondsen en zijn uiteengezet in de fondsspecifieke voorschriften.

▼M6

De in de fondsspecifieke regels voor elk van de ESI-fondsen vastgestelde prioriteiten omvatten met name het passend gebruik van elk ESI-fonds op het gebied van asiel en migratie. In die context wordt, waar passend, gezorgd voor coördinatie met het Fonds voor asiel, migratie en integratie dat is ingesteld bij Verordening (EU) nr. 516/2014 van het Europees Parlement en de Raad ( 13 ).

▼B

Artikel 10

Gemeenschappelijk strategisch kader

1.  Om een harmonieuze, evenwichtige en duurzame ontwikkeling van de Unie te bevorderen, wordt een gemeenschappelijk strategisch kader (GSK) vastgesteld. Het GSK stelt strategische richtsnoeren op om het programmeringsproces en de sectorale en territoriale coördinatie van steunmaatregelen van de Unie in het kader van de ESI-fondsen en met ander beleid en andere instrumenten van de Unie op dit gebied te vergemakkelijken, in overeenstemming met de streefdoelen en doelstellingen van de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei en rekening houdend met de voornaamste territoriale vraagstukken van de verschillende soorten gebieden.

2.  De strategische richtsnoeren, als vastgelegd in het GSK, worden opgesteld volgens de doelstellingen en binnen de reikwijdte van de steun die wordt verleend door elk ESI-fonds, en volgens de voorschriften voor de werking van elk ESI-fonds, als bepaald in deze verordening en de fondsspecifieke voorschriften. Het GSK legt de lidstaten geen nieuwe verplichtingen op die verder gaan dan die welke zijn vastgesteld in het betrokken sectorale beleid van de Unie.

3.  Het GSK faciliteert de voorbereiding van de partnerschapsovereenkomst en van programma's volgens de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid en met inachtneming van nationale en regionale bevoegdheden om specifieke en passende beleids- en coördinatiemaatregelen te treffen.

Artikel 11

Inhoud

In het GSK wordt het volgende vastgesteld:

a) 

de mechanismen om de bijdrage van de ESI-fondsen aan de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei te waarborgen en te zorgen voor de samenhang en de consistentie van de programmering van de ESI-fondsen in verband met de relevante specifieke aanbevelingen per land die zijn vastgesteld in overeenstemming met artikel 121, lid 2, VWEU en de relevante aanbevelingen van de Raad die zijn vastgesteld in overeenstemming met artikel 148, lid 4, VWEU en, in voorkomend geval op nationaal niveau, met het nationale hervormingsprogramma;

b) 

regelingen om een geïntegreerd gebruik van de ESI-fondsen te bevorderen;

c) 

de regelingen voor de coördinatie tussen de ESI-fondsen en de andere relevante beleidsmaatregelen en instrumenten van de Unie, waaronder externe instrumenten voor samenwerking;

d) 

horizontale beginselen, bedoeld in artikelen 5, 7 en 8, en transversale beleidsdoelstellingen voor de uitvoering van de ESI-fondsen;

e) 

regelingen voor het aanpakken van de voornaamste territoriale vraagstukken voor stedelijke, plattelands-, kust- en visserijgebieden, de demografische problemen van regio's of de specifieke behoeften van de geografische gebieden die kampen met ernstige en permanente demografische en natuurlijke belemmeringen, zoals bedoeld in artikel 174 VWEU, en de specifieke problemen van ultraperifere regio's in de zin van artikel 349 VWEU;

f) 

prioritaire gebieden voor samenwerkingsactiviteiten in het kader van de ESI-fondsen, waarbij in voorkomend geval rekening wordt gehouden met macroregionale en zeegebiedstrategieën.

Artikel 12

Evaluatie

Als er grote veranderingen plaatsvinden in de sociale en economische situatie in de Unie of als de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei wordt gewijzigd, kan de Commissie een voorstel indienen voor de evaluatie van het GSK, of kan het Europees Parlement of de Raad, handelend overeenkomstig de artikelen 225 of 241 VWEU respectievelijk, de Commissie verzoeken een dergelijk voorstel in te dienen.

De Commissie is bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen in overeenstemming met artikel 149 met het oog op de aanvulling of wijziging van afdelingen 4 en 7 van bijlage I, indien dat noodzakelijk is om rekening te houden met wijzigingen in het beleid of de instrumenten van de Unie als bedoeld in afdeling 4, met wijzigingen in de samenwerkingsactiviteiten als bedoeld in afdeling 7, of met de invoering van nieuwe beleidsmaatregelen, instrumenten of samenwerkingsactiviteiten van de Unie.

Artikel 13

Richtsnoeren voor begunstigden

1.  De Commissie stelt richtsnoeren op waarin wordt beschreven hoe op doeltreffende wijze toegang tot de ESI-fondsen kan worden verkregen, hoe deze fondsen doeltreffend kunnen worden gebruikt en hoe raakvlakken met andere instrumenten van relevante beleidsmaatregelen van de Unie kunnen worden benut.

2.  De richtsnoeren worden uiterlijk op 30 juni 2014 opgesteld en bevatten voor elke thematische doelstelling een overzicht van de beschikbare relevante instrumenten op het niveau van de Unie, met vermelding van gedetailleerde informatiebronnen, voorbeelden van goede werkmethoden met betrekking tot het combineren van de financieringsinstrumenten die binnen een beleidsgebied of verschillende beleidsgebieden ter beschikking staan, een beschrijving van de relevante autoriteiten en organen die betrokken zijn bij het beheer van de afzonderlijke instrumenten, en een checklist ter ondersteuning van potentiële begunstigden bij het vinden van de meest geschikte financieringsbronnen.

3.  De richtsnoeren worden publiekelijk beschikbaar gemaakt op de websites van de bevoegde directoraten-generaal van de Commissie. De Commissie en de managementautoriteiten, handelend overeenkomstig de fondsspecifieke voorschriften, dragen in samenwerking met het Comité van de Regio's zorg voor de verspreiding van de richtsnoeren onder potentiële begunstigden.



HOOFDSTUK II

Partnerschapsovereenkomst

Artikel 14

Voorbereiding van de partnerschapsovereenkomst

1.  Elke lidstaat bereidt een partnerschapsovereenkomst voor die de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020 behelst.

2.  De lidstaten stellen de partnerschapsovereenkomst op in samenwerking met de in artikel 5 bedoelde partners. De partnerschapsovereenkomst wordt in dialoog met de Commissie voorbereid. De lidstaten stellen de partnerschapsovereenkomst op grond van procedures die transparant zijn voor het publiek en in overeenstemming met hun institutionele en wettelijke kader.

3.  De partnerschapsovereenkomst heeft betrekking op alle steun uit de ESI-fondsen in de betrokken lidstaat.

4.  Elke lidstaat doet zijn partnerschapsovereenkomst uiterlijk 22 april 2014 aan de Commissie toekomen.

5.  Als een of meer van de fondsspecifieke verordeningen niet uiterlijk 22 februari 2014 in werking treedt of dat naar verwachting niet zal doen, hoeft de door een lidstaat ingediende partnerschapsovereenkomst als bedoeld in lid 4, niet de in artikel 15, lid 1, onder a), punten ii), iii), iv) en vi), genoemde elementen te bevatten voor het ESI-fonds waarvoor de inwerkingtreding van de fondsspecifieke verordening vertraging heeft of naar verwachting vertraging zal oplopen.

Artikel 15

Inhoud van de partnerschapsovereenkomst

1.  De partnerschapsovereenkomst omvat het volgende:

a) 

regelingen om afstemming op de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei te waarborgen, alsook de fondsspecifieke opdrachten op grond van de in het Verdrag neergelegde doelstellingen, waaronder economische, sociale en territoriale cohesie, met inbegrip van:

i) 

een analyse van de ongelijkheden, ontwikkelingsbehoeften en het groeipotentieel ten aanzien van de thematische doelstellingen en de territoriale vraagstukken, met inachtneming van het nationale hervormingsprogramma, in voorkomend geval, en van de relevante specifieke aanbevelingen per land die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 121, lid 2, VWEU en relevante aanbevelingen van de Raad die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 148, lid 4, VWEU;

ii) 

een samenvatting van de ex-ante-evaluaties van de programma's, of de voornaamste bevindingen in de ex-ante-evaluaties van de partnerschapsovereenkomst, wanneer die laatste evaluatie op eigen initiatief door de lidstaat is verricht;

iii) 

geselecteerde thematische doelstellingen en voor elke geselecteerde thematische doelstelling een samenvatting van de voornaamste verwachte resultaten voor elk van de ESI-fondsen;

iv) 

de indicatieve toewijzing van steun door de Unie per thematische doelstelling op nationaal niveau voor elk van de ESI-fondsen, alsook het indicatieve totaalbedrag van de geplande steun voor doelstellingen op het gebied van klimaatverandering;

v) 

de toepassing van de horizontale beginselen bedoeld in de artikelen 5,7 en 8, en beleidsdoelstellingen voor de uitvoering van de ESI-fondsen;

vi) 

de lijst van de programma's van het EFRO, het ESF en het Cohesiefonds, met uitzondering van die voor de doelstelling "Europese territoriale samenwerking", en van de programma's van het ELFPO en het EFMZV, met de respectieve indicatieve toewijzingen per ESI-fonds en per jaar;

vii) 

informatie over de toewijzing in verband met de prestatiereserve, uitgesplitst per ESI-fonds en indien nodig per regiocategorie, en over de bedragen die buiten beschouwing blijven bij de berekening van de prestatiereserve op basis van artikel 20;

b) 

regelingen om een doelmatige uitvoering van de ESI-fondsen te waarborgen, met inbegrip van:

i) 

regelingen die in overeenstemming zijn met het institutionele kader van de lidstaten en zorgen voor coördinatie tussen de ESI-fondsen en andere financieringsinstrumenten van de Unie en de lidstaten, alsook met financiering van de EIB;

ii) 

de informatie die nodig is voor de ex-anteverificatie of aan de in deel drie vastgestelde voorschriften voor additionaliteit wordt voldaan;

iii) 

een samenvatting van de beoordeling of in overeenstemming met artikel 19 en bijlage XI aan de op nationaal niveau toepasselijke ex-antevoorwaarden is voldaan en, indien er niet voldaan is aan de toepasselijke ex-antevoorwaarden, van de maatregelen die moeten worden genomen, met vermelding van de verantwoordelijke instanties en het tijdschema voor de uitvoering van die maatregelen;

iv) 

de methode en mechanismen waarmee consistentie in de werking van het prestatiekader wordt beoogd in overeenstemming met artikel 21;

v) 

een beoordeling of de administratieve capaciteit van de autoriteiten die betrokken zijn bij het beheer en de controle van de programma's, en in voorkomend geval van de begunstigden, moet worden vergroot, alsook indien nodig een samenvatting van de maatregelen die daartoe moeten worden genomen;

vi) 

en samenvatting van de in de programma's geplande maatregelen, met inbegrip van een indicatief tijdschema om de administratieve lasten voor de begunstigden te verminderen;

c) 

regelingen voor het in artikel 5 bedoelde partnerschapsbeginsel;

d) 

een indicatieve lijst van de in artikel 5 bedoelde partners en een samenvatting van de maatregelen die zijn genomen om hen overeenkomstig artikel 5 te betrekken, en hun rol bij de voorbereiding van de partnerschapsovereenkomst en van het in artikel 52 bedoelde voortgangsverslag.

2.  De partnerschapsovereenkomst omvat tevens:

a) 

een geïntegreerde aanpak voor territoriale ontwikkeling met ondersteuning van de ESI-fondsen of een samenvatting van de geïntegreerde benaderingen voor territoriale ontwikkeling op basis van de inhoud van de programma's, waarin het volgende wordt vermeld:

i) 

regelingen met het oog op een geïntegreerde aanpak voor het gebruik van de ESI-fondsen voor de territoriale ontwikkeling van specifieke subregionale gebieden, in het bijzonder de uitvoeringsregelingen voor de artikelen 32, 33 en 36, samen met de beginselen aan de hand waarvan wordt bepaald in welke stedelijke gebieden geïntegreerde acties voor duurzame stedelijke ontwikkeling zullen worden uitgevoerd;

ii) 

de belangrijkste prioritaire gebieden voor samenwerking in het kader van de ESI-fondsen, waarbij in voorkomend geval rekening wordt gehouden met macroregionale en zeegebiedstrategieën;

iii) 

in voorkomend geval een geïntegreerde benadering om te voorzien in de specifieke behoeften van de geografische gebieden die het hardst door armoede worden getroffen of van doelgroepen die het hoogste risico van discriminatie of sociale uitsluiting lopen, met bijzondere aandacht voor gemarginaliseerde gemeenschappen, personen met een handicap, langdurig werklozen en jongeren die geen baan hebben of geen onderwijs of opleiding volgen;

iv) 

in voorkomend geval een geïntegreerde benadering om de demografische problemen van regio's het hoofd te bieden of te voorzien in de specifieke behoeften van de geografische gebieden die kampen met ernstige en permanente natuurlijke of demografische belemmeringen, als bedoeld in artikel 174 VWEU.

b) 

regelingen om een doelmatige uitvoering van de ESI-fondsen te waarborgen, met inbegrip van een beoordeling van de bestaande systemen voor de elektronische uitwisseling van gegevens en een samenvatting van de geplande maatregelen om het geleidelijk mogelijk te maken dat de uitwisseling van alle informatie tussen de begunstigden en de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het beheer en de controle van de programma's, elektronisch plaatsvindt.

Artikel 16

Goedkeuring en wijziging van de partnerschapsovereenkomst

1.  De Commissie beoordeelt of de partnerschapsovereenkomst verenigbaar is met deze verordening, rekening houdend met, in voorkomend geval, het nationale hervormingsprogramma, de relevante specifieke aanbevelingen per land die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 121, lid 2, VWEU, de relevante aanbevelingen van de Raad die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 148, lid 4, VWEU, alsmede met de ex-ante-evaluaties van de programma’s, en doet binnen drie maanden na de datum waarop zijn partnerschapsovereenkomst door de lidstaat is ingediend haar opmerkingen toekomen. De lidstaat in kwestie verstrekt alle noodzakelijke aanvullende informatie en past zo nodig de partnerschapsovereenkomst aan.

2.  Uiterlijk vier maanden na indiening van zijn partnerschapsovereenkomst door de lidstaat stelt de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen een besluit vast tot goedkeuring van de elementen van de overeenkomst die vallen onder artikel 15, lid 1, en de elementen die vallen onder artikel 15, lid 2, wanneer een lidstaat gebruik heeft gemaakt van de bepalingen in artikel 96, lid 8, voor de elementen waarvoor, uit hoofde van artikel 96, lid 10, een besluit van de Commissie is vereist, op voorwaarde dat naar behoren rekening is gehouden met de eventuele opmerkingen van de Commissie. De partnerschapsovereenkomst treedt niet vóór 1 januari 2014 in werking.

3.  De Commissie stelt vóór 31 december 2015 een verslag op over de uitkomst van de onderhandelingen inzake de partnerschapsovereenkomsten en de programma's, waaronder een overzicht van de voornaamste problemen per lidstaat. Dit verslag wordt gelijktijdig ingediend bij het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's.

4.  Wanneer een lidstaat voorstelt de overeenkomstig lid 2 door het Commissiebesluit bestreken elementen van de partnerschapsovereenkomst te wijzigen, verricht de Commissie een beoordeling overeenkomstig lid 1 en stelt zij zo nodig binnen drie maanden na de datum van indiening van het voorstel voor wijziging door de lidstaat door middel van uitvoeringshandelingen een besluit tot goedkeuring van de wijziging vast.

▼M6

4 bis.  Indien van toepassing dient de lidstaat ieder jaar uiterlijk op 31 januari een gewijzigde partnerschapsovereenkomst in, wanneer de Commissie in de loop van het voorgaande kalenderjaar wijzigingen aan een of meer programma’s heeft goedgekeurd.

De Commissie stelt jaarlijks uiterlijk op 31 maart een besluit vast waarin wordt bevestigd dat de wijzigingen van de partnerschapsovereenkomst in overeenstemming zijn met door de Commissie tijdens het voorgaande kalenderjaar goedgekeurde programmawijziging(en).

Dat besluit kan ook voorzien in de wijziging van andere elementen van de partnerschapsovereenkomst overeenkomstig een in lid 4 bedoelde voorstel, op voorwaarde dat dit voorstel uiterlijk op 31 december van het voorafgaande kalenderjaar bij de Commissie is ingediend.

▼B

5.  Wanneer een lidstaat niet, als bedoeld in lid 2, door het Commissiebesluit bestreken elementen van de partnerschapsovereenkomst wijzigt, stelt hij de Commissie binnen één maand na de datum van het besluit om een wijziging te maken, hiervan in kennis.

Artikel 17

Goedkeuring van de herziene partnerschapsovereenkomst in geval van vertraging van de inwerkingtreding van een fondsspecifieke verordening

1.  Als artikel 14, lid 5, van toepassing is, dient elke lidstaat bij de Commissie een herziene partnerschapsovereenkomst in met de ontbrekende elementen van de partnerschapsovereenkomst voor het ESI-fonds in kwestie, binnen twee maanden na de datum waarop de verlate fondsspecifieke verordening in werking is getreden.

2.  De Commissie beoordeelt overeenkomstig artikel 16, lid 1, of de partnerschapsovereenkomst verenigbaar is met deze verordening en stelt overeenkomstig artikel 16, lid 2, door middel van uitvoeringshandelingen een besluit vast om de herziene partnerschapsovereenkomst goed te keuren.



HOOFDSTUK III

Thematische concentratie, ex-antevoorwaarden en evaluatie van de prestaties

Artikel 18

Thematische concentratie

De lidstaten concentreren de steun, overeenkomstig de fondsspecifieke voorschriften, op interventies die de grootste meerwaarde opleveren ten aanzien van de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei, rekening houdend met de grootste territoriale uitdagingen voor de verschillende soorten gebieden in overeenstemming met het GSK, de vraagstukken die in voorkomend geval in de nationale hervormingsprogramma's en in de relevante specifieke aanbevelingen per land uit hoofde van artikel 121, lid 2, VWEU zijn geformuleerd, en de relevante aanbevelingen die de Raad uit hoofde van artikel 148, lid 4, VWEU heeft vastgesteld. De bepalingen betreffende thematische concentratie uit hoofde van de fondsspecifieke voorschriften zijn niet van toepassing op technische bijstand.

Artikel 19

Ex-antevoorwaarden

1.  De lidstaten beoordelen overeenkomstig hun institutionele en wettelijke kader en in de context van de voorbereiding van de programma's en, indien van toepassing, de partnerschapsovereenkomst of de ex-antevoorwaarden zoals vastgelegd in de respectieve fondsspecifieke voorschriften en de algemene ex-antevoorwaarden zoals vastgelegd in deel 2 van bijlage XI van toepassing zijn op de specifieke doelstellingen die worden nagestreefd binnen de prioriteiten van hun programma's en of aan de toepasselijke ex-antevoorwaarden wordt voldaan.

Ex-antevoorwaarden zijn alleen van toepassing in de mate dat en op voorwaarde dat zij voldoen aan de in artikel 2, punt 33), vastgelegde definitie wat betreft de specifieke doelstellingen die in het kader van de prioriteiten van het programma worden nagestreefd. Onverminderd de in artikel 2, punt 33), vastgelegde definitie wordt bij de beoordeling van de toepasselijkheid het evenredigheidsbeginsel geëerbiedigd, overeenkomstig artikel 4, lid 5, door indien nodig rekening te houden met de hoogte van de toegewezen steun. De beoordeling van de vraag of aan de voorwaarden is voldaan, is beperkt tot de criteria die zijn vastgelegd in de fondsspecifieke voorschriften en in deel 2 van bijlage XI.

2.  De partnerschapsovereenkomst bevat een samenvatting van de beoordeling of voldaan is aan de toepasselijke ex-antevoorwaarden op nationaal niveau en voor wat betreft de ex-antevoorwaarden die volgens de in lid 1 bedoelde beoordeling nog niet op de datum van indiening van de partnerschapsovereenkomst vervuld zijn bevat de samenvatting de te treffen maatregelen, de verantwoordelijke organen en een tijdschema voor de uitvoering van die maatregelen. In elk programma wordt vastgesteld welke van de ex-antevoorwaarden die zijn vastgelegd in de relevante fondsspecifieke voorschriften en de algemene ex-antevoorwaarden die zijn vastgelegd in deel 2 van bijlage XI, van toepassing zijn en aan welke hiervan volgens de in lid 1 bedoelde beoordeling op de datum van indiening van de partnerschapsovereenkomst en de programma's is voldaan. Als niet aan de toepasselijke ex-antevoorwaarden is voldaan, omvat het programma een beschrijving van de te treffen maatregelen, de verantwoordelijke organen en een tijdschema voor de tenuitvoerlegging ervan. De lidstaten voldoen uiterlijk op 31 december 2016 aan deze ex-antevoorwaarden en zorgen ervoor dat de verslaglegging hierover ten laatste gebeurt in het jaarlijkse uitvoeringsverslag in 2017 overeenkomstig artikel 50, lid 4, of in het voortgangsverslag in 2017, overeenkomstig artikel 52, lid 2, onder c)

3.  Bij haar beoordeling van de programma's en, indien van toepassing, de partnerschapsovereenkomst beoordeelt de Commissie de samenhang en geschiktheid van de door de lidstaat verstrekte informatie over de toepasselijkheid van ex-antevoorwaarden en over de vervulling van de toepasselijke ex-antevoorwaarden.

Bij deze beoordeling van de toepasselijkheid door de Commissie wordt het evenredigheidsbeginsel geëerbiedigd, overeenkomstig artikel 4, lid 5, door indien nodig rekening te houden met de hoogte van de toegewezen steun. De beoordeling door de Commissie van de vraag of aan de voorwaarden is voldaan, is beperkt tot de criteria die zijn vastgelegd in de fondsspecifieke voorschriften en in deel 2 van bijlage XI, en bij deze beoordeling worden de nationale en regionale bevoegdheden geëerbiedigd om te beslissen over de specifieke en passende beleidsmaatregelen, met inbegrip van de inhoud van strategieën.

4.  In geval de Commissie en een lidstaat het niet eens zijn over de toepasselijkheid van een ex-antevoorwaarde op de specifieke doelstelling van de prioriteiten van een programma of over de vervulling ervan, dient de Commissie zowel de toepasselijkheid in overeenstemming met de definitie in artikel 2, punt 33), als het niet-vervullen ervan, te bewijzen.

5.  Wanneer zij een programma vaststelt, kan de Commissie besluiten de tussentijdse betalingen aan de betreffende prioriteit van dit programma geheel of gedeeltelijk te schorsen totdat de in lid 2 bedoelde maatregelen zijn voltooid, waar nodig teneinde aanzienlijke schade aan de doeltreffendheid en efficiëntie van de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen van de betreffende prioriteit te voorkomen. Wanneer de maatregelen om aan een toepasselijke ex-antevoorwaarde te voldoen die niet is vervuld op de datum van indiening van de partnerschapsovereenkomst en de respectieve programma's, niet zijn voltooid binnen de in lid 2 bepaalde termijn, vormt dit voor de Commissie een grond om haar tussentijdse betalingen aan de prioriteiten van het betrokken programma in kwestie die getroffen worden, te schorsen. In beide gevallen is de omvang van de schorsing evenredig aan de te nemen maatregelen en de fondsen die gevaar lopen.

6.  Lid 5 is niet van toepassing wanneer de Commissie en de lidstaat overeenstemming bereiken over de niet-toepasselijkheid van een ex-antevoorwaarde of over het feit dat aan een toepasselijke ex-antevoorwaarde is voldaan, zoals aangegeven door de goedkeuring van het programma en de partnerschapsovereenkomst, of indien de Commissie geen opmerkingen maakt binnen 60 dagen na de indiening van het in lid 2 bedoelde relevante verslag.

7.  De Commissie heft onverwijld de schorsing van tussentijdse betalingen voor een prioriteit op wanneer een lidstaat de maatregelen voltooid heeft om te voldoen aan de ex-antevoorwaarden die van toepassing zijn op het betrokken programma en die niet waren vervuld op het moment dat de Commissie haar besluit tot schorsing nam. Tevens heft zij onverwijld de schorsing op indien, ingevolge een wijziging van het programma dat betrekking heeft op de betrokken prioriteit, de betrokken ex-antevoorwaarde niet langer toepasselijk is.

8.  De leden 1 tot en met 7 zijn niet van toepassing op programma's in het kader van de doelstelling "Europese territoriale samenwerking".

Artikel 20

Prestatiereserve

6 % van de middelen die worden toegewezen aan het EFRO, het ESF en het Cohesiefonds in het kader van de doelstelling "investeren in groei en werkgelegenheid" waarnaar wordt verwezen in artikel 89, lid 2, onder a), van deze verordening, alsmede aan het ELFPO en aan maatregelen die in gedeeld beheer worden gefinancierd overeenkomstig het EFMZV, vormt een prestatiereserve die wordt vastgesteld in de partnerschapsovereenkomst en de programma’s en wordt toegewezen aan specifieke prioriteiten overeenkomstig artikel 22 van deze verordening.

Bij de berekening van de prestatiereserve blijven de volgende middelen buiten beschouwing:

a) 

de middelen die worden toegekend aan het YEI zoals vastgesteld in het operationele programma overeenkomstig artikel 18 van de ESF-verordening;

b) 

de middelen die worden toegewezen aan technische bijstand op initiatief van de Commissie;

c) 

de middelen die worden overgeheveld uit de eerste pijler van het gemeenschappelijk landbouwbeleid naar het ELFPO overeenkomstig artikel 7, lid 2, en artikel 14, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1307/2013;

d) 

de overdrachten naar het ELFPO met toepassing van de artikelen 10 ter, 136 en 136 ter van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad, voor respectievelijk de kalenderjaren 2013 en 2014;

e) 

de middelen die vanuit het Cohesiefonds worden overgeheveld naar de Connecting Europe Facility overeenkomstig artikel 92, lid 6, van deze verordening;

f) 

de middelen die worden overgeheveld naar het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen overeenkomstig artikel 92, lid 7, van deze verordening;

g) 

de middelen die worden toegekend aan innovatieve maatregelen voor duurzame stadsontwikkeling overeenkomstig artikel 92, lid 8, van deze verordening.

Artikel 21

Evaluatie van de prestaties

1.  In 2019 verricht de Commissie, in samenwerking met de lidstaten, een evaluatie van de prestaties van de programma's in elke lidstaat (de 'evaluatie van de prestaties') ten opzichte van het in de programma's vastgestelde prestatiekader. De methode voor de vaststelling van het prestatiekader is opgenomen in bijlage II.

2.  Bij deze evaluatie van de prestaties wordt aan de hand van de informatie en de beoordelingen in het in 2019 door de lidstaten ingediende jaarverslag over de uitvoering nagegaan of de mijlpalen van de programma’s op het niveau van de prioriteiten zijn bereikt.

Artikel 22

Toepassing van het prestatiekader

1.  De prestatiereserve maakt tussen 5 en 7 % uit van de toewijzing aan elke prioriteit van een programma, met uitzondering van de prioriteiten die betrekking hebben op technische bijstand en specifieke programma's voor financiële instrumenten overeenkomstig artikel 39. Het totale bedrag van de prestatiereserve dat wordt toegewezen per ESI-Fonds en regiocategorie, is 6 %. De bedragen die overeenkomen met de prestatiereserve, worden vastgesteld in de programma’s, met een opsplitsing per prioriteit en in voorkomend geval per ESI-fonds en per regiocategorie.

2.  Op grond van de evaluatie van de prestaties stelt de Commissie binnen twee maanden na de ontvangst van de respectieve jaarlijkse uitvoeringsverslagen in het jaar 2019 door middel van uitvoeringshandelingen een besluit vast om voor elk ESI-fonds en elke lidstaat te bepalen welke programma's en prioriteiten hun mijlpalen hebben bereikt, waarbij zij deze informatie verstrekt per ESI-fonds en per regiocategorie, als een prioriteit betrekking heeft op meer dan een ESI-fonds of regiocategorie.

3.  De prestatiereserve wordt alleen toegewezen aan programma’s en prioriteiten die hun mijlpalen hebben bereikt. Als prioriteiten hun mijlpalen hebben bereikt, wordt het voor de prioriteit vastgestelde bedrag van de prestatiereserve beschouwd als zijnde definitief toegewezen op basis van het in lid 2 bedoelde Commissiebesluit.

4.  Als prioriteiten hun mijlpalen niet hebben bereikt, stellen de lidstaten voor dat het overeenkomstige bedrag van de prestatiereserve opnieuw wordt toegewezen aan de prioriteiten die worden genoemd in het in lid 2 bedoelde Commissiebesluit en doen zij voorstellen voor andere wijzigingen in het programma als gevolg van de nieuwe toewijzing van de prestatiereserve, uiterlijk drie maanden na de vaststelling van het in lid 2 bedoelde besluit.

De Commissie keurt de wijziging van de betrokken programma’s overeenkomstig artikel 30, leden 3 en 4 goed. Wanneer een lidstaat nalaat informatie overeenkomstig artikel 50, leden 5 en 6, te verstrekken, wordt de prestatiereserve voor de betrokken programma’s of prioriteiten niet toegewezen aan de betrokken programma’s of prioriteiten.

5.  Het voorstel van de lidstaat om de prestatiereserve opnieuw toe te wijzen is consistent met de in deze verordening en de fondsspecifieke voorschriften vastgestelde vereisten inzake thematische concentratie en minimumtoewijzingen. Als afwijking hiervan kunnen de lidstaten, als een of meer prioriteiten die gekoppeld zijn aan vereisten inzake thematische concentratie en minimumtoewijzingen, hun mijlpalen niet hebben bereikt, voorstellen dat de reserve opnieuw wordt toegewezen, zonder dat bovengenoemde vereisten en minimumtoewijzingen in acht worden genomen.

6.  Wanneer een evaluatie van de prestaties van een prioriteit uitwijst dat er ernstig tekortgeschoten is bij het bereiken van de in het prestatiekader vastgestelde mijlpalen voor die prioriteit die alleen verband houden met de financiële indicatoren, outputindicatoren en de belangrijkste uitvoeringfasen die zijn vastgesteld in het prestatiekader, en dat die tekortkoming te wijten is aan duidelijk vastgestelde zwaktes in de uitvoering, waarvan de Commissie na nauw overleg met de betrokken lidstaat eerder melding heeft gemaakt overeenkomstig artikel 50, lid 8, en dat de lidstaat heeft verzuimd de nodige corrigerende maatregelen te nemen om de tekortkomingen weg te werken, kan de Commissie niet eerder dan vijf maanden na een dergelijke mededeling een tussentijdse betaling voor een prioriteit van een programma geheel of gedeeltelijk schorsen volgens de in de fondsspecifieke voorschriften vastgestelde procedure.

De Commissie heft de schorsing van de tussentijdse betalingen onverwijld op als de lidstaat de nodige corrigerende maatregelen heeft genomen. Indien de corrigerende maatregel betrekking heeft op de overschrijving van financiële toewijzingen naar andere programma's of prioriteiten die hun mijlpalen hebben bereikt, keurt de Commissie de noodzakelijke wijziging van de betrokken programma's goed door middel van een uitvoeringshandeling en in overeenstemming met artikel 30, lid 2. Bij wijze van afwijking van artikel 30, lid 2, beslist de Commissie in een dergelijk geval niet later dan twee maanden nadat de lidstaat het verzoek over de wijziging heeft ingediend.

7.  Wanneer de Commissie na bestudering van het eindverslag over de uitvoering van het programma vaststelt dat ernstig tekortgeschoten is bij het bereiken van de in het prestatiekader vastgestelde streefdoelen die uitsluitend betrekking hebben op financiële indicatoren, outputindicatoren en de belangrijkste uitvoeringsfasen, wegens duidelijk vastgestelde tekortkomingen in de uitvoering, waarvan de Commissie na nauw overleg met die betrokken lidstaat eerder melding heeft gemaakt overeenkomstig artikel 50, lid 8, en dat de lidstaat heeft verzuimd de nodige corrigerende maatregelen te nemen om deze tekortkomingen weg te werken, kan de Commissie, onverminderd artikel 85, financiële correcties voor de betrokken prioriteiten toepassen overeenkomstig de fondsspecifieke voorschriften.

Bij de toepassing van financiële correcties houdt de Commissie, met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel, rekening met het opnemingsniveau en met externe factoren die tot de tekortkoming hebben bijgedragen.

Financiële correcties worden niet toegepast als de streefdoelen niet gehaald zijn als gevolg van sociaaleconomische of milieufactoren, ingrijpende veranderingen in de economische of milieuomstandigheden in de betrokken lidstaat, of gevallen van overmacht met ernstige gevolgen voor de uitvoering van de prioriteiten in kwestie.

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 149 gedelegeerde handelingen vast te stellen om nadere bepalingen over de criteria voor het bepalen van de hoogte van de toe te passen financiële correctie vast te leggen.

De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast tot vaststelling van de gedetailleerde regelingen om te zorgen voor een consistente aanpak van de vaststelling van de mijlpalen en streefdoelen in het prestatiekader voor elke prioriteit en van de beoordeling van de vraag of de mijlpalen en streefdoelen zijn bereikt. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 150, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.



HOOFDSTUK IV

Maatregelen verbonden aan behoorlijk economisch bestuur

Artikel 23

Maatregelen om doeltreffendheid van de ESI-fondsen te koppelen aan gezond economisch bestuur

1.  De Commissie kan een lidstaat verzoeken zijn partnerschapsovereenkomst en de betrokken programma's te evalueren en wijzigingen daarop voor te stellen wanneer dit nodig is om de uitvoering van relevante aanbevelingen van de Raad te ondersteunen of om het effect van ESI-fondsen op de groei en het concurrentievermogen in lidstaten die financiële bijstand ontvangen, zo groot mogelijk te maken.

Dit verzoek kan worden geformuleerd:

a) 

ter ondersteuning van de uitvoering van een relevante landenspecifieke aanbeveling van de Raad vastgesteld overeenkomstig artikel 121, lid 2, VWEU en van een relevante relevante tot de lidstaat gerichte aanbeveling van de Raad overeenkomstig artikel 148, lid 4, VWEU;

b) 

ter ondersteuning van de uitvoering van tot de betrokken lidstaat gerichte relevante aanbevelingen van de Raad uit hoofde van artikel 7, lid 2, of artikel 8, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1176/2011 ( 14 ) van het Europees Parlement en de Raad op voorwaarde dat deze wijzigingen noodzakelijk worden geacht om macro-economische onevenwichtigheden te helpen corrigeren; of

c) 

om het effect van de beschikbare ESI-fondsen op de groei en het concurrentievermogen zo groot mogelijk te maken, als een lidstaat aan een van de volgende voorwaarden voldoet:

i) 

aan de lidstaat is financiële bijstand van de Unie ter beschikking gesteld krachtens Verordening (EU) nr. 407/2010 ( 15 );

ii) 

aan de lidstaat is financiële ondersteuning ter beschikking gesteld overeenkomstig Verordening (EG) nr. 332/2002 van de Raad ( 16 );

iii) 

aan de lidstaat is financiële bijstand ter beschikking gesteld met als gevolg een macro-economisch aanpassingsprogramma overeenkomstig Verordening (EU) nr. 472/2013 van het Europees Parlement en de Raad ( 17 ) of met als gevolg een besluit van de Raad overeenkomstig artikel 136, lid 1, TFEU.

►C1  Voor de toepassing van punt c) van de tweede alinea wordt aan elk van deze voorwaarden geacht te zijn voldaan, ◄ als de bedoelde bijstand vóór of na 21 december 2013 aan de lidstaat ter beschikking is gesteld en ter beschikking van de lidstaat blijft.

2.  Een verzoek van de Commissie aan een lidstaat overeenkomstig lid 1 wordt gemotiveerd, onder verwijzing naar de noodzaak de uitvoering te ondersteunen van de relevante aanbevelingen of het effect van de ESI-fondsen op de groei en het concurrentievermogen zo groot mogelijk te maken, al naargelang, en in dit verzoek word vermeld om welke programma’s of prioriteiten het volgens de Commissie gaat, alsmede de aard van de verwachte wijzigingen. Zulk verzoek wordt niet geformuleerd vóór 2015 of na 2019, noch in verband met hetzelfde programma in twee opeenvolgende jaren.

3.  De lidstaat dient zijn antwoord op het in lid 1 bedoelde verzoek in binnen twee maanden nadat hij het verzoek heeft ontvangen en legt uit welke wijzigingen hij in de partnerschapsovereenkomst en de programma’s nodig acht en waarom en geeft aan om welke programma’s het gaat en welk karakter de voorgestelde wijzigingen hebben, alsmede welke effecten ervan worden verwacht op de uitvoering van aanbevelingen en op de tenuitvoerlegging van de ESI-fondsen. Zo nodig maakt de Commissie binnen een maand na de ontvangst van dat antwoord opmerkingen.

4.  De lidstaat dient een voorstel tot wijziging van de partnerschapsovereenkomst en de relevante programma’s in binnen twee maanden na de datum van indiening van het in lid 3 bedoelde antwoord.

5.  Als de Commissie geen opmerkingen heeft ingediend of als de Commissie van mening is dat met alle ingediende opmerkingen naar tevredenheid rekening is gehouden, stelt de Commissie onverwijld ►C1  en in elk geval uiterlijk drie maanden na de indiening van de wijzigingen door de lidstaat overeenkomstig lid 4, ◄ een besluit tot goedkeuring van de wijziging van het partnerschapsovereenkomst en de betrokken programma’s vast.

6.  Wanneer de lidstaat als reactie op een overeenkomstig lid 1 geformuleerd verzoek niet effectief optreedt binnen de in lid 3 en lid 4 bepaalde termijnen, kan de Commissie binnen drie maanden nadat zij opmerkingen overeenkomstig lid 3 heeft gemaakt of nadat het voorstel van de lidstaat overeenkomstig lid 4 is ingediend, voorstellen aan de Raad om alle of een deel van de betalingen voor de betrokken programma’s of prioriteiten te schorsen. In haar voorstel geeft de Commissie aan om welke redenen zij besluit dat de lidstaat niet effectief is opgetreden. Bij de opstelling van haar voorstel neemt de Commissie alle relevante informatie in aanmerking en houdt zij rekening met alle elementen die naar voren komen in het kader van en met alle standpunten die zijn geformuleerd via de in lid 15 bedoelde gestructureerde dialoog.

De Raad neemt door middel van een uitvoeringshandeling een besluit over dit voorstel. ►C1  Die uitvoeringshandeling geldt alleen voor betalingsaanvragen die zijn ingediend na de datum van vaststelling van die uitvoeringshandeling. ◄

7.  De omvang en het niveau van de schorsing van betalingen die overeenkomstig lid 6 wordt opgelegd, is proportioneel en effectief en de gelijke behandeling van de lidstaten wordt ermee geëerbiedigd, in het bijzonder ten aanzien van het effect van de schorsing op de economie van de betrokken lidstaat. Welke programma’s moeten worden geschorst, wordt bepaald op basis van de behoeften die in het in lid 1 en lid 2 bedoelde verzoek zijn geïdentificeerd.

De schorsing van betalingen overschrijdt niet 50 % van de betalingen van elke van de betrokken programma’s. In het besluit mag worden voorzien in een verhoging van het niveau van de schorsing tot 100 %, als de lidstaat als reactie op een overeenkomstig lid 1 geformuleerd verzoek niet effectief optreedt binnen drie maanden na het in lid 6 bedoelde besluit tot schorsing van betalingen.

8.  Als de lidstaat wijzigingen in de partnerschapsovereenkomst en de relevante programma’s heeft voorgesteld, zoals de Commissie had verzocht, besluit de Raad op voorstel van de Commissie over de opheffing van de schorsing van betalingen.

9.  De Commissie doet een voorstel aan de Raad om alle of een deel van de vastleggingen of betalingen voor de programma’s van een lidstaat te schorsen, in de volgende gevallen:

a) 

de Raad besluit overeenkomstig artikel 126, lid 8 of 11, VWEU dat een lidstaat geen effectieve maatregelen heeft genomen om zijn buitensporige tekort te corrigeren;

b) 

de Raad keurt twee opeenvolgende aanbevelingen goed in dezelfde procedure bij onevenwichtigheden, overeenkomstig artikel 8, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1176/2011, op grond dat de lidstaat een ontoereikend plan met corrigerende maatregelen heeft ingediend;

c) 

de Raad keurt twee opeenvolgende besluiten goed in dezelfde procedure bij onevenwichtigheden, overeenkomstig artikel 10, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1176/2011, met de vaststelling dat een lidstaat zijn verplichtingen niet is nagekomen, doordat hij de aanbevolen corrigerende maatregelen niet heeft genomen;

d) 

de Commissie stelt vast dat de lidstaat geen maatregelen heeft genomen om een aanpassingsprogramma als bedoeld in Verordening (EU) nr. 407/2010 of Verordening (EG) nr. 332/2002 uit te voeren en besluit bijgevolg de uitbetaling van de aan die lidstaat toegekende financiële bijstand niet goed te keuren;

e) 

de Raad besluit dat een lidstaat het macro-economisch aanpassingsprogramma overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EU) nr. 472/2013 niet naleeft of de maatregelen waarom is verzocht in een overeenkomstig artikel 136, lid 1, VWEU vastgesteld Raadsbesluit, niet neemt.

Bij de opstelling van haar voorstel eerbiedigt de Commissie de bepalingen van lid 11, neemt zij alle relevante informatie in verband hiermee in aanmerking en houdt zij rekening met alle elementen die naar voren komen in het kader van en met alle standpunten die zijn geformuleerd via de in lid 15 bedoelde gestructureerde dialoog.

Er wordt prioriteit gegeven aan het schorsen van vastleggingen: betalingen worden alleen geschorst, wanneer het de bedoeling is onmiddellijk op te treden en in het geval van niet-naleving. ►C1  De schorsing van betalingen is van toepassing op betalingsaanvragen die voor de programma's in kwestie zijn ingediend na de datum van het schorsingsbesluit. ◄

10.  Een voorstel van de Commissie met betrekking tot de schorsing van vastleggingen als bedoeld in lid 9 wordt beschouwd als aangenomen door de Raad, tenzij deze door middel van een uitvoeringshandeling besluit het voorstel met gekwalificeerde meerderheid te verwerpen binnen een maand na de indiening van het Commissievoorstel. De schorsing van vastleggingen is van toepassing op de vastleggingen van de ESI-fondsen voor de lidstaat in kwestie vanaf 1 januari van het jaar na het schorsingsbesluit.

De Raad stelt op basis van een voorstel van de Commissie als bedoeld in lid 9, door middel van een uitvoeringshandeling een besluit over de schorsing van betalingen vast.

11.  De omvang en het niveau van de schorsing van vastleggingen die overeenkomstig lid 10 wordt opgelegd, is evenredig, respecteert de gelijke behandeling van de lidstaten en houdt rekening met de sociaaleconomische omstandigheden van de betrokken lidstaat, in het bijzonder het werkloosheidspeil van de lidstaat in kwestie ten opzichte van het gemiddelde van de Unie en het effect van de schorsing op de economie van de betrokken lidstaat. De impact van schorsingen op programma’s die van essentieel belang zijn voor de aanpak van negatieve economische of sociale omstandigheden, zijn een specifieke factor waarmee rekening moet worden gehouden.

Gedetailleerde voorschriften voor de bepaling van de omvang en het niveau van schorsingen staan in bijlage III.

Voor de schorsing van vastleggingen geldt het laagste van de volgende maxima:

a) 

maximaal 50 % van de vastleggingen voor het volgende begrotingsjaar voor de ESI-fondsen bij de eerste niet-naleving van een procedure bij buitensporige tekorten als bedoeld in lid 9, eerste alinea, onder a), en maximaal 25 % van de vastleggingen voor het volgende begrotingsjaar voor de ESI-fondsen bij de eerste niet-naleving in verband met een plan met corrigerende maatregelen in het kader van een procedure bij buitensporige onevenwichtigheden als bedoeld in lid 9, eerste alinea, onder b), of niet-naleving van de aanbevolen corrigerende maatregelen in het kader van een procedure bij buitensporige onevenwichtigheden als bedoeld in lid 9, eerste alinea, onder c).

Het niveau van de schorsing stijgt geleidelijk tot maximum 100 % van de vastleggingen voor het volgende begrotingsjaar voor de ESI-fondsen in het geval van een procedure bij buitensporige tekorten en tot 50 % van de vastleggingen voor het volgende begrotingsjaar voor de ESI-fondsen in het geval van een procedure bij buitensporige onevenwichtigheden, in lijn met de ernst van de niet-naleving;

b) 

maximaal 0,5 % van het nominale bbp bij de eerste niet-naleving van een procedure bij buitensporige tekorten als bedoeld in lid 9, eerste alinea, onder a), en maximaal 0,25 % van het nominale bbp bij de eerste niet-naleving in verband met een plan met corrigerende maatregelen in het kader van een procedure bij buitensporige onevenwichtigheden als bedoeld in lid 9, eerste alinea, onder b), of niet-naleving van de aanbevolen corrigerende maatregelen in het kader van een procedure bij buitensporige onevenwichtigheden als bedoeld in lid 9, eerste alinea, onder c).

Als de niet-naleving in verband met corrigerende maatregelen als bedoeld in lid 9, eerste alinea, onder a), b) en c) blijft voortduren, stijgt het percentage van bovenstaand bbp-maximum geleidelijk tot:

— 
maximaal 1 % van het nominale bbp in het geval van voortdurende niet-naleving van een procedure bij buitensporige tekorten overeenkomstig lid 9, eerste alinea, onder a); en
— 
maximaal 0,5 % van het nominale bbp in het geval van voortdurende niet-naleving van een procedure bij buitensporige onevenwichtigheden overeenkomstig lid 9, eerste alinea, onder b) of c), in lijn met de ernst van de niet-naleving;
c) 

maximum 50 % van de vastleggingen voor het volgende begrotingsjaar voor de ESI-fondsen of maximum 0,5 % van het nominale bbp bij de eerste niet-naleving als bedoeld in lid 9, eerste alinea, onder d) en e).

Voor de vaststelling van het niveau van de schorsing en de beantwoording van de vraag of deze betrekking moet hebben op vastleggingen dan wel op betalingen, wordt rekening gehouden met de fase van de programmacyclus, met bijzondere aandacht voor de periode die voor het gebruik van de middelen rest na de herbudgettering van de geschorste vastleggingen.

12.  Onverminderd de vrijmakingsregels in de artikelen 86 t/m 88 heft de Commissie de schorsing van vastleggingen onverwijld op in de volgende gevallen:

a) 

de procedure bij buitensporige tekorten overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1467/97 ( 18 ) van de Raad is opgeschort of de Raad heeft overeenkomstig artikel 126, lid 12, VWEU besloten het besluit betreffende het bestaan van een buitensporig tekort in te trekken;

b) 

de Raad heeft het door de betrokken lidstaat ingediende plan met corrigerende maatregelen overeenkomstig artikel 8, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1176/2011 onderschreven of de procedure bij buitensporige onevenwichtigheden overeenkomstig artikel 10, lid 5, van die verordening is opgeschort, of de Raad heeft de procedure bij buitensporige onevenwichtigheden overeenkomstig artikel 11 van die verordening afgesloten;

c) 

de Commissie heeft besloten dat de betrokken lidstaat adequate maatregelen heeft genomen om het aanpassingsprogramma overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EU) nr. 472/2013 uit te voeren of de maatregelen waarom is verzocht in een overeenkomstig artikel 136, lid 1, VWEU vastgesteld Raadsbesluit, te nemen.

vastleggingen overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 opnieuw op de begroting te plaatsen.

Een besluit over de opheffing van de schorsing van betalingen wordt genomen door de Raad op basis van een voorstel van de Commissie, als aan de in de eerste alinea, onder a), b) en c) bepaalde toepasselijke voorwaarden is voldaan.

13.  De leden 6 t/m 12 zijn niet van toepassing op het Verenigd Koninkrijk, als de schorsing van betalingen of vastleggingen betrekking heeft op kwesties die vallen onder lid 1, tweede alinea, punten a), b) en c) iii), of lid 9, eerste alinea, punten a), b) of c).

14.  Dit artikel is niet van toepassing op programma's in het kader van de doelstelling "Europese territoriale samenwerking".

15.  De Commissie houdt het Europees Parlement op de hoogte van de tenuitvoerlegging van dit artikel. Met name informeert zij het Europees Parlement onmiddellijk, wanneer voor een lidstaat aan een van de voorwaarden in lid 6 of lid 9, eerste alinea, onder a) t/m e), is voldaan en verstrekt zij gedetailleerde gegevens over de ESI-fondsen en de programma’s waarvoor tot een schorsing van vastleggingen of betalingen kan worden besloten.

Het Europees Parlement kan de Commissie uitnodigen voor een gestructureerde dialoog over de toepassing van dit artikel, met name wat de toezending betreft van de in de eerste alinea bedoelde informatie.

De Commissie zendt het voorstel voor de schorsing van vastleggingen of betalingen, respectievelijk het voorstel om deze schorsing op te heffen onmiddellijk na de aanneming ervan toe aan het Europees Parlement en de Raad. Het Europees Parlement kan de Commissie verzoeken de redenen voor haar voorstel toe te lichten.

16.  In 2017 voert de Commissie een evaluatie uit van de toepassing van dit artikel. Hiertoe stelt zij een verslag op, dat zij toezendt aan het Europees Parlement en de Raad, indien nodig vergezeld van een wetgevingsvoorstel.

17.  Als er grote veranderingen plaatsvinden in de sociale en economische situatie in de Unie, kan de Commissie een voorstel indienen voor een evaluatie van de toepassing van dit artikel, of kan het Europees Parlement of de Raad, handelend overeenkomstig respectievelijk artikel 225 of 241 VWEU, de Commissie verzoeken een dergelijk voorstel in te dienen.

▼M2

Artikel 24

Verhoging van betalingen voor lidstaten met tijdelijke begrotingsproblemen

1.  Op verzoek van een lidstaat kunnen tussentijdse betalingen worden verhoogd met tien procentpunten boven het medefinancieringspercentage dat van toepassing is op elke prioriteit van het EFRO, het ESF en het Cohesiefonds of op elke maatregel van het Elfpo en het EFMZV.

Als een lidstaat voldoet aan een van de volgende voorwaarden na 21 december 2013, is het verhoogde percentage, dat niet meer dan 100 % mag bedragen, van toepassing op de betalingsaanvragen van die lidstaat die tot 30 juni 2016 worden ingediend:

a) 

de betrokken lidstaat ontvangt een lening van de Unie op grond van Verordening (EU) nr. 407/2010;

b) 

de betrokken lidstaat ontvangt financiële ondersteuning op middellange termijn overeenkomstig Verordening (EG) nr. 332/2002, afhankelijk van de tenuitvoerlegging van een macro-economisch aanpassingsprogramma;

c) 

aan de betrokken lidstaat wordt financiële bijstand beschikbaar gesteld, op voorwaarde van de tenuitvoerlegging van een macro-economisch aanpassingsprogramma overeenkomstig Verordening (EU) nr. 472/2013.

Als een lidstaat na 30 juni 2016 aan een van de voorwaarden van de tweede alinea voldoet, is het verhoogde percentage van toepassing op de betalingsaanvragen van die lidstaat die tot 30 juni van het jaar na het kalenderjaar waarin de betreffende financiële bijstand is stopgezet, worden ingediend.

Dit lid is niet van toepassing op programma's in het kader van de ETS-verordening.

2.  Onverminderd lid 1 mag de steun van de Unie door middel van tussentijdse betalingen en betalingen van het eindsaldo evenwel niet hoger zijn dan:

a) 

de overheidsuitgaven, of

b) 

het maximale bedrag aan steun uit de ESI-fondsen voor elke prioriteit voor het EFRO, het ESF en het Cohesiefonds of voor elke maatregel voor het Elfpo en het EFMZV, zoals bepaald in het besluit van de Commissie tot goedkeuring van het programma,

indien dit bedrag lager is.

▼B

Artikel 25

▼M3

Beheer van technische bijstand voor lidstaten

1.  Op verzoek van een lidstaat uit hoofde van artikel 11 van Verordening (EU) 2017/825 van het Europees Parlement en de Raad ( 19 ) kan een deel van de middelen waarin is voorzien in artikel 59 van deze verordening en die geprogrammeerd zijn overeenkomstig fondsspecifieke voorschriften, met instemming van de Commissie worden overgeschreven naar technische bijstand op initiatief van de Commissie, voor de tenuitvoerlegging van maatregelen met betrekking tot de lidstaat in kwestie, overeenkomstig artikel 58, lid 1, derde alinea, onder l), van deze verordening via direct of indirect beheer.

▼B

2.  De in lid 1 bedoelde middelen komen bovenop de bedragen die zijn vastgesteld met inachtneming van de maxima in de fondsspecifieke voorschriften voor technische bijstand op initiatief van de Commissie. Als in de fondsspecifieke voorschriften een maximum voor technische bijstand op initiatief van de lidstaat is bepaald, wordt het over te schrijven bedrag meegeteld bij de berekening van de inachtneming van dat maximum.

3.   ►M3  Een lidstaat verzoekt om de in lid 1 bedoelde overschrijving voor een kalenderjaar uiterlijk op 31 januari van het jaar waarin een overschrijving moet worden uitgevoerd. Het verzoek gaat vergezeld van een voorstel om het programma of de programma's waaruit de overschrijving zal worden verricht, te wijzigen. Overeenkomstig artikel 30, lid 2, worden overeenkomstige wijzigingen aangebracht in de partnerschapovereenkomst, met vaststelling van het totaalbedrag dat jaarlijks naar de Commissie wordt overgeschreven. ◄

Als een lidstaat voldoet aan de voorwaarden van artikel 24, lid 1, op 1 januari 2014, mag hij het verzoek voor dat jaar op hetzelfde moment toezenden als zijn partnerschapsovereenkomst, waarin het naar technische bijstand op initiatief van de Commissie over te schrijven bedrag wordt vastgesteld.

▼M3

4.  Middelen die door een lidstaat overeenkomstig lid 1 van dit artikel worden overgeschreven, zijn onderworpen aan de vrijmakingsregel van artikel 136 van deze verordening en van artikel 38 van Verordening (EU) nr. 1306/2013

▼M10



HOOFDSTUK V

Uitzonderlijke maatregelen voor het gebruik van de ESI‐fondsen naar aanleiding van de uitbraak van Covid‐19

Artikel 25 bis

Uitzonderlijke maatregelen voor het gebruik van de ESIfondsen naar aanleiding van de uitbraak van Covid19

1.  In afwijking van artikel 60, lid 1, en artikel 120, lid 3, eerste en vierde alinea, kan – op verzoek van een lidstaat – een medefinancieringspercentage van 100 % worden toegepast op uitgaven die in betalingsaanvragen zijn gedeclareerd gedurende het boekjaar dat begint op 1 juli 2020 en eindigt op 30 juni 2021, voor één of meer prioritaire assen in een door het EFRO, het ESF of het Cohesiefonds ondersteund programma.

Verzoeken tot wijziging van het medefinancieringspercentage worden overeenkomstig de in artikel 30 vervatte procedure voor de wijziging van programma’s ingediend en gaan vergezeld van een herzien programma of herziene programma’s. Het medefinancieringspercentage van 100 % is alleen van toepassing als de relevante wijziging van het operationele programma vóór de indiening van de laatste aanvraag voor een tussentijdse betaling overeenkomstig artikel 135, lid 2, door de Commissie is goedgekeurd.

Alvorens de eerste betalingsaanvraag in te dienen voor het boekjaar dat begint op 1 juli 2021, delen de lidstaten de in artikel 96, lid 2, onder d), ii), bedoelde tabel mee en bevestigen ze het medefinancieringspercentage dat van toepassing was tijdens het boekjaar dat op 30 juni 2020 eindigt, voor de prioriteiten waarvoor de tijdelijke verhoging tot 100 % geldt.

2.  Naar aanleiding van de uitbraak van Covid‐19 kunnen de beschikbare middelen voor de programmering voor het jaar 2020 voor de doelstelling „investeren in groei en werkgelegenheid” op verzoek van een lidstaat worden overgedragen tussen het EFRO, het ESF en het Cohesiefonds, ongeacht de in artikel 92, lid 1, onder a) tot en met d), vermelde percentages.

Met het oog op die overdrachten zijn de vereisten van artikel 92, lid 4, niet van toepassing.

Overdrachten hebben geen gevolgen voor de middelen die zijn toegewezen aan het YEI overeenkomstig artikel 92, lid 5, of aan de hulp aan de meest hulpbehoevenden in het kader van de doelstelling „investeren in groei en werkgelegenheid” overeenkomstig artikel 92, lid 7.

De uit hoofde van dit lid tussen het EFRO, het ESF en het Cohesiefonds overgedragen middelen worden ten uitvoer gelegd overeenkomstig de regels van het fonds waaraan de middelen worden overgedragen.

3.  In afwijking van artikel 93, lid 1, en naast de in artikel 93, lid 2, geboden mogelijkheid kunnen middelen die beschikbaar zijn voor de programmering voor het jaar 2020, op verzoek van een lidstaat, tussen regiocategorieën worden overgedragen naar aanleiding van de uitbraak van Covid‐19.

4.  Verzoeken om overdracht uit hoofde van de leden 2 en 3 van dit artikel worden overeenkomstig de in artikel 30 vervatte procedure voor de wijziging van programma’s ingediend, worden naar behoren gemotiveerd en gaan vergezeld van het herziene programma of de herziene programma’s waarin – in voorkomend geval – de per fonds en per regiocategorie overgedragen bedragen worden vermeld.

5.  In afwijking van artikel 18 van deze verordening en de fondsspecifieke verordeningen zijn financiële toewijzingen in verzoeken om programmawijzigingen of overdrachten die op grond van artikel 30, lid 5, van deze verordening ingediend respectievelijk meegedeeld zijn op of na 24 april 2020 niet onderworpen aan de in deze verordening of de fondsspecifieke verordeningen vastgestelde vereisten inzake thematische concentratie.

6.  In afwijking van artikel 16 en met ingang van 24 april 2020 worden partnerschapsovereenkomsten niet gewijzigd en brengen programmawijzigingen geen wijziging van partnerschapsovereenkomsten mee.

In afwijking van artikel 26, lid 1, artikel 27, lid 1, en artikel 30, leden 1 en 2, wordt – met ingang van 24 april 2020 – de verenigbaarheid van de programma’s en de uitvoering ervan met de partnerschapsovereenkomst niet geverifieerd.

7.  Voor concrete acties ter versterking van de crisisresponscapaciteit in de context van de uitbraak van Covid‐19 als bedoeld in artikel 65, lid 10, tweede alinea, is artikel 65, lid 6, niet van toepassing.

In afwijking van artikel 125, lid 3, onder b), kunnen dergelijke concrete acties voor steun uit het EFRO of het ESF worden geselecteerd voordat het gewijzigde programma wordt goedgekeurd.

8.  Voor de toepassing van artikel 87, lid 1, onder b), wordt – wanneer de uitbraak van Covid‐19 als reden van overmacht wordt aangevoerd – informatie over de bedragen waarvoor het niet mogelijk was een betalingsaanvraag in te dienen, gecombineerd per prioriteit verstrekt voor concrete acties waarvoor de totale subsidiabele kosten minder dan 1 000 000 EUR bedragen.

9.  In afwijking van de in de fondsspecifieke verordeningen vastgestelde termijnen wordt het in artikel 50, lid 1, bedoelde jaarverslag over de uitvoering van het programma voor het jaar 2019 uiterlijk op 30 september 2020 voor alle ESI‐fondsen ingediend. De toezending van het in 2020 overeenkomstig artikel 53, lid 1, door de Commissie op te stellen samenvattende verslag kan dienovereenkomstig worden uitgesteld.

10.  In afwijking van artikel 37, lid 2, onder g), is geen herziening of actualisering van de ex-antebeoordelingen vereist wanneer wijzigingen in de financieringsinstrumenten noodzakelijk zijn om doeltreffend op de uitbraak van Covid‐19 te reageren.

11.  Wanneer financieringsinstrumenten steun in de vorm van bedrijfskapitaal bieden aan ’mkb-bedrijven op grond van artikel 37, lid 4, tweede alinea, van deze verordening, zijn geen nieuwe of bijgewerkte ondernemingsplannen, of soortgelijke documenten, en bewijsstukken op grond waarvan kan worden geverifieerd of de via de financieringsinstrumenten verleende steun voor het beoogde doel is gebruikt, als onderdeel van de ondersteunende documenten vereist.

In afwijking van Verordening (EU) nr. 1305/2013 kan deze steun ook worden verleend door het Elfpo in het kader van maatregelen die in Verordening (EU) nr. 1305/2013 zijn bedoeld en die voor de uitvoering van de financieringsinstrumenten relevant zijn. Deze subsidiabele uitgaven bedragen hoogstens 200 000 EUR.

12.  Voor de toepassing van artikel 127, lid 1, tweede alinea, vormt de uitbraak van Covid‐19 een naar behoren gemotiveerd geval waarvoor de auditautoriteiten op basis van hun professionele oordeel een niet-statistische steekproefmethode mogen gebruiken voor het boekjaar dat begint op 1 juli 2019 en eindigt op 30 juni 2020.

13.  Voor de toepassing van artikel 30, lid 1, onder f), van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad ( 20 ) is de voorwaarde van kredieten voor hetzelfde doel niet van toepassing op overdrachten uit hoofde van de leden 2 en 3 van dit artikel.

▼B



TITEL III

PROGRAMMERING



HOOFDSTUK I

Algemene bepalingen betreffende de ESI-fondsen

Artikel 26

Voorbereiding van programma's

1.  De ESI-fondsen worden uitgevoerd door middel van programma's overeenkomstig de partnerschapsovereenkomst. Elk programma heeft betrekking op de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020.

2.  De programma's worden opgesteld door de lidstaten of door een door hen aangewezen autoriteit, in samenwerking met de in artikel 5 bedoelde partners. De lidstaten stellen de programma's op gebaseerd op procedures die transparant zijn voor het publiek, in overeenstemming met hun institutionele en wettelijke kader.

3.  De lidstaten en de Commissie werken samen om te zorgen voor doeltreffende coördinatie bij de voorbereiding en uitvoering van programma's voor de ESI-fondsen, waaronder in voorkomend geval programma's die door meerdere fondsen gefinancierd worden voor de fondsen, waarbij rekening wordt gehouden met het evenredigheidsbeginsel.

4.  De programma's worden door de lidstaten binnen drie maanden na indiening van de partnerschapsovereenkomst bij de Commissie ingediend. Programma's voor Europese territoriale samenwerking worden uiterlijk 22 september 2014 ingediend. Alle programma's gaan vergezeld van een ex-ante-evaluatie overeenkomstig artikel 55.

5.  Als een of meer van de fondsspecifieke verordeningen voor de ESI-fondsen in werking treedt tussen 22 februari 2014 en 22 juni 2014, worden het programma of de programma’s die worden ondersteund door het ESI-fonds waarvoor de inwerkingtreding van de fondsspecifieke verordening vertraging heeft, ingediend binnen drie maanden na de indiening van de in artikel 17, lid 1, bedoelde herziene partnerschapsovereenkomst.

6.  Als een of meer van de fondsspecifieke verordeningen voor de ESI-fondsen in werking treedt na 22 juni 2014, worden het programma of de programma’s die worden ondersteund door het ESI-fonds waarvoor de inwerkingtreding van de fondsspecifieke verordening vertraging heeft, ingediend binnen drie maanden na de datum van inwerkingtreding van de fondsspecifieke verordening die vertraging had.

Artikel 27

Inhoud van programma's

1.  Elk programma bevat een strategie voor de bijdrage van het programma tot de verwezenlijking van de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei overeenkomstig deze verordening, de fondsspecifieke voorschriften en de inhoud van de partnerschapsovereenkomst.

Elk programma omvat regelingen om te zorgen voor een doeltreffende, doelmatige en gecoördineerde uitvoering van de ESI-fondsen, alsmede acties om de administratieve lasten voorbegunstigden te beperken.

2.  In elk programma worden prioriteiten gesteld door middel van specifieke doelstellingen, financiële toewijzingen van steun uit de ESI-fondsen en overeenkomstige nationale medefinanciering, met inbegrip van bedrage die verband houden met de prestatiereserve, die publiek of privaat van aard kan zijn, in overeenstemming met de fondsspecifieke voorschriften.

3.  Indien de lidstaten en regio's deelnemen aan macroregionale of zeegebiedstrategieën, wordt in het desbetreffende programma, in overeenstemming met de door de lidstaat vastgestelde behoeften van het programmagebied, de bijdrage van de geplande acties aan dergelijke strategieën vastgelegd.

►C1  4.  Voor elke prioriteit worden indicatoren en de bijbehorende op kwalitatieve of kwantitatieve wijze uitgedrukte streefdoelen vastgesteld, ◄ in overeenstemming met fondsspecifieke voorschriften, aan de hand waarvan de vorderingen bij de uitvoering van het programma ten opzichte van de doelstellingen worden beoordeeld als basis voor toezicht, evaluatie en beoordeling van de prestaties. Deze indicatoren omvatten:

a) 

financiële indicatoren betreffende de toegewezen uitgaven;

b) 

outputindicatoren betreffende de gesteunde concrete acties;

c) 

resultaatindicatoren betreffende de betreffende prioriteit.

Voor elk ESI-fonds worden in de fondsspecifieke voorschriften gemeenschappelijke indicatoren en eventueel bepalingen in verband met programmaspecifieke indicatoren vastgesteld.

5.  In elk programma, met uitzondering van programma's die uitsluitend betrekking hebben op technische bijstand, wordt een beschrijving, overeenkomstig de fondsspecifieke voorschriften, opgenomen van de acties om rekening te houden met de in de artikelen 5, 7 en 8 beschreven beginselen.

6.  In elk programma, behalve ingeval technische bijstand in een specifiek programma wordt verleend, wordt het indicatieve bedrag van de steun voor doelstellingen op het gebied van klimaatverandering vermeld, gebaseerd op de in artikel 8 bedoelde methode.

7.  De lidstaten stellen het programma op overeenkomstig de fondsspecifieke voorschriften.

Artikel 28

Specifieke bepalingen voor de inhoud van programma's die gewijd zijn aan gezamenlijke instrumenten voor onbeperkte garanties en securitisatie ter verlening van capital relief die worden uitgevoerd door de EIB

1.  Als afwijking van artikel 27 omvatten de specifieke programma's die worden bedoeld in artikel 39, lid 4, eerste alinea, onder b):

a) 

de elementen die worden genoemd in artikel 27, lid 1 eerste alinea, en in de leden 2, 3 en 4 van dat artikel, wat de in artikel 5 genoemde principes betreft;

b) 

een identificatie van de instanties die worden genoemd in de artikelen 125, 126 en 127 van deze Verordening en artikel 65, lid 2, van de ELFPO-verordening, volgens de relevantie voor het fonds in kwestie;

c) 

voor elke overeenkomstig artikel 19 en bijlage XI vastgestelde ex-antevoorwaarde die van toepassing is op het programma, een antwoord op de vraag of aan de ex-antevoorwaarde is voldaan op de datum van indiening van de partnerschapsovereenkomst en het programma, en indien dit niet het geval is, een overzicht van de maatregelen die nodig zijn om aan de ex-antevoorwaarde te voldoen, met vermelding van de verantwoordelijke instanties en het tijdschema voor die maatregelen, overeenkomstig het in de partnerschapsovereenkomst opgenomen overzicht.

▼C1

2.  In afwijking van artikel 55 wordt de in artikel 39, lid 4, eerste alinea, onder a), bedoelde ex-antebeoordeling beschouwd als de ex-ante-evaluatie van deze programma's.

▼B

3.  Voor de programma's in artikel 39, lid 4, eerste alinea, onder b) van deze verordening zijn artikel 6, lid 2, en artikel 59, leden 5 en 6 van de ELFPO-verordening niet van toepassing. Naast de elementen die worden genoemd in lid 1 van dit artikel, gelden voor de programma's in het kader van de ELFPO alleen de bepalingen van artikel 8, lid 1, onder c), punt i),onder f), h),en i) en onder m), punten i) t/m iii) van de ELFPO-verordening.

Artikel 29

Procedure voor de vaststelling van programma's

1.  De Commissie beoordeelt, rekening houdend met de relevante specifieke aanbevelingen per land die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 121, lid 2, VWEU, met de relevante aanbevelingen van de Raad die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 148, lid 4, VWEU, alsmede met de ex-ante-evaluatie, of de programma's verenigbaar zijn met deze verordening, met de fondsspecifieke voorschriften en met de partnerschapsovereenkomst, alsook de feitelijke bijdrage van de programma's tot de verwezenlijking van de geselecteerde thematische doelstellingen en de specifieke prioriteiten van de Unie voor elk ESI-fonds. In de beoordeling wordt in het bijzonder gelet op de toereikendheid van de programmastrategie, de overeenkomstige doelstellingen, indicatoren en streefdoelen, en de toewijzing van begrotingsmiddelen.

2.  In afwijking van lid 1 hoeft de Commissie niet te beoordelen of de specifieke operationele programma's voor het in artikel 18), tweede lid, onder a), van de ESF-verordening bedoelde YEI en de onder artikel 39, lid 4, eerste alinea, onder b), van deze verordening bedoelde specifieke programma's verenigbaar zijn met de partnerschapsovereenkomst, als de lidstaat zijn partnerschapsovereenkomst op de datum van indiening van deze specifieke programma's niet heeft ingediend.

3.  De Commissie doet binnen drie maanden na de datum waarop het programma is ingediend haar opmerkingen toekomen. De lidstaat verstrekt de Commissie alle noodzakelijke aanvullende informatie en past zo nodig het voorgestelde programma aan.

4.  Overeenkomstig de fondsspecifieke voorschriften wordt elk programma uiterlijk zes maanden na de indiening ervan door de betrokken lidstaat of lidstaten door de Commissie goedgekeurd, op voorwaarde dat naar behoren rekening is gehouden met de eventuele opmerkingen van de Commissie; deze goedkeuring geschiedt echter niet vóór 1 januari 2014 of voordat de Commissie een besluit tot goedkeuring van de partnerschapsovereenkomst heeft vastgesteld.

Als afwijking van het in de eerste alinea bedoelde vereiste kunnen programma's in het kader van de doelstelling "Europese territoriale samenwerking" door de Commissie worden goedgekeurd vóór de vaststelling van het besluit tot goedkeuring van de partnerschapsovereenkomst en kunnen specifieke operationele programma's voor het in artikel 18, tweede alinea, onder a), van de ESF-verordening bedoelde YEI en de onder artikel 39, lid 4, eerste alinea, onder b), van deze verordening bedoelde specifieke programma's door de Commissie worden goedgekeurd vóór de indiening van de partnerschapsovereenkomst.

Artikel 30

Wijziging van programma's

1.  Wanneer een lidstaat een verzoek tot wijziging van programma's indient, wordt dit naar behoren gemotiveerd en wordt in het bijzonder aangegeven welke gevolgen de wijziging van de programma's naar verwachting zal hebben voor de verwezenlijking van de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei en de in het programma vastgestelde specifieke doelstellingen, waarbij rekening wordt gehouden met deze verordening en de fondsspecifieke voorschriften, de horizontale beginselen bedoeld in de artikelen 5, 7 en 8, alsook met de partnerschapsovereenkomst. Bij het verzoek wordt het herziene programma gevoegd.

2.  De Commissie beoordeelt de overeenkomstig lid 1 ingediende informatie, rekening houdend met de door de lidstaat gegeven motivatie. De Commissie kan binnen één maand na de indiening van het herziene programma opmerkingen maken en de lidstaat verstrekt de Commissie alle noodzakelijke aanvullende informatie. Overeenkomstig de fondsspecifieke voorschriften worden verzoeken om wijziging van een programma zo spoedig mogelijk doch uiterlijk drie maanden na de indiening ervan door de lidstaat door de Commissie goedgekeurd, op voorwaarde dat naar behoren rekening is gehouden met de eventuele opmerkingen van de Commissie.

▼M6

Wanneer de wijziging van een programma gevolgen heeft voor de in de partnerschapsovereenkomst verstrekte informatie, is de procedure van artikel 16, lid 4 bis, van toepassing.

▼B

3.  Als het verzoek tot wijziging bij de Commissie is ingediend om de prestatiereserve na de evaluatie van de prestaties opnieuw toe te wijzen, maakt de Commissie, als afwijking van lid 2, alleen opmerkingen, als zij van mening is dat de voorgestelde toewijzing niet in overeenstemming is met de toepasselijke regels, niet consistent is met de ontwikkelingsbehoeften van de lidstaat of de regio of een aanzienlijk risico inhoudt dat de in het voorstel vervatte doelstellingen en streefdoelen niet kunnen worden gehaald. De Commissie keurt het verzoek om wijziging van een programma zo spoedig mogelijk en uiterlijk twee maanden na de indiening van het verzoek door de lidstaat goed, op voorwaarde dat naar behoren rekening is gehouden met de eventuele opmerkingen van de Commissie. ►M6  ————— ◄

4.  Als afwijking van lid 2 kunnen in de EFMZV-verordening specifieke procedures worden vastgesteld voor de wijziging van operationele programma's.

▼M9

5.  In afwijking van de leden 1 en 2 kunnen de lidstaten voor de door het EFRO, het Cohesiefonds en het ESF ondersteunde programma’s tijdens de programmeringsperiode een bedrag van maximaal 8 % van de toewijzing per 1 februari 2020 van een prioriteit en maximaal 4 % van het programmabudget overschrijven naar een andere prioriteit van hetzelfde fonds voor hetzelfde programma.

Dergelijke overschrijvingen hebben geen gevolgen voor eerdere jaren. Zij worden niet als essentieel beschouwd en er is geen besluit van de Commissie tot wijziging van het programma voor vereist. Zij moeten evenwel aan alle wettelijke voorschriften voldoen en van tevoren door het toezichtcomité worden goedgekeurd. De lidstaten delen de herziene financiële tabellen aan de Commissie mee.

▼B

Artikel 31

Deelname van de EIB

1.  De EIB kan op verzoek van de lidstaten deelnemen aan de voorbereiding van de partnerschapsovereenkomst, alsook aan activiteiten in verband met de voorbereiding van concrete acties, met name grote projecten, financieringsinstrumenten en PPP's.

2.  De Commissie kan de EIB raadplegen alvorens de partnerschapsovereenkomst of programma's vast te stellen.

3.  De Commissie kan de EIB verzoeken de technische kwaliteit, de economische en financiële duurzaamheid, en de levensvatbaarheid van grote projecten te onderzoeken en haar bijstand te verlenen bij de tenuitvoerlegging of ontwikkeling van financieringsinstrumenten.

4.  Bij de uitvoering van deze verordening kan de Commissie subsidies of opdrachten voor diensten aan de EIB verlenen voor initiatieven die op meerjarenbasis worden uitgevoerd. De vastlegging van bijdragen uit de begroting van de Unie voor deze subsidies of opdrachten voor diensten geschiedt per jaar.



HOOFDSTUK II

Vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling

Artikel 32

Vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling

1.  Vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling krijgt steun uit het ELFPO, en wordt "plaatselijke ontwikkeling in het kader van Leader" genoemd, en kan steun krijgen uit het EFRO, het ESF of het EFMZV. Voor de toepassing van dit hoofdstuk worden deze fondsen hierna de "betrokken ESI-fondsen" genoemd.

2.  Vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling:

a) 

is gericht op specifieke subregionale gebieden;

b) 

wordt geleid door plaatselijke actiegroepen bestaande uit vertegenwoordigers van de publieke en private lokale sociaaleconomische belangen, waarbij noch de overheden, gedefinieerd conform de nationale regels, noch één belangengroep meer dan 49 % van de stemrechten voor de besluitvorming hebben;

c) 

wordt uitgevoerd door middel van geïntegreerde en multisectorale gebiedsgebonden strategieën voor lokale ontwikkeling;

d) 

wordt ontworpen in het licht van de lokale behoeften en mogelijkheden en omvat aspecten die in de lokale context innovatief zijn, alsmede netwerkvorming en in voorkomend geval samenwerking.

3.  De steun uit de betrokken ESI-fondsen voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling moet samenhangend zijn en tussen de betrokken ESI-fondsen worden gecoördineerd. Dit wordt onder meer gewaarborgd door gecoördineerde capaciteitsopbouw, selectie, goedkeuring en financiering van vanuit de gemeenschap geleide strategieën voor lokale ontwikkeling en lokale actiegroepen.

▼M6

4.  Indien het bij artikel 33, lid 3, opgerichte selectiecomité voor strategieën voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling bepaalt dat voor de uitvoering van de geselecteerde strategie voor lokale ontwikkeling steun uit meer dan één fonds vereist is, kan het conform de nationale regels en procedures een hoofdfonds aanwijzen ter financiering van alle voorbereidende, lopende en dynamiseringskosten uit hoofde van artikel 35, lid 1, punten a), d) en e), voor de strategie voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling.

▼B

5.  Door de betrokken ESI-fondsen gesteunde, vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling wordt in het kader van een of meer prioriteiten van het desbetreffende programma of de desbetreffende programma's in overeenstemming met de fondsspecifieke voorschriften van de betrokken ESI-fondsen uitgevoerd.

Artikel 33

Vanuit de gemeenschap geleide strategieën voor lokale ontwikkeling

1.  Een strategie voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling omvat ten minste de volgende elementen:

a) 

een definitie van het gebied en de populatie waarop de strategie betrekking heeft;

b) 

een analyse van de ontwikkelingsbehoeften en mogelijkheden van het gebied, met een analyse van de sterke en zwakke punten, kansen en bedreigingen;

c) 

een beschrijving van de strategie en de doelstellingen ervan, een beschrijving van de geïntegreerde en innovatieve kenmerken van de strategie en een hiërarchie van doelstellingen, met meetbare streefdoelen voor outputs of resultaten. Streefdoelen met betrekking tot resultaten kunnen in kwantitatieve of kwalitatieve termen worden uitgedrukt. De strategie moet aansluiten bij de desbetreffende programma's van alle betrokken ESI-fondsen in kwestie;

d) 

een beschrijving van het proces om de gemeenschap bij de ontwikkeling van de strategie te betrekken;

e) 

een actieplan waaruit blijkt hoe de doelstellingen in acties worden omgezet;

f) 

een beschrijving van de beheer- en toezichtregelingen van de strategie waaruit blijkt dat de plaatselijke actiegroep in staat is de strategie uit te voeren en een beschrijving van de specifieke evaluatieregelingen;

g) 

het financiële plan voor de strategie, met de geplande toewijzing uit elk van de betrokken ESI-fondsen.

2.  De lidstaten stellen de criteria voor de selectie van strategieën voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling vast.

3.  De strategieën voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling worden geselecteerd door een comité dat hiervoor door de verantwoordelijke managementautoriteit of managementautoriteiten wordt opgericht en worden door die autoriteit of autoriteiten goedgekeurd.

4.  De eerste selectieronde van de strategieën voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling wordt voltooid uiterlijk binnen twee jaar na de datum van goedkeuring van de partnerschapsovereenkomst. De lidstaten kunnen bijkomende strategieën voor vanuit de gemeenschap geleide ontwikkeling selecteren na die datum, doch uiterlijk op 31 december 2017.

5.  In het besluit tot goedkeuring van een strategie voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling worden de toewijzingen uit elk betrokken ESI-fonds vermeld. Daarin worden ook de verantwoordelijkheden beschreven voor de beheers- en controletaken in het kader van het programma of de programma's in verband met de strategie voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling.

6.  De bevolking van het in lid 1, onder a), bedoelde gebied bestaat uit ten minste 10 000 en ten hoogste 150 000 inwoners. ►C1  Evenwel kan de Commissie, in naar behoren gemotiveerde gevallen en op grond van een voorstel van een lidstaat, deze bevolkingslimieten vaststellen of aanpassen in zijn besluit uit hoofde van artikel 16, lid 2 of lid 4, ◄ om de partnerschapsovereenkomst in het geval van die lidstaat respectievelijk goed te keuren of te wijzigen, teneinde rekening te houden met dun of dicht bevolkte gebieden of om de territoriale samenhang van de gebieden binnen de vanuit de gemeenschap geleide strategieën voor lokale ontwikkeling, te waarborgen.

Artikel 34

Plaatselijke actiegroepen

1.  De vanuit de gemeenschap geleide strategieën voor lokale ontwikkeling worden ontworpen en uitgevoerd door plaatselijke actiegroepen.

De lidstaten bepalen welke rol de plaatselijke actiegroep en de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de desbetreffende programma's bij alle uitvoeringstaken in verband met de vanuit de gemeenschap geleide strategieën voor lokale ontwikkeling hebben.

2.  De verantwoordelijke managementautoriteit of managementautoriteiten zorgt of zorgen ervoor dat de plaatselijke actiegroepen hetzij één partner van de groep kiezen die in administratieve en financiële aangelegenheden als hoofdpartner optreedt, hetzij zich verenigen in een gemeenschappelijke rechtsstructuur.

3.  De taken van plaatselijke actiegroepen omvatten:

▼M6

a) 

de opbouw van capaciteit van plaatselijke actoren, met inbegrip van potentiële begunstigden, om concrete acties te ontwikkelen en uit te voeren met inbegrip van het bevorderen van hun vermogen om hun projecten voor te bereiden en te beheren;

b) 

de opstelling van een niet-discriminerende en transparante selectieprocedure die ervoor zorgt dat belangenconflicten worden vermeden, dat bij selectiebeslissingen ten minste 50 % van de stemmen afkomstig is van partners die geen overheidsinstanties zijn en die een selectie volgens schriftelijke procedure mogelijk maakt;

c) 

de opstelling en goedkeuring van niet-discriminerende objectieve criteria voor de selectie van concrete acties die de samenhang met de strategie voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling waarborgen door de prioriteit van die acties te bepalen op basis van hun bijdrage tot de verwezenlijking van de doelstellingen en streefdoelen van die strategie;

d) 

de opstelling en publicatie van oproepen tot het indienen van voorstellen of een permanente procedure voor de indiening van projecten;

▼B

e) 

de ontvangst en beoordeling van steunaanvragen;

f) 

de selectie van concrete acties en de vaststelling van de steunbedragen alsmede, in voorkomend geval, de voorlegging van voorstellen aan de instantie die verantwoordelijk is voor de definitieve verificatie van de subsidiabiliteit voorafgaand aan de goedkeuring;

g) 

het toezicht op de uitvoering van de vanuit de gemeenschap geleide strategie voor lokale ontwikkeling en van de ondersteunde concrete acties en de uitvoering van specifieke evaluatiewerkzaamheden in verband met die strategie.

▼M6

Wanneer plaatselijke actiegroepen onder de verantwoordelijkheid van de management- of certificeringsautoriteit of het betaalorgaan taken uitvoeren die niet onder de eerste alinea, onder a) tot en met g), vallen, worden die plaatselijke actiegroepen overeenkomstig de fondsspecifieke voorschriften aangewezen als intermediaire instanties.

▼B

4.  Onverminderd lid 3, onder b), kan de plaatselijke actiegroep begunstigde zijn en concrete acties uitvoeren conform de strategie voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling.

5.  In het geval van samenwerkingsactiviteiten van plaatselijke actiegroepen als bedoeld in artikel 35, lid 1, onder c), kunnen de in lid 3, onder f), van dit artikel genoemde taken worden uitgevoerd door de verantwoordelijke managementautoriteit.

Artikel 35

Steun uit de ESI-fondsen voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling

1.  De steun uit de betreffende ESI-fondsen voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling omvat:

a) 

de kosten van voorbereidende steun voor capaciteitsopbouw, opleiding en netwerkvorming met het oog op de voorbereiding en de uitvoering van een vanuit de gemeenschap geleide plaatselijke ontwikkelingsstrategie.

Deze kosten kunnen bestaan uit een of meer van de volgende elementen:

i) 

opleidingsacties voor plaatselijke belanghebbenden;

ii) 

studies over het betrokken gebied;

iii) 

kosten in verband met het ontwerp van de vanuit de gemeenschap geleide strategie voor lokale ontwikkeling, met inbegrip van advieskosten, kosten voor acties in verband met raadpleging van belanghebbenden met het oog op het opstellen van de strategie;

iv) 

administratieve kosten (operationele en personeelskosten) van een organisatie die om voorbereidende steun tijdens de voorbereidingsfase verzoekt;

v) 

steun voor kleine proefprojecten.

Deze voorbereidende steun is subsidiabel ongeacht of de vanuit de gemeenschap geleide strategie voor lokale ontwikkeling die door de plaatselijke actiegroep met steun is ontwikkeld, door het comité als bedoeld in artikel 33, lid 3, voor financiering wordt geselecteerd;

b) 

de uitvoering van concrete acties in het kader van de vanuit de gemeenschap geleide strategie voor lokale ontwikkeling;

c) 

de voorbereiding en uitvoering van samenwerkingsactiviteiten van de plaatselijke actiegroep;

d) 

de lopende kosten in verband met het beheer van de uitvoering van de vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkelingsstrategie, bestaande uit operationele kosten, personeelskosten, opleidingskosten, kosten voor public relations, financiële kosten en kosten voor monitoring en evaluatie van die strategie, als bedoeld in artikel 34, lid 3, onder g);

e) 

dynamisering van de strategie voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling teneinde uitwisseling tussen belanghebbenden te vereenvoudigen om informatie te verstrekken en de strategie te propageren en om potentiële begunstigden te ondersteunen met het doel concrete acties te ontwikkelen en aanvragen voor te bereiden.

2.  De steun voor lopende kosten en dynamisering als bedoeld in lid 1, punten d) en e), bedraagt maximaal 25 % van de totale publieke uitgaven die in het kader van de vanuit de gemeenschap geleide strategie voor lokale ontwikkeling worden verricht.



HOOFDSTUK III

Territoriale ontwikkeling

Artikel 36

Geïntegreerde territoriale investering

1.  Wanneer voor een strategie voor stadsontwikkeling of voor een andere territoriale strategie, of een territoriaal pact als bedoeld in artikel 12, lid 1, van de ESF-verordening een geïntegreerde aanpak nodig is met investeringen uit het ESF, het EFRO of het Cohesiefonds voor meer dan één ►C1  prioriteitsas ◄ van een of meer operationele programma's, kan actie ter zake als geïntegreerde territoriale investering worden uitgevoerd.

Als een geïntegreerde territoriale investering uitgevoerde acties kunnen worden aangevuld met financiële steun uit het ELFPO of het EFMZV.

2.  Wanneer een geïntegreerde territoriale investering steun krijgt uit het ESF, het EFRO of het Cohesiefonds, bevat het desbetreffende operationele programma of bevatten de desbetreffende operationele programma's een beschrijving van de aanpak voor het gebruik van het instrument voor geïntegreerde territoriale investeringen alsmede de indicatieve financiële toewijzing uit elke ►C1  prioriteitsas ◄ conform de fondsspecifieke voorschriften.

Wanneer een geïntegreerde territoriale investering aanvullende financiële steun uit het ELFPO of het EFMZV krijgt, worden de indicatieve financiële toewijzing en de daaronder vallende maatregelen opgenomen in het desbetreffende programma of de desbetreffende programma's conform de fondsspecifieke voorschriften.

▼M6

3.  De lidstaat of de managementautoriteit kan bepaalde taken in verband met het beheer en de uitvoering van een geïntegreerde territoriale investering conform de fondsspecifieke voorschriften delegeren aan een of meer intermediaire instanties, waaronder lokale overheden, instanties voor regionale ontwikkeling of niet-gouvernementele organisaties.

▼B

4.  De lidstaat of de bevoegde managementautoriteiten waarborgen dat in het monitoringsysteem voor het programma of de programma's de concrete acties en outputs van een prioriteit die tot een geïntegreerde territoriale investering bijdragen worden onderscheiden.



TITEL IV

FINANCIERINGSINSTRUMENTEN

Artikel 37

Financieringsinstrumenten

1.  De ESI-fondsen kunnen worden gebruikt om financieringsinstrumenten in het kader van een of meer programma's te steunen, ook als deze de vorm van fondsen van fondsen hebben, teneinde bij te dragen tot de verwezenlijking van specifieke doelstellingen die in het kader van een prioriteit zijn vastgesteld.

Financieringsinstrumenten worden uitgevoerd om investeringen te steunen die naar verwachting financieel levensvatbaar zijn en onvoldoende door de markt worden gefinancierd. Bij de toepassing van de bepalingen van deze titel voldoen de managementautoriteiten, de instanties die de fondsen van fondsen uitvoeren, en de instanties die financieringsinstrumenten uitvoeren aan het toepasselijke recht, in het bijzonder met betrekking tot staatssteun en overheidsopdrachten.

2.  De ondersteuning van een financieringsinstrument berust op een ex-antebeoordeling waarbij tekortkomingen van de markt of suboptimale investeringssituaties aan het licht zijn gebracht, en op het geschatte niveau en de geschatte omvang van de behoefte aan overheidsinvesteringen, inclusief de financieringsinstrumenten die moeten worden ondersteund. Deze ex-antebeoordeling omvat:

a) 

een analyse van de tekortkomingen van de markt, de suboptimale investeringssituaties en de investeringsbehoeften met betrekking tot beleidsgebieden en thematische doelstellingen of investeringsprioriteiten waarvan de aanpak bijdraagt aan de verwezenlijking van specifieke doelstellingen op grond van een prioriteit of een maatregel en door middel van financieringsinstrumenten moet worden gesteund. Deze analyse wordt verricht op basis van de beschikbare methodologie van goede werkmethoden;

b) 

een beoordeling van de meerwaarde van de financieringsinstrumenten met betrekking waartoe steun uit de ESI-fondsen wordt overwogen, coherentie met andere vormen van overheidsinterventie op dezelfde markt, mogelijke implicaties van staatssteun, de vraag of de voorgenomen interventie proportioneel is met maatregelen om marktverstoring zoveel mogelijk te beperken;

▼M6

c) 

een raming van aanvullende publieke en private middelen die met het financieringsinstrument kunnen worden gegenereerd, tot op het niveau van de eindontvanger (het verwachte hefboomeffect), waaronder, in voorkomend geval, een beoordeling van de behoefte aan en de mate van gedifferentieerde behandeling als bedoeld in artikel 43 bis waarmee corresponderende middelen van investeerders die volgens het beginsel van de markteconomie werken worden aangetrokken en/of een omschrijving van de mechanismen — bijvoorbeeld procedures van concurrerende of voldoende onafhankelijke beoordeling — waarmee zal worden bepaald welke gedifferentieerde behandeling er nodig is, en in welke mate;

▼B

d) 

een beoordeling van de ervaringen met soortgelijke instrumenten en ex-antebeoordelingen door de lidstaat in het verleden, en de wijze waarop die ervaring in de toekomst zal worden benut;

e) 

de voorgestelde investeringsstrategie, met name een onderzoek van de mogelijkheden voor een uitvoeringsregeling in de zin van artikel 38, de financiële producten die zullen worden aangeboden, de beoogde eindontvangers en in voorkomend geval de voorgenomen combinatie met subsidiëring;

f) 

een specificatie van de verwachte resultaten en de wijze waarop het financieringsinstrument er naar verwacht toe zal bijdragen dat de specifieke doelstellingen van de prioriteit worden bereikt, met inbegrip van de indicatoren voor deze verwachte bijdrage;

g) 

voorschriften op grond waarvan de ex-antebeoordeling desgewenst kan worden herzien en geactualiseerd gedurende de uitvoering van een financieringsinstrument dat op basis van een dergelijke beoordeling is uitgevoerd, indien de managementautoriteit tijdens de uitvoeringsperiode oordeelt dat in de ex-antebeoordeling de marktvoorwaarden ten tijde van de uitvoering mogelijk niet meer nauwkeurig tot uiting komen.

▼M6

3.  De in lid 2 van dit artikel bedoelde ex-antebeoordeling kan gefaseerd worden uitgevoerd en daarbij kan rekening worden gehouden met de in artikel 209, lid 2, eerste en tweede alinea, onder h), van het Financieel Reglement bedoelde evaluatie vooraf. Zij wordt in ieder geval voltooid voordat de managementautoriteit besluit een financieringsinstrument te voorzien van programmabijdragen.

▼B

De bevindingen en conclusies van de ex-antebeoordeling met betrekking tot een financieringsinstrument worden samengevat bekendgemaakt binnen drie maanden nadat de beoordeling is voltooid.

De ex-antebeoordeling wordt in overeenstemming met de fondsspecifieke voorschriften ter informatie aan het toezichtcomité voorgelegd.

4.  In het geval dat uit financieringsinstrumenten steun aan ondernemingen, onder meer het mkb, wordt gefinancierd, wordt die steun ingezet voor de oprichting van nieuwe ondernemingen, startkapitaal – te weten zaaikapitaal en aanloopkapitaal – expansiekapitaal, kapitaal ter versterking van de algemene bedrijfsactiviteiten of de verwezenlijking van nieuwe projecten, penetratie van nieuwe markten, of nieuwe ontwikkelingen door bestaande ondernemingen, onverminderd toepasselijke staatssteunregels van de Unie en in overeenstemming met de fondsspecifieke voorschriften. Deze steun kan investeringen in materiële en immateriële activa omvatten, alsmede bedrijfskapitaal, binnen de grenzen van de toepasselijke staatssteunregels van de Unie en als stimulans voor de private sector als verstrekker van financiële steun aan ondernemingen. De steun kan tevens de kosten omvatten van de overdracht, tussen onafhankelijke investeerders, van de eigendomsrechten op een onderneming.

▼M9

Door middel van financieringsinstrumenten kan ook steun worden verleend in de vorm van bedrijfskapitaal voor het mkb waar zulks nodig is als tijdelijke maatregel om een volksgezondheidscrisis doeltreffend te beantwoorden.

▼B

5.  Investeringen die via financieringsinstrumenten moeten worden ondersteund, zijn op het moment van het investeringsbesluit niet reeds fysiek voltooid of volledig ten uitvoer gelegd.

6.  Als met de financieringsinstrumenten steun aan eindontvangers wordt verleend voor infrastructuurinvesteringen ter ondersteuning van stadsontwikkeling of -herstel of soortgelijke infrastructuurinvesteringen voor de diversifiëring van niet-landbouwactiviteiten in plattelandsgebieden, mag deze steun het bedrag omvatten dat nodig is voor de reorganisatie van een schuldportefeuille voor infrastructuur die onder de nieuwe investering valt, tot maximum 20 % van het totale bedrag van de programma-ondersteuning die met het financieringsinstrument voor de investering wordt verleend.

7.  Financieringsinstrumenten mogen worden gecombineerd met subsidies, rentesubsidies of subsidies voor garantievergoedingen. Indien steun uit de ESI-fondsen wordt verstrekt met behulp van financieringsinstrumenten en in een gecombineerde concrete actie, samen met andere steunvormen die rechtstreeks betrekking hebben op financieringsinstrumenten waarmee dezelfde eindontvangers worden beoogd – met name technische ondersteuning, rentesubsidies of subsidies voor garantievergoedingen – gelden de op de financieringsinstrumenten toepasselijke voorschriften voor elke vorm van steun in het kader van die concrete actie. In die gevallen worden de staatssteunregels van de Unie nageleefd, en wordt voor elke steunvorm een afzonderlijke boekhouding gevoerd.

▼M6

8.  Eindontvangers van een financieringsinstrument van een ESI-fonds komen tevens in aanmerking voor steun van een prioriteit of programma van een ander ESI-fonds of van een ander instrument dat gedragen wordt door de begroting van de Unie, waaronder het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI) ingesteld bij Verordening (EU) 2015/1017 van het Europees Parlement en de Raad ( 21 ), in voorkomend geval in overeenstemming met de staatssteunregels van de Unie. In dit geval wordt voor elke bron van steun een aparte administratie bijgehouden en de steun van de ESI-fondsen dient onderdeel uit te maken van een concrete actie met subsidiabele uitgaven die losstaan van andere bronnen van bijstand.

▼B

9.  De combinatie van steun in de vorm van subsidies en financieringsinstrumenten, zoals bedoeld in de leden 7 en 8, mag, behoudens toepasselijke staatssteunregels van de Unie, dezelfde uitgavenpost betreffen, op voorwaarde dat de som van de gecombineerde steunvormen het totale bedrag van die uitgavenpost niet overschrijdt. Subsidies worden niet gebruikt om steun uit financieringsinstrumenten terug te betalen. Financieringsinstrumenten worden niet gebruikt om subsidies te voorfinancieren.

10.  Bijdragen in natura vormen geen subsidiabele uitgaven voor financieringsinstrumenten, behalve als het gaat om bijdragen in de vorm van grond of onroerend goed voor investeringen om plattelandsontwikkeling, stedelijke ontwikkeling of stadsherstel te ondersteunen en de grond of het onroerend goed deel uitmaakt van de investering. Dergelijke bijdragen in de vorm van grond of onroerend goed zijn subsidiabel op voorwaarde dat aan de voorwaarden die zijn neergelegd in artikel 69, lid 1, wordt voldaan.

11.  Btw is geen subsidiabele uitgaven van een concrete actie, behalve wanneer btw krachtens de nationale btw-wetgeving niet kan worden teruggevorderd. Bij de bepaling of uitgaven al dan niet subsidiabel zijn krachtens het financieringsinstrument, wordt de behandeling van btw op het niveau van de door de eindontvanger gedane investeringen buiten beschouwing gelaten. Indien een financieringsinstrument echter gecombineerd wordt met subsidies krachtens de leden 7 en 8 van dit artikel, zijn de bepalingen van artikel 69, lid 3, van toepassing op de subsidie.

12.  Voor de toepassing van dit artikel zijn de toepasselijke staatssteunregels van de Unie van kracht op het moment waarop de managementautoriteit of het orgaan dat het fonds van fondsen uitvoert programmabijdragen aan een financieringsinstrument toezegt, of in voorkomend geval op het moment waarop via het financieringsinstrument contractueel programmabijdragen worden toegekend aan eindontvangers.

13.  De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 149 gedelegeerde handelingen vast te stellen die aanvullende specifieke voorschriften vastleggen voor de aankoop van grond en voor de combinatie van technische bijstand met financieringsinstrumenten.

Artikel 38

Uitvoering van financieringsinstrumenten

1.  Bij de toepassing van artikel 37 mogen de managementautoriteiten een financiële bijdrage aan de volgende financieringsinstrumenten verlenen:

a) 

op EU-niveau ingestelde financieringsinstrumenten onder direct of indirect beheer van de Commissie;

b) 

op nationaal, regionaal, transnationaal of grensoverschrijdend niveau ingestelde financieringsinstrumenten, beheerd door of onder verantwoordelijkheid van de managementautoriteit;

▼M6

c) 

financieringsinstrumenten welke die bijdrage combineren met financiële producten van de EIB in het kader van het EFSI overeenkomstig artikel 39 bis.

▼B

2.  Bijdragen uit de ESI-fondsen aan de in lid 1, onder a), bedoelde financieringsinstrumenten, worden op afzonderlijke rekeningen gestort en overeenkomstig de doelstellingen van de betrokken ESI-fondsen gebruikt om acties en eindontvangers te ondersteunen die verenigbaar zijn met het programma of de programma's waaruit deze bijdragen afkomstig zijn.

Voor bijdragen aan de financieringsinstrumenten bedoeld in de eerste alinea, geldt deze verordening tenzij uitdrukkelijk in uitzonderingen is voorzien.

De tweede alinea doet geen afbreuk aan de regels die gelden voor de inrichting en uitvoering van de financieringsinstrumenten opgenomen in het Financieel Reglement, tenzij deze regels strijdig zijn met de regels van deze verordening, in welk geval deze regeling voorrang heeft.

3.  Voor de in lid 1), onder b), bedoelde financieringsinstrumenten kan de managementautoriteit een financiële bijdrage aan de volgende financieringsinstrumenten verlenen:

a) 

financieringsinstrumenten die aan de door de Commissie vastgestelde standaardvoorwaarden voldoen, in overeenstemming met de tweede alinea van dit lid;

b) 

bestaande of nieuwe financieringsinstrumenten die specifiek bedoeld zijn om de specifieke, op grond van de desbetreffende prioriteit vastgestelde doelstellingen te bereiken.

De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast inzake de standaardvoorwaarden waaraan de financieringsinstrumenten onder de eerste alinea, punt a), moeten voldoen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld in overeenstemming met de in artikel 150, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.

4.  Wanneer de managementautoriteit steun verleent aan de in lid 1, onder b), bedoelde financieringsinstrumenten, mag deze autoriteit:

a) 

investeren in het kapitaal van bestaande rechtspersonen of nieuw opgerichte rechtspersonen, waaronder uit andere ESI-fondsen gefinancierde rechtspersonen, die belast zijn met de uitvoering van financieringsinstrumenten overeenkomstig de doelstellingen van de betrokken ESI-fondsen en die uitvoeringstaken zullen verrichten; de steun aan dergelijke rechtspersonen moet beperkt zijn tot de bedragen die nodig zijn om nieuwe investeringen overeenkomstig artikel 37 en in samenhang met de doelstellingen van deze verordening uit te voeren;

▼M6

b) 

uitvoeringstaken via een onderhands gegunde overeenkomst toevertrouwen aan:

i) 

de EIB;

ii) 

een internationale financiële instelling waarvan een lidstaat aandeelhouder is;

iii) 

een bank of instelling in handen van de overheid, opgericht als juridische entiteit die op professionele basis financiële activiteiten uitvoert en die aan de volgende voorwaarden voldoet:

— 
er is geen directe participatie van privékapitaal, met uitzondering van geen controle of blokkerende macht opleverende vormen van participatie van privékapitaal die vereist zijn krachtens de nationale wet- en regelgeving, in overeenstemming met de Verdragen, en die geen beslissende invloed uitoefenen op de betrokken bank of instelling, en met uitzondering van vormen van participatie van privékapitaal die geen invloed hebben op besluiten inzake het dagelijks beheer van het door de ESI-fondsen ondersteund financieringsinstrument;
— 
zij opereert op grond van een overheidsmandaat, verleend door de betrokken nationale of regionale autoriteit van een lidstaat, dat onder meer betrekking heeft op het verrichten, als haar enige activiteit of als een van haar activiteiten, van economische-ontwikkelingsactiviteiten die bijdragen tot de doelstellingen van de ESI-fondsen;
— 
zij verricht, als haar enige activiteit of als een van haar activiteiten, economische-ontwikkelingsactiviteiten die bijdragen tot de doelstellingen van de ESI-fondsen in regio’s, op beleidsterreinen of in sectoren waarvoor op de markt doorgaans geen of niet voldoende financiering beschikbaar is;
— 
zij handelt niet in de eerste plaats met het oogmerk van winstmaximalisatie, maar waarborgt de financiële houdbaarheid van haar activiteiten op de lange termijn;
— 
zij waarborgt met passende maatregelen, overeenkomstig het toepasselijke recht, dat de rechtstreekse gunning van een in punt b) bedoelde opdracht geen directe of indirecte voordelen voor commerciële activiteiten oplevert;
— 
zij staat overeenkomstig het toepasselijk recht onder toezicht van een onafhankelijke autoriteit.
c) 

uitvoeringstaken toevertrouwen aan een andere publiek- of privaatrechtelijke instantie, of

d) 

rechtstreeks uitvoeringstaken verrichten voor financieringsinstrumenten die uitsluitend leningen of garanties verstrekken. In dat geval geldt de managementautoriteit als begunstigde in de zin van artikel 2, punt 10).

Bij de uitvoering van het financieringsinstrument zien de instanties bedoeld in de eerste alinea van dit lid, onder a) tot en met d), erop toe dat het toepasselijke recht en de in artikel 155, leden 2 en 3, van het Financieel Reglement vastgestelde vereisten worden nageleefd.

▼B

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 149 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot aanvullende bijzondere voorschriften betreffende de rol, de aansprakelijkheid en de taken van de instanties die financieringsinstrumenten uitvoeren, bijbehorende selectiecriteria en producten die met deze instrumenten kunnen worden geleverd overeenkomstig artikel 37. De Commissie stelt het Europees Parlement en de Raad uiterlijk 22 april 2014 gelijktijdig in kennis van die gedelegeerde handelingen.

▼M6

5.  Wanneer de in lid 4, eerste alinea, onder a), b) en c), van dit artikel bedoelde instanties fondsen van fondsen uitvoeren, mogen zij een deel van de uitvoering op hun beurt toevertrouwen aan financiële intermediairs, op voorwaarde dat zij onder hun verantwoordelijkheid waarborgen dat die financiële intermediairs voldoen aan de criteria van artikel 33, lid 1, en artikel 209, lid 2, van het Financieel Reglement. Financiële intermediairs worden geselecteerd volgens openbare, transparante, evenredige en niet-discriminerende procedures, waarbij belangenconflicten worden vermeden.

6.  De in lid 4, eerste alinea, onder b) en c), bedoelde instanties waaraan uitvoeringstaken zijn toevertrouwd, openen namens de managementautoriteit fiduciaire rekeningen op hun eigen naam, of stellen het financieringsinstrument in als afzonderlijk financieel geheel binnen de instelling. In het geval van een afzonderlijk financieel geheel wordt er in de boekhouding een onderscheid gemaakt tussen in het financieringsinstrument geïnvesteerde programmamiddelen en de overige in de instelling beschikbare middelen. De activa op fiduciaire rekeningen en de afzonderlijke financiële gehelen worden beheerd volgens het beginsel van goed financieel beheer, met inachtneming van passende prudentiële voorschriften, en hebben een passende liquiditeit.

7.  In geval van uitvoering van een financieringsinstrument op grond van lid 4, eerste alinea, onder a), b) en c), worden, onverminderd de uitvoeringsstructuur van dat instrument, de algemene en bijzondere voorwaarden inzake de programmabijdragen voor het financieringsinstrument in overeenstemming met bijlage IV vastgelegd in financieringsovereenkomsten op de volgende niveaus:

▼B

a) 

in voorkomend geval tussen de naar behoren gemachtigde vertegenwoordigers van de managementautoriteit en de instantie die het fonds van fondsen uitvoert; en

b) 

tussen de naar behoren gemachtigde vertegenwoordigers van de managementautoriteit of, in voorkomend geval, de instantie die het fonds van fondsen uitvoert, en de instantie die het financieringsinstrument uitvoert.

▼M6

8.  Met betrekking tot financieringsinstrumenten die op grond van lid 4, eerste alinea, onder d), worden uitgevoerd, worden de algemene en bijzondere voorwaarden inzake de programmabijdragen voor het financieringsinstrument in overeenstemming met bijlage IV vastgelegd in een strategiedocument, dat door het toezichtcomité wordt besproken.

▼B

9.  Er mogen, in overeenstemming met de fondsspecifieke voorschriften, op het niveau van het fonds van fondsen, het financieringsinstrument of eindontvangers, de nodige nationale publieke en private bijdragen worden geleverd, waaronder in voorkomend geval bijdragen in natura zoals bedoeld in artikel 37, lid 10,

▼M6

10.  De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen eenvormige voorwaarden vast betreffende gedetailleerde regelingen voor de overdracht en het beheer van programmabijdragen die worden beheerd door de in lid 4, eerste alinea, van dit artikel en in artikel 39a, lid 5, bedoelde instanties. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 150, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.

▼B

Artikel 39

Bijdrage van het EFRO en het ELFPO aan de gezamenlijke financieringsinstrumenten voor onbeperkte garanties en securitisatie voor het mkb, die worden uitgevoerd door de EIB

1.  Voor de toepassing van dit artikel betekent schuldfinanciering: leningen, leasing of garanties.

▼M6

2.  De lidstaten mogen het EFRO en het Elfpo tijdens de in artikel 65, lid 2, van deze verordening bepaalde subsidiabiliteitsperiode gebruiken om een financiële bijdrage te verlenen aan de in artikel 38, lid 1, onder a), van deze verordening bedoelde financieringsinstrumenten die indirect door de Commissie en de EIB overeenkomstig artikel 62, lid 1, eerste alinea, onder c), iii), van het Financieel Reglement en artikel 208, lid 4, van het Financieel Reglement worden uitgevoerd voor de volgende activiteiten:

▼B

a) 

onbeperkte garanties ter verlening van capital relief aan financiële intermediairs voor nieuwe schuldfinancieringsportefeuilles voor het subsidiabele mkb overeenkomstig artikel 37, lid 4, van deze verordening;

b) 

securitisatie, overeenkomstig de definitie in artikel 4, lid 1, punt 61), van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad ( 22 ), van een van de volgende:

i) 

bestaande schuldfinancieringsportefeuilles voor mkb-bedrijven en andere ondernemingen met minder dan 500 werknemers;

ii) 

nieuwe schuldfinancieringsportefeuilles voor het mkb.

De in dit lid, eerste alinea, onder a) en b), bedoelde financiële bijdrage draagt bij tot de achtergestelde en /of mezzanine tranches van de daar bedoelde portefeuilles, op voorwaarde dat de financiële intermediair in kwestie een toereikend deel van het risico van de portefeuilles behoudt, waarbij op zijn minst wordt voldaan aan de vereiste inzake het dragen van risico's waarin is voorzien in Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad ( 23 ) en in Verordening (EU) nr. 575/2013, om te zorgen voor een adequate afstemming van de belangen. In het geval van securitisatie overeenkomstig dit lid, eerste alinea, onder b), is de financiële intermediair verplicht nieuwe schuldfinanciering voor het subsidiabele mkb te initiëren overeenkomstig artikel 37, lid 4, van deze verordening.

Iedere lidstaat die voornemens is aan de bedoelde financieringsinstrumenten deel te nemen, draagt bij met een bedrag dat overeenstemt met de schuldfinancieringsbehoeften van de mkb-bedrijven in die lidstaat en de geraamde vraag naar deze schuldfinanciering voor mkb-bedrijven, rekening houdend met de in lid 4, eerste alinea, onder a), bedoelde ex-antebeoordeling, en dat in elk geval niet groter is dan 7 % van de toewijzing aan de lidstaat uit het EFRO en het ELFPO. Voor de gecombineerde EFRO- en ELFPO-bijdrage van alle deelnemende lidstaten geldt een algemeen maximum van 8 500 000 000 EUR (in prijzen van 2011).

Als de Commissie in overleg met de EIB van mening is dat de geaggregeerde minimumbijdrage aan het instrument, die de som is van de bijdragen van alle deelnemende lidstaten, onvoldoende is, naar behoren rekening houdend met de kritische minimummassa die in de in lid 4, eerste alinea, onder a), bedoelde ex-antebeoordeling is bepaald, wordt de uitvoering van het financieringsinstrument stopgezet en worden de bijdragen teruggestort aan de lidstaten.

Als de lidstaat en de EIB het niet eens kunnen worden over de voorwaarden van de in lid 4, eerste alinea, onder c), van dit artikel bedoelde financieringsovereenkomst, dient de lidstaat een verzoek tot wijziging in van het in lid 4, eerste alinea, onder b), bedoelde programma wijzigen en wijst hij de bijdrage opnieuw toe aan andere programma's en prioriteitenovereenkomstig vereisten inzake thematische concentratie.

Als is voldaan aan de in lid 4, eerste alinea, onder c), bedoelde voorwaarden voor de beëindiging van de bijdrage van de lidstaat aan het instrument die in de financieringsovereenkomst tussen de betrokken lidstaat en de EIB zijn vastgesteld, dient de lidstaat een verzoek tot wijziging in van het in lid 4, eerste alinea, onder b), bedoelde programma wijzigen en wijst hij de bijdrage opnieuw toe aan andere programma's en prioriteitenovereenkomstig vereisten inzake thematische concentratie.

Als de deelname van een lidstaat is beëindigd, dient de lidstaat een verzoek tot wijziging van het programma in. Wanneer ongebruikte budgettaire vastleggingen worden vrijgemaakt, worden de vrijgemaakte vastleggingen opnieuw ter beschikking gesteld aan de betrokken lidstaat, om te worden geherprogrammeerd voor andere programma's en prioriteiten overeenkomstig vereisten voor thematische concentratie.

3.  De mkb-bedrijven die nieuwe schuldfinanciering ontvangen, als gevolg van de nieuwe portefeuille die door de financiële intermediair is opgebouwd in de context van het in lid 2 bedoelde financieringsinstrument, worden beschouwd als de eindontvangers van de bijdrage van het EFRO en het ELFPO aan het financieringsinstrument in kwestie.

4.  De in lid 2 bedoelde financiële bijdrage voldoet aan de volgende voorwaarden:

▼M6

a) 

als afwijking van artikel 37, lid 2, is zij gebaseerd op een ex-antebeoordeling op het niveau van de Unie uitgevoerd door de EIB en de Commissie of, wanneer recentere gegevens beschikbaar zijn, een ex-antebeoordeling op het niveau van de Unie of op nationaal of regionaal niveau.

Op basis van de beschikbare gegevens over door banken verstrekte schuldfinanciering en mkb-bedrijven omvat de ex-antebeoordeling onder andere een analyse van de financieringsbehoeften van mkb-bedrijven op het relevante niveau, de financieringsvoorwaarden en -behoeften van mkb-bedrijven, alsmede een indicatie van het financieringstekort van mkb-bedrijven, een schets van de economische en financiële situatie van de mkb-sector op het relevante niveau, de kritische minimummassa van de gecombineerde bijdragen, een geraamde bandbreedte voor het totale leningvolume dat door deze bijdragen wordt gegenereerd en de meerwaarde;

b) 

zij wordt door elke deelnemende lidstaat geleverd in het kader van een afzonderlijke prioriteitsas binnen een programma in geval van een financiële bijdrage door het EFRO, of een specifiek nationaal programma voor elke financiële bijdrage door het EFRO en het Elfpo ter ondersteuning van de in artikel 9, eerste alinea, punt 3), bedoelde thematische doelstelling;

▼B

c) 

er gelden de voorwaarden voor de bijdrage, waarin is voorzien in een financieringsovereenkomst die wordt gesloten tussen elke deelnemende lidstaat en de EIB, met daarin onder andere:

i) 

taken en verplichtingen van de EIB, inclusief vergoeding;

▼C1

ii) 

minimaal hefboomeffect dat moet worden gerealiseerd bij duidelijk vastgestelde mijlpalen binnen de in artikel 65, lid 2, aangegeven subsidiabiliteitsperiode;

▼B

iii) 

voorwaarden voor de nieuwe schuldfinanciering;

iv) 

bepalingen betreffende niet-subsidiabele activiteiten en uitsluitingscriteria;

v) 

tijdschema voor de betalingen;

vi) 

boetes ingeval financiële intermediairs in gebreke blijven;

vii) 

selectie van financiële intermediairs

viii) 

toezicht, verslaglegging en controle;

ix) 

zichtbaarheid;

x) 

de voorwaarden waaronder de overeenkomst wordt beëindigd.

Voor de uitvoering van het instrument sluit de EIB contractuele overeenkomsten met geselecteerde financiële intermediairs;

d) 

in het geval dat de onder c) bedoelde financieringsovereenkomst niet wordt gesloten binnen zes maanden na de goedkeuring van het onder b) bedoelde programma, heeft de lidstaat het recht de bedoelde bijdrage opnieuw toe te wijzen aan andere programma's en prioriteiten overeenkomstig vereisten inzake thematische concentratie.

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van dit artikel, stelt de Commissie door middel van een uitvoeringshandeling een model voor de in de eerste alinea, onder c), bedoelde financieringsovereenkomst vast. Deze uitvoeringshandeling wordt vastgesteld volgens de in artikel 150, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.

►C1  5.  In elke deelnemende lidstaat wordt bij het bereiken van de in de in lid 4, eerste alinea, onder c), bedoelde financieringsovereenkomst vastgestelde mijlpalen een minimaal hefboomeffect gerealiseerd, ◄ dat wordt berekend als de verhouding tussen de nieuwe schuldfinanciering voor subsidiabele mkb-bedrijven die door de financiële intermediairs wordt geïnitieerd en de overeenkomstige EFRO- en ELFPO-bijdrage die door de betrokken lidstaat voor de financieringsinstrumenten wordt verstrekt. Dit minimale hefboomeffect kan tussen de deelnemende lidstaten variëren.

Ingeval de financiële intermediair het minimale hefboomeffect waarin is voorzien in de in lid 4, eerste alinea, onder c), bedoelde financieringsovereenkomst, niet haalt, is hij contractueel verplicht de deelnemende lidstaat een boete te betalen, overeenkomstig de voorwaarden van de financieringsovereenkomst.

Als de financiële intermediair het in de financieringsovereenkomst bedoelde minimale hefboomeffect niet haalt, heeft dit gevolgen noch voor de afgegeven garanties, noch voor de securitisatietransacties in kwestie.

6.  Als afwijking van de eerste alinea van artikel 38, lid 2, kunnen de in lid 2 van dit artikel bedoelde financiële bijdragen worden geplaatst op afzonderlijke rekeningen per lidstaat of, als twee of meer deelnemende lidstaten hiermee akkoord gaan, op één rekening voor alle betrokken lidstaten, die wordt gebruikt overeenkomstig de specifieke doelstellingen van de programma's waaruit de bijdragen zijn verstrekt.

▼M6

7.  In afwijking van artikel 41, leden 1 en 2, wat de in lid 2 van dit artikel bedoelde financiële bijdrage betreft, wordt de door de lidstaat aan de Commissie gerichte betalingsaanvraag gebaseerd op 100 % van de bedragen die door de lidstaat moeten worden betaald aan de EIB overeenkomstig de regeling die in de in lid 4, eerste alinea, onder c), van dit artikel bedoelde financieringsovereenkomst is vastgesteld. Deze betalingsaanvragen zijn gebaseerd op de door de EIB gevraagde bedragen die nodig worden geacht ter dekking van vastleggingen voor garantieovereenkomsten of securitisatietransacties die binnen de drie volgende maanden moeten worden afgewerkt. De betalingen van de lidstaten aan de EIB worden onverwijld verricht, in elk geval vóór de EIB verplichtingen met betrekking tot de vastleggingen aangaat.

8.  Bij afsluiting van een programma zijn de subsidiabele uitgaven als bedoeld in artikel 42, lid 1, eerste alinea, onder a) en b), het totaalbedrag van de programmabijdragen die voor het financieringsinstrument zijn betaald, dat overeenkomt:

a) 

voor de in lid 2, eerste alinea, onder a), van dit artikel bedoelde activiteiten, met de in artikel 42, lid 1, eerste alinea, onder b), bedoelde middelen;

b) 

voor de in lid 2, eerste alinea, onder b), van dit artikel bedoelde activiteiten, met het bedrag van de gecombineerde nieuwe schuldfinanciering als gevolg van de securitisatietransacties, betaald aan of ten gunste van subsidiabele mkb-bedrijven binnen de in artikel 65, lid 2, bepaalde subsidiabiliteitsperiode.

▼B

9.  Voor de toepassing van de artikelen 44 en 45 worden de ongebruikte garanties en de respectievelijk in verband met onbeperkte garanties en securitisatietransacties teruggewonnen bedragen beschouwd als middelen die aan de financieringsinstrumenten worden terugbetaald. Bij de afwikkeling van de financieringsinstrumenten worden de netto-opbrengsten van de liquidatie, na aftrek van kosten en vergoedingen en na betaling van de bedragen die verschuldigd zijn aan crediteuren met een meer bevoorrechte positie dan het EFRO en het ELFPO, teruggestort aan de betrokken lidstaten in verhouding tot de bijdragen die zij aan het financieringsinstrument hebben geleverd.

10.  Het in artikel 46, lid 1, bedoelde verslag omvat de volgende bijkomende elementen:

a) 

het totale bedrag aan EFRO- en ELFPO-steun die voor onbeperkte garanties of securitisatietransacties aan het financieringsinstrument is betaald, per programma en prioriteit of maatregel;

b) 

de vooruitgang die is geboekt met betrekking tot de creatie van de nieuwe schuldfinanciering, overeenkomstig artikel 37, lid 4, voor subsidiabele mkb-bedrijven.

11.  De op grond van lid 1 van dit artikel aan instrumenten toegewezen middelen mogen, niettegenstaande artikel 93, lid 1, worden gebruikt voor de creatie van nieuwe schuldfinanciering voor mkb-bedrijven op het hele grondgebied van de lidstaat, ongeacht de regiocategorieën, tenzij in de in lid 4, eerste alinea, onder c), bedoelde financieringsovereenkomst anders is bepaald.

12.  Artikel 70 is niet van toepassing op programma's die zijn ingesteld voor de uitvoering van financieringsinstrumenten in het kader van dit artikel.

▼M6

Artikel 39 bis

Bijdragen van ESI-fondsen aan financieringsinstrumenten welke die bijdrage combineren met financiële producten van de EIB in het kader van het Europees Fonds voor strategische investeringen

1.  Om aanvullende investeringen van de particuliere sector aan te trekken mogen de managementautoriteiten de ESI-fondsen gebruiken om een bijdrage te leveren aan de financieringsinstrumenten als bedoeld in artikel 38, lid 1, onder c), mits dat onder meer bijdraagt tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de ESI-fondsen en de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei.

2.  De in lid 1 bedoelde bijdrage mag in geen geval meer bedragen dan 25 % van de totale steun die aan de eindontvangers wordt verleend. In de minder ontwikkelde regio’s en overgangsregio’s als bedoeld in artikel 120, lid 3, eerste alinea, onder b), mag de financiële bijdrage in gevallen waarin dat blijkens de beoordeling als bedoeld in artikel 37, lid 2, of in lid 3 van dit artikel gerechtvaardigd is, hoger liggen dan 25 %, doch niet meer bedragen dan 40 %. De totale steun als bedoeld in dit lid omvat het totale bedrag van de aan eindontvangers verstrekte nieuwe leningen, gegarandeerde leningen en investeringen in eigen vermogen en in quasi-eigenvermogen. Met de in dit lid bedoelde gegarandeerde leningen wordt alleen rekening gehouden in de mate waarin de middelen uit de ESI-fondsen zijn vastgelegd voor garantiecontracten die zijn berekend op basis van een prudente ex-antebeoordeling van een meervoudig bedrag van nieuwe leningen.

3.  Als afwijking van artikel 37, lid 2, mogen de bijdragen overeenkomstig lid 1 van dit artikel worden gebaseerd op de voorbereidende beoordeling, met inbegrip van zorgvuldig onderzoek, die de EIB heeft uitgevoerd met het oog op haar bijdrage aan het financiële product in het kader van het EFSI.

4.  De verslaglegging door managementautoriteiten op grond van artikel 46 van deze verordening over verrichtingen die financieringsinstrumenten omvatten overeenkomstig dit artikel, gebeurt op basis van de informatie die door de EIB met het oog op haar verslaglegging overeenkomstig artikel 16, leden 1 en 2, van Verordening (EU) 2015/1017 wordt bijgehouden, aangevuld met de op grond van artikel 46, lid 2, van deze verordening vereiste aanvullende informatie. De in dit lid bepaalde vereisten laten ruimte voor eenvormige verslagleggingsvoorwaarden overeenkomstig artikel 46, lid 3, van deze verordening.

5.  De managementautoriteit kan in het kader van haar bijdrage aan financieringsinstrumenten als bedoeld in artikel 38, lid 1, onder c), het volgende doen:

a) 

het kapitaal investeren in een bestaande of een met het oog op de uitvoering van investeringen in eindontvangers nieuw opgerichte juridische entiteit overeenkomstig de doelstellingen van het ESI-fonds dat de uitvoeringstaken zal uitvoeren;

b) 

uitvoeringstaken toevertrouwen overeenkomstig artikel 38, lid 4, eerste alinea, onder b) en c).

De instantie waaraan de in de eerste alinea, onder b), van dit lid bedoelde uitvoeringstaken zijn toevertrouwd, opent in eigen naam en namens de managementautoriteit een fiduciaire rekening of creëert binnen de instelling voor de programmabijdrage een afzonderlijk financieel geheel. In het geval van een afzonderlijk financieel geheel wordt er in de boekhouding een onderscheid gemaakt tussen in het financieringsinstrument geïnvesteerde programmamiddelen en de overige in de instelling beschikbare middelen. De activa op fiduciaire rekeningen en de afzonderlijke financiële gehelen worden beheerd volgens het beginsel van goed financieel beheer, met inachtneming van passende prudentiële voorschriften, en hebben een passende liquiditeit.

Voor de toepassing van dit artikel kan een financieringsinstrument ook de vorm aannemen of overeenkomstig artikel 2, lid 4, van Verordening (EU) 2015/1017 deel uitmaken van een investeringsplatform dat is opgericht als een special purpose vehicle of een beheerde rekening.

6.  Bij de uitvoering van financieringsinstrumenten overeenkomstig artikel 38, lid 1, onder c), van deze verordening zien de instanties bedoeld in lid 5 van dit artikel erop toe dat het toepasselijke recht en de in artikel 155, leden 2 en 3 van het Financieel Reglement bepaalde vereisten worden nageleefd.

7.  Uiterlijk op 3 november 2018 stelt de Commissie overeenkomstig artikel 149 gedelegeerde handelingen vast ter aanvulling van deze verordening met bijkomende specifieke voorschriften inzake de rol, de aansprakelijkheid en de verantwoordelijkheid van de instanties die financieringsinstrumenten uitvoeren, de bijbehorende selectiecriteria en de producten die via financieringsinstrumenten kunnen worden geleverd overeenkomstig artikel 38, lid 1, onder c).

8.  Wanneer de in lid 5 van dit artikel bedoelde instanties fondsen van fondsen uitvoeren, mogen zij een deel van de uitvoering op hun beurt toevertrouwen aan financiële intermediairs, op voorwaarde dat dergelijke instanties onder hun verantwoordelijkheid waarborgen dat die financiële intermediairs voldoen aan de criteria van artikel 33, lid 1, en artikel 209, lid 2, van het Financieel Reglement. Financiële intermediairs worden geselecteerd volgens openbare, transparante, evenredige en niet-discriminerende procedures, waarbij belangenconflicten worden vermeden.

9.  Indien managementautoriteiten voor het uitvoeren van financieringsinstrumenten als bedoeld in artikel 38, lid 1, onder c), programmamiddelen van ESI-fondsen bijdragen aan een bestaand instrument waarvan de fondsbeheerder reeds is geselecteerd door de EIB, een internationale financiële instelling waarvan een lidstaat aandeelhouder is, of een bank of instelling in handen van de overheid die is opgericht als juridische entiteit en op professionele basis financiële activiteiten uitvoert en aan de voorwaarden van artikel 38, lid 4, eerste alinea, onder b), punt iii), voldoet, vertrouwen zij de uitvoeringstaken door middel van een onderhandse overeenkomst toe aan die fondsbeheerder.

10.  Als afwijking van artikel 41, leden 1 en 2, worden aanvragen om tussentijdse betalingen voor bijdragen aan financieringsinstrumenten op grond van lid 9 van dit artikel gefaseerd overeenkomstig het in de financieringsovereenkomst vastgestelde betalingsschema. Het in de eerste zin van dit lid bedoelde betalingsschema stemt overeen met het voor andere investeerders in hetzelfde financieringsinstrument overeengekomen betalingsschema.

11.  De voorwaarden voor bijdragen op grond van artikel 38, lid 1, onder c), worden in financieringsovereenkomsten overeenkomstig bijlage IV vastgesteld op de volgende niveaus:

a) 

in voorkomend geval tussen de naar behoren gemachtigde vertegenwoordigers van de managementautoriteit en de instantie die het fonds van fondsen uitvoert;

b) 

tussen de naar behoren gemachtigde vertegenwoordigers van de managementautoriteit of, in voorkomend geval, tussen de instantie die het fonds van fondsen uitvoert, en de instantie die het financieringsinstrument uitvoert.

12.  Voor bijdragen overeenkomstig lid 1 van dit artikel aan investeringsplatforms die bijdragen ontvangen uit op het niveau van de Unie ingestelde instrumenten wordt de inachtneming van de regels inzake staatssteun gewaarborgd overeenkomstig artikel 209, lid 2, eerste alinea, onder c), van het Financieel Reglement.

13.  Indien de financieringsinstrumenten als bedoeld in artikel 38, lid 1, onder c), opgezet zijn als garantie-instrument, kunnen de lidstaten beslissen dat de ESI-fondsen in voorkomend geval bijdragen aan verschillende tranches van leningportefeuilles die ook worden gedekt door de EU-garantie overeenkomstig Verordening (EU) 2015/1017.

14.  Voor het EFRO, het ESF, het Cohesiefonds en het EFMZV mag binnen een programma een afzonderlijke prioriteit worden vastgesteld, en voor het Elfpo een afzonderlijke soort concrete actie, met een medefinancieringspercentage tot 100 %, ter ondersteuning van concrete acties die worden uitgevoerd door middel van financieringsinstrumenten als bedoeld in artikel 38, lid 1, onder c).

15.  Niettegenstaande artikel 70 en artikel 93, lid 1, kunnen bijdragen overeenkomstig lid 1 van dit artikel worden gebruikt voor nieuwe financiering met eigen of vreemd vermogen op het volledige grondgebied van de lidstaat, ongeacht de categorie waartoe de regio behoort, tenzij in de financieringsovereenkomst anders is bepaald.

16.  Uiterlijk op 31 december 2019 evalueert de Commissie de tenuitvoerlegging van dit artikel en dient zij in voorkomend geval een wetgevingsvoorstel in bij het Europees Parlement en de Raad.

▼B

Artikel 40

Beheer van en controle op financieringsinstrumenten

▼M6

1.  De autoriteiten die overeenkomstig artikel 124 van deze verordening en artikel 65 van de Elfpo-verordening zijn aangewezen, verrichten geen verificaties ter plaatse op het niveau van de EIB of andere internationale financiële instellingen waarvan een lidstaat aandeelhouder is, voor de door hen uitgevoerde financieringsinstrumenten.

Zij verrichten echter verificaties overeenkomstig artikel 125, lid 5, van deze verordening en controles overeenkomstig artikel 59, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 op het niveau van andere instanties die financieringsinstrumenten uitvoeren in het rechtsgebied van hun respectieve lidstaat.

De EIB en andere internationale financiële instellingen waarvan een lidstaat aandeelhouder is, bezorgen de aangewezen autoriteiten bij elke betalingsaanvraag een controleverslag. Zij dienen tevens jaarlijks bij de Commissie en de aangewezen autoriteiten een door hun externe controleurs opgesteld auditverslag in. Die verslagleggingsverplichtingen laten de in artikel 46, leden 1 en 2, van deze verordening bepaalde verslagleggingsverplichtingen, met inbegrip van die betreffende de prestaties van de financieringsinstrumenten, onverlet.

De Commissie wordt gemachtigd een uitvoeringshandeling vast te stellen met betrekking tot de modellen voor de controleverslagen en de jaarlijkse auditverslagen als bedoeld in de derde alinea van dit lid.

Die uitvoeringshandeling wordt vastgesteld volgens de in artikel 150, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure.

2.  Onverminderd artikel 127 van deze verordening en artikel 9 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 verrichten de met de audit van de programma’s belaste instanties geen audits op het niveau van de EIB of andere internationale financiële instellingen waarvan een lidstaat aandeelhouder is, voor de door hen uitgevoerde financieringsinstrumenten.

De instanties die met de audit van de programma’s zijn belast, voeren audits uit van de concrete acties en van de beheers- en controlesystemen op het niveau van andere instanties die de financieringsinstrumenten in hun respectieve lidstaten uitvoeren en op het niveau van de eindontvangers mits de voorwaarden van lid 3 zijn vervuld.

De Commissie kan audits uitvoeren op het niveau van de in lid 1 bedoelde instanties wanneer zij van oordeel is dat dit noodzakelijk is om redelijke zekerheid te verkrijgen in het licht van de vastgestelde risico’s.

2 bis.  In afwijking van de leden 1 en 2 van dit artikel gelden met betrekking tot financieringsinstrumenten als bedoeld in artikel 38, lid 1, onder a), en artikel 39 die zijn ingesteld op grond van een vóór 2 augustus 2018 ondertekende financieringsovereenkomst, de voorschriften van dit artikel die op het moment van ondertekening van die financieringsovereenkomst van kracht zijn.

▼B

3.  De met de audit van programma's belaste instanties mogen slechts audits uitvoeren op het niveau van de eindontvanger indien zich een of meer van de navolgende situaties voordoet:

a) 

ondersteunende documenten die het bewijs leveren van de steun van het financieringsinstrument aan de eindontvangers en van het gebruik van deze steun voor de beoogde doeleinden overeenkomstig het toepasselijke recht, zijn niet beschikbaar op het niveau van de managementautoriteit of op het niveau van de organen die de financieringsinstrumenten uitvoeren;

b) 

er is bewijs dat de documenten die op het niveau van de managementautoriteit of de instanties die financieringsinstrumenten uitvoeren, beschikbaar zijn, geen waarheidsgetrouw en nauwkeurig beeld van de verleende steun geven.

▼M6

4.  Uiterlijk op 3 november 2018 stelt de Commissie overeenkomstig artikel 149 gedelegeerde handelingen vast ter aanvulling van deze verordening met bijkomende specifieke voorschriften inzake het beheer en de controle van financieringsinstrumenten als bedoeld in artikel 38, lid 1, onder b) en c), de soorten controles die de management- en auditautoriteiten moeten uitvoeren, de regelingen voor de bewaring van bewijsstukken, en de met bewijsstukken te staven elementen.

▼B

5.  De instanties die financieringsinstrumenten uitvoeren, zijn verantwoordelijk voor het garanderen dat de ondersteunende documenten beschikbaar zijn en leggen de eindontvangers geen verplichtingen inzake het bijhouden van gegevens op die verder gaan dan nodig is om hen in staat te stellen deze verantwoordelijkheid uit te voeren.

▼M6

5 bis.  In afwijking van artikel 143, lid 4, van deze verordening en artikel 56, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 mag een overeenkomstig artikel 143, lid 2, van deze verordening of artikel 56, eerste alinea, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 naar aanleiding van individuele onregelmatigheden ingetrokken bijdrage, bij concrete acties die financieringsinstrumenten omvatten, opnieuw voor dezelfde concrete actie worden gebruikt onder de volgende voorwaarden:

a) 

wanneer de onregelmatigheid die de aanleiding vormt voor de intrekking van de bijdrage is vastgesteld op het niveau van de eindontvanger, mag de ingetrokken bijdrage slechts opnieuw worden gebruikt voor andere eindontvangers binnen hetzelfde financieringsinstrument;

b) 

wanneer de onregelmatigheid die de aanleiding vormt voor de intrekking van de bijdrage is vastgesteld op het niveau van een financiële intermediair binnen een fonds van fondsen, mag de ingetrokken bijdrage slechts opnieuw worden gebruikt voor andere financiële intermediairs.

Wanneer de onregelmatigheid die de aanleiding vormt voor de intrekking van de bijdrage is vastgesteld op het niveau van de instantie die het fonds van fondsen uitvoert, of op het niveau van de instantie die financieringsinstrumenten via een structuur zonder fonds van fondsen uitvoert, mag de ingetrokken bijdrage niet opnieuw binnen dezelfde concrete actie worden gebruikt.

Indien een financiële correctie wordt doorgevoerd naar aanleiding van een systemische onregelmatigheid, mag de ingetrokken bijdrage niet opnieuw worden gebruikt voor door de systemische onregelmatigheid getroffen concrete acties.

▼B

Artikel 41

▼C1

Betalingsaanvragen die uitgaven voor financieringsinstrumenten omvatten

▼M6

1.  Met betrekking tot de in artikel 38, lid 1, onder a) en c), bedoelde financieringsinstrumenten, en de in artikel 38, lid 1, onder b), bedoelde financieringsinstrumenten die in overeenstemming met artikel 38, lid 4, eerste alinea, onder a), b), en c) worden uitgevoerd, worden gedurende de in artikel 65, lid 2, bepaalde subsidiabiliteitsperiode (de „subsidiabiliteitsperiode”) gefaseerde aanvragen gedaan voor tussentijdse betaling van programmabijdragen aan het financieringsinstrument overeenkomstig de volgende voorwaarden:

▼B

a) 

het bedrag van de programmabijdrage aan het financieringsinstrument is per aanvraag voor tussentijdse betaling die tijdens de subsidiabiliteitsperiode wordt gedaan, niet hoger dan 25 % van het totale bedrag aan programmabijdragen dat krachtens de financieringsovereenkomst voor het financieringsinstrument is vastgelegd, en dat overeenstemt met het bedrag aan uitgaven in de zin van artikel 42, lid 1, onder a), b), en d), dat naar verwachting tijdens de subsidiabiliteitsperiode zal worden besteed. De aanvragen voor tussentijdse betaling die na de subsidiabiliteitsperiode worden ingediend omvatten het totale bedrag aan subsidiabele uitgaven in de zin van artikel 42;

b) 

het bedrag per aanvraag voor tussentijdse betaling als bedoeld in dit lid, onder a), is niet hoger dan 25 % van het totale bedrag aan nationale medefinanciering zoals bedoeld in artikel 38, lid 9, dat naar verwachting tijdens de subsidiabiliteitsperiode aan het financieringsinstrument, of op het niveau van de eindontvangers in de zin van artikel 42, lid 1, onder a), b) en d), zal worden besteed;

c) 

verdere aanvragen voor tussentijdse betaling die tijdens de subsidiabiliteitsperiode worden ingediend, worden uitsluitend gedaan:

i) 

wat de tweede aanvraag voor tussentijdse betaling betreft, wanneer ten minste 60 % van het in de eerste aanvraag begrepen bedrag aan een subsidiabele uitgave in de zin van artikel 42, lid 1, onder a), b) en d), is besteed;

ii) 

wat de derde en daaropvolgende aanvragen voor tussentijdse betaling betreft, wanneer ten minste 85 % van het in de voorgaande aanvraag begrepen bedrag aan een subsidiabele uitgave in de zin van artikel 42, lid 1, onder a), b) en d), is besteed;

►C1  d) 

in iedere aanvraag voor tussentijdse betaling die uitgaven met betrekking tot een financieringsinstrument omvat, worden het totale bedrag aan programmabijdragen aan de financieringsinstrumenten en de als subsidiabele uitgaven ◄ in de zin van artikel 42, lid 1, onder a), b) en d), betaalde bedragen afzonderlijk opgegeven.

Bij de afsluiting van een programma omvat de aanvraag voor de betaling van het eindsaldo het totale bedrag aan subsidiabele uitgaven in de zin van artikel 42.

▼M6

2.  Met betrekking tot de in artikel 38, lid 1, onder b), bedoelde financieringsinstrumenten die overeenkomstig artikel 38, lid 4, eerste alinea, onder d), worden uitgevoerd, omvatten de aanvragen voor tussentijdse betaling en voor de betaling van het eindsaldo het totaalbedrag van de betalingen die de managementautoriteit heeft verricht voor investeringen in eindontvangers in de zin van artikel 42, lid 1, eerste alinea, onder a) en b).

▼B

3.  De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 149 gedelegeerde handelingen vast te stellen om voorschriften vast te stellen voor de intrekking van betalingen aan financieringsinstrumenten en voor de hieruit volgende aanpassingen van betalingsaanvragen.

4.  De Commissie stelt, teneinde eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van dit artikel te waarborgen, uitvoeringshandelingen vast om de modellen vast te leggen die moeten worden gebruikt, wanneer samen met de betalingsaanvragen aan de Commissie bijkomende informatie betreffende financieringsinstrumenten wordt ingediend. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 150, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 42

Subsidiabele uitgaven bij afsluiting

1.  Bij afsluiting van een programma zijn de subsidiabele uitgaven van het financieringsinstrument het totaalbedrag van de programmabijdragen dat in de subsidiabiliteitsperiode feitelijk is betaald of, in het geval van geboden garanties, is vastgelegd, en dat overeenkomt met:

a) 

de betalingen aan eindontvangers, en in de in artikel 37, lid 7, bedoelde gevallen, de betalingen ten gunste van de eindontvangers;

b) 

de middelen die voor garantiecontracten zijn vastgelegd, ongeacht of de garanties nog uitstaan of reeds verlopen zijn, om aan mogelijke aanspraken op garanties voor verliezen te kunnen voldoen, berekend op grond van een prudente voorafgaande risicobeoordeling, waarmee een meervoudig bedrag van onderliggende nieuwe leningen of andere risicodragende instrumenten voor nieuwe investeringen in eindontvangers wordt gedekt;

c) 

gekapitaliseerde rentesubsidies of subsidies voor garantievergoedingen, te betalen gedurende een periode van ten hoogste tien jaar na de subsidiabiliteitsperiode, die in combinatie met financieringsinstrumenten worden gebruikt en op een specifiek voor dit doel ingestelde geblokkeerde rekening worden gezet om effectief te worden uitbetaald na de subsidiabiliteitsperiode, maar voor leningen of andere risicodragende instrumenten die worden gebruikt voor investeringen in eindontvangers in de subsidiabiliteitsperiode;

d) 

de vergoeding van gemaakte beheerskosten of de betaling van beheersvergoedingen van het financieringsinstrument.

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 149 gedelegeerde handelingen vast te stellen die specifieke voorschriften bevatten met betrekking tot de invoering van een systeem voor de kapitalisatie van de jaartranches van de rentesubsidies en de subsidies voor garantievergoedingen die worden bedoeld in punt c) van de eerste alinea.

2.  Bij instrumenten op basis van effecten en bij microkrediet mogen gekapitaliseerde beheerskosten of -vergoedingen die na de subsidiabiliteitsperiode gedurende een periode van ten hoogste zes jaar zullen moeten worden betaald voor investeringen in eindontvangers die binnen die subsidiabiliteitsperiode hebben plaatsgevonden en die niet onder de artikelen 44 of 45 vallen, als subsidiabele uitgave worden beschouwd wanneer zij op een specifiek voor dit doel ingestelde geblokkeerde rekening worden gezet.

▼M6

3.  Bij voor de in artikel 37, lid 4, bedoelde ondernemingen bestemde op eigen vermogen gebaseerde instrumenten waarvoor de in artikel 38, lid 7, onder b), bedoelde financieringsovereenkomst is ondertekend vóór 31 december 2018 en die aan het einde van de subsidiabiliteitsperiode op zijn minst 55 % van de in de financieringsovereenkomst in kwestie vastgelegde programmamiddelen hebben geïnvesteerd, mag een beperkte hoeveelheid betalingen voor investeringen in eindontvangers, die moeten worden gedaan gedurende een periode van maximum vier jaar na het einde van de subsidiabiliteitsperiode, worden beschouwd als subsidiabele uitgave, wanneer de betalingen op een specifiek voor dit doel ingestelde geblokkeerde rekening worden gezet, op voorwaarde dat de regels inzake staatssteun worden nageleefd en dat aan alle onderstaande voorwaarden is voldaan.

▼B

Het op de geblokkeerde rekening gezette bedrag:

a) 

wordt alleen gebruikt voor vervolginvesteringen in eindontvangers die binnen de subsidiabiliteitsperiode initiële investeringen in de vorm van aandelenkapitaal van het financieringsinstrument hebben ontvangen, die nog steeds geheel of gedeeltelijk uitstaan;

b) 

wordt alleen gebruikt voor vervolginvesteringen die worden gedaan overeenkomstig de marktnormen en standaardovereenkomsten volgens marktvoorwaarden, en is beperkt tot het minimum dat noodzakelijk is voor het stimuleren van mede-investeringen in de private sector, met dien verstande dat de continuïteit van de financiering voor de doelondernemingen in die mate moet worden verzekerd dat zowel de publieke als de private partner voordeel kan trekken uit de investeringen;

c) 

bedraagt niet meer dan 20 % van de subsidiabele uitgaven van het in de eerste alinea van lid 1 bedoelde instrument in de vorm van aandelenkapitaal, na aftrek van de tijdens de subsidiabiliteitsperiode aan dat instrument in de vorm van aandelenkapitaal terugbetaalde kapitaalmiddelen en winst.

Elk op de geblokkeerde rekening gezet, niet voor investeringen in eindontvangers gebruikt bedrag dat in de in de eerste alinea bedoelde periode wordt betaald, wordt gebruikt overeenkomstig artikel 45.

▼C1

4.  De overeenkomstig de leden 1, 2 en 3 vermelde subsidiabele uitgaven mogen niet hoger zijn dan de som van:

a) 

het totaalbedrag aan steun dat voor de in de leden 1, 2 en 3 bepaalde doeleinden uit de ESI-fondsen is betaald, en

▼B

b) 

de overeenkomstige nationale medefinanciering.

▼M6

5.  Wanneer de instantie die het fonds van fondsen uitvoert of de op grond van artikel 38, lid 1, onder c), en artikel 38, lid 4, eerste alinea, onder a), b), en c), met de uitvoering van de financieringsinstrumenten belaste instanties beheerskosten en -vergoedingen als bedoeld in lid 1, eerste alinea, onder d), en lid 2 van dit artikel, in rekening brengen, mogen die niet hoger liggen dan de maxima die zijn bepaald in de in lid 6 van dit artikel bedoelde gedelegeerde handeling. Aangezien de beheerskosten directe en indirecte kosten omvatten die tegen overlegging van betalingsbewijzen worden terugbetaald, zijn zij in voorkomend geval gerelateerd aan een prijs die voor op een concurrentiemarkt verleende diensten is overeengekomen. De beheerskosten en -vergoedingen worden volgens een prestatiegerelateerde methode berekend.

▼B

De beheerskosten en -vergoedingen kunnen tevens een afsluitprovisie omvatten. Afsluitprovisies die geheel of gedeeltelijk aan de eindontvanger worden berekend, gelden niet als subsidiabele uitgave.

Beheerskosten en -vergoedingen, onder meer in verband met werkzaamheden die vóór de ondertekening van de financieringsovereenkomst worden verricht met het oog op de instelling van het financieringsinstrument, gelden als subsidiabel vanaf de datum van ondertekening van de overeenkomst.

6.  De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 149 gedelegeerde handelingen vast te stellen die de specifieke voorschriften vastleggen voor de criteria voor het bepalen van de beheerskosten en -vergoedingen op basis van de prestaties en de toepasselijke drempels, alsmede voorschriften inzake de vergoeding van gekapitaliseerde beheerskosten en -vergoedingen voor instrumenten op basis van effecten en voor microkrediet.

Artikel 43

Rente en andere voordelen als gevolg van steun uit de ESI-fondsen aan financieringsinstrumenten

1.  Aan financieringsinstrumenten betaalde steun uit de ESI-fondsen wordt op rekeningen bij financiële instellingen in de lidstaten gezet en tijdelijk geïnvesteerd in overeenstemming met de beginselen van goed financieel beheer.

2.  Rente en andere voordelen die kunnen worden toegeschreven aan steun uit de ESI-fondsen die aan financieringsinstrumenten is betaald, ►C1  moeten met inbegrip van de vergoeding van gemaakte beheerskosten of de betaling van beheersvergoedingen van het financieringsinstrument in overeenstemming met artikel 42, lid 1, eerste alinea, onder d), en op grond van artikel 42, leden 2 en 3, voor dezelfde doeleinden als de oorspronkelijke steun uit de ESI-fondsen, ofwel binnen hetzelfde financieringsinstrument worden gebruikt ofwel, na de vereffening van het financieringsinstrument, binnen andere financieringsinstrumenten of steunvormen ◄ in overeenstemming met de specifieke doelstellingen van een prioriteit, tot het verstrijken van de subsidiabiliteitsperiode.

3.  De managementautoriteit zorgt ervoor dat een adequate boekhouding van het gebruik van rente en andere voordelen wordt bijgehouden.

▼M6

Artikel 43 bis

Gedifferentieerde behandeling van investeerders

1.  Steun uit de ESI-fondsen voor financieringsinstrumenten die in eindontvangers wordt geïnvesteerd, en voordelen en andere inkomsten of opbrengsten, zoals rente, garantievergoedingen, dividenden, kapitaalwinsten of andere door die investeringen gegenereerde inkomsten, en die toe te schrijven zijn aan de steun uit de ESI-fondsen, kunnen worden gebruikt voor een gedifferentieerde behandeling van investeerders die volgens het beginsel van de markteconomie werken, en van de EIB bij gebruik van de EU-garantie overeenkomstig Verordening (EU) 2015/1017. Die gedifferentieerde behandeling wordt gerechtvaardigd door de behoefte om corresponderende private middelen aan te trekken en om overheidsmiddelen te benutten.

2.  De in artikel 37, lid 2, en artikel 39 bis, lid 3, bedoelde beoordelingen omvatten waar nodig een beoordeling van de behoefte aan en de mate van de gedifferentieerde behandeling als bedoeld in lid 1 van dit artikel en/of een omschrijving van het mechanisme waarmee zal worden bepaald of die gedifferentieerde behandeling nodig is, en in welke mate.

3.  De gedifferentieerde behandeling gaat niet verder dan nodig is om stimulansen te creëren voor het aantrekken van corresponderende private middelen. Het gebruik van de EU-garantie krachtens Verordening (EU) 2015/1017 mag niet leiden tot overcompensatie van de investeerders die volgens het beginsel van de markteconomie werken of de EIB. De afstemming van de rente wordt gewaarborgd door een passende deling van de risico’s en de winsten.

4.  De gedifferentieerde behandeling van investeerders die volgens het beginsel van de markteconomie werken laat de EU-regels inzake staatssteun onverlet.

▼B

Artikel 44

Hergebruik van middelen die kunnen worden toegeschreven aan de steun uit de ESI-fondsen tot het verstrijken van de subsidiabiliteitsperiode

▼M6

1.  Onverminderd artikel 43 bis, worden kapitaalmiddelen die aan financieringsinstrumenten worden terugbetaald uit investeringen of doordat middelen vrijkomen die voor garantiecontracten zijn vastgelegd, met inbegrip van terugbetaald kapitaal, voordelen en andere inkomsten en opbrengsten, zoals rente, garantievergoedingen, dividenden, kapitaalwinsten of andere door investeringen gegenereerde inkomsten, en die toe te schrijven zijn aan de steun uit de ESI-fondsen, hergebruikt voor de volgende doeleinden, tot het noodzakelijke maximumbedrag en in de volgorde die bij de desbetreffende financieringsovereenkomsten is overeengekomen:

a) 

nadere investeringen door dezelfde of andere financieringsinstrumenten, overeenkomstig de specifieke doelstellingen van een prioriteit;

b) 

in voorkomend geval, ter dekking van de verliezen in het nominale bedrag van de bijdrage uit de ESI-fondsen aan het financieringsinstrument ten gevolge van negatieve rente, indien dergelijke verliezen zich voordoen ondanks een actief beheer van de kasmiddelen door de instanties die de financieringsinstrumenten uitvoeren;

c) 

in voorkomend geval, de vergoeding van gemaakte beheerskosten en de betaling van beheersvergoedingen van het financieringsinstrument.

▼C1

2.  De managementautoriteit zorgt ervoor dat een adequate boekhouding van het hergebruik van de in lid 1 bedoelde middelen wordt bijgehouden.

▼B

Artikel 45

►C1  Hergebruik van middelen na het einde van de subsidiabiliteitsperiode

De lidstaten nemen de nodige maatregelen om te waarborgen dat de middelen die aan financieringsinstrumenten worden terugbetaald met inbegrip van terugbetaald kapitaal en de voordelen en andere verdiensten of opbrengsten die in een periode van ten minste acht jaar na het verstrijken van de subsidiabiliteitsperiode zijn gegenereerd en aan de steun uit de ESI-fondsen aan de financieringsinstrumenten op grond van artikel 37 kunnen worden toegeschreven, overeenkomstig de doelen van het programma of de programma's worden hergebruikt ◄ , binnen hetzelfde financieringsinstrument dan wel als deze middelen niet meer tot het financieringsinstrument behoren, binnen andere financieringsinstrumenten mits, in beide gevallen een beoordeling van de marktomstandigheden aantoont dat een dergelijke investering of ander steunvorm nodig blijft.

Artikel 46

Verslag over de uitvoering van de financieringsinstrumenten

1.  De managementautoriteit stuurt de Commissie een specifiek verslag over de concrete acties die financieringsinstrumenten omvatten, dat als bijlage bij het jaarverslag over de uitvoering wordt gevoegd.

2.  In het in lid 1 bedoelde specifieke verslag wordt voor elk financieringsinstrument de volgende informatie opgenomen:

a) 

vermelding van het programma en van de prioriteit of maatregel op grond waarvan de steun uit het ESI-fonds wordt verleend;

b) 

beschrijving van het financieringsinstrument en de uitvoeringsregelingen;

▼M6

c) 

vermelding van de instanties die financieringsinstrumenten uitvoeren en, in voorkomend geval, de instanties die fondsen van fondsen uitvoeren, als bedoeld in artikel 38, lid 1, onder a), b), en c);

▼B

d) 

naar prioriteit of maatregel uitgesplitst totaalbedrag aan programmabijdragen dat aan het financieringsinstrument is betaald;

e) 

naar programma en prioriteit of maatregel uitgesplitst totaalbedrag van de steun die door het financieringsinstrument aan de eindontvangers of ten gunste van de eindontvangers is betaald of in garantiecontracten is vastgelegd voor investeringen in eindontvangers, alsook voor gemaakte beheerskosten of betaalde beheersvergoedingen;

f) 

de prestaties van het financieringsinstrument, met inbegrip van vooruitgang bij het opzetten daarvan en bij de selectie van de instanties voor de uitvoering van het financieringsinstrument, met inbegrip van de instantie die het fonds van fondsen uitvoert;

▼M6

g) 

rente en andere voordelen als gevolg van steun uit de ESI-fondsen aan het financieringsinstrument en programmamiddelen die zijn terugbetaald aan financieringsinstrumenten uit investeringen zoals bedoeld in de artikelen 43 en 44, en bedragen die zijn gebruikt voor de gedifferentieerde behandeling als bedoeld in artikel 43 bis;

h) 

voortgang met het bewerkstelligen van het verwachte hefboomeffect van de door het financieringsinstrument gedane investeringen;

▼B

i) 

de waarde van beleggingen in aandelen, met betrekking tot voorgaande jaren;

j) 

bijdrage van het financieringsinstrument tot de verwezenlijking van de indicatoren van de prioriteit of de maatregel.

De in de eerste alinea, onder h) en j), bedoelde informatie mag uitsluitend worden opgenomen in de bijlage bij de in 2017 en 2019 ingediende jaarlijkse uitvoeringsverslagen en in het einduitvoeringsverslag. De in de eerste alinea, onder a) t/m j), vermelde verslagleggingsverplichtingen zijn niet van toepassing op het niveau van de eindontvangers.

3.  De Commissie stelt, teneinde eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van dit artikel te waarborgen, uitvoeringshandelingen vast die de modellen bepalen die moeten worden gebruikt, wanneer bij de Commissie verslag over financieringsinstrumenten wordt uitgebracht. ►C1  Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 150, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure. ◄

4.  De Commissie overlegt elk jaar, te beginnen vanaf 2016, binnen zes maanden na de uiterste termijn voor de indiening van de jaarlijkse uitvoeringsverslagen voor het EFRO, het ESF en het Cohesiefonds zoals bedoeld in artikel 111, lid 1, en voor het ELFPO zoals bedoeld in artikel 75 van de ELFPO-verordening, alsmede overeenkomstig de fondsspecifieke voorschriften voor het EFMZV, de nodige samenvattingen van de door de managementautoriteiten overeenkomstig dit artikel ingediende gegevens over de vooruitgang die geboekt is bij de financiering en de tenuitvoerlegging van de financieringsinstrumenten. Deze samenvattingen worden toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad en openbaar gemaakt.



TITEL V

TOEZICHT EN EVALUATIE



HOOFDSTUK I

Toezicht



Afdeling I

Toezicht op programma's

Artikel 47

Toezichtcomité

1.  Binnen drie maanden na de datum waarop aan de lidstaat kennisgeving wordt gedaan van het besluit tot goedkeuring van een programma, richt de lidstaat een comité op dat, in overeenstemming met zijn institutionele, juridische en financiële bestel, in overleg met de managementautoriteit toezicht houdt op de uitvoering van het programma (het "toezichtcomité").

Een lidstaat mag één toezichtcomité oprichten voor meer dan één programma dat door de ESI-fondsen wordt medegefinancierd.

2.  Elk toezichtcomité stelt zijn reglement van orde vast overeenkomstig het institutionele, juridische en financiële bestel van de betrokken lidstaat.

3.  Het toezichtcomité van een programma in het kader van de doelstelling "Europese territoriale samenwerking" wordt opgericht door aan het samenwerkingsprogramma deelnemende lidstaten en derde landen, wanneer deze, in overleg met de managementautoriteit, binnen drie maanden na de datum waarop aan de lidstaten kennisgeving wordt gedaan van het besluit tot vaststelling van het samenwerkingsprogramma, de uitnodiging tot deelname aan het samenwerkingsprogramma aanvaard hebben. Dat toezichtcomité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 48

Samenstelling van het toezichtcomité

1.  De samenstelling van het toezichtcomité wordt bepaald door de lidstaat, met dien verstande dat het comité bestaat uit vertegenwoordigers van de bevoegde lidstaatautoriteiten, intermediaire instanties en vertegenwoordigers van de in artikel 5 bedoelde partners. Vertegenwoordigers van de partners in dit comité worden door de respectieve partners via transparante procedures aangewezen. Elk lid van het toezichtcomité kan een stemrecht hebben.

Het toezichtcomité van een programma in het kader van de doelstelling "Europese territoriale samenwerking" wordt samengesteld in onderlinge overeenstemming tussenaan het samenwerkingsprogramma deelnemende lidstaten en derde landen, indien deze de uitnodiging tot deelname aan het samenwerkingsprogramma aanvaard hebben. Het toezichtcomité omvat relevante vertegenwoordigers van die lidstaten en derde landen. In het toezichtcomité mogen vertegenwoordigers zitting hebben van EGTS die activiteiten in het kader van het programma binnen het programmagebied uitoefenen.

2.  De lijst met de leden van het toezichtcomité wordt bekendgemaakt.

3.  De Commissie neemt met raadgevende stem aan de werkzaamheden van het toezichtcomité deel.

4.  Als de EIB aan een programma bijdraagt, kan zij met raadgevende stem aan de werkzaamheden van het toezichtcomité deelnemen.

5.  Het toezichtcomité wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van de lidstaat of van de managementautoriteit.

Artikel 49

Functies van het toezichtcomité

1.  Het toezichtcomité vergadert ten minste een keer per jaar en evalueert de uitvoering van het programma en de vooruitgang die geboekt is met de verwezenlijking van de doelstellingen ervan. Daarbij kijkt het naar de financiële gegevens, de gemeenschappelijke en programmaspecifieke indicatoren, met inbegrip van veranderingen in de waarde van de resultaatindicatoren en de vooruitgang ten opzichte van de gekwantificeerde streefwaarden, de in het in artikel 21, lid 1, bedoelde prestatiekader vastgestelde mijlpalen, en in voorkomend geval het resultaat van kwantitatieve analyses.

2.  Het toezichtcomité doet onderzoek naar alle vraagstukken die van invloed zijn op de prestaties van het programma, ►C1  met inbegrip van de conclusies van de evaluatie van de prestaties. ◄

3.  Het toezichtcomité wordt geraadpleegd en brengt, indien het dit geschikt acht, advies uit over door de managementautoriteit voorgestelde wijzigingen van het programma.

▼M6

4.  Het toezichtcomité kan ten behoeve van de managementautoriteit opmerkingen maken over de uitvoering en evaluatie van het programma, met inbegrip van maatregelen om de administratieve last voor de begunstigden te verminderen. Het kan ook opmerkingen maken over de zichtbaarheid van de steun uit de ESI-fondsen en over het vergroten van de bekendheid van de resultaten van die steun. Het houdt toezicht op de maatregelen die naar aanleiding van zijn opmerkingen worden genomen.

▼B

Artikel 50

Verslagen over de uitvoering

1.  Van 2016 tot en met 2023 dient elke lidstaat bij de Commissie een jaarverslag in over de uitvoering van het programma in het voorafgaande begrotingsjaar. Elke lidstaat dient bij de Commissie voor het EFRO, het ESF en het Cohesiefonds een eindverslag over de uitvoering van het programma in en voor het ELFPO en het EFMZV een jaarverslag over de uitvoering, vóór de in de fondsspecifieke voorschriften bepaalde tijdslimiet.

2.  In de jaarverslagen over de uitvoering wordt essentiële informatie gegeven over de uitvoering van het programma en de prioriteiten ervan, onder verwijzing naar de financiële gegevens, de gemeenschappelijke en programmaspecifieke indicatoren en gekwantificeerde streefwaarden, in voorkomend geval met inbegrip van veranderingen in de waarden van de resultaatindicatoren, en, te beginnen met het in 2017 te presenteren jaarverslag over de uitvoering, de in het prestatiekader vastgestelde mijlpalen. De vermelde waarden van de indicatoren moeten betrekking hebben op volledig uitgevoerde concrete acties en ook, indien mogelijk, recht doen aan de stand van uitvoering van geselecteerde concrete acties. In de jaarverslagen wordt ook een synthese opgenomen van de bevindingen van alle evaluaties van het programma die in het afgelopen financiële jaar beschikbaar zijn geworden, alsook vraagstukken die van invloed zijn op de prestaties van het programma en de genomen maatregelen. In het in 2016 in te dienen jaarverslag over de uitvoering, kunnen in voorkomend geval maatregelen worden beschreven die genomen zijn om aan ex-antevoorwaarden te voldoen.

3.  Als afwijking van lid 2 kunnen in de ESF-verordening specifieke regels worden vastgesteld voor de gegevens die moeten worden verstrekt voor het ESF.

4.  Het jaarverslag over de uitvoering dat in 2017 moet worden ingediend, omvat een uiteenzetting en beoordeling van de in lid 2 bedoelde informatie en van de vooruitgang gemaakt bij de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma, met inbegrip van de bijdrage van de ESI-fondsen tot veranderingen in de waarde van de resultaatindicatoren, wanneer bewijzen uit relevante evaluaties beschikbaar zijn. Dat jaarverslag over de uitvoering omvat tevens een beschrijving van de maatregelen die genomen zijn om aan de ex-antevoorwaarden te voldoen waaraan nog niet was voldaan op het moment van de vaststelling van de programma's. In het verslag wordt tevens de uitvoering van de acties in het licht van de in de artikelen 7 en 8 beschreven beginselen beoordeeld, alsook de rol van de partners als bedoeld in artikel 5 bij de uitvoering van het programma, en verslag gedaan van de steun die gebruikt is voor doelstellingen op het gebied van klimaatverandering.

►C1  5.  Het jaarverslag over de uitvoering dat moet worden ingediend in 2019 en het eindverslag over de uitvoering voor de ESI-fondsen omvatten naast de in de leden 2 en 4 bedoelde informatie en beoordeling, ◄ ook informatie over en een beoordeling van de vooruitgang bij de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma en de mate waarin het programma heeft bijgedragen tot de verwezenlijking van de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei.

6.  Teneinde ontvankelijk te worden geacht, bevatten de in de leden 1 tot en met 5 bedoelde jaarverslagen over de uitvoering alle in die leden en in de fondsspecifieke voorschriften voorgeschreven informatie.

Als de Commissie een jaarverslag over de uitvoering ontvangt dat niet ontvankelijk is, deelt zij dit binnen 15 werkdagen na de datum van ontvangst aan de lidstaat mee; zo niet, dan wordt het verslag ontvankelijk geacht.

7.  De Commissie onderzoekt het jaarverslag en eindverslag over de uitvoering en deelt de lidstaat binnen twee maanden na de datum van ontvangst, of in het geval van het eindverslag over de uitvoering binnen vijf maanden na de datum van ontvangst, haar opmerkingen mee. Als de Commissie geen opmerkingen maakt binnen die termijnen, worden de verslagen geacht te zijn aanvaard.

8.  De Commissie kan ten behoeve van de managementautoriteit opmerkingen maken betreffende vraagstukken die in aanzienlijke mate van invloed zijn op de uitvoering van het programma. Als dergelijke opmerkingen worden gemaakt, verstrekt de managementautoriteit alle nodige informatie in verband met die opmerkingen, en stelt de managementautoriteit de Commissie binnen drie maanden in kennis van de in voorkomend geval getroffen maatregelen.

9.  De jaarverslagen en eindverslagen over de uitvoering, alsmede een publiekssamenvatting van de inhoud hiervan, worden voor het publiek beschikbaar gemaakt.

Artikel 51

Jaarlijkse evaluatievergadering

▼M6

1.  Van 2016 tot en met 2023 wordt een jaarlijkse evaluatievergadering tussen de Commissie en elke lidstaat gehouden om de prestaties van elk programma te onderzoeken, waarbij rekening wordt gehouden met het jaarverslag over de uitvoering en de eventuele opmerkingen en aanbevelingen van de Commissie. Tijdens de vergadering worden ook de communicatie- en voorlichtingsactiviteiten van het programma geëvalueerd, in het bijzonder de resultaten en de doeltreffendheid van de maatregelen die werden getroffen om het publiek te informeren over de resultaten en de meerwaarde van de steun uit de ESI-fondsen.

▼B

2.  De jaarlijkse evaluatievergadering kan over meer dan een programma gaan. De jaarlijkse evaluatievergadering van 2017 en 2019 gaat over alle programma's in de lidstaat en houdt tevens rekening met de voortgangsverslagen die de lidstaten overeenkomstig artikel 52 in die jaren hebben ingediend.

3.  In andere jaren dan 2017 en 2019 kunnen de lidstaat en de Commissie, in afwijking van lid 1, overeenkomen geen jaarlijkse evaluatievergadering over een programma te houden.

4.  De jaarlijkse evaluatievergadering wordt voorgezeten door de Commissie of, op verzoek van de lidstaat, door de lidstaat en de Commissie tezamen.

5.  De lidstaat zorgt ervoor dat na de jaarlijkse evaluatievergadering een passend gevolg aan de opmerkingen van de Commissie wordt gegeven met betrekking tot vraagstukken die een aanzienlijke invloed op de uitvoering van het programma hebben, en stelt de Commissie binnen drie maanden in kennis van de in voorkomend geval getroffen maatregelen.



Afdeling II

Strategische vooruitgang

Artikel 52

Voortgangsverslag

1.  Uiterlijk op 31 augustus 2017 en op 31 augustus 2019 dient de lidstaat bij de Commissie een voortgangsverslag in over de uitvoering van de partnerschapsovereenkomst tot en met 31 december 2016, respectievelijk 31 december 2018.

2.  Het voortgangsverslag bevat informatie over en een beoordeling van:

a) 

wijzigingen in de ontwikkelingsbehoeften in de lidstaat sinds de vaststelling van de partnerschapsovereenkomst;

b) 

de vorderingen die gemaakt zijn bij de verwezenlijking van de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei, alsmede van de fondsspecifieke opdrachten als bedoeld in artikel 4, lid 1, door de bijdrage van de ESI-fondsen aan de geselecteerde thematische doelstellingen, en in het bijzonder ten aanzien van de mijlpalen die in het prestatiekader voor elk programma zijn vastgesteld en ten aanzien van de steun die gebruikt is voor doelstellingen op het gebied van klimaatverandering;

c) 

de vraag of de maatregelen die zijn genomen om te voldoen aan de toepasselijke ex-antevoorwaarden waaraan zij bij de vaststelling van de partnerschapsovereenkomst niet voldeden, overeenkomstig het daarvoor vastgestelde tijdschema zijn uitgevoerd. Dit punt is uitsluitend van toepassing op het voortgangsverslag dat in 2017 ingediend dient te worden;

d) 

de toepassing van de mechanismen die zorgen voor coördinatie tussen de ESI-fondsen en andere financieringsinstrumenten van de Unie en de lidstaten, alsook met de EIB;

e) 

de uitvoering van een geïntegreerde aanpak voor territoriale ontwikkeling, of een samenvatting van de uitvoering van de geïntegreerde benaderingen die gebaseerd zijn op de programma's, met inbegrip van de vorderingen bij de verwezenlijking van de prioritaire gebieden voor samenwerking;

f) 

in voorkomend geval, de acties die zijn uitgevoerd ter vergroting van de capaciteit van de autoriteiten van de lidstaten en de begunstigden om de ESI-fondsen te administratief te beheren en te gebruiken;

g) 

de getroffen maatregelen en de geboekte vooruitgang ten aanzien van de vermindering van de administratieve lasten voor de begunstigden;

h) 

de rol van de in artikel 5 bedoelde partners bij de uitvoering van de partnerschapsovereenkomst;

i) 

een samenvatting van de maatregelen die zijn genomen in verband met de toepassing van de horizontale beginselen bedoeld in de artikelen 5, 7 en 8, en beleidsdoelstellingen voor de uitvoering van de ESI-fondsen.

3.  Als de Commissie binnen twee maanden na de indiening van het voortgangsverslag vaststelt dat de ingediende informatie onvolledig of onduidelijk is op een wijze die in aanzienlijke mate ten koste gaat van de kwaliteit en de betrouwbaarheid van de evaluatie, kan zij aanvullende informatie van de lidstaat verlangen, op voorwaarde dat dit verzoek niet tot ongerechtvaardigde vertraging leidt en dat de Commissie redenen opgeeft ter onderbouwing van het beweerde gebrek aan kwaliteit en betrouwbaarheid. De lidstaat verstrekt de Commissie binnen drie maanden alle gevraagde informatie en past zo nodig het voortgangsverslag hieraan aan.

4.  De Commissie stelt, teneinde eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van dit artikel te waarborgen, uitvoeringshandelingen vast die het model bepalen dat gebruikt moet worden voor de indiening van het voortgangsverslag. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 150, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure.

Artikel 53

Verslaglegging door de Commissie en debat over de ESI-fondsen

1.  Met ingang van 2016 zendt de Commissie jaarlijks een samenvattend verslag toe aan het Europees Parlement, de Raad, het Europese Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's over de programma's van de ESI-fondsen, op basis van de door de lidstaten op grond van artikel 50 ingediende jaarverslagen over de uitvoering, alsmede een synthese van de bevindingen van de beschikbare programma-evaluaties. In 2017 en 2019 is het samenvattend verslag onderdeel van het in lid 2 bedoelde strategisch verslag.

2.  In 2017 en 2019 stelt de Commissie een strategisch verslag met een samenvatting van de voortgangsverslagen van de lidstaten op, dat zij uiterlijk op respectievelijk 31 december 2017 en 31 december 2019 bij het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's indient met het verzoek aan die instellingen het verslag te bespreken.

3.  De Raad bespreekt het strategisch verslag in het bijzonder met betrekking tot de bijdrage van de ESI-fondsen aan de verwezenlijking van de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei met het verzoek de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad van informatie te voorzien.

4.  Met ingang van 2018 neemt de Commissie in haar jaarlijkse voortgangsverslag voor de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad elke twee jaar een hoofdstuk op waarin de meest recente in leden 1 en 2 bedoelde verslagen worden samengevat, met bijzondere aandacht voor de bijdrage van de ESI-fondsen aan de geboekte vooruitgang bij de verwezenlijking van de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei.



HOOFDSTUK II

Evaluatie

Artikel 54

Algemene bepalingen

1.  Er worden evaluaties verricht om de kwaliteit van het ontwerp en de uitvoering van programma's te verbeteren en de doeltreffendheid, de doelmatigheid en het effect ervan te beoordelen. Het effect van de programma's wordt, in het licht van de opdracht van elk ESI-fonds, beoordeeld in het licht van de streefdoelen van de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei, en, gelet op de omvang van het programma, in voorkomend geval tevens in het licht van het bruto binnenlands product (bbp) en de werkloosheid in het betrokken programmagebied.

2.  De lidstaten verstrekken de nodige middelen om de evaluaties uit te voeren en zorgen voor procedures voor het produceren en verzamelen van de voor de evaluaties vereiste gegevens, waaronder gegevens over gemeenschappelijke en in voorkomend geval programmaspecifieke indicatoren.

3.  De evaluaties worden uitgevoerd door interne of externe deskundigen die functioneel onafhankelijk zijn van de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van het programma. De Commissie geeft richtsnoeren voor uitvoering van de evaluaties, onmiddellijk na de inwerkingtreding van deze verordening.

4.  Alle evaluaties worden voor het publiek beschikbaar gemaakt.

Artikel 55

Ex-ante-evaluatie

1.  De lidstaten verrichten ex-ante-evaluaties om de kwaliteit van het ontwerp van elk programma te verbeteren.

2.  De ex-ante-evaluaties worden verricht onder verantwoordelijkheid van de autoriteit die verantwoordelijk is voor het opstellen van de programma's. Zij worden tegelijkertijd met het programma bij de Commissie ingediend en gaan vergezeld van een samenvatting. In de fondsspecifieke voorschriften kunnen drempels worden vastgesteld waaronder de ex-ante-evaluatie met de evaluatie voor een ander programma gecombineerd mag worden.

3.  De ex-ante-evaluaties omvatten een beoordeling van:

a) 

de bijdrage tot de verwezenlijking van de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei in het licht van de geselecteerde thematische doelstellingen en prioriteiten, waarbij rekening wordt gehouden met de nationale en regionale behoeften, met het ontwikkelingspotentieel en met de ervaring uit eerdere programmeringsperioden;

b) 

de interne samenhang van het voorgestelde programma of de voorgestelde activiteit en de relatie met andere relevante instrumenten;

c) 

de verenigbaarheid van de toewijzing van begrotingsmiddelen met de doelstellingen van het programma;

d) 

de verenigbaarheid van de geselecteerde thematische doelstellingen, de prioriteiten en de desbetreffende doelstellingen van de programma's met het GSK, de partnerschapsovereenkomst en de relevante specifieke aanbevelingen per land uit hoofde van artikel 121, lid 2, VWEU en op nationaal niveau in voorkomend geval, het nationaal hervormingsprogramma;

e) 

de relevantie en duidelijkheid van de voorgestelde programma-indicatoren;

f) 

op welke wijze de verwachte outputs zullen bijdragen tot resultaten;

g) 

of de gekwantificeerde streefwaarden voor indicatoren realistisch zijn, gezien de beoogde steun uit de ESI-fondsen;

h) 

de redenen voor de voorgestelde steunvorm;

i) 

de toereikendheid van de personele middelen en de administratieve capaciteit voor het beheer van het programma;

j) 

de geschiktheid van de procedures voor het toezicht op het programma en voor het verzamelen van de gegevens die voor de evaluaties vereist zijn;

k) 

de geschiktheid van de gekozen mijlpalen voor het prestatiekader;

l) 

de toereikendheid van de geplande maatregelen om gelijke kansen van mannen en vrouwen te bevorderen en discriminatie te voorkomen; in het bijzonder met betrekking tot de toegankelijkheid voor personen met een handicap;

m) 

de toereikendheid van de geplande maatregelen om duurzame ontwikkeling te bevorderen;

n) 

geplande maatregelen om de administratieve lasten voorbegunstigden te verlichten.

4.  De ex-ante-evaluaties omvatten in voorkomend geval de voorschriften voor strategische milieubeoordeling die zijn vastgesteld in Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 24 ), waarbij rekening wordt gehouden met de behoeften ten aanzien van beperking van klimaatverandering.

Artikel 56

Evaluatie tijdens de programmeringsperiode

1.  De managementautoriteit of de lidstaat stelt voor elk programma een evaluatieplan op, dat meer dan één programma kan bestrijken. Het plan wordt overeenkomstig de fondsspecifieke voorschriften ingediend.

2.  De lidstaten zorgen ervoor dat passende evaluatiecapaciteit beschikbaar is.

3.  Tijdens de programmeringsperiode zorgt de managementautoriteit ervoor dat voor elk programma evaluaties worden uitgevoerd op basis van het evaluatieplan, met inbegrip van evaluaties van de doeltreffendheid, de doelmatigheid en het effect, en dat aan elke evaluatie overeenkomstig de fondsspecifieke voorschriften een passend gevolg wordt gegeven. Tijdens de programmeringsperiode wordt ten minste een keer geëvalueerd hoe de steun uit de ESI-fondsen heeft bijgedragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen voor elke prioriteit. Alle evaluaties worden door het toezichtcomité onderzocht en naar de Commissie gezonden.

4.  De Commissie kan op eigen initiatief evaluaties van programma's uitvoeren. Zij stelt de managementautoriteit hiervan in kennis; de resultaten worden aan de managementautoriteit toegezonden en aan het betrokken toezichtcomité verstrekt.

▼M6 —————

▼B

Artikel 57

Ex-postevaluatie

1.  De ex-postevaluaties worden uitgevoerd door de Commissie, of door de lidstaten in nauwe samenwerking met de Commissie. In de ex-postevaluaties worden, overeenkomstig de specifieke vereisten van de fondsspecifieke voorschriften, de doeltreffendheid en doelmatigheid van de ESI-fondsen onderzocht, alsook hun bijdrage tot de verwezenlijking van de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei, waarbij rekening wordt gehouden met de voor die strategie van de Unie vastgestelde streefdoelen.

2.  De ex-postevaluaties moeten uiterlijk op 31 december 2024 zijn voltooid.

▼M6

3.  De leden 1 en 2 van dit artikel zijn ook van toepassing op de bijdragen van het EFRO of het Elfpo aan de specifieke programma’s bedoeld in artikel 39, lid 4, eerste alinea, onder b).

▼B

4.  Voor elk van de ESI-fondsen stelt de Commissie uiterlijk op 31 december 2024 een syntheseverslag op met de voornaamste conclusies van de ex-postevaluaties.



TITEL VI

TECHNISCHE BIJSTAND

Artikel 58

Technische bijstand op initiatief van de Commissie

1.  Op initiatief van de Commissie kunnen de ESI-fondsen steun verlenen voor maatregelen op het gebied van voorbereiding, toezicht, administratieve en technische bijstand, evaluatie, audit en controle die voor de uitvoering van deze verordening nodig zijn.

De in de eerste alinea bedoelde maatregelen kunnen worden uitgevoerd rechtstreeks door de Commissie of, onrechtstreeks, door andere entiteiten en personen dan lidstaten overeenkomstig ►M6  artikel 154 van het Financieel Reglement ◄ .

De in de eerste alinea bedoelde maatregelen kunnen met name betrekking hebben op:

a) 

ondersteuning voor de voorbereiding en beoordeling van projecten, ook door de EIB;

b) 

steun voor institutionele versterking en vergroting van de administratieve capaciteit voor een doeltreffend beheer van de ESI-fondsen;

c) 

studies in verband met de rapportage van de Commissie over de ESI-fondsen en het cohesieverslag;

d) 

maatregelen in verband met analyse, beheer, toezicht, uitwisseling van informatie en uitvoering van de ESI-fondsen, alsook maatregelen in verband met de uitvoering van controlesystemen en technische en administratieve ondersteuning;

e) 

evaluaties, verslagen van deskundigen, statistieken en studies, ook van algemene aard, over de huidige en toekomstige concrete acties van de ESI-fondsen, die zo nodig ook door de EIB kunnen worden uitgevoerd;

▼M6

f) 

acties om informatie te verspreiden, netwerkvorming te ondersteunen, communicatieactiviteiten uit te voeren met het accent op de resultaten en meerwaarde van de steun uit de ESI-fondsen, te zorgen voor bewustmaking, en samenwerking en uitwisseling van ervaringen, ook met derde landen, te bevorderen;

▼B

g) 

het opzetten, doen functioneren en onderling koppelen van computersystemen voor beheer, toezicht, audit, controle en evaluatie;

h) 

acties om de evaluatiemethoden te verbeteren en informatie over de evaluatiepraktijk uit te wisselen;

i) 

acties in verband met auditing;

j) 

de versterking van de nationale en regionale capaciteit voor de planning van investeringen, de beoordeling van de behoeften, de voorbereiding, het ontwerp en de uitvoering van financieringsinstrumenten, gezamenlijke actieplannen en grote projecten, waaronder gezamenlijke initiatieven met de EIB;

k) 

de verspreiding van goede werkmethoden teneinde lidstaten te helpen bij de versterking van de capaciteit van de in artikel 5 bedoelde betrokken partners en hun overkoepelende organisaties

▼M3

l) 

uit hoofde van Verordening (EU) 2017/825 gefinancierde maatregelen die bijdragen tot de uitvoering van de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei.

▼M6

De Commissie zet ten minste 15 % van de in dit artikel bedoelde middelen in om de communicatie met het publiek efficiënter te maken en de synergie tussen de op initiatief van de Commissie verrichte communicatieactiviteiten te versterken, door de kennisbasis uit te breiden, met name via een effectievere gegevensvergaring en -verspreiding, evaluaties en rapportage, en vooral door de bijdrage van de ESI-fondsen aan de verbetering van het leven van de burgers te benadrukken en door de zichtbaarheid van de steun uit de ESI-fondsen te vergroten, alsmede door het publiek beter bekend te maken met de resultaten en de meerwaarde van die steun. De informatie-, communicatie- en zichtbaarheidsmaatregelen met betrekking tot de resultaten en de meerwaarde van de steun uit de ESI-fondsen, met het accent op concrete acties, worden in voorkomend geval voortgezet na beëindiging van de programma’s. Dergelijke maatregelen dragen ook bij tot de institutionele communicatie betreffende de politieke prioriteiten van de Unie voor zover zij verband houden met de algemene doelstellingen van deze verordening.

▼M6

Afhankelijk van hun doel kunnen de in dit artikel bedoelde maatregelen worden gefinancierd als beleids- of administratieve uitgaven.

▼B

2.  De Commissie stelt jaarlijks bij uitvoeringshandelingen haar plannen inzake de soort acties betreffende de in lid 1 bedoelde maatregelen vast, in de gevallen waarin een bijdrage uit de ESI-fondsen wordt beoogd.

Artikel 59

Technische bijstand op initiatief van de lidstaten

1.  De ESI-fondsen kunnen op initiatief van een lidstaat steun verlenen voor acties op het gebied van voorbereiding, beheer, toezicht, evaluatie, voorlichting en communicatie, netwerkvorming, afhandeling van klachten en controle en audit. De lidstaat mag de ESI-fondsen gebruiken om steun te verlenen aan acties om de administratieve lasten voorbegunstigden te verlichten, met inbegrip van systemen voor elektronische gegevensuitwisseling, en acties ter vergroting van de capaciteit van de autoriteiten van de lidstaten en van de begunstigden om die fondsen administratief te beheren en te gebruiken, De ESI-fondsen kunnen ook worden gebruikt om steun te verlenen aan acties om de capaciteit van betrokken partners te vergroten overeenkomstig artikel 5, lid 3, onder e), en om de uitwisseling van goede werkmethoden tussen zulke partners te verbeteren. De in dit lid bedoelde acties mogen betrekking hebben op voorafgaande en latere programmeringsperioden.

▼M6

1 bis.  Ieder ESI-fonds kan concrete acties inzake technische bijstand steunen die voor steun uit een ander ESI-fonds in aanmerking komen.

▼B

2.  In de fondsspecifieke voorschriften kunnen acties worden toegevoegd of uitgesloten die mogen worden gefinancierd uit de technische bijstand van elk ESI-fonds.

▼M6

3.  Onverminderd lid 2 kunnen lidstaten de in lid 1 bedoelde acties uitvoeren door middel van de onderhandse gunning van een overeenkomst aan:

a) 

de EIB;

b) 

een internationale financiële instelling waarvan een lidstaat aandeelhouder is;

c) 

een bank of instelling in handen van de overheid, als bedoeld in artikel 38, lid 4, eerste alinea, onder b), iii).

▼B



TITEL VII

FINANCIËLE STEUN UIT DE ESI-FONDSEN



HOOFDSTUK I

Steun uit de ESI-fondsen

Artikel 60

Bepaling van de medefinancieringspercentages

1.  In het besluit van de Commissie tot vaststelling van een programma worden het medefinancieringspercentage of de medefinancieringspercentages en het maximumbedrag van de steun uit de ESI-fondsen overeenkomstig de fondsspecifieke voorschriften bepaald.

2.  Maatregelen op het gebied van technische bijstand die op initiatief van of namens de Commissie worden uitgevoerd, kunnen voor 100 % worden gefinancierd.

Artikel 61

Concrete acties die na voltooiing netto-inkomsten genereren

▼M6

1.  Dit artikel is van toepassing op concrete acties die na voltooiing ervan netto-inkomsten genereren. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder „netto-inkomsten” de instroom van kasmiddelen verstaan die de gebruikers genereren door rechtstreeks te betalen voor de door middel van de concrete actie verstrekte goederen of diensten, zoals rechtstreeks door de gebruikers betaalde vergoedingen voor het gebruik van infrastructuur, de verkoop of de verhuur van land of gebouwen, of betalingen voor diensten, minus alle operationele kosten en kosten voor de vervanging van uitrusting met een korte levensduur die in de overeenkomstige periode zijn gemaakt. Door de concrete actie gegenereerde besparingen op de operationele kosten, met uitzondering van besparingen die het gevolg zijn van de uitvoering van maatregelen op het gebied van energie-efficiëntie, worden als netto-inkomsten behandeld, tenzij deze worden tenietgedaan door een evenredige verlaging van de exploitatiesubsidies.

▼B

Indien niet alle investeringskosten voor medefinanciering in aanmerking komen, worden de netto-inkomsten verhoudingsgewijs toegerekend aan de wel en niet subsidiabele delen van de investeringskosten.

2.  De subsidiabele uitgaven van de concrete actie waarvoor medefinanciering uit de ESI-fondsen wordt verleend, worden van tevoren verminderd, waarbij rekening wordt gehouden met de netto-inkomsten die de concrete actie kan genereren binnen een specifieke referentieperiode die zowel de periode van uitvoering van de concrete actie als de periode na de voltooiing ervan bestrijkt.

3.  De mogelijke netto-inkomsten van de concrete actie worden vooraf bepaald aan de hand van een van de volgende methoden die de managementautoriteit kiest voor een sector, een subsector of een type concrete actie:

a) 

toepassing van een vast netto-inkomstenpercentage voor de sector of subsector van de concrete actie als omschreven in bijlage V of in een van de gedelegeerde handelingen bedoeld in de tweede, derde en vierde alinea;

▼M6

a bis) 

toepassing van een door een lidstaat vastgesteld vast netto-inkomstenpercentage voor een sector of een subsector die niet onder a) valt. Alvorens het vaste percentage wordt toegepast, verifieert de verantwoordelijke auditautoriteit dat het vaste percentage is bepaald aan de hand van een eerlijke, billijke en verifieerbare methode op basis van historische gegevens en objectieve criteria;

▼B

b) 

berekening van de verlaagde netto-inkomsten van de concrete actie, waarbij rekening wordt gehouden met de passende referentieperiode voor de sector of subsector van de concrete actie, de gewoonlijk verwachte rentabiliteit van de betrokken investeringscategorie, de toepassing van het beginsel "de vervuiler betaalt", alsook, in voorkomend geval, met billijkheidsoverwegingen met betrekking tot de relatieve welvaart van de betrokken lidstaat of regio.

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 149 gedelegeerde handelingen vast te stellen in naar behoren gemotiveerde gevallen tot wijziging van bijlage V door de daarin vastgestelde vaste percentages bij te stellen, in voorkomend geval met inachtneming van historische gegevens, het eventuele terugverdienen van de kosten en het beginsel "de vervuiler betaalt".

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 149 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter vaststelling van vaste percentages voor sectoren en subsectoren op het gebied van ICT, OOI en energie-efficiëntie. De Commissie stelt het Europees Parlement en de Raad uiterlijk op 30 juni 2015 van de gedelegeerde handelingen in kennis.

Voorts is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 149 gedelegeerde handelingen vast te stellen in naar behoren gemotiveerde gevallen ten aanzien van het toevoegen van aanvullende sectoren of subsectoren, met inbegrip van de subsectoren voor sectoren in bijlage V die onder de in artikel 9, eerste alinea, omschreven thematische doelstellingen vallen en door de ESI-fondsen worden gesteund.

Ingeval de in punt a) van de eerste alinea bedoelde methode wordt toegepast, wordt bij de toepassing van het vaste percentage rekening gehouden met alle netto-inkomsten die worden gegenereerd tijdens de uitvoering van de concrete actie en na de voltooiing ervan; deze netto-inkomsten worden derhalve achteraf niet afgetrokken van de subsidiabele uitgaven van de concrete actie.

Zodra er middels een gedelegeerde handeling overeenkomstig de derde en vierde alinea een vast percentage is vastgesteld voor een nieuwe sector of een subsector, kan de managementautoriteit ervoor kiezen de onder punt a) van de eerste alinea uiteengezette methode voor nieuwe concrete acties met betrekking tot de sector of subsector in kwestie toe te passen.

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 149 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de onder punt b) van de eerste alinea bedoelde methode vast te stellen. Ingeval die methode wordt toegepast, worden de tijdens de uitvoering van de concrete actie gegenereerde netto-inkomsten die voortvloeien uit inkomstenbronnen waarmee geen rekening is gehouden bij het bepalen van de mogelijke netto-inkomsten van de concrete actie, uiterlijk in de door de begunstigde ingediende aanvraag voor de eindbetaling afgetrokken van de subsidiabele uitgaven van de concrete actie.

►C1  4.  De methode waarmee de netto-inkomsten worden afgetrokken van de uitgaven voor de concrete actie die zijn weergegeven in de bij de Commissie ingediende betalingsaanvraag wordt vastgesteld ◄ overeenkomstig nationale voorschriften.

▼M6

5.  Als alternatief voor de toepassing van de in lid 3 van dit artikel omschreven methoden, kan het in artikel 60, lid 1, bedoelde maximale medefinancieringspercentage op verzoek van een lidstaat worden verlaagd voor een prioriteit of maatregel met betrekking tot welke voor alle ondersteunde concrete acties een uniform vast percentage overeenkomstig lid 3, eerste alinea, onder a), van dit artikel kan worden toegepast. De verlaging is minstens gelijk aan het bedrag dat wordt verkregen door het maximale medefinancieringspercentage van de Unie dat op grond van de fondsspecifieke voorschriften van toepassing is, te vermenigvuldigen met het betrokken vaste percentage als bedoeld in lid 3, eerste alinea, onder a).

▼B

6.  Wanneer het objectief niet mogelijk is de inkomsten vooraf te bepalen volgens een van de in de leden 3 of 5 beschreven methoden, worden de netto-inkomsten die binnen drie jaar na voltooiing van de concrete actie, of, als dit eerder is, tot aan het verstrijken van de termijn voor de indiening van de documenten voor afsluiting van een programma als vastgelegd in de fondsspecifieke voorschriften, worden gegenereerd, van de aan de Commissie gedeclareerde uitgaven afgetrokken.

7.  De leden 1 tot en met 6 zijn niet van toepassing op:

a) 

concrete acties of delen daarvan die uitsluitend uit het ESF worden gefinancierd;

b) 

concrete acties waarvan de totale subsidiabele kosten vóór toepassing van de leden 1 tot en met 6 niet meer dan 1 000 000 EUR bedragen;

c) 

terugvorderbare steun die volledig terugbetaald moet worden, alsook prijzen;

d) 

technische bijstand;

e) 

steun voor of uit financieringsinstrumenten;

f) 

concrete acties met overheidssteun in de vorm van forfaitaire bedragen of standaardschalen van eenheidskosten;

g) 

concrete acties die in het kader van een gemeenschappelijk actieplan worden uitgevoerd;

▼M6

h) 

concrete acties waarvoor de steunbedragen of steunpercentages zijn vastgesteld in bijlage II bij de Elfpo-verordening of in de EFMZV-verordening.

▼B

Onverminderd het bepaalde in dit lid, eerste alinea, onder b), kan een lidstaat bij toepassing van lid 5 in de desbetreffende prioriteit of maatregel concrete acties opnemen waarvan de totale subsidiabele kosten vóór toepassing van lid 1 tot en met 6 niet hoger zijn dan 1 000 000 EUR.

▼M6

8.  Voorts zijn de leden 1 tot en met 6 niet van toepassing op concrete acties waarvoor steun in het kader van het programma is aangemerkt als staatssteun.

▼B



HOOFDSTUK II

Bijzondere voorschriften inzake steun uit de ESI-fondsen voor PPP's

Artikel 62

Publiek-private partnerschappen (PPP's)

De ESI-fondsen kunnen worden gebruikt om concrete PPP-acties te ondersteunen. Dergelijke concrete PPP-acties voldoen aan het toepasselijke recht, met name inzake staatssteun en overheidsopdrachten.

Artikel 63

Begunstigden in het kader van concrete PPP-acties

1.  Met betrekking tot een concrete PPP-actie, en in afwijking van artikel 2, punt 10, kan een begunstigde:

a) 

ofwel de publiekrechtelijke instantie zijn die de concrete actie inleidt;

b) 

ofwel een privaatrechtelijke instantie volgens het recht van een lidstaat zijn (de "private partner") die voor de uitvoering van de concrete actie is of zal worden gekozen.

2.  De publiekrechtelijke instantie die de concrete PPP-actie inleidt, kan voorstellen dat de private partner die na goedkeuring van de concrete actie zal worden gekozen, de begunstigde van de steun uit de ESI-fondsen is. In dat geval hangt het goedkeuringsbesluit af van de managementautoriteit die zich ervan vergewist dat de gekozen partner alle overeenkomstige verplichtingen van een begunstigde uit hoofde van deze verordening nakomt en overneemt.

3.  De private partner die voor de uitvoering van de concrete actie is gekozen, kan tijdens de uitvoering als begunstigde worden vervangen indien dit wordt verlangd op grond van de voorwaarden van de PPP of de financieringsovereenkomst tussen de private partner en de financiële instelling die de concrete actie mee financiert. In dat geval wordt de vervangende private partner of publiekrechtelijke instantie de begunstigde, mits de managementautoriteit zich ervan heeft vergewist dat de vervangende partner alle overeenkomstige verplichtingen van een begunstigde uit hoofde van deze verordening nakomt en overneemt.

4.  De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 149 gedelegeerde handelingen vast te stellen met aanvullende voorschriften betreffende de vervanging van een begunstigde en een verandering in de daarmee verband houdende verantwoordelijkheden.

5.  Een vervanging van een begunstigde wordt niet beschouwd als een in artikel 71, lid 1, onder b), bedoelde verandering in de eigendom, indien die vervanging in overeenstemming is toepasselijke voorwaarden bepaald in lid 3 van dit artikel en in de op grond van lid 4 van dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling

Artikel 64

Steun voor concrete PPP-acties

1.  In het geval van een concrete PPP-actie waarbij de begunstigde een overheidsinstantie is, worden uitgaven die door de private partner in het kader van een concrete PPP-actie zijn gedaan en betaald, ►C1  in afwijking van artikel 65, lid 2, beschouwd als gedaan en betaald door een begunstigde en opgenomen in een betalingsaanvraag aan de Commissie mits aan de volgende voorwaarden is voldaan: ◄

a) 

de begunstigde heeft een PPP-overeenkomst met een private partner gesloten;

b) 

de managementautoriteit heeft zich ervan vergewist dat de door de begunstigde gedeclareerde uitgaven door de private partner zijn betaald en dat de concrete actie aan het toepasselijke Unie- en nationale recht, het programma en de voorwaarden voor steun aan de concrete actie voldoet.

►C1  2.  Betalingen aan begunstigden in verband met uitgaven die in een in lid 1 bedoelde betalingsaanvraag zijn opgenomen, ◄ worden op een geblokkeerde rekening gedaan die daartoe op naam van de begunstigde is geopend.

3.  De op de in lid 2 bedoelde geblokkeerde rekening gezette middelen zullen worden gebruikt voor betalingen in het kader van de PPP-overeenkomst, met inbegrip van betalingen die moeten worden gedaan ingeval de PPP-overeenkomst wordt beëindigd.

4.  De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 149 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter bepaling van de in PPP-overeenkomsten op te nemen vereisten waaraan ten minste moet worden voldaan voor de toepassing van de in lid 1 van dit artikel bedoelde afwijking; daartoe behoren ook bepalingen omtrent de beëindiging van de PPP-overeenkomst moeten worden toegepast en bepalingen die moeten zorgen voor een toereikend controlespoor.



HOOFDSTUK III

Subsidiabiliteit van de uitgaven en duurzaamheid

Artikel 65

Subsidiabiliteit

1.  De subsidiabiliteit van de uitgaven wordt op basis van de nationale voorschriften bepaald, tenzij specifieke voorschriften zijn vastgesteld in of op grond van deze verordening of de fondsspecifieke voorschriften.

2.  Uitgaven komen voor een bijdrage uit de ESI-fondsen in aanmerking als zij zijn gedaan door een begunstigde en betaald tussen de datum van indiening van het programma bij de Commissie of, als dat eerder is, 1 januari 2014, en 31 december 2023. Uitgaven komen bovendien alleen voor een bijdrage uit het ELFPO in aanmerking als de desbetreffende steun tussen 1 januari 2014 en 31 december 2023 werkelijk betaald is door het betaalorgaan.

3.  Als afwijking van lid 2 zijn uitgaven in het kader van het YEI subsidiabel vanaf 1 september 2013.

4.  In het geval van kosten die op grond van artikel 67, lid 1, eerste alinea, onder b) en c), worden terugbetaald, moeten de acties die de basis voor de vergoeding vormen tussen 1 januari 2014 en 31 december 2023 zijn uitgevoerd.

5.  Als afwijking van lid 4 is de startdatum voor kosten die overeenkomstig artikel 67, lid 1, eerste alinea, onder b) en c), worden terugbetaald voor acties in het kader van het YEI, 1 september 2013.

6.  Concrete acties die fysiek voltooid zijn of volledig ten uitvoer zijn gelegd voordat de financieringsaanvraag in het kader van het programma door de begunstigde bij de managementautoriteit is ingediend, worden niet voor steun uit de ESI-fondsen geselecteerd, ongeacht of alle betrokken betalingen door de begunstigde zijn verricht.

7.  Dit artikel laat de voorschriften van artikel 58 betreffende de subsidiabiliteit van technische bijstand op initiatief van de Commissie onverlet.

8.  Dit lid is van toepassing op concrete acties die tijdens de uitvoering ervan netto-inkomsten genereren en waarop artikel 61, leden 1 tot en met 6, niet van toepassing zijn.

De subsidiabele uitgaven van de concrete actie waarvoor medefinanciering uit de ESI-fondsen zal worden ontvangen, worden uiterlijk op het tijdstip van de door de begunstigde ingediende aanvraag voor de eindbetaling verminderd met de uitsluitend tijdens de uitvoering van de concrete actie rechtstreeks gegenereerde netto-inkomsten waarmee geen rekening is gehouden op het tijdstip van goedkeuring van die actie. Indien niet alle kosten voor medefinanciering in aanmerking komen, worden de netto-inkomsten verhoudingsgewijs toegerekend aan de wel en de niet subsidiabele delen van de kosten.

Dit lid geldt niet voor:

a) 

technische bijstand;

b) 

financieringsinstrumenten;

c) 

terugvorderbare steun die volledig terugbetaald moet worden;

d) 

prijzen;

e) 

concrete acties waarvoor de voorschriften inzake staatssteun gelden;

f) 

concrete acties met overheidssteun in de vorm van forfaitaire bedragen of standaardschalen van eenheidskosten, op voorwaarde dat vooraf rekening is gehouden met de netto-inkomsten;

g) 

concrete acties in het kader van een gezamenlijk actieplan op voorwaarde dat vooraf rekening is gehouden met de netto-inkomsten;

▼M6

h) 

concrete acties waarvoor de steunbedragen of steunpercentages zijn vastgesteld in bijlage II bij de Elfpo-verordening of in de EMFZV-verordening, met uitzondering van concrete acties waarvoor in de EFMZV-verordening naar dit lid wordt verwezen; of

i) 

concrete acties waarvoor de totale subsidiabele kosten ten hoogste 100 000  EUR bedragen.

▼B

Ten behoeve van dit artikel en artikel 61 worden betalingen die de begunstigde ingevolge een contractuele boete ingevolge het verbreken van een overeenkomst tussen de begunstigde en een derde dan wel derden ontvangt, of die worden gedaan naar aanleiding van het feit dat een derde die volgens de regels voor overheidsopdrachten is gekozen, zijn aanbieding intrekt (de 'borgsom'), niet als inkomsten beschouwd en niet afgetrokken van de subsidiabele uitgaven van de concrete actie.

9.  Als uitgaven subsidiabel worden doordat een programma wordt gewijzigd, zijn zij pas subsidiabel vanaf de datum waarop het verzoek tot wijziging bij de Commissie is ingediend, of, in geval artikel 96, lid 11, wordt toegepast, vanaf de datum waarop het besluit tot wijziging van het programma in werking treedt.

De fondsspecifieke voorschriften voor het EFMZV kunnen afwijken van de eerste alinea.

10.  Als afwijking van lid 9 kunnen in de ELFPO-verordening specifieke bepalingen betreffende de begindatum van de subsidiabiliteit worden vastgesteld.

▼M9

Als afwijking van lid 9 komen uitgaven voor maatregelen ter versterking van de crisisresponscapaciteit in het kader van de COVID-19-uitbraak in aanmerking voor steun met ingang van 1 februari 2020.

▼M6

11.  Voor een concrete actie mag steun uit een of meer ESI-fondsen of uit een of meer programma’s en uit andere instrumenten van de Unie worden ontvangen op voorwaarde dat de uitgaven die in een betalingsaanvraag voor een van de ESI-fondsen worden gedeclareerd, niet worden gedeclareerd voor steun uit een ander fonds of instrument van de Unie, noch uit hetzelfde fonds in het kader van een ander programma. Het bedrag van de in de betalingsaanvraag voor een ESI-fonds op te nemen uitgave kan voor elk ESI-fonds en voor het betrokken programma of de betrokken programma’s pro rata worden berekend overeenkomstig het document waarin de steunvoorwaarden zijn vastgesteld.

▼B

Artikel 66

Vormen van steun

De ESI-fondsen worden gebruikt om steun te verlenen in de vorm van subsidies, prijzen, terugvorderbare bijstand en financieringsinstrumenten of een combinatie daarvan.

In het geval van terugvorderbare bijstand wordt de aan de instantie die de steun heeft verleend of aan een andere bevoegde autoriteit van de lidstaat terugbetaalde steun op een afzonderlijke rekening gestort of met behulp van boekhoudkundige codes afgezonderd en hergebruikt voor hetzelfde doeleinde of overeenkomstig de doelstellingen van het programma.

Artikel 67

Subsidievormen en terugvorderbare bijstand

1.  Subsidies en terugvorderbare bijstand kunnen in de volgende vormen worden verleend:

a) 

vergoeding van werkelijk gemaakte en betaalde subsidiabele kosten, in voorkomend geval gecombineerd met bijdragen in natura en afschrijvingskosten;

b) 

standaardschalen van eenheidskosten;

▼M6

c) 

forfaitaire bedragen;

▼B

d) 

forfaitaire financiering, bepaald door een percentage toe te passen op een of meer gedefinieerde categorieën kosten;

▼M6

e) 

financiering die niet gekoppeld is aan de kosten van de betrokken concrete acties, maar wordt verleend op basis van de naleving van voorwaarden met betrekking tot het boeken van vooruitgang bij de uitvoering of de verwezenlijking van de programmadoelstellingen zoals uiteengezet in de overeenkomstig lid 5 bis vastgestelde gedelegeerde handeling.

▼B

Fondsspecifieke voorschriften kunnen de vormen van subsidies en terugvorderbare bijstand die van toepassing zijn op bepaalde concrete acties, beperken.

▼M6

Voor de in de eerste alinea, onder e), bedoelde financieringsvorm heeft de audit uitsluitend tot doel te verifiëren of de voorwaarden voor terugbetaling zijn vervuld.

▼B

2.  In afwijking van lid 1 kunnen in de EFMZV-verordening bijkomende vormen van subsidies en bijkomende berekeningsmethoden worden vastgesteld.

▼M6

2 bis.  Voor een concrete actie die of een project dat niet onder de eerste zin van lid 4 valt en waarvoor steun uit het EFRO en het ESF wordt verleend, nemen subsidies en terugvorderbare bijstand waarvoor de overheidssteun niet meer dan 100 000  EUR bedraagt, de vorm aan van standaardschalen van eenheidskosten, forfaitaire bedragen of vaste percentages, behalve voor concrete acties waarvoor in het kader van staatssteun steun wordt verleend die geen de-minimissteun vormt.

Indien er gebruik wordt gemaakt van financiering volgens een vast percentage, mogen de kostencategorieën waarop de vaste percentages van toepassing zijn, worden terugbetaald in overeenstemming met lid 1, eerste alinea, onder a).

Voor door het Elfpo, het EFRO of het ESF gesteunde concrete acties waarvoor het in artikel 68 ter, lid 1, bedoelde vaste percentage wordt gehanteerd, mogen de aan deelnemers betaalde vergoedingen en lonen worden terugbetaald in overeenstemming met lid 1, eerste alinea, onder a), van dit artikel.

Op dit lid zijn de overgangsbepalingen van artikel 152, lid 7, van toepassing.

▼B

3.  De in lid 1 bedoelde subsidievormen mogen alleen worden gecombineerd als elke vorm verschillende categorieën kosten dekt of als zij gebruikt worden voor verschillende projecten die deel uitmaken van een concrete actie of voor opeenvolgende fasen van een concrete actie.

▼M6

4.  Wanneer een concrete actie of een project dat deel uitmaakt van een concrete actie uitsluitend door middel van overheidsopdrachten voor werken, goederen of diensten wordt uitgevoerd, zijn uitsluitend de punten a) en e) van de eerste alinea van lid 1 van toepassing. Indien de openbare aanbesteding in het kader van een concrete actie of een project dat deel uitmaakt van een concrete actie slechts betrekking heeft op een aantal kostencategorieën, kunnen alle in lid 1 bedoelde opties worden toegepast voor de volledige concrete actie of het project dat deel uitmaakt van een concrete actie.

▼B

5.  De in lid 1, eerste alinea, onder b), c) en d), bedoelde bedragen worden vastgesteld op één van de hierna genoemde manieren:

▼M6

a) 

een eerlijke, billijke en verifieerbare berekeningsmethode op basis van:

i) 

statistische gegevens, andere objectieve informatie of een deskundige beoordeling, of

ii) 

de geverifieerde historische gegevens van individuele begunstigden, of

iii) 

de toepassing van de gebruikelijke kostenberekeningsmethoden van individuele begunstigden;

▼M6

a bis) 

een ontwerpbegroting, vastgesteld per individueel geval en van tevoren overeengekomen door de managementautoriteit of, in het geval van het Elfpo, de autoriteit belast met de selectie van concrete acties, wanneer de overheidssteun niet meer dan 100 000  EUR bedraagt;

▼B

b) 

conform de voorschriften voor de toepassing van overeenkomstige schalen van eenheidskosten, forfaitaire bedragen en vaste percentages die van toepassing zijn voor beleidsmaatregelen van de Unie voor soortgelijke soorten concrete acties en begunstigden;

c) 

conform de voorschriften voor de toepassing van overeenkomstige schalen van eenheidskosten, forfaitaire bedragen en vaste percentages die worden toegepast op grond van regelingen voor volledig door de lidstaat gefinancierde subsidies voor soortgelijke soorten concrete acties en begunstigden;

d) 

in deze verordening of de fondsspecifieke voorschriften vastgestelde percentages;

e) 

specifieke methoden voor de bepaling van bedragen die zijn vastgesteld overeenkomstig de fondsspecifieke voorschriften.

▼M6

5 bis.  De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 149 gedelegeerde handelingen vast te stellen om deze verordening aan te vullen wat betreft de vaststelling van de standaardschalen van eenheidskosten of de financiering volgens een vast percentage als bedoeld in lid 1, eerste alinea, onder b) en d), van dit artikel, de gerelateerde methoden als bedoeld in lid 5, onder a), van dit artikel en de vorm van de steun als bedoeld in lid 1, eerste alinea, onder e), van dit artikel door nadere bepalingen op te stellen inzake de financieringsvoorwaarden en de toepassing daarvan.

▼B

6.  In het document waarin de voorwaarden voor de steun voor elke concrete actie worden vastgesteld, worden de methode voor de vaststelling van de kosten van de concrete actie en de voorwaarden voor betaling van de subsidie beschreven.

▼M6

Artikel 68

Financiering volgens een vast percentage voor indirecte kosten betreffende subsidies en terugvorderbare bijstand

Wanneer de uitvoering van een concrete actie indirecte kosten oplevert, mogen deze worden berekend door middel van een van de volgende vaste percentages:

a) 

een vast percentage van maximaal 25 % van de subsidiabele directe kosten, mits het percentage wordt berekend volgens een eerlijke, billijke en verifieerbare methode of volgens een methode die wordt toegepast op grond van regelingen voor volledig door de lidstaat gefinancierde subsidies voor soortgelijke soorten concrete acties en begunstigden;

b) 

een vast percentage van maximaal 15 % van de subsidiabele directe personeelskosten waarbij er geen vereiste is voor de lidstaat om te berekenen welk percentage van toepassing is;

c) 

een vast percentage dat wordt toegepast op de subsidiabele directe kosten op basis van bestaande methoden en overeenkomstige percentages, die van toepassing zijn voor beleidsmaatregelen van de Unie voor soortgelijke soorten concrete acties en begunstigden.

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 149 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de aanvulling van de bepalingen betreffende het vaste percentage en de methoden daarvoor, als bedoeld onder c) van de eerste alinea van dit lid.

▼M6

Artikel 68 bis

Personeelskosten betreffende subsidies en terugvorderbare bijstand

1.  De directe personeelskosten van een concrete actie kunnen worden berekend als een vast percentage, met een maximum van 20 % van de andere directe kosten dan de personeelskosten van die concrete actie. lidstaten zijn niet verplicht om te berekenen welk percentage van toepassing is, mits de directe kosten van de concrete actie geen overheidsopdrachten voor werken omvatten waarvan de waarde de drempel overschrijdt die is vastgesteld in artikel 4, onder a), van Richtlijn 2014/24/EU.

2.  Om de personeelskosten te bepalen mag een uurtarief worden berekend door de meest recente met documenten gestaafde jaarlijkse bruto arbeidskosten te delen door 1 720 uren voor voltijdse werknemers, of door een overeenkomstig pro rata van 1 720 uren voor deeltijdse werknemers.

3.  Bij de toepassing van het overeenkomstig lid 2 berekende uurtarief mag het totale aantal voor een bepaald jaar per persoon gedeclareerde uren niet hoger liggen dan het aantal uren dat voor de berekening van dat uurtarief is gebruikt.

De eerste alinea is niet van toepassing op programma’s in het kader van de doelstelling „Europese territoriale samenwerking” voor personeelskosten voor personen die deeltijds aan de concrete actie werken.

4.  Wanneer de jaarlijkse bruto arbeidskosten niet bekend zijn, mogen die kosten worden afgeleid uit de beschikbare met documenten gestaafde bruto arbeidskosten of uit het arbeidscontract, omgerekend naar een periode van twaalf maanden.

5.  Personeelskosten voor personen die deeltijds aan de concrete actie werken mogen worden berekend als een vast percentage van de bruto arbeidskosten, overeenkomstig het vaste percentage van de tijd dat zij per maand aan de concrete actie hebben gewerkt en zonder verplichting om een afzonderlijk arbeidstijdregistratiesysteem op te zetten. De werkgever stelt voor de werknemers een document op met vermelding van dat vaste percentage.

Artikel 68 ter

Financiering volgens een vast percentage van andere kosten dan personeelskosten

1.  Een vast percentage van maximaal 40 % van de subsidiabele directe personeelskosten mag worden gebruikt om de overige subsidiabele kosten van een concrete actie te dekken, zonder verplichting voor de lidstaat om te berekenen welk percentage van toepassing is.

Voor concrete acties die door het ESF, het EFRO of het Elfpo worden ondersteund, worden lonen en aan deelnemers betaalde vergoedingen beschouwd als extra subsidiabele kosten, bovenop het vaste percentage.

2.  Het in lid 1 bedoelde vaste percentage wordt niet toegepast op personeelskosten die op basis van een vast percentage zijn berekend.

▼B

Artikel 69

Specifieke subsidiabiliteitsvoorschriften voor subsidies en terugvorderbare bijstand

1.  Bijdragen in natura in de vorm van werken, goederen, diensten, grond en onroerend goed waarvoor geen door facturen of documenten met gelijkwaardige bewijskracht gestaafde contante betalingen zijn verricht, kunnen subsidiabel zijn op voorwaarde dat de subsidiabiliteitsvoorschriften van de ESI-fondsen en van het programma daarin voorzien en dat aan alle volgende criteria wordt voldaan:

a) 

de aan de concrete actie betaalde overheidssteun die bijdragen in natura omvat, is aan het einde van de concrete actie niet hoger dan de totale subsidiabele uitgaven, exclusief bijdragen in natura;

b) 

de aan bijdragen in natura toegekende waarde is niet hoger dan de kosten die gewoonlijk op de desbetreffende markt worden aanvaard;

c) 

er is een onafhankelijke beoordeling en verificatie van de waarde en de verstrekking van de bijdrage mogelijk;

d) 

bij verstrekking van grond of onroerend goed kan een contante betaling worden gedaan met het oog op een huurovereenkomst voor een nominaal bedrag per jaar dat niet meer bedraagt dan een enkele eenheid van de valuta van de betreffende lidstaat;

e) 

bij bijdragen in natura in de vorm van onbetaalde arbeid, wordt de waarde van de arbeid bepaald aan de hand van de gecontroleerde werkelijke arbeidstijd en de hoogte van de beloning voor soortgelijke arbeid.

De waarde van de grond of het onroerend goed als bedoeld in dit lid, eerste alinea, onder d), wordt gecertificeerd door een onafhankelijke gekwalificeerde deskundige of een hiertoe gemachtigde officiële instantie en bedraagt niet meer dan de in lid 3, onder b), bedoelde bovengrens;

2.  Afschrijvingskosten kunnen als subsidiabel worden beschouwd indien is voldaan aan de volgende voorwaarden:

a) 

de subsidiabiliteitsvoorschriften van het programma staan dit toe;

b) 

het uitgavenbedrag wordt naar behoren gestaafd door ondersteunende documenten met dezelfde bewijskracht als facturen voor subsidiabele kosten wanneer het in de in artikel 67, lid 1, eerste alinea, onder a), bedoelde vorm wordt terugbetaald;

c) 

de kosten hebben uitsluitend betrekking op de steunperiode voor de concrete actie;

d) 

er is geen overheidssubsidie verleend voor de aanschaf van de afgeschreven activa.

3.  De volgende kosten komen niet in aanmerking voor een bijdrage uit de ESI-fondsen of uit het in artikel 92, lid 6, bedoelde bedrag aan steun dat uit het Cohesiefonds naar de Connecting Europe Facility is overgedragen:

a) 

debetrente, behalve met betrekking tot subsidies verleend in de vorm van een rentesubsidie of een subsidie voor garantievergoedingen;

b) 

de aankoop van niet-bebouwde en bebouwde grond voor een bedrag van meer dan 10 % van de totale subsidiabele uitgaven van de betrokken concrete actie. Voor verwaarloosde gebieden en voormalige industriezones met gebouwen wordt die grens opgetrokken tot 15 %. In uitzonderlijke en naar behoren gemotiveerde gevallen kan een overschrijding van de bovengenoemde percentages worden toegestaan voor concrete acties ten behoeve van milieubehoud;

c) 

belasting op de toegevoegde waarde (btw), behalve indien deze krachtens de nationale btw-wetgeving niet terugvorderbaar is.

▼M6

Artikel 70

Subsidiabiliteit van concrete acties afhankelijk van de plaats van uitvoering

1.  Behoudens de afwijkingen in lid 2 en de fondsspecifieke voorschriften, worden concrete acties die door de ESI-fondsen worden ondersteund uitgevoerd in het programmagebied.

Concrete acties die betrekking hebben op het verlenen van diensten aan burgers of ondernemingen op het hele grondgebied van een lidstaat worden geacht plaats te vinden in alle programmagebieden binnen een lidstaat. In dat geval worden de uitgaven pro rata aan de betrokken programmagebieden toegewezen op basis van objectieve criteria.

De tweede alinea van dit lid is niet van toepassing op het nationale programma als bedoeld in artikel 6, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1305/2013 of het specifieke programma voor het opzetten en het functioneren van het nationale netwerk voor het platteland als bedoeld in artikel 54, lid 1, van die Verordening.

2.  De managementautoriteit kan aanvaarden dat een concrete actie buiten het programmagebied, maar binnen de Unie, wordt uitgevoerd als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:

a) 

de concrete actie komt ten goede aan het programmagebied;

b) 

het totaalbedrag uit het EFRO, het Cohesiefonds, het Elfpo of het EFMZV dat in het kader van het programma aan concrete acties buiten het programmagebied wordt toegewezen, bedraagt niet meer dan 15 % van de steun uit het EFRO, het Cohesiefonds, het Elfpo of het EFMZV op het niveau van de prioriteit op het tijdstip van de aanneming van het programma;

c) 

het toezichtcomité heeft met de betrokken concrete actie of soorten concrete acties ingestemd;

d) 

de verplichtingen van de autoriteiten voor het programma in verband met beheer, controle en audit van de concrete actie worden vervuld door de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het programma in het kader waarvan de concrete actie wordt ondersteund, of zij sluiten overeenkomsten met autoriteiten in het gebied waar de concrete actie wordt uitgevoerd.

Wanneer uit de fondsen en het EFMZV gefinancierde concrete acties overeenkomstig dit lid buiten het programmagebied worden uitgevoerd en zowel het programmagebied als gebieden daarbuiten ten goede komen, worden de betrokken uitgaven pro rata aan die gebieden toegewezen op basis van objectieve criteria.

Wanneer concrete acties betrekking hebben op de in artikel 9, eerste alinea, punt (1), genoemde thematische doelstelling en buiten de lidstaat, maar binnen de Unie, worden uitgevoerd, zijn alleen de punten b) en d) van de eerste alinea van dit lid van toepassing.

3.  Uitgaven voor concrete acties die betrekking hebben op technische bijstand of voorlichtings-, communicatie- en zichtbaarheidsmaatregelen en promotieactiviteiten, en voor concrete acties met betrekking tot de in artikel 9, eerste alinea, punt 1, bedoelde thematische doelstelling, mogen buiten de Unie worden gedaan, mits de uitgaven noodzakelijk zijn om de concrete actie naar behoren uit te voeren.

4.  De leden 1, 2 en 3 zijn niet van toepassing op programma’s in het kader van de doelstelling „Europese territoriale samenwerking”. De leden 2 en 3 zijn niet van toepassing op door het ESF ondersteunde concrete acties.

▼B

Artikel 71

Duurzaamheid van concrete acties

1.  Voor een concrete actie die een investering in infrastructuur of een productieve investering omvat, wordt de bijdrage uit de ESI-fondsen terugbetaald wanneer, binnen vijf jaar na de eindbetaling aan de begunstigde of in voorkomend geval binnen een in de voorschriften betreffende staatssteun gestelde termijn, deze concrete actie onderworpen is aan een van de volgende gebeurtenissen:

a) 

een productieactiviteit wordt beëindigd of verplaatst naar een locatie buiten het programmagebied;

b) 

een verandering in de eigendom van een infrastructuurvoorziening plaatsvindt waardoor een onderneming of een overheidsinstantie een onrechtmatig voordeel behaalt;

c) 

een substantiële verandering in de aard, de doelstellingen of de uitvoeringsvoorwaarden plaatsvindt waardoor de oorspronkelijke doelstellingen worden ondermijnd.

De onverschuldigd voor de concrete actie betaalde bedragen worden door de lidstaat teruggevorderd naar rato van de periode waarvoor niet aan de vereisten is voldaan.

De lidstaten mogen de in de eerste alinea vastgestelde termijn verkorten tot drie jaar bij behoud van investeringen of door het mkb gecreëerde banen.

2.  Als een concrete actie een investering in infrastructuur of een productieve investering omvat, wordt de bijdrage uit de ESI-fondsen terugbetaald wanneer de productieactiviteit binnen tien jaar na de eindbetaling aan de begunstigde wordt verplaatst naar een locatie buiten de Unie, behalve indien de begunstigde een mkb-bedrijf behoort. Indien de bijdrage uit de ESI-fondsen de vorm van staatssteun aanneemt, wordt de periode van tien jaar vervangen door de uit hoofde van de voorschriften inzake staatssteun toepasselijke termijn.

3.  Voor door het ESF ondersteunde concrete acties en voor door de andere ESI-fondsen ondersteunde concrete acties die geen investering in infrastructuur of een productieve investering omvatten, wordt de bijdrage uit het Fonds alleen terugbetaald als de acties onderworpen zijn aan een verplichting tot behoud van de investering krachtens de toepasselijke voorschriften betreffende staatssteun en als binnen de in die voorschriften gestelde termijn een productieactiviteit van de concrete acties wordt beëindigd of verplaatst.

▼M6

4.  De leden 1, 2 en 3 van dit artikel zijn niet van toepassing op bijdragen aan of door financieringsinstrumenten of huurkoop op grond van artikel 45, lid 2, onder b), van Verordening (EU) nr. 1305/2013, noch op concrete acties waarvan een productieactiviteit wordt beëindigd wegens een niet-frauduleus faillissement.

▼B

5.  De leden 1, 2 en 3 zijn niet van toepassing op natuurlijke personen die de begunstigde zijn van investeringssteun en na voltooiing van de concrete investeringsactie in aanmerking komen voor steun en steun ontvangen krachtens Verordening (EU) nr. 1309/2013 van het Europees Parlement en de Raad, wanneer de betrokken investering rechtstreeks verband houdt met het soort activiteit waarvoor is vastgesteld dat het voor steun uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering in aanmerking komt.



TITEL VIII

BEHEER EN CONTROLE



HOOFDSTUK I

Beheers- en controlesystemen

Artikel 72

Algemene beginselen van beheers- en controlesystemen

Beheers- en controlesystemen bestaan overeenkomstig artikel 4, lid 8, uit:

a) 

een omschrijving van de functies van elke bij het beheer en de controle betrokken instantie en de toewijzing van de functies binnen elke instantie;

b) 

de naleving van het beginsel van functiescheiding tussen dergelijke instanties en binnen elke instantie;

c) 

procedures om de juistheid en regelmatigheid van de gedeclareerde uitgaven te waarborgen;

d) 

computersystemen voor boekhouding, voor de opslag en doorgifte van financiële gegevens en gegevens over indicatoren, voor toezicht en voor rapportage;

e) 

als de verantwoordelijke instantie de uitvoering van taken aan een andere instantie toevertrouwt: systemen voor rapportage en toezicht;

f) 

regelingen voor audits van de werking van de beheers- en controlesystemen;

g) 

systemen en procedures om voor een toereikend controlespoor te zorgen;

h) 

de voorkoming, opsporing en correctie van onregelmatigheden, waaronder fraude, en de terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen, vermeerderd met eventuele rente wegens laattijdige betaling.

Artikel 73

Verantwoordelijkheden in het kader van gedeeld beheer

Uit hoofde van het beginsel van gedeeld beheer zijn de lidstaten en de Commissie overeenkomstig hun in deze verordening en in de fondsspecifieke voorschriften vastgestelde respectieve verantwoordelijkheden, verantwoordelijk voor het beheer en de controle van programma's.

Artikel 74

Verantwoordelijkheden van de lidstaten

1.  De lidstaten vervullen de verplichtingen in verband met beheer, controle en audit en nemen de daaruit voortvloeiende verantwoordelijkheden op zich die zijn neergelegd in de voorschriften voor gedeeld beheer, zoals opgenomen in het Financieel Reglement en de fondsspecifieke voorschriften.

2.  De lidstaten waarborgen dat hun beheers- en controlesystemen voor programma's overeenkomstig de fondsspecifieke voorschriften worden opgezet en dat deze systemen doeltreffend functioneren.

3.  De lidstaten zorgen voor doeltreffende regelingen voor het onderzoek van klachten in verband met de ESI-fondsen. De lidstaten zijn, overeenkomstig hun institutioneel en juridisch kader, verantwoordelijk voor het toepassingsgebied, de regels en de procedures betreffende dergelijke regelingen. Op verzoek van de Commissie onderzoeken de lidstaten bij de Commissie neergelegde klachten die onder het toepassingsgebied van hun regelingen vallen. De lidstaten lichten de Commissie op verzoek in over de resultaten van deze onderzoeken.

4.  Voor alle officiële uitwisseling van informatie tussen de lidstaat en de Commissie wordt een systeem voor elektronische gegevensuitwisseling gebruikt. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met de voorwaarden waaraan dat systeem voor elektronische gegevensuitwisseling moet voldoen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 150, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.



HOOFDSTUK II

Bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de Commissie

Artikel 75

Bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de Commissie

1.  Op basis van de beschikbare informatie, met inbegrip van informatie over de aanwijzing van organen die verantwoordelijk zijn voor beheer en controle, de documenten die elk jaar krachtens ►M6  artikel 63, leden 5, 6 en 7, van het Financieel Reglement ◄ worden verstrekt door die aangewezen organen, controleverslagen, jaarverslagen over de uitvoering en de door instanties van de lidstaten en de Unie uitgevoerde audits, gaat de Commissie na of de lidstaten beheers- en controlesystemen hebben opgezet die aan deze verordening en de fondsspecifieke voorschriften voldoen en of die systemen tijdens de uitvoering van de programma's doeltreffend functioneren.

2.  Ambtenaren van de Commissie of gemachtigde vertegenwoordigers van de Commissie kunnen behoudens urgente gevallen audits of controles ter plaatse verrichten, mits deze ten minste twaalf werkdagen van tevoren aan de bevoegde nationale autoriteit worden aangekondigd. De Commissie neemt het evenredigheidsbeginsel in acht door rekening te houden met de noodzaak onnodige herhaling van audits of controles door de lidstaten te vermijden, met de omvang van het risico voor de begroting van de Unie en met de noodzaak de administratieve lasten voorde begunstigden overeenkomstig de fondsspecifieke voorschriften tot een minimum te beperken. Bij deze audits of controles kan het in het bijzonder gaan om een verificatie van de doeltreffende werking van de beheers- en controlesystemen voor een programma of een deel ervan, concrete acties en een beoordeling van het goede financiële beheer van concrete acties of programma's. Aan deze audits of controles mogen ambtenaren of gemachtigde vertegenwoordigers van de lidstaat deelnemen.

Ambtenaren van de Commissie of gemachtigde vertegenwoordigers van de Commissie die naar behoren bevoegd zijn tot het verrichten van audits of controles ter plaatse, krijgen inzage in alle noodzakelijke gegevens, documenten en metagegevens over de door de ESI-fondsen gesteunde concrete acties, ongeacht de aard van de drager, of tot de beheers- en controlesystemen. De lidstaten verstrekken de Commissie op verzoek kopieën van deze gegevens, documenten en metagegevens.

De in dit lid beschreven bevoegdheden doen niet af aan de toepassing van de nationale bepalingen die bepaalde handelingen voorbehouden aan bij nationaal recht specifiek aangewezen ambtenaren. Ambtenaren en gemachtigde vertegenwoordigers van de Commissie nemen onder meer niet deel aan huiszoekingen of aan de formele ondervraging van verdachten binnen het kader van het nationale recht. Dergelijke ambtenaren en vertegenwoordigers hebben evenwel inzage in de aldus verkregen informatie, onverminderd de bevoegdheden van nationale gerechtelijke instanties en met volledige inachtneming van de grondrechten van de betrokken rechtssubjecten.

▼M6

2 bis.  De Commissie verstrekt de bevoegde nationale autoriteit:

a) 

het ontwerpverslag van de audit of controle ter plaatse, uiterlijk drie maanden na het van die audit of controle ter plaatse;

b) 

het eindverslag van de audit, uiterlijk drie maanden na de ontvangst van een volledig antwoord van de bevoegde nationale autoriteit op het ontwerpverslag van de betrokken audit of controle ter plaatse;

de in de eerste alinea, onder a) en b), bedoelde verslagen worden binnen de in die punten bepaalde termijnen beschikbaar gesteld in ten minste één van de officiële talen van de instellingen van de Unie.

Onder de in de eerste alinea, onder a) en b), bedoelde termijn is niet begrepen de periode die aanvangt op de datum volgend op de datum waarop de Commissie haar verzoek om aanvullende informatie aan de lidstaat toezendt, en eindigt op de datum waarop de lidstaat op dat verzoek reageert.

Dit lid is niet van toepassing op het Elfpo.

▼B

3.  De Commissie kan verlangen dat een lidstaat de nodige maatregelen neemt om de doeltreffende werking van zijn beheers- en controlesystemen of de juistheid van de uitgaven overeenkomstig de fondsspecifieke voorschriften te waarborgen.



TITEL IX

FINANCIEEL BEHEER, ONDERZOEK EN GOEDKEURING VAN REKENINGEN EN FINANCIËLE CORRECTIES, VRIJMAKING



HOOFDSTUK I

Financieel beheer

Artikel 76

Vastleggingen

De vastleggingen van de Unie voor elk programma geschieden in de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020 in jaarlijkse tranches voor elk Fonds. De vastleggingen in verband met de prestatiereserve in elk programma geschieden afzonderlijk van de rest van de toewijzing aan het programma.

►C1  Het besluit van de Commissie tot vaststelling van een programma vormt een financieringsbesluit in de zin van ►M6  artikel 110, lid 1, van het Financieel Reglement ◄  ◄ en vormt na kennisgeving aan de betrokken lidstaat een juridische verbintenis in de zin van dat reglement.

De vastlegging voor de eerste tranche geschiedt voor elk programma na de vaststelling van het programma door de Commissie.

De vastleggingen voor de latere tranches worden vóór 1 mei van elk jaar door de Commissie verricht op basis van het in de tweede alinea van dit lid bedoelde besluit, behalve wanneer artikel 16 van het Financieel Reglement van toepassing is.

Na toepassing van het prestatiekader overeenkomstig artikel 22 maakt de Commissie, als prioriteiten hun mijlpalen niet hebben bereikt, indien nodig de overeenkomstige kredieten vrij die voor de programma's in kwestie zijn vastgelegd als onderdeel van de prestatiereserve en maakt zij deze opnieuw beschikbaar voor de programma's waarvoor de toewijzing is verhoogd als gevolg van een wijziging die door de Commissie is goedgekeurd overeenkomstig artikel 22, lid 5.

Artikel 77

Gemeenschappelijke voorschriften voor betalingen

1.  Betalingen van de Commissie voor de bijdragen uit de ESI-fondsen aan elk programma worden verricht overeenkomstig de begrotingskredieten en onder voorbehoud van de beschikbaarheid van begrotingsmiddelen. Elke betaling wordt afgeboekt op de oudste openstaande vastleggingen van het betrokken Fonds.

2.  Er worden geen betalingen in verband met de vastleggingen van de prestatiereserve gedaan vóór de definitieve toewijzing van de prestatiereserve, overeenkomstig artikel 22, leden 3 en 4.

3.  De betalingen gebeuren in de vorm van een voorfinanciering, tussentijdse betalingen en een betaling van het eindsaldo.

4.  Voor vormen van steun uit hoofde van artikel 67, lid 1, eerste alinea, onder b), c) en d), artikel 68 en artikel 69 worden de volgens de toepasselijke grondslag berekende kosten als subsidiabele uitgaven beschouwd.

Artikel 78

Gemeenschappelijke voorschriften voor de berekening van tussentijdse betalingen en de betaling van het eindsaldo

De fondsspecifieke voorschriften bevatten bepalingen voor de berekening van de bedragen die worden terugbetaald als tussentijdse betaling en van het eindsaldo. Dit bedrag wordt berekend door toepassing van het specifieke medefinancieringspercentage dat op de subsidiabele uitgaven van toepassing is.

Artikel 79

▼C1

Betalingsaanvragen

▼B

►C1  1.  De specifieke procedure en de in te dienen informatie voor betalingsaanvragen met betrekking tot een ESI-fonds ◄ worden in de fondsspecifieke voorschriften vastgesteld.

►C1  2.  Betalingsaanvragen die bij de Commissie worden ingediend, ◄ moeten alle informatie bevatten die de Commissie nodig heeft om rekeningen op te stellen overeenkomstig ►M6  artikel 82, lid 2, van het Financieel Reglement ◄ .

Artikel 80

Gebruik van de euro

De bedragen die worden vermeld in programma's die door de lidstaten worden ingediend, ►C1  in uitgavenramingen, in betalingsaanvragen en in rekeningen en uitgaven die worden vermeld in de jaarverslagen en het eindverslag over de uitvoering, luiden in euro. ◄

Artikel 81

Betaling van initiële voorfinanciering

1.  Na het besluit van de Commissie tot vaststelling van het programma betaalt de Commissie een initieel voorfinancieringsbedrag voor de hele programmeringsperiode. Het initiële voorfinancieringsbedrag wordt overeenkomstig de budgettaire behoeften in tranches uitgekeerd. Het niveau van de tranches worden in de fondsspecifieke voorschriften vastgesteld.

2.  De initiële voorfinanciering wordt uitsluitend gebruikt voor betalingen aan begunstigden ter uitvoering van het programma. Zij wordt onverwijld aan de hiervoor verantwoordelijke instantie ter beschikking gesteld.

Artikel 82

Goedkeuring van initiële voorfinanciering

Het als initiële voorfinanciering uitgekeerde bedrag moet uiterlijk bij afsluiting van het programma volledig zijn behandeld in het kader van de goedkeuring van de rekeningen van de Commissie.

Artikel 83

Uitstel van betalingstermijn

1.  De gedelegeerde ordonnateur in de zin van het Financieel Reglement kan de betalingstermijn voor een aanvraag betreffende een tussentijdse betaling maximaal zes maanden uitstellen als:

a) 

er op basis van door een auditinstantie van de lidstaat of van de Unie verstrekte informatie duidelijke aanwijzingen zijn voor significante tekortkomingen in de werking van het beheers- en controlesysteem;

b) 

de gedelegeerde ordonnateur aanvullende verificaties moet verrichten naar aanleiding van informatie die ter kennis van die ordonnateur is gekomen, die hem doet vermoeden dat uitgaven in een betalingsaanvraag verband houden met een onregelmatigheid met ernstige financiële gevolgen;

c) 

een van de krachtens ►M6  artikel 63, leden 5, 6 en 7, van het Financieel Reglement ◄ vereiste documenten niet is ingediend.

De lidstaat kan ermee instemmen dat de duur van de onderbreking met nog eens drie maanden wordt verlengd.

De fondsspecifieke voorschriften voor het EFMZV kunnen specifieke gronden vastleggen voor uitstel van betalingen verbonden aan de niet-naleving van regels die van toepassing zijn uit hoofde van het gemeenschappelijk visserijbeleid, die evenredig zullen zijn, gezien de aard, ernst, duur en het zich herhaaldelijk voordoen van die niet-naleving.

2.  De gedelegeerd ordonnateur beperkt het uitstel tot het deel van de uitgaven waarop de betalingsaanvraag betrekking heeft waarvoor de in de eerste alinea van lid 1 bedoelde elementen gelden, tenzij niet kan worden uitgemaakt om welk deel van de uitgaven het gaat. De gedelegeerd ordonnateur stelt de lidstaat en de managementautoriteit onmiddellijk schriftelijk in kennis van de reden voor het uitstel en verzoekt hen de situatie recht te zetten. De gedelegeerde ordonnateur beëindigt het uitstel zodra de nodige maatregelen zijn genomen.



HOOFDSTUK II

Onderzoek en goedkeuring van rekeningen

Artikel 84

Termijn voor het onderzoek en de goedkeuring van de rekeningen door de Commissie

Uiterlijk op 31 mei van het jaar volgend op het einde van de boekhoudperiode past de Commissie, overeenkomstig ►M6  artikel 63, lid 8, van het Financieel Reglement ◄ procedures voor het onderzoek en de goedkeuring van de rekeningen toe en deelt zij de lidstaat mee of zij de rekeningen overeenkomstig de fondsspecifieke voorschriften beschouwt als volledig, nauwkeurig en waarachtig.



HOOFDSTUK III

Financiële correcties

Artikel 85

Financiële correcties door de Commissie

1.  De Commissie verricht financiële correcties door de bijdrage van de Unie aan een programma geheel of gedeeltelijk in te trekken en bedragen van de lidstaat terug te vorderen, om uitgaven die in strijd met het toepasselijke recht zijn verricht uit te sluiten van Uniefinanciering.

2.  Een inbreuk op het toepasselijke recht leidt alleen tot een financiële correctie voor uitgaven die bij de Commissie zijn gedeclareerd, en als aan een van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a) 

de inbreuk heeft gevolgen voor de selectie van een concrete actie door de verantwoordelijke instantie voor steun uit het ESI-fonds of in gevallen waar het, door de aard van de inbreuk, niet mogelijk is deze gevolgen vast te stellen, maar er een gegrond risico bestaat dat de inbreuk deze gevolgen heeft gehad;

b) 

de inbreuk heeft gevolgen voor het voor vergoeding uit de begroting van de Unie gedeclareerde uitgavenbedrag of, in gevallen waar het, door de aard van de inbreuk, niet mogelijk is de financiële gevolgen te kwantificeren, maar er een gegrond risico bestaat dat de inbreuk deze gevolgen heeft gehad.

3.  De Commissie neemt bij haar besluit over de financiële correctie uit hoofde van lid 1 het proportionaliteitsbeginsel in acht door rekening te houden met de aard en de ernst van de inbreuk op het toepasselijke recht, alsook met de financiële gevolgen ervan voor de begroting van de Unie. De Commissie houdt het Europees Parlement op de hoogte van haar besluiten met betrekking tot de toepassing van financiële correcties.

4.  De criteria en de procedures voor de toepassing van financiële correcties worden vastgesteld in de fondsspecifieke voorschriften.



HOOFDSTUK IV

Vrijmaking

Artikel 86

Beginselen

1.  Alle programma’s worden onderworpen aan een vrijmakingsprocedure die wordt vastgesteld volgens het beginsel dat ►C1  de aan een vastlegging verbonden bedragen die niet binnen een bepaalde periode onder een voorfinanciering of betalingsaanvraag vallen, inclusief een betalingsaanvraag ◄ waarvoor voor het geheel of een gedeelte een uitstel of een schorsing van betaling geldt, worden vrijgemaakt.

2.  De vastlegging voor het laatste jaar van de periode wordt vrijgemaakt volgens de voorschriften die voor de afsluiting van de programma's moeten worden gevolgd.

3.  In de fondsspecifieke voorschriften wordt vastgesteld op welke wijze het vrijmakingsvoorschrift voor elk ESI-fonds precies wordt toegepast.

4.  Als documenten die voor de afsluiting vereist zijn, niet vóór de in de fondsspecifieke voorschriften vastgestelde uiterste termijn zijn ingediend, wordt het nog openstaande deel van de vastleggingen vrijgemaakt.

5.  Voor de vastleggingen in verband met de prestatiereserve geldt alleen de vrijmakingsprocedure van lid 4.

Artikel 87

Uitzonderingen op de vrijmaking

1.  Het bedrag van de vrijmaking wordt verlaagd met de bedragen die gelijkwaardig zijn aan dat deel van de vastlegging waarvoor:

a) 

de concrete acties zijn geschorst door een gerechtelijke procedure of een administratief beroep met schorsende werking; of

►C1  b) 

geen betalingsaanvraag kon worden ingediend wegens ◄ overmacht, voor zover deze situatie ernstige gevolgen had voor de uitvoering van het programma of een deel daarvan.

De nationale autoriteiten die zich op overmacht beroepen uit hoofde van punt b) van de eerste alinea, tonen de rechtstreekse gevolgen van de overmachtsituatie voor de uitvoering van het programma of een deel ervan aan.

Voor de toepassing van punten a) en b) van de eerste alinea kan de verlaging eenmaal worden aangevraagd indien de schorsing of de overmachtsituatie maximaal een jaar heeft geduurd, of verscheidene keren naar gelang van de duur van de overmachtsituatie of het aantal jaren tussen de datum van het wettelijke of bestuurlijke besluit tot schorsing van de uitvoering van de concrete actie en de datum van het definitieve wettelijke of bestuurlijke besluit.

2.  De lidstaat stuurt de Commissie uiterlijk op 31 januari informatie over de in lid 1, van de eerste alinea, onder a) en b), bedoelde uitzonderingen die van toepassing zijn op de bedragen die uiterlijk aan het einde van het voorafgaande jaar moesten worden gedeclareerd.

Artikel 88

Procedure

1.  De Commissie brengt de lidstaat en de managementautoriteit tijdig op de hoogte wanneer het risico bestaat dat de vrijmakingsregel krachtens artikel 86 wordt toegepast.

2.  De Commissie informeert de lidstaat en de managementautoriteit op basis van de informatie die zij op 31 januari heeft ontvangen over de hoogte van het bedrag dat op grond van die informatie wordt vrijgemaakt.

3.  De lidstaat heeft twee maanden de tijd om in te stemmen met het vrij te maken bedrag of zijn opmerkingen te doen toekomen.

4.  Uiterlijk op 30 juni dient de lidstaat een herzien financieringsplan bij de Commissie in waarin het verlaagde steunbedrag voor een of meer prioriteiten van het programma voor het betrokken begrotingsjaar is opgenomen, waar nodig rekening houdend met de toewijzing per fonds en per regiocategorie. Als de lidstaat nalaat dit herziene financieringsplan in te dienen, herziet de Commissie het financieringsplan door de bijdrage uit de ESI-fondsen voor het betrokken begrotingsjaar te verlagen. Deze verlaging wordt evenredig over de prioriteiten verdeeld.

5.  Uiterlijk op 30 september wijzigt de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen het besluit tot vaststelling van het programma.



DEEL DRIE

ALGEMENE BEPALINGEN DIE VAN TOEPASSING ZIJN OP HET EFRO, HET ESF EN HET COHESIEFONDS



TITEL I

DOELSTELLINGEN EN FINANCIEEL KADER



HOOFDSTUK I

Taak, doelen en geografische dekking van de steun

Artikel 89

Taak en doelen

1.  De Fondsen dragen bij tot de ontwikkeling en voortzetting van het optreden van de Unie gericht op de versterking van de economische, sociale en territoriale samenhang overeenkomstig artikel 174 VWEU.

De door de Fondsen gesteunde acties dragen ook bij tot de verwezenlijking van de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei.

2.  Ter wille van de opzet bedoeld in lid 1, worden de volgende doelen nagestreefd:

a) 

"investeren in groei en werkgelegenheid" in lidstaten en regio's, te ondersteunen door alle Fondsen; en

b) 

"Europese territoriale samenwerking", te ondersteunen door het EFRO.

Artikel 90

Doel "Investeren in groei en werkgelegenheid"

1.  De structuurfondsen ondersteunen de doelstelling "investeren in groei en werkgelegenheid" in alle regio's die behoren tot niveau 2 van de gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek ("regio's van NUTS-niveau 2") zoals vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1059/2003, gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 105/2007.

2.  De middelen voor de doelstelling "investeren in groei en werkgelegenheid" worden aan de volgende drie regiocategorieën van NUTS-niveau 2 toegewezen:

a) 

de minder ontwikkelde regio's, waarvan het bbp per inwoner minder dan 75 % van het gemiddelde bbp van de EU-27 bedraagt;

b) 

de overgangsregio's, waarvan het bbp per inwoner 75 % tot 90 % van het gemiddelde bbp van de EU-27 bedraagt;

c) 

de meer ontwikkelde regio's, waarvan het bbp per inwoner meer dan 90 % van het gemiddelde bbp van de EU-27 bedraagt.

De classificatie van de regio's in een van de drie regiocategorieën wordt vastgesteld aan de hand van het bbp per inwoner, gemeten in koopkrachtpariteiten en berekend op basis van de cijfers van de Unie voor de periode 2007-2009 ten opzichte van het gemiddelde bbp van de EU-27 voor dezelfde referentieperiode.

3.  Het Cohesiefonds ondersteunt de lidstaten waarvan het bni per inwoner, gemeten in koopkrachtpariteiten en berekend op basis van de cijfers van de Unie voor de periode 2008-2010, minder dan 90 % van het gemiddelde bni per inwoner van de EU-27 voor dezelfde referentieperiode bedraagt.

De lidstaten die in 2013 in aanmerking komen voor financiering uit het Cohesiefonds, maar waarvan het overeenkomstig de eerste alinea berekende nominale bni per inwoner meer bedraagt dan 90 % van het gemiddelde bni per inwoner van de EU-27, ontvangen bij wijze van bijzondere overgangsmaatregel steun uit het Cohesiefonds.

4.  Onmiddellijk na de inwerkingtreding van deze verordening stelt de Commissie bij middel van een uitvoeringshandeling een besluit vast tot vaststelling van de lijst van de regio's die aan de criteria voor de in lid 2 bedoelde drie regiocategorieën voldoen, alsmede van de lidstaten die aan de in lid 3 vermelde criteria voldoen. Deze lijst geldt van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020.

5.  In 2016 beziet de Commissie opnieuw welke lidstaten op basis van de bni-cijfers van de Unie voor de EU-27 over de periode 2012-2014 voor steun uit het Cohesiefonds in aanmerking komen. De lidstaten waarvan het nominale bni per inwoner onder 90 % van het gemiddelde bni per inwoner van de EU-27 daalt, komen voortaan in aanmerking voor steun uit het Cohesiefonds en de lidstaten die in aanmerking kwamen voor steun uit het Cohesiefonds en waarvan het nominale bni per inwoner meer bedraagt dan 90 %, komen niet langer in aanmerking en ontvangen bij wijze van bijzondere overgangsmaatregel steun uit het Cohesiefonds.



HOOFDSTUK II

Financieel kader

Artikel 91

Middelen voor economische, sociale en territoriale samenhang

▼M11

1.  De middelen voor economische, sociale en territoriale samenhang die voor de periode 2014-2020 voor vastlegging in de begroting beschikbaar zijn, bedragen 330 105 627 309 EUR in prijzen van 2011, jaarlijks verdeeld zoals weergegeven in bijlage VI, waarvan 325 938 694 233 EUR de globale toewijzing voor het EFRO, het ESF en het Cohesiefonds vormt en 4 166 933 076 EUR een specifieke toewijzing voor het YEI. Ten behoeve van de programmering en vervolgens de opneming in de begroting van de Unie worden de middelen voor economische, sociale en territoriale samenhang geïndexeerd met 2 % per jaar.

▼B

2.  De Commissie stelt bij uitvoeringshandeling een besluit vast tot vastlegging van de jaarlijkse verdeling van de totale middelen per lidstaat in het kader van de doelstelling "investeren in groei en werkgelegenheid" en van de doelstelling "Europese territoriale samenwerking", van de jaarlijkse verdeling van de middelen voor de specifieke toewijzing voor het YEI per lidstaat samen met de lijst van in aanmerking komende regio's overeenkomstig de criteria en de methode van respectievelijk de bijlagen VII en VIII, onverminderd het bepaalde in lid 3 van dit artikel en lid 7 van artikel 92.

▼M3

3.  0,35 % van de totale middelen wordt, na aftrek van de steun aan de in artikel 92, lid 6, bedoelde Connecting Europe Facility en aan de in artikel 92, lid 7, bedoelde hulp voor de meest hulpbehoevenden, toegewezen aan technische bijstand op initiatief van de Commissie, waarvan ten hoogste 112 233 000 EUR in lopende prijzen wordt toegewezen aan het steunprogramma voor structurele hervormingen dat bij Verordening (EU) 2017/825 is vastgesteld met het oog op gebruik ervan overeenkomstig het toepassingsgebied en het doel van dat programma.

▼B

Artikel 92

Middelen voor de doelen "investeren in groei en werkgelegenheid" en "Europese territoriale samenwerking"

▼M7

1.  De middelen voor de doelstelling „investeren in groei en werkgelegenheid” bedragen 96,09  % van de totale middelen (d.w.z. in totaal 317 073 545 392  EUR) en worden als volgt verdeeld:

a) 

51,52  % (d.w.z. in totaal 163 359 380 738  EUR) voor de minder ontwikkelde regio’s;

b) 

10,82  % (d.w.z. in totaal 34 319 221 039  EUR) voor de overgangsregio’s;

c) 

16,33  % (d.w.z. in totaal 51 773 321 432  EUR) voor de meer ontwikkelde regio’s;

d) 

20,89  % (d.w.z. in totaal 66 236 030 665  EUR) voor de door het Cohesiefonds ondersteunde lidstaten;

e) 

0,44  % (d.w.z. in totaal 1 385 591 518  EUR) als aanvullende financiering voor de in artikel 349 VWEU bedoelde ultraperifere gebieden en de regio’s van NUTS-niveau 2 die aan de criteria in artikel 2 van Protocol nr. 6 bij de Toetredingsakte van 1994 voldoen.

▼B

2.  Bovenop de bedragen in artikel 91 en in lid 1 van dit artikel, wordt voor de jaren 2014 en 2015 een bijkomend bedrag van respectievelijk 94 200 000 EUR en 92 400 000 EUR beschikbaar gemaakt, overeenkomstig de "Aanvullende aanpassingen" zoals uiteengezet in bijlage VII. Deze bedragen worden vastgelegd in het in artikel 91, lid 2, bedoelde besluit van de Commissie.

►C1  3.  In 2016 voert de Commissie, in haar technische aanpassing voor het jaar 2017 overeenkomstig de artikelen 6 en 7 van Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013, een herziening uit van de totale toewijzingen die elke lidstaat in het kader van de doelstelling "investeren in groei en werkgelegenheid" voor 2017-2020 heeft verricht, met toepassing van de toewijzingsmethode in de punten 1 tot en met 16 van bijlage VII, op basis van de meest recente statistieken die beschikbaar zijn en van een vergelijking, voor de lidstaten met een maximum, tussen het gecumuleerde nationale bbp dat voor de jaren 2014-2015 is vastgesteld en het gecumuleerde nationale bbp voor dezelfde periode dat in 2012 is geraamd, overeenkomstig punt 10 van bijlage VII. Als het gecumuleerde verschil tussen de herziene toewijzingen en de totale toewijzingen meer bedraagt dan +/-5 %, worden de totale toewijzingen dienovereenkomstig aangepast. Overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 worden ◄ de aanpassingen in gelijke delen over de jaren 2017-2020 gespreid, en worden de betrokken maxima van het financieel kader dienovereenkomstig gewijzigd. Het totale netto-effect van de aanpassingen bedraagt, noch in positieve, noch in negatieve zin, meer dan 4 000 000 EUR. Na de technische aanpassing keurt de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen een besluit goed tot vaststelling van een herziene jaarlijkse verdeling van de totale middelen per lidstaat.

4.  Om ervoor te zorgen dat er voldoende investeringen gericht zijn op de jeugdwerkgelegenheid, arbeidsmobiliteit, kennis, sociale insluiting en bestrijding van de armoede, mag het aandeel middelen uit structuurfondsen dat beschikbaar is voor de programmering van operationele programma's in het kader van de doelstelling "Investeren in groei en werkgelegenheid" per lidstaat toegewezen aan het ESF, niet lager zijn dan het overeenkomstige ESF-aandeel van de lidstaat in kwestie zoals vastgelegd in de operationele programma' s voor de convergentiedoelstellingen en de doelstelling "Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid" voor de programmeringsperiode 2007-2013. Bij dit aandeel wordt er voor elke lidstaat een bijkomend bedrag opgeteld dat wordt vastgesteld overeenkomstig de in bijlage IX uiteengezette methode, teneinde te waarborgen dat het aandeel van het ESF als percentage van de totale gecombineerde middelen voor de Fondsen op Unieniveau, met uitsluiting van de steun van het Cohesiefonds voor transportinfrastructuur in het kader van de in lid 6 bedoelde Connecting Europe Facility en de steun van de structuurfondsen voor de hulp voor de meest hulpbehoevenden bedoeld in lid 7, in de lidstaten minimaal 23,1 % bedraagt Voor de toepassing van dit lid worden investeringen voor het YEI uit het ESF geacht deel uit te maken van de toewijzing uit de structuurfondsen aan het ESF.

▼M11

5.  De middelen voor het YEI bedragen 4 166 933 076 EUR, waarvan 23,7 miljoen EUR extra middelen voor 2020 zijn. Deze middelen worden aangevuld met gerichte investeringen van het ESF overeenkomstig artikel 22 van de ESF-Verordening.

De lidstaten die in aanmerking komen voor extra middelen voor de specifieke toewijzing voor het YEI, mogen verzoeken tot 50 % van deze extra middelen over te dragen naar het ESF om de overeenkomstige doelgerichte ESF-investeringen te vormen zoals voorgeschreven door artikel 22, lid 1, van de ESF-Verordening. Een dergelijke overdracht wordt gedaan naar de respectieve regiocategorieën die overeenkomen met de indeling van de regio’s die in aanmerking komen voor de verhoging van de specifieke toewijzing voor het YEI. De lidstaten verzoeken om overdracht in het verzoek tot wijziging van het programma overeenkomstig artikel 30, lid 1, van onderhavige verordening. Aan vorige jaren toegewezen bedragen mogen niet worden overgedragen.

De tweede alinea van dit lid is van toepassing op alle in 2019 en 2020 toegewezen extra middelen voor specifieke toewijzing voor het YEI.

▼B

6.  De steun uit het Cohesiefonds die moet worden overgedragen naar de Connecting Europe Facility bedraagt 10 000 000 EUR. Zij wordt besteed aan vervoersinfrastructuurprojecten overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1316/2013 van het Europees Parlement en de Raad, uitsluitend in de lidstaten die voor steun uit het Cohesiefonds in aanmerking komen.

De Commissie stelt door middel van een uitvoeringshandeling een besluit vast tot vaststelling van het uit de toewijzing van het Cohesiefonds voor elke lidstaat aan de Connecting Europe Facility over te schrijven bedrag, welk bedrag pro rata wordt vastgesteld voor de hele periode.

De jaarlijkse kredieten die overeenstemmen met de in de eerste alinea vermelde steun uit het Cohesiefonds, worden vanaf begrotingsjaar 2014 opgenomen in de betrokken begrotingsonderdelen van de Connecting Europe Facility.

Het in de eerste alinea bedoelde bedrag dat uit het Cohesiefonds moet worden overgedragen naar de Connecting Europe Facility, wordt ten uitvoer gelegd door middel van het lanceren van specifieke oproepen voor projecten voor de tenuitvoerlegging van de kernnetwerken of voor de projecten en horizontale activiteiten die worden genoemd in deel I van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1316/2013.

Op de in de vierde alinea bedoelde specifieke oproepen zijn de regels van toepassing die in het kader van Verordening (EU) nr. 1316/2013 gelden voor de vervoerssector. Tot en met 31 december 2016 worden bij de selectie van financierbare projecten de nationale toewijzingen in het kader van het Cohesiefonds geëerbiedigd. Vanaf 1 januari 2017 worden de naar de Connecting Europe Facility overgedragen middelen die niet voor een vervoersinfrastructuurproject zijn vastgelegd, beschikbaar gemaakt voor alle lidstaten die voor steun uit het Cohesiefonds in aanmerking komen, voor de financiering van vervoersinfrastructuurprojecten overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1316/2013.

Ter ondersteuning van de lidstaten die voor financiering uit het Cohesiefonds in aanmerking komen, die moeilijkheden kunnen ondervinden om projecten aan te wijzen die voldoende maturiteit, kwaliteit of beide hebben en die voldoende meerwaarde voor de Unie hebben, wordt bijzondere aandacht besteed aan programmaondersteunende acties die gericht zijn op het vergroten van de institutionele capaciteit en de doeltreffendheid van overheidsinstellingen en overheidsdiensten met betrekking tot de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van de projecten die worden genoemd in deel I van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 1316/2013. Om een zo hoog mogelijke absorptie te waarborgen van de overgedragen middelen in alle lidstaten die voor financiering uit het Cohesiefonds in aanmerking komen, kan de Commissie bijkomende oproepen organiseren.

7.  De steun uit de structuurfondsen voor hulp aan de meest hulpbehoevenden in het kader van de doelstelling "investeren in groei en werkgelegenheid" bedraagt niet minder dan 2 500 000 000 EUR en kan met maximum 1 000 000 000 EUR worden verhoogd met bijkomende steun waartoe de lidstaten vrijwillig besluiten.

De Commissie stelt door middel van een uitvoeringshandeling een besluit vast tot vaststelling van het uit de toewijzing uit de structuurfondsen van elke lidstaat voor de hele periode over te schrijven bedrag voor hulp aan de meest hulpbehoevenden. Dit bedrag wordt afgetrokken van de toewijzing van de structuurfondsen voor elke lidstaat, volgens een pro rata-verlaging per regiocategorie.

De jaarlijkse kredieten die overeenstemmen met de in de eerste alinea vermelde steun uit de structuurfondsen, worden vanaf begrotingsjaar 2014 in de betrokken begrotingsonderdelen van het instrument voor hulp aan de meest hulpbehoevenden opgenomen.

8.  330 000 000 EUR van de middelen van de structuurfondsen voor de doelstelling "investeren in groei en werkgelegenheid" wordt toegewezen aan innovatieve acties in het kader van direct of indirect beheer door de Commissie op het gebied van duurzame stedelijke ontwikkeling.

▼M5

9.  De middelen voor de doelstelling „Europese territoriale samenwerking” bedragen 2,69 % van de totale middelen die beschikbaar zijn voor vastleggingen uit de Fondsen voor de periode 2014-2020 (d.w.z. in totaal 8 865 148 841  EUR).

▼B

10.  Voor de toepassing van dit artikel, van de artikelen 18, 91, 93, 95, 99 en 120, van bijlage I en bijlage X van deze verordening, artikel 4 van de EFRO-verordening, de artikelen 4 en 16 tot en met 23 van de ESF-verordening en artikel 3, lid 3, van de ETS-verordening, wordt de ultraperifere regio Mayotte beschouwd als een regio van NUTS-niveau 2 die onder de categorie van de minder ontwikkelde regio's valt. Voor de toepassing van artikel 3, leden 1 en 2, van de ETS-verordening worden Mayotte en Saint-Martin beschouwd als regio's van NUTS-niveau 3.

Artikel 93

Niet-overdraagbaarheid van de middelen tussen regiocategorieën

1.  De totale kredieten die aan elke lidstaat worden toegewezen ten behoeve van de minder ontwikkelde regio's, de overgangsregio's en de meer ontwikkelde regio's, zijn niet overdraagbaar tussen deze regiocategorieën.

2.  In afwijking van lid 1 kan de Commissie, in naar behoren gemotiveerde gevallen die verband houden met de uitvoering van een of meer thematische doelstellingen, aanvaarden dat ten hoogste 3 % van de totale voor een regiocategorie naar andere regiocategorieën wordt overgedragen als een lidstaat dit voorstelt bij de eerste indiening van de partnerschapsovereenkomst, of, in naar behoren gemotiveerde gevallen, op het moment van de toewijzing van de prestatiereserve, dan wel bij een omvangrijke herziening van de partnerschapsovereenkomst.

Artikel 94

Niet-overdraagbaarheid van middelen tussen doelen

1.  De totale kredieten die aan elke lidstaat zijn toegewezen voor de doelstelling "investeren in groei en werkgelegenheid" en de doelstelling "Europese territoriale samenwerking", kunnen niet tussen deze doelen worden overgedragen.

2.  In afwijking van lid 1 kan de Commissie, om ervoor te zorgen dat de Fondsen effectief bijdragen tot de in artikel 89, lid 1, genoemde taken, in naar behoren gemotiveerde omstandigheden, mits is voldaan aan de voorwaarde neergelegd in lid 3, door middel van een uitvoeringshandeling een voorstel aanvaarden dat door een lidstaat bij zijn eerste indiening van de partnerschapsovereenkomst wordt ingediend, om een deel van zijn kredieten voor de doelstelling "Europese territoriale samenwerking" over te dragen naar de doelstelling "investeren in groei en werkgelegenheid".

3.  Het aandeel van de doelstelling "Europese territoriale samenwerking" in de lidstaat die het in lid 2 bedoelde voorstel indient, bedraagt niet minder dan 35 % van het totaal dat aan die lidstaat voor de doelstelling "investeren in groei en werkgelegenheid" en de doelstelling "Europese territoriale samenwerking" is toegewezen, en bedraagt na de overdracht niet minder dan 25 % van dit totaal.

Artikel 95

Additionaliteit

1.  Voor de toepassing van dit artikel en bijlage X wordt verstaan onder:

1)

"bruto-investeringen in vaste activa" : het saldo van de gedurende een bepaalde periode door alle ingezeten producenten verrichte aan- en verkopen van vaste activa, plus bepaalde toevoegingen aan de waarde van niet-geproduceerde activa die zijn gerealiseerd door de productieve activiteit van producerende of institutionele eenheden, zoals vastgesteld in Verordening (EG) nr. 2223/96 ( 25 );

2)

"vaste activa" : alle als output van productieprocessen voortgebrachte materiële of immateriële activa die zelf langer dan een jaar herhaaldelijk of voortdurend in productieprocessen worden gebruikt;

3)

"overheid" : alle institutionele eenheden die, naast het vervullen van hun politieke verantwoordelijkheden en van hun rol op het gebied van economische regulering, hoofdzakelijk niet-marktdiensten (mogelijk ook goederen) voor individueel of collectief verbruik produceren en inkomen en welvaart herverdelen;

4)

"structurele overheidsuitgaven of daarmee gelijk te stellen structurele uitgaven" : de bruto-investeringen in vaste activa van de overheid;

2.  De steun uit de Fondsen voor de doelstelling "investeren in groei en werkgelegenheid" mag niet in de plaats komen van de structurele overheidsuitgaven of daarmee gelijk te stellen structurele uitgaven van een lidstaat.

3.  De lidstaten houden de gemiddelde jaarlijkse structurele overheidsuitgaven of daarmee gelijk te stellen structurele uitgaven voor de periode 2014-2020 op een niveau dat ten minste gelijk is aan het in de partnerschapsovereenkomst vastgestelde referentieniveau.

Bij de vaststelling van het in de eerste alinea bedoelde referentieniveau houden de Commissie en de lidstaten rekening met de algemene macro-economische omstandigheden alsook met specifieke of uitzonderlijke omstandigheden, zoals privatiseringen, een uitzonderlijk peil van de structurele overheidsuitgaven of daarmee gelijk te stellen structurele uitgaven van een lidstaat in de programmeringsperiode 2007-2013 en de evolutie van andere indicatoren van overheidsinvesteringen. Zij houden tevens rekening met wijzigingen in de nationale toewijzingen uit de Fondsen ten opzichte van de jaren 2007-2013.

4.  Alleen in de lidstaten waar de minder ontwikkelde regio's ten minste 15 % van de totale bevolking uitmaken, wordt geverifieerd of het niveau van de structurele overheidsuitgaven of daarmee gelijk te stellen structurele uitgaven voor de doelstelling "investeren in groei en werkgelegenheid" in de betrokken periode is gehandhaafd.

In de lidstaten waar de minder ontwikkelde regio's ten minste 65 % van de totale bevolking uitmaken, vindt de verificatie op nationaal niveau plaats.

In de lidstaten waar de minder ontwikkelde regio's meer dan 15 % maar minder dan 65 % van de totale bevolking uitmaken, vindt de verificatie op regionaal niveau plaats. Daartoe verstrekken die lidstaten de Commissie in elke fase van het verificatieproces informatie over de uitgaven in de minder ontwikkelde regio's.

5.  Op het moment van indiening van de partnerschapsovereenkomst (de "ex-anteverificatie"), in 2018 (de "tussentijdse verificatie") en in 2022 (de "ex-postverificatie") wordt geverifieerd of het niveau van de structurele overheidsuitgaven of daarmee gelijk te stellen structurele uitgaven voor de doelstelling "investeren in groei en werkgelegenheid" is gehandhaafd.

Bijlage X, punt 2, bevat nadere voorschriften voor de verificatie van de additionaliteit.

6.  Als de Commissie bij de ex-postverificatie vaststelt dat een lidstaat het in de partnerschapsovereenkomst en overeenkomstig bijlage X vastgestelde referentieniveau van structurele overheidsuitgaven of daarmee gelijk te stellen structurele uitgaven voor de doelstelling "investeren in groei en werkgelegenheid" niet heeft gehandhaafd, kan de Commissie, evenredig aan de mate van niet-nakoming, een financiële correctie toepassen door middel van een besluit bij uitvoeringshandeling. Bij haar besluit om een financiële correctie toe te passen, laat de Commissie meewegen of de economische situatie van de lidstaat sinds de tussentijdse verificatie aanzienlijk is veranderd. Bijlage X, punt 3, bevat voorschriften voor de hoogte van financiële correcties.

7.  De leden 1 tot en met 6 zijn niet van toepassing op programma's in het kader van de doelstelling "Europese territoriale samenwerking".



TITEL II

PROGRAMMERING



HOOFDSTUK I

Algemene bepalingen betreffende de Fondsen

Artikel 96

Inhoud, vaststelling en wijziging van operationele programma's voor de doelstelling "investeren in groei en werkgelegenheid"

1.  Een operationeel programma bestaat uit ►C1  prioriteitsassen ◄ . Een ►C1  prioriteitsas ◄ heeft betrekking op één Fonds en één regiocategorie, uitgezonderd in het geval van het Cohesiefonds, en komt, onverminderd artikel 59, overeen met een thematische doelstelling en omvat een of meer van de investeringsprioriteiten van die thematische doelstelling overeenkomstig de fondsspecifieke voorschriften. Teneinde de impact en de doeltreffendheid ervan door middel van een thematisch coherente geïntegreerde aanpak te vergroten, kan een ►C1  prioriteitsas ◄ in voorkomend geval:

a) 

betrekking hebben op meer dan één regiocategorie;

b) 

een of meer complementaire investeringsprioriteiten van het EFRO, het Cohesiefonds en het ESF onder één thematische doelstelling combineren;

c) 

in naar behoren gemotiveerde gevallen een of meer complementaire investeringsprioriteiten van verschillende thematische doelstellingen combineren met het oog op de maximale bijdrage aan die ►C1  prioriteitsas ◄ ;

d) 

wat het ESF betreft, investeringsprioriteiten van verschillende van de in artikel 9, eerste alinea, punten 8 tot en met 11, vermelde thematische doelstellingen combineren om de bijdrage ervan aan andere ►C1  prioriteitsassen ◄ te vergemakkelijken en sociale innovatie en transnationale samenwerking uit te voeren.

De lidstaten kunnen twee of meer van de onder a) tot en met d) genoemde opties combineren.

2.  Een operationeel programma draagt bij aan de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei en aan de totstandbrenging van economische, sociale en territoriale cohesie. In een dergelijk programma wordt het volgende vastgesteld:

a) 

een motivering van de keuze van thematische doelstellingen, bijbehorende investeringsprioriteiten en financiële toewijzingen met betrekking tot de partnerschapsovereenkomst op basis van een vaststelling van hetgeen op regionaal en, in voorkomend geval, nationaal niveau nodig is, waaronder het aanpakken van de problemen die zijn vermeld in de relevante specifieke aanbevelingen per land die zijn aangenomen op grond van artikel 121, lid 2, VWEU, en de relevante aanbevelingen van de Raad die zijn vastgesteld op grond van artikel 148, lid 4, VWEU, met inachtneming van de ex-ante-evaluatie overeenkomstig artikel 55;

b) 

voor elke ►C1  prioriteitsas ◄ met uitzondering van technische bijstand:

i) 

de investeringsprioriteiten en de desbetreffende specifieke doelstellingen;

▼C1

ii) 

om de programmering resultaatgerichter te maken, de verwachte resultaten voor de specifieke doelstellingen en de bijbehorende resultaatindicatoren, met vermelding van een, waar passend gekwantificeerde, basiswaarde en streefwaarde, overeenkomstig de fondsspecifieke voorschriften;

▼B

iii) 

een beschrijving van het type voor elke investeringsprioriteit te ondersteunen maatregelen, met voorbeelden, en de verwachte bijdrage daarvan aan de verwezenlijking van de onder i) bedoelde specifieke doelstellingen, met inbegrip van de leidende beginselen voor het selecteren van concrete acties en, in voorkomend geval, vermelding van de voornaamste doelgroepen, beoogde specifieke grondgebieden, soorten begunstigden, het geplande gebruik van financieringsinstrumenten en grote projecten;

iv) 

de outputindicatoren, waaronder de gekwantificeerde streefwaarde, die naar verwachting aan de resultaten bijdragen, overeenkomstig de fondsspecifieke voorschriften, voor elke investeringsprioriteit;

v) 

vaststelling van de uitvoeringsstappen en van de financiële en outputindicatoren, en in voorkomend geval, resultaatsindicatoren, die moeten dienen als mijlpalen en streefdoelen voor het prestatiekader overeenkomstig artikel 21, lid 1, en bijlage II;

vi) 

de desbetreffende categorieën steunverlening op basis van een door de Commissie vastgestelde nomenclatuur en een indicatieve verdeling van de geprogrammeerde middelen;

vii) 

in voorkomend geval, een overzicht van het geplande gebruik van technische bijstand, waaronder, waar nodig, maatregelen ter versterking van de administratieve capaciteit van de autoriteiten die betrokken zijn bij het beheer en de controle van de programma's en de begunstigden;

c) 

voor elke ►C1  prioriteitsas ◄ met betrekking tot technische bijstand:

i) 

specifieke doelstellingen;

▼C1

ii) 

de verwachte resultaten voor elke specifieke doelstelling, en, wanneer zulks gelet op de inhoud van de acties objectief gerechtvaardigd is, de bijbehorende resultaatindicatoren, met vermelding van een basiswaarde en een streefwaarde, overeenkomstig de fondsspecifieke voorschriften;

▼B

iii) 

een beschrijving van te ondersteunen acties en de verwachte bijdrage daarvan aan de verwezenlijking van de onder i) bedoelde specifieke doelstellingen;

iv) 

de outputindicatoren die naar verwachting aan de resultaten bijdragen;

v) 

de desbetreffende categorieën steunverlening op basis van een door de Commissie vastgestelde nomenclatuur en een indicatieve verdeling van de geprogrammeerde middelen.

Punt ii) is niet van toepassing wanneer de bijdrage van de Unie aan de ►C1  prioriteitsas of -assen ◄ betreffende technische bijstand in het kader van een operationeel programma niet meer dan 15 000 000 EUR bedraagt.

d) 

een financieringsplan met de volgende tabellen:

i) 

tabellen waarin overeenkomstig de artikelen 60, 120 en 121 het bedrag van de beoogde totale financiële toewijzing van steun uit elk van de Fondsen wordt uitgesplitst, waarbij de bedragen met betrekking tot de prestatiereserve worden vastgesteld;

ii) 

tabellen waarin voor de hele programmeringsperiode, voor het operationele programma en voor elke ►C1  prioriteitsas ◄ , het bedrag van de totale financiële toewijzing van steun uit elk van de Fondsen is aangegeven, alsmede de nationale medefinanciering, waarbij de bedragen met betrekking tot de prestatiereserve worden vastgesteld. Voor ►C1  prioriteitsassen ◄ met betrekking tot meerdere regiocategorieën vermelden de tabellen het bedrag van de totale financiële toewijzing van de Fondsen en van de nationale medefinanciering voor elke regiocategorie.

Voor ►C1  prioriteitsassen ◄ die investeringsprioriteiten van verschillende thematische doelstellingen combineren, vermeldt de tabel het bedrag van de totale financiële toewijzing uit elk van de Fondsen en van de nationale medefinanciering voor elk van de desbetreffende thematische doelstellingen.

Indien de nationale medefinanciering uit publieke en private medefinanciering bestaat, bevat de tabel een indicatieve uitsplitsing van de publieke en de private component. Ter informatie wordt ook de voorgenomen deelname van de EIB vermeld;

e) 

een lijst van grote projecten waarvoor de uitvoering tijdens de programmeringsperiode is voorzien.

De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast inzake de nomenclatuur als bedoeld in de eerste alinea, punt b), vi), en in punt c), v). Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld in overeenstemming met de in artikel 150, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.

3.  Een operationeel programma beschrijft, gelet op de inhoud en de doelstellingen ervan, de geïntegreerde aanpak van territoriale ontwikkeling, waarbij rekening wordt gehouden met de partnerschapsovereenkomst en wordt getoond op welke wijze dat operationele programma bijdraagt aan het halen van de doelstellingen ende verwachte resultaten ervan, met vermelding, waar passend, van het volgende:

a) 

de aanpak ten aanzien van het gebruik van instrumenten voor een vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling en de beginselen voor het aanwijzen van de gebieden waar dit zal plaatsvinden;

►C1  b) 

het indicatieve bedrag van de EFRO-steun voor geïntegreerde acties voor duurzame stedelijke ontwikkeling, uit te voeren overeenkomstig artikel 7, lid 4, van de EFRO-verordening ◄ en de indicatieve toewijzing van ESF-steun voor geïntegreerde acties;

c) 

de aanpak voor het gebruik van het instrument voor geïntegreerde territoriale investering in andere dan onder punt b) vallende gevallen en de indicatieve financiële toewijzing daarvoor uit elke ►C1  prioriteitsas ◄ ;

d) 

de regelingen voor interregionale en transnationale acties binnen de operationele programma's waarvan de begunstigden in ten minste één andere lidstaat gevestigd zijn;

e) 

indien de lidstaten en regio's deelnemen aan macroregionale en zeegebiedstrategieën, de bijdrage van de geplande acties onder het programma aan dergelijke strategieën in het licht van de door de lidstaat vastgestelde behoeften van het programmagebied.

4.  Daarnaast specificeert het operationele programma het volgende:

a) 

in voorkomend geval, het antwoord op de vraag of en hoe het programma voorziet in de specifieke behoeften van de geografische gebieden die het hardst door armoede worden getroffen of van doelgroepen die het grootste risico lopen op discriminatie of sociale uitsluiting, waarbij bijzondere aandacht wordt besteed aan gemarginaliseerde gemeenschappen en personen met een handicap, en voor zover relevant, de bijdrage aan de in de partnerschapsovereenkomst vastgestelde geïntegreerde aanpak;

b) 

in voorkomend geval, het antwoord op de vraag of en hoe het programma de demografische uitdagingen in de regio's aanpakt of voorziet in de specifieke behoeften van de gebieden die kampen met ernstige en permanente natuurlijke of demografische belemmeringen, zoals bedoeld in artikel 174 VWEU, alsook de bijdrage aan de daartoe in de partnerschapsovereenkomst vastgestelde geïntegreerde aanpak.

5.  In het operationele programma wordt het volgende vastgesteld:

a) 

de managementautoriteit, de eventuele certificeringsautoriteit, voor zover van toepassing, en de auditautoriteit;

b) 

de instantie waaraan de Commissie de betalingen moet verrichten;

c) 

de maatregelen die zijn getroffen om de in artikel 5 bedoelde relevante partners te betrekken bij de voorbereiding van het operationele programma en de rol van die partners bij de uitvoering van, het toezicht op en de evaluatie van dat programma.

6.  In het operationele programma wordt voorts het volgende vermeld, gelet op de inhoud van de partnerschapsovereenkomst en rekening houdend met het institutionele en juridisch kader van de lidstaten:

a) 

mechanismen die zorgen voor coördinatie tussen de Fondsen, het ELFPO, het EFMZV en andere financieringsinstrumenten van de Unie en de lidstaten, alsook met de EIB, rekening houdend met de in het GSK neergelegde bepalingen ter zake;

b) 

voor elke overeenkomstig artikel 19 en bijlage XI vastgestelde ex-antevoorwaarde die van toepassing is op het operationele programma, een antwoord op de vraag of aan de ex-antevoorwaarde is voldaan op de datum van indiening van de partnerschapsovereenkomst en het operationele programma, en indien dit niet het geval is, een overzicht van de maatregelen die nodig zijn om aan de ex-antevoorwaarde te voldoen, met vermelding van de verantwoordelijke instanties en het tijdschema voor die maatregelen, overeenkomstig de in de partnerschapsovereenkomst opgenomen samenvatting;

c) 

een samenvatting van de beoordeling van de administratieve lasten voor de begunstigden en waar nodig van de geplande acties, met een tijdsindicatie, om die administratieve lasten te verminderen.

7.  Elk operationeel programma, met uitzondering van die waarbij in het kader van een specifiek operationeel programma technische bijstand wordt verleend, bevat, onverminderd de naar behoren gemotiveerde beoordeling door de lidstaat van de relevantie ervan voor de inhoud en de doelstellingen van de programma's, een beschrijving van:

a) 

de specifieke maatregelen om bij de selectie van concrete acties rekening te houden met milieubeschermingseisen, efficiënt gebruik van hulpbronnen, matiging van en aanpassing aan de klimaatverandering, herstelvermogen voor rampen, risicopreventie en risicobeheer;

b) 

de specifieke maatregelen om bij de voorbereiding, het ontwerp en de uitvoering van het operationele programma gelijke kansen te bevorderen en discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afkomst, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid te voorkomen, met name in verband met de toegang tot financiering, daarbij rekening houdend met de behoeften van de verschillende doelgroepen die het risico lopen aldus te worden gediscrimineerd, en met name met de eis om de toegankelijkheid voor personen met een handicap te waarborgen;

c) 

de bijdrage van het operationele programma aan de bevordering van gelijkheid van mannen en vrouwen en in voorkomend geval de regelingen om de integratie van het genderperspectief in het operationele programma en in concrete acties te waarborgen.

De lidstaten kunnen een advies van de nationale instanties voor gelijke behandeling en gelijke kansen over de in de eerste alinea, onder b) en c), bedoelde maatregelen bij het voorstel voor een operationeel programma voor de doelstelling "investeren in groei en werkgelegenheid" voegen.

8.  Wanneer een lidstaat ten hoogste één operationeel programma voor elk fonds voorbereidt, mogen de elementen van het operationele programma die door lid 2, eerste alinea, onder a), lid 3, onder a), c) en d), en de leden 4 en 6 worden bestreken, uitsluitend op grond van de desbetreffende bepalingen van de partnerschapsovereenkomst worden opgenomen.

9.  Het operationele programma wordt voorbereid overeenkomstig een model. De Commissie stelt, teneinde eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van dit artikel te waarborgen, een uitvoeringshandeling vast die dat model bepaalt. ►C1  Die uitvoeringshandeling wordt vastgesteld volgens de in artikel 150, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure. ◄

▼M9

10.  Onverminderd artikel 30, lid 5, stelt de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen een besluit vast houdende goedkeuring van alle elementen, inclusief eventuele toekomstige wijzigingen ervan, van het operationele programma dat door dit artikel wordt bestreken, met uitzondering van de elementen die vallen onder lid 2, eerste alinea, onder b), vi), c), v), en e), de leden 4 en 5, lid 6, onder a) en c), en lid 7, waarvoor de lidstaten verantwoordelijk blijven.

▼B

11.  De managementautoriteit brengt elk besluit tot wijziging van de elementen van het operationele programma die niet door het in lid 10 bedoelde Commissiebesluit worden bestreken, binnen één maand na de datum van dat wijzigingsbesluit ter kennis van de Commissie. Het wijzigingsbesluit vermeldt de datum van de inwerkingtreding ervan, die niet vroeger mag zijn dan de datum waarop het wordt vastgesteld.

Artikel 97

Specifieke bepalingen inzake de programmering van steun voor de gezamenlijke instrumenten voor onbeperkte garanties en securitisatie voor de doelstelling "investeren in groei en werkgelegenheid"

Overeenkomstig artikel 28 omvatten de onder artikel 39, lid 4, eerste alinea, onder b), bedoelde operationele programma's alleen de elementen als bedoeld in artikel 96, lid 2, eerste alinea, onder b), punten i), ii) en iv), en onder d), artikel 96, lid 5, en artikel 96, lid 6, onder b).

Artikel 98

Gezamenlijke steun uit de Fondsen uit hoofde van de doelstelling "investeren in groei en werkgelegenheid"

1.  De Fondsen kunnen gezamenlijk steun aan operationele programma's voor de doelstelling "investeren in groei en werkgelegenheid" verlenen.

▼M6

2.  Het EFRO en het ESF kunnen op complementaire wijze en met inachtneming van een maximum van 10 % voor de financiering van de Unie voor elke prioriteitsas van een operationeel programma, financiering verlenen voor een deel van een concrete actie waarvan de kosten volgens de desbetreffende regels in aanmerking komen voor steun uit het ander Fonds, op voorwaarde dat deze kosten noodzakelijk zijn om de concrete actie naar behoren uit te voeren en rechtstreeks in verband staan met die actie.

▼B

3.  De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op programma's in het kader van de doelstelling "Europese territoriale samenwerking".

Artikel 99

Geografisch toepassingsgebied van operationele programma's voor het doel "investeren in groei en werkgelegenheid"

Tenzij de Commissie en de lidstaat anders overeenkomen, worden de operationele programma's van het EFRO en het ESF overeenkomstig het specifieke institutionele en juridische stelsel van de lidstaat op het passende geografische niveau, en ten minste op NUTS-niveau 2, opgesteld.

Operationele programma's die steun uit het Cohesiefonds ontvangen, worden op nationaal niveau opgesteld.



HOOFDSTUK II

Grote projecten

Artikel 100

Inhoud

Als onderdeel van een of meer operationele programma's, waarover krachtens artikel 96, lid 10, van deze verordening, of krachtens artikel 8, lid 12, van de ETS-verordening, een Commissiebesluit is genomen, kunnen het EFRO en het Cohesiefonds steun verlenen aan een concrete actie die een reeks werkzaamheden, activiteiten of diensten omvat en die bedoeld is om op zichzelf een ondeelbare taak van nauwkeurig omschreven economische of technische aard, met duidelijk omschreven doelen, te vervullen en waarvoor de totale subsidiabele kosten hoger zijn dan 50 000 000 EUR en, in het geval van concrete acties die bijdragen tot de thematische doelstelling op grond van artikel 9, eerste alinea, punt 7), waarvoor de totale subsidiabele kosten hoger zijn dan 75 000 000 EUR (het "groot project"). Financieringsinstrumenten worden niet als grote projecten beschouwd.

Artikel 101

Voor de beoordeling van grote projecten noodzakelijke informatie

Vooraleer een groot project wordt goedgekeurd, zorgt de managementautoriteit ervoor dat de volgende informatie beschikbaar is:

a) 

nadere gegevens betreffende de instantie die verantwoordelijk wordt voor de uitvoering van het grote project en de capaciteit ervan;

b) 

een beschrijving van de investering en de plaats van uitvoering;

c) 

de totale kosten en de totale subsidiabele kosten, rekening houdend met de voorschriften in artikel 61;

d) 

de uitgevoerde haalbaarheidsstudies, met inbegrip van de analyse van de opties en de resultaten;

e) 

een kosten-batenanalyse, met inbegrip van een economische en financiële analyse, en een risicobeoordeling;

f) 

een analyse van het milieueffect, waarin rekening wordt gehouden met de behoeften ten aanzien van aanpassing aan en beperking van klimaatverandering en herstelvermogen voor rampen;

g) 

uitleg over de wijze waarop de grote projecten consistent zijn met de desbetreffende ►C1  prioriteitsassen ◄ van het betrokken operationele programma of de betrokken operationele programma's, de verwachte bijdrage ervan aan de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen van die ►C1  prioriteitsassen ◄ en de verwachte bijdrage aan de sociaaleconomische ontwikkeling;

h) 

het financieringsplan, waarin het geplande totaalbedrag aan financiële middelen en de geplande steun uit de Fondsen, van de EIB en uit alle andere financieringsbronnen zijn aangegeven, met materiële en financiële indicatoren voor het toezicht op de vorderingen, rekening houdend met de vastgestelde risico's;

i) 

het tijdschema voor de uitvoering van het grote project en, wanneer wordt verwacht dat de uitvoeringsperiode langer zal zijn dan de programmeringsperiode, de fasen waarvoor steun uit de Fondsen wordt gevraagd tijdens de programmeringsperiode.

De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast tot vaststelling van de op erkende goede werkmethoden gebaseerde methode die voor de in de eerste alinea, onder e), bedoelde kosten-batenanalyse moet worden gebruikt. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 150, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure.

Op initiatief van een lidstaat kan de in de eerste alinea, onder a) tot en met i), bedoelde informatie worden beoordeeld door onafhankelijke deskundigen die technische bijstand krijgen van de Commissie of, in overleg met de Commissie, door andere onafhankelijke deskundigen ("kwaliteitsevaluatie"). In andere gevallen verstrekt de lidstaat de in de eerste alinea, onder a) tot en met i), bedoelde informatie zodra deze beschikbaar is aan de Commissie.

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 149 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter bepaling van de bij de beoordeling van de kwaliteit van een groot project te hanteren methodologie.

De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast tot vaststelling van de vorm waarin de in de eerste alinea, onder a) tot en met i), bedoelde informatie wordt ingediend. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 150, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

Artikel 102

Besluit over een groot project

1.  Indien onafhankelijke deskundigen bij een kwaliteitsdoorlichting op basis van hun beoordeling van de in artikel 101, eerste alinea, bedoelde informatie een groot project positief beoordelen, kan de managementautoriteit doorgaan met de selectie van het grote project overeenkomstig artikel 125, lid 3. De managementautoriteit stelt de Commissie in kennis van het geselecteerde grote project. Die kennisgeving omvat het volgende:

a) 

het in artikel 125, lid 3, onder c), bedoelde document, waarin het volgende is opgenomen:

i) 

de instantie die verantwoordelijk wordt voor de uitvoering van het grote project;

ii) 

een beschrijving van de investeringen, de locatie, het tijdschema en de verwachte bijdrage van het grote project aan de specifieke doelstellingen van de betrokken ►C1  prioriteitsas of -assen ◄ ;

iii) 

de totale kosten en de totale subsidiabele kosten, rekening houdend met de voorschriften in artikel 61;

iv) 

het financieringsplan, en de materiële en financiële indicatoren voor het toezicht op de vorderingen, rekening houdend met de vastgestelde risico's;

b) 

de kwaliteitsevaluatie door de onafhankelijke deskundigen, met duidelijke verklaringen over de haalbaarheid van de investering en de economische levensvatbaarheid van het grote project.

De financiële bijdrage aan het door de lidstaat uitgekozen grote project wordt in afwezigheid van een bij uitvoeringshandeling genomen besluit waarbij de financiële bijdrage wordt geweigerd binnen drie maanden na de in de eerste alinea bedoelde datum van kennisgeving, geacht te zijn goedgekeurd door de Commissie. De Commissie weigert de financiële bijdrage alleen als zij een significant zwak punt in de onafhankelijke kwaliteitsevaluatie heeft vastgesteld.

De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast ter bepaling van de vorm voor de kennisgeving bedoeld in de eerste alinea. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 150, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

2.  In andere gevallen dan deze bedoeld in lid 1 van dit artikel beoordeelt de Commissie het grote project aan de hand van de in artikel 101 bedoelde informatie, om te bepalen of de gevraagde financiële bijdrage voor het overeenkomstig artikel 125, lid 3, door de managementautoriteit geselecteerde grote project gerechtvaardigd is. De Commissie stelt uiterlijk drie maanden na indiening van de in artikel 101 bedoelde informatie bij uitvoeringshandeling een besluit tot goedkeuring van de financiële bijdrage aan het geselecteerde grote project vast.

3.  De goedkeuring door de Commissie op grond van de tweede alinea van lid 1 en van lid 2 is afhankelijk van de voorwaarde dat het eerste contract voor werken moet zijn gesloten, of, in het geval van in het kader van PPP-structuren uitgevoerde concrete acties, van de ondertekening van het PPP-contract tussen de overheidsinstantie en de private instantie binnen drie jaar na de datum van goedkeuring. Op behoorlijk gemotiveerd verzoek van de lidstaat binnen de termijn van drie jaar, met name bij vertraging vanwege administratieve en juridische procedures in verband met de uitvoering van grote projecten, kan de Commissie bij uitvoeringshandeling een besluit nemen over de verlenging van de termijn met maximaal twee jaar.

4.  Als de Commissie de financiële bijdrage aan het geselecteerde grote project niet goedkeurt, geeft zij de redenen daarvoor weer in haar besluit.

5.  Grote projecten die krachtens lid 1 ter kennis van de Commissie worden gebracht of die krachtens lid 2 ter goedkeuring worden ingediend, worden in de lijst van grote projecten van een operationeel programma opgenomen.

▼M6

6.  De uitgaven voor grote projecten kunnen worden opgenomen in een betalingsaanvraag na de in lid 2 bedoelde indiening ter goedkeuring. Indien de Commissie het door de managementautoriteit geselecteerde grote project niet goedkeurt, wordt de uitgavendeclaratie na de intrekking van de aanvraag door de lidstaat of de vaststelling van het besluit van de Commissie dienovereenkomstig gerectificeerd.

▼M6

7.  Wanneer de kwaliteit van een groot project overeenkomstig lid 1 van dit artikel door onafhankelijke deskundigen wordt beoordeeld, kunnen de uitgaven voor dat groot project in een betalingsaanvraag worden opgenomen nadat de managementautoriteit de Commissie ervan in kennis heeft gesteld dat de op grond van artikel 101 vereiste informatie bij de onafhankelijke deskundigen is ingediend.

Binnen zes maanden na de indiening van die informatie bij de onafhankelijke deskundigen wordt een onafhankelijke kwaliteitsevaluatie afgegeven.

De overeenkomstige uitgaven worden ingetrokken en de uitgavendeclaratie wordt dienovereenkomstig gerectificeerd in de volgende gevallen:

a) 

wanneer de Commissie niet binnen drie maanden na het verstrijken van de in de tweede alinea bedoelde termijn in kennis is gesteld van die evaluatie;

b) 

wanneer de indiening van de informatie wordt ingetrokken door de lidstaat, of

c) 

wanneer de beoordeling negatief is.

▼B

Artikel 103

Besluit betreffende een groot project waarvoor gefaseerde uitvoering geldt

1.  In afwijking van artikel 101, eerste alinea, en artikel 102, leden 1 en 2, zijn de in de leden 2, 3 en 4 van dit artikel vastgestelde procedures van toepassing op een concrete actie die de volgende voorwaarden vervult:

a) 

de concrete actie bestaat uit de tweede of een volgende fase van een groot project in het kader van de voorgaande programmeringsperiode, waarvan de voorgaande fase of fasen niet later dan op 31 december 2015 uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1083/2006 door de Commissie is, respectievelijk zijn goedgekeurd, of, in het geval van lidstaten die na 1 januari 2013 tot de Unie zijn toegetreden, niet later dan op 31 december 2016;

b) 

het geaggregeerde totaal van de subsidiabele kosten van alle fasen van het grote project is hoger dan de respectieve in artikel 100 bepaalde bedragen;

c) 

de aanvraag voor het grote project en de beoordeling door de Commissie in het kader van de voorgaande programmeringsperiode hadden betrekking op alle geplande fasen;

d) 

er zijn geen substantiële veranderingen in de in artikel 101, eerste alinea, van deze verordening bedoelde informatie betreffende het grote project ten opzichte van de informatie die verstrekt is in de krachtens Verordening (EG) nr. 1083/2006 voor het grote project ingediende aanvraag, in het bijzonder met betrekking tot het totaal van de subsidiabele uitgaven;

e) 

de fase van een in het kader van de voorgaande programmeringsperiode uit te voeren groot project is klaar of zal klaar zijn om te worden gebruikt voor het beoogde doel als vermeld in het besluit van de Commissie op de uiterste datum voor de indiening van de afsluitingsdocumenten voor het operationele programma of de operationele programma's in kwestie.

2.  De managementautoriteit kan voortgaan met de selectie van het grote project overeenkomstig artikel 125, lid 3, en de kennisgeving indienen waarin alle in artikel 102, lid 1, eerste alinea, punt a), bedoelde elementen zijn vervat, tezamen met de bevestiging dat de in lid 1, punt d), van dit artikel vermelde voorwaarde vervuld is. Een kwaliteitsevaluatie door onafhankelijke deskundigen is niet vereist.

3.  De financiële bijdrage aan het door de managementautoriteit geselecteerde grote project wordt in afwezigheid van een bij uitvoeringshandeling genomen besluit waarbij de financiële bijdrage aan het grote project wordt geweigerd binnen drie maanden na de in lid 2 bedoelde datum van kennisgeving, geacht te zijn goedgekeurd. Het grote project wordt alleen door de Commissie geweigerd indien er substantiële veranderingen zijn in de in lid 1, punt d), bedoelde informatie of indien het grote project niet in overeenstemming is met de relevante ►C1  prioriteitsas ◄ van het operationele programma of de operationele programma's in kwestie.

4.  Artikel 102, leden 3 tot en met 6, zijn van toepassing op besluiten betreffende een groot project waarvoor gefaseerde uitvoering geldt.



HOOFDSTUK III

Gezamenlijk actieplan

Artikel 104

Toepassingsgebied

1.  Een gezamenlijk actieplan is een concrete actie met een omschreven toepassingsgebied die wordt beheerd aan de hand van de te realiseren outputs en resultaten. Een gezamenlijk actieplan omvat een project of een groep projecten die niet uit de totstandbrenging van infrastructuur bestaan en die in het kader van een of meer operationele programma's onder verantwoordelijkheid van de begunstigde worden uitgevoerd. De outputs en resultaten van een gezamenlijk actieplan worden tussen de lidstaat en de Commissie overeengekomen en dragen bij tot de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen van de operationele programma's en vormen de basis voor de steun uit de Fondsen. De resultaten betreffen de directe effecten van het gezamenlijke actieplan. De begunstigde in een gezamenlijk actieplan is een publiekrechtelijke instantie. Gezamenlijke actieplannen worden niet als grote projecten beschouwd.

▼M6

2.  De overheidsmiddelen die aan een gezamenlijk actieplan worden toegewezen, bedragen ten minste 5 000 000  EUR of, als dit minder is, 5 % van de overheidssteun van het operationele programma of één van de bijdragende programma’s.

3.  Lid 2 is niet van toepassing op concrete acties die worden gefinancierd in het kader van het YEI, op het eerste gezamenlijke actieplan dat door een lidstaat wordt ingediend in het kader van de doelstelling „investeren in groei en werkgelegenheid” of het eerste gezamenlijke actieplan dat door een programma wordt ingediend in het kader van de doelstelling „Europese territoriale samenwerking”.

▼B

Artikel 105

Voorbereiding van gezamenlijke actieplannen

1.  De lidstaat, de managementautoriteit of een aangewezen publiekrechtelijke instantie kan gelijktijdig met de indiening van de betrokken operationele programma's, of daarna, een voorstel voor een gezamenlijk actieplan indienen. Dat voorstel bevat alle in artikel 106 bedoelde informatie.

2.  Een gezamenlijk actieplan heeft betrekking op een deel van de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2023. ►M6  ————— ◄

Artikel 106

Inhoud van gezamenlijke actieplannen

Een gezamenlijk actieprogramma bevat:

▼M6

1) 

een beschrijving van de doelstellingen van het gezamenlijke actieplan en van de manier waarop dat bijdraagt aan de doelstellingen van het programma of de relevante landspecifieke aanbevelingen en de globale richtsnoeren voor het economisch beleid van de lidstaten en van de Unie krachtens artikel 121, lid 2, VWEU en de relevante aanbevelingen van de Raad waarmee de lidstaten bij hun werkgelegenheidsbeleid rekening moeten houden krachtens artikel 148, lid 4, VWEU;

▼M6 —————

▼M6

3) 

een beschrijving van de voorgenomen projecten of soorten projecten, samen met, in voorkomend geval, de mijlpalen en, in voorkomend geval, de aan de gemeenschappelijke indicatoren gekoppelde streefdoelen inzake outputs en resultaten per prioriteitsas;

▼B

4) 

informatie over de geografische dekking en de doelgroepen ervan;

5) 

de verwachte uitvoeringsperiode ervan;

▼M6

6) 

de bevestiging dat het zal bijdragen aan de aanpak voor het bevorderen van gelijkheid tussen mannen en vrouwen, als vervat in het desbetreffende programma of de desbetreffende partnerschapsovereenkomst;

7) 

de bevestiging dat het zal bijdragen aan de aanpak inzake duurzame ontwikkeling, als vervat in het desbetreffende programma of de desbetreffende partnerschapsovereenkomst;

8) 

de uitvoeringbepalingen, met inbegrip van:

a) 

informatie over de selectie van het gezamenlijke actieplan door de managementautoriteit overeenkomstig artikel 125, lid 3;

b) 

de regelingen voor de leiding van het gezamenlijke actieplan, overeenkomstig artikel 108;

c) 

de regelingen voor het toezicht op en de evaluatie van het gezamenlijke actieplan, met inbegrip van kwaliteitsborging en de verzameling en opslag van gegevens over het bereiken van mijlpalen, outputs en resultaten;

▼B

9) 

de financiële regelingen ervan, met inbegrip van:

▼M6

a) 

de kosten van het bereiken van mijlpalen en streefdoelen voor outputs en resultaten, vastgesteld, in het geval van standaardschalen van eenheidskosten en vaste bedragen, aan de hand van de in artikel 67, lid 5, van deze verordening en in artikel 14 van de ESF-verordening bedoelde methoden;

▼M6 —————

▼B

c) 

het financieringsplan uitgesplitst naar operationeel programma en ►C1  prioriteitsas ◄ , met inbegrip van het totale subsidiabele bedrag en het bedrag van de overheidsmiddelen.

De vorm voor het gezamenlijke actieplan wordt bepaald aan de hand van het model dat de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen, teneinde eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van dit artikel te waarborgen, vaststelt. ►C1  Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 150, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure. ◄

Artikel 107

Besluit over het gezamenlijke actieplan

1.  De Commissie beoordeelt aan de hand van de in artikel 106 bedoelde informatie of de steun uit de Fondsen voor het gezamenlijke actieplan gerechtvaardigd is.

Wanneer de Commissie binnen twee maanden na indiening van een voorstel voor een gezamenlijk actieplan oordeelt dat het niet aan de beoordelingsvoorschriften bedoeld in artikel 104 voldoet, doet zij opmerkingen aan de lidstaat toekomen. De lidstaat verstrekt de Commissie alle noodzakelijke gevraagde aanvullende informatie en past zo nodig het gezamenlijke actieplan hieraan aan.

2.  Als naar behoren rekening is gehouden met de eventuele opmerkingen, stelt de Commissie uiterlijk vier maanden na indiening door de lidstaat, maar niet vóór de vaststelling van de betrokken operationele programma's, door middel van een uitvoeringshandeling een besluit tot goedkeuring van het gezamenlijke actieplan vast.

▼M6

3.  In het in lid 2 bedoelde besluit worden de volgende elementen aangeduid: de begunstigde en de doelstellingen van het gezamenlijke actieplan, de mijlpalen, in voorkomend geval, en de streefdoelen voor outputs en resultaten, de kosten van het bereiken van deze mijlpalen en streefdoelen voor outputs en resultaten, en het financieringsplan uitgesplitst naar operationeel programma en prioriteitsas, met inbegrip van het totale subsidiabele bedrag en het bedrag van de overheidsuitgaven, de uitvoeringsperiode van het gezamenlijke actieplan en, in voorkomend geval, de geografische dekking en de doelgroepen van het gezamenlijke actieplan.

▼B

4.  Als de Commissie door middel van een uitvoeringshandeling weigert dat er steun uit de Fondsen wordt toegewezen aan een gezamenlijk actieplan, stelt zij de lidstaat binnen de in lid 2 gestelde termijn in kennis van de redenen daarvoor.

Artikel 108

Stuurgroep en wijziging van het gezamenlijke actieplan

▼M6

1.  De lidstaat of de managementautoriteit richt een stuurgroep voor het gezamenlijke actieplan op, die los mag staan van het toezichtcomité van de betrokken operationele programma’s. De stuurgroep vergadert ten minste twee keer per jaar en rapporteert aan de managementautoriteit. In voorkomend geval, stelt de managementautoriteit het betrokken toezichtcomité in kennis van de resultaten van de werkzaamheden van de stuurgroep en van de voortgang bij de uitvoering van het gezamenlijke actieplan, overeenkomstig artikel 110, lid 1, onder e), en artikel 125, lid 2, onder a).

▼B

Over de samenstelling van de stuurgroep beslist de lidstaat in overleg met de desbetreffende managementautoriteit, waarbij het partnerschapsbeginsel wordt gevolgd.

De Commissie kan met raadgevende stem aan de werkzaamheden van de stuurgroep deelnemen.

2.  De stuurgroep voert de volgende taken uit:

a) 

zij evalueert de vorderingen bij het bereiken van de mijlpalen, de outputs en de resultaten van het gezamenlijke actieplan;

b) 

zij onderzoekt eventuele voorstellen tot wijziging van het gezamenlijke actieplan om rekening te houden met aspecten die van invloed zijn op de prestaties en keurt die in voorkomend geval voorstellen goed.

3.  Wanneer een lidstaat een verzoek tot wijziging van gemeenschappelijke actieplannen indient bij de Commissie, wordt dit naar behoren gemotiveerd. De Commissie beoordeelt of het verzoek tot wijziging gerechtvaardigd is, rekening houdend met de door de lidstaat verstrekte informatie. De Commissie kan opmerkingen maken en de lidstaat verstrekt de Commissie alle noodzakelijke aanvullende informatie. Uiterlijk drie maanden na de indiening van het verzoek tot wijziging door de lidstaat stelt de Commissie door middel van een uitvoeringshandeling een besluit tot goedkeuring van dat verzoek vast, op voorwaarde dat naar tevredenheid rekening is gehouden met de eventuele opmerkingen van de Commissie. De wijziging treedt in werking op de datum van het besluit, tenzij in het besluit een andere datum van inwerkingtreding is vastgesteld.

Artikel 109

Financieel beheer en controle van het gezamenlijke actieplan

1.  Betalingen aan de begunstigde van een gezamenlijk actieplan worden behandeld als forfaitaire bedragen of standaardschalen van eenheidskosten. ►M6  ————— ◄

2.  Het financiële beheer, de controle en de audit van het gemeenschappelijke actieplan zijn er uitsluitend op gericht te controleren of aan de in het besluit tot goedkeuring van het gemeenschappelijke actieplan vastgestelde betalingsvoorwaarden wordt voldaan.

3.  De begunstigde van een gezamenlijke actieplan en onder zijn verantwoordelijkheid handelende instanties mogen hun eigen boekhoudpraktijk toepassen op de kosten voor het uitvoeren van concrete acties. De auditautoriteit of de Commissie verricht geen audit in verband met die boekhoudpraktijk en de door de begunstigde werkelijk gemaakte kosten.



TITEL III

TOEZICHT, EVALUATIE, VOORLICHTING EN COMMUNICATIE



HOOFDSTUK I

Toezicht en evaluatie

Artikel 110

Functies van het toezichtcomité

1.  Het toezichtcomité onderzoekt in het bijzonder:

a) 

vraagstukken die van invloed zijn op de prestaties van het operationele programma;

b) 

vorderingen gemaakt bij de uitvoering van het evaluatieplan en het vervolg dat aan de bevindingen van evaluaties is gegeven;

▼M6

c) 

de uitvoering van de communicatiestrategie, met inbegrip van voorlichtings- en communicatiemaatregelen en van maatregelen om de zichtbaarheid van de fondsen te vergroten;

▼B

d) 

de uitvoering van grote projecten;

e) 

de uitvoering van gezamenlijke actieplannen;

f) 

acties om gelijkheid van mannen en vrouwen, gelijke kansen en non-discriminatie, met inbegrip van toegankelijkheid voor mensen met een handicap, te bevorderen;

g) 

acties om duurzame ontwikkeling te bevorderen;

h) 

indien niet aan de van toepassing zijnde ex-antevoorwaarden is voldaan op de datum van indiening van de partnerschapovereenkomst en het operationele programma, voortgang in de maatregelen om aan de geldende ex-antevoorwaarden te voldoen;

i) 

financieringsinstrumenten.

2.  In afwijking van artikel 49, lid 3, worden de volgende elementen door het toezichtcomité onderzocht en goedgekeurd:

▼M6

a) 

de methoden en criteria gebruikt voor de selectie van concrete acties, behalve wanneer die criteria zijn goedgekeurd door plaatselijke actiegroepen overeenkomstig artikel 34, lid 3, onder c);

▼B

b) 

de jaarverslagen en het eindverslag over de uitvoering;

c) 

het evaluatieplan voor het operationele programma en eventuele wijzigingen van het evaluatieplan, ook indien onderdeel van een gemeenschappelijk evaluatieplan overeenkomstig artikel 114, lid 1;

d) 

de communicatiestrategie voor het operationele programma en eventuele wijzigingen van de strategie;

e) 

voorstellen van de managementautoriteit voor wijzigingen van het operationele programma.

Artikel 111

Uitvoeringsverslagen voor de doelstelling "investeren in groei en werkgelegenheid"

1.  De lidstaat dient uiterlijk op 31 mei 2016 en vervolgens uiterlijk op dezelfde dag van elk volgend jaar tot en met 2023 een jaarverslag over de uitvoering overeenkomstig artikel 50, lid 1, bij de Commissie in. Het verslag dat in 2016 wordt ingediend, betreft de begrotingsjaren 2014 en 2015 alsmede de periode tussen de begindatum voor de subsidiabiliteit van de uitgaven en 31 december 2013.

2.  Voor de in 2017 en 2019 in te dienen verslagen valt de in lid 1 bedoelde tijdslimiet op 30 juni.

3.  In de jaarverslagen over de uitvoering wordt informatie gegeven over:

a) 

de uitvoering van het operationele programma overeenkomstig artikel 50, lid 2;

b) 

de vorderingen bij de voorbereiding en uitvoering van grote projecten en gezamenlijke actieplannen.

4.  De jaarverslagen over de uitvoering die in 2017 en 2019 worden ingediend, omvatten een uiteenzetting en beoordeling van de krachtens artikel 50, leden 4 en 5, vereiste informatie, van de in lid 3 van dit artikel bedoelde informatie, en bovendien van de volgende informatie:

a) 

de vorderingen bij de uitvoering van het evaluatieplan en het vervolg dat aan de bevindingen van evaluaties is gegeven;

b) 

de resultaten van de voorlichtings- en publiciteitsmaatregelen voor de Fondsen die in het kader van de communicatiestrategie worden uitgevoerd;

c) 

de betrokkenheid van de partners bij de uitvoering, het toezicht en de evaluatie van het operationele programma.

De jaarverslagen over de uitvoering die in 2017 en 2019 worden ingediend kunnen, afhankelijk van de inhoud en de doelstellingen van het operationele programma, informatie over de volgende elementen bevatten en deze beoordelen:

a) 

de vorderingen bij de uitvoering van de geïntegreerde aanpak voor territoriale ontwikkeling, met inbegrip van de ontwikkeling van regio's met demografische uitdagingen en permanente of natuurlijke belemmeringen, duurzame stedelijke ontwikkeling, en vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling in het kader van het operationele programma;

b) 

de vorderingen bij de uitvoering van acties ter vergroting van de capaciteit van de autoriteiten van de lidstaten en van de begunstigden om de Fondsen administratief te beheren en te gebruiken;

c) 

de vorderingen bij de uitvoering van interregionale en transnationale acties;

d) 

in voorkomend geval, de bijdrage aan macroregionale en zeebekkenstrategieën;

e) 

de specifieke acties die zijn uitgevoerd om de gelijkheid van mannen en vrouwen te bevorderen en discriminatie te voorkomen, met name de bevordering van de toegankelijkheid voor mensen met een handicap, en de regelingen die zijn getroffen om de integratie van het genderperspectief in het operationele programma en in concrete acties te waarborgen;

f) 

de acties die overeenkomstig artikel 8 zijn uitgevoerd om duurzame ontwikkeling te bevorderen;

g) 

de vorderingen bij de uitvoering van eventuele acties op het gebied van sociale innovatie;

h) 

de vorderingen bij de uitvoering van maatregelen om te voorzien in de specifieke behoeften van de geografische gebieden die het hardst door armoede worden getroffen of van doelgroepen die het grootste risico lopen gediscrimineerd of sociaal uitgesloten te worden, waarbij bijzondere aandacht wordt besteed aan gemarginaliseerde gemeenschappen, personen met een handicap, langdurig werklozen en werkloze jongeren, met vermelding van de gebruikte financiële middelen, in voorkomend geval;

In afwijking van de eerste en tweede alinea en met het oog op de samenhang tussen de partnerschapovereenkomst en het voortgangsverslag, ►C1  kunnen lidstaten met niet meer dan één operationeel programma per fonds de informatie in verband met de in artikel 50, lid 4, gestelde ex-antevoorwaarden, de in artikel 50, lid 5, verlangde informatie, ◄ en de onder de punten a), b), c) en h) van de tweede alinea van dit lid bedoelde informatie in het voortgangsverslag opnemen in plaats van in de in 2017 respectievelijk 2019 in te dienen jaarverslagen en het eindverslag over de uitvoering, onverminderd het bepaalde in artikel 110, lid 2, onder b).

5.  De jaarverslagen en eindverslagen over de uitvoering worden opgesteld volgens modellen die de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen, teneinde eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van dit artikel te waarborgen, vaststelt. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 150, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

Artikel 112

Indiening van financiële gegevens

1.  Ten behoeve van het toezicht dient de lidstaat uiterlijk op 31 januari, 31 juli en 31 oktober voor elk operationeel programma de volgende gegevens elektronisch bij de Commissie in, uitgesplitst naar ►C1  prioriteitsas ◄ :

a) 

de totale en publieke subsidiabele kosten van de concrete acties en het aantal concrete acties dat voor steun is geselecteerd;

b) 

de totale subsidiabele uitgaven die door de begunstigden bij de managementautoriteit zijn gedeclareerd.

2.  De gegevens die uiterlijk op 31 januari worden ingediend, worden bovendien uitgesplitst naar categorie steunverlening. Door de indiening van deze gegevens wordt geacht te zijn voldaan aan het voorschrift voor de indiening van de in artikel 50, lid 2, bedoelde financiële gegevens.

3.  Bij de gegevens die uiterlijk op 31 januari en 31 juli worden ingediend, wordt een raming gevoegd van het bedrag waarvoor de lidstaten betalingsaanvragen voor het lopende en het daaropvolgende begrotingsjaar verwachten in te dienen.

4.  De uit hoofde van dit artikel ingediende gegevens moeten lopen tot het eind van de maand die aan de maand van indiening voorafgaat.

5.  De Commissie stelt, om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van dit artikel, uitvoeringshandelingen vast met het te gebruiken model bij indiening van de financiële gegevens bij de Commissie ten behoeve van het toezicht. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 150, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 113

Cohesieverslag

Het in artikel 175 VWEU bedoelde verslag van de Commissie bevat:

a) 

een balans van de vorderingen met betrekking tot het bereiken van economische, sociale en territoriale samenhang, inclusief de sociaaleconomische situatie en ontwikkeling van de regio's, en de integratie van de prioriteiten van de Unie;

b) 

een balans van de rol van de Fondsen, de EIB-financiering en de andere instrumenten, en het effect van andere beleidstakken van de Unie en de lidstaten op de gemaakte vorderingen;

c) 

in voorkomend geval, een opgave van toekomstige Uniemaatregelen en beleidskeuzen ter versterking van de economische, sociale en territoriale cohesie, en realisering van de Unieprioriteiten.

Artikel 114

Evaluatie

▼M6

1.  De managementautoriteit of de lidstaat stelt voor één of meerdere operationele programma’s een evaluatieplan op. Het evaluatieplan wordt uiterlijk een jaar na goedkeuring van het operationele programma bij het toezichtcomité ingediend. Voor specifieke programma’s als bedoeld in artikel 39, lid 4, eerste alinea, onder b), die vóór 2 augustus 2018 zijn vastgesteld, wordt het evaluatieplan uiterlijk een jaar na die datum bij het toezichtcomité ingediend.

▼B

2.  Uiterlijk op 31 december 2022 dienen de managementautoriteiten, voor elk operationeel programma, een verslag in met een samenvatting van de bevindingen van de tijdens de programmeringsperiode uitgevoerde evaluaties en de belangrijkste outputs en resultaten van het operationele programma, voorzien van toelichtingen op de gerapporteerde informatie.

3.  De Commissie verricht in nauwe samenwerking met de lidstaten en de managementautoriteiten ex-postevaluaties.

▼M6 —————

▼B



HOOFDSTUK II

▼M6

Voorlichting, communicatie en zichtbaarheid

▼B

Artikel 115

▼M6

Voorlichting, communicatie en zichtbaarheid

▼B

1.  De lidstaten en managementautoriteiten zijn verantwoordelijk voor:

a) 

het opstellen van communicatiestrategieën;

b) 

het verzekeren van de oprichting van één website of portaalsite die informatie over alle operationele programma's in die lidstaat geeft, alsook toegang tot die programma's, inclusief de informatie over het tijdschema voor de uitvoering van de programmering en eventuele openbare raadplegingen in verband daarmee;

c) 

de voorlichting van potentiële begunstigden over de financieringsmogelijkheden van operationele programma's;

▼M6

d) 

het bij de burgers van de Unie onder de aandacht brengen van de rol en de verwezenlijkingen van het cohesiebeleid en van de Fondsen door maatregelen ter verhoging van de zichtbaarheid van de resultaten en effecten van partnerschapsovereenkomsten, operationele programma” s en concrete acties.

▼B

2.  Om de steun uit de Fondsen inzichtelijk te maken, houden de lidstaten of de managementautoriteiten een lijst bij van de concrete acties per operationeel programma en per Fonds, in spreadsheetdatabestand, zodat de gegevens kunnen worden gesorteerd, doorzocht, uitgelicht, vergeleken en gemakkelijk op het internet kunnen worden gezet, bijvoorbeeld in CSV- of XML-bestand. Deze lijst van concrete acties is via de unieke website of de unieke portaalsite toegankelijk en bevat een lijst en samenvatting van alle operationele programma's in die lidstaat.

Om vervolgens het gebruik van de lijst van concrete acties door de private sector, maatschappelijke organisaties, of de nationale overheidsdiensten aan te moedigen kunnen de toepasselijke licentievoorwaarden waaronder gegevens zijn gepubliceerd, duidelijk op de website worden vermeld.

De lijst van concrete acties wordt ten minste elke zes maanden bijgewerkt.

In bijlage XII is de informatie vastgesteld die in ieder geval in de lijst van concrete acties moet worden opgenomen.

▼M6

3.  In bijlage XII zijn nadere voorschriften vastgesteld betreffende de op het publiek gerichte voorlichtings-, communicatie- en zichtbaarheidsmaatregelen, alsook betreffende de op potentiële begunstigden en begunstigden gerichte voorlichtingsmaatregelen.

▼B

4.  De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast betreffende de technische kenmerken van voorlichtings- en communicatiemaatregelen voor concrete acties alsmede instructies voor het ontwerp van het embleem en aanwijzingen voor de standaardkleuren. ►C1  Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 150, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure. ◄

Artikel 116

Communicatiestrategie

1.  De lidstaat of de managementautoriteiten stellen voor elk operationeel programma een communicatiestrategie op. Er mag een gemeenschappelijke communicatiestrategie voor verscheidene operationele programma's worden opgesteld. In de communicatiestrategie wordt overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel rekening gehouden met de omvang van het (de) desbetreffende operationele programma('s).

De communicatiestrategie bevat de in bijlage XII vermelde elementen.

2.  Overeenkomstig artikel 110, lid 2, onder d) wordt de communicatiestrategie uiterlijk zes maanden na de goedkeuring van het (de) desbetreffende operationele programma('s) ter goedkeuring aan het toezichtcomité voorgelegd.

Indien een gemeenschappelijke communicatiestrategie voor meerdere operationele programma's wordt opgesteld en meerdere toezichtcomités betreft, kan de lidstaat één toezichtcomité aanwijzen dat, in overleg met de andere toezichtcomités, verantwoordelijk is voor de goedkeuring van de communicatiestrategie en voor eventuele latere wijzigingen van die strategie.

Indien nodig kan de communicatiestrategie gedurende de programmeringsperiode door de lidstaat of de managementautoriteiten worden gewijzigd. De gewijzigde communicatiestrategie wordt overeenkomstig artikel 110, lid 2, onder d) door de managementautoriteit ter goedkeuring aan het toezichtcomité voorgelegd.

▼M6

3.  In afwijking van lid 2, derde alinea, van dit artikel brengt de managementautoriteit het (de) verantwoordelijke toezichtcomité(s) ten minste een keer per jaar op de hoogte van de vorderingen bij de uitvoering van de communicatiestrategie als bedoeld in artikel 110, lid 1, onder c), en van haar analyse van de resultaten van die uitvoering, alsmede van de voor het volgende jaar geplande en uit te voeren voorlichtings- en communicatieactiviteiten en maatregelen ter verhoging van de zichtbaarheid van de Fondsen. Het toezichtcomité brengt advies uit over de voor het volgende jaar geplande activiteiten en maatregelen, ook wat betreft manieren om de op het publiek gerichte communicatieactiviteiten doeltreffender te maken.

▼B

Artikel 117

Contactpersonen voor voorlichting en communicatie en hun netwerken

1.  Elke lidstaat wijst een contactpersoon voor voorlichting en communicatie aan om de voorlichtings- en communicatieacties voor een of meer Fondsen te coördineren, met inbegrip van relevante programma's in het kader van de doelstelling "Europese territoriale samenwerking", en brengt de Commissie hiervan op de hoogte.

2.  De contactpersoon voor voorlichting en communicatie is verantwoordelijk voor de coördinatie van het nationaal netwerk van voorlichters voor de Fondsen indien een dergelijk netwerk bestaat, het oprichten en onderhouden van de in bijlage XII bedoelde website of portaalsite en het geven van een overzicht van de communicatiemaatregelen op lidstaatniveau.

3.  Elke managementautoriteit wijst één persoon aan die verantwoordelijk is voor de voorlichting en communicatie op het niveau van het operationele programma en brengt de Commissie hiervan op de hoogte. In voorkomend geval kan één persoon voor meerdere operationele programma's worden aangewezen.

▼M6

4.  De Commissie richt netwerken op Unieniveau op waaraan de door de lidstaten aangewezen leden deelnemen om informatie over de resultaten van de uitvoering van de communicatiestrategieën, ervaringen met de uitvoering van voorlichtings- en communicatiemaatregelen en goede werkmethoden uit te wisselen, en om waar passend gezamenlijke planning of coördinatie van communicatieactiviteiten tussen de lidstaten en met de Commissie mogelijk te maken. De netwerken bespreken en beoordelen ten minste eenmaal per jaar de doeltreffendheid van de informatie- en communicatiemaatregelen, en doen aanbevelingen om de reikwijdte en de impact van communicatieactiviteiten te vergroten en om de resultaten en de meerwaarde van die activiteiten onder de aandacht te brengen.

▼B



TITEL IV

TECHNISCHE BIJSTAND

Artikel 118

Technische bijstand op initiatief van de Commissie

De Fondsen kunnen met inachtneming van de aftrekken gemaakt volgens artikel 91, lid 3, technische bijstand ondersteunen tot een maximum van 0,35 % van hun respectieve jaarlijkse toewijzing.

Artikel 119

Technische bijstand van de lidstaten

▼M6

1.  Het bedrag van de Fondsen dat aan technische bijstand in een lidstaat wordt toegewezen, mag niet meer bedragen dan 4 % van het totale bedrag van de Fondsen dat is toegewezen aan operationele programma’s in het kader van de doelstelling „investeren in groei en werkgelegenheid”.

▼B

Een lidstaat mag rekening houden met de specifieke toewijzing voor het YEI bij de berekening van het maximum van het totale bedrag van de middelen dat is toegewezen voor technische bijstand ten behoeve van de lidstaat.

2.   ►M6  ————— ◄ Onverminderd lid 1 mag de toewijzing uit een Fonds voor technische bijstand niet meer bedragen dan 10 % van de totale toewijzing van dat Fonds voor operationele programma's in een lidstaat voor elke regiocategorie van in voorkomend geval de doelstelling "investeren in groei en werkgelegenheid".

3.  In afwijking van artikel 70, leden 1 en 2, kunnen concrete acties inzake technische bijstand buiten het programmagebied, doch binnen de Unie, worden uitgevoerd, op voorwaarde dat zij aan het operationele programma of, in het geval van een operationeel programma voor technische bijstand, aan de andere betrokken programma's ten goede komen.

▼M6

4.  In het geval van de structuurfondsen, indien de toewijzingen als bedoeld in lid 1 worden aangewend ter ondersteuning van concrete acties inzake technische bijstand die samen genomen betrekking hebben op meer dan één regiocategorie, kunnen de uitgaven van de acties worden uitgevoerd krachtens een prioriteitsas waarbij verschillende regiocategorieën worden gecombineerd en kan er een pro rata grondslag worden toegepast, rekening houdend met de respectieve toewijzingen aan de verschillende regiocategorieën van het operationeel programma of de toewijzing aan elke regiocategorie als een aandeel in de totale toewijzing van de lidstaat.

▼B

5.  In afwijking van lid 1 kan, indien de totale toewijzing uit de fondsen aan een lidstaat in het kader van de doelstelling "Investeren in groei en werkgelegenheid", niet meer dan 1 000 000 000 EUR bedraagt, de toewijzing voor technische bijstand worden verhoogd tot ofwel 6 % van die totale toewijzing ofwel 50 000 000 EUR, indien dit laatste bedrag lager is.

▼M6

5 bis.  De beoordeling van de eerbiediging van de percentages wordt op het tijdstip van de vaststelling van het operationale programma uitgevoerd.

▼B

6.  Technische bijstand wordt verleend in de vorm van een ►C1  prioriteitsas ◄ van één Fonds binnen een operationeel programma of in de vorm van een specifiek operationeel programma of in beide vormen.



TITEL V

FINANCIËLE STEUN UIT DE FONDSEN

Artikel 120

Bepaling van de medefinancieringspercentages

1.  In het besluit van de Commissie tot vaststelling van een operationeel programma worden het medefinancieringspercentage en het maximumbedrag van de steun uit de Fondsen voor elke ►C1  prioriteitsas ◄ bepaald. Wanneer een ►C1  prioriteitsas ◄ betrekking heeft op verscheidene regiocategorieën of verscheidene Fondsen wordt in het besluit van de Commissie zo nodig het medefinancieringspercentage per categorie regio en Fonds vastgesteld.

2.  Voor elke ►C1  prioriteitsas ◄ wordt in het besluit van de Commissie vermeld of het medefinancieringspercentage voor de ►C1  prioriteitsas ◄ van toepassing is op:

a) 

het totaal van de subsidiabele publieke en private uitgaven; of

b) 

de publieke subsidiabele uitgaven.

3.  Het medefinancieringspercentage van elke ►C1  prioriteitsas ◄ en, waar relevant, per regiocategorie en Fonds, van operationele programma's voor de doelstelling "investeren in groei en werkgelegenheid" bedraagt niet meer dan:

a) 

85 % voor het Cohesiefonds;

b) 

85 % voor de minder ontwikkelde regio’s van de lidstaten waarvan het bbp per inwoner voor de periode 2007-2009 minder dan 85 % van het gemiddelde van de EU-27 voor dezelfde periode bedroeg en voor de ultraperifere gebieden, inclusief de aanvullende toewijzing voor de ultraperifere gebieden overeenkomstig artikel 92, lid 1, onder e), en artikel 4, lid 2, van de ETS-verordening;

c) 

80 % voor de minder ontwikkelde regio's van de andere lidstaten dan bedoeld onder b) en voor alle regio's waarvan het bbp per inwoner gebruikt als een subsidiabiliteitscriterium voor de programmeringsperiode 2007-2013 minder dan 75 % van het gemiddelde van de EU-25 bedroeg, maar waarvan het bbp per inwoner meer dan 75 % van het gemiddelde bbp van de EU-27 bedraagt, alsmede voor regio's als gedefinieerd in artikel 8, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1083/2006 die overgangssteun ontvangen voor de programmeringsperiode 2007-2013;

d) 

60 % voor de andere dan de onder c) bedoelde overgangsregio’s;

e) 

50 % voor de andere dan de onder c) bedoelde meer ontwikkelde regio’s.

▼M2

Voor de periode van 1 januari 2014 tot de afsluiting van het operationele programma is het medefinancieringspercentage voor elke prioritaire as van alle operationele programma's in Cyprus niet hoger dan 85 %.

▼B

De Commissie voert een evaluatie uit om te beoordelen of het behoud van de in de tweede alinea bedoelde medefinancieringspercentage na 30 juni 2017 verantwoord is en zij dient indien nodig een wetgevingsvoorstel in vóór 30 juni 2016.

Het medefinancieringspercentage van elke ►C1  prioriteitsas ◄ van operationele programma’s voor de doelstelling „Europese territoriale samenwerking” bedraagt niet meer dan 85 %.

Het in punten b) tot en met e) van de eerste alinea bedoelde maximale medefinancieringspercentage wordt verhoogd voor elke ►C1  prioriteitsas ◄ die het YEI uitvoert en wanneer een ►C1  prioriteitsas ◄ is gewijd aan sociale innovatie of transnationale samenwerking of een combinatie van beide. Die verhoging wordt bepaald overeenkomstig de specifieke voorschriften voor het ESF.

4.  Het medefinancieringspercentage van de aanvullende toewijzing overeenkomstig artikel 92, lid 1, onder e), bedraagt niet meer dan 50 % voor de regio's van NUTS-niveau 2 die aan de criteria in artikel 2 van Protocol nr. 6 bij de Toetredingsakte van 1994.

5.  Het in lid 3 bedoelde maximale medefinancieringspercentage van elke ►C1  prioriteitsas ◄ wordt met tien procentpunten verhoogd als een gehele ►C1  prioriteitsas ◄ wordt uitgevoerd door middel van financieringsinstrumenten of door middel van vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling.

6.  De bijdrage uit de Fondsen mag voor elke ►C1  prioriteitsas ◄ niet lager zijn dan 20 % van de subsidiabele publieke uitgaven.

7.  Binnen een operationeel programma kan een afzonderlijke ►C1  prioriteitsas ◄ met een medefinancieringspercentage tot 100 % worden vastgesteld om concrete acties te ondersteunen die worden uitgevoerd door middel van op het niveau van de Unie ingestelde financieringsinstrumenten onder direct of indirect beheer van de Commissie. Wanneer een afzonderlijke ►C1  prioriteitsas ◄ voor dit doel wordt vastgesteld, mag de steun in het kader van deze as niet op een andere wijze ten uitvoer worden gelegd.

▼M4

8.  Binnen een operationeel programma kan een afzonderlijke prioritaire as met een medefinancieringspercentage tot 95 % worden vastgesteld om concrete acties te ondersteunen die aan alle volgende voorwaarden voldoen:

a) 

de concrete acties zijn door managementautoriteiten gekozen als reactie op grote of regionale natuurrampen als gedefinieerd in artikel 2, lid 2, en artikel 3 van Verordening (EG) nr. 2012/2002 van de Raad ( 26 );

b) 

de concrete acties zijn bedoeld voor de wederopbouw na de natuurramp, en

c) 

de concrete acties worden ondersteund in het kader van een investeringsprioriteit van het EFRO.

Het voor de in de eerste alinea genoemde acties toegewezen bedrag is niet meer dan 5 % van de totale EFRO-toewijzing in een lidstaat voor de programmeringsperiode 2014-2020.

In afwijking van artikel 65, lid 9, zijn uitgaven voor concrete acties in het kader van deze prioriteitsas subsidiabel vanaf de datum waarop de natuurramp zich heeft voorgedaan.

Indien de uitgaven in verband met de concrete acties als bedoeld in de eerste alinea zijn vermeld in een betalingsaanvraag die bij de Commissie is ingediend alvorens de afzonderlijke prioriteitsas is vastgesteld, brengt de lidstaat de noodzakelijke aanpassingen aan in de daaropvolgende betalingsaanvraag en, zo nodig, in de daaropvolgende rekeningen die na de vaststelling van de wijziging van het programma worden ingediend.

▼B

Artikel 121

Differentiëring van de medefinancieringspercentages

Het medefinancieringspercentage voor de steun uit de Fondsen voor een ►C1  prioriteitsas ◄ kan worden aangepast op grond van:

1) 

het belang van de ►C1  prioriteitsas ◄ voor de verwezenlijking van de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei, met het oog op specifieke lacunes die moeten worden opgevuld;

2) 

milieubescherming en -verbetering, vooral door de toepassing van het voorzorgsbeginsel, het beginsel van het preventief optreden en het beginsel dat de vervuiler betaalt;

3) 

het percentage van de financiële inbreng van de private sector;

4) 

de dekking van gebieden met ernstige en permanente natuurlijke of demografische belemmeringen, die als volgt worden gedefinieerd:

a) 

insulaire lidstaten die voor bijstand uit het Cohesiefonds in aanmerking komen, en andere eilanden, behalve die waar de hoofdstad van een lidstaat gevestigd is of die een vaste verbinding met het vasteland hebben;

b) 

berggebieden als gedefinieerd in de nationale wetgeving van de lidstaat;

c) 

zones die dunbevolkt (minder dan 50 inwoners per vierkante kilometer) of zeer dunbevolkt zijn (minder dan 8 inwoners per vierkante kilometer);

d) 

de inclusie van de ultraperifere regio's zoals bedoeld in artikel 349 VWEU.



DEEL VIER

ALGEMENE BEPALINGEN DIE VAN TOEPASSING ZIJN OP DE FONDSEN EN HET EFMZV



TITEL I

BEHEER EN CONTROLE



HOOFDSTUK I

Beheers- en controlesystemen

Artikel 122

Verantwoordelijkheden van de lidstaten

1.  De lidstaten zorgen ervoor dat beheers- en controlesystemen voor operationele programma's overeenkomstig de artikelen 72, 73 en 74 worden ingesteld.

2.  Onregelmatigheden worden door de lidstaten voorkomen, opgespoord en gecorrigeerd en zij vorderen onverschuldigd betaalde bedragen terug, evenals eventuele rente wegens laattijdige betaling. ►C1  Zij stellen de Commissie in kennis van onregelmatigheden die 10 000 EUR aan steun uit een van de Fondsen of uit het EFMZV overschrijden en ◄ houden haar op de hoogte van significante vooruitgang van de desbetreffende administratieve en gerechtelijke procedures.

In de volgende gevallen stellen de lidstaten de Commissie niet in kennis van onregelmatigheden:

a) 

gevallen waarin de enige onregelmatigheid erin bestaat dat een concrete actie in het medegefinancierde operationele programma geheel of gedeeltelijk niet wordt uitgevoerd wegens faillissement van de begunstigde;

b) 

gevallen die door de begunstigde vrijwillig ter kennis van de management- of certificeringsautoriteit worden gebracht voordat zij door een van beide autoriteiten worden ontdekt, hetzij vóór, hetzij na betaling van de overheidsbijdrage;

▼C1

c) 

gevallen die door de management- of certificeringsautoriteit worden ontdekt en rechtgezet vóór opneming van de desbetreffende uitgaven in een bij de Commissie ingediende betalingsaanvraag.

▼B

In alle andere gevallen, meer bepaald in gevallen voorafgaand aan een faillissement of in gevallen waarin een vermoeden van fraude bestaat, worden de geconstateerde onregelmatigheden, tezamen met de preventieve en corrigerende maatregelen daarvoor, ter kennis van de Commissie gebracht.

▼M6

Wanneer bedragen die voor een concrete actie ten onrechte aan een begunstigde zijn betaald, door een fout of nalatigheid van een lidstaat niet kunnen worden teruggevorderd, is die lidstaat verantwoordelijk voor de terugbetaling van de betrokken bedragen aan de begroting van de Unie. De lidstaten kunnen besluiten een onverschuldigd betaald bedrag niet terug te vorderen indien het van de begunstigde terug te vorderen bedrag voor een actie in een boekjaar, zonder rente, niet meer dan 250 EUR aan steun uit de Fondsen bedraagt.

▼B

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 149 gedelegeerde handelingen vast te stellen die bijkomende voorschriften bevatten betreffende de criteria ter vaststelling van de te melden onregelmatigheden en de te leveren gegevens, alsmede betreffende de toe te passen voorwaarden en procedures om te kunnen vaststellen of oninbare bedragen door de lidstaten terugbetaald moeten worden.

De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met voorschriften voor de frequentie en de vorm van de rapportage over onregelmatigheden. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 150, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure

3.  De lidstaten zorgen ervoor dat uiterlijk op 31 december 2015 de uitwisseling van alle informatie tussen de begunstigden en een managementautoriteit, een certificeringsautoriteit, een auditautoriteit en intermediaire instanties door middel van elektronische systemen voor gegevensuitwisseling kan plaatsvinden.

De in de eerste alinea bedoelde systemen moeten interoperabel zijn met de kaders van de lidstaten en van de Unie en ervoor zorgen dat de begunstigden alle in de eerste alinea bedoelde informatie slechts een keer hoeven in te dienen.

De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast die voorschriften vastleggen voor de uitwisseling van informatie overeenkomstig dit lid. ►C1  Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 150, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure. ◄

4.  Lid 3 is niet van toepassing op het EFMZV.



HOOFDSTUK II

Management- en controleautoriteiten

Artikel 123

Aanwijzing van autoriteiten

1.  Elke lidstaat wijst voor elk operationeel programma een nationale, regionale of plaatselijke openbare autoriteit of instantie, dan wel een privaatrechtelijke instantie, als managementautoriteit aan. Een en dezelfde managementautoriteit mag voor verscheidende operationele programma's worden aangewezen.

2.  De lidstaten wijzen, onverminderd lid 3, voor elk operationeel programma een nationale, regionale of plaatselijke openbare autoriteit of instantie als certificeringsautoriteit aan. Een en dezelfde certificeringsautoriteit mag voor verscheidene operationele programma's worden aangewezen.

3.  De lidstaten kunnen voor een operationeel programma een managementautoriteit die een openbare autoriteit of instantie is, aanwijzen om daarnaast de taken van de certificeringsautoriteit te verrichten.

4.  De lidstaten wijzen voor elk operationeel programma een nationale, regionale of plaatselijke openbare autoriteit of instantie als auditautoriteit aan, die functioneel onafhankelijk is van de managementautoriteit en de certificeringsautoriteit. Een en dezelfde auditautoriteit mag voor verscheidene operationele programma's worden aangewezen.

▼M6

5.  In het geval van de Fondsen en in het geval van het EFMZV mogen de managementautoriteit, de eventuele certificeringsautoriteit en de auditautoriteit deel uitmaken van dezelfde publieke autoriteit of instantie, mits het beginsel van scheiding van functies wordt nageleefd.

▼B

Indien het totale steunbedrag uit de Fondsen voor een operationeel programma meer dan 250 000 000 EUR of uit het EFMZV meer dan 100 000 000 EUR bedraagt, mag de auditautoriteit echter deel uitmaken van dezelfde publieke autoriteit of instantie als de managementautoriteit indien de Commissie, overeenkomstig de toepasselijke bepalingen voor de voorgaande programmeringsperiode, de lidstaat vóór de datum van godkeuring van het operationele programma in kwestie in kennis heeft gesteld van haar conclusie dat zij zich hoofdzakelijk op haar auditoordeel kan verlaten, of indien de Commissie op basis van de ervaring met de vorige programmeringsperiode ervan overtuigd is dat de institutionele organisatie en verantwoordingsplicht van de auditautoriteit voldoende garanties bieden voor haar functionele onafhankelijkheid en haar betrouwbaarheid.

6.  De lidstaten kunnen een of meer intermediaire instanties aanwijzen om bepaalde taken van de management- of certificeringsautoriteit onder verantwoordelijkheid van die autoriteit uit te voeren. De regelingen die de management- of certificeringsautoriteit en de intermediaire instanties hiervoor treffen, worden formeel schriftelijk vastgelegd.

7.  De lidstaat of de managementautoriteit kan het beheer van een deel van een operationeel programma aan een intermediaire instantie toevertrouwen door een schriftelijke overeenkomst met die instantie te sluiten ("globale subsidie"). De intermediaire instantie verstrekt garanties omtrent haar solvabiliteit, haar competentie op het betrokken werkterrein en haar capaciteit op het gebied van administratief en financieel beheer.

8.  De lidstaat kan op eigen initiatief een coördinerende instantie aanwijzen die tot taak heeft contact met de Commissie te houden en informatie aan de Commissie te verstrekken, activiteiten van de andere aangewezen relevante instanties te coördineren en te bevorderen dat het toepasselijke recht op geharmoniseerde wijze wordt toegepast.

9.  De lidstaat stelt schriftelijke voorschriften vast voor zijn relaties met de management-, certificerings- en auditautoriteiten, voor de relaties tussen die autoriteiten onderling en voor de relaties van die autoriteiten met de Commissie.

Artikel 124

Procedure voor het aanwijzen van de managementautoriteit en de certificeringsautoriteit

1.  De lidstaat stelt de Commissie in kennis van de datum en de vorm van de aanwijzingen, die op het gepaste niveau geschieden, van de managementautoriteit en, waar nodig, de certificeringsautoriteit, voordat de eerste aanvraag voor tussentijdse betaling bij de Commissie wordt ingediend.

2.  De aanwijzing bedoeld in lid 1 geschiedt op basis van een verslag en een oordeel van een onafhankelijke auditinstantie die nagaat of de aangewezen autoriteiten voldoen aan de criteria inzake interne controle-omgeving, risicobeheersing, beheers- en controleactiviteiten en toezicht in bijlage XIII. De onafhankelijke auditinstantie is de auditautoriteit, of een andere publiek- of privaatrechtelijke instantie met de vereiste auditcapaciteit, onafhankelijk van de managementautoriteit en, waar van toepassing, van de certificeringsautoriteit, die werkt volgens internationaal aanvaarde auditnormen. Als de onafhankelijke auditinstantie vaststelt dat het deel van het beheers- en controlesysteem betreffende de management- of de certificeringsautoriteit, in essentie hetzelfde is als voor de voorgaande programmeringsperiode, en dat er op basis van auditwerk dat is verricht overeenkomstig de bepalingen ter zake van Verordening (EG) nr. 1083/2006 en Verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad ( 27 ) reden is om aan te nemen dat zij in die periode goed functioneerden, kan de instantie zonder aanvullend auditwerk te doen, tot de slotsom komen dat aan de criteria is voldaan.

3.  Als het totale steunbedrag uit de fondsen aan een operationeel programma meer dan 250 000 000 EUR bedraagt of als het totale steunbedrag uit het EFMZV meer dan 100 000 000 EUR bedraagt, kan de Commissie binnen een maand na kennisgeving van de in lid 1 bedoelde aanwijzing het verslag en het oordeel van de in lid 2 bedoelde onafhankelijke auditinstantie opvragen, alsmede de beschrijving van de geldende functies en procedures voor de managementautoriteit of, in voorkomend geval, de certificeringsautoriteit. De Commissie besluit of zij die documenten opvraagt op basis van haar risicobeoordeling, rekening houdend met informatie over significante wijzigingen in de functies en procedures van de managementautoriteit of, in voorkomend geval, de certificeringsautoriteit, in vergelijking met de voorgaande programmeringsperiode en relevante aanwijzingen inzake hun goede functionering.

De Commissie kan binnen twee maanden na ontvangst van de in de eerste alinea bedoelde documenten opmerkingen maken. Onverminderd artikel 83 wordt door de bestudering van deze documenten de behandeling van aanvragen voor tussentijdse betalingen niet onderbroken.

4.  Als het totale steunbedrag uit de fondsen aan een operationeel programma meer dan 250 000 000 EUR bedraagt of uit het EFMZV meer dan 100 000 000 EUR bedraagt en er sprake is van significante wijzingen in de functies en procedures van de managementautoriteit of, in voorkomend geval, de certificeringsautoriteit, in vergelijking met de voorgaande programmeringsperiode, kan de lidstaat de Commissie binnen twee maanden na de in lid 1 bedoelde kennisgeving van de aanwijzingen, op eigen initiatief de in lid 3 genoemde documenten doen toekomen. De Commissie maakt binnen drie maanden na ontvangst van die documenten opmerkingen daarop.

5.  Als bestaande audit- en controleresultaten aantonen dat de aangewezen autoriteit niet meer voldoet aan de criteria van lid 2, stelt de lidstaat op een passend niveau, afhankelijk van de ernst van het probleem, een proeftijd vast waarin de nodige corrigerende maatregelen zullen worden genomen.

Als de aangewezen autoriteit de vereiste corrigerende maatregelen niet binnen de door de lidstaat gestelde proeftijd uitvoert, beëindigt de lidstaat, op passend niveau de aanwijzing ervan.

De lidstaat stelt de Commissie onverwijld op de hoogte wanneer er een proeftijd wordt gesteld voor een aangewezen autoriteit, met informatie over de respectieve proeftijd, wanneer de proeftijd na uitvoering van corrigerende maatregelen wordt beëindigd, evenals wanneer de aanwijzing van een autoriteit wordt beëindigd. Door de kennisgeving dat een lidstaat een proeftijd stelt voor een aangewezen autoriteit wordt, onverminderd de toepassing van artikel 83, de behandeling van aanvragen voor tussentijdse betalingen niet onderbroken.

6.  Als de aanwijzing van een management- of certificeringsautoriteit wordt beëindigd, wijzen de lidstaten, in overeenstemming met de procedure van lid 2, een nieuwe autoriteit aan die de functies van de management- of certificeringsautoriteit overneemt, en stellen de Commissie daarvan in kennis.

7.  De Commissie stelt, om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van dit artikel, uitvoeringshandelingen vast betreffende het model voor het verslag en het advies van de onafhankelijke auditinstantie en de beschrijving van de geldende functies en procedures voor de managementautoriteit en, in voorkomend geval, de certificeringsautoriteit. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 150, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 125

Functies van de managementautoriteit

1.  De managementautoriteit is ervoor verantwoordelijk dat het operationele programma overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer wordt beheerd.

2.  Ten aanzien van het beheer van het operationeel programma moet de managementautoriteit:

a) 

de werkzaamheden van het in artikel 47 bedoelde toezichtcomité ondersteunen en dat comité alle informatie verstrekken die het nodig heeft om zijn taken te verrichten, in het bijzonder gegevens over de vorderingen bij de verwezenlijking van de doelstellingen van het operationele programma, financiële gegevens en gegevens over indicatoren en mijlpalen;

b) 

de in artikel 50 bedoelde jaarverslagen en eindverslagen over de uitvoering opstellen en, na goedkeuring door het toezichtcomité, bij de Commissie indienen;

c) 

aan de intermediaire instanties en begunstigden informatie ter beschikking stellen die van belang is voor de uitvoering van hun taken, respectievelijk voor de uitvoering van concrete acties;

d) 

een systeem opzetten voor de vastlegging en opslag in gecomputeriseerde vorm van de voor toezicht, evaluatie, financieel beheer, verificatie en audit vereiste gegevens over elke concrete actie, in voorkomend geval met inbegrip van gegevens over individuele deelnemers aan concrete acties;

e) 

waarborgen dat de onder d) bedoelde gegevens worden verzameld en in het systeem bedoeld onder d) worden opgeslagen en bewaard, en dat de gegevens over indicatoren naar geslacht zijn uitgesplitst, indien voorgeschreven in bijlagen I en II bij de ESF-verordening.

3.  Ten aanzien van de selectie van concrete acties moet de managementautoriteit:

a) 

passende selectieprocedures en -criteria opstellen en na goedkeuring toepassen, die:

i) 

ervoor zorgen dat concrete acties bijdragen tot het verwezenlijken van de specifieke doelstellingen en resultaten van de desbetreffende prioriteit;

ii) 

niet-discriminerend en transparant zijn;

iii) 

rekening houden met de algemene beginselen in de artikelen 7 en 8;

▼C1

b) 

waarborgen dat een geselecteerde concrete actie binnen het toepassingsgebied van het EFMZV, het betrokken Fonds of de betrokken Fondsen valt en kan worden toegewezen aan een categorie steunverlening of, in het geval van het EFMZV, een maatregel die in de prioriteit of prioriteiten van het operationele programma is vastgesteld;

▼M6

c) 

waarborgen dat de begunstigde een document ontvangt waarin de voorwaarden voor steun voor elke concrete actie zijn vermeld, met inbegrip van de specifieke eisen betreffende de producten of diensten die in het kader van de concrete actie moeten worden geleverd, het financieringsplan, de uitvoeringstermijn, alsmede de vereisten inzake voorlichting, communicatie en zichtbaarheid;

▼B

d) 

zich er vóór goedkeuring van de concrete actie van vergewissen dat de begunstigde voldoende administratieve, financiële en operationele capaciteit heeft om aan de in punt c) bedoelde voorwaarden te voldoen;

e) 

zich er, als de concrete actie is begonnen vóór de indiening van een financieringsaanvraag bij de managementautoriteit, van vergewissen dat voldaan is aan het toepasselijke recht dat relevant is voor de concrete actie;

f) 

waarborgen dat voor steun uit de Fondsen of uit het EFMZV geselecteerde concrete acties geen activiteiten omvatten die deel hebben uitgemaakt van een concrete actie ten aanzien waarvan een terugvorderingsprocedure overeenkomstig artikel 71 heeft of zou moeten hebben gelopen na verplaatsing van een productieactiviteit buiten het programmagebied;

g) 

bepalen aan welke categorieën steunverlening of, in het geval van het EFMZV, aan welke maatregelen de uitgave van een concrete actie moet worden toegewezen.

4.  Ten aanzien van het financiële beheer en de controle van het operationele programma moet de managementautoriteit:

▼M6

a) 

verifiëren of de medegefinancierde producten en diensten zijn geleverd, of de concrete actie voldoet aan het toepasselijke recht, aan het operationele programma en aan de voorwaarden voor steun voor de concrete actie en,

i) 

voor kosten die worden vergoed overeenkomstig artikel 67, lid 1, eerste alinea, onder a), of de door de begunstigden met betrekking tot die kosten gedeclareerde uitgaven daadwerkelijk zijn betaald;

ii) 

voor kosten die worden vergoed overeenkomstig artikel 67, lid 1, eerste alinea, onder b) tot en met e), of voldaan is aan de voorwaarden voor de vergoeding van de uitgave aan de begunstigde;

▼B

b) 

ervoor zorgen dat de begunstigden die betrokken zijn bij de uitvoering van concrete acties die op basis van werkelijk gemaakte subsidiabele kosten worden terugbetaald, hetzij een afzonderlijk boekhoudsysteem, hetzij een passende boekhoudkundige code gebruiken voor alle transacties die op een concrete actie betrekking hebben;

c) 

doeltreffende en evenredige fraudepreventiemaatregelen nemen op basis van de vastgestelde risico's;

d) 

procedures instellen om te garanderen dat alle documenten met betrekking tot uitgaven en audits die nodig zijn om voor een toereikend controlespoor te zorgen, worden bijgehouden overeenkomstig artikel 72, onder g);

e) 

de in ►M6  artikel 63, lid 5, onder a) en b), en artikel 63, leden 6 en 7, van het Financieel Reglement ◄ bedoelde beheersverklaring en jaarlijkse samenvatting opstellen.

In afwijking van het bepaalde in de eerste alinea, onder a), kan de ETS-verordening specifieke voorschriften inzake verificaties van toepassing op samenwerkingsprogramma's bevatten.

5.  De verificaties op grond van lid 4, eerste alinea, onder a), omvatten de volgende procedures:

a) 

administratieve verificaties voor elk verzoek tot terugbetaling van begunstigden;

b) 

verificaties ter plaatse van concrete acties.

De frequentie en de dekking van de verificaties ter plaatse moeten evenredig zijn aan het bedrag aan overheidssteun dat voor een concrete actie is verleend en aan het risico dat door deze verificaties en door audits door de auditautoriteit voor het beheers- en controlesysteem als geheel wordt vastgesteld.

6.  Verificaties ter plaatse van individuele concrete acties krachtens lid 5, eerste alinea, onder b), kunnen steekproefsgewijs worden uitgevoerd.

7.  Als de managementautoriteit tevens begunstigde van het operationele programma is, moeten de regelingen voor de in lid 4, eerste alinea, onder a), bedoelde verificaties een behoorlijke scheiding van functies garanderen.

8.  De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 149 gedelegeerde handelingen vast te stellen met voorschriften ter bepaling van de informatie met betrekking tot gegevens die in gecomputeriseerde vorm moeten worden vastgelegd en opgeslagen in het krachtens lid 2, onder d), van dit artikel opgezette toezichtsysteem.

De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met voorschriften over de technische specificaties van het krachtens lid 2, onder d), van dit artikel opgezette systeem. Deze uitvoeringshandelingen worden goedgekeurd overeenkomstig de in artikel 150, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.

9.  De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 149 gedelegeerde handelingen vast te stellen met de gedetailleerde minimumvereisten voor het in lid 4, eerste alinea, onder d), van dit artikel bedoelde controlespoor ten aanzien van de bij te houden boekhoudkundige gegevens en de te bewaren bescheiden op niveau van de certificeringsautoriteit, de managementautoriteit, de intermediaire instanties en de begunstigden.

10.  De Commissie stelt, om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van dit artikel, uitvoeringshandelingen vast betreffende het model voor de in lid 4, eerste alinea, onder e), van dit artikel bedoelde beheersverklaring. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 150, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure.

Artikel 126

Functies van de certificeringsautoriteit

De certificeringsautoriteit van een operationeel programma heeft met name tot taak:

a) 

betalingsaanvragen op te stellen en bij de Commissie in te dienen en te certificeren dat deze aanvragen op betrouwbare boekhoudsystemen gebaseerd zijn, door controleerbare ondersteunende documenten worden gestaafd en aan verificaties door de managementautoriteit zijn onderworpen;

b) 

de in ►M6  artikel 63, lid 5, onder a), en artikel 63, lid 6, van het Financieel Reglement ◄ bedoelde rekeningen op te stellen;

c) 

te certificeren dat de rekeningen volledig, nauwkeurig en waarachtig zijn en dat de in de rekeningen opgenomen uitgaven in overeenstemming zijn met het toepasselijke recht en zijn gedaan voor concrete acties die zijn geselecteerd aan de hand van de voor het operationele programma geldende criteria voor financiering, die in overeenstemming zijn met het toepasselijke recht;

d) 

te waarborgen dat er een systeem is waarin de boekhoudkundige gegevens voor elke concrete actie in gecomputeriseerde vorm worden opgeslagen en bewaard en dat alle gegevens ondersteunt die nodig zijn voor de opstelling van betalingsaanvragen en rekeningen, met inbegrip van gegevens over te innen bedragen, geïnde bedragen en bedragen die zijn geschrapt naar aanleiding van de volledige of gedeeltelijke intrekking van de bijdrage voor een concrete actie of operationeel programma;

e) 

er, met het oog op de opstelling en indiening van betalingsaanvragen, op toe te zien dat zij van de managementautoriteit toereikende informatie krijgt over de procedures die zijn gevolgd en de verificaties die zijn verricht in verband met de uitgaven;

f) 

bij de opstelling en indiening van betalingsaanvragen rekening te houden met de resultaten van alle audits die door of onder verantwoordelijkheid van de auditautoriteit zijn verricht;

g) 

boekhoudkundige gegevens in gecomputeriseerde vorm bij te houden over de bij de Commissie gedeclareerde uitgaven en de overheidsbijdrage die hiervoor aan de begunstigden is betaald;

h) 

een boekhouding bij te houden van de te innen bedragen en van de bedragen die worden geschrapt naar aanleiding van de volledige of gedeeltelijke intrekking van de bijdrage voor een concrete actie. ►C1  Geïnde bedragen worden vóór de afsluiting van het operationele programma teruggestort in de begroting van de Unie door ze in mindering te brengen op de daarop volgende betalingsaanvraag. ◄

Artikel 127

Functies van de auditautoriteit

1.  De auditautoriteit waarborgt dat er audits worden uitgevoerd op de behoorlijke werking van het beheers- en controlesysteem van het operationele programma alsook op een passende steekproef van concrete acties op basis van de bij de Commissie gedeclareerde uitgaven. De gedeclareerde uitgaven worden onderworpen aan een audit, op basis van een representatieve steekproef en bij wijze van algemene regel van statistische steekproefmethodes.

Er kan op basis van het professionele oordeel van de auditautoriteit in naar behoren gemotiveerde gevallen een niet-statistische steekproefmethode worden gebruikt overeenkomstig internationaal aanvaarde auditnormen; dit kan in elk geval als het aantal concrete acties in een boekjaar te klein is om er een statistische methode op toe te passen.

In dergelijke gevallen moet de steekproef omvangrijk genoeg zijn om de auditautoriteit in staat te stellen een geldig auditoordeel uit te brengen overeenkomstig ►M6  artikel 63, lid 7, van het Financieel Reglement ◄ .

De niet-statistische steekproefmethode bestrijkt minimaal 5 % van de concrete acties waarvoor gedurende het boekjaar uitgaven gedeclareerd zijn bij de Commissie, alsmede 10 % van de uitgaven die gedurende het boekjaar bij de Commissie zijn gedeclareerd.

2.  Als audits worden uitgevoerd door een andere instantie dan de auditautoriteit, waarborgt de auditautoriteit dat die instantie de vereiste functionele onafhankelijkheid heeft.

3.  De auditautoriteit ziet erop toe dat bij de auditwerkzaamheden rekening wordt gehouden met internationaal aanvaarde auditnormen.

4.  De auditautoriteit stelt binnen acht maanden na de vaststelling van een operationeel programma een auditstrategie op voor het uitvoeren van audits. In de auditstrategie worden de auditmethodologie, de steekproefmethode voor audits van concrete acties en de planning van audits voor het lopende en de twee volgende boekjaren vastgesteld. De auditstrategie wordt van 2016 tot en met 2024jaarlijks bijgewerkt. Wanneer een gemeenschappelijk beheers- en controlesysteem op verscheidene operationele programma's van toepassing is, mag één auditstrategie voor de betrokken operationele programma's worden opgesteld. Op verzoek verstrekt de auditautoriteit de auditstrategie aan de Commissie.

5.  De auditautoriteit stelt het volgende op:

a) 

een auditoordeel overeenkomstig ►M6  artikel 63, lid 7, van het Financieel Reglement ◄ ;

b) 

een controleverslag met de belangrijkste bevindingen van de overeenkomstig lid 1 uitgevoerde audits, inclusief bevindingen met betrekking tot geconstateerde tekortkomingen in de beheers- en controlesystemen, en de voorgestelde en uitgevoerde corrigerende maatregelen.

Wanneer een gemeenschappelijk beheers- en controlesysteem op verscheidene operationele programma's van toepassing is, mag de in de eerste alinea, onder b), verlangde informatie in één verslag worden opgenomen.

6.  De Commissie stelt, om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van dit artikel, uitvoeringshandelingen vast ter vastlegging van modellen voor de auditstrategie, het auditoordeel en het controleverslag. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 150, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

7.  De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 149 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de draagwijdte en inhoud van audits op concrete acties en audits van de rekeningen, alsook de methodologie voor de selectie van steekproeven van concrete acties als bedoeld in lid 1 van dit artikel vast te stellen.

8.  De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 149 gedelegeerde handelingen vast te stellen met nadere voorschriften voor het gebruik van de gegevens die verzameld zijn tijdens audits door ambtenaren van de Commissie of gemachtigde vertegenwoordigers van de Commissie.



HOOFDSTUK III

Samenwerking met auditautoriteiten

Artikel 128

Samenwerking met auditautoriteiten

1.  De Commissie werkt samen met de auditautoriteiten om hun auditplannen en -methoden te coördineren en wisselt de resultaten van de audits van de beheers- en controlesystemen onmiddellijk met die autoriteiten uit.

2.  Wanneer een lidstaat verscheidene auditautoriteiten heeft aangewezen, kan hij een coördinerende instantie aanwijzen om de samenwerking te vergemakkelijken.

3.  Tenzij anders is overeengekomen, komen de Commissie, de auditautoriteiten en de eventuele coördinerende instantie regelmatig, en in de regel ten minste een maal per jaar, bijeen om het jaarlijkse controleverslag, het auditoordeel en de auditstrategie te onderzoeken en van gedachten te wisselen over kwesties in verband met de verbetering van de beheers- en controlesystemen.



TITLE II

▼C1

FINANCIEEL BEHEER, VOORBEREIDING, ONDERZOEK EN GOEDKEURING VAN REKENINGEN EN FINANCIËLE CORRECTIES

▼B



HOOFDSTUK I

Financieel beheer

Artikel 129

Gemeenschappelijke voorschriften voor betalingen

De lidstaat waarborgt dat bij de afsluiting van het operationele programma ►C1  het aan de begunstigden betaalde bedrag aan overheidsuitgaven ten minste gelijk is aan de door de Commissie aan de lidstaat betaalde bijdrage uit de Fondsen en uit het EFMZV. ◄

Artikel 130

Gemeenschappelijke voorschriften voor de berekening van tussentijdse betalingen en de betaling van het eindsaldo

1.  De Commissie vergoedt als tussentijdse betalingen 90 % van het bedrag dat wordt berekend door het in het besluit tot vaststelling van het operationele programma bepaalde medefinancieringspercentage voor elke prioriteit toe te passen op de subsidiabele uitgaven voor de prioriteit die in de betalingsaanvraag zijn opgenomen. De Commissie bepaalt welke resterende bedragen worden terugbetaald als tussentijdse betalingen of worden teruggevorderd overeenkomstig artikel 139.

▼C1

2.  De bijdrage uit de Fondsen of het EFMZV aan een prioriteit door middel van tussentijdse betalingen en de betaling van het eindsaldo mag niet hoger zijn dan het laagste van de volgende bedragen:

a) 

de in de betalingsaanvragen voor de prioriteit vermelde subsidiabele overheidsuitgaven, of

b) 

de in het besluit van de Commissie tot goedkeuring van het operationele programma vermelde bijdrage uit de Fondsen of het EFMZV voor de prioriteit.

▼M10

3.  In afwijking van lid 2 is de bijdrage uit de Fondsen of het EFMZV via betalingen van het eindsaldo voor elke prioriteit per fonds en per regiocategorie in het laatste boekjaar hoogstens 10 % hoger dan de in het besluit van de Commissie tot goedkeuring van het operationele programma vastgestelde bijdrage uit de Fondsen of het EFMZV voor elke prioriteit per fonds en per regiocategorie.

De bijdrage uit de Fondsen of het EFMZV via betalingen van het eindsaldo in het laatste boekjaar is niet hoger dan de gedeclareerde subsidiabele overheidsuitgaven of, indien die lager is, de in het besluit van de Commissie tot goedkeuring van het operationele programma vastgestelde bijdrage uit elk fonds en elke regiocategorie aan elk operationeel programma.

▼M6

Artikel 131

Betalingsaanvragen

1.  In betalingsaanvragen wordt voor elke prioriteit het volgende opgenomen:

a) 

het totaalbedrag van door begunstigden gedane subsidiabele uitgaven dat is betaald voor de uitvoering van concrete acties, zoals opgenomen in het boekhoudsysteem van de certificeringsautoriteit;

b) 

het totaalbedrag van voor de uitvoering van concrete acties betaalde overheidsuitgaven, zoals opgenomen in het boekhoudsysteem van de certificeringsautoriteit.

Met betrekking tot de bedragen die moeten worden opgenomen in de betalingsaanvragen voor de vorm van steun als bedoeld in artikel 67, lid 1, eerste alinea, onder e), bevatten de betalingsaanvragen de elementen die worden omschreven in de overeenkomstig artikel 67, lid 5 bis, vastgestelde gedelegeerde handelingen, en wordt gebruikgemaakt van het model voor betalingsaanvragen dat is neergelegd in de overeenkomstig lid 6 van dit artikel vastgestelde uitvoeringhandelingen.

2.  Subsidiabele uitgaven die in een betalingsaanvraag worden opgenomen, worden gestaafd door vereffende facturen of boekhoudkundige documenten met gelijkwaardige bewijskracht, met uitzondering van de vormen van steun bedoeld in artikel 67, lid 1, eerste alinea, onder b) tot en met e), van deze verordening, de artikelen 68, 68 bis en 68 ter van deze verordening, artikel 69, lid 1, van deze verordening en artikel 109 van deze verordening, alsook overeenkomstig artikel 14 van de ESF-verordening. In een betalingsaanvraag voor die vormen van steun worden de kosten opgenomen als berekend volgens de toepasselijke grondslag.

3.  In geval van staatssteun moet de overheidsbijdrage die overeenkomt met de in een betalingsaanvraag vermelde uitgaven door de steunverlenende instantie aan de begunstigden zijn betaald of, indien de lidstaten hebben besloten dat de begunstigde de steunverlenende instantie is overeenkomstig artikel 2, punt 10, onder a), door de begunstigde aan de steunontvangende instantie zijn betaald.

4.  In afwijking van lid 1 van dit artikel kan, in geval van staatssteun, de betalingsaanvraag voorschotten omvatten die door de steunverlenende instantie aan de begunstigde zijn betaald of, indien de lidstaten hebben besloten dat de begunstigde de steunverlenende instantie is overeenkomstig artikel 2, punt 10, onder a), door de begunstigde aan de steunontvangende instantie zijn betaald onder de volgende cumulatieve voorwaarden:

a) 

voor die voorschotten moet een garantie van een bank of een andere financiële instelling, gevestigd in een van de lidstaten, worden verstrekt, of zijn gedekt door een voorziening die door een overheidsinstantie of door de lidstaat als garantie is verstrekt;

b) 

die voorschotten mogen niet meer bedragen dan 40 % van het totaalbedrag van de aan een begunstigde voor een bepaalde concrete actie te verlenen steun of, indien de lidstaten hebben besloten dat de begunstigde de steunverlenende instantie is overeenkomstig artikel 2, punt 10, onder a), van het totaalbedrag van de aan de steunontvangende instantie te verlenen steun als onderdeel van een bepaalde concrete actie;

c) 

die voorschotten moeten worden gebruikt voor de uitgaven van de begunstigden of, indien de lidstaten hebben besloten dat de begunstigde de steunverlenende instantie is overeenkomstig artikel 2, punt 10, onder a),voor de uitgaven van de steunontvangende instantie voor de uitvoering van de concrete actie en moeten binnen drie jaar na het jaar waarin het voorschot is betaald of, indien dit vroeger is, op 31 december 2023 worden verantwoord door vereffende rekeningen of boekhoudkundige stukken met gelijkwaardige bewijskracht.

Indien de in de eerste alinea, onder c), bepaalde voorwaarden niet zijn vervuld, wordt de volgende betalingsaanvraag dienovereenkomstig gecorrigeerd.

5.  Bij iedere betalingsaanvraag die voorschotten van de soort als bedoeld in lid 4 van dit artikel omvat, worden afzonderlijk vermeld:

a) 

het totaalbedrag dat als voorschot uit het operationele programma is betaald;

b) 

het bedrag dat binnen drie jaar na de betaling van het voorschot overeenkomstig lid 4, eerste alinea, onder c), is gebruikt voor de uitgaven van de begunstigde of, indien de lidstaten hebben besloten dat de begunstigde de steunverlenende instantie is overeenkomstig artikel 2, punt 10, onder a), van de steunontvangende instantie, en

c) 

het bedrag dat niet is gebruikt voor de uitgaven van de begunstigde of, indien de lidstaten hebben besloten dat de begunstigde de steunverlenende instantie is overeenkomstig artikel 2, punt 10, onder a), van de steunontvangende instantie, en waarvoor de termijn van drie jaar nog niet is verstreken.

6.  De Commissie stelt, om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van dit artikel, uitvoeringshandelingen vast ter vastlegging van het model voor betalingsaanvragen. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 150, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.

▼B

Artikel 132

Betaling aan begunstigden

1.  Onder voorbehoud van de beschikbaarheid van financiering uit de initiële en jaarlijkse voorfinanciering en tussentijdse betalingen waarborgt de managementautoriteit dat een begunstigde uiterlijk negentig dagen na de datum waarop de begunstigde de betalingsaanvraag heeft ingediend, het verschuldigde totale bedrag aan subsidiabele overheidsuitgaven ontvangt.

Er mogen geen bedragen in mindering worden gebracht of worden ingehouden, noch specifieke extra heffingen of andere heffingen met gelijke werking worden toegepast die bedragen verschuldigd aan begunstigden zou verminderen.

2.  In elk van de volgende naar behoren gemotiveerde gevallen kan de managementautoriteit de in lid 1 bedoelde betalingstermijn opschorten wanneer:

a) 

het bedrag van de betalingsaanvraag niet verschuldigd is of de vereiste bewijsstukken, met inbegrip van de benodigde documenten voor beheersverificaties overeenkomstig artikel 125, lid 4, eerste alinea, onder a), niet zijn verstrekt;

b) 

een onderzoek is geopend met betrekking tot een mogelijke onregelmatigheid die gevolgen heeft voor de betrokken uitgaven.

De betrokken begunstigde wordt schriftelijk van de opschorting en de redenen daarvoor in kennis gesteld.

Artikel 133

Gebruik van de euro

1.  De lidstaten die op de datum van de betalingsaanvraag de euro niet als munteenheid hebben aangenomen, rekenen de bedragen van de in de nationale munteenheid gedane uitgaven om in euro's. Dit gebeurt aan de hand van de maandelijkse boekhoudkundige wisselkoers voor de euro van de Commissie in de maand waarin de uitgave in de rekeningen van de certificeringsautoriteit van het betrokken operationele programma is opgenomen. De wisselkoers wordt maandelijks elektronisch bekendgemaakt door de Commissie.

2.  In afwijking van lid 1 kan de ETS-verordening specifieke voorschriften inzake het tijdstip van omrekening in euro bevatten.

3.  Wanneer de euro de munteenheid van een lidstaat wordt, blijft de in lid 1 beschreven omrekeningsprocedure van toepassing op alle uitgaven die vóór de datum van inwerkingtreding van de vaste omrekeningskoers tussen de nationale munteenheid en de euro zijn opgenomen in de rekeningen van de certificeringsautoriteit.

Artikel 134

Betaling van voorfinanciering

1.  De initiële voorfinanciering wordt in tranches uitgekeerd, en wel als volgt:

a) 

in 2014: 1 % van het steunbedrag uit de Fondsen en het EFMZV aan het operationele programma voor de gehele programmeringsperiode of 1,5 % van het steunbedrag uit de Fondsen en het EFMVZ aan het operationele programma voor de gehele programmeringsperiode indien een lidstaat sinds 2010 financiële bijstand heeft ontvangen op grond van de artikelen 122 en 143 VWEU, of bijstand heeft ontvangen van de Europese Faciliteit voor financiële stabiliteit (European Financial Stability Facility - EFSF), of op 31 december 2013 financiële bijstand ontvangt op grond van de artikelen 136 en 143 VWEU;

b) 

in 2015: 1 % van het steunbedrag uit de Fondsen en het EFMZV aan het operationele programma voor de gehele programmeringsperiode of 1,5 % van het steunbedrag uit de Fondsen en het EFMZV aan het operationele programma voor de gehele programmeringsperiode indien een lidstaat sinds 2010 financiële bijstand heeft ontvangen op grond van de artikelen 122 en 143 VWEU, of bijstand heeft ontvangen van de EFSF, of op 31 december 2014 financiële bijstand ontvangt op grond van de artikelen 136 en 143 VWEU;

c) 

in 2016: 1 % van het steunbedrag uit de Fondsen en het EFMZV aan het operationele programma voor de gehele programmeringsperiode.

Als een operationeel programma in 2015 of later wordt vastgesteld, worden de eerdere tranches in het jaar van vaststelling betaald.

▼M1

1 bis.  Naast de in lid 1, onder b) en c), vervatte tranches wordt aan de operationele programma's in Griekenland in 2015 en 2016 telkens een aanvullende initiële voorfinanciering van 3,5 % van het steunbedrag uit de Fondsen en het EFMZV voor de gehele programmeringsperiode uitgekeerd.

De aanvullende initiële voorfinanciering is niet van toepassing op programma's in het kader van de doelstelling „Europese territoriale samenwerking”, noch op de specifieke toewijzing voor het Jeugdwerkgelegenheidsinitiatief.

Indien de certificeringsautoriteit voor een operationeel programma per Fonds uiterlijk op 31 december 2016 geen betalingsaanvragen heeft ingediend voor de volledige aanvullende voorfinanciering die in 2015 en 2016 op grond van dit lid, indien van toepassing, wordt uitgekeerd, betaalt Griekenland de Commissie het volledige bedrag terug van de voor dat Fonds aan dat programma uitgekeerde aanvullende initiële voorfinanciering. Deze terugbetalingen zijn geen financiële correctie en brengen geen verlaging mee van de steun uit de Fondsen of het EFMZV aan het operationele programma. De terugbetaalde bedragen zijn interne bestemmingsontvangsten zoals bedoeld in artikel 21, lid 3, onder c), van het Financieel Reglement.

▼B

2.  In de jaren 2016 tot en met 2023 wordt vóór 1 juli een jaarlijks voorfinancieringsbedrag betaald. Dit is een percentage van het steunbedrag uit de Fondsen en het EFMZV aan het operationele programma voor de gehele programmeringsperiode als volgt bepaald:.

— 
2016: 2 %
— 
2017: 2,625 %
— 
2018: 2,75 %
— 
2019: 2,875 %
— 
2020 t/m 2023: 3 %.

3.  Bij de berekening van het bedrag van de initiële voorfinanciering bedoeld in lid 1, zijn in het steunbedrag voor de gehele programmeringsperiode niet de bedragen begrepen van de prestatiereserve die initieel aan het operationele programma werden toegewezen.

Bij de berekening van het bedrag van de jaarlijkse voorfinanciering bedoeld in lid 2 tot en met 2020 zijn in het steunbedrag voor de gehele programmeringsperiode niet de bedragen begrepen van de prestatiereserve die initieel aan het operationele programma werden toegewezen.

Artikel 135

Termijnen voor de indiening van aanvragen voor tussentijdse betaling en voor de betaling ervan

1.  De certificeringsautoriteit dient overeenkomstig artikel 131, lid 1, op gezette tijden een aanvraag voor een tussentijdse betaling in voor de bedragen die in haar boekhoudsysteem zijn opgenomen in het boekjaar. Indien zij dit nodig acht, kan de certificeringsautoriteit deze bedragen evenwel opnemen in betalingsaanvragen die in volgende boekjaren worden ingediend.

2.  De certificeringsautoriteit dient de laatste aanvraag voor tussentijdse betaling ten laatste in op 31 juli na het einde van het vorige boekjaar en in ieder geval vóór de eerste aanvraag voor tussentijdse betaling voor het komende boekjaar.

3.  De eerste aanvraag voor tussentijdse betaling wordt niet ingediend voordat de Commissie in kennis is gesteld van de aanwijzing van de management- en de certificeringsautoriteit overeenkomstig artikel 124.

4.  Voor een operationeel programma worden geen tussentijdse betalingen gedaan, tenzij het jaarverslag over de uitvoering van een operationeel programma overeenkomstig de fondsspecifieke voorschriften naar de Commissie is gestuurd

5.  Onder voorbehoud van de beschikbare begrotingsmiddelen voert de Commissie de tussentijdse betalingen uit binnen zestig dagen na de datum waarop de betalingsaanvraag bij de Commissie is geregistreerd.

Artikel 136

Vrijmaking

1.  Het deel van het bedrag van een operationeel programma dat op 31 december van het derde begrotingsjaar na het jaar van vastlegging voor het operationele programma niet is gebruikt voor betalingen van initiële en jaarlijkse voorfinanciering en voor tussentijdse betalingen, of waarvoor niet overeenkomstig artikel 135 een overeenkomstig artikel 131 opgestelde betalingsaanvraag is ingediend, wordt door de Commissie vrijgemaakt.

2.  Het deel van de vastleggingen dat op 31 december 2023 nog openstaat, wordt vrijgemaakt als een van de krachtens artikel 141, lid 1, vereiste documenten niet uiterlijk op de in artikel 141, lid 1, bepaalde datum bij de Commissie is ingediend.



HOOFDSTUK II

Opstelling, onderzoek, goedkeuring van de rekeningen en afsluiting van operationele programma's en opschorting van betalingen



Afdeling I

Opstelling, onderzoek en goedkeuring van de rekeningen

Artikel 137

Opstelling van de rekeningen

1.  De rekeningen als bedoeld in ►M6  artikel 63, lid 5, onder a), en artikel 63, lid 6, van het Financieel Reglement ◄ worden voor elk operationeel programma bij de Commissie ingediend. De rekeningen betreffen het boekjaar en omvatten op het niveau van elke ►C1  prioriteitsas ◄ en, voor zover van toepassing, elk fonds en elke regiocategorie:

a) 

het totaalbedrag van de subsidiabele uitgaven die zijn opgenomen in de boekhoudsystemen van de certificeringsautoriteit en die zijn opgenomen in de betalingsaanvragen die uiterlijk op 31 juli van het jaar volgend op het einde van het boekjaar bij de Commissie zijn ingediend conform artikel 131 en artikel 135, lid 2, het totaalbedrag van de overeenkomstige voor de uitvoering van concrete acties betaalde overheidsuitgaven, alsmede het totaalbedrag van de aan begunstigden gedane betalingen krachtens artikel 132, lid 1;

b) 

de bedragen die tijdens het boekjaar zijn geschrapt en geïnd, de aan het eind van het boekjaar te innen bedragen, de overeenkomstig artikel 71 teruggevorderde bedragen en de oninbare bedragen;

c) 

de bedragen aan programmabijdragen die zijn betaald aan de financieringsinstrumenten op grond van artikel 41, lid 1, en de voorschotten op staatssteun op grond van artikel 131, lid 4;

d) 

voor elke prioriteit: een vergelijking tussen de overeenkomstig punt a) vermelde uitgaven en de voor hetzelfde boekjaar in betalingsaanvragen gedeclareerde uitgaven, met een uitleg voor eventuele verschillen.

2.  Wanneer een lidstaat uitgaven die voorheen waren opgenomen in een aanvraag tot tussentijdse betaling voor het boekjaar uit zijn rekeningen verwijdert omdat deze uitgaven voorwerp zijn van een aan de gang zijnde beoordeling van de wettigheid en regelmatigheid, mogen die uitgaven die, of het deel ervan dat, als wettig en regelmatig wordt beoordeeld, opgenomen worden in een aanvraag tot tussentijdse betaling die betrekking heeft op een volgend boekjaar.

3.  De Commissie stelt, om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van dit artikel, uitvoeringshandelingen vast ter vastlegging van het model voor de rekeningen bedoeld in dit artikel. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 150, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 138

Indiening van informatie

De lidstaten dienen binnen de in ►M6  artikel 63, lid 5, en artikel 63, lid 7, tweede alinea, van het Financieel Reglement ◄ bepaalde termijn, voor elk jaar vanaf 2016 tot en met 2025 de in dat artikel bedoelde documenten in, namelijk:

a) 

de in artikel 137, lid 1, van deze verordening bedoelde rekeningen voor het voorgaande boekjaar;

b) 

de beheersverklaring en de jaarlijkse samenvatting bedoeld in artikel 125, lid 4, eerste alinea, onder e), van deze verordening voor het voorgaande boekjaar;

c) 

het auditoordeel en het controleverslag als bedoeld in artikel 127, lid 5, eerste alinea, onder a) en b), van deze verordening voor het voorgaande boekjaar).

Artikel 139

Onderzoek en goedkeuring van de rekeningen

1.  De Commissie onderzoekt de documenten die de lidstaten uit hoofde van artikel 138 hebben ingediend. ►C1  Op verzoek van de Commissie verstrekt de lidstaat alle nodige aanvullende informatie aan de hand waarvan de Commissie vóór de in artikel 84 bepaalde datum kan vaststellen of de rekeningen volledig, nauwkeurig en waarachtig zijn. ◄

2.  De Commissie keurt de rekeningen goed als zij tot de conclusie komt dat de rekeningen volledig, nauwkeurig en waarachtig zijn. De Commissie komt tot deze conclusie wanneer de auditautoriteit zonder voorbehoud een goedkeurende auditverklaring heeft uitgebracht omtrent de volledigheid, nauwkeurigheid en waarachtigheid van de rekeningen, tenzij de Commissie over specifieke bewijzen beschikt dat het auditoordeel over de rekeningen onbetrouwbaar is.

▼C1

3.  De Commissie deelt de lidstaten uiterlijk op de in artikel 84 bepaalde datum mee of zij de rekeningen kan goedkeuren.

▼B

4.   ►C1  Indien de Commissie wegens aan de lidstaat verwijtbare omstandigheden de rekeningen niet kan goedkeuren vóór de in artikel 84 bepaalde datum, ◄ stelt de Commissie de lidstaten daarvan in kennis, waarbij zij vermeldt wat daarvoor de redenen zijn overeenkomstig lid 2 van dit artikel, alsmede welke acties moeten worden ondernomen en binnen welke termijn die acties voltooid moeten zijn. De Commissie deelt de lidstaat na afloop van de termijn voor het voltooien van deze acties mee of zij de rekeningen kan goedkeuren.

5.  Aangelegenheden in verband met de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen betreffende de uitgaven die in de rekeningen worden opgenomen, worden niet in aanmerking genomen bij de goedkeuring van de rekeningen door de Commissie. De procedure voor het onderzoek en de goedkeuring van de rekeningen leidt niet tot onderbreking van de behandeling van de aanvragen voor tussentijdse betalingen en leidt niet tot schorsing van betalingen, onverminderd de artikelen 83 en 142.

6.  De Commissie berekent op basis van de goedgekeurde rekeningen het bedrag dat voor het boekjaar ten laste van de Fondsen en het EFMZV komt, alsmede de daaruit volgende aanpassingen met betrekking tot de betalingen aan de lidstaat. De Commissie houdt rekening met:

a) 

de in artikel 137, lid 1, onder a), bedoelde bedragen in de rekeningen waarop het medefinancieringspercentage voor elke prioriteit wordt toegepast;

b) 

het totaalbedrag van de betalingen die de Commissie tijdens dat boekjaar heeft verricht, bestaande uit:

i) 

het bedrag van de tussentijdse betalingen door de Commissie overeenkomstig artikel 130, lid 1, en artikel 24; en

ii) 

het bedrag van de jaarlijkse voorfinanciering overeenkomstig artikel 134, lid 2.

7.  Na de op grond van lid 6 uitgevoerde berekening keurt de Commissie de respectieve jaarlijkse voorfinancieringen goed en betaalt zij de verschuldigde aanvullende bedragen binnen 30 dagen na de goedkeuring van de rekeningen. Als een bedrag terugvorderbaar is van de lidstaat, wordt dat bedrag voorwerp van een door de Commissie te verstrekken invorderingsopdracht, die zo mogelijk ten uitvoer wordt gelegd door verrekening met de bedragen die aan de lidstaat verschuldigd zijn in het kader van latere betalingen binnen hetzelfde operationele programma. ►C1  Die terugvordering vormt geen financiële correctie en brengt geen verlaging mee van de steun uit de Fondsen en het EFMZV aan het operationele programma. ◄ Het teruggevorderde bedrag wordt aangemerkt als bestemmingsontvangsten overeenkomstig artikel 177, lid 3, van het Financieel Reglement.

▼M9

Als afwijking van de eerste alinea doet de Commissie geen invorderingsopdracht uitgaan voor van de lidstaat terugvorderbare bedragen betreffende de in 2020 ingediende rekeningen. Niet teruggevorderde bedragen worden gebruikt ter bespoediging van investeringen die verband houden met de COVID-19-uitbraak en die op grond van deze verordening en de fondsspecifieke voorschriften voor steun in aanmerking komen.

De niet teruggevorderde bedragen worden bij de afsluiting verrekend of ingevorderd.

▼B

8.  Als de Commissie na toepassing van de in lid 4 bedoelde procedure niet in staat is de rekening goed te keuren, bepaalt zij op basis van de beschikbare informatie en overeenkomstig lid 6 ►C1  het bedrag dat voor het boekjaar ten laste van de Fondsen en het EFMZV komt, en informeert zij de lidstaat. Als de lidstaat de Commissie binnen twee maanden na door de Commissie te zijn geïnformeerd, in kennis stelt van zijn akkoord, is lid 7 van toepassing. Als een dergelijk akkoord uitblijft, stelt de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen een besluit vast ter vaststelling van het bedrag dat voor het boekjaar ten laste van de Fondsen en het EFMZV komt. Dat besluit vormt geen financiële correctie en brengt geen verlaging mee van de steun uit de Fondsen en het EFMZV aan het operationele programma. ◄ Op basis van het besluit past de Commissie overeenkomstig lid 7 de betalingen aan de lidstaat aan.

9.  De goedkeuring van de rekeningen door de Commissie, of een besluit van de Commissie op grond van lid 7 van dit artikel, laat de toepassing van correcties op grond van de artikelen 144 en 145 onverlet.

10.  De lidstaten kunnen onregelmatige bedragen die na de indiening van de rekeningen worden ontdekt, vervangen door de overeenkomstige aanpassingen aan te brengen in de rekeningen voor het boekjaar waarin de onregelmatigheid aan het licht is gekomen, onverminderd de artikelen144 en 145.

Artikel 140

Beschikbaarheid van documenten

1.  Onverminderd de voorschriften voor staatssteun ►C1  zorgt de managementautoriteit ervoor dat alle ondersteunende documenten betreffende door de Fondsen en het EFMZV gesteunde uitgaven over concrete acties ◄ waarvoor de totale subsidiabele uitgaven minder dan 1 000 000 EUR bedragen, gedurende drie jaar op verzoek aan de Commissie en de Europese Rekenkamer ter beschikking worden gesteld, vanaf 31 december na de indiening van de rekeningen waarin de uitgaven voor de concrete actie zijn opgenomen.

Voor alle andere concrete acties dan deze bedoeld in de eerste alinea, worden alle ondersteunende documenten beschikbaar gesteld gedurende twee jaar, vanaf 31 december na de indiening van de rekeningen waarin de definitieve uitgaven voor de voltooide concrete actie zijn opgenomen.

Een managementautoriteit kan besluiten op concrete acties waarvoor de totale subsidiabele uitgaven minder dan 1 000 000 EUR bedragen, de in de tweede alinea bedoelde regel toe te passen.

▼C1

In geval van gerechtelijke procedures of op een met redenen omkleed verzoek van de Commissie wordt de in de eerste of tweede alinea bedoelde termijn geschorst.

▼B

2.  De managementautoriteit stelt de begunstigden in kennis van de datum waarop de in lid 1 bedoelde termijn ingaat.

3.  De documenten worden bewaard in de vorm van originelen of gewaarmerkte kopieën van de originelen, dan wel op algemeen aanvaarde gegevensdragers, met inbegrip van elektronische versies van originele documenten of documenten waarvan uitsluitend een elektronische versie bestaat. ►M6  Wanneer documenten op algemeen aanvaarde gegevensdragers worden bijgehouden overeenkomstig de procedure van lid 5, worden er geen originelen verlangd. ◄

4.  De documenten worden niet langer bewaard in een vorm die het mogelijk maakt de betrokkenen te identificeren dan noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de doeleinden waarvoor zij worden verzameld of vervolgens worden verwerkt.

5.  De procedure om de overeenstemming van op algemeen aanvaarde gegevensdragers bewaarde documenten met de originele documenten te certificeren, wordt vastgesteld door de nationale autoriteiten en moet waarborgen dat de bewaarde versies aan de nationale wettelijke eisen voldoen en dat er voor auditdoeleinden op kan worden vertrouwd.

6.  De computersystemen die gebruikt worden voor documenten waarvan uitsluitend een elektronische vorm bestaat, voldoen aan aanvaarde beveiligingsstandaarden die waarborgen dat de bewaarde documenten aan de nationale wettelijke eisen voldoen en dat er voor auditdoeleinden op kan worden vertrouwd.



Afdeling II

Afsluiting van operationele programma's

Artikel 141

Indiening van afsluitingsdocumenten en betaling van het eindsaldo

1.  Naast de in artikel 138 bedoelde documenten voor het laatste boekjaar, dat van 1 juli 2023 tot en met 30 juni 2024 loopt, dienen de lidstaten een eindverslag over de uitvoering van het operationele programma of het laatste jaarverslag over de uitvoering van het door het EFMZV ondersteunde operationele programma in.

2.  De betaling van het eindsaldo geschiedt uiterlijk drie maanden na de datum waarop de rekeningen van het laatste boekjaar worden goedgekeurd of, als dat later is, een maand na de datum waarop het eindverslag over de uitvoering wordt aanvaard.



Afdeling III

Schorsing van betalingen

Artikel 142

Schorsing van betalingen

1.  De Commissie kan de tussentijdse betalingen op het niveau van prioriteiten of operationele programma's geheel of gedeeltelijk schorsen als aan een of meer van de volgende voorwaarden is voldaan:

a) 

de doeltreffende werking van het beheers- en controlesysteem van het operationele programma vertoont ernstige tekortkomingen die de bijdrage van de Unie aan het operationele programma in gevaar brengen, en waarvoor geen correctiemaatregelen zijn genomen;

▼C1

b) 

uitgaven in een betalingsaanvraag verband houden met een onregelmatigheid met ernstige financiële gevolgen waarvoor geen corrigerende maatregelen zijn genomen;

▼B

c) 

de lidstaat heeft nagelaten de nodige maatregelen te nemen om een einde te maken aan de situatie op grond waarvan de betalingen krachtens artikel 83 zijn uitgesteld;

d) 

de kwaliteit en betrouwbaarheid van het toezichtsysteem of de gegevens over gemeenschappelijke en specifieke indicatoren ernstige tekortkomingen vertonen;

e) 

de maatregelen om aan een ex-antevoorwaarde te voldoen onder de in artikel 19 genoemde voorwaarden zijn niet voltooid;

▼C1

f) 

een evaluatie van de prestaties voor een prioriteit heeft uitgewezen dat die prioriteit ernstig is achtergebleven bij het bereiken van de mijlpalen ervan die verband houden met financiële en outputindicatoren en belangrijkste uitvoeringsfasen als vervat in het prestatiekader onder de in artikel 22 genoemde voorwaarden.

▼B

In de fondsspecifieke voorschriften voor het EFMZV kunnen specifieke gronden voor de schorsing van betalingen worden vastgesteld in verband met de niet-naleving van regels die gelden uit hoofde van het gemeenschappelijk visserijbeleid, die proportioneel moeten zijn, rekening houdend met de aard, ernst, duur en herhaling van de niet-naleving.

2.  De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen besluiten de tussentijdse betalingen geheel of gedeeltelijk te schorsen nadat zij de lidstaat in de gelegenheid heeft gesteld opmerkingen te maken.

3.  De Commissie heft de gehele of gedeeltelijke schorsing van de tussentijdse betalingen op als de lidstaat de nodige maatregelen heeft genomen om opheffing van de schorsing mogelijk te maken.



HOOFDSTUK III

Financiële correcties



Afdeling I

Financiële correcties door de lidstaten

Artikel 143

Financiële correcties door de lidstaten

1.  De lidstaten zijn in eerste instantie verantwoordelijk voor het onderzoeken van onregelmatigheden, voor het toepassen van de vereiste financiële correcties en voor het doen van terugvorderingen. Bij een systemische onregelmatigheid breidt de lidstaat zijn onderzoek uit tot alle concrete acties die daarbij betrokken kunnen zijn.

2.  De lidstaten passen de financiële correcties toe die noodzakelijk zijn in verband met individuele of systemische onregelmatigheden die bij concrete acties of operationele programma's zijn geconstateerd. Financiële correcties bestaan in een volledige of gedeeltelijke intrekking van de overheidsbijdrage aan een concrete actie of operationeel programma. De lidstaten houden rekening met de aard en de ernst van de onregelmatigheden en met het financiële verlies voor de Fondsen of het EFMZV en passen een evenredige correctie toe. ►C1  Financiële correcties worden opgenomen in de rekeningen voor het boekjaar waarin tot de intrekking wordt besloten. ◄

3.  De overeenkomstig lid 2 ingetrokken bijdrage uit de Fondsen of het EFMZV kan door de lidstaat, behoudens lid 4, worden hergebruikt binnen het betrokken operationele programma.

4.  De overeenkomstig lid 2 ingetrokken bijdrage mag niet worden hergebruikt voor een concrete actie waarvoor de correctie is toegepast of, als een financiële correctie voor een systemische onregelmatigheid is toegepast, voor een door de systemische onregelmatigheid getroffen concrete actie.

5.  In de fondsspecifieke voorschriften voor het EFMZV kunnen specifieke gronden voor financiële correcties door de lidstaten worden vastgesteld in verband met de niet-naleving van regels die gelden uit hoofde van het gemeenschappelijk visserijbeleid, die proportioneel moeten zijn, rekening houdend met de aard, ernst, duur en herhaling van de niet-naleving.



Afdeling II

Financiële correcties door de commissie

Artikel 144

Criteria voor financiële correcties

1.  De Commissie past financiële correcties toe door de bijdrage van de Unie aan een operationeel programma door middel van uitvoeringshandelingen volledig of gedeeltelijk in te trekken overeenkomstig artikel 85 als zij, na het nodige onderzoek, tot de conclusie komt dat:

a) 

het doeltreffend functioneren van het beheers- en controlesysteem van het operationele programma ernstige tekortkomingen vertoont die de reeds voor het operationele programma betaalde bijdrage van de Unie in gevaar brengen;

b) 

de lidstaat niet aan zijn verplichtingen uit hoofde van artikel 143 heeft voldaan voordat de in dit lid bedoelde correctieprocedure werd ingeleid;

c) 

de uitgaven in een betalingsaanvraag onregelmatigheden vertonen die niet door de lidstaat zijn gecorrigeerd voordat de in dit lid bedoelde correctieprocedure werd ingeleid.

De Commissie baseert haar financiële correcties op geconstateerde individuele onregelmatigheden en houdt er rekening mee of de onregelmatigheid systemisch is. Wanneer het bedrag van de onregelmatige uitgaven die aan de Fondsen of het EFMZV in rekening zijn gebracht niet precies kan worden bepaald, past de Commissie een vast percentage of een geëxtrapoleerde financiële correctie toe.

2.  De Commissie neemt bij haar besluit over een correctie overeenkomstig lid 1 het proportionaliteitsbeginsel in acht door rekening te houden met de aard en de ernst van de onregelmatigheid, en met de omvang en de financiële consequenties van de tekortkomingen in beheers- en controlesystemen die in het betrokken operationele programma zijn geconstateerd.

3.  Wanneer de Commissie haar standpunt baseert op verslagen van andere auditeurs dan die van haar eigen diensten, trekt zij met betrekking tot de financiële consequenties haar eigen conclusies, na onderzoek van de op grond van artikel 143, lid 2, door de betrokken lidstaat genomen maatregelen, de overeenkomstig artikel 122, lid 2, gedane kennisgevingen en de eventuele antwoorden van de lidstaat.

4.  Wanneer de Commissie, overeenkomstig artikel 22, lid 7, na bestudering van het eindverslag over de uitvoering van het operationele programma voor de Fondsen of van het laatste jaarverslag over de uitvoering voor het EFMZV vaststelt dat ernstig tekortgeschoten is bij het bereiken van de in het prestatiekader vastgestelde streefdoelen, kan zij door middel van uitvoeringshandelingen financiële correcties voor de betrokken prioriteiten toepassen.

▼C1

5.  Wanneer een lidstaat zijn in artikel 95 vermelde verplichtingen niet nakomt, kan de Commissie, evenredig aan de mate van niet-nakoming van deze verplichtingen, een financiële correctie toepassen door de bijdrage van de Fondsen of het EFMVZ aan de betrokken lidstaat geheel of gedeeltelijk in te trekken.

▼B

6.  De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 149 gedelegeerde handelingen vast te stellen met nadere voorschriften betreffende de criteria voor de vaststelling van ernstige tekortkomingen in de doeltreffende werking van de beheers- en controlesystemen, met inbegrip van de belangrijkste categorieën van die tekortkomingen, de criteria voor het bepalen van de hoogte van de toe te passen financiële correctie en de criteria voor het toepassen van vaste percentages of geëxtrapoleerde financiële correcties.

7.  In de fondsspecifieke voorschriften voor het EFMZV kunnen specifieke gronden voor financiële correcties door de Commissie worden vastgesteld in verband met de niet-naleving van regels die gelden uit hoofde van het gemeenschappelijk visserijbeleid, die proportioneel moeten zijn, rekening houdend met de aard, ernst, duur en herhaling van de niet-naleving.

Artikel 145

Procedure

1.  Voordat de Commissie over een financiële correctie besluit, leidt zij de procedure in door de lidstaat in kennis te stellen van de voorlopige conclusies van haar onderzoek en hem te verzoeken binnen twee maanden zijn opmerkingen te doen toekomen.

2.  Als de Commissie een financiële correctie op basis van extrapolatie of een vast percentage voorstelt, wordt de lidstaat in de gelegenheid gesteld om, door onderzoek van de betrokken documentatie, aan te tonen dat de werkelijke omvang van de onregelmatigheid geringer is dan de Commissie in haar beoordeling stelt. In overleg met de Commissie kan de lidstaat dit onderzoek beperken tot een passend deel of passende steekproef van de betrokken documentatie. Behalve in naar behoren gemotiveerde gevallen mag dat onderzoek niet langer duren dan een aanvullende termijn van twee maanden na de in lid 1 bedoelde termijn van twee maanden.

3.  De Commissie houdt rekening met alle bewijsstukken die de lidstaat binnen de in de leden 1 en 2 bedoelde termijnen aanvoert.

4.  Als de lidstaat de voorlopige conclusies van de Commissie niet aanvaardt, nodigt de Commissie de lidstaat uit voor een hoorzitting om te waarborgen dat zij haar conclusies over de toepassing van de financiële correctie op alle relevante informatie en opmerkingen kan baseren.

▼C1

5.  Indien een akkoord wordt bereikt kan de lidstaat, onverminderd lid 7 van dit artikel, de betrokken Fondsen of het EFMVZ hergebruiken overeenkomstig artikel 143, lid 3.

▼B

6.  Als de Commissie financiële correcties toepast, doet zij dit door middel van uitvoeringshandelingen en binnen zes maanden na de datum van de hoorzitting, of als de lidstaat ermee instemt na de hoorzitting aanvullende informatie in te dienen, binnen zes maanden na de datum van ontvangst van die informatie. De Commissie houdt rekening met alle in de loop van de procedure ingediende informatie en opmerkingen. Als er geen hoorzitting plaatsvindt, begint de termijn van zes maanden twee maanden na de datum van de door de Commissie gezonden uitnodiging voor de hoorzitting.

7.  Wanneer de Commissie bij het uitvoeren van haar taken uit hoofde van artikel 75 of de Europese Rekenkamer onregelmatigheden ontdekt waaruit blijkt dat er een ernstige tekortkoming in het doeltreffende functioneren van de beheers- en controlesystemen is, ►C1  wordt de steun uit de Fondsen of het EFMZV en het aan het operationele programma door de resulterende financiële correctie verlaagd. ◄

Het bepaalde in de eerste alinea geldt niet voor een ernstige tekortkoming in het doeltreffende functioneren van een beheers- en controlesysteem die, voordat ze door de Commissie of de Europese Rekenkamer werd ontdekt:

►C1  a) 

vermeld was in de beheersverklaring, het jaarlijkse controleverslag of de auditverklaring voor de Commissie overeenkomstig ►M6  artikel 63, lid 5, leden 6 en 7, van het Financieel Reglement ◄ , ◄ of in andere aan de Commissie overgelegde auditverslagen van de auditautoriteit en de nodige maatregelen zijn genomen, of

b) 

waarvoor de lidstaten de nodige corrigerende maatregelen hadden genomen.

De beoordeling van ernstige tekortkomingen in het doeltreffende functioneren van de beheers- en controlesystemen wordt gebaseerd op het toepasselijke recht dat van toepassing was op het tijdstip van indiening van de relevante beheersverklaringen, jaarlijkse controleverslagen en auditadviezen.

Bij het besluit over een financiële correctie handelt de Commissie als volgt:

a) 

zij neemt het proportionaliteitsbeginsel in acht door rekening te houden met de aard en de zwaarte van de ernstige tekortkoming in het doeltreffende functioneren van een beheers- en controlesysteem en de financiële gevolgen daarvan voor de begroting van de Unie;

b) 

met het oog op de toepassing van een vast percentage of een geëxtrapoleerde correctie, sluit zij onregelmatige uitgaven uit die al eerder waren ontdekt door de lidstaat waarvoor een aanpassing van de rekeningen conform artikel 139, lid 10, is verricht, alsmede uitgaven waarvan de wettigheid en de regelmatigheid beoordeeld wordt krachtens artikel 137, lid 2;

c) 

zij houdt bij het bepalen van het resterende risico voor de begroting van de Unie rekening met correcties op basis van het vaste percentage of de geëxtrapoleerde correcties die door de lidstaat worden toegepast voor andere door de lidstaat vastgestelde ernstige tekortkomingen.

8.  De fondsspecifieke voorschriften voor het EFMZV kunnen bijkomende procedurevoorschriften vastleggen voor financiële correcties bedoeld in artikel 144, lid 7.

Artikel 146

Verplichtingen van de lidstaten

Een financiële correctie door de Commissie laat de verplichting van de lidstaat tot terugvordering van bedragen op grond van artikel 143, lid 2, van deze verordening en tot terugvordering van staatssteun op grond van artikel 107, lid 1, VWEU en van artikel 14 van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad ( 28 ) onverlet.

Artikel 147

Terugbetaling

►C1  1.  Elke aan de begroting van de Unie te verrichten terugbetaling geschiedt vóór de vervaldag die is vermeld in de invorderingsopdracht die is opgesteld overeenkomstig ►M6  artikel 98 van het Financieel Reglement ◄ . ◄ Deze vervaldatum is de laatste dag van de tweede maand die volgt op de maand waarin de invorderingsopdracht is gegeven.

2.  Elke vertraging van de terugbetaling geeft aanleiding tot rente wegens te late betaling, te rekenen vanaf de vervaldatum tot en met de datum van de daadwerkelijke betaling. De toe te passen rentevoet is anderhalf procentpunt hoger dan die welke de Europese Centrale Bank toepast bij haar voornaamste herfinancieringstransacties op de eerste werkdag van de maand waarin de vervaldatum valt.



TITEL III

EVENREDIGE CONTROLE VAN OPERATIONELE PROGRAMMA'S

Artikel 148

Evenredige controle van operationele programma's

▼M6

1.  Concrete acties waarvan de totale subsidiabele uitgaven niet meer dan 400 000  EUR voor het EFRO en het Cohesiefonds, 300 000  EUR voor het ESF of 200 000  EUR voor het EFMZV bedragen, worden voorafgaand aan de indiening van de rekeningen voor het boekjaar waarin de concrete actie is voltooid, onderworpen aan niet meer dan één audit, verricht door hetzij de auditautoriteit, hetzij de Commissie. Andere concrete acties worden voorafgaand aan de indiening van de rekeningen voor het boekjaar waarin de concrete actie is voltooid, onderworpen aan niet meer dan één audit per boekjaar, verricht door hetzij de auditautoriteit hetzij de Commissie. Concrete acties worden in een bepaald jaar niet meer door de Commissie of de auditautoriteit aan een audit onderworpen wanneer dat jaar reeds een audit door de Europese Rekenkamer heeft plaatsgevonden, mits de auditautoriteit of de Commissie de resultaten van die audit van de Europese Rekenkamer voor die acties voor de vervulling van hun respectieve taken kunnen gebruiken.

In afwijking van de eerste alinea kunnen concrete acties waarvan de totale subsidiabele uitgaven tussen 200 000  EUR en 400 000  EUR bedragen voor het EFRO en het Cohesiefonds, tussen 150 000  EUR en 300 000  EUR bedragen voor het ESF en tussen 100 000 en 200 000  EUR bedragen voor het EFMZV, worden onderworpen aan meer dan één audit, indien de auditautoriteit op basis van haar professionele oordeel tot de conclusie komt dat geen auditadvies op basis van statistische of niet-statistische steekproefmethoden als bedoeld in artikel 127, lid 1, kan worden afgegeven of opgesteld zonder meer dan één audit van de betrokken concrete actie uit te voeren.

▼B

2.  Voor operationele programma's waarvoor het recentste auditoordeel niet op significante tekortkomingen wijst, kan de Commissie op de eerstvolgende vergadering als bedoeld in artikel 128, lid 3, met de auditautoriteit overeenkomen minder auditwerkzaamheden te verrichten, zodat deze werkzaamheden evenredig zijn met het vastgestelde risico. In dat geval verricht de Commissie geen eigen audits ter plaatse, tenzij er aanwijzingen zijn voor tekortkomingen in het beheers- en controlesysteem die van invloed zijn op uitgaven die bij de Commissie zijn gedeclareerd in een boekjaar waarvoor de rekeningen door de Commissie zijn goedgekeurd.

3.  Voor operationele programma's waarvoor de Commissie concludeert dat het oordeel van de auditautoriteit betrouwbaar is, kan zij met de auditautoriteit overeenkomen de audits van de Commissie ter plaatse te beperken tot een audit van de werkzaamheden van de auditautoriteit, tenzij er bewijzen zijn voor tekortkomingen in het werk van de auditautoriteit voor een boekjaar waarvoor de rekeningen door de Commissie zijn goedgekeurd.

4.  De auditautoriteit en de Commissie kunnen, in weerwil van lid 1, audits voor concrete acties verrichten indien een risicobeoordeling of een audit door de Europese Rekenkamer uitwijst dat er een specifiek risico voor onregelmatigheden of fraude bestaat, wanneer er bewijzen zijn voor ernstige tekortkomingen in het doeltreffende functioneren van het beheers- en controlesysteem van het betrokken operationele programma, alsmede gedurende de in artikel 140, lid 1, bedoelde termijn. De Commissie kan om de werkzaamheden van een auditautoriteit te controleren, het controlespoor van de auditautoriteit toetsen of deelnemen aan een audit ter plaatse door de auditautoriteit en, indien het overeenkomstig internationaal aanvaarde auditstandards nodig is om zekerheid te verkrijgen omtrent het doeltreffende functioneren van de auditautoriteit, kan de Commissie audits op concrete acties uitvoeren.



DEEL VIJF

DELEGATIE VAN BEVOEGDHEID, UITVOERINGS-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN



HOOFDSTUK I

Delegatie van bevoegdheid en uitvoeringsbepalingen

Artikel 149

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.  De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

▼M6

2.  De in artikel 5, lid 3, artikel 12, tweede alinea, artikel 22, lid 7, vierde alinea, artikel 37, lid 13, artikel 38, lid 4, derde alinea, artikel 39 bis, lid 7, artikel 40, lid 4, artikel 41, lid 3, artikel 42, lid 1, tweede alinea, artikel 42, lid 6, artikel 61, lid 3, tweede, derde, vierde en zevende alinea, artikel 63, lid 4, artikel 64, lid 4, artikel 67, lid 5 bis, artikel 68, tweede alinea, artikel 101, vierde alinea, lid 4, artikel 122, lid 2, vijfde alinea, artikel 125, lid 8, eerste alinea, artikel 125, lid 9, artikel 127, leden 7 en 8, en artikel 144, lid 6, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend met ingang van 21 december 2013 tot en met 31 december 2020.

3.  Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 5, lid 3, artikel 12, tweede alinea, artikel 22, lid 7, vierde alinea, artikel 37, lid 13, artikel 38, lid 4, derde alinea, artikel 39 bis, lid 7, artikel 40, lid 4, artikel 41, lid 3, artikel 42, lid 1, tweede alinea, artikel 42, lid 6, artikel 61, lid 3, tweede, derde, vierde en zevende alinea, artikel 63, lid 4, artikel 64, lid 4, artikel 67, lid 5 bis, artikel 68, tweede alinea, artikel 101, vierde alinea, artikel 122, lid 2, vijfde alinea, artikel 125, lid 8, eerste alinea, artikel 125, lid 9, artikel 127, leden 7 en 8, en artikel 144, lid 6, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het besluit wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

▼M6

3 bis.  Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

▼B

4.  Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

▼M6

5.  Een overeenkomstig artikel 5, lid 3, artikel 12, tweede alinea, artikel 22, lid 7, vierde alinea, artikel 37, lid 13, artikel 38, lid 4, derde alinea, artikel 39 bis, lid 7, artikel 40, lid 4, artikel 41, lid 3, artikel 42, lid 1, tweede alinea, artikel 42, lid 6, artikel 61, lid 3, tweede, derde, vierde en zevende alinea, artikel 63, lid 4, artikel 64, lid 4, artikel 67, lid 5 bis, artikel 68, tweede alinea, artikel 101, vierde alinea, artikel 122, lid 2, vijfde alinea, artikel 125, lid 8, eerste alinea, artikel 125, lid 9, artikel 127, leden 7 en 8, en artikel 144, lid 6, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

▼B

Artikel 150

Comitéprocedure

1.  Bij de toepassing van deze verordening, de EFRO-verordening, de ETS-verordening, de ESF-verordening en de CF-verordening wordt de Commissie bijgestaan door een Coördinatiecomité voor de Europese structuur- en investeringsfondsen. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Indien door het comité geen advies wordt uitgebracht, stelt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet vast met betrekking tot de uitvoeringsbevoegdheden van artikel 8, derde alinea, artikel 22, lid 7, vijfde alinea, artikel 38, lid 3, tweede alinea, artikel 38, lid 10, artikel 39, lid 4, tweede alinea, artikel 46, lid 3, artikel 96, lid 2, tweede alinea, artikel 115, lid 4, en artikel 125, lid 8, tweede alinea, en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.



HOOFDSTUK II

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 151

Evaluatie

Het Europees Parlement en de Raad evalueren deze verordening uiterlijk op 31 december 2020 overeenkomstig artikel 177 VWEU.

Artikel 152

Overgangsbepalingen

1.  Deze verordening doet geen afbreuk aan de voortzetting of de wijziging, met inbegrip van de volledige of gedeeltelijke intrekking, van steunverlening die door de Commissie is goedgekeurd op grond van Verordening (EG) nr. 1083/2006 of andere wetgeving die op 31 december 2013 op die bijstandsverlening van toepassing is. Die verordening of zulke andere wetgeving blijft bijgevolg na 31 december 2013 op die steunverlening of de betrokken concrete acties van toepassing totdat ze worden afgesloten. Voor de toepassing van dit lid heeft bijstand betrekking op operationele programma’s en grote projecten.

2.  Steunaanvragen die zijn ingediend of goedgekeurd in het kader van Verordening (EG) nr. 1083/2006 blijven geldig.

3.  Wanneer een lidstaat gebruik maakt van de optie in artikel 123, lid 3, kan hij bij de Commissie een verzoek indienen inhoudende dat de managementautoriteit, in afwijking van artikel 59, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 1083/2006, de functies van de certificeringsautoriteit uitoefent voor de overeenkomstige operationele programma's die worden uitgevoerd op basis van Verordening (EG) nr. 1083/2006. Het verzoek gaat vergezeld van een beoordeling van de auditautoriteit. Zodra de Commissie zich er op basis van de informatie van de auditautoriteit en haar eigen audits van vergewist heeft dat de beheers- en controlesystemen van deze operationele programma's doeltreffend functioneren en dat dit functioneren niet zal worden geschaad wanneer de managementautoriteit de functies van certificeringsautoriteit uitoefent, deelt zij de lidstaat binnen twee maanden na de ontvangst van het verzoek haar instemming mee.

▼M1

4.  In afwijking van artikel 79, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1083/2006 bedraagt het maximum van het gecumuleerde totaal van de voorfinanciering en de gedane tussentijdse betalingen 100 % van de bijdrage van de Fondsen aan operationele programma's in Griekenland voor de convergentiedoelstelling en de doelstelling „regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid”.

5.  In afwijking van artikel 53, lid 2, en artikel 77, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1083/2006 en niettegenstaande de besluiten van de Commissie tot vaststelling van het maximale percentage en het maximumbedrag van de bijdrage uit de Fondsen voor elk Grieks operationeel programma en voor elke ►C1  prioriteitsas ◄ , worden tussentijdse betalingen en saldobetalingen berekend door toepassing van een maximaal medefinancieringspercentage van 100 % op de subsidiabele uitgaven die voor Griekse operationele programma's voor de convergentiedoelstelling en de doelstelling „regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid” zijn vermeld in het kader van elke ►C1  prioriteitsas ◄ in elke door de certificeringsautoriteit gecertificeerde uitgavenstaat. Artikel 77, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1083/2006 is niet van toepassing op operationele programma's in Griekenland.

6.  Griekenland voorziet in een mechanisme om ervoor te zorgen dat de aanvullende bedragen die als gevolg van de maatregelen van de leden 4 en 5 van dit artikel beschikbaar worden gesteld, uitsluitend worden gebruikt voor betalingen aan begunstigden en concrete acties voor zijn operationele programma's.

Griekenland dient voor eind 2016 bij de Commissie een verslag in over de uitvoering van de leden 4 en 5 van dit artikel en brengt verder verslag uit in het eindverslag over de uitvoering van het operationele programma dat op grond van artikel 89, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 1083/2006 moet worden ingediend.

▼M6

7.  De managementautoriteit, of het toezichtcomité voor de programma’s in het kader van de doelstelling „Europese territoriale samenwerking”, kan besluiten artikel 67, lid 2 bis, niet toe te passen gedurende een periode van maximum twaalf maanden vanaf 2 augustus 2018.

Wanneer de managementautoriteit, of het toezichtcomité voor de programma’s in het kader van de doelstelling „Europese territoriale samenwerking”, van oordeel is dat artikel 67, lid 2 bis, een onevenredig zware administratieve last meebrengt, kan zij besluiten om de in de eerste alinea van dit lid bedoelde overgangsperiode te verlengen met een duur die zij passend acht. De managementautoriteit of het toezichtcomité stelt de Commissie vóór het einde van de eerste overgangsperiode in kennis van dat besluit.

De eerste en tweede alinea zijn niet van toepassing op subsidies en terugvorderbare bijstand uit het ESF waarvoor de overheidssteun niet meer dan 50 000  EUR bedraagt.

▼B

Artikel 153

Intrekking

1.  Onverminderd het bepaalde in artikel 152, wordt Verordening (EG) nr. 1083/2006 ingetrokken met ingang van 1 januari 2014.

2.  Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar deze verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage XIV.

Artikel 154

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

De artikelen 20 t/m 24, artikel 29, lid 3, artikel 38, lid 1, onder a), de artikelen 58, 60, 76 tot en met 92, 118, 120, 121 en 129 tot en met 147 zijn van toepassing met ingang van 1 januari 2014.

Artikel 39, lid 2, zevende alinea, tweede zin, en artikel 76, vijfde alinea, zijn van toepassing met ingang vanaf de datum waarop de wijziging van het Financieel Reglement met betrekking tot de vrijmaking van vastleggingen in werking is getreden.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.




BIJLAGE I

GEMEENSCHAPPELIJK STRATEGISCH KADER

1.   INLEIDING

Teneinde een harmonieuze, evenwichtige en duurzame ontwikkeling van de Unie te bevorderen en de bijdrage van de ESI-fondsen aan de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei, alsook van de fondsspecifieke opdrachten van de ESI-fondsen, waaronder economische, sociale en territoriale cohesie, zo groot mogelijk te maken, moet gegarandeerd worden dat de in het kader van de Uniestrategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei aangegane beleidsverbintenissen door investeringen via de ESI-fondsen en andere instrumenten van de Unie worden ondersteund. Het gemeenschappelijk strategisch kader (GSK) moet daarom overeenkomstig artikel 10 en met inachtneming van de prioriteiten en doelstellingen zoals in de fondsenspecifieke verordeningen gesteld, strategische richtsnoeren uitvaardigen met het oog op een geïntegreerde ontwikkelingsaanpak, door inzet van de ESI-fondsen in combinatie met andere instrumenten en beleidsvelden van de Unie, in aansluiting op de beleidsdoelstellingen en de kerndoelen van de Uniestrategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei en, in voorkomend geval, de vlaggenschipinitiatieven, waarbij rekening wordt gehouden met de belangrijkste territoriale uitdagingen en de specifieke nationale, regionale en lokale achtergrond.

2.   BIJDRAGE VAN DE ESI-FONDSEN AAN DE STRATEGIE VAN DE UNIE VOOR SLIMME, DUURZAME EN INCLUSIEVE GROEI EN SAMENHANG MET HET ECONOMISCH BESTUUR VAN DE UNIE

1. Teneinde te ondersteunen dat de partnerschapsovereenkomsten en -programma's doeltreffend worden gebruikt om slimme, duurzame en inclusieve groei te bevorderen, worden in deze verordening elf met de prioriteiten van de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei strokende thematische doelstellingen vastgesteld, bepaald in artikel 9, eerste alinea, die in aanmerking komen voor steun uit de ESI-fondsen.

2. Conform de thematische doelstellingen bepaald in artikel 9, eerste alinea, concentreren de lidstaten de steun overeenkomstig artikel 18 van deze verordening en de fondsspecifieke voorschriften betreffende thematische concentratie, teneinde de kritische massa te bereiken die nodig is om groei en banen te creëren en zorgen zij ervoor dat de uitgaven doeltreffend zijn. De lidstaten besteden bijzondere aandacht aan het toekennen van prioriteit aan groeivriendelijke uitgaven, met inbegrip van uitgaven voor onderwijs, onderzoek, innovatie en energie-efficiëntie en uitgaven om de toegang van het mkb tot financiering te vergemakkelijken, om de ecologische duurzaamheid en het beheer van natuurlijke hulpbronnen en klimaatactie te waarborgen en om het openbaar bestuur te moderniseren. Zij zien tevens toe op het in stand houden of versterken van de geografische dekking en de doeltreffendheid van de diensten voor arbeidsvoorziening en actief arbeidsmarktbeleid om de werkloosheid te bestrijden, met de nadruk op de jeugd, en om de sociale gevolgen van de crisis aan te pakken en sociale integratie te bevorderen.

3. Teneinde te zorgen voor samenhang met de in het kader van het Europees Semester vastgestelde prioriteiten, plannen de lidstaten bij de voorbereiding van de partnerschapsovereenkomsten het gebruik van de ESI-fondsen op basis van de nationale hervormingsprogramma's, in voorkomend geval, en van de meest recente relevante specifieke aanbevelingen per land die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 121, lid 2, VWEU en relevante aanbevelingen die de Raad heeft vastgesteld overeenkomstig artikel 148, lid 4, VWEU, in overeenstemming met hun respectieve rollen en verplichtingen. De lidstaten houden in voorkomend geval tevens rekening met de desbetreffende aanbevelingen van de Raad die zijn gebaseerd op het stabiliteits- en groeipact en de economische aanpassingsprogramma's.

4. Teneinde vast te stellen hoe de ESI-fondsen optimaal kunnen bijdragen aan de Uniestrategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei, en om rekening te houden met de doelstellingen van het Verdrag, met inbegrip van economische, sociale en territoriale cohesie, kiezen de lidstaten de thematische doelstellingen voor het gepland gebruik van de ESI-fondsen binnen de passende nationale, regionale en lokale context.

3.   GEÏNTEGREERDE AANPAK VAN EN REGELINGEN VOOR HET GEBRUIK VAN DE ESI-FONDSEN

3.1   Inleiding

1. Overeenkomstig artikel 15, lid 2, onder a), geeft de partnerschapsovereenkomst een geïntegreerde aanpak van de territoriale ontwikkeling weer. De lidstaten zien erop toe dat bij de keuze van de thematische doelstellingen, de investeringen en de prioriteiten van de Unie op een geïntegreerde wijze rekening wordt gehouden met de ontwikkelingsbehoeften en de territoriale problemen, conform de analyse van afdeling 6.4. De lidstaten proberen maximaal de mogelijkheden te benutten om een gecoördineerde en geïntegreerde tenuitvoerlegging van de ESI-fondsen te waarborgen.

2. De lidstaten en, indien van toepassing overeenkomstig artikel 4, lid 4, de regio's zien erop toe dat de steunmaatregelen uit de ESI-fondsen complementair zijn en op gecoördineerde wijze worden uitgevoerd om synergie tot stand te brengen, om de administratieve kosten en lasten te verminderen voor de beheersorganen en de begunstigden in overeenstemming met de artikelen 4, 15 en 27.

3.2   Coördinatie en complementariteit

1. De voor de uitvoering van de ESI-fondsen verantwoordelijke lidstaten en managementautoriteiten werken nauw samen bij de voorbereiding, uitvoering, monitoring en evaluatie van de partnerschapsovereenkomst en de programma's. Zij zien erop toe dat met name de volgende activiteiten worden uitgevoerd:

a) 

de vaststelling van de steungebieden waar de ESI-fondsen op aanvullende wijze kunnen worden gecombineerd om de in deze verordening vastgestelde thematische doelstellingen te verwezenlijken;

b) 

overeenkomstig artikel 4, lid 6, het waarborgen van het bestaan van regelingen voor de doeltreffende coördinatie van de ESI-fondsen om de impact en de doeltreffendheid van de Fondsen te vergroten, in voorkomend geval onder meer via programma's die door meerdere fondsen gefinancierd worden voor de Fondsen;

c) 

de bevordering van de betrokkenheid van voor andere ESI-fondsen verantwoordelijke managementautoriteiten en van de desbetreffende ministeries bij de ontwikkeling van steunregelingen om de coördinatie te waarborgen en overlappingen te voorkomen;

d) 

de instelling, waar nodig, van gezamenlijke toezichtcomités voor programma's ter uitvoering van de ESI-fondsen en de opstelling van andere regelingen voor gezamenlijk beheer en controle ter vergemakkelijking van de coördinatie tussen de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de ESI-fondsen;

e) 

het gebruik van beschikbare gemeenschappelijke e-governance-oplossingen die aanvragers en begunstigden kunnen helpen, en het gebruik van "one-stop-shops", onder meer voor advies inzake de steunmogelijkheden die elk van de onder de ESI-fondsen vallende fondsen biedt;

f) 

het instellen van mechanismen voor de coördinatie van samenwerkingsactiviteiten die worden gefinancierd uit het EFRO en het ESF met investeringen waarvoor steun wordt verstrekt via de programma's in het kader van de doelstelling "investeren in groei en werkgelegenheid";

g) 

het bevorderen van een voor de ESI-fondsen gezamenlijke aanpak ten aanzien van richtsnoeren voor het opzetten van concrete acties, de oproepen tot het indienen van voorstellen en de selectieprocessen of van andere mechanismen om ervoor te zorgen dat geïntegreerde projecten gemakkelijker toegang hebben tot de Fondsen;

h) 

het aanmoedigen van samenwerking tussen managementautoriteiten van verschillende ESI-fondsen op het gebied van monitoring, evaluatie, beheer, controle en audit.

3.3   Bevordering van een geïntegreerde aanpak

1. De lidstaten combineren, waar nodig, de ESI-fondsen in geïntegreerde, op de aanpak van specifieke territoriale uitdagingen toegesneden pakketten op lokaal, regionaal of nationaal niveau om bij te dragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de partnerschapsovereenkomst en -programma's. Dit kan door gebruik te maken van geïntegreerde territoriale investeringen, geïntegreerde concrete acties, gezamenlijke actieplannen en vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling.

2. Om tot een geïntegreerd gebruik van de thematische doelstellingen te komen, kan de financiering van verschillende ►C1  prioriteitsassen ◄ of operationele programma's waarvoor steun uit het ESF, het EFRO of het Cohesiefonds wordt verleend, overeenkomstig artikel 36 worden gecombineerd in het kader van een geïntegreerde territoriale investering. Acties in het kader van een geïntegreerde territoriale investering kunnen worden aangevuld met financiële steun uit de respectieve programma's van respectievelijk het ELFPO of het EFMZV.

3. Teneinde de impact en de doeltreffendheid via een thematisch coherente geïntegreerde aanpak te verhogen, kan een ►C1  prioriteitsas ◄ , overeenkomstig de relevante bepalingen van de fondsspecifieke voorschriften, betrekking hebben op meerdere regiocategorieën, een of meer complementaire investeringsprioriteiten van het EFRO, het Cohesiefonds en het ESF onder één thematische doelstelling combineren, en in naar behoren gemotiveerde gevallen een of meer complementaire investeringsprioriteiten van verschillende thematische doelstellingen combineren met het oog op een maximale bijdrage aan die ►C1  prioriteitsas ◄ .

4. De lidstaten stimuleren, overeenkomstig hun institutionele en juridische kader en artikel 32, de ontwikkeling van een lokale en subregionale aanpak. Vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling wordt uitgevoerd in de context van een strategische aanpak om ervoor te zorgen dat bij de "bottom-up"-definitie van de lokale behoeften rekening wordt gehouden met de op een hoger niveau bepaalde prioriteiten. Daarom bepalen de lidstaten de aanpak van de vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling in het ELFPO en, in voorkomend geval, in het EFRO, het ESF of het EFMZV overeenkomstig artikel 15, lid 2, en geven zij in de partnerschapsovereenkomst de belangrijkste problemen aan die op die manier moeten worden aangepakt, de hoofddoelstellingen en de prioriteiten van de vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling, de soorten gebieden die moeten worden gedekt, de specifieke rol die bij de verwezenlijking van de strategie wordt toegekend aan plaatselijke actiegroepen, de rol die het ELFPO en, in voorkomend geval, voor het EFRO, het ESF of het EFMZV is toegedacht bij de uitvoering van strategieën voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling in verschillende soorten gebieden zoals plattelands-, stads- en kustgebieden, en de overeenkomstige coördinatiemechanismen.

4.   COÖRDINATIE EN SYNERGIE TUSSEN DE ESI-FONDSEN EN ANDER BELEID EN ANDERE INSTRUMENTEN VAN DE UNIE

De op grond van deze afdeling beoogde coördinatie door de lidstaten geldt voor zover de lidstaten voornemens zijn een beroep te doen op steun van de ESI-fondsen en van andere instrumenten van de Unie op het betrokken beleidsgebied. De in dit deel beschreven programma's van de Unie vormen geen limitatieve lijst.

4.1   Inleiding

1. De lidstaten en de Commissie houden overeenkomstig hun respectieve verantwoordelijkheden rekening met het effect van het beleid van de Unie op nationaal en regionaal niveau en op de sociale, economische en territoriale samenhang, met het oog op het bevorderen van synergie en een doeltreffende coördinatie en het bepalen en stimuleren van de meest geschikte middelen om Uniefondsen ter ondersteuning van lokale, regionale en nationale investeringen in te zetten. De lidstaten zien er tevens op toe dat het beleid en de instrumenten van de Unie en nationale, regionale en lokale steunmaatregelen elkaar aanvullen.

2. De lidstaten en de Commissie zorgen, overeenkomstig artikel 4, lid 6, en hun respectieve verantwoordelijkheden, voor coördinatie tussen de ESI-fondsen en andere relevante instrumenten van de Unie op Unie- en lidstaatniveau. Zij ondernemen passende stappen om in de programmerings- en uitvoeringsfase de samenhang te verzekeren tussen de steunmaatregelen uit de ESI-fondsen en de doelstellingen van ander beleid van de Unie. Daartoe houden zij rekening met de volgende aspecten:

a) 

het vergroten van de complementariteit en de synergie tussen verschillende instrumenten van de Unie op Unie-, nationaal en regionaal niveau, zowel in de planningsfase als tijdens de uitvoering;

b) 

het optimaliseren van bestaande structuren en, waar nodig, het instellen van nieuwe structuren om de strategische identificatie van prioriteiten voor de verschillende instrumenten en structuren voor de coördinatie op Unie- en nationaal niveau te vergemakkelijken, om dubbel werk te vermijden en om de gebieden te identificeren waar aanvullende financiële steun noodzakelijk is;

c) 

het benutten van de mogelijkheid om steun uit verschillende instrumenten te combineren ter ondersteuning van individuele concrete acties en het nauw samenwerken met de verantwoordelijken voor de uitvoering op Unie- en nationaal niveau teneinde de begunstigden coherente en gestroomlijnde financieringsmogelijkheden te bieden.

4.2   Coördinatie met het gemeenschappelijk landbouwbeleid en het gemeenschappelijk visserijbeleid

1. Het ELFPO is een integrerend onderdeel van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en vormt een aanvulling op de maatregelen in het kader van het Europees Garantiefonds voor de landbouw, die rechtstreekse steun aan landbouwers bieden en marktmaatregelen ondersteunen. De lidstaten beheren deze steunmaatregelen dan ook samen om zo veel mogelijk synergieën tot stand te brengen en de toegevoegde waarde van de steun van de Unie zo groot mogelijk te maken.

2. Het EFMZV is gericht op de verwezenlijking van de doelstellingen van het hervormde gemeenschappelijk visserijbeleid en het geïntegreerd maritiem beleid. De lidstaten maken daarom gebruik van het EFMZV om de inspanningen ter verbetering van de gegevensvergaring en ter versterking van de controle te ondersteunen en zien erop toe dat tevens gestreefd wordt naar synergieën ter ondersteuning van de prioriteiten van het geïntegreerd maritiem beleid, zoals mariene kennis, maritieme ruimtelijke ordening, geïntegreerd beheer van kustzones, geïntegreerd maritiem toezicht, bescherming van het mariene milieu en de biodiversiteit alsmede aanpassing aan de negatieve gevolgen van de klimaatverandering voor de kustgebieden.

4.3   Horizon 2020 en andere centraal beheerde Unieprogramma's op het gebied van onderzoek en innovatie

1. De lidstaten en de Commissie houden naar behoren rekening met het versterken van de coördinatie, de synergie en de complementariteit tussen de ESI-fondsen en Horizon 2020, het programma voor het concurrentievermogen van ondernemingen en voor kleine en middelgrote ondernemingen (Cosme) volgens Verordening (EU) nr. 1287/2013 van het Europees Parlement en de Raad ( 29 ) en andere relevante centraal beheerde financieringsprogramma's van de Unie waarbij zij tegelijkertijd een duidelijke verdeling van de steungebieden tussen deze programma's aanbrengen.

2. De lidstaten ontwikkelen, waar nodig, nationale en/of regionale strategieën voor "slimme specialisatie" in overeenstemming met het nationale hervormingsprogramma. Deze strategieën kunnen de vorm aannemen van of opgenomen worden in een nationaal of regionaal strategisch beleidskader inzake onderzoek en innovatie voor "slimme specialisatie". De strategieën voor "slimme specialisatie" worden ontwikkeld door nationale of regionale managementautoriteiten en belanghebbenden zoals universiteiten en andere instellingen voor hoger onderwijs, het bedrijfsleven en de sociale partners bij een ondernemingsgezind ontdekkingsproces te betrekken. De rechtstreeks bij Horizon 2020 betrokken autoriteiten worden nauw aan dit proces verbonden. Strategieën voor "slimme specialisatie" omvatten:

a) 

"stroomopwaartse acties" om de regionale O&I-spelers voor te bereiden op deelname aan Horizon 2020-projecten ("weg naar topkwaliteit"), die in voorkomend geval via capaciteitsopbouw moeten worden ontwikkeld; communicatie en samenwerking tussen nationale Horizon 2020-contactpunten en managementautoriteiten van de onder de ESI-fondsen vallende fondsen moeten worden versterkt;

b) 

"stroomafwaartse acties" die de middelen opleveren om de uit Horizon 2020 en uit voorgaande programma's voortkomende O&I-resultaten te exploiteren en op de markt te verspreiden, met bijzondere nadruk op het scheppen van een innovatievriendelijk klimaat voor het bedrijfsleven en de industrie, met inbegrip van het mkb, en in overeenstemming met de voor de gebieden in de desbetreffende strategie voor slimme specialisatie vastgestelde prioriteiten.

3. De lidstaten moedigen de toepassing aan van de bepalingen van deze verordening die het mogelijk maken in de desbetreffende programma's voor de uitvoering van onderdelen van de strategieën bedoeld in punt 2, de ESI-fondsen te combineren met middelen uit Horizon 2020. Nationale en regionale autoriteiten krijgen gezamenlijke steun voor het ontwerp en de tenuitvoerlegging van zulke strategieën, het opsporen van mogelijkheden voor gezamenlijke financiering van O&I-infrastructuur van Europees belang, het stimuleren van internationale samenwerking, methodologische steun via peer reviews, uitwisselingen van goede werkmethoden en regio-overschrijdende opleiding.

4. De lidstaten en, indien van toepassing op grond van artikel 4, lid 4, de regio's overwegen aanvullende maatregelen die gericht zijn op het ontsluiten van hun potentieel voor excellentie in onderzoek en innovatie, op een manier die aansluit op en synergieën schept met Horizon 2020, in het bijzonder door gezamenlijke financiering. Deze maatregelen bestaan uit:

a) 

het met elkaar verbinden van uitmuntende onderzoeksinstellingen en minder ontwikkelde regio's alsook lidstaten en regio's die zwak presteren op het gebied van onderzoek, ontwikkeling en innovatie (OOI) om nieuwe uitmuntendheidscentra tot stand te brengen of bestaande te verbeteren in minder ontwikkelde regio's en in lidstaten en regio's die zwak presteren op het gebied van OOI;

b) 

het opbouwen van koppelingen tussen innovatieclusters met een erkende excellentie in minder ontwikkelde regio's en in lidstaten en regio's die zwak presteren op het gebied van OOI;

c) 

het oprichten van EOR-leerstoelen om vooraanstaande academici aan te trekken, met name in minder ontwikkelde regio's en lidstaten en regio's die zwak presteren op het gebied van OOI;

d) 

het ondersteunen van toegang tot internationale netwerken voor onderzoekers en innovatoren die onvoldoende bij de Europese onderzoeksruimte (EOR) betrokken zijn of afkomstig zijn uit minder ontwikkelde regio's of uit lidstaten en regio's die zwak presteren op het gebied van OOI;

e) 

waar van toepassing, het bijdragen aan de Europese innovatiepartnerschappen;

f) 

het voorbereiden van nationale instellingen en/of clusters van excellentie voor deelname aan kennis- en innovatiegemeenschappen (KIG's) van het Europese Instituut voor innovatie en technologie (EIT); alsmede

g) 

het organiseren van kwalitatief hoogstaande internationale programma's voor de mobiliteit van onderzoekers met medefinanciering uit de "Marie Skłodowska-Curie-acties".

Waar mogelijk streven de lidstaten er overeenkomstig artikel 70 naar gebruik te maken van de flexibiliteit om concrete acties buiten het programmagebied te steunen, met voldoende investeringen om een kritische massa te bereiken, teneinde de in de eerste alinea bedoelde maatregelen zo doeltreffend mogelijk uit te voeren.

4.4   Financiering van demonstratieprojecten in het kader van het NER300-programma ( 30 )

1. De lidstaten zien erop toe dat financiering uit de ESI-fondsen wordt gecoördineerd met steun uit het NER300-programma, waarbij de inkomsten van de veiling van 300 miljoen emissierechten uit de nieuwkomersreserve van de EU-regeling voor de handel in emissierechten worden gebruikt.

4.5   Programma voor het milieu en klimaatactie (LIFE) ( 31 ) en het milieuacquis

1. De lidstaten en de Commissie streven ernaar om, via een sterkere thematische focus in de programma's en door toepassing van het duurzaamheidsbeginsel zoals bedoeld in artikel 8, gebruik te maken van synergieën met beleidsinstrumenten van de Unie (zowel met financieringsinstrumenten als met andere instrumenten) gericht op de matiging van en de aanpassing aan de gevolgen van klimaatverandering, milieubescherming en een efficiënt gebruik van hulpbronnen.

2. De lidstaten bevorderen en zorgen, waar nodig en overeenkomstig artikel 4, voor complementariteit en coördinatie met LIFE, in het bijzonder met geïntegreerde projecten op het gebied van natuur, biodiversiteit, water, afval, lucht, matiging van en aanpassing aan de klimaatverandering. Deze coördinatie dient te worden gerealiseerd door maatregelen zoals het bevorderen van de financiering via de ESI-fondsen van activiteiten die een aanvulling vormen op de geïntegreerde projecten in het kader van LIFE, en door het bevorderen van het gebruik van uit hoofde van LIFE gevalideerde oplossingen, methoden en benaderingen zoals investeringen in groene infrastructuur, energie-efficiëntie, ecologische innovatie, op het ecosysteem gebaseerde oplossingen en de toepassing van desbetreffende innovatieve technologieën.

3. De relevante sectorale plannen, programma's of strategieën (waaronder het prioritaire actiekader, het stroomgebiedbeheersplan, het afvalbeheersplan, het risicobeperkingsplan of de aanpassingsstrategie) kunnen dienen als coördinatiekader ingeval in steun voor de betrokken gebieden wordt gepland.

4.6   Erasmus+ ( 32 )

1. De lidstaten streven ernaar de ESI-fondsen in te zetten om het gebruik van instrumenten en methodes die in het kader van "Erasmus+" werden ontwikkeld en met succes zijn getest te veralgemeniseren, teneinde de sociale en economische impact van investeringen in mensen te maximaliseren en onder meer impulsen te geven aan jongereninitiatieven en burgeracties.

2. De lidstaten bevorderen en zorgen overeenkomstig artikel 4 voor een doeltreffende coördinatie op nationaal niveau tussen de ESI-fondsen en "Erasmus+" door een duidelijk onderscheid te maken bij de soorten investeringen en de ondersteunde doelgroepen. De lidstaten streven naar complementariteit bij de financiering van mobiliteitsacties.

3. De coördinatie wordt gerealiseerd door passende mechanismen in te voeren voor de samenwerking tussen de managementautoriteiten en de in het kader van "Erasmus+" opgerichte nationale agentschappen, wat transparante en toegankelijke communicatie met de burgers op Unie-, nationaal en regionaal niveau kan bevorderen.

4.7   Programma van de Europese Unie voor werkgelegenheid en sociale innovatie (EaSI) ( 33 )

1. De lidstaten bevorderen en zorgen overeenkomstig artikel 4, lid 6, voor doeltreffende coördinatie tussen het programma van de Europese Unie voor werkgelegenheid en sociale innovatie (EaSI) en de steunmaatregelen uit de ESI-fondsen in het kader van de thematische doelstellingen op het gebied van werkgelegenheid en sociale inclusie. Deze doeltreffende coördinatie omvat de coördinatie van steun die wordt verleend uit de EURES-pijler van het EaSI via door het EFS gesteunde acties om de transnationale arbeidsmobiliteit te bevorderen en de arbeidskansen te vergroten, alsook de coördinatie van enerzijds de steunmaatregelen uit de ESI-fondsen voor zelfstandigen, ondernemerschap, de oprichting van een eigen bedrijf en sociale ondernemingen en anderzijds de steunmaatregelen uit de pijler microfinanciering en sociaal ondernemerschap van het EaSI.

2. De lidstaten streven naar schaalvergroting van de meest succesvolle maatregelen die binnen de Progress-pijler van het EaSI werden ontwikkeld, met name op het gebied van sociale innovatie en sociale beleidsexperimenten met steun uit het EFS.

4.8   Connecting Europe Facility ( 34 )

1. Teneinde de Europese meerwaarde op het gebied van vervoer, telecommunicatie en energie te maximaliseren, zien de lidstaten en de Commissie erop toe dat voor de planning van de steunmaatregelen uit het EFRO en het Cohesiefonds nauw wordt samengewerkt met de steun uit de Connecting Europe Facility om te zorgen voor complementariteit, dubbel werk te voorkomen en om ervoor te zorgen dat op lokaal, regionaal en nationaal niveau alsmede in de gehele Unie de verschillende soorten infrastructuur optimaal aan elkaar gekoppeld worden. De verschillende financieringsinstrumenten moeten een maximale hefboomwerking hebben voor projecten met een Unie- en interne markt-dimensie, die de grootste Europese toegevoegde waarde bieden en sociale, economische en territoriale cohesie bevorderen, met name voor de in de desbetreffende beleidskaders van het trans-Europese netwerk bedoelde projecten voor de uitvoering van de prioritaire netwerken voor transport, energie en digitale infrastructuur, teneinde nieuwe infrastructuur te bouwen en bestaande infrastructuur substantieel te verbeteren.

2. Op het gebied van vervoer wordt de planning van investeringen gebaseerd op de daadwerkelijke en verwachte vraag naar vervoer en geeft zij de ontbrekende schakels en de knelpunten aan, waarbij via een coherente aanpak rekening moet worden gehouden met de ontwikkeling van de grensoverschrijdende verbindingen in de Unie en regio-overschrijdende verbindingen binnen een lidstaat moeten worden ontwikkeld. Investeringen in regionale aansluitingen op het uitgebreide trans-Europese vervoersnetwerk (TEN-T) en op het TEN-T-kernnetwerk dienen ervoor te zorgen dat stedelijke en plattelandsgebieden profijt hebben van de mogelijkheden die grote netwerken bieden.

3. Prioritering van investeringen waarvan het effect verder reikt dan de grenzen van een bepaalde lidstaat, met name die welke deel uitmaken van de corridors van het TEN-T-kernnetwerk, wordt gecoördineerd met de TEN-T-planning en de uitvoeringsplannen voor de corridors van het kernnetwerk, zodat de investeringen in vervoersinfrastructuur door het EFRO en het Cohesiefonds volledig in overeenstemming zijn met de TEN-T-richtsnoeren.

4. De lidstaten concentreren zich op duurzame vormen van vervoer en duurzame stedelijke mobiliteit, en op het investeren in gebieden met de grootste Europese meerwaarde, waarbij ze rekening houden met het feit dat de kwaliteit, de toegankelijkheid en de betrouwbaarheid van vervoersdiensten moeten worden verbeterd om het openbaar vervoer te bevorderen. Zodra de investeringen zijn bepaald, krijgen zij prioriteit naargelang de bijdrage ervan aan de mobiliteit, de duurzaamheid, de lagere broeikasgasemissies en de interne Europese vervoersruimte, overeenkomstig de visie die is beschreven in het Witboek met als titel "Stappenplan voor een interne Europese vervoersruimte – werken aan een concurrerend en zuinig vervoerssysteem", waarbij de noodzaak van een significante reductie van de broeikasgasemissies in de vervoerssector wordt onderstreept. De bijdrage van projecten aan duurzame Europese vrachtvervoersnetwerken via de ontwikkeling van de binnenwateren moet worden bevorderd op grond van een voorafgaande beoordeling van hun milieu-impact.

5. De ESI-fondsen worden ingezet voor de realisatie van lokale en regionale infrastructuur en voor de aansluiting daarvan op de prioritaire EU-infrastructuur op het gebied van energie- en telecommunicatie.

6. De lidstaten en de Commissie zorgen voor passende mechanismen voor coördinatie en technische ondersteuning om de complementariteit en de doeltreffende planning van ICT-maatregelen te waarborgen met het doel de verschillende instrumenten van de Unie (ESI-fondsen, Connecting Europe Facility, trans-Europese netwerken, Horizon 2020) ten volle voor de financiering van breedbandnetwerken en infrastructuur voor digitale diensten te benutten. Bij de keuze van het meest geschikte financieringsinstrument wordt rekening gehouden met de mogelijkheid van de concrete actie om inkomsten te genereren en met het risiconiveau ervan, teneinde de overheidsmiddelen optimaal te besteden. Bij de beoordeling van aanvragen voor steun uit de ESI-fondsen moeten de lidstaten rekening houden met de beoordelingen betreffende concrete acties die betrekking hebben op aanvragen waarvoor Connecting Europe Facility-financiering is aangevraagd maar niet verkregen zonder dat daarmee vooruit wordt gelopen op het definitieve selectiebesluit van de managementautoriteit.

4.9   Pre-toetredingsinstrument, Europees Nabuurschapsinstrument en Europees Ontwikkelingsfonds

1. De lidstaten en de Commissie streven, gelet op hun respectieve verantwoordelijkheden, naar verbetering van de coördinatie tussen de externe instrumenten en de ESI-fondsen om verschillende beleidsdoelstellingen van de Unie efficiënter te realiseren. Met name coördinatie en complementariteit met het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF), het Pre-toetredingsinstrument (IPA) en het Europees Nabuurschapsinstrument (ENI) zijn belangrijk.

2. Om een diepgaandere territoriale integratie te steunen, proberen de lidstaten te profiteren van de synergieën tussen territoriale samenwerkingsactiviteiten in het kader van het cohesiebeleid en de Europese Nabuurschapsinstrumenten, met name voor grensoverschrijdende samenwerkingsactiviteiten, waarbij rekening wordt gehouden met het potentieel van EGTS'en.

5.   HORIZONTALE BEGINSELEN BEDOELD IN DE ARTIKELEN 5, 7 EN 8 EN TRANSVERSALE BELEIDSDOELSTELLINGEN

5.1   Partnerschap en meerlagig bestuur

1. Overeenkomstig artikel 5 dienen de lidstaten het beginsel van partnerschap en meerlagig bestuur te respecteren om de totstandbrenging van sociale, economische en territoriale samenhang en de verwezenlijking van de EU-prioriteiten van slimme, duurzame en inclusieve groei te vergemakkelijken. Om deze beginselen te respecteren is een gecoördineerd optreden vereist, met name tussen de verschillende bestuursniveaus, uitgevoerd in overeenstemming met de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid, ook door middel van operationele en institutionele samenwerking, op het gebied van de voorbereiding en uitvoering van de partnerschapsovereenkomst en -programma's.

2. De lidstaten onderzoeken of het nodig is de institutionele capaciteit van partners te versterken teneinde hun potentieel om bij te dragen aan de doeltreffendheid van het partnerschap te ontwikkelen.

5.2   Duurzame ontwikkeling

1. De lidstaten en de managementautoriteiten verzekeren in alle uitvoeringsfases de volledige mainstreaming van duurzame ontwikkeling in de ESI-fondsen, waarbij wordt voldaan aan het beginsel van duurzame ontwikkeling als bedoeld in artikel 3, lid 3, VEU, alsook aan de verplichting om de eisen inzake milieubescherming te integreren ingevolge artikel 11 WEU en aan het beginsel dat de vervuiler betaalt als bepaald in artikel 191, lid 2, VWEU.

De managementautoriteiten treffen gedurende de volledige levenscyclus van het programma maatregelen om schadelijke effecten van acties op het milieu te voorkomen of te beperken en om nettovoordelen op maatschappelijk vlak, voor het milieu en voor het klimaat te bewerkstelligen. Deze maatregelen kunnen het volgende omvatten:

a) 

investeringen naar de meest hulpbronnenefficiënte en duurzame opties doen vloeien;

b) 

investeringen die aanzienlijke schadelijke effecten op het milieu of het klimaat kunnen hebben vermijden en acties ter beperking van eventuele overige effecten steunen;

c) 

een langetermijnperspectief hanteren bij het vergelijken van de levenscycluskosten van de verschillende alternatieve investeringsopties;

d) 

het gebruik van groene overheidsopdrachten bevorderen.

2. De lidstaten houden overeenkomstig artikel 8 rekening met het potentieel inzake matiging van en aanpassing aan de klimaatverandering van de investeringen met steun uit de ESI-fondsen, en zien erop toe dat die investeringen bestand zijn tegen de gevolgen van klimaatverandering en natuurrampen zoals toegenomen gevaar voor overstromingen, droogte, hittegolven, bosbranden en extreme weersomstandigheden.

3. De investeringen moeten in overeenstemming zijn met de waterbeheerhiërarchie in lijn met Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 35 ), met het accent op opties voor het beheer van de watervraag. Alternatieve opties met betrekking tot de watervoorziening worden slechts in aanmerking genomen wanneer de mogelijkheden voor waterbesparing en -efficiëntie zijn uitgeput. Overheidsoptreden in de sector afvalbeheer vormt een aanvulling op de inspanningen van de private sector, met name wat de producentenverantwoordelijkheid betreft. De investeringen stimuleren innovatieve benaderingen die streven naar een hoog recyclingsrendement. De investeringen moeten stroken met de bij Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 36 ) vastgestelde hiërarchie inzake afvalbeheer. De uitgaven met betrekking tot biodiversiteit en de bescherming van natuurlijke hulpbronnen moeten stroken met Richtlijn 92/43/EEG van de Raad ( 37 ).

5.3   Bevordering van gelijkheid van mannen en vrouwen en non-discriminatie

1. Overeenkomstig artikel 7 streven de lidstaten en de Commissie de doelstelling van gelijkheid van mannen en vrouwen na en ondernemen zij de nodige stappen om discriminatie te voorkomen bij de voorbereiding, uitvoering, monitoring en evaluatie van de activiteiten in de door de ESI-fondsen medegefinancierde programma's. Wanneer de lidstaten de doelstelling van artikel 7 nastreven, geven zij een beschrijving van de maatregelen die moeten worden getroffen, in het bijzonder met betrekking tot de selectie van concrete acties, de vaststelling van doelstellingen voor steunmaatregelen en de regelingen voor toezicht en verslaglegging. Indien van toepassing voeren de lidstaten ook genderanalyses uit. Via het ESF worden met name specifieke gerichte acties gesteund.

2. De lidstaten zien er overeenkomstig de artikelen 5 en 7 op toe dat de deelname van de betrokken instanties die zijn belast met de bevordering van de gendergelijkheid en non-discriminatie in het partnerschap is gewaarborgd en dat in overeenstemming met de nationale praktijken wordt gezorgd voor adequate structuren voor het verstrekken van adviezen over gendergelijkheid, non-discriminatie en toegankelijkheid om de nodige deskundigheid te bieden bij de voorbereiding en de evaluatie van de ESI-fondsen en bij het toezicht daarop.

3. De managementautoriteiten verrichten evaluaties of zelfevaluaties in samenspraak met de toezichtcomités, waarbij aandacht wordt besteed aan de toepassing van het beginsel van de integratie van de genderdimensie.

4. De lidstaten voorzien op passende wijze in de behoeften van kansarme groepen om hen beter te laten integreren in de arbeidsmarkt en daardoor hun volwaardige participatie in de samenleving te faciliteren.

5.4   Toegankelijkheid

1. De lidstaten en de Commissie nemen overeenkomstig artikel 7 passende maatregelen om discriminatie op grond van een handicap te voorkomen. De managementautoriteiten zien er via maatregelen gedurende de volledige levenscyclus van het programma op toe dat alle producten, goederen, diensten en infrastructuurvoorzieningen die openstaan voor of verleend worden aan het publiek en waarvoor medefinanciering uit de ESI-fondsen wordt verstrekt, toegankelijk zijn voor alle burgers, ook voor burgers met een handicap, dit overeenkomstig het toepasselijke nationale recht, waarbij wordt bijgedragen aan een hindernisvrije omgeving voor personen met een handicap en ouderen. Voorts moet de toegankelijkheid van de fysieke omgeving, het vervoer en de informatie- en communicatietechnologieën worden gewaarborgd om de integratie van kansarme groepen, met inbegrip van personen met een handicap, te bevorderen. Deze maatregelen kunnen het volgende omvatten: investeringen gericht op de toegankelijkheid van bestaande gebouwen en gevestigde diensten.

5.5   Aanpak van de demografische verandering

1. Met de uitdagingen die voortvloeien uit de demografische verandering, met name een krimpende actieve bevolking, een groeiend aandeel gepensioneerden in de totale bevolking en ontvolking, wordt op alle niveaus rekening gehouden. De lidstaten maken gebruik van de ESI-fondsen om, conform de betrokken nationale of regionale strategieën indien deze voorhanden zijn, demografische problemen aan te pakken en om aan een vergrijzende samenleving gerelateerde groei te creëren.

2. De lidstaten maken gebruik van de ESI-fondsen om, conform de betrokken nationale of regionale strategieën, de integratie van alle leeftijdsgroepen te vergemakkelijken, onder meer via betere toegang tot onderwijs en sociale ondersteuning, teneinde de werkgelegenheidskansen voor jongeren en ouderen te vergroten, waarbij met name aandacht wordt besteed aan regio's met een zeer hoog jeugdwerkloosheidspercentage in vergelijking met het EU-gemiddelde. Investeringen in gezondheidsinfrastructuur hebben tot doel te zorgen voor een lang en gezond beroepsleven voor alle burgers van de Unie.

3. Teneinde de problemen in de sterkst door demografische verandering getroffen regio's aan te pakken, stellen de lidstaten in het bijzonder maatregelen vast om:

a) 

de demografische vernieuwing te ondersteunen door betere omstandigheden voor gezinnen en een betere afstemming van werk en gezinsleven;

b) 

de werkgelegenheid te vergroten en de productiviteit en de economische resultaten te verbeteren door te investeren in onderwijs, ICT en onderzoek en innovatie;

c) 

de nadruk te leggen op de toereikendheid en de kwaliteit van onderwijs, opleiding en structuren voor sociale ondersteuning, alsook, waar nodig, op de efficiëntie van socialebeschermingsstelsels;

d) 

kosteneffectieve verlening van gezondheidszorg en langdurige zorg te bevorderen, met inbegrip van investeringen in e-gezondheid, e-zorg en infrastructuur.

5.6   Matiging van en aanpassing aan de klimaatverandering

Overeenkomstig artikel 8 worden de matiging van en de aanpassing aan de klimaatverandering en risicopreventie geïntegreerd in de voorbereiding en de uitvoering van de partnerschapsovereenkomsten en -programma's.

6.   REGELINGEN OM GROTE TERRITORIALE UITDAGINGEN AAN TE PAKKEN

6.1 De lidstaten houden rekening met geografische en demografische kenmerken en nemen maatregelen met het oog op de specifieke moeilijkheden die elke regio ondervindt bij het ontplooien van haar eigen potentieel en helpen deze regio's tevens om op de meest doeltreffende wijze slimme, duurzame en inclusieve groei te verwezenlijken.

6.2. De keuze en de combinatie van thematische doelstellingen, alsmede de selectie van de betrokken investerings- en EU-prioriteiten en de specifieke doelstellingen weerspiegelen de behoeften en het potentieel van elke lidstaat en elke regio op het vlak van slimme, duurzame en inclusieve groei.

6.3. Bij het opstellen van partnerschapsovereenkomsten en -programma's houden de lidstaten er derhalve rekening mee dat de voornaamste maatschappelijke uitdagingen waarvoor de Unie zich vandaag geplaatst ziet – globalisering, demografische veranderingen, milieuaantasting, migratie, klimaatverandering, energiegebruik, economische en maatschappelijke gevolgen van de crisis – naargelang de regio verschillende gevolgen kunnen hebben.

6.4. Teneinde territoriale uitdagingen via een geïntegreerde territoriale aanpak te benaderen, zorgen de lidstaten ervoor dat programma's in het kader van de ESI-fondsen de diversiteit van de Europese regio's weerspiegelen op het gebied van kenmerken van de arbeidsmarkt, onderlinge afhankelijkheid van verschillende sectoren, veranderende patronen, vergrijzing en demografische verschuivingen, cultuur-, landschaps- en erfgoedkenmerken, gevoeligheid voor en gevolgen van de klimaatverandering, beperkingen inzake landgebruik en hulpbronnen, potentieel voor een duurzamer gebruik van natuurlijke hulpbronnen, met inbegrip van herbruikbare bronnen, institutionele en bestuursregelingen, verbindingsmogelijkheden en toegankelijkheid, en verbindingen tussen plattelands- en stedelijke gebieden. Daartoe nemen de lidstaten en de regio's overeenkomstig artikel 15, lid 1, onder a), voor de voorbereiding van hun partnerschapsovereenkomsten en programma's de volgende stappen:

a) 

een analyse van de kenmerken, het ontwikkelingspotentieel en de ontwikkelingscapaciteit van de lidstaat of de regio, met name vanuit het oogpunt van de belangrijkste uitdagingen die zijn vastgesteld in de Uniestrategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei, de nationale hervormingsprogramma's en, in voorkomend geval, de relevante specifieke aanbevelingen per land die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 121, lid 2, VWEU en in relevante aangenomen aanbevelingen van de Raad die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 148, lid 4, VWEU;

b) 

een beoordeling van de voornaamste uitdagingen die de regio of de lidstaat moet aangaan, het in kaart brengen van de knelpunten en de ontbrekende schakels, alsmede de innovatieachterstanden, met inbegrip van het gebrek aan plannings- en uitvoeringscapaciteit, die een belemmering vormen voor het langetermijnpotentieel voor groei en werkgelegenheid. Op basis hiervan wordt bepaald welke gebieden en activiteiten mogelijk voor beleidsprioriteiten, beleidsmaatregelen en beleidsconcentratie in aanmerking komen;

c) 

een beoordeling van de sectoroverschrijdende, jurisdictie overschrijdende of grensoverschrijdende coördinatie-uitdagingen, met name in de context van macroregionale en zeebekkenstrategieën;

d) 

het identificeren van de stappen die noodzakelijk zijn om te komen tot een betere coördinatie tussen de verschillende territoriale niveaus – waarbij rekening wordt gehouden met de geschikte territoriale schaal en context voor beleidsvorming en met het institutionele en wettelijke kader van de lidstaten – en de financieringsbronnen teneinde een geïntegreerde aanpak te bereiken die de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei aan regionale en lokale actoren koppelt.

6.5. Om rekening te houden met de doelstelling van territoriale samenhang, zorgen de lidstaten en de regio's er in het bijzonder voor dat de algemene aanpak inzake bevordering van slimme, duurzame en inclusieve groei in de betrokken gebieden:

a) 

een afspiegeling vormt van steden, stedelijke en plattelandsgebieden, visserij- en kustgebieden en gebieden die kampen met specifieke geografische of demografische belemmeringen;

b) 

rekening houdt met de specifieke uitdagingen voor de ultraperifere regio's, de meest noordelijke regio's met een zeer geringe bevolkingsdichtheid, en insulaire, grensoverschrijdende of berggebieden;

c) 

werk maakt van verbindingen tussen stad en platteland, in de zin van toegang tot betaalbare, kwalitatief hoogwaardige infrastructuur en diensten, en van problemen in regio's met een hoge concentratie van sociale randgroepen.

7.   SAMENWERKINGSACTIVITEITEN

7.1   Coördinatie en complementariteit

1. De lidstaten streven naar complementariteit tussen de samenwerkingsactiviteiten en andere door de ESI-fondsen ondersteunde acties.

2. De lidstaten zien erop toe dat de samenwerkingsactiviteiten een effectieve bijdrage leveren aan de doelstellingen van de Uniestrategie voor slimme, duurzame en inclusieve groeien dat de samenwerking de ruimere beleidsdoelstellingen ondersteunt. Hiertoe zorgen de lidstaten en de Commissie, gelet op hun respectieve verantwoordelijkheden, voor complementariteit en coördinatie met andere door de Unie gefinancierde programma's of instrumenten.

3. Teneinde de doeltreffendheid van het cohesiebeleid te verbeteren, streven de lidstaten naar coördinatie en complementariteit tussen de programma's in het kader van de doelstelling "Europese territoriale samenwerking" en de programma's in het kader van de doelstelling "Investeren in groei en werkgelegenheid", met name om te zorgen voor coherente planning en om de uitvoering van grootschalige investeringen te vergemakkelijken.

4. Waar nodig zien de lidstaten erop toe dat de doelstellingen van de macroregionale en zeebekkenstrategieën deel uitmaken van de algemene strategische planning in de partnerschapsovereenkomsten overeenkomstig artikel 15, lid 2, van deze verordening, en in programma's in de desbetreffende regio's en lidstaten overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van de fondsspecifieke voorschriften. De lidstaten streven er tevens naar dat daar waar macroregionale en zeebekkenstrategieën bestaan, de ESI-fondsen de uitvoering ervan ondersteunen overeenkomstig artikel 15, lid 2, van deze verordening en de desbetreffende bepalingen van de fondsspecifieke voorschriften en naargelang de behoeften van het door de lidstaten aangewezen programmagebied. Teneinde een doeltreffende uitvoering te waarborgen, wordt er tevens gezorgd voor coördinatie met andere door de Unie gefinancierde instrumenten en met andere relevante instrumenten.

5. De lidstaten maken, waar nodig, gebruik van de mogelijkheid om in het kader van de operationele programma's voor de doelstelling "Investeren in groei en werkgelegenheid" interregionale en transnationale acties uit te voeren met begunstigden die in ten minste één andere lidstaat zijn gevestigd, met inbegrip van de tenuitvoerlegging van relevante onderzoeks- en innovatiemaatregelen uit hun strategieën voor slimme specialisatie.

6. De lidstaten en de regio's maken optimaal gebruik van territorialesamenwerkingsprogramma's om samenwerkingsbelemmeringen die de administratieve grenzen overschrijden weg te werken, waarbij ze bijdragen aan de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei en tevens de economische, sociale en territoriale samenhang versterken. In deze context moet bijzondere aandacht worden besteed aan de regio's die onder artikel 349 VWEU vallen.

7.2   Grensoverschrijdende, transnationale en interregionale samenwerking in het kader van het EFRO

1. De lidstaten en de regio's streven naar samenwerking om een kritische massa te bereiken, met name op het gebied van ICT en onderzoek en innovatie, alsook om de ontwikkeling van gezamenlijke slimme specialisatiestrategieën en partnerschappen tussen onderwijsinstellingen te bevorderen. Interregionale samenwerking omvat, in voorkomend geval, het stimuleren van samenwerking tussen innovatieve onderzoeksintensieve clusters en uitwisselingen tussen onderzoeksinstellingen op basis van "kennisregio's" en "onderzoekspotentieel in convergentie- en ultraperifere gebieden" in het kader van het zevende kaderprogramma voor onderzoek.

2. De lidstaten en de regio's in de betrokken gebieden streven ernaar een beroep te doen op grensoverschrijdende en transnationale samenwerking teneinde:

a) 

te garanderen dat gebieden die belangrijke geografische kenmerken gemeen hebben (eilanden, meren, rivieren, zeebekkens, bergketens) het gezamenlijke beheer en de gezamenlijke bevordering van hun natuurlijke rijkdommen ondersteunen;

b) 

gebruik te maken van de schaalvoordelen die kunnen worden bereikt, in het bijzonder wat investeringen betreft, door het gezamenlijke gebruik van gemeenschappelijke openbare diensten;

c) 

de coherente planning en uitvoering te bevorderen van grensoverschrijdende netwerkinfrastructuur, met name ontbrekende grensoverschrijdende verbindingen en milieuvriendelijke en interoperabele vervoersvormen in grotere geografische gebieden;

d) 

een kritische massa te bereiken, in het bijzonder op het gebied van onderzoek en innovatie en ICT, onderwijs en maatregelen ter verbetering van het concurrentievermogen van het mkb;

e) 

de grensoverschrijdende arbeidsvoorziening te verbeteren om de mobiliteit van werknemers over de grenzen te bevorderen;

f) 

de grensoverschrijdende governance te verbeteren.

3. De lidstaten en de regio's streven naar interregionale samenwerking om de effectiviteit van het cohesiebeleid te vergroten door de uitwisseling van ervaringen tussen regio's en steden aan te moedigen teneinde het ontwerp en de uitvoering van programma's in het kader van de doelstelling "investeren in groei en werkgelegenheid" en de doelstelling "Europese territoriale samenwerking" te verbeteren.

7.3   Bijdrage van mainstreamprogramma's aan de macroregionale en zeebekkenstrategieën

1. Overeenkomstig artikel 15, lid 2, onder a), punt ii), van deze verordening en de relevante bepalingen van de fondsspecifieke voorschriften streven de lidstaten ernaar dat de middelen van de Unie naargelang de behoeften van het door de lidstaten aangewezen programmagebied doeltreffend worden ingezet voor de macroregionale en zeebekkenstrategieën. Het doeltreffend inzetten van middelen kan onder meer worden verwezenlijkt door prioriteit te verlenen aan concrete acties in het kader van de macroregionale en zeebekkenstrategieën, door voor deze acties specifieke oproepen te organiseren of door in het selectieproces prioriteit te verlenen aan deze acties door acties aan te duiden die in aanmerking komen voor gezamenlijke financiering uit verschillende programma's.

2. De lidstaten overwegen een beroep te doen op de desbetreffende transnationale programma's ter ondersteuning van het gamma van beleidsmaatregelen en middelen die nodig zijn voor de uitvoering van de macroregionale en zeebekkenstrategieën.

3. De lidstaten bevorderen, in voorkomend geval, het gebruik van de ESI-fondsen in het kader van de macroregionale strategieën voor het creëren van Europese transportcorridors, dit onder meer voor de modernisering van het douanewezen, de preventie van, paraatheid voor en reactie op natuurrampen, waterbeheer op stroomgebiedsniveau, groene infrastructuur, geïntegreerde grens- en sectoroverschrijdende maritieme samenwerking, O&I- en ICT-netwerken en het beheer van gedeelde maritieme rijkdommen in een zeebekken en bescherming van mariene biodiversiteit.

7.4   Transnationale samenwerking in het kader van het ESF

1. De lidstaten streven ernaar de in de aanbevelingen van de Raad vermelde beleidsgebieden aan te pakken om zoveel mogelijk van elkaar te leren.

2. De lidstaten kiezen in voorkomend geval de thema's van transnationale activiteiten en stellen passende uitvoeringsmechanismen in naargelang hun specifieke behoeften.




BIJLAGE II

METHODE VOOR VASTSTELLING VAN HET PRESTATIEKADER

1. Het prestatiekader bestaat uit mijlpalen, die voor elke prioriteit voor 2018 zijn vastgesteld, met uitzondering van de prioriteiten die betrekking hebben op technische bijstand en de specifieke programma’s voor financieringsinstrumenten overeenkomstig artikel 39, en uit streefdoelen voor 2023. De mijlpalen en streefdoelen worden ingediend volgens het in tabel 1 aangegeven formaat.



Tabel 1:  Standaardformaat voor het prestatiekader

Prioriteit

►C1  Indicator of, waar van toepassing, belangrijkste uitvoeringsfase en meeteenheid ◄

 

Mijlpaal voor 2018

Streefdoel voor 2023

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

2. Mijlpalen zijn intermediaire streefdoelen die rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van de specifieke doelstelling van een prioriteit; in voorkomend geval geven zij het tempo van de beoogde vooruitgang naar de voor het eind van de periode vastgestelde streefdoelen aan. De mijlpalen voor 2018 omvatten financiële indicatoren, outputindicatoren en waar van toepassing ook resultaatindicatoren, die nauw verband houden met de ondersteunde beleidsinterventies. Voor de toepassing van artikel 22, leden 6 en 7, wordt geen rekening gehouden met resultaatindicatoren. Er kunnen ook mijlpalen worden vastgesteld voor de belangrijkste uitvoeringsfasen.

3. Mijlpalen en streefdoelen voldoen aan de volgende criteria:

a) 

zij zijn realistisch, haalbaar en relevant en geven inzicht in essentiële informatie over de vooruitgang bij een prioriteit;

b) 

zij sluiten aan bij de aard en het karakter van de specifieke doelstellingen van de prioriteit;

c) 

zij zijn transparant, met objectief verifieerbare streefdoelen en duidelijk vermelde en, waar mogelijk, openbaar toegankelijke brongegevens;

d) 

zij zijn verifieerbaar, maar brengen geen onevenredige administratieve belasting mee;

e) 

waar passend, zijn zij consistent voor alle programma's.

4. Bij de vaststelling van de streefdoelen voor 2023 voor een bepaalde prioriteit wordt rekening gehouden met het bedrag van de prestatiereserve voor de prioriteit.

5. In naar behoren gemotiveerde gevallen, zoals een belangrijke verandering in de economische, ecologische en arbeidsmarktomstandigheden in een lidstaat of regio, en bovenop de wijzigingen die voortvloeien uit wijzigingen in de toewijzingen voor een bepaalde prioriteit, kan die lidstaat overeenkomstig artikel 30 een herziening van de mijlpalen en streefdoelen voorstellen.




BIJLAGE III

VOORSCHRIFTEN VOOR DE BEPALING VAN DE OMVANG EN HET NIVEAU VAN SCHORSINGEN VAN VASTLEGGINGEN OF BETALINGEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 23, LID 11

1.   BEPALING VAN HET NIVEAU VAN DE SCHORSING VAN VASTLEGGINGEN

worden in eerste instantie de maxima gehanteerd die zijn vastgesteld in artikel 23, lid 11, derde alinea, onder a) t/m c). Dit niveau wordt verlaagd, als sprake is van een of meer van de volgende omstandigheden:

a) 

als het werkloosheidscijfer in de lidstaat voor het jaar dat voorafgaat aan de gebeurtenis dat is vernoemd in artikel 23, lid 9, het gemiddelde in de Unie overschrijdt met meer dan twee procentpunten, wordt het maximumniveau van schorsing verlaagd met 15 %;

b) 

als het werkloosheidscijfer in de lidstaat voor het jaar dat voorafgaat aan de gebeurtenis dat is vernoemd in artikel 23, lid 9, het gemiddelde in de Unie overschrijdt met meer dan vijf procentpunten, wordt het maximumniveau van schorsing verlaagd met 25 %;

c) 

als het werkloosheidscijfer in de lidstaat voor het jaar dat voorafgaat aan de gebeurtenis dat is vernoemd in artikel 23, lid 9, het gemiddelde in de Unie overschrijdt met meer dan acht procentpunten, wordt het maximumniveau van schorsing verlaagd met 50 %;

d) 

als het percentage personen in de lidstaat voor wie armoede of sociale uitsluiting dreigt, het gemiddelde van de Unie overschrijdt met meer dan 10 procentpunten in het jaar dat voorafgaat aan de gebeurtenis dat is vernoemd in artikel 23, lid 9, wordt het maximumniveau van schorsing verlaagd met 20 %;

e) 

als zich in de lidstaat een daling van het reële bbp voordoet gedurende twee of meer opeenvolgende jaren vóór de gebeurtenis dat is vernoemd in artikel 23, lid 9, wordt het maximumniveau van schorsing verlaagd met 20 %;

f) 

als de schorsing betrekking heeft op vastleggingen voor de jaren 2018, 2019 of 2020, wordt het niveau dat het resultaat is van de toepassing van artikel 23, lid 11, als volgt verlaagd:

i) 

voor 2018 wordt het niveau van de schorsing verlaagd met 15 %;

ii) 

voor 2019 wordt het niveau van de schorsing verlaagd met 25 %;

iii) 

voor 2020 wordt het niveau van de schorsing verlaagd met 50 %.

De verlaging van het niveau van de schorsing die het resultaat is van de toepassing van de punten a) t/m f), bedraagt in totaal niet meer dan 50 %.

Als de situatie beschreven in punt b) of c) zich tegelijk voordoet zowel met die van punt d) als met die van punt e), wordt het effect van de schorsing met een jaar uitgesteld.

2.   BEPALING VAN DE OMVANG VAN DE SCHORSING VAN VASTLEGGINGEN VOOR VERSCHILLENDE PROGRAMMA’S EN PRIORITEITEN

Een voor een lidstaat uitgesproken schorsing van vastleggingen heeft in eerste instantie op proportionele wijze betrekking op alle programma’s en prioriteiten.

De schorsing laat evenwel de volgende programma’s en prioriteiten onverlet:

i) 

programma’s en prioriteiten waarvoor al een overeenkomstig artikel 23, lid 6, vastgesteld schorsingsbesluit is genomen;

ii) 

programma’s en prioriteiten waarvan de middelen moeten worden verhoogd als gevolg van een verzoek om herprogrammering dat de Commissie in het jaar van de in artikel 23, lid 9, bedoelde gebeurtenis overeenkomstig artikel 23, lid 1, heeft ingediend;

iii) 

programma’s en prioriteiten waarvan de middelen binnen de twee jaar die voorafgaan aan de in artikel 23, lid 9, bedoelde gebeurtenis, zijn verhoogd als gevolg van een overeenkomstig artikel 23, lid 5, vastgesteld besluit;

iv) 

programma's of prioriteiten die van kritiek belang zijn voor de aanpak van negatieve economische of sociale omstandigheden. In zulke programma's of prioriteiten begrepen zijn programma’s en prioriteiten ter ondersteuning van voor de Unie bijzonder belangrijke investeringen in verband met het YEI. Programma’s en prioriteiten kunnen worden beschouwd als zijnde van zulke kritiek belang, als zij dienen ter ondersteuning van investeringen die verband houden met de uitvoering van aanbevelingen die aan de lidstaat in kwestie zijn gericht in het kader van het Europees semester en betrekking hebben op structurele hervormingen, of met prioriteiten die dienen ter ondersteuning van armoedebestrijding of financieringsinstrumenten ter bevordering van het concurrentievermogen van mkb-bedrijven.

3.   BEPALING VAN HET UITEINDELIJKE NIVEAU VAN DE SCHORSING VAN VASTLEGGINGEN VOOR DE PROGRAMMA’S WAAROP DE SCHORSING BETREKKING HEEFT

De uitsluiting van een prioriteit binnen een programma gebeurt door de vastleggingen voor het programma te verlagen in verhouding tot de toewijzing aan de prioriteit.

Het niveau van schorsing dat op de vastleggingen van de programma’s moet worden toegepast, is het niveau dat nodig is om te komen tot het gecombineerde schorsingsniveau dat is bepaald in punt 1.

4.   BEPALING VAN DE OMVANG EN HET NIVEAU VAN DE SCHORSING VAN BETALINGEN

Ook de schorsing van de betalingen laat de programma’s en prioriteiten in punt 2, onder i) t/m iv), onverlet.

Het niveau van schorsing dat moet worden toegepast, overschrijdt niet 50 % van de in het kader van programma’s en prioriteiten te verrichten betalingen.




BIJLAGE IV

UITVOERING VAN FINANCIERINGSINSTRUMENTEN: FINANCIERINGSOVEREENKOMSTEN

▼M6

1. Wanneer een financieringsinstrument overeenkomstig artikel 38, lid 4, eerste alinea, onder a), b) en c), en artikel 39 bis wordt uitgevoerd, bevat de financieringsovereenkomst tevens de algemene en bijzondere voorwaarden voor het verstrekken van bijdragen uit het programma aan het financieringsinstrument, en ten minste de volgende elementen:

▼B

a) 

de investeringsstrategie of het investeringsbeleid, met inbegrip van de uitvoeringsregeling, de financiële producten die zullen worden aangeboden, de beoogde eindontvangers, en (in voorkomend geval) de voorgenomen combinatie met subsidiëring;

b) 

een ondernemingsplan of een soortgelijke documentatie met het oog op de uitvoering van het financieringsinstrument, met name betreffende het in artikel 37, lid 2, bedoelde hefboomeffect;

c) 

de beoogde resultaten waarvan verwacht wordt dat het financieringsinstrument deze zal halen om bij te dragen de specifieke doelstellingen en de resultaten van de relevante prioriteit;

d) 

regelingen inzake de voortgangsbewaking van de investeringen en het investeringsaanbod, met inbegrip van rapportage door het financieringsinstrument aan het fonds van fondsen en/of de managementautoriteit in overeenstemming met artikel 46;

e) 

auditvoorschriften, bijvoorbeeld minimumeisen inzake de documentatie die op het niveau van het financieringsinstrument (en in voorkomend geval het fonds van fondsen) moet worden bijgehouden, en (in voorkomend geval) eisen inzake het voeren van een afzonderlijke boekhouding voor de verschillende steunvormen in overeenstemming met artikel 37, leden 7 en 8, met inbegrip van regels en eisen betreffende de toegang tot documenten door auditautoriteiten van de lidstaten, door controleurs van de Commissie en door de Rekenkamer, om in overeenstemming met artikel 40 een duidelijk controletraject te waarborgen;

▼M6

f) 

voorschriften en procedures voor het beheer van de gefaseerde bijdragen die in overeenstemming met artikel 41 door het programma worden verstrekt, alsook voor het verwachte investeringsaanbod, met inbegrip van voorschriften inzake fiduciaire of afzonderlijke boekhouding overeenkomstig artikel 38, lid 6, en artikel 39 bis, lid 5, tweede alinea;

▼B

g) 

voorschriften en procedures voor het beheer van rente en andere voordelen zoals bedoeld in artikel 43, met inbegrip van aanvaardbare kastransacties en beleggingen, alsmede de taken en verplichtingen van de betrokken partijen;

h) 

regels betreffende de berekening en betaling van de gedane beheerskosten en van de vergoedingen voor het beheer van het financieringsinstrument;

▼M6

i) 

regels betreffende het hergebruik van middelen die kunnen worden toegeschreven aan de steun uit de ESI-fondsen tot de subsidiabiliteitsperiode is verstreken in overeenstemming met artikel 44, en in voorkomend geval regels inzake de gedifferentieerde behandeling als bedoeld in artikel 43 bis;

▼C1

j) 

regels betreffende het hergebruik van middelen die aan de steun van de ESI-fondsen kunnen worden toegeschreven na het verstrijken van de subsidiabiliteitsperiode, in overeenstemming met artikel 45, en een beleid om die middelen uit het financieringsinstrument te halen;

▼B

k) 

voorwaarden voor een eventuele al dan niet volledige intrekking van de programmabijdragen aan de financieringsinstrumenten en in voorkomend geval aan het fonds van fondsen;

l) 

regels die ervoor zorgen dat de instanties die de financieringsinstrumenten uitvoeren de financieringsinstrumenten onafhankelijk en in overeenstemming met de geldende beroepscode beheren, en uitsluitend handelen in het belang van de partijen die bijdragen verstrekken aan het financieringsinstrument;

m) 

regels inzake de vereffening van het financieringsinstrument.

▼C1

In het geval van financieringsinstrumenten die met een fonds van fondsen werken, moet de financieringsovereenkomst tussen de managementautoriteit en de instantie die het fonds van fondsen uitvoert tevens voorzien in de evaluatie en selectie van de instanties die de financieringsinstrumenten uitvoeren, onder meer met betrekking tot de oproepen tot het indienen van blijken van belangstelling of procedures inzake overheidsopdrachten;

▼M6

2. De in artikel 38, lid 8, bedoelde strategiedocumenten voor financieringsinstrumenten die op grond van artikel 38, lid 4, eerste alinea onder d), worden uitgevoerd, omvatten ten minste de volgende elementen:

▼C1

a) 

de investeringsstrategie of het investeringsbeleid van het financieringsinstrument, de algemene voorwaarden inzake beoogde leningen of waarborgen, de beoogde eindontvangers en de acties die zullen worden ondersteund;

▼B

b) 

een ondernemingsplan of een soortgelijke documentatie met het oog op de uitvoering van het financieringsinstrument, met name betreffende het in artikel 37, lid 2, bedoelde hefboomeffect;

▼M6

c) 

het gebruik en hergebruik van middelen die kunnen worden toegeschreven aan de steun uit de ESI-fondsen, in overeenstemming met de artikelen 43, 44 en 45, en in voorkomend geval regels inzake de gedifferentieerde behandeling als bedoeld in artikel 43 bis;

▼B

d) 

de bewaking van en rapportage over de uitvoering van het financieringsinstrument, in overeenstemming met artikel 46.




BIJLAGE V



VASTSTELLING VAN VASTE PERCENTAGES VOOR NETTO-INKOMSTENGENERERENDE PROJECTEN

 

Sector

Vast percentage

1

WEG

30 %

2

SPOOR

20 %

3

STADSVERVOER

20 %

4

WATER

25 %

5

VASTE AFVALSTOFFEN

20 %

▼M11




BIJLAGE VI

JAARLIJKSE VERDELING VAN DE VASTLEGGINGSKREDIETEN VOOR DE JAREN 2014 TOT EN MET 2020

Aangepast jaarlijks profiel (met inbegrip van het YEI)



 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Totaal

EUR, prijzen van 2011

34 108 069 924

55 725 174 682

46 044 910 736

48 027 317 164

48 341 984 652

48 811 933 191

49 046 236 960

330 105 627 309

▼B




BIJLAGE VII

TOEWIJZINGSMETHODE

Toewijzingsmethode voor de minder ontwikkelde regio's die onder de doelstelling "investeren in groei en werkgelegenheid" vallen als bedoeld in artikel 90, lid 2, eerste alinea, onder a)

1. De toewijzing voor elke lidstaat is de som van de toewijzingen voor zijn afzonderlijke in aanmerking komende regio's van NUTS-niveau 2, die wordt berekend volgens de hiernavolgende stappen:

a) 

er wordt een absoluut bedrag (in EUR) bepaald door vermenigvuldiging van de bevolking van de betrokken regio met het verschil tussen het bbp per inwoner van die regio, uitgedrukt in koopkrachtpariteit, en het gemiddelde bbp per inwoner van de EU-27 (in koopkrachtpariteit);

b) 

op het bovengenoemde absolute bedrag wordt een percentage toegepast om de financiële toewijzing voor de betrokken regio te bepalen; dat percentage wordt naar gelang van de relatieve welvaart, uitgedrukt in koopkrachtpariteit, ten opzichte van het gemiddelde van de EU-27, van de lidstaat waar de in aanmerking komende regio ligt, als volgt gedifferentieerd:

i) 

3,15 % voor regio's in lidstaten waarvan het niveau van het bni per inwoner minder dan 82 % van het gemiddelde van de EU-27 bedraagt;

ii) 

2,70 % voor regio's in lidstaten waarvan het niveau van het bni per inwoner tussen de 82 % en 99 % van het gemiddelde van de EU-27 ligt;

iii) 

1,65 % voor regio's in lidstaten waarvan het niveau van het bni per inwoner meer dan 99 % van het gemiddelde van de EU-27 bedraagt;

c) 

aan het overeenkomstig punt b) verkregen bedrag wordt, in voorkomend geval, een bedrag toegevoegd dat resulteert uit de toewijzing van een premie van 1 300 EUR per werkloze per jaar, die geldt voor het aantal werklozen in die regio boven het aantal werklozen dat de regio zou tellen indien zij het gemiddelde werkloosheidspercentage van alle minder ontwikkelde regio's van de EU zou hebben.

Toewijzingsmethode voor de overgangsregio's die in aanmerking komen uit hoofde van de doelstelling "investeren in groei en werkgelegenheid" als bedoeld in artikel 90, lid 2, eerste alinea, onder b)

2. De toewijzing voor elke lidstaat is de som van de toewijzingen voor zijn afzonderlijke in aanmerking komende regio's van NUTS-niveau 2, die wordt berekend volgens de hiernavolgende stappen:

a) 

voor elke in aanmerking komende overgangsregio wordt de minimale en maximale theoretische steunintensiteit bepaald. Het minimumniveau van de steun wordt bepaald door de gemiddelde steunintensiteit per inwoner per lidstaat voor de toepassing van het regionale veiligheidsnet die wordt toegewezen aan de meer ontwikkelde regio's van die lidstaat. Indien de lidstaat geen meer ontwikkelde regio's heeft, komt het minimumniveau van de steun overeen met de initiële gemiddelde steunintensiteit per inwoner van alle meer ontwikkelde regio's, d.w.z. 19,80 EUR per inwoner en per jaar. Het maximumniveau van de steun heeft betrekking op een theoretische regio met een bbp per inwoner van 75 % van het gemiddelde van de EU-27 en wordt berekend volgens de in punt 1, onder a) en b), beschreven methode. Van het volgens die methode verkregen bedrag wordt 40 % meegeteld;

b) 

er worden initiële regionale toewijzingen berekend, rekening houdend met het regionale bbp per inwoner (uitgedrukt in koopkrachtpariteit) door een lineaire interpolatie van het relatieve bbp per inwoner van de regio ten opzichte van de EU-27;

c) 

aan het overeenkomstig punt b) verkregen bedrag wordt, in voorkomend geval, een bedrag toegevoegd dat resulteert uit de toewijzing van een premie van 1 100 EUR per werkloze per jaar, die geldt voor het aantal werklozen in die regio boven het aantal werklozen dat de regio zou tellen indien zij het gemiddelde werkloosheidspercentage van alle minder ontwikkelde regio's zou hebben.

Toewijzingsmethode voor de meer ontwikkelde regio's die onder de doelstelling "investeren in groei en werkgelegenheid" vallen als bedoeld in artikel 90, lid 2, eerste alinea, onder c)

3. De totale initiële theoretische toewijzing wordt verkregen door de steunintensiteit per inwoner en per jaar van 19,80 EUR te vermenigvuldigen met de in aanmerking komende bevolking.

4. Het aandeel van elke betrokken lidstaat is de som van de aandelen van zijn in aanmerking komende regio's van NUTS-niveau2, die worden bepaald volgens de onderstaande criteria, gewogen zoals vermeld:

a) 

totale regionale bevolking (weging 25 %);

b) 

aantal werklozen in regio's van NUTS-niveau 2 met een werkloosheidspercentage boven het gemiddelde van alle meer ontwikkelde regio's (weging 20 %);

c) 

toe te voegen werkgelegenheid om het streefdoel van de Uniestrategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei van 75 % voor het regionale werkgelegenheidspeil (leeftijdsgroep 20-64) te halen (weging 20 %);

d) 

aantal mensen in de leeftijdsgroep 30-34 met een tertiaire opleiding dat erbij moet komen om het streefdoel van de Uniestrategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei van 40 % te halen (weging 12,5 %);

e) 

aantal vroegtijdige schoolverlaters (in de leeftijdsgroep 18-24) waarmee het totale aantal moet verminderen om het streefdoel van de Uniestrategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei van 10 % te halen (weging 12,5 %);

f) 

verschil tussen het waargenomen bbp van de regio (uitgedrukt in koopkrachtpariteit) en het theoretische regionale bbp indien de regio hetzelfde bbp per inwoner zou hebben als de meest welvarende regio van NUTS-niveau 2 (weging 7,5 %);

g) 

bevolking van regio's van NUTS-niveau 3 met een bevolkingsdichtheid onder 12,5 inwoners per km2 (weging 2,5 %).

Toewijzingsmethode voor de lidstaten die in aanmerking komen voor de in artikel 90, lid 3, bedoelde steun uit het Cohesiefonds

5. De totale theoretische toewijzing wordt verkregen door de gemiddelde steunintensiteit per inwoner en per jaar van 48 EUR te vermenigvuldigen met de in aanmerking komende bevolking. De toewijzing uit deze theoretische totale toewijzing waarop iedere in aanmerking komende lidstaat a priori recht heeft, komt overeen met een percentage dat is gebaseerd op zijn bevolking, oppervlakte en nationale welvaart, en dat is verkregen door toepassing van de volgende stappen:

a) 

Er wordt een rekenkundig gemiddelde berekend van het aandeel van de bevolking en de oppervlakte van de betrokken lidstaat in de totale bevolking en oppervlakte van alle in aanmerking komende lidstaten. Indien evenwel het aandeel van een lidstaat in de totale bevolking zijn aandeel in de totale oppervlakte met een factor vijf of meer overschrijdt, dat wil zeggen indien die lidstaat een uiterst hoge bevolkingsdichtheid heeft, wordt voor deze stap alleen het aandeel in de totale bevolking gebruikt;

b) 

Op de aldus verkregen percentages wordt een coëfficiënt toegepast gelijk aan een derde van het percentage waarmee het bni per inwoner (uitgedrukt in koopkrachtpariteit) van de betrokken lidstaat voor de periode 2008-2010 boven of onder het gemiddelde bni per inwoner van alle in aanmerking komende lidstaten ligt (welk gemiddelde wordt weergegeven als 100 %).

6. Gezien de aanzienlijke behoeften op het gebied van vervoer en milieu van de lidstaten die op of na 1 mei 2004 tot de Unie zijn toegetreden, wordt hun aandeel in het Cohesiefonds bepaald op minimaal een derde van de gemiddeld gedurende die periode ontvangen totale uiteindelijke financiële toewijzing na de in de punten 10 tot en met 13 omschreven plafonnering.

7. De toewijzing uit het Cohesiefonds voor de in artikel 90, lid 3, tweede alinea, omschreven lidstaten neemt in de loop van zeven jaar af. Deze overgangssteun bedraagt 48 EUR per inwoner in 2014, toegepast op de totale bevolking van de lidstaat. De bedragen tijdens de volgende jaren zullen worden uitgedrukt als percentage van het voor 2014 bepaalde bedrag. Dit percentage bedraagt 71 % in 2015, 42 % in 2016, 21 % in 2017, 17 % in 2018, 13 % in 2019 en 8 % in 2020.

Toewijzingsmethode voor de in artikel 4 van de ETS-verordening bedoelde doelstelling "Europese territoriale samenwerking"

8. De toewijzing van middelen per lidstaat voor grensoverschrijdende en transnationale samenwerking, met inbegrip van de bijdrage van het EFRO aan de financiering van het Europees Nabuurschapsinstrument en van het Pre-toetredingsinstrument, is gelijk aan de gewogen som van het aandeel in de bevolking van de grensregio's en van het aandeel in de totale bevolking van elke lidstaat. Het gewicht wordt bepaald door de respectieve aandelen van de grensoverschrijdende en de transnationale dimensie. Het aandeel van de grensoverschrijdende en de transnationale samenwerking is respectievelijk 77,9 % en 22,1 %.

Toewijzingsmethode van de aanvullende financiering voor de in artikel 92, lid 1, onder e), bedoelde regio's

►C1  9. Aan de ultraperifere regio's en noordelijke dunbevolkte regio's van NUTS-niveau 2 wordt ◄ een extra speciale toewijzing met een steunintensiteit van 30 EUR per inwoner per jaar toegekend. Deze toewijzing zal per regio en per lidstaat evenredig aan de totale bevolking van die regio's worden verstrekt.

Plafond voor overdrachten van middelen ter ondersteuning van de cohesie

►C1  10. In een streven naar passende concentratie van middelen uit het Cohesiefonds op de minst ontwikkelde regio's en lidstaten, ◄ en naar verkleining van de verschillen in de gemiddelde steunintensiteit per inwoner, wordt het plafond voor overdrachten (plafonnering) uit de Fondsen aan elke afzonderlijke lidstaat bepaald op 2,35 % van het bbp van de lidstaat. De plafonnering wordt op jaarbasis toegepast, afgezien van de aanpassingen die nodig zijn om rekening te houden met de vroegtijdige financiering van het YEI, en alle overdrachten aan de betrokken lidstaat (behalve die voor de meer ontwikkelde regio's en voor de doelstelling "Europese territoriale samenwerking") worden er in voorkomend geval op evenredige wijze mee verminderd, om uit te komen op de maximumoverdracht. Voor de lidstaten die vóór 2013 tot de Unie zijn toegetreden en waarvan de gemiddelde reële bbp-groei in 2008-2010 kleiner was dan -1 %, zal het plafond voor overdrachten 2,59 % bedragen.

11. Tot de in punt 10 genoemde maxima behoren de bijdrage uit het EFRO voor de financiering van het onderdeel "grensoverschrijdende samenwerking" van het Europees Nabuurschapsinstrument en het Pre-toetredingsinstrument. Deze maxima omvatten niet de specifieke toewijzing van 3 000 000 000 EUR voor het YEI.

12. De berekeningen van het bbp door de Commissie zullen worden gebaseerd op de statistieken die in mei 2012 beschikbaar waren. Voor elke lidstaat wordt, uitgaande van de ramingen van de Commissie van mei 2012, een individueel nationaal groeipercentage van het bbp voor 2014-2020 toegepast.

13. De in punt 10 beschreven regels mogen er niet toe leiden dat de toewijzingen per lidstaat hoger zijn dan 110 % van hun niveau in reële termen voor de programmeringsperiode 2007-2013.

Aanvullende bepalingen

►C1  14. Voor alle regio's met een voor de periode 2007-2013 als subsidiabiliteitscriterium ◄ gebruikt bbp per inwoner (uitgedrukt in koopkrachtpariteit) van minder dan 75 % van het gemiddelde van de EU-25 en met een bbp per inwoner van meer dan 75 % van het gemiddelde van de EU-27, komt het minimumsteunniveau in 2014-2020 in het kader van de doelstelling "investeren in groei en werkgelegenheid" elk jaar overeen met 60 % van hun vroegere indicatieve gemiddelde jaarlijkse toewijzing in het kader van de convergentietoewijzing, zoals berekend door de Commissie binnen het meerjarig financieel kader 2007-2013.

►C1  15. Geen overgangsregio mag minder ontvangen dan zij ontvangen zou hebben als zij een meer ontwikkelde regio zou zijn geweest. ◄ Voor het bepalen van het niveau van deze minimumtoewijzing zal de toewijzingsmethode voor meer ontwikkelde regio's worden toegepast op alle regio's met een bbp per inwoner van ten minste 75 % van het gemiddelde van de EU-27.

►C1  16. De minimale totale toewijzing uit de Fondsen voor een lidstaat komt overeen met 55 % van zijn individuele totale toewijzing voor 2007-2013. ◄ De aanpassingen die nodig zijn om aan dit voorschrift te voldoen, worden evenredig toegepast op de toewijzingen van de Fondsen, met uitzondering van de toewijzingen in het kader van de doelstelling "Europese territoriale samenwerking".

►C1  17. Om de gevolgen van de economische crisis voor het welvaartsniveau in lidstaten binnen de eurozone te verhelpen ◄ en in die lidstaten groei en werkgelegenheid te bevorderen, zullen de structuurfondsen in de volgende extra toewijzingen voorzien:

a) 

1 375 000 000 EUR voor de meer ontwikkelde regio's van Griekenland;

b) 

1 000 000 000 EUR voor Portugal, als volgt verdeeld: 450 000 000 EUR voor de meer ontwikkelde regio's, waarvan 150 000 000 EUR voor Madeira, 75 000 000 EUR voor de overgangsregio en 475 000 000 EUR voor de minder ontwikkelde regio's;

c) 

100 000 000 EUR voor de Ierse regio Border, Midland and Western;

d) 

1 824 000 000 EUR voor Spanje, waarvan 500 000 000 EUR voor Extremadura, 1 051 000 000 EUR voor de overgangsregio’s en 273 000 000 EUR voor de meer ontwikkelde regio's;

e) 

1 500 000 000 EUR voor de minder ontwikkelde regio's van Italië, waarvan EUR 500 000 000 EUR voor de niet-stedelijke gebieden.

18. Om rekening te houden met de moeilijke situatie van eiland-lidstaten en van bepaalde perifeer gelegen delen van de Unie, ontvangen Malta en Cyprus na toepassing van de in punt 16 bedoelde berekeningsmethode een bijkomend bedrag van respectievelijk 200 000 000 EUR en 150 000 000 EUR in het kader van de doelstelling "investeren in groei en werkgelegenheid", dat als volgt wordt verdeeld: een derde voor het Cohesiefonds en twee derde voor de structuurfondsen.

De Spaanse regio's Ceuta en Melilla krijgen een bijkomend totaal bedrag van 50 000 000 EUR uit de structuurfondsen toegewezen.

De perifere regio Mayotte krijgt een totaal bedrag van 200 000 000 EUR uit de structuurfondsen toegewezen.

19. Om het bepaalde regio's gemakkelijker te maken zich aan te passen aan hetzij veranderingen in hun subsidiabiliteitsstatus, hetzij de langdurige gevolgen van recente ontwikkelingen in hun economie worden de volgende aanvullende bedragen toegewezen:

a) 

133 000 000 EUR voor België, waarvan 66 500 000 EUR voor Limburg en 66 500 000 EUR voor de overgangsregio's van het Waalse Gewest;

b) 

710 000 000 EUR voor Duitsland, waarvan 510 000 000 EUR voor de vroegere convergentieregio's in de categorie "overgangsregio's" en 200 000 000 EUR voor de regio Leipzig;

c) 

onverminderd punt 10 krijgen de minder ontwikkelde regio's van Hongarije een extra bedrag van 1 560 000 000 EUR, de minder ontwikkelde regio's van Tsjechië een extra bedrag van 900 000 000 EUR en de minder ontwikkelde regio van Slovenië een extra bedrag van 75 000 000 EUR uit de structuurfondsen.

20. Aan het PEACE-programma wordt in totaal 150 000 000 EUR toegewezen, waarvan 106 500 000 EUR voor het Verenigd Koninkrijk en 435 000 000 EUR voor Ierland. Dit programma zal ten uitvoer worden gelegd als een grensoverschrijdend samenwerkingsprogramma waaraan Noord-Ierland en Ierland deelnemen.

Aanvullende aanpassingen overeenkomstig artikel 92, lid 2

►C1  21. In aanvulling op de in de artikelen 91 en 92 bedoelde bedragen ◄ ontvangt Cyprus een extra bedrag van 94 200 000 EUR in 2014 en 92 400 000 EUR in 2015 boven op zijn toewijzing uit de structuurfondsen.




BIJLAGE VIII

METHODE ALS BEDOELD IN ARTIKEL 91 VOOR DE SPECIFIEKE TOEWIJZING VOOR HET YEI

I. De verdeling van de specifieke toewijzing voor het YEI wordt vastgesteld in de volgende stappen:

1. 

In de in aanmerking komende regio's op NUTS 2-niveau overeenkomstig de definitie in artikel 16 van de ESF-verordening, namelijk de regio's op NUTS 2-niveau met een jeugdwerkloosheid voor jongeren tussen 15 en 24 jaar van meer dan 25 % in 2012, en voor de lidstaten waar de jeugdwerkloosheid in 2012 is toegenomen met meer dan 30 %, in de regio's met een jeugdwerkloosheid van meer dan 20 % in 2012 (de „in aanmerking komende regio's”), wordt het aantal jongere werklozen tussen 15 en 24 jaar vastgesteld.

2. 

De toewijzing voor elke in aanmerking komende regio wordt becijferd aan de hand van de verhouding van het aantal jongere werklozen in de in aanmerking komende regio tot het totale aantal jongere werklozen in de zin van punt 1 in alle in aanmerking komende regio's.

3. 

De toewijzing voor elke lidstaat is de som van de toewijzingen voor elk van zijn in aanmerking komende regio's.

II. De specifieke toewijzing voor het YEI wordt buiten beschouwing gelaten voor de toepassing van de plafonneringsregels van bijlage VII op de toewijzing van de totale middelen.

III. Voor de bepaling van de specifieke toewijzing van het YEI aan Mayotte worden het percentage van de jeugdwerkloosheid en het aantal jongere werklozen bepaald op basis van de recentste gegevens die beschikbaar zijn op nationaal niveau, zolang de Eurostatgegevens op NUTS 2-niveau niet beschikbaar zijn.

IV. De middelen voor het YEI kunnen voor de jaren 2016-2020 in het kader van de begrotingsprocedure worden verhoogd overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013. Voor de verdeling per lidstaat van de bijkomende middelen worden dezelfde stappen gevolgd als voor de initiële toewijzing, maar onder verwijzing naar de recentste jaarlijkse gegevens die beschikbaar zijn.




BIJLAGE IX

METHODE TER BEPALING VAN HET MINIMALE ESF-AANDEEL

Het in artikel 92, lid 4 bedoelde bijkomende procentuele aandeel dat moet worden toegevoegd aan het aandeel van de middelen uit de structuurfondsen dat in een lidstaat wordt toegewezen aan het ESF, en dat overeenkomt met het aandeel van die lidstaat voor de programmeringsperiode 2007-2013, wordt als volgt bepaald op basis van de arbeidsparticipatie (voor personen in de leeftijd van 20-64 jaar) in het referentiejaar 2012:

— 
wanneer de arbeidsparticipatie 65 % of minder bedraagt, wordt het aandeel verhoogd met 1,7 procentpunten;
— 
wanneer de arbeidsparticipatie meer dan 65 % maar niet meer dan 70 % bedraagt, wordt het aandeel verhoogd met 1,2 procentpunten
— 
wanneer de arbeidsparticipatie meer dan 70 % maar niet meer dan 75 % bedraagt, wordt het aandeel verhoogd met 0,7 procentpunten
— 
wanneer de arbeidsparticipatie meer dan 75 % bedraagt, moet het aandeel niet worden verhoogd.

Het totale procentuele aandeel van een lidstaat na de verhoging mag niet meer bedragen dan 52 % van de middelen uit de structuurfondsen als bedoeld in artikel 92, lid 4.

Voor Kroatië dient het aandeel van de middelen uit de structuurfondsen, met uitzondering van de programma's ter verwezenlijking van de „Europese territoriale samenwerking”, dat voor de programmeringsperiode 2007-2013 wordt toegewezen aan het ESF, overeen te komen met het gemiddelde aandeel van de convergentieregio's van de lidstaten die op of na 1 januari 2004 tot de Unie zijn toegetreden.




BIJLAGE X

ADDITIONALITEIT

1.   STRUCTURELE OVERHEIDSUITGAVEN OF DAARMEE GELIJK TE STELLEN STRUCTUURUITGAVEN

►C1  In de lidstaten waar de minder ontwikkelde regio's ten minste 65 % van de bevolking uitmaken, zal het cijfer voor de bruto-investeringen in vaste activa, zoals gerapporteerd in de stabiliteits- en convergentieprogramma's die de lidstaten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1466/97 opstellen om hun begrotingsstrategie op middellange termijn aan te geven, worden gebruikt om de structurele overheidsuitgaven of daarmee gelijk te stellen structuuruitgaven te bepalen. Het cijfer dat gehanteerd moet worden, is het cijfer dat gerapporteerd is in het kader van de algemene overheidsbalans en -schuld, verband houdt met algemene begrotingsvooruitzichten van de regering en wordt gepresenteerd als percentage van het bbp.

In de lidstaten waar de minder ontwikkelde regio's meer dan 15 % en minder dan 65 % van de bevolking uitmaken, ◄ zal het totaalcijfer voor de bruto-investeringen in vaste activa in de minder ontwikkelde regio's worden gehanteerd om de structurele overheidsuitgaven of daarmee gelijk te stellen structuuruitgaven te bepalen. Dit wordt in hetzelfde formaat als vastgelegd in de eerste alinea vermeld.

2.   VERIFICATIE

Op de verificatie van de additionaliteit overeenkomstig artikel 95, lid 5, zijn de volgende regels van toepassing:

2.1   Ex-anteverificatie

a) Wanneer een lidstaat een partnerschapsovereenkomst indient, verstrekt hij informatie over het beoogde uitgavenprofiel volgens het in tabel 1 aangegeven formaat.



Tabel 1

Uitgaven van de overheid in % van het bbp

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

P51

X

X

X

X

X

X

X

b) Lidstaten waar de minder ontwikkelde regio's meer dan 15 % en minder dan 65 % van de bevolking uitmaken, verstrekken tevens informatie over het beoogde uitgavenprofiel in de minder ontwikkelde regio's volgens het in tabel 2 aangegeven formaat.



Tabel 2

 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Bruto-investeringen in vaste activa van de overheid in de minder ontwikkelde regio's, in% van het bbp

X

X

X

X

X

X

X

c) De lidstaten verstrekken de Commissie informatie over de voornaamste macro-economische indicatoren en ramingen die als basis dienen voor het niveau van de structurele overheidsuitgaven of daarmee gelijk te stellen structurele uitgaven.

d) De lidstaten waar de minder ontwikkelde regio's meer dan 15 % en minder dan 65 % van de bevolking uitmaken, verstrekken de Commissie tevens informatie over de methode die is gebruikt om het cijfer voor bruto-investeringen in vaste activa in deze regio's te ramen. Met het oog hierop gebruiken lidstaten, indien beschikbaar, gegevens over overheidsinvesteringen op regionaal niveau. Als deze gegevens niet beschikbaar zijn, of in andere naar behoren gemotiveerde gevallen, bijvoorbeeld als een lidstaat voor de periode 2014-2020 ingrijpende wijzigingen heeft aangebracht in de regionale onderverdeling die is vastgelegd in Verordening (EG) nr. 1059/2003, kan het cijfer voor bruto-investeringen in vaste activa geraamd worden door regionale indicatoren voor overheidsuitgaven of de regionale bevolking toe te passen op de nationale gegevens over overheidsinvesteringen.

e) Zodra de Commissie en de lidstaat hierover overeenstemming hebben bereikt, worden tabel 1 en, indien van toepassing, tabel 2 opgenomen in de partnerschapsovereenkomst van de betrokken lidstaat als referentieniveau waarop de structurele overheidsuitgaven of daarmee gelijk te stellen structurele uitgaven in de periode 2014-2020 moeten worden gehandhaafd.

2.2   Tussentijdse verificatie

a) Een lidstaat wordt bij de tussentijdse verificatie geacht het niveau van de structurele overheidsuitgaven of daarmee gelijk te stellen structurele uitgaven te hebben gehandhaafd indien de jaarlijkse gemiddelde uitgaven in de periode 2014-2020 gelijk zijn aan of hoger zijn dan het referentieniveau in de partnerschapsovereenkomst.

b) Na de tussentijdse verificatie kan de Commissie in overleg met een lidstaat het referentieniveau voor de structurele overheidsuitgaven of daarmee gelijk te stellen structurele uitgaven in de partnerschapsovereenkomst herzien, indien de economische situatie van de lidstaat aanzienlijk is gewijzigd ten opzichte van de situatie zoals die ten tijde van de goedkeuring van de partnerschapsovereenkomst was geraamd.

2.3   Ex-postverificatie

Een lidstaat wordt bij de ex-postverificatie geacht het niveau van de structurele overheidsuitgaven of daarmee gelijk te stellen structurele uitgaven te hebben gehandhaafd indien de jaarlijkse gemiddelde uitgaven in de periode 2014-2020 gelijk zijn aan of hoger zijn dan het referentieniveau in de partnerschapsovereenkomst.

3.   FINANCIËLE CORRECTIE NA DE EX-POSTVERIFICATIE

Wanneer de Commissie besluit in overeenstemming met artikel 95, lid 6, een financiële correctie toe te passen, wordt het percentage van die correctie berekend door 3 % af te trekken van het verschil tussen het referentieniveau in de partnerschapsovereenkomst en het behaalde niveau, uitgedrukt als percentage van het referentieniveau, en de uitkomst vervolgens door 10 te delen. De financiële correctie wordt bepaald door dat percentage van de financiële correctie toe te passen op de bijdrage die de betrokken lidstaat voor de minder ontwikkelde regio's en overgangsregio's uit de fondsen ontvangt.

Indien het verschil tussen het referentieniveau in de partnerschapsovereenkomst en het behaalde niveau, uitgedrukt als percentage van het referentieniveau in de partnerschapsovereenkomst, 3 % of minder bedraagt, wordt geen financiële correctie toegepast.

De financiële correctie bedraagt niet meer dan 5 % van de middelen die aan de betrokken lidstaat voor de minder ontwikkelde regio's uit de fondsen voor de hele programmeringsperiode zijn toegewezen.




BIJLAGE XI

Ex-antevoorwaarden



DEEL 1  Thematische ex-antevoorwaarden

Thematische doel-stellingen

Investerings-prioriteiten

Ex-antevoorwaarden

Criteria waaraan moet worden voldaan

1.  Versterking van onderzoek, technolo-gische ontwikkeling en innovatie

(streefdoel O&O)

(als bedoeld in artikel 9, eerste alinea, punt 1))

EFRO:

— Alle investeringspriori-teiten in het kader van thematische doelstelling nr. 1

1.1.  Onderzoek en innovatie: het bestaan van een nationale of regionale strategie voor slimme specialisatie in overeenstemming met het nationale hervormingsprogramma, teneinde private uitgaven voor onderzoek en innovatie te mobiliseren; de kenmerken van de strategie moeten overeenkomen met die van goed functionerende nationale of regionale O&I-systemen.

— Er bestaat een nationale of regionale strategie voor slimme specialisatie die:

— 

— is gebaseerd op een SWOT- of soortgelijke analyse om de middelen te concentreren op een beperkt aantal prioriteiten voor onderzoek en innovatie;

— maatregelen beschrijft om private O&TO-investeringen te stimuleren;

— een controlemechanisme omvat.

— Er is een kader vastgesteld met de voor onderzoek en innovatie beschikbare begrotingsmiddelen.

EFRO:

— Verbetering van de infrastructuur voor onderzoek en innovatie (O&I), en van het vermogen om O&I-excellentie te ontwikkelen, en bevordering van kenniscentra, met name centra van Europees belang.

1.2.  Infrastructuur voor onderzoek en innovatie. Het bestaan van een meerjarenplan voor het op de begroting opnemen en prioriteren van investeringen

—  Er is een indicatief meerjarenplan vastgesteld voor het op de begroting opnemen en prioriteren van investeringen in verband met Unieprioriteiten en, in voorkomend geval, het Europees strategieforum voor onderzoekinfrastructuren (ESFRI).

2.  Verbetering van de toegang tot en het gebruik en de kwaliteit van informatie- en communica-tietechnolo-gieën (streefdoel breedband)

(als bedoeld in artikel 9, eerste alinea, punt 2))

EFRO:

— Ontwikkeling van ICT-producten en -diensten, e-handel, en bevordering van de vraag naar ICT.

— Stimulering van ICT-toepassingen voor e-overheid, e-leren, e-insluiting, e-cultuur en e-gezondheid.

2.1.  Digitale groei: het bestaan van een strategisch beleidskader voor digitale groei om betaalbare, hoogwaardige, interoperabele en op ICT steunende private en overheidsdiensten te stimuleren en om deze meer ingang te doen vinden bijburgers, met inbegrip van kwetsbare groepen, ondernemingen en het openbaar bestuur; dit omvat ook grensoverschrijdende initiatieven.

—  Er is, bijvoorbeeld in de nationale of regionale strategie voor slimme specialisatie, een strategisch beleidskader voor digitale groei opgenomen dat aan de volgende criteria voldoet:

— het op de begroting opnemen en prioriteren van acties via een SWOT- of soortgelijke analyse in overeenstemming met het scorebord van de digitale agenda voor Europa;

— een analyse van het evenwicht tussen vraag en aanbod bij ICT;

— indicatoren om de vooruitgang te meten van steunmaatregelen op gebieden als digitale geletterdheid, e-inclusie, e-toegankelijkheid en vooruitgang van e-gezondheid binnen de grenzen van artikel 168 VWEU, die in voorkomend geval zijn afgestemd op bestaande relevante sectorspecifieke strategieën op EU-, nationaal of regionaal niveau;

— beoordeling van de behoefte aan een versterking van de ICT-capaciteitsopbouw.

EFRO:

— Uitbreiding van het gebruik van breedband en de ontwikkeling van hogesnelheidsnet-werken, en ondersteuning van de goedkeuring van opkomende technologieën en netwerken voor de digitale economie.

2.2.  NGN-infrastructuur (netwerken van de volgende generatie): het bestaan van nationale of regionale NGN-plannen waarin rekening wordt gehouden met regionale acties om Uniestreefdoelen op het gebied van een snelle internettoegang te bereiken, waarbij de aandacht vooral is gericht op gebieden waar de markt niet aan de Unievoorschriften betreffende concurrentie en staatssteun voldoet en geen open infrastructuur tegen betaalbare prijs en met toereikende kwaliteit levert, en om toegankelijke diensten te bieden aan kwetsbare groepen.

—  Er bestaat een nationaal en/of regionaal NGN-plan met de volgende elementen:

— een plan voor infrastructuurinvesteringen, gebaseerd op een economische analyse, dat rekening houdt met de bestaande publieke en particuliere infrastructuur en de geplande investeringen;

— duurzame investeringsmodellen die concurrentiebevorderend zijn en toegang geven tot open,betaalbare, hoogwaardige en toekomstbestendige infrastructuur en diensten;

— maatregelen om particuliere investeringen te stimuleren

3.  Vergroting van de concurrentie-kracht van kleine en middelgrote onderne-mingen (mkb)

(als bedoeld in artikel 9, eerste alinea, punt 3))

EFRO:

— Bevordering van ondernemerschap, met name door de economische exploitatie van nieuwe ideeën te vergemakkelijken en door de oprichting van nieuwe bedrijven - onder meer via starterscentra - aan te moedigen.

— Ondersteuning van de capaciteit van mkb-bedrijven om te groeien op regionale, nationale en internationale markten en zich in te zetten voor innovatieprocessen.

3.1.  Er zijn specifieke acties uitgevoerd om de bevordering van het ondernemerschap te ondersteunen met inachtneming van de "Small Business Act" (SBA).

—  De specifieke acties zijn:

— er zijn maatregelen ingevoerd om de voor het starten van een onderneming benodigde tijd en kosten terug te brengen, rekening houdend met de streefdoelen van de SBA;

— er zijn maatregelen ingevoerd om de tijd die een onderneming nodig heeft om voor het uitoefenen van een specifieke activiteit een vergunning te verkrijgen terug te brengen, rekening houdend met de streefdoelen van de SBA;

— er bestaat een mechanisme om toezicht te houden op de tenuitvoerlegging van de maatregelen van de SBA die genomen zijn, en het effect van wetgeving op het mkb te beoordelen.

4.  Ondersteu-ning van de overgang naar een koolstofarme economie in alle bedrijfs-takken

(als bedoeld in artikel 9, eerste alinea, punt 4))

EFRO+COHESIEFONDS:

— Ondersteuning van energie-efficiëntie, slim energiebeheer en het gebruik van hernieuwbare energie in openbare infrastructuur, met inbegrip van openbare gebouwen, en in de woningbouwsector.

4.1.  Er zijn acties ondernomen ter bevordering van kosteneffectieve verbeteringen van de energie-efficiëntie bij het eindgebruik, en van kosteneffectieve investeringen in energie-efficiëntie bij de bouw of de renovatie van gebouwen.

—  De acties zijn:

— maatregelen om ervoor te zorgen dat er voor de energieprestatie van gebouwen minimumeisen zijn die in overeenstemming zijn met de artikelen 3 tot en met 5 van Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad (1).

— maatregelen die nodig zijn om een systeem van energieprestatiecertificaten voor gebouwenop te zetten dat in overeenstemming is met artikel 11 van Richtlijn 2010/31/EU;

— maatregelen voor strategische planning inzake energie-efficiëntie die in overeenstemming zijn met artikel 3 van Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad (2);

— maatregelen die in overeenstemming zijn met artikel 13 van Richtlijn 2006/32/EG van het Europees Parlement en de Raad (3) betreffende energie-efficiëntie bij het eindgebruik en energiediensten, om ervoor te zorgen dat eindafnemers, voor zover dit technisch mogelijk en financieel redelijk is en voor zover dit in verhouding staat tot de potentiële energiebesparingen, de beschikking krijgen over individuele meters.

EFRO + Cohesiefonds:

— Bevordering van het gebruik van hoogefficiënte warmtekracht-koppeling gebaseerd op de vraag naar nuttige warmte

4.2.  Er zijn acties ondernomen ter bevordering van hoogefficiënte warmtekrachtkoppeling

—  Die acties zijn:

— De steun voor warmtekrachtkoppeling is gebaseerd op de vraag naar nuttige warmte en besparingen op primaire energie conform artikel 7, lid 1, en artikel 9, lid 1, onder a) en b), van Richtlijn 2004/8/EG; de lidstaten of hun bevoegde instanties hebben het bestaande wet- en regelgevingskader met betrekking tot de vergunningsprocedures of de overige procedures geëvalueerd met het oog op:

— 

a)  de stimulering van het opzetten van warmtekrachtkoppelingseenheden om te voorzien in economisch aantoonbare behoefte aan nuttigewarmte en om de productie van meer warmte dan nuttige warmte te voorkomen; en

b)  de vermindering van de wetgevings- en andere belemmeringen voor de groei van warmtekrachtkoppeling.

EFRO+Cohesiefonds:

— Bevordering van de productie en de distributie van energie uit hernieuwbare bronnen.

4.3.  Er zijn acties ondernomen ter bevordering van de productie en de distributie van hernieuwbare energiebronnen (4).

— Er is werk gemaakt van transparante steunregelingen, voorrang bij de toegang tot het net of gewaarborgde toegang en voorrang bij de dispatching, en er zijn standaardregels openbaar gemaakt voor het dragen en verdelen van de kosten van de technische aanpassingen, conform artikel 14, lid 1, en artikel 16, leden 2 en 3, van Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad (4).

— De lidstaat heeft een nationaal actieplan voor energie uit hernieuwbare bronnen goedgekeurd dat overeenstemt met artikel 4 van Richtlijn 2009/28/EG.

5.  Bevordering van de aanpassing aan klimaat-verandering,risico-preventie en beheer

(streefdoel klimaatverandering) (als bedoeld in artikel 9, eerste alinea, punt 5))

EFRO+Cohesiefonds:

— Bevordering van investeringen waarmee specifieke risico's het hoofd kan worden geboden, waarborging van de capaciteit tot herstel na rampen en ontwikkeling van systemen voor rampenbeheersing.

5.1.  Risicopreventie en risicobeheer: het bestaan van nationale of regionale risicobeoordelingen voor rampenbeheersing, waarbij rekening wordt gehouden met de aanpassing aan klimaatverandering

—  Er bestaat een nationale of regionale risicobeoordeling met de volgende elementen:

— een beschrijving van het proces, de methodiek, de methoden en de niet-gevoelige gegevens die voor risicobeoordelingen worden gebruikt, en van de risicogebaseerde criteria voor het prioriteren van investeringen;

— een beschrijving van singlerisk- en mulitriskscenario’s;

— inachtneming van nationale strategieën voor aanpassing aan de klimaatverandering, waar van toepassing.

6.  Behoud en bescherming van het milieu en bevordering van het efficiënte gebruik van hulpbronnen

(als bedoeld in artikel 9, eerste alinea, punt 6))

EFRO + COHESIEFONDS:

— Investering in de watersector, om te voldoen aan de vereisten van het milieuacquis van de Unie, en het aanpakken van door de lidstaten aangewezen behoeften aan investeringen die verder gaan dan die eisen.

6.1.  Watersector: het bestaan van a) een waterprijsbeleid met voldoende prikkels voor gebruikers om efficiënt gebruik te maken van waterreserves en b) een redelijke bijdrage van de diverse watergebruikssectoren aan de terugwinning van de kosten van waterdiensten tegen een percentage dat is vastgesteld in het goedgekeurde stroomgebiedsbeheerplan voor investeringen die door de programma's worden ondersteund.

— De lidstaat heeft in overeenstemming met artikel 9, lid 1, eerste streepje, van Richtlijn 2000/60/EG in door het EFRO en het Cohesiefonds gesteunde sectoren gewaarborgd dat de diverse watergebruikssectoren een bijdrage leveren aan de terugwinning van de kosten van waterdiensten, waarbij in voorkomend geval rekening wordt gehouden met zowel de sociale, economische en milieueffecten van de terugwinning, als de geografische en klimatologische omstandigheden van de betrokken gebieden.

— Vaststelling van een stroomgebiedsbeheerplan voor het stroomgebiedsdistrict overeenkomstig artikel 13 van Richtlijn 2000/60/EG

EFRO + Cohesiefonds:

— Investering in de afvalsector om te voldoen aan de vereisten van het milieuacquis van de Unie, en het aanpakken van de door de lidstaten geïdentificeerde behoeften aan investeringen die verder gaan dan die vereisten.

6.2.  Afvalsector: bevordering van uit economisch en ecologisch oogpunt duurzame investeringen in de afvalsector, in het bijzonder door de ontwikkeling van afvalbeheerplannen in overeenstemming met Richtlijn 2008/98/EG en met de afvalhiërarchie.

— Er is, zoals bedoeld in artikel 11, lid 5, van Richtlijn 2008/98/EG, een uitvoeringsverslag ingediend bij de Commissie over de voortgang bij het verwezenlijken van de doelen zoals uiteengezet in artikel 11 van Richtlijn 2008/98/EG.

— Het bestaan van een of meer van de in artikel 28 van Richtlijn 2008/98/EG bedoelde afvalbeheerplannen.

— Het bestaan van de in artikel 29 van Richtlijn 2008/98/EG bedoelde afvalpreventieprogramma's.

— Er zijn de nodige maatregelen genomen om ervoor te zorgen dat uiterlijk in 2020 de doelstellingen inzake de voorbereiding op hergebruik en recycling in overeenstemming met artikel 11, lid 2, van Richtlijn 2008/98/EG worden gehaald.

7.  Bevordering van duurzaam vervoer en opheffing van knelpunten in centrale netwerk-infrastruc-turen

(als bedoeld in artikel 9, eerste alinea, punt 7))

EFRO + Cohesiefonds:

— Ondersteuning van een multimodale interne Europese vervoersruimte door middel van investeringen in het trans-Europees vervoersnetwerk (TEN-T).

— Ontwikkeling en rehabilitering van fijnmazige, kwalitatief hoogwaardige en interoperabele spoorwegsystemen, en het bevorderen van lawaaireductie-maatregelen.

— Ontwikkeling en verbetering van milieuvriendelijke (inclusief lawaaiarme) en koolstofarme vervoerssystemen, met inbegrip van vervoer over rivieren en over zee, havens, multimodale verbindingspunten en luchtvaartinfra-structuur, om duurzame regionale en lokale mobiliteit te bevorderen.

EFRO:

— Versterking van de regionale mobiliteit door het aansluiten van secundaire en tertiaire knooppunten op de TEN-T-infrastructuur, met inbegrip van multimodale knooppunten.

7.1.  Vervoer: het bestaan van (een) uitgebreid(e) plan(nen) of kader(s) voor vervoersinvesteringen overeenkomstig de institutionele structuur van de lidstaten (inclusief openbaar vervoer op regionaal en lokaal niveau), waarmee de ontwikkeling van infrastructuur wordt ondersteund en de verbindingsmogelijkheden met de uitgebreide en basis-TEN-T-netwerken worden verbeterd.

— Het bestaan van (een) uitgebreid(e) vervoersplan(nen) of -kader(s) voor vervoersinvesteringen dat (die) voldoet (voldoen) aan de wettelijke eisen voor strategische milieubeoordeling en de volgende informatie bevat(ten):

— 

— de bijdrage aan de interne Europese vervoersruimte overeenkomstig artikel 10 van Verordening (EU) nr. 1315/2013 van het Europees Parlement en de Raad (5), met inbegrip van prioriteiten voor investeringen in:

— 

— het basis-TEN-T-netwerk en het uitgebreide netwerk waarvoor investeringen van het EFRO en het Cohesiefonds worden overwogen; en

— secundaire verbindingsmogelijkheden;

— een reserve aan realistische en goed ontwikkelde projecten waarvoor steun uit het EFRO en het Cohesiefonds wordt beoogd;

— Maatregelen om de capaciteit van intermediaire instanties en begunstigden te verzekeren zodat de reserve aan projecten kan worden uitgevoerd.

EFRO + Cohesiefonds:

— Ondersteuning van een multimodale interne Europese vervoersruimte door middel van investeringen in het TEN-T.

— Ontwikkeling en rehabilitering van fijnmazige, kwalitatief hoogwaardige en interoperabele spoorwegsystemen, en het bevorderen van lawaaireductie-maatregelen.

— Ontwikkeling en verbetering van milieuvriendelijke (inclusief lawaaiarme) en koolstofarme vervoerssystemen, met inbegrip van vervoer over rivieren en over zee, havens, multimodale verbindingspunten en luchtvaartinfrastructuur, om duurzame regionale en lokale mobiliteit te bevorderen.

EFRO:

— Versterking van de regionale mobiliteit door het aansluiten van secundaire en tertiaire knooppunten op de TEN-T-infrastructuur, met inbegrip van multimodale knooppunten.

7.2.  Spoorwegen: het bestaan binnen het/de uitgebreid(e) vervoersplan(nen) of -kader(s), van een expliciet onderdeel over spoorwegontwikkeling, in overeenstemming met de institutionele structuur van de lidstaten(inclusief openbaar vervoer op regionaal enlokaal niveau), waarmee de ontwikkeling van infrastructuur wordt ondersteund en de verbindingsmogelijkheden met de uitgebreide en basis-TEN-T-netwerken worden verbeterd. De investeringen bestrijken rollend materieel, interoperabiliteit en capaciteitsopbouw.

— Het bestaan, binnen het/de uitgebreide vervoersplan(nen) of -kader(s), van een onderdeel over spoorwegontwikkeling, dat voldoet aan de wettelijke eisenvoor strategischemilieubeoordeling en een reserve aan realistische en goed ontwikkelde projecten bevat (inclusief tijdschema en begrotingskader):

— maatregelen om de capaciteit van intermediaire instanties en begunstigden te verzekeren zodat de reserve aan projecten kan worden uitgevoerd.

EFRO+COHESIEFONDS:

— Ondersteuning van een multimodale interne Europese vervoersruimte door middel van investeringen in het TEN-T.

— Ontwikkeling en rehabilitering van fijnmazige, kwalitatief hoogwaardige en interoperabele spoorwegsystemen, en het bevorderen van lawaaireductie-maatregelen.

— Ontwikkeling en verbetering van milieuvriendelijke (inclusief lawaaiarme) en koolstofarme vervoerssystemen, met inbegrip van vervoer over rivieren en over zee, havens, multimodale verbindingspunten en luchtvaartinfra-structuur, om duurzame regionale en lokale mobiliteit te bevorderen.

EFRO:

— Versterking van de regionale mobiliteit door het aansluiten van secundaire en tertiaire knooppunten op de TEN-T-infrastructuur, met inbegrip van multimodale knooppunten.

7.3.  Andere vervoersvormen, met inbegrip van vervoer over rivieren en over zee, havens, multimodale verbindingspunten en luchtvaartinfrastructuur: het bestaan, binnen het/de uitgebreid(e) vervoersplan(nen) of -kader(s), van een specifiek onderdeel over vervoer over rivieren en over zee, havens, multimodale verbindingspunten en luchtvaartinfrastructuur, dat bijdraagt tot het verbeteren van de verbindingsmogelijkheden met de uitgebreide en basis-TEN-T-netwerken en tot het bevorderen van duurzame regionale en lokale mobiliteit.

— Het bestaan, binnen het/de vervoersplan(nen) of -kader(s), van een onderdeel over vervoer over rivieren en over zee, havens, multimodale verbindingspunten en luchtvaartinfrastructuur dat:

— 

— voldoet aan de wettelijke eisen voor een strategische milieubeoordeling;

— een reserve aan realistische en goed ontwikkelde projecten (inclusief tijdschema en begrotingskader) vaststelt.

— Maatregelen om de capaciteit van intermediaire instanties en begunstigden te verzekeren zodat de reserve aan projecten kan worden uitgevoerd.

EFRO:

— Verbetering van energie-efficiëntie en energiezekerheid door het ontwikkelen van slimme energiedistributie-, opslag- en transmissiesystemen en door de integratie van gedistribueerde opwekking van energie uit hernieuwbare bronnen.

7.4.  Ontwikkeling van slimme energiedistributie-, opslag- en transmissiesystemen.

Het bestaan van uitgebreide plannen voor investeringen in slimme energie-infrastructuur en van regelgeving, die bijdragen tot het verbeteren van de energie-efficiëntie en energiezekerheid.

— Uitgebreide beschrijvende plannen van de prioriteiten inzake de nationale energie-infrastructuur:

— 

— in overeenstemming met artikel 22 van de Richtlijnen 2009/72/EG en 2009/73/EG, indien van toepassing, en

— consistent met de ter zake doende regionale investeringsplannen uit hoofde van artikel 12, en het tienjarige netontwikkelingsplan voor de gehele Unie overeenkomstig artikel 8, lid 3, onder b), van de Verordeningen (EG) nr. 714/2009 van het Europees Parlement en de Raad (6) en (EG) nr. 715/2009 van het Europees Parlement en de Raad (7), en

— verenigbaar met artikel 3, lid 4, van Verordening (EU) nr. 347/2013 van het Europees Parlement en de Raad (8);

— Deze plannen omvatten:

— 

— een reserve aan realistische en goed ontwikkelde projecten die voor steun uit het EFRO in aanmerking komen;

— maatregelen voor de verwezenlijking van de doelstellingen van sociale en economische cohesie en milieubescherming, in overeenstemming met artikel 3, lid 10, van Richtlijn 2009/72/EG en artikel 3, lid 7, van Richtlijn 2009/73/EG;

— maatregelen om het energiegebruik te optimaliseren en energie-efficiëntie te bevorderen, in overeenstemming met artikel 3, lid 11, van Richtlijn 2009/72/EG en artikel 3, lid 8, van Richtlijn 2009/73/EG.

8.  Bevordering van duurzame en kwalitatief hoogstaande werkgelegenheid en onder-steuning van arbeids-mobiliteit

(streefdoel werkgelegenheid)

(als bedoeld in artikel 9, eerste alinea, punt 8))

ESF:

— Toegang tot werkgelegenheid voor werkzoekenden en niet-actieven, met inbegrip van langdurig werklozen en personen die ver van de arbeidsmarkt af staan, ook door middel van plaatselijke werkgelegenheidsinitiatieven en ondersteuning van de arbeidsmobiliteit.

8.1.  Er wordt in het licht van de werkgelegenheidsrichtsnoeren een actief arbeidsmarktbeleid opgezet en uitgevoerd.

— De diensten voor arbeidsvoorziening hebben de capaciteit voor en behalen de volgende resultaten:

— 

— individuele diensten en vroegtijdige actieve en preventieve arbeidsmarktmaatregelen, die voor alle werkzoekenden toegankelijk zijn, met vooral aandacht voor mensen met het grootste risico op sociale uitsluiting, waaronder mensen uit gemarginaliseerde gemeenschappen;

— alomvattende en transparante informatie over nieuwe vacatures en werkgelegenheidsmogelijkheden, waarbij rekening wordt gehouden met de veranderende behoeften op de arbeidsmarkt;

— De diensten voor arbeidsvoorziening hebben met relevante belanghebbenden formele of informele samenwerkingsverbanden opgezet.

ESF:

— Arbeid als zelfstandige, ondernemerschap en oprichting van bedrijven, met inbegrip van innovatieve micro-, kleine en middelgrote ondernemingen.

EFRO:

— Ondersteuning van het ontwikkelen van starterscentra en investeringssteun voor het werken als zelfstandige, micro-ondernemingen en bij het opzetten van een bedrijf.

8.2.  Arbeid als zelfstandige, ondernemerschap en oprichting van bedrijven: het bestaan van een strategisch beleidskader voor inclusieve ondersteuning van startende ondernemingen.

—  Er bestaat een strategisch beleidskader voor inclusieve ondersteuning van startende ondernemingen met de volgende elementen:

— er zijn maatregelen ingevoerd om de voor het starten van een onderneming benodigde tijd en kosten terug te brengen, rekening houdend met de streefdoelen van de SBA;

— er zijn maatregelen ingevoerd om de tijd die een onderneming nodig heeft om voor het uitoefenen van een specifieke activiteit een vergunning te verkrijgen terug te brengen, rekening houdend met de streefdoelen van de SBA;

— acties om geschikte bedrijfsontwikkelingsdiensten te koppelen aan financiële diensten (toegang tot kapitaal), onder meer ten behoeve van kansarme groepen, gebieden, of beide, waar nodig.

ESF:

— Modernisering van de arbeidsmarkt-instellingen zoals openbare en private diensten voor arbeidsvoorziening, beter inspelen op de behoeften van de arbeidsmarkt, waaronder acties ter vergroting van de transnationale arbeidsmobiliteit door mobiliteits-regelingen en betere samenwerking tussen instanties en belanghebbenden.

EFRO:

— Investeringen in infrastructuur voor diensten voor arbeidsvoorziening.

►C1  8.3.  De arbeidsmarktinstellingen worden in het licht van de werkgelegenheidsrichtsnoeren gemoderniseerd en versterkt;

de hervorming van arbeidsmarktinstellingen wordt voorafgegaan door een duidelijk strategisch beleidskader en een ex-antebeoordeling waarbij ook genderaspecten worden onderzocht. ◄

— Acties tot hervorming van de diensten voor arbeidsvoorziening, teneinde hen in staat te stellen de volgende resultaten te bereiken:

— 

— individuele diensten en vroegtijdige actieve en preventieve arbeidsmarktmaatregelen, die voor alle werkzoekenden toegankelijk zijn, met vooral aandacht voormensen methet grootste risico op sociale uitsluiting, waaronder mensen uit gemarginaliseerde gemeenschappen;

— alomvattende en transparante informatie over nieuwe vacatures en banenmogelijkheden, waarbij rekening wordt gehouden met de veranderende behoeften op de arbeidsmarkt;

— De hervorming van de diensten voor arbeidsvoorziening omvat ook de oprichting van formele of informele samenwerkingsverbanden met relevante belanghebbenden.

ESF:

— Actief en gezond ouder worden.

8.4.  Actief en gezond ouder worden: opzet van het beleid inzake actief ouder worden in het licht van de werkgelegenheidsrichtsnoeren.

— Belanghebbenden worden bij de opzet en de follow-up van het beleid inzake actief ouder worden betrokken, om oudere werknemers aan het werk te houden en hun inzetbaarheid te vergroten.

— De lidstaat heeft maatregelen vastgesteld om actief ouder worden te bevorderen.

ESF:

— Aanpassing van werknemers, ondernemingen en ondernemers aan veranderingen.

8.5.  Aanpassing van werknemers, ondernemingen en ondernemers aan veranderingen: het bestaan van beleid om een betere anticipatie op en een goed beheer van veranderingen en herstructureringen te bevorderen.

—  Er bestaan instrumenten om de sociale partners en overheidsinstanties te ondersteunen bij de ontwikkeling van en het toezicht op een proactieve benadering van verandering en herstructurering, waaronder maatregelen:

— om anticipatie op veranderingen te bevorderen;

— om de voorbereiding en het beheer van het herstructureringsproces te bevorderen;

ESF:

— Duurzame integratie op de arbeidsmarkt van jongeren, onder meer door tenuitvoerlegging van de jongerengarantie, met name jongeren die niet werken of geen onderwijs of opleiding volgen, met inbegripvan jongerendie gevaar lopen sociaal buitengesloten te raken en jongeren uit gemarginaliseerde gemeenschappen;

8.6.  Aanwezigheid van een strategisch beleidskader voor de bevordering van werkgelegenheid onder jongeren, onder andere met de tenuitvoerlegging van de jongerengarantie.

Deze ex-antevoorwaarde is alleen van toepassing op de tenuitvoerlegging van het YEI.

—  Er is een strategisch beleidskader voor de bevordering van de werkgelegenheid onder jongeren aanwezig dat

— steunt op harde cijfers waarmee de resultaten worden gemeten wat betreft jongeren die werkloos zijn en geen onderwijs of opleiding volgen, en een basis vormt omgericht beleid op te stellen en ontwikkelingen bij te houden;

— vermeldt welke overheidsinstantie verantwoordelijk is voor het beheren van de maatregelen op het vlak van werkgelegenheid onder jongeren en het coördineren van partnerschappen op alle niveaus en in alle sectoren;

— voor het aanpakken van de jeugdwerkloosheid relevante partijen erbij betrekt;

— interventie en activering in een vroeg stadium mogelijk maakt;

— ondersteunende maatregelen omvat voor toegang tot arbeid, het vergroten van vaardigheden, arbeidsmobiliteit en duurzame integratie op de arbeidsmarkt van jongeren die werkloos zijn en geen onderwijs of opleiding volgen.

9.  Bevordering van sociale inclusie, bestrijding van armoede en elke vorm van discriminatie

(streefdoel armoede)

(als bedoeld in artikel 9, eerste alinea, punt 9))

ESF:

— Actieve inclusie, mede met het oog op bevordering van gelijke kansen en actieve participatie, en het verbeteren van de inzetbaarheid.

EFRO:

— Investeringen in de gezondheids- en sociale infrastructuur die bijdragen tot de nationale, regionale en lokale ontwikkeling, het verminderen van ongelijkheden wat de gezondheidsstatus betreft, het bevorderen van sociale inclusie door een betere toegankelijkheidvan sociale,culturele en recreationele diensten en de overgang van institutionele naar gemeenschapsgerichte diensten.

— Steun voor fysieke, economische en sociale sanering van achtergestelde gemeenschappen in stedelijke en plattelands-gebieden.

9.1.  Het bestaan en de uitvoering van een nationaal strategisch beleidskader voor armoedebestrijding, gericht op de actieve inclusie van personen die van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten, in het licht van de werkgelegenheidsrichtsnoeren.

— Er bestaat een nationaal strategisch beleidskader voor armoedebestrijding, gericht op actieve inclusie, dat

— 

— voldoende wetenschappelijke basis biedt om een beleid ter bestrijding van armoede te ontwikkelen en de ontwikkelingen te volgen;

— maatregelen bevat ter ondersteuning van de verwezenlijking van het nationale streefdoel inzake armoede en sociale uitsluiting (zoals gedefinieerd in het nationaal hervormingsprogramma), dat onder meer de bevordering van duurzame en kwalitatief hoogwaardige werkgelegenheidsmogelijkheden tot personen met het grootsterisico op sociale uitsluiting omvat, waaronder mensen uit gemarginaliseerde gemeenschappen;

— de relevante belanghebbenden bij de armoedebestrijding betrekt;

— afhankelijk van de geïdentificeerde behoeften, maatregelen omvat voor een overgang van institutionele naar gemeenschapszorg;

— Op verzoek en indien gerechtvaardigd, zullen relevante belanghebbenden ondersteuning krijgen bij het indienen van aanvragen voor projecten en bij de uitvoering en het beheer van de geselecteerde projecten.

ESF:

— Sociaal-economische integratie van gemarginaliseerde gemeenschappen zoals de Roma.

EFRO:

— Investeringen in de gezondheids- en sociale infrastructuur die bijdragen tot de nationale, regionale en lokale ontwikkeling, het verminderen van ongelijkheden wat de gezondheidsstatus betreft, het bevorderen van sociale inclusie door betere toegankelijkheid van sociale, culturele en recreationele diensten en de overgang van institutionele naar gemeenschapsgerichte diensten.

— Steun voor fysieke, economische en sociale sanering van achtergestelde gemeenschappen in stedelijke en plattelandsgebieden.

— Investering in onderwijs, opleiding en beroepsopleidng voor vaardigheden en een leven lang leren door het ontwikkelen van infrastructuur voor onderwijs en opleiding.

9.2.  Er bestaat een nationaal strategisch beleidskader voor de integratie van de Roma.

— Er bestaat een nationaal strategisch beleidskader voor de integratie van Roma dat:

— 

— haalbare nationale doelen voor de integratie van Roma vaststelt om de kloof met de overige bevolking te dichten. Deze moeten de vier EU-doelstellingen voor de integratie van Roma omvatten, namelijk toegang tot onderwijs, werkgelegenheid, gezondheidszorg en huisvesting;

— in voorkomend geval aan de hand van reeds beschikbare sociaaleconomische en territoriale indicatoren (zoals zeer laag onderwijsniveau, langdurige werkloosheid enz.) vaststelt waar achtergestelde microregio’sof gesegregeerde buurten bestaan met zeer kansarme gemeenschappen;

— krachtige monitoringmechanismen toepast om het effect van de maatregelen voor de integratie van Roma te beoordelen, en een toetsingsmechanisme voor aanpassing van de strategie vaststelt;

— in nauwe samenwerking en voortdurende samenspraak met maatschappelijke Roma-organisaties en regionale en plaatselijke autoriteiten is ontworpen en wordt uitgevoerd en gemonitord;

— Op verzoek en indien gerechtvaardigd, zullen relevante belanghebbenden ondersteuning krijgen bij het indienen van aanvragen voor projecten en bij de uitvoering en het beheer van de geselecteerde projecten.

ESF:

— Verbetering van de toegang tot betaalbare, duurzame en hoogwaardige diensten, waaronder gezondheidszorg en sociale diensten van algemeen belang;

EFRO:

— Investeringen in de gezondheids- en sociale infrastructuur die bijdragen tot de nationale, regionale en lokale ontwikkeling, het verminderen van ongelijkheden wat de gezondheidsstatus betreft, het bevorderen van sociale insluiting door een betere toegankelijkheidvan sociale, culturele en recreationele diensten en de overgang van institutionele naar gemeenschaps-gerichte diensten;

9.3.  Gezondheid: het bestaan van een nationaal of regionaal strategisch beleidskader voor gezondheid binnen de grenzen van artikel 168 VWEU, dat economische duurzaamheid waarborgt.

— Er bestaat een nationaal of regionaal strategisch beleidskader voor gezondheid dat:

— 

— gecoördineerde maatregelen omvat om de toegang tot gezondheidszorg te verbeteren;

— maatregelen omvat om de efficiëntie in de gezondheidszorg te stimuleren, door de toepassing van vormen van dienstverlening en infrastructurele componenten;

— een monitoring- en evaluatiesysteem omvat.

— De lidstaat of regio heeft een kader goedgekeurd met, op indicatieve basis, de voor gezondheidszorg beschikbare begrotingsmiddelen en eenkosteneffectieve concentratie van middelen voor geprioriteerde behoeften voor de gezondheidszorg.

10.  Investering in onderwijs, opleiding en beroeps-opleiding voor vaardigheden en een leven lang leren

(streefdoel onderwijs)

(als bedoeld in artikel 9, eerste alinea, punt 10))

ESF:

— Terugdringing en voorkoming van voortijdig schoolverlaten en bevordering van de gelijke toegang tot hoogwaardige vroeg- en voorschoolse educatie waaronder (formele, niet-formele en informele) leertrajecten om weer aansluiting te vinden bij onderwijs en opleiding.

EFRO:

— Investering in onderwijs, opleiding en beroepsopleiding voor vaardigheden en een leven lang leren door het ontwikkelen van infrastructuur voor onderwijs en opleiding.

10.1.  Voortijdig schoolverlaten: het bestaan van een strategisch beleidskader om voortijdig schoolverlaten terug te dringen, binnen de grenzen van artikel 165 VWEU.

— Er bestaat op relevante niveaus een systeem voor de verzameling en analyse van gegevens en informatie over voortijdig schoolverlaten dat:

— 

— voldoende wetenschappelijke basis biedt om gerichte beleidsmaatregelen te ontwikkelen en de ontwikkelingen te volgen.

— Er bestaat een strategisch beleidskader inzake voortijdig schoolverlaten dat:

— 

— wetenschappelijk gefundeerd is;

— relevante onderwijssectoren, inclusief de voor- en vroegschoolse educatie bestrijkt, met name gericht is op kwetsbare groepen die het meeste risico lopen op voortijdig schoolverlaten, waaronder personen uit gemarginaliseerde gemeenschappen, en preventie-, interventie-, en compensatiemaatregelen omvat;

— zich richt op alle beleidssectoren en belanghebbenden die in verband met het voortijdig schoolverlaten relevant zijn.

ESF:

— Verbetering van de kwaliteit, de doelmatigheid en de toegang tot het hoger en daarmee gelijkwaardig onderwijs met het oogopde verhoging van de participatieniveaus en de leerprestaties, met name voor kansarme groepen.

EFRO:

— Investering in onderwijs, opleiding en beroepsopleiding voor vaardigheden en een leven lang leren door het ontwikkelen van infrastructuur voor onderwijs en opleiding.

10.2.  Hoger onderwijs: het bestaan van een nationaal of regionaal strategisch beleidskader om het aantal personen met een voltooide tertiaire opleiding te doen toenemen en om de kwaliteit en efficiëntie te verbeteren, binnen de grenzen van artikel 165 VWEU.

—  Er bestaat een nationaal of regionaal strategisch beleidskader voor tertiair onderwijs met de volgende elementen:

— waar nodig, maatregelen ter bevordering van departicipatie en het aantal voltooide opleidingen:

— 

— verhoging van de participatie aan het hoger onderwijs bij lage-inkomensgroepen en andere ondervertegenwoordigde groepen, met speciale aandacht voor kansarme personen, waaronder personen uit gemarginaliseerde gemeenschappen;

— beperking van het uitvalpercentage/verhoging van het percentage afgestudeerden;

— maatregelen ter stimulering van innovatieve inhoud en een innovatieve opzet van studieprogramma's;

— maatregelen ter bevordering van inzetbaarheid en ondernemerschap:

— 

— stimulering van de ontwikkeling van "transversale vaardigheden", inclusief ondernemerschap, in relevante hogeronderwijsprogramma's;

— verkleining van genderverschillen bij academische en beroepskeuzes.

ESF:

— Verbetering van gelijke toegang tot een leven lang leren voor alle leeftijdscategorieën in formele, niet-formele en informele settings, vergroting van de kennis, vaardigheden en competenties van de beroepsbevolking en bevordering van flexibele leertrajecten, onder meer door loopbaanbegeleiding en erkenning van verworven competenties.

EFRO:

— Investering in onderwijs, vaardigheden en een levenlang leren door het ontwikkelen van infrastructuurvoor onderwijs en opleiding.

10.3.  Een leven lang leren: het bestaan van een nationaal en/of regionaal strategisch beleidskader voor een leven lang leren, binnen de grenzen van artikel 165 VWEU.

—  Er bestaat een nationaal of regionaal strategisch beleidskader voor een leven lang leren met de volgende maatregelen:

— maatregelen die de zich ontwikkelende en verbindende diensten voor LLL, inclusief de uitvoering van die maatregelen en bijscholing (bv. goedkeuring, begeleiding, onderwijs en opleiding) ondersteunen en die voorzien in de betrokkenheid van en partnerschap met relevante belanghebbenden;

— maatregelen die voorzien in de ontwikkeling van vaardigheden van diverse doelgroepen die in nationale of regionale strategische beleidskaders zijn aangemerkt als prioriteiten (bijvoorbeeld jongeren in het beroepsonderwijs, volwassenen, herintredende ouders, laaggeschoolde en oudere werknemers, migranten en andere kansarme groepen, met name personen met een handicap);

— maatregelen om de toegang tot LLL te verruimen, onder meer door inspanningen voor een effectieve toepassing van transparantie-instrumenten (bijvoorbeeld het Europees kwalificatiekader, nationaal kwalificatiekader, Europees puntenoverdrachtsysteem voor beroepsonderwijs en -opleiding, Europese kwaliteitsborging voor beroepsonderwijs en -opleiding);

— maatregelen ter verbetering van de relevantie voor de arbeidsmarkt van onderwijs en opleiding en tot afstemming van onderwijs en opleiding op de behoeften van specifieke doelgroepen (bijvoorbeeld jongeren in het beroepsonderwijs, volwassenen, herintredende ouders, laaggeschoolde en oudere werknemers, migranten en andere kansarme groepen, met name personen met een handicap).

ESF:

— Verbetering van de relevantie voor de arbeidsmarkt van de onderwijs- en opleidingsstelsels, vergemakkelijking van de aansluiting tussen onderwijs en werk en versterking van beroepsopleidings- en scholingssystemen en de kwaliteit daarvan, ondermeer door mechanismen voor het anticiperen op vaardigheden, aanpassing van leerplannen en invoering en ontwikkeling van werkgerelateerde opleidingen, waaronder duale leersystemen en leerlingstelsels.

EFRO:

— Investering in onderwijs, opleiding en beroepsopleiding voor vaardigheden en een leven lang leren door het ontwikkelen van de infrastructuur voor onderwijs en opleiding.

10.4.  Het bestaan van een nationaal of regionaal strategisch beleidskader om de kwaliteit en efficiëntie van de stelsels voor beroepsonderwijs en –opleiding te verbeteren, binnen de grenzen van artikel 165 VWEU.

—  Er bestaat een nationaal of regionaal strategisch beleidskader om de kwaliteit en efficiëntie van de stelsels voorberoepsonderwijs en -opleiding te verbeteren, binnen de grenzen van artikel 165 VWEU, dat de volgende elementen omvat:

— maatregelen ter verbetering van de relevantie voor de arbeidsmarkt van de stelsels voor beroepsonderwijs en -opleiding in nauwe samenwerking met de desbetreffende belanghebbenden, onder meer door mechanismen voor het anticiperen op vaardigheden, aanpassing van leerplannen en een betere en gedifferentieerde verstrekking van werkgerelateerde opleidingen;

— maatregelen om de kwaliteit en de aantrekkelijkheid van beroepsonderwijs en -opleidingen te vergroten, onder meer door een nationale benadering te omarmen voor kwaliteitsborging van beroepsonderwijs en –opleidingen (bijvoorbeeld in overeenstemming met het Europees referentiekader voor kwaliteitsborging in beroepsonderwijs en -opleiding) en door de transparantie- en erkenningsinstrumenten toe te passen, bijvoorbeeld het Europees systeem van studiepuntenoverdracht voor beroepsonderwijs en -opleiding. (ECVET).

11.  Vergroting van de institutionele capaciteit van overheids-instanties en belang-hebbenden en een doelmatig openbaar bestuur

(als bedoeld in artikel 9, eerste alinea, punt 11))

ESF:

— Investering in institutionele capaciteit en in de efficiency van de overheids-administratie en overheidsdiensten op nationaal, regionaal en lokaal niveau met het oog op hervormingen, betere regelgeving en goed bestuur.

EFRO:

— Verbetering van de institutionele capaciteit van openbare overheden en belanghebbenden en van de efficiëntie van de overheidsadministratie door acties ter versterking van de institutionele capaciteit en de efficiëntie van de overheids-administratie en overheidsdiensten in verband met deuitvoering van het EFRO, en ter ondersteuning van maatregelen in het kader van het ESF met betrekking tot het versterken van de institutionele capaciteit en de efficiëntie van de overheids-administratie.

Cohesiefonds:

— Verbetering van de institutionele capaciteit van openbare overheden en belanghebbenden en de efficiëntie van de overheids-administratie door acties ter versterking van de institutionele capaciteit en het verhogen van de efficiëntie van de overheids-administratie en overheidsdiensten in verband met de uitvoering van het Cohesiefonds.

—  Het bestaan van een strategisch beleidskader ter verbetering van de bestuurlijke efficiëntie van de lidstaten, inclusief hervorming van het openbaar bestuur.

—  Er bestaat een strategisch beleidskader ter verbetering van de bestuurlijke efficiëntie en de vaardigheden van de overheidsinstanties van de lidstaat met de volgende elementen, dat al wordt uitgevoerd:

— een analyse en strategische planning van maatregelen voor een juridische, organisatorische en/of procedurele hervorming;

— de ontwikkeling van systemen voor kwaliteitsbeheer;

— geïntegreerde acties ter vereenvoudiging en rationalisering van administratieve procedures;

— de ontwikkeling en uitvoering van strategieën en beleid met betrekking tot menselijke hulpbronnen, die de belangrijkste aangetoonde tekortkomingen op dit gebied bestrijken;

— de ontwikkeling van vaardigheden op alle niveaus van de beroepshiërarchie bij overheidsinstanties;

— de ontwikkeling van procedures en instrumenten voor toezicht en evaluatie.

(1)   Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen (PB L 153 van 18.6.2010, blz. 13).

(2)   Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG Voor de EER relevante tekst (PB L 315 van 14.11.2012, blz. 1).

(3)   Richtlijn 2006/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2006 betreffende energie-efficiëntie bij het eindgebruik en energiediensten en houdende intrekking van Richtlijn 93/76/EEG van de Raad (PB L 114 van 27.4.2006, blz. 64).

(4)   Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG (PB L 140 van 5.6.2009, blz. 16).

(5)   Verordening (EU) Nr. 1315/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 betreffende richtsnoeren van de Unie voor de ontwikkeling van het trans-Europees vervoersnetwerk en tot intrekking van Besluit nr. 661/2010/EU (PB L 348 van 20.12.2013, blz. 1).

(6)   Verordening (EG) nr. 714/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de voorwaarden voor toegang tot het net voor grensoverschrijdende handel in elektriciteit en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1228/2003 (PB L 211 van 14.8.2009, blz. 15).

(7)   Verordening (EG) nr. 715/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de voorwaarden voor de toegang tot aardgastransmissienetten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1775/2005 (PB L 211 van 14.8.2009, blz. 36).

(8)   Verordening (EU) nr. 347/2013 van het Europees Parlement en de Raad/EU betreffende richtsnoeren voor de trans-Europese energie-infrastructuur en tot intrekking van Besluit nr. 1364/2006/EG en tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 713/2009, (EG) nr. 714/2009 en (EG) nr. 715/2009 (PB L 115 van 25.4.2013, blz. 39).



DEEL 2  Algemene ex-antevoorwaarden

Gebied

Ex-antevoorwaarden

Criteria waaraan moet worden voldaan

1.  Bestrijding van discriminatie

Het bestaan van bestuurlijke capaciteit voor de uitvoering en toepassing van Uniewetgeving en -beleid inzake anti-discriminatie op het vlak van de ESI-fondsen.

— Regelingen in overeenstemming met het institutionele en wettelijke kader van lidstaten voor de betrokkenheid van organen die verantwoordelijk zijn voor de bevordering van de gelijke behandeling van iedereen in de hele voorbereidings- en uitvoeringsfase van programma’s, met inbegrip van het geven van advies over gelijkheid bij aan het ESI-fonds gelieerde activiteiten;

— Regelingen voor opleidingen voor het personeel van de instanties die betrokken zijn bij het beheer van en de controle op de ESI-fondsen op het vlak van Uniewetgeving en -beleid inzake anti-discriminatie.

2.  Geslacht

Het bestaan van bestuurlijke capaciteit voor de uitvoering en toepassing van Uniewetgeving en -beleid inzake gendergelijkheid op het vlak van de ESI-fondsen.

— Regelingen in overeenstemming met het institutionele en wettelijke kader van lidstaten voor de betrokkenheid van organen die verantwoordelijk zijn voor gendergelijkheid in de hele voorbereidings- en uitvoeringsfase van programma’s, met inbegrip van het geven van advies over gendergelijkheid bij aan het ESI-fonds gelieerde activiteiten;

— Regelingen voor opleidingen voor het personeel van de instanties die betrokken zijn bij het beheer van en de controle op de ESI-fondsen op het vlak van Uniewetgeving en -beleid inzake gendergelijkheid en gendermainstreaming.

3.  Personen met een handicap

Het bestaan van bestuurlijke capaciteit voor de uitvoering en toepassing van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (UNCRPD) op het vlak van de ESI-fondsen in overeenstemming met Besluit 2010/48/EG van de Raad (1).

— Regelingen in overeenstemming met het institutionele en wettelijke kader van lidstaten voor de raadpleging en betrokkenheid van organen die verantwoordelijk zijn voor de bescherming van de rechten van personen met een handicap of representatieve organisaties van personen met een handicap en andere relevante belanghebbenden in de hele voorbereidings- en uitvoeringsfase van programma’s;

— Regelingen voor opleidingen voor het personeel van de instanties die betrokken zijn bij het beheer van en de controle op de ESI-fondsen op het vlak van geldende uniale en nationale wetgeving en beleid inzake handicaps, met inbegrip van toegankelijkheid en de praktische toepassing van het UNCRPD, als weergegeven in uniale en nationale wetgeving in voorkomend geval;

— Regelingen voor het toezicht op de uitvoering van artikel 9 van het UNCPRD in verband met de ESI-fondsen in de hele voorbereidings- en uitvoeringsfase van de programma’s.

4.  Overheids-opdrachten

Het bestaan van regelingen voor de effectieve toepassing van de Uniewetgeving inzake overheidsopdrachten op het vlak van de ESI-fondsen.

— Regelingen voor de effectieve toepassing van Unievoorschriften inzake overheidsopdrachten middels gepaste mechanismen;

— Regelingen ter waarborging van transparante gunningsprocedures voor contracten;

— Regelingen voor opleiding en informatieverspreiding ten behoeve van personeel dat bij de uitvoering van de ESI-fondsen betrokken is;

— Regelingen ter waarborging van de administratieve capaciteit voor de uitvoering en toepassing van de Unievoorschriften inzake overheidsopdrachten.

5.  Staatssteun

Het bestaan van regelingen voor de effectieve toepassing van de Unievoorschriften inzake staatssteun op het vlak van de ESI-fondsen.

— Regelingen voor de effectieve toepassing van de Unievoorschriften inzake staatssteun;

— Regelingen voor opleiding en informatieverspreiding ten behoeve van personeel dat bij de uitvoering van de ESI-fondsen betrokken is;

— Regelingen ter waarborging van de administratieve capaciteit voor de tenuitvoerlegging en toepassing van de Unievoorschriften inzake staatssteun.

6.  Milieuwet-geving inzake milieueffect-beoordeling (MEB) en strategische milieueffect-beoordeling (SMEB)

Het bestaan van regelingen voor de effectieve toepassing van de EU-milieuwetgeving met betrekking tot de MEB en SMEB.

— Regelingen voor de effectieve toepassing van Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad (2) (MEB) en Richtlijn 2011/42/EU van het Europees Parlement en de Raad (3) (SMEB);

— Regelingen voor opleiding en informatieverspreiding ten behoeve van personeel dat bij de uitvoering van de MEB- en SMEB-richtlijnen betrokken is;

— Regelingen om een toereikende administratieve capaciteit te waarborgen.

7.  Statistische systemen en resultaatindicatoren

Het bestaan van een statistische basis voor evaluaties om de doeltreffendheid en het effect van de programma's te beoordelen.

Het bestaan van een systeem van resultaatindicatoren voor het selecteren van acties die het best bijdragen aan de gewenste resultaten, om toezicht te houden op de voortgang en om een effectbeoordeling uit te voeren.

— Regelingen voor de tijdige verzameling en aggregatie van statistische gegevens met de volgende elementen:

— 

— de identificatie van bronnen en mechanismen voor statistische validering;

— regelingen voor publicatie en openbare toegankelijkheid van geaggregeerde gegevens;

— Een doeltreffend systeem van resultaatindicatoren, waarbij:

— 

— voor elk programma resultaatindicatoren worden geselecteerd die informatie verschaffen over de motivering van de selectie van door het programma gefinancierde beleidsacties;

— streefdoelen voor deze indicatoren worden vastgelegd;

— voor elke indicator de volgende vereisten in acht worden genomen: robuustheid en statistische validering, een duidelijke normatieve interpretatie, responsiviteit ten aanzien van het beleid en tijdige verzameling van de gegevens.

— Procedures worden vastgesteld om te waarborgen dat voor alle uit het programma gefinancierde concrete acties een doeltreffend systeem van indicatoren wordt vastgesteld.

(1)   Besluit van de Raad van 26 november 2009 betreffende de sluiting door de Europese Gemeenschap van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap (PB L 23 van 27.1.2010, blz. 35)

(2)   Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten Voor de EER relevante tekst (PB L 26 van 28.1.2012, blz. 1).

(3)   Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's (PB L 197 van 21.7.2001, blz. 30).




BIJLAGE XII

▼M6

VOORLICHTING EN COMMUNICATIE OVER EN ZICHTBAARHEID VAN STEUN UIT DE FONDSEN

▼B

1.   LIJST VAN CONCRETE ACTIES

De in artikel 115, lid 2, bedoelde lijst van concrete acties bevat de volgende gegevensvelden in ten minste een van de officiële talen van de lidstaat:

— 
naam van de begunstigde (alleen rechtspersonen; geen namen van natuurlijke personen vermelden);
— 
naam van de concrete actie;
— 
samenvatting van de concrete actie;
— 
begindatum van de concrete actie;
— 
einddatum van de concrete actie (verwachte datum van de materiële voltooiing of volledige uitvoering van de concrete actie);
— 
totale subsidiabele uitgaven die voor de concrete actie zijn toegewezen;
— 
medefinancieringspercentage van de Unie (per ►C1  prioriteitsas ◄ );
— 
postcode van de concrete actie; of een andere bruikbare plaatsbepaling;
— 
land;
— 
naam van de categorie steunverlening voor de concrete actie, overeenkomstig artikel 96, lid 2, eerste alinea, onder b), vi);
— 
datum van de laatste bijwerking van de lijst van concrete acties.

De titels van de gegevensvelden moeten tevens in ten minste een andere officiële taal van de Unie worden verstrekt.

▼M6

2.   VOORLICHTINGS- EN COMMUNICATIEMAATREGELEN EN MAATREGELEN TER VERHOGING VAN DE ZICHTBAARHEID VOOR HET PUBLIEK

▼B

De lidstaat, de managementautoriteit en de begunstigden nemen alle nodige maatregelen om het publiek voor te lichten en ermee te communiceren over concrete acties die in overeenstemming met deze verordening uit een operationeel programma worden gesteund.

2.1.   Verantwoordelijkheid van de lidstaat en de managementautoriteit

▼M6

1. De lidstaat en de managementautoriteit zien erop toe dat de voorlichtings- en communicatiemaatregelen in overeenstemming met de communicatiestrategie worden uitgevoerd om de zichtbaarheid en de interactie met de burgers te verbeteren, en streven ernaar dat deze maatregelen een zo ruim mogelijke aandacht in de media krijgen, waarbij op het aangewezen niveau en in voorkomend geval aangepast aan de technologische innovatie verschillende vormen en methoden van communicatie worden gebruikt.

▼B

2. De lidstaat of de managementautoriteit is verantwoordelijk voor ten minste de volgende voorlichtings- en communicatiemaatregelen:

a) 

de organisatie van een belangrijke voorlichtingsactiviteit waarbij bekendheid wordt gegeven aan de start van het (de) operationele programma('s), zelfs voordat de betrokken communicatiestrategieën zijn goedgekeurd;

b) 

de organisatie van één belangrijke voorlichtingsactiviteit per jaar waarbij reclame wordt gemaakt voor de financieringsmogelijkheden en de gevolgde strategie en waarbij de resultaten van het (de) operationele programma('s), met inbegrip van, indien relevant, grote projecten, gemeenschappelijke actieplannen en andere voorbeelden van projecten, worden gepresenteerd;

c) 

het aanbrengen van het logo van de Unie op het gebouw van elke managementautoriteit;

d) 

het langs elektronische weg bekendmaken van de lijst van concrete acties in overeenstemming met punt 1 van deze bijlage;

▼M6

e) 

het geven van voorbeelden van concrete acties, met name van concrete acties waarbij de meerwaarde van de interventie van de Fondsen bijzonder goed zichtbaar is, per operationeel programma, op de algemene website of op de site van het operationele programma die via de portaalsite toegankelijk is; de voorbeelden worden gegeven in een door velen gesproken officiële taal van de Unie die niet de officiële taal of een van de officiële talen van de betrokken lidstaat mag zijn;

f) 

de actualisering van informatie over de uitvoering van de operationele programma’s, met inbegrip van de belangrijkste verwezenlijkingen en resultaten ervan, op de algemene website of op de site van het operationele programma die via de portaalsite toegankelijk is.

▼B

3. In overeenstemming met het nationale recht en de nationale praktijken worden in voorkomend geval de volgende instanties door de managementautoriteit bij de voorlichtings- en communicatiemaatregelen betrokken:

a) 

de in artikel 5 bedoelde partners;

b) 

de centra voor voorlichting over Europa en de vertegenwoordigingen van de Commissie en de voorlichtingsbureaus van het Europees Parlement in de lidstaten;

c) 

onderwijs- en onderzoeksinstellingen.

Deze instanties zorgen voor een grootschalige verspreiding van de in artikel 115, lid 1, bedoelde informatie.

2.2.   Verantwoordelijkheid van de begunstigde

▼M6

1. Bij alle door de begunstigde genomen voorlichtings- en communicatiemaatregelen en maatregelen ter verhoging van de zichtbaarheid van de Fondsen wordt duidelijk gemaakt dat voor de concrete actie steun is verleend uit de Fondsen:

▼B

a) 

door weergave van het embleem van de Unie in overeenstemming met de technische kenmerken die zijn vastgesteld in de uitvoeringshandeling die de Commissie ingevolge artikel 115, lid 4, vaststelt en een vermelding van de Unie;

b) 

door vermelding van het fonds of de fondsen waaruit steun voor de concrete actie wordt verleend.

Wanneer een voorlichtings- of communicatiemaatregel betrekking heeft op een of meerdere concrete acties die door meer dan één fonds wordt/worden medegefinancierd, kan de in punt b) vermelde verwijzing vervangen worden door een verwijzing naar de ESI-fondsen.

2. Tijdens de uitvoering van een concrete actie licht de begunstigde het publiek voor over de uit de fondsen ontvangen steun:

a) 

door op zijn website, indien hij die heeft, een korte beschrijving – in verhouding tot de ontvangen steun – van de concrete actie op te nemen, met inbegrip van het doel en de resultaten ervan, en daarbij de nadruk te leggen op de financiële steun door de Unie;

b) 

door – voor concrete acties die niet onder de punten 4 en 5 vallen – ten minste één affiche met informatie over het project (minimaal in A3-formaat) met vermelding van de steun door de Europese Unie op een voor het publiek goed zichtbare plek, zoals bij de ingang van een gebouw, te hangen.

3. Voor concrete acties waarvoor steun uit het ESF wordt verleend, en in voorkomend geval ook voor concrete acties die worden gesteund uit het EFRO of het Cohesiefonds, ziet de begunstigde erop toe dat de deelnemers aan de concrete actie van deze financiële steun op de hoogte zijn.

▼C1

In alle documenten betreffende de uitvoering van een concrete actie die ten behoeve van het publiek of de deelnemers worden gebruikt, met name in bewijzen van aanwezigheid of andere certificaten, wordt vermeld dat voor de concrete actie steun wordt ontvangen uit het fonds of de fondsen.

▼B

4. Gedurende de uitvoering van een door het EFRO of Cohesiefonds gesteunde concrete actie plaatst de begunstigde op een voor het publiek goed zichtbare plek een tijdelijk bord van aanzienlijk formaat voor elke concrete actie die in de financiering van infrastructuur of bouwwerkzaamheden bestaat en waarvoor de totale overheidssteun meer dan 500 000 EUR bedraagt.

5. Uiterlijk drie maanden na de voltooiing van een concrete actie plaatst de begunstigde een permanente plaat of permanent bord van aanzienlijk formaat op een voor het publiek goed zichtbare plek, wanneer het volgende van toepassing is:

a) 

de totale overheidssteun voor de concrete actie bedraagt meer dan 500 000 EUR;

b) 

de concrete actie bestaat in de aankoop van een fysiek object of in de financiering van infrastructuur of bouwwerkzaamheden.

De plaat of het bord vermeldt de naam en het hoofddoel van de concrete actie, en voldoet aan de technische kenmerken die de Commissie ingevolge artikel 115, lid 4, vaststelt.

▼M6

6. De in dit punt omschreven verantwoordelijkheden gelden vanaf het tijdstip waarop de begunstigde het in artikel 125, lid 3, onder c), bedoelde document waarin de voorwaarden voor de toekenning van steun voor de concrete actie zijn opgenomen, heeft ontvangen.

▼B

3.   MAATREGELEN TOT VOORLICHTING VAN POTENTIËLE BEGUNSTIGDEN EN VAN BEGUNSTIGDEN

3.1.   Maatregelen tot voorlichting van potentiële begunstigden

1. De managementautoriteit ziet er in overeenstemming met de communicatiestrategie op toe dat aan potentiële begunstigden en aan alle belanghebbenden op ruime schaal informatie wordt verstrekt over de strategie, de doelstellingen en de door de gezamenlijke steun van de Unie en de lidstaat geboden financieringsmogelijkheden van het operationele programma, met nadere bijzonderheden over de steun uit de desbetreffende fondsen.

2. De managementautoriteit ziet erop toe dat de potentiële begunstigden toegang hebben tot relevante informatie, indien van toepassing met inbegrip van bijgewerkte informatie, waarbij rekening wordt gehouden met de toegankelijkheid van elektronische of andere communicatiediensten voor sommige potentiële begunstigden, over ten minste het volgende:

a) 

de financieringsmogelijkheden en het oproepen tot indiening van een aanvraag;

b) 

de subsidiabiliteitsvoorwaarden waaronder uitgaven voor steun uit een operationeel programma in aanmerking komen;

c) 

een beschrijving van de procedures en termijnen voor het onderzoek van de financieringsaanvragen;

d) 

de criteria aan de hand waarvan concrete acties voor steun worden geselecteerd;

e) 

de contacten op nationaal, regionaal of lokaal niveau waar informatie over de operationele programma's kan worden verkregen;

▼M6

f) 

de taak van de begunstigden het publiek te informeren over het doel van de concrete actie en de steun die uit de Fondsen voor de actie wordt verstrekt, overeenkomstig punt 2.2, vanaf het ogenblik waarop de begunstigde het in artikel 125, lid 3, onder c), bedoelde document waarin de voorwaarden voor de toekenning van steun voor de concrete actie zijn opgenomen, heeft ontvangen. De managementautoriteit kan die potentiële begunstigden verzoeken in hun aanvragen indicatieve communicatieactiviteiten ter verhoging van de zichtbaarheid van de Fondsen voor te stellen die in verhouding staan tot de omvang van de concrete actie.

▼B

3.2.   Maatregelen tot voorlichting van begunstigden

1. De managementautoriteit deelt de begunstigden mee dat zij door financiering te aanvaarden ermee instemmen op de in overeenstemming met artikel 115, lid 2, gepubliceerde lijst van concrete acties te worden opgenomen.

2. De managementautoriteit verstrekt informatie- en communicatiemiddelen, met inbegrip van modellen in elektronisch formaat, om in voorkomend geval begunstigden te helpen aan de in punt 2.2 bedoelde verplichtingen te voldoen.

4.   COMPONENTEN VAN DE COMMUNICATIESTRATEGIE

De door de managementautoriteit en, in voorkomend geval, door de lidstaat opgestelde communicatiestrategie omvat de volgende componenten:

a) 

een beschrijving van de gekozen benadering, met inbegrip van de belangrijkste voorlichtings- en communicatiemaatregelen die de lidstaat of managementautoriteit ten aanzien van potentiële begunstigden, begunstigden, multiplicatoren en het brede publiek moet nemen, met betrekking tot de in artikel 115 beschreven doelen;

b) 

een beschrijving van het materiaal dat in een voor personen met een handicap toegankelijk formaat beschikbaar zal worden gesteld;

c) 

een beschrijving van de wijze waarop begunstigden bij hun communicatieactiviteiten zullen worden gesteund;

d) 

de indicatieve begroting voor de uitvoering van de strategie;

e) 

een beschrijving van de administratieve diensten, met inbegrip van hun personele middelen, die voor de uitvoering van de voorlichtings- en communicatiemaatregelen verantwoordelijk zijn;

f) 

de regelingen voor de in punt 2 bedoelde voorlichtings- en communicatiemaatregelen, met inbegrip van de website of portaalsite waar de desbetreffende gegevens kunnen worden gevonden;

g) 

informatie over hoe de voorlichtings- en communicatiemaatregelen worden beoordeeld op zichtbaarheid en bewustmaking van beleid, operationele programma's, concrete acties en de rol van de fondsen en de Unie;

h) 

in voorkomend geval, een beschrijving van het gebruik van de voornaamste resultaten van het vorige operationele programma;

▼M6

i) 

een jaarlijkse actualisering waarin de in het volgende jaar te nemen voorlichtings- en communicatiemaatregelen, met inbegrip van maatregelen ter verhoging van de zichtbaarheid van de Fondsen, worden uiteengezet, op basis van onder meer geleerde lessen inzake de doeltreffendheid van zulke maatregelen.

▼B




BIJLAGE XIII

CRITERIA VOOR DE AANWIJZING VAN DE MANAGEMENTAUTORITEIT EN DE CERTIFICERINGSAUTORITEIT

1.   INTERNE CONTROLE-OMGEVING

i) Een organisatiestructuur voor de functies van de management- en de certificeringsautoriteit en de toewijzing van functies binnen elk van die autoriteiten, waarbij het beginsel van scheiding van functies in voorkomend geval wordt gewaarborgd.

ii) Een kader ter waarborging, in het geval van delegatie van taken aan intermediaire instanties, van de omschrijving van hun respectieve verantwoordelijkheden en verplichtingen, de verificatie van hun vermogens om gedelegeerde taken uit te voeren en het bestaan van verslagleggingsprocedures.

iii) Procedures voor de verslaglegging over en het toezicht op onregelmatigheden en voor de terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen.

iv) Plan voor de toewijzing van passende menselijke hulpbronnen met de vereiste technische vaardigheden, op diverse niveaus en voor diverse functies in de organisatie.

2.   RISICOBEHEERSING

Rekening houdend met het evenredigheidsbeginsel, een kader dat waarborgt dat er een goede risicobeheersingsoefening wordt gehouden wanneer dat nodig is, en in het bijzonder in het geval van ingrijpende wijzigingen in de activiteiten.

3.   BEHEERS- EN CONTROLEACTIVITEITEN

A.   Managementautoriteit

i) Procedures voor subsidieaanvragen, beoordeling van aanvragen, selectie voor financiering, inclusief instructies en sturing die ervoor zorgen dat de concrete acties, overeenkomstig artikel 125, lid 3, onder a), i), bijdragen tot het verwezenlijken van de specifieke doelstellingen en resultaten van de desbetreffende prioriteit.

ii) Procedures voor het beheer van verificaties inclusief administratieve verificaties met betrekking tot elk verzoek tot terugbetaling van begunstigden en de verificaties ter plaatse van concrete acties.

iii) Procedures voor de behandeling van verzoeken om terugbetaling van begunstigden en toestemming voor betalingen.

iv) Procedures voor een systeem voor het verzamelen, opslaan en bewaren in gecomputeriseerde vorm van gegevens van elke concrete actie, inclusief, waar passend, gegevens over afzonderlijke deelnemers en aan uitsplitsing van indicatoren per gender indien gevraagd, en om te waarborgen dat de systeembeveiliging strookt met internationaal aanvaarde normen.

v) Procedures, vastgesteld door de managementautoriteit om ervoor te zorgen dat de begunstigden hetzij een afzonderlijk boekhoudsysteem, hetzij een passende boekhoudkundige code gebruiken voor alle verrichtingen die op een concrete actie betrekking hebben.

vi) Procedures voor het nemen van doeltreffende en evenredige fraudepreventiemaatregelen.

vii) Procedures die resulteren in een toereikend auditspoor en archiveringssysteem.

▼C1

viii) Procedures voor het opstellen van de in artikel 59, lid 5, onder a), van het Financieel Reglement bedoelde beheersverklaring en het jaarlijks overzicht van de in artikel 59, lid 5, onder b), daarvan bedoelde eindauditverslagen en uitgevoerde controles, met inbegrip van de aangetroffen zwakke punten.

▼B

ix) Procedures die ervoor zorgen dat de begunstigde een document krijgt met de voorwaarden voor steun voor iedere concrete actie.

B.   Certificeringsautoriteit

i) Procedures voor het certificeren van aanvragen voor tussentijdse betalingen aan de Commissie.

ii) Procedures voor het opstellen van de rekeningen en het certificeren dat zij echt, volledig en nauwkeurig zijn en dat de uitgaven in overeenstemming zijn met het toepasselijke recht, gelet op de resultaten van alle audits.

iii) Procedures voor het waarborgen van een toereikend auditspoor door middel van het bijhouden van boekhoudkundige gegevens over onder meer terugvorderbare, teruggevorderde en geschrapte bedragen voor iedere concrete actie en in gecomputeriseerde vorm.

iv) Procedures, waar nodig, die waarborgen dat zij van de managementautoriteit toereikende informatie krijgt over de verificaties die zijn verricht en over de resultaten van de audits, uitgevoerd door of onder de verantwoordelijkheid van de auditautoriteit.

4.   TOEZICHT

A.   Managementautoriteit

i) Procedures ter ondersteuning van het werk van het toezichtcomité.

ii) Procedures voor de opstelling en de indiening bij de Commissie van jaarlijkse en definitieve uitvoeringsverslagen.

B.   Certificeringsautoriteit

Procedures voor de vervulling van de verantwoordelijkheden van de managementautoriteit inzake het toezicht op de resultaten van de beheersverificaties en de resultaten van de audits, uitgevoerd door of onder de verantwoordelijkheid van de auditautoriteit, alvorens betalingsaanvragen bij de Commissie in te dienen.




BIJLAGE XIV



CONCORDANTIETABEL

Verordening (EC) No 1083/2006

Deze verordening

Artikel 1

Artikel 1

Artikel 2

Artikel 2

Artikelen 3 en 4

Artikel 89

Artikelen 5, 6 en 8

Artikel 90

Artikel 7

Artikel 9

Artikelen 4 en 6

Artikel 10

Artikel 4, lid 1

Artikel 11

Artikel 5

Artikel 12

Artikel 4, lid 4

Artikel 13

Artikel 4, lid 5

Artikel 14

Artikelen 4, leden 7 en 8, en artikel 73

Artikel 15

Artikel 95

Artikel 16

Artikel 7

Artikel 17

Artikel 8

Artikel 18

Artikel 91

Artikelen 19 tot 21

Artikel 92

Artikel 22

Artikelen 93 en 94

Artikel 23

Artikel 92, lid 6

Artikel 24

Artikel 91, lid)

Artikel 25

Artikelen 10 en 11

Artikel 26

Artikel 12

Artikel 27

Artikel 15

Artikel 28

Artikelen 14 en 16

Artikel 29

Artikel 52

Artikel 30

Artikel 53

Artikel 31

Artikel 113

Artikel 32

Artikelen 26, 29 en artikel 96, leden 9 en 10

Artikel 33

Artikel 30 en artikel 96, lid 11

Artikel 34

Artikel 98

Artikel 35

Artikel 99

Artikel 36

Artikel 31

Artikel 37

Artikelen 27 en artikel 96, leden 1 tot 8

Artikel 38

Artikel 39

Artikel 100

Artikel 40

Artikel 101

Artikel 41

Artikelen 102 en 103

Artikel 42

Artikel 123, lid 7

Artikel 43

Artikel 43a

Artikel 67

Artikel 43b

Artikel 67

Artikel 44

Artikelen 37 tot 46

Artikel 45

Artikelen 58 en 118

Artikel 46

Artikelen 59 en 119

Artikel 47

Artikel 54

Artikel 48

Artikel 55, artikel 56, leden 1 tot 3, artikel 57 en artikel 114, leden 1 en 2

Artikel 49

Artikel 56, lid 4, artikel 57 en artikel 114, lid 3

Artikel 50

Artikelen 20 tot 22

Artikel 51

Artikel 52

Artikel 121

Artikelen 53 en 54

Artikelen 60 en 120

Artikel 55

Artikel 61

Artikel 56

Artikelen 65 tot 70

Artikel 57

Artikel 71

Artikel 58

Artikel 73

Artikel 59

Artikel 123

Artikel 60

Artikel 125

Artikel 61

Artikel 126

Artikel 62

Artikel 127

Artikel 63

Artikel 47

Artikel 64

Artikel 48

Artikel 65

Artikel 110

Artikel 66

Artikel 49

Artikel 67

Artikelen 50 en 111

Artikel 68

Artikelen 51 en 112

Artikel 69

Artikelen 115 tot 117

Artikel 70

Artikelen 74 en 122

Artikel 71

Artikel 124

Artikel 72

Artikel 75

Artikel 73

Artikel 128

Artikel 74

Artikel 148

Artikel 75

Artikel 76

Artikel 76

Artikelen 77 en 129

Artikel 77

Artikelen 78 en 130

Artikelen 78 en 78a

Artikel 131

Artikel 79

Artikel 80

Artikel 132

Artikel 81

Artikelen 80 en 133

Artikel 82

Artikelen 81 en 134

Artikel 83

Artikel 84

Artikel 82

Artikelen 85 tot 87

Artikel 135

Artikel 88

Artikel 89

Artikel 141

Artikel 90

Artikel 140

Artikel 91

Artikel 83

Artikel 92

Artikel 142

Artikel 93

Artikelen 86 en 136

Artikel 94

Artikel 95

Artikel 96

Artikel 87

Artikel 97

Artikel 88

Artikel 98

Artikel 143

Artikel 99

Artikelen 85 en 144

Artikel 100

Artikel 145

Artikel 101

Artikel 146

Artikel 102

Artikel 147

Artikelen 103 en 104

Artikel 150

Artikel 105

Artikel 152

Artikel 105a

Artikel 106

Artikel 151

Artikel 107

Artikel 153

Artikel 108

Artikel 154




Gezamenlijke verklaring van de Raad en de Commissie ad artikel 67

▼C1

De Raad en de Commissie zijn het erover eens dat artikel 67, lid 4, waarbij de toepassing van de in artikel 67, lid 1, onder b) tot en met d), bedoelde vereenvoudigde kosten wordt uitgesloten als de uitvoering van een concrete actie of van een project dat deel uitmaakt van een concrete actie uitsluitend een procedure inzake overheidsopdrachten behelst, niet belet dat een concrete actie wordt uitgevoerd door middel van een procedure inzake overheidsopdrachten die ertoe leidt dat de begunstigde van tevoren vastgestelde eenheidskosten betaalt aan de contractant. De Raad en de Commissie zijn het erover eens dat de kosten die door de begunstigde worden bepaald en betaald op basis van in het kader van een procedure inzake overheidsopdrachten vastgestelde eenheidskosten, reële kosten vormen die werkelijk zijn gemaakt en betaald door de begunstigde, op grond van artikel 67, lid 1, onder a).

▼B




Gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de herziening van Verordening (EU) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de wederopvoering van kredieten

Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie komen overeen bij de herziening van het Financieel Reglement, waarbij Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad wordt afgestemd op het meerjarig financieel kader voor de periode 2014-2020, bepalingen op te nemen die noodzakelijk zijn voor de toepassing van de regelingen voor de toewijzing van de prestatiereserve en in verband met de uitvoering van financiële instrumenten als bedoeld in artikel 39 (KMO-initiatief) van de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen voor de Europese structuur- en investeringsfondsen, met betrekking tot de wederopvoering van:

i. 

kredieten die waren vastgelegd voor programma's in verband met de prestatiereserve en die moesten worden geannuleerd omdat prioriteiten in het kader van deze programma's hun mijlpalen niet hadden bereikt; en

ii. 

kredieten die waren vastgelegd voor specifieke programma's als bedoeld in artikel 39, lid 4, onder b), en die moesten worden geannuleerd omdat de deelname van een lidstaat in het financieel instrument moest worden stopgezet.




Gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie ad artikel 1

Indien verdere, gerechtvaardigde afwijkingen van de gemeenschappelijke bepalingen nodig blijken om rekening te houden met de specifieke kenmerken van het EFMZV en van het Elfpo, verbinden het Europees Parlement, de Raad en de Commissie zich ertoe deze afwijkingen mogelijk te maken door zorgvuldig de nodige wijzigingen aan te brengen in de verordening houdende gemeenschappe-lijke bepalingen voor de Europese structuur- en investeringsfondsen.




Gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement en de Raad over de uitsluiting van elke terugwerkende kracht met betrekking tot de toepassing van artikel 5, lid 3

Het Europees Parlement en de Raad zijn het erover eens dat:

— 
met betrekking tot de toepassing van artikel 14, lid 2, artikel 5, lid 1, onder c), en artikel 26, lid 2, van de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen voor de Europese structuur- en investeringsfondsen, de door de lidstaten ondernomen acties om de in artikel 5, lid 1, bedoelde partners te betrekken bij de voorbereiding van de in artikel 5, lid 2, bedoelde partnerschapsovereenkomst en programma's, alle acties omvatten die de lidstaten ongeacht het tijdstip ervan op praktisch niveau hebben ondernomen alsook acties die zij hebben onder-nomen vóór de inwerkingtreding van die verordening en vóór de datum van inwerkingtreding van de gedelegeerde handeling voor een Europese gedragscode overeenkomstig artikel 5, lid 3, van dezelfde verordening, tijdens de voorbereidende fasen van een programmerings-procedure van een lidstaat, op voorwaarde dat de doelstellingen van het in die verordening vastgestelde partnerschapsbeginsel zijn verwezenlijkt. In deze context beslissen de lidstaten overeenkomstig hun nationale en regionale bevoegdheden over de inhoud van zowel de voorgestelde partnerschapsovereenkomst als de voorgestelde ontwerpprogramma's, in overeenstemming met de desbetreffende bepalingen van die verordening en de fonds-specifieke voorschriften;
— 
de gedelegeerde handeling tot invoering van een Europese gedragscode, die overeenkomstig artikel 5, lid 3, is vastgesteld, onder geen beding noch rechtstreeks noch onrechtstreeks enige terugwerkende kracht heeft, met name ten aanzien van de goedkeuringsprocedure voor de partnerschapsovereenkomst en de programma's, aangezien het niet de bedoeling van de EU-wetgever is enige bevoegdheid aan de Commissie over te dragen waardoor zij de goedkeuring van de partnerschapsovereenkomst en de programma's zou kunnen verwerpen enkel en alleen omdat de Europese gedragscode, die overeenkomstig artikel 5, lid 3, is vastgesteld, op een of ander punt niet is geëerbiedigd;
— 
het Europees Parlement en de Raad verzoeken de Commissie hun de ontwerptekst van de overeenkomstig artikel 5, lid 3, vast te stellen gedelegeerde handeling zo spoedig mogelijk te doen toekomen, en dit uiterlijk tegen de datum waarop de Raad de politieke overeenkomst over de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen voor de Europese structuur- en investeringsfondsen goedkeurt of de datum waarop in de plenaire vergadering van het Europees Parlement over het ontwerpverslag over die verordening wordt gestemd, naargelang welke datum het eerst valt.



( 1 ) Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 (Zie bladzijde 549 van dit Publicatieblad).

( 2 ) Aanbeveling van de Raad van 13 juli 2010 inzake de globale richtsnoeren voor het economisch beleid van de lidstaten en de Unie (PB L 191 van 23.7.2010, blz. 28).

( 3 ) Besluit 2010/707/EU van de Raad van 21 oktober 2010 (richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid) (PB L 308 van 24.11.2010, blz. 46).

( 4 ) Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PB L 352 van 24.12.2013, blz. 1).

( 5 ) Verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie van 24 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de minimissteun in de landbouwsector (PB L 352 van 24.12.2013, blz. 9).

( 6 ) Verordening (EU) nr. 717/2014 van de Commissie van 27 juni 2014 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de minimissteun in de visserij- en aquacultuursector (PB L 190 van 28.6.2014, blz. 45).

( 7 ) Verordening (EG) nr. 1998/2006 van de Commissie van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun (PB L 379 van 28.12.2006, blz. 5).

( 8 ) Verordening (EG) nr. 1535/2007 van de Commissie van 20 december 2007 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun in de landbouwproductiesector (PB L 337 van 21.12.2007, blz. 35).

( 9 ) Verordening (EG) nr. 875/2007 van de Commissie van 24 juli 2007 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun in de visserijsector en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1860/2004 (PB L 193 van 25.7.2007, blz. 6).

( 10 ) Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (PB L 134 van 30.4.2004, blz. 114).

( 11 ) Verordening (EG) nr. 1082/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende een Europese groepering voor territoriale samenwerking (EGTS) (PB L 210 van 31.7.2006, blz. 19).

( 12 ) Aanbeveling van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36).

( 13 ) Verordening (EU) nr. 516/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot oprichting van het Fonds voor asiel, migratie en integratie, tot wijziging van Beschikking 2008/381/EG van de Raad en tot intrekking van Beschikkingen nr. 573/2007/EG en nr. 575/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad en Beschikking 2007/435/EG van de Raad (PB L 150 van 20.5.2014, blz. 168).

( 14 ) Verordening (EU) nr. 1176/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 betreffende de preventie en correctie van macro-economische onevenwichtigheden (PB L 306 van 23.11.2011, blz. 25).

( 15 ) Verordening (EU) nr. 407/2010 van de Raad van 11 mei 2010 houdende instelling van een Europees financieel stabilisatiemechanisme (PB L 118 van 12.5.2010, blz. 1).

( 16 ) Verordening (EG) nr. 332/2002 van de Raad van 18 februari 2002 houdende instelling van een mechanisme voor financiële ondersteuning op middellange termijn van de betalingsbalansen van de lidstaten (PB L 53 van 23.2.2002, blz. 1).

( 17 ) Verordening (EU) nr. 472/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 21 mei 2013 betreffende de versterking van het economische en budgettaire toezicht op lidstaten in de eurozone die ernstige moeilijkheden ondervinden of dreigen te ondervinden ten aanzien van hun financiële stabiliteit (PB L 140 van 27.5.2013, blz. 1).

( 18 ) Verordening (EG) nr. 1467/97 van de Raad van 7 juli 1997 over de bespoediging en verduidelijking van de tenuitvoerlegging van de procedure bij buitensporige tekorten (PB L 209 van 2.8.1997, blz. 6).

( 19 ) Verordening (EU) 2017/825 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2017 tot vaststelling van het steunprogramma voor structurele hervormingen voor de periode 2017-2020 en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1303/2013 en (EU) nr. 1305/2013 (PB L 129 van 19.5.2017, blz. 1)

( 20 ) Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).

( 21 ) Verordening (EU) 2015/1017 van het Europees Parlement en de Raad van 25 juni 2015 betreffende het Europees Fonds voor strategische investeringen, de Europese investeringsadvieshub en het Europese investeringsprojectenportaal en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1291/2013 en (EU) nr. 1316/2013 — het Europees Fonds voor strategische investeringen (PB L 169 van 1.7.2015, blz. 1).

( 22 ) Verordening (EU) Nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).

( 23 ) Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338).

( 24 ) Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's (PB L 197 van 21.7.2001, blz. 30).

( 25 ) Verordening (EG) nr. 2223/96 van de Raad van 25 juni 1996 inzake het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen in de Gemeenschap (PB L 310 van 30.11.1996, blz. 1).

( 26 ) Verordening (EG) nr. 2012/2002 van de Raad van 11 november 2002 tot oprichting van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (PB L 311 van 14.11.2002, blz. 3).

( 27 ) Verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad van 27 juli 2006 inzake het Europees Visserijfonds (PB L 223 van 15.8.2006, blz. 1).

( 28 ) Verordening (EG) nr. 659/1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag, PB L 83 van 27.3.1999, blz. 1.

( 29 ) Verordening (EU) nr. 1287/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van een programma voor het concurrentievermogen van ondernemingen en kleine en middelgrote ondernemingen (COSME) (2014 - 2020) en tot intrekking van Besluit nr. 1639/2006/EG (Zie bladzijde 33 van dit Publicatieblad).

( 30 ) Besluit 2010/670/EU van de Commissie van 3 november 2010 tot vaststelling van criteria en maatregelen voor de financiering van commerciële demonstratieprojecten ter bevordering van de milieutechnisch veilige afvang en geologische opslag van CO2, alsook voor demonstratieprojecten ter bevordering van innovatieve technologieën voor hernieuwbare energie in het kader van de bij Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad vastgestelde regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap (PB L 290 van 6.11.2010, blz. 39).

( 31 ) Verordening (EU) nr. 1293/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake de vaststelling van een programma voor het milieu en klimaatactie (LIFE) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 614/2007 (Zie bladzijde 185 van dit Publicatieblad).

( 32 ) Verordening (EU) nr. 1288/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van "Erasmus+":het programma van de Unie voor onderwijs, opleiding, jeugd en sport en tot intrekking van Besluiten nr. 1719/2006/EG, nr. 1720/2006/EG en nr. 1298/2008/EG (Zie bladzijde 50 van dit Publicatieblad).

( 33 ) Verordening (EU) nr. 1296/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 betreffende een programma van de Europese Unie voor werkgelegenheid en sociale innovatie ("EaSI") en tot wijziging van Besluit nr. 283/2010/EU tot instelling van een Europese Progress-microfinancieringsfaciliteit voor werkgelegenheid en sociale insluiting (Zie bladzijde 238 van dit Publicatieblad).

( 34 ) Verordening (EU) nr. 1316/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013, tot vaststelling van de Connecting Europe Facility, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 913/2010 en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 680/2007 en (EG) nr. 67/2010 (PB L 348 van 20.12.2013, blz. 129).

( 35 ) Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1).

( 36 ) Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3).

( 37 ) Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7).