2013R0883 — NL — 01.01.2017 — 001.001


Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document

►B

VERORDENING (EU, EURATOM) Nr. 883/2013 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 11 september 2013

betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad

(PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1)

Gewijzigd bij:

 

 

Publicatieblad

  nr.

blz.

datum

►M1

VERORDENING (EU, Euratom) 2016/2030 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 26 oktober 2016

  L 317

1

23.11.2016


Gerectificeerd bij:

►C1

Rectificatie, PB L 297, 4.11.2016, blz.  25 (883/2013)




▼B

VERORDENING (EU, EURATOM) Nr. 883/2013 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 11 september 2013

betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad



Artikel 1

Doelstelling en taken

1.  Met het oog op een krachtigere bestrijding van fraude, corruptie en elke andere onwettige activiteit waardoor de financiële belangen van de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (hierna tezamen, naargelang van de context, „de Unie” genoemd) worden geschaad, verricht het Europees Bureau voor fraudebestrijding, opgericht bij Besluit 1999/352/EG, EGKS, Euratom („het Bureau”) de onderzoekstaken die zijn toevertrouwd aan de Commissie bij:

a) de toepasselijke rechtshandelingen van de Unie; en

b) de toepasselijke overeenkomsten voor samenwerking en wederzijdse bijstand die de Unie met derde landen en internationale organisaties heeft gesloten.

2.  Het Bureau biedt de lidstaten de bijstand van de Commissie bij het organiseren van een nauwe, regelmatige samenwerking tussen hun bevoegde autoriteiten met het oog op coördinatie van hun maatregelen ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie tegen fraude. Het Bureau draagt bij aan het ontwerpen en uitwerken van methoden voor de preventie en bestrijding van fraude, corruptie en elke andere onwettige activiteit waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. Het Bureau bevordert en coördineert — met de lidstaten en tussen de lidstaten onderling — de uitwisseling van operationele ervaring en beste procedurepraktijken op het gebied van de bescherming van de financiële belangen van de Unie, en ondersteunt gezamenlijke fraudebestrijdingsmaatregelen die de lidstaten op vrijwillige basis nemen.

3.  Deze verordening geldt onverminderd:

a) Protocol nr. 7 inzake voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is gehecht;

b) het Statuut van de leden van het Europees Parlement;

c) het Ambtenarenstatuut;

d) Verordening (EG) nr. 45/2001.

4.  Binnen de instellingen, organen en instanties opgericht bij de Verdragen of op basis daarvan („instellingen, organen en instanties”), verricht het Bureau administratieve onderzoeken met het oog op het bestrijden van fraude, corruptie en elke andere onwettige activiteit waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. Daartoe spoort het ernstige feiten op in verband met de uitoefening van activiteiten in dienstverband die onverenigbaar kunnen zijn met de plichten van de ambtenaren en andere personeelsleden van de Unie en aanleiding kunnen geven tot disciplinaire en, in voorkomend geval, strafrechtelijke sancties, dan wel onverenigbaar kunnen zijn met de analoge verplichtingen van de leden van instellingen, organen en instanties, de hoofden van instanties of personeelsleden van instellingen, organen en instanties die niet vallen onder het Ambtenarenstatuut (tezamen „de ambtenaren, andere personeelsleden, leden van instellingen of organen, hoofden van instanties of personeelsleden”).

5.  Voor de toepassing van deze verordening kunnen de bevoegde nationale autoriteiten van de lidstaten en de instellingen, organen en instanties administratieve regelingen met het Bureau treffen. Die administratieve regelingen kunnen in het bijzonder betrekking hebben op de doorgifte van informatie en het verrichten van onderzoeken.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1.

„financiële belangen van de Unie” : inkomsten, uitgaven en activa, vallende onder de begroting van de Europese Unie, respectievelijk onder de begrotingen van de instellingen, organen en instanties of onder de begrotingen die zij beheren en controleren;

2.

„onregelmatigheid” : „onregelmatigheid” als gedefinieerd in artikel 1, lid 2, van Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95;

3.

„fraude, corruptie en elke andere onwettige activiteit waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad” : hetgeen daaronder wordt verstaan in de toepasselijke handelingen van de Unie;

4.

„administratief onderzoek” („onderzoek”) : alle controles, verificaties en acties die het Bureau overeenkomstig de artikelen 3 en 4 onderneemt, ter verwezenlijking van de in artikel 1 genoemde doelstellingen en tot vaststelling, in voorkomend geval, van het onregelmatig karakter van de gecontroleerde activiteiten; deze onderzoeken laten de bevoegdheid van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten inzake strafvervolging onverlet;

5.

„betrokken persoon” : enig persoon of enige marktdeelnemer tegen wie vermoedens bestaan van fraude, corruptie of elke andere onwettige activiteit waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad en tegen wie om die reden een onderzoek door het Bureau wordt ingesteld;

6.

„marktdeelnemer” : hetgeen daaronder wordt verstaan in Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 en in Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96;

7.

„administratieve regelingen” : door het Bureau overeengekomen regelingen van technische en/of operationele aard die in het bijzonder gericht kunnen zijn op het faciliteren van samenwerking en uitwisseling van informatie tussen de bij de regeling betrokken partijen, uit welke regelingen geen bijkomende juridische verplichtingen voortvloeien.

Artikel 3

Externe onderzoeken

1.  Het Bureau oefent de bij Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 aan de Commissie toegekende bevoegdheid uit om in de lidstaten en, conform de vigerende overeenkomsten voor samenwerking en wederzijdse bijstand en andere vigerende rechtsinstrumenten, in derde landen en bij internationale organisaties controles en verificaties ter plaatse te verrichten.

In het kader van zijn onderzoekstaak verricht het Bureau controles en verificaties overeenkomstig artikel 9, lid 1, van Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 en overeenkomstig de sectorale regelingen als bedoeld in artikel 9, lid 2, van die verordening in de lidstaten, en, conform de vigerende overeenkomsten voor samenwerking en wederzijdse bijstand en andere vigerende rechtsinstrumenten, in derde landen en bij internationale organisaties.

2.  Om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of elke andere onwettige activiteit waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, in verband met een subsidieovereenkomst of -besluit of een overeenkomst betreffende een financiering door de Unie, kan het Bureau volgens de voorschriften en procedures van Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 bij marktdeelnemers controles en verificaties ter plaatse verrichten.

3.  Onverminderd het toepasselijke Unierecht gedragen de personeelsleden van het Bureau zich bij de controles en verificaties ter plaatse op een wijze die in overeenstemming is met de regels en gebruiken van de betrokken lidstaat, en de procedurewaarborgen waarin wordt voorzien bij deze verordening.

De bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat verleent personeelsleden van het Bureau op verzoek van het Bureau de nodige bijstand om hun taak doeltreffend te kunnen vervullen, als omschreven in de in artikel 7, lid 2, bedoelde schriftelijke machtiging. Indien het nationale recht voorschrijft dat voor die bijstand de toestemming van een rechterlijke instantie vereist is, wordt die toestemming gevraagd.

Overeenkomstig Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 zorgt de betrokken lidstaat dat de personeelsleden van het Bureau, onder dezelfde voorwaarden als de bevoegde autoriteiten van die lidstaat en met inachtneming van het nationale recht, toegang hebben tot alle informatie en documenten in verband met de onderzochte feiten die nodig blijken voor het doelmatige en doeltreffende verloop van de controles en verificaties ter plaatse.

4.  Voor de toepassing van deze verordening wijzen de lidstaten een instantie („de coördinatiedienst fraudebestrijding”) aan om een doeltreffende samenwerking en uitwisseling van informatie, inclusief informatie van operationele aard, met het Bureau te faciliteren. De coördinatiedienst fraudebestrijding kan, in voorkomend geval en conform het nationale recht, voor de toepassing van deze verordening als een bevoegde autoriteit worden beschouwd.

5.  Tijdens een extern onderzoek kan het Bureau toegang verkrijgen tot alle relevante informatie, inclusief informatie in databases, met betrekking tot de onderzochte feiten die in het bezit is van de instellingen, organen of instanties, voor zover dit noodzakelijk is om te kunnen vaststellen of er sprake is van fraude, corruptie of een andere onwettige activiteit waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. In dat geval is artikel 4, leden 2 en 4, van toepassing.

6.  Wanneer het Bureau, voordat is besloten om al dan niet een extern onderzoek te openen, over aanwijzingen beschikt voor fraude, corruptie of enige andere onwettige activiteit waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, kan het Bureau de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten, en in voorkomend geval, de bevoegde diensten van de Commissie hiervan in kennis stellen.

Onverminderd de sectorale regelingen bedoeld in artikel 9, lid 2, van Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 zorgen de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten ervoor dat een passend optreden volgt, waaraan het Bureau overeenkomstig het nationale recht kan deelnemen. De bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten stellen het Bureau desgevraagd in kennis van de eventueel naar aanleiding daarvan ondernomen actie en van hun bevindingen met betrekking tot de in de eerste alinea van dit lid bedoelde aanwijzingen.

Artikel 4

Interne onderzoeken

1.  Het Bureau verricht binnen de instellingen, organen en instanties administratieve onderzoeken op de in artikel 1 bedoelde terreinen („interne onderzoeken”).

Deze interne onderzoeken worden verricht onder de voorwaarden die zijn vastgesteld in deze verordening en in de besluiten van de respectieve instellingen, organen of instanties.

2.  Voor zover de in lid 1 vermelde bepalingen worden nageleefd:

a) heeft het Bureau zonder voorafgaande waarschuwing onmiddellijke toegang tot alle relevante informatie, inclusief informatie in databases, die in het bezit is van de instellingen, organen en instanties, alsmede tot hun gebouwen. Het Bureau is bevoegd om de boekhouding van de instellingen, organen en instanties te controleren. Het Bureau kan alle documenten en de inhoud van alle geautomatiseerde bestanden die deze instellingen, organen en instanties in hun bezit hebben, kopiëren of daarvan uittreksels verkrijgen en kan, zo nodig, deze documenten of gegevens veiligstellen teneinde elk risico van verdwijning uit te schakelen;

b) kan het Bureau de ambtenaren, andere personeelsleden, leden van instellingen of organen, hoofden van instanties of personeelsleden om mondelinge informatie, inclusief door middel van een onderhoud, alsook om schriftelijke informatie verzoeken.

3.  Volgens de voorschriften en procedures van Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 kan het Bureau bij marktdeelnemers controles en verificaties ter plaatse verrichten om toegang te krijgen tot relevante informatie met betrekking tot de feiten waarnaar een intern onderzoek wordt ingesteld.

4.  De instellingen, organen en instanties worden ingelicht wanneer de personeelsleden van het Bureau een intern onderzoek in hun gebouwen verrichten en wanneer zij documenten raadplegen of verzoeken om informatie die de instellingen, organen en instanties in hun bezit hebben. Onverminderd de artikelen 10 en 11 kan het Bureau in het kader van interne onderzoeken verkregen informatie te allen tijde aan de instelling, het orgaan of de instantie in kwestie meedelen.

5.  De instellingen, organen en instanties voeren passende procedures in en nemen de maatregelen die nodig zijn om in alle stadia het vertrouwelijke karakter van interne onderzoeken te waarborgen.

6.  Indien bij een intern onderzoek blijkt dat een ambtenaar, een ander personeelslid, een lid van een instelling of orgaan, een hoofd van een instantie of een personeelslid een betrokken persoon zou kunnen zijn, wordt de instelling, het orgaan of de instantie waartoe die persoon behoort, daarvan in kennis gesteld.

In gevallen waarin het vertrouwelijk karakter van het interne onderzoek niet met behulp van de gebruikelijke communicatiekanalen kan worden gewaarborgd, gebruikt het Bureau passende alternatieve kanalen voor de doorgifte van informatie.

In uitzonderlijke gevallen kan het verstrekken van die informatie worden uitgesteld op grond van een met redenen omkleed besluit van de directeur-generaal, waarvan het Comité van toezicht na de beëindiging van het onderzoek in kennis wordt gesteld.

7.  De in lid 1 bedoelde besluiten van de respectieve instellingen, organen en instanties omvatten in het bijzonder een regel betreffende de verplichting voor ambtenaren, andere personeelsleden, leden van instellingen of organen, hoofden van instanties of personeelsleden om samen te werken met en informatie te verstrekken aan het Bureau, met inachtneming van het vertrouwelijke karakter van het interne onderzoek.

8.  Wanneer het Bureau, voordat is besloten om al dan niet een intern onderzoek te openen, over aanwijzingen beschikt voor fraude, corruptie of enige andere onwettige activiteit waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, kan het de instelling, het orgaan of de instantie in kwestie hiervan in kennis stellen. De instelling, het orgaan of de instantie in kwestie stelt het Bureau desgevraagd in kennis van de eventueel naar aanleiding daarvan ondernomen actie en van de bevindingen met betrekking tot de hierboven bedoelde aanwijzingen.

Indien nodig stelt het Bureau ook de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat in kennis. In dat geval zijn de procedurevereisten van artikel 9, lid 4, tweede en derde alinea, van toepassing. Indien de bevoegde autoriteiten besluiten om naar aanleiding van de aan hen doorgegeven informatie overeenkomstig het nationale recht actie te ondernemen, stellen zij het Bureau desgevraagd daarvan in kennis.

Artikel 5

Opening van een onderzoek

1.  De directeur-generaal kan een onderzoek openen bij voldoende ernstige verdenking van fraude, corruptie of enige andere onwettige activiteit waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, ook indien de desbetreffende informatie door derden of anoniem wordt verstrekt. Bij het besluit van de directeur-generaal om al dan niet een onderzoek te openen, wordt rekening gehouden met de prioriteiten van het beleid inzake onderzoeken en het overeenkomstig artikel 17, lid 5, vastgestelde jaarlijkse beheersplan van het Bureau. Bij dit besluit wordt tevens gelet op het efficiënte gebruik van de middelen van het Bureau en het evenredige karakter van de gebruikte middelen. Bij interne onderzoeken wordt met name nagegaan welke instelling, orgaan of instantie het best geplaatst is om het onderzoek te verrichten, op basis van met name de aard van de feiten, de daadwerkelijke of potentiële financiële gevolgen van het geval in kwestie, en de kans op gerechtelijke follow-up.

2.  Het besluit om een extern onderzoek te openen, wordt genomen door de directeur-generaal, die handelt op eigen initiatief dan wel op verzoek van een betrokken lidstaat of een instelling, orgaan of instantie van de Unie.

Het besluit om een intern onderzoek te openen, wordt genomen door de directeur-generaal, die handelt op eigen initiatief dan wel op verzoek van de instelling, het orgaan of de instantie waarbij het onderzoek moet worden verricht of op verzoek van een lidstaat.

3.  Zolang de directeur-generaal overweegt om naar aanleiding van een verzoek als bedoeld in lid 2 al dan niet een onderzoek te openen, en/of wanneer het Bureau een intern onderzoek verricht, openen de instellingen, organen en instanties in kwestie geen parallel onderzoek naar dezelfde feiten, tenzij anderszins met het Bureau is overeengekomen.

4.  Binnen twee maanden nadat het Bureau een verzoek als bedoeld in lid 2 heeft ontvangen, wordt het besluit genomen om al dan niet een onderzoek te openen. Dit besluit wordt onverwijld meegedeeld aan de lidstaat, de instelling, het orgaan of de instantie waarvan het verzoek is uitgegaan. Een besluit om geen onderzoek te openen wordt met redenen omkleed. Indien het Bureau na afloop van de termijn van twee maanden geen enkel besluit heeft genomen, wordt het Bureau geacht het besluit te hebben genomen om geen onderzoek in te stellen.

Wanneer een ambtenaar, een ander personeelslid, een lid van een instelling of orgaan, een hoofd van een instantie of een personeelslid overeenkomstig artikel 22 bis van het Ambtenarenstatuut, aan het Bureau informatie verstrekt over een vermoeden van fraude of onregelmatigheid, stelt het Bureau die persoon in kennis van het besluit om al dan niet een onderzoek naar de feiten in kwestie te openen.

5.  Indien de directeur-generaal besluit geen intern onderzoek te openen, kan hij alle relevante informatie onverwijld aan de instelling, het orgaan of de instantie in kwestie doen toekomen, opdat naar aanleiding daarvan overeenkomstig de op de instelling, het orgaan of de instantie toepasselijke regels passende actie kan worden ondernomen. In voorkomend geval komt het Bureau met de instelling, het orgaan of de instantie passende maatregelen overeen om de bron van die informatie geheim te houden, en zo nodig vraagt het Bureau om in kennis te worden gesteld van de ondernomen actie.

6.  Indien de directeur-generaal besluit geen extern onderzoek te openen, kan hij alle relevante informatie onverwijld aan de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat doen toekomen, opdat naar aanleiding daarvan overeenkomstig de nationale voorschriften passende actie kan worden ondernomen. Indien nodig stelt het Bureau ook de instelling, het orgaan of de instantie in kwestie van zijn besluit in kennis.

Artikel 6

Toegang tot informatie in databases voordat een onderzoek wordt ingesteld

1.  Het Bureau heeft het recht om, voordat er een onderzoek wordt geopend, toegang te krijgen tot alle relevante informatie in databases die worden beheerd door de instellingen, organen en instanties wanneer dit onontbeerlijk is om te beoordelen of vermoedens op feitelijke gronden gebaseerd zijn. Dat recht van toegang wordt uitgeoefend binnen de door het Bureau te bepalen termijn die noodzakelijk is om de gegrondheid van de vermoedens snel te kunnen beoordelen. Bij de uitoefening van zijn recht van toegang neemt het Bureau de beginselen van noodzakelijkheid en evenredigheid in acht.

2.  De instelling, het orgaan of de instantie in kwestie betoont loyale samenwerking door het Bureau toe te staan alle relevante informatie te vergaren; de voorwaarden voor het vergaren van de informatie worden vastgesteld in de in artikel 4, lid 1, bedoelde besluiten.

Artikel 7

Uitvoering van de onderzoeken

1.  De directeur-generaal geeft leiding bij het verrichten van onderzoeken, in voorkomend geval op basis van schriftelijke instructies. Onderzoeken worden onder zijn leiding uitgevoerd door personeelsleden van het Bureau die hij heeft aangewezen.

2.  De personeelsleden van het Bureau verrichten hun taken na vertoon van een schriftelijke machtiging, waarin hun identiteit en hun hoedanigheid zijn vermeld. De directeur-generaal verstrekt die machtiging, waarin het voorwerp en het doel van het onderzoek, de rechtsgronden voor het verrichten van dit onderzoek en de daaruit voortvloeiende onderzoeksbevoegdheden zijn vermeld.

3.  De bevoegde autoriteiten van de lidstaten verlenen, conform de nationale voorschriften, het personeel van het Bureau de nodige bijstand bij de doeltreffende uitvoering van zijn taken.

De instellingen, organen en instanties zien erop toe dat hun ambtenaren, andere personeelsleden, leden, hoofden of personeelsleden het personeel van het Bureau de nodige bijstand verlenen bij de doeltreffende uitvoering van zijn taken.

4.  Indien een onderzoek zowel externe als interne aspecten omvat, zijn respectievelijk artikel 3 en artikel 4 van toepassing.

5.  De onderzoeken worden zonder onderbreking verricht gedurende een periode die in redelijke verhouding moet staan tot de omstandigheden en de complexiteit van de zaak.

6.  Wanneer in de loop van een onderzoek blijkt dat het wenselijk zou kunnen zijn om administratieve voorzorgsmaatregelen te nemen om de financiële belangen van de Unie te beschermen, stelt het Bureau de instelling, het orgaan of de instantie in kwestie onverwijld in kennis van het lopende onderzoek. Hierbij wordt de volgende informatie verstrekt:

a) de identiteit van de betrokken ambtenaar, het betrokken ander personeelslid, het betrokken lid van een instelling of orgaan, het betrokken hoofd van een instantie of het betrokken personeelslid en een samenvatting van de feiten;

b) alle informatie die de instelling, het orgaan of de instantie in kwestie kan helpen te beslissen of het wenselijk is administratieve voorzorgsmaatregelen te nemen om de financiële belangen van de Unie te beschermen;

c) de aanbevolen bijzondere maatregelen inzake geheimhouding, met name wanneer onderzoeksmaatregelen worden gebruikt die tot de bevoegdheid van een nationale gerechtelijke autoriteit behoren, of in het geval van een extern onderzoek tot de bevoegdheid van een nationale autoriteit, overeenkomstig de op onderzoeken toepasselijke nationale voorschriften.

De instelling, het orgaan of de instantie in kwestie kan te allen tijde, in nauwe samenwerking met het Bureau, besluiten alle passende voorzorgsmaatregelen te nemen, inclusief maatregelen ter bescherming van bewijsmiddelen, en stelt het Bureau onverwijld in kennis van dit besluit.

7.  Indien noodzakelijk zijn de bevoegde autoriteiten van de lidstaten gehouden om, op verzoek van het Bureau, passende voorzorgsmaatregelen nemen conform hun nationale recht, in het bijzonder maatregelen ter bescherming van bewijsmiddelen.

8.  Indien een onderzoek niet kan worden afgesloten binnen twaalf maanden nadat het is geopend, brengt de directeur-generaal, na het verstrijken van die twaalf maanden, en vervolgens om de zes maanden, verslag uit aan het Comité van toezicht, onder vermelding van de redenen die het oponthoud veroorzaken en de overwogen maatregelen om het onderzoek sneller te doen verlopen.

Artikel 8

Verplichte informatieverstrekking aan het Bureau

1.  De instellingen, organen en instanties geven alle informatie betreffende mogelijke gevallen van fraude, corruptie of enige andere onwettige activiteit waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, onverwijld aan het Bureau door.

2.  De instellingen, organen en instanties en, voor zover hun nationale recht dat toestaat, de bevoegde autoriteiten van de lidstaten geven op verzoek van het Bureau of op eigen initiatief alle documenten en informatie in hun bezit die verband houden met een lopend onderzoek van het Bureau aan het Bureau door.

3.  De instellingen, organen en instanties en, voor zover hun nationale recht dat toestaat, de bevoegde autoriteiten van de lidstaten geven alle andere relevant geachte documenten en informatie in hun bezit die verband houden met de bestrijding van fraude, corruptie en enige andere onwettige activiteit waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, aan het Bureau door.

Artikel 9

Procedurewaarborgen

1.  De onderzoeken van het Bureau zijn gericht op zowel belastende als ontlastende feiten. De onderzoeken worden op objectieve en onpartijdige wijze verricht met inachtneming van het beginsel van het vermoeden van onschuld en de in dit artikel vastgestelde procedurewaarborgen.

2.  Het Bureau kan op eender welk tijdstip van een onderzoek een betrokken persoon of een getuige in een onderhoud horen. Een gehoorde persoon heeft het recht om niet tegen zichzelf te getuigen.

De uitnodiging voor een onderhoud met een betrokken persoon wordt ten minste tien werkdagen van tevoren toegezonden. Deze termijn kan worden verkort met de uitdrukkelijke instemming van de betrokken persoon of om terdege gemotiveerde redenen van spoedeisendheid van het onderzoek. In het laatste geval mag die termijn in geen geval minder dan 24 uur bedragen. De uitnodiging bevat een opsomming van de rechten van de betrokken persoon en vermeldt in het bijzonder het recht zich laten bijstaan door een persoon naar zijn keuze.

De uitnodiging voor een onderhoud met een getuige wordt ten minste 24 uur van tevoren toegezonden. Deze termijn kan worden verkort met de uitdrukkelijke instemming van de getuige of om terdege gemotiveerde redenen van spoedeisendheid van het onderzoek.

De in de tweede en de derde alinea bedoelde voorschriften gelden niet voor het afnemen van verklaringen in het kader van controles en verificaties ter plaatse.

Wanneer tijdens het onderhoud blijkt dat een getuige een betrokken persoon zou kunnen zijn, wordt het onderhoud beëindigd. De procedureregels van dit lid en van de leden 3 en 4 worden onmiddellijk van toepassing. De getuige wordt onmiddellijk geïnformeerd over zijn rechten als betrokken persoon en ontvangt op zijn verzoek een afschrift van opgetekende, in het verleden door hem afgelegde verklaringen. Het Bureau mag verklaringen die de persoon in het verleden heeft afgelegd, niet tegen hem gebruiken zonder hem eerst in de gelegenheid te stellen die verklaringen van opmerkingen te voorzien.

Het Bureau stelt over elk onderhoud een verslag op en geeft de gehoorde persoon hierin inzage, zodat hij het kan goedkeuren dan wel er opmerkingen over kan maken. Het Bureau verstrekt de betrokken persoon een afschrift van het verslag van het onderhoud.

3.  Zodra in een onderzoek blijkt dat een ambtenaar, een ander personeelslid, een lid van een instelling of orgaan, een hoofd van een instantie of een personeelslid een betrokken persoon zou kunnen zijn, wordt deze ambtenaar, dit ander personeelslid, dit lid van een instelling of orgaan, dit hoofd van een instantie of dit personeelslid daarvan in kennis gesteld, voor zover dit niet schadelijk is voor het verloop van het onderzoek of van enige onderzoeksprocedure die tot de bevoegdheid van een nationale gerechtelijke autoriteit behoort.

4.  Onverminderd artikel 4, lid 6, en artikel 7, lid 6, mogen na afloop van het onderzoek geen conclusies over een met naam genoemde betrokken persoon worden getrokken zonder dat die persoon in de gelegenheid wordt gesteld om zijn oordeel te geven over alle feiten die op hem betrekking hebben.

Daartoe nodigt het Bureau de betrokken persoon uit om schriftelijk dan wel in een onderhoud met door het Bureau aangewezen personeelsleden zijn oordeel over de feiten te geven. De uitnodiging bevat een samenvatting van de feiten die de betrokken persoon betreffen, alsmede de bij de artikelen 11 en 12 van Verordening (EG) nr. 45/2001 voorgeschreven informatie, en vermeldt de termijn voor het indienen van opmerkingen, die ten minste tien werkdagen vanaf de ontvangst van de uitnodiging tot het geven van zijn oordeel bedraagt. Deze termijn kan worden verkort met de uitdrukkelijke instemming van de betrokken persoon of om terdege gemotiveerde redenen van spoedeisendheid van het onderzoek. In het eindverslag van het onderzoek wordt naar dat oordeel verwezen.

In terdege gemotiveerde gevallen waarin het vertrouwelijk karakter van het onderzoek dient te worden bewaard en/of gebruik moet worden gemaakt van onderzoeksprocedures die tot de bevoegdheid van een nationale gerechtelijke autoriteit behoren, kan de directeur-generaal besluiten dat de nakoming van de verplichting om de betrokken persoon uit te nodigen zijn oordeel over de feiten te geven, wordt opgeschort.

In gevallen als bedoeld in artikel 1, lid 2, bijlage IX, van het Ambtenarenstatuut wordt het feit dat de instelling, het orgaan of de instantie niet binnen een termijn van een maand reageert op het verzoek van de directeur-generaal tot opschorting van de nakoming van de verplichting om de betrokken persoon uit te nodigen zijn oordeel over de feiten te geven, als een positief antwoord opgevat.

5.  Een gehoorde persoon heeft het recht zich uit te drukken in een van de officiële talen van de instellingen van de Unie. Van ambtenaren of andere personeelsleden van de Unie kan echter worden verlangd dat zij zich uitdrukken in een officiële taal van de instellingen van de Unie die zij goed beheersen.

Artikel 10

Geheimhouding en gegevensbescherming

1.  De in het kader van externe onderzoeken doorgegeven of verkregen gegevens zijn, ongeacht de vorm ervan, beschermd door de bepalingen die betrekking hebben op deze onderzoeken.

2.  De in het kader van interne onderzoeken doorgegeven of verkregen gegevens vallen, ongeacht de vorm ervan, onder het beroepsgeheim en genieten de bescherming van de bepalingen die van toepassing zijn op de instellingen van de Unie.

3.  De betrokken instellingen, organen en instanties zien erop toe dat het vertrouwelijk karakter van de onderzoeken van het Bureau, de wettelijke rechten van de betrokken personen en, ingeval er gerechtelijke procedures lopen, alle op deze procedures toepasselijke nationale voorschriften, worden geëerbiedigd.

4.  Het Bureau kan een functionaris voor gegevensbescherming aanwijzen overeenkomstig artikel 24 van Verordening (EG) nr. 45/2001.

▼M1

De functionaris voor gegevensbescherming is bevoegd voor de verwerking van gegevens door het Bureau en door het secretariaat van het Comité van toezicht.

▼B

5.  De directeur-generaal zorgt ervoor dat het verstrekken van informatie aan het publiek op neutrale en onpartijdige wijze gebeurt en dat de openbaarmaking van die informatie geschiedt met inachtneming van het vertrouwelijke karakter van onderzoeken en in overeenstemming is met de beginselen van dit artikel en van artikel 9, lid 1.

▼M1

Overeenkomstig het Ambtenarenstatuut is het de personeelsleden van het Bureau en het personeel van het secretariaat van het Comité van toezicht verboden informatie waarvan zij in hun ambt kennis hebben genomen, aan onbevoegden mede te delen, tenzij die informatie reeds rechtmatig openbaar of voor het publiek toegankelijk is gemaakt; ook na beëindiging van de dienst blijft deze verplichting op de personeelsleden rusten.

De leden van het Comité van toezicht zijn gebonden aan dezelfde geheimhoudingsplicht in het kader van de uitoefening van hun taken, en blijven na afloop van hun mandaat aan die plicht gebonden.

▼B

Artikel 11

Verslag en naar aanleiding van onderzoeken te ondernemen actie

1.  Na afloop van een onderzoek door het Bureau wordt onder gezag van de directeur-generaal een verslag opgesteld. Daarin wordt gewag gemaakt van de rechtsgrondslag van het onderzoek, het verloop van de procedure, de geconstateerde feiten, de voorlopige juridische kwalificatie en de inschatting van de financiële gevolgen van die feiten, de inachtneming van de procedurewaarborgen overeenkomstig artikel 9 en de conclusies van het onderzoek.

Het verslag gaat vergezeld van aanbevelingen van de directeur-generaal betreffende het al dan niet ondernemen van actie. De aanbevelingen vermelden in voorkomend geval of er door de instellingen, organen en instanties en door de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten tuchtrechtelijke, administratiefrechtelijke, financiële en/of gerechtelijke acties dienen te worden ondernomen; in het bijzonder worden de geschatte in te vorderen bedragen en de voorlopige juridische kwalificatie van de geconstateerde feiten vermeld.

2.  Bij de opstelling van deze rapporten en aanbevelingen wordt het nationale recht van de betrokken lidstaat in aanmerking genomen. De verslagen vormen op dezelfde wijze en onder dezelfde voorwaarden als de door de nationale administratieve controleurs opgestelde administratieve verslagen toelaatbare bewijsmiddelen in de administratieve of gerechtelijke procedures van de lidstaat waar het gebruik ervan nodig blijkt. De verslagen worden beoordeeld volgens dezelfde regels als de administratieve verslagen van de nationale administratieve controleurs en hebben dezelfde bewijskracht.

3.  De na afloop van een extern onderzoek opgestelde verslagen en aanbevelingen en alle relevante daarmee verband houdende documenten worden overeenkomstig de regels betreffende externe onderzoeken toegezonden aan de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten en, indien noodzakelijk, aan de bevoegde diensten van de Commissie.

4.  De na afloop van een intern onderzoek opgestelde verslagen en aanbevelingen en alle relevante daarmee verband houdende documenten worden aan de betrokken instellingen, organen of instanties toegezonden. Die instellingen, organen of instanties ondernemen de acties, in het bijzonder de acties van tuchtrechtelijke of juridische aard, die op grond van de resultaten van het interne onderzoek geboden zijn en brengen daarover verslag uit aan het Bureau binnen de in de aanbevelingen die het verslag vergezellen bepaalde termijn, en bovendien op verzoek van het Bureau.

5.  Wanneer uit het na afloop van een intern onderzoek opgestelde verslag blijkt dat sprake is van strafrechtelijk vervolgbare feiten, wordt deze informatie doorgegeven aan de gerechtelijke autoriteiten van de betrokken lidstaat.

6.  Op verzoek van het Bureau stellen de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten het Bureau te gelegener tijd in kennis van informatie betreffende de eventuele actie die is ondernomen naar aanleiding van de aanbevelingen die de directeur-generaal hen overeenkomstig lid 3 heeft doen toekomen en naar aanleiding van informatie die het Bureau overeenkomstig lid 5 heeft doorgegeven.

7.  Onverminderd lid 4, indien na afloop van een onderzoek de betrokken persoon geen enkel feit ten laste kan worden gelegd, sluit de directeur-generaal het onderzoek betreffende die persoon en stelt hij de betrokken persoon daarvan binnen tien werkdagen in kennis.

8.  Indien een informant die het Bureau tot een onderzoek leidende of op een onderzoek betrekking hebbende informatie heeft verstrekt, daarom verzoekt, kan het Bureau deze informant ervan in kennis stellen dat het onderzoek is afgesloten. Het Bureau kan een dergelijk verzoek evenwel afwijzen indien het van oordeel is dat het verzoek afbreuk zou kunnen doen aan de rechtmatige belangen van de betrokken persoon, aan de doeltreffendheid van het onderzoek en van de naar aanleiding daarvan te ondernemen actie dan wel aan geheimhoudingsvoorschriften.

Artikel 12

Uitwisseling van informatie tussen het Bureau en de bevoegde autoriteiten van de lidstaten

1.  Onverminderd de artikelen 10 en 11 van deze verordening en de bepalingen van Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96, kan het Bureau de informatie die het in het kader van externe onderzoeken heeft verkregen te gelegener tijd aan de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten doorgeven teneinde hen in staat te stellen overeenkomstig hun nationale recht passende actie te ondernemen.

2.  Onverminderd de artikelen 10 en 11 geeft de directeur-generaal aan de gerechtelijke autoriteiten van de betrokken lidstaat de informatie door die het Bureau in het kader van interne onderzoeken heeft verkregen over feiten die tot de bevoegdheid van een nationale gerechtelijke autoriteit behoren.

Overeenkomstig artikel 4 en onverminderd artikel 10 geeft de directeur-generaal aan de instelling, het orgaan of de instantie in kwestie de in de eerste alinea van dit lid bedoelde informatie door, met inbegrip van de identiteit van de betrokken persoon, een samenvatting van de geconstateerde feiten, de voorlopige juridische kwalificatie van die feiten en de inschatting van de gevolgen ervan voor de financiële belangen van de Unie.

Artikel 9, lid 4, is van toepassing.

3.  De bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat stellen, onverminderd hun nationale recht, op eigen initiatief of desgevraagd, het Bureau te gelegener tijd in kennis van de actie die zij naar aanleiding van de krachtens dit artikel aan hen doorgegeven informatie hebben ondernomen.

4.  Het Bureau kan in procedures voor de nationale rechterlijke instanties bewijsmateriaal naar voren brengen conform het nationale recht en het Ambtenarenstatuut.

Artikel 13

Samenwerking van het Bureau met Eurojust en Europol

1.  Binnen zijn mandaat om de financiële belangen van de Unie te beschermen, werkt het Bureau op passende wijze samen met Eurojust de Europese Politiedienst (Europol). Voor zover noodzakelijk met het oog op het faciliteren van die samenwerking komt het Bureau met Eurojust en Europol administratieve regelingen overeen. Deze praktische regelingen kunnen betrekking hebben op de uitwisseling van operationele, strategische of technische informatie, met inbegrip van persoonsgegevens en gerubriceerde informatie en desgevraagd ook van voortgangsverslagen.

Wanneer dit de coördinatie en de samenwerking tussen nationale onderzoeks- en vervolgingsautoriteiten kan ondersteunen en versterken of wanneer het Bureau de bevoegde autoriteiten van de lidstaten informatie heeft doen toekomen die aanwijzingen bevat voor fraude, corruptie of enige andere onwettige activiteit waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad en die een ernstige vorm van criminaliteit vertegenwoordigt, verstrekt het Bureau relevante informatie aan Eurojust, voor zover die binnen het mandaat van Eurojust valt.

2.  De bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten worden door het Bureau tijdig ervan in kennis gesteld dat door hen verstrekte informatie door het Bureau aan Eurojust of Europol wordt doorgegeven.

Artikel 14

Samenwerking met derde landen en internationale organisaties

1.  Door het Bureau kunnen op passende wijze met de bevoegde autoriteiten in derde landen en met internationale organisaties administratieve regelingen worden overeengekomen. Het Bureau coördineert zijn optreden, indien passend, met de bevoegde diensten van de Commissie en met de Europese Dienst voor extern optreden, in het bijzonder voordat dergelijke regelingen worden overeengekomen. Deze praktische regelingen kunnen betrekking hebben op de uitwisseling van operationele, strategische of technische informatie, met inbegrip van voortgangsverslagen indien daarom wordt verzocht.

2.  Het Bureau stelt de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten vooraf in kennis van het feit dat door hen verstrekte informatie door het Bureau aan de bevoegde autoriteiten van derde landen of aan internationale organisaties wordt doorgegeven.

Het Bureau houdt een register bij van alle doorgiftes van persoonsgegevens, onder vermelding van de redenen voor de doorgifte, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 45/2001.

Artikel 15

Comité van toezicht

1.  Het Comité van toezicht houdt geregeld toezicht op de wijze waarop het Bureau zich van zijn onderzoekstaak kwijt, ter versterking van de onafhankelijkheid die het Bureau bij de uitoefening van de bij deze verordening toegekende bevoegdheden in acht neemt.

Het Comité van toezicht monitort in het bijzonder de ontwikkelingen betreffende de toepassing van de procedurewaarborgen en de duur van onderzoeken, in het licht van de overeenkomstig artikel 7, lid 8, door de directeur-generaal verstrekte informatie.

Het Comité van toezicht voorziet de directeur-generaal van adviezen, die in voorkomend geval vergezeld gaan van aanbevelingen, onder meer betreffende de middelen die nodig zijn om de onderzoekstaak van het Bureau uit te voeren, alsook betreffende onderzoeksprioriteiten van het Bureau en betreffende de duur van de onderzoeken. Die adviezen kunnen worden uitgebracht op eigen initiatief, op verzoek van de directeur-generaal of op verzoek van een instelling, orgaan of instantie, maar mogen geen inmenging in de verrichting van lopende onderzoeken vormen.

De instellingen, organen of instanties ontvangen een kopie van de overeenkomstig de derde alinea gegeven adviezen.

▼C1

Het Comité van toezicht kan het Bureau in terdege gemotiveerde gevallen verzoeken om aanvullende informatie betreffende onderzoeken, waaronder rapporten en aanbevelingen over afgesloten onderzoeken, zonder zich te mengen in de wijze waarop lopende onderzoeken worden verricht.

▼B

2.  Het Comité van toezicht is samengesteld uit vijf onafhankelijke leden, die ervaring hebben in een hoge gerechtelijke of onderzoeksfunctie of in een vergelijkbare functie op de werkterreinen van het Bureau. Zij worden door het Europees Parlement, de Raad en de Commissie in onderlinge overeenstemming benoemd.

Het besluit tot benoeming van de leden van het Comité van toezicht voorziet tevens in een reservelijst met potentiële leden die zijn aangewezen om de leden van het Comité van toezicht voor de verdere duur van hun ambtstermijn te vervangen in het geval dat een of meer van die leden zich terugtrekken, overlijden of permanent arbeidsongeschikt worden.

3.  De ambtstermijn van de leden van het Comité van toezicht bedraagt vijf jaar; deze termijn kan niet worden verlengd. Er worden beurtelings drie en twee leden vervangen om ervoor te zorgen dat de deskundigheid van het Comité van toezicht behouden blijft.

4.  Na afloop van hun ambtstermijn blijven de leden van het Comité van toezicht in functie totdat in hun vervanging is voorzien.

5.  Een lid van het Comité van toezicht dat niet meer aan de eisen voor de uitoefening van zijn ambt voldoet of op ernstige wijze is tekortgeschoten, kan door het Europees Parlement, de Raad en de Commissie in onderlinge overeenstemming van zijn functie worden ontheven.

6.  De kosten die de leden van het Comité van toezicht bij de uitoefening van hun taken maken, worden vergoed, en zij ontvangen een dagvergoeding voor elke dag die zij aan de uitoefening van deze taken besteden, overeenkomstig de toepasselijke regels van de Commissie.

7.  Bij de uitoefening van hun taken vragen noch aanvaarden de leden van het Comité van toezicht instructies van welk(e) regering, instelling, orgaan of instantie dan ook.

▼M1

8.  Het Comité van toezicht wijst zijn voorzitter aan. Het stelt zijn reglement van orde vast nadat dit ter informatie aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is voorgelegd. Het Comité van toezicht wordt bijeengeroepen op initiatief van zijn voorzitter of van de directeur-generaal. Het komt minstens tienmaal per jaar bijeen. Het Comité van toezicht besluit bij meerderheid van de stemmen van zijn leden. De Commissie verzorgt het secretariaat van het Comité van toezicht, onafhankelijk van het Bureau en in nauw overleg met het Comité van toezicht. Voordat de benoeming van een personeelslid van het secretariaat plaatsvindt, wordt het Comité van toezicht geraadpleegd en zijn zienswijze in aanmerking genomen. Het secretariaat handelt in opdracht van het Comité van toezicht en onafhankelijk van de Commissie. Onverminderd haar controle op de begroting van het Comité van toezicht en het secretariaat daarvan, mengt de Commissie zich niet in de toezichthoudende taken van het Comité van toezicht.

Ambtenaren die in het secretariaat tewerkgesteld zijn, vragen noch aanvaarden van welke regering, instelling, orgaan, instantie of agentschap dan ook instructies voor de vervulling van de toezichthoudende taken van het Comité van toezicht.

▼B

9.  Het Comité van toezicht stelt minstens één activiteitenverslag per jaar op, dat met name betrekking heeft op de beoordeling van de onafhankelijkheid van het Bureau, de toepassing van de procedurewaarborgen en de duur van de onderzoeken. Die verslagen worden toegezonden aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer.

Het Comité van toezicht kan aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer verslagen voorleggen over de resultaten van de onderzoeken van het Bureau en de naar aanleiding van die resultaten ondernomen actie.

Artikel 16

Gedachtewisseling met de instellingen

1.  Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie hebben jaarlijks een ontmoeting met de directeur-generaal om op politiek niveau van gedachten te wisselen over het beleid van het Bureau inzake methoden voor de preventie en bestrijding van fraude, corruptie en elke andere onwettige activiteit waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. Het Comité van toezicht neemt aan de gedachtewisseling deel. Vertegenwoordigers van de Rekenkamer, Eurojust en/of Europol kunnen op verzoek van Europees Parlement, de Raad, de Commissie, de directeur-generaal of het Comité van toezicht worden uitgenodigd om op ad-hocbasis bij de gedachtewisseling aanwezig te zijn.

2.  De gedachtewisseling kan betrekking hebben op:

a) de strategische prioriteiten voor het beleid van het Bureau inzake onderzoeken;

b) de activiteitenverslagen en de adviezen van het Comité van toezicht bedoeld in artikel 15;

c) de krachtens artikel 17, lid 4, door de directeur-generaal opgestelde verslagen en, indien passend, andere door de instellingen opgestelde verslagen met betrekking tot het mandaat van het Bureau;

d) het kader inzake de betrekkingen tussen het Bureau en de instellingen, organen en instanties;

e) het kader inzake de betrekkingen tussen het Bureau en de bevoegde autoriteiten van de lidstaten;

f) de betrekkingen van het Bureau met de bevoegde autoriteiten van derde landen en met internationale organisaties in het kader van de in deze verordening bedoelde regelingen;

g) de doeltreffendheid van de werkzaamheden van het Bureau met betrekking tot de uitoefening van zijn mandaat.

3.  Alle instellingen die aan de gedachtewisseling deelnemen zorgen ervoor dat de gedachtewisseling geen inmenging in de verrichting van lopende onderzoeken vormt.

4.  De instellingen die aan de gedachtewisseling deelnemen, houden in hun optreden rekening met de in de gedachtewisseling naar voren gebrachte standpunten. De directeur-generaal verstrekt in de in artikel 17, lid 4, bedoelde verslagen informatie over de eventuele door het Bureau ondernomen actie.

Artikel 17

Directeur-generaal

1.  Het Bureau staat onder leiding van een directeur-generaal. De directeur-generaal wordt door de Commissie aangesteld overeenkomstig de in lid 2 vermelde procedure. De ambtstermijn van de directeur-generaal bedraagt zeven jaar; deze termijn kan niet worden verlengd.

2.  Met het oog op de aanstelling van een nieuwe directeur-generaal maakt de Commissie in het Publicatieblad van de Europese Unie een oproep tot het indienen van sollicitaties bekend. Deze bekendmaking vindt plaats uiterlijk zes maanden vóór het verstrijken van de ambtstermijn van directeur-generaal die de in functie is. De Commissie stelt, na een gunstig advies van het Comité van toezicht over de door de Commissie toegepaste selectieprocedure, de lijst op van de kandidaten die over de nodige kwalificaties beschikken. De Commissie benoemt de directeur-generaal na overleg met het Europees Parlement en de Raad.

3.  De directeur-generaal vraagt noch aanvaardt van welke regering, instelling, orgaan of instantie dan ook instructies voor de vervulling van zijn taken met betrekking tot het openen en uitvoeren van externe en interne onderzoeken of met betrekking tot het opstellen van de verslagen naar aanleiding van die onderzoeken. Indien de directeur-generaal van oordeel is dat een maatregel van de Commissie zijn onafhankelijkheid aantast, stelt hij het Comité van toezicht onmiddellijk darvan in kennis en beslist hij of hij bij het Hof van Justitie beroep tegen de Commissie instelt.

4.  De directeur-generaal brengt regelmatig verslag uit aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer over de resultaten van de door het Bureau verrichte onderzoeken, de actie die naar aanleiding daarvan is ondernomen en de problemen die daarbij zijn gerezen, onder eerbiediging van het vertrouwelijk karakter van die onderzoeken, de wettelijke rechten van de betrokken personen en informanten en, in voorkomend geval, de nationale procesrechtelijke bepalingen.

5.  De directeur-generaal bepaalt elk jaar in het kader van het jaarlijkse beheersplan de prioriteiten van het beleid van het Bureau inzake onderzoeken, en legt die prioriteiten aan het Comité van toezicht voor alvorens ze bekend te maken.

De directeur-generaal brengt het Comité van toezicht periodiek op de hoogte van de activiteiten en de uitoefening van de onderzoekstaak van het Bureau, alsmede van de naar aanleiding van onderzoeken ondernomen acties.

De directeur-generaal brengt het Comité van toezicht periodiek op de hoogte van:

a) de gevallen waarin geen gehoor is gegeven aan de aanbevelingen van de directeur-generaal;

b) de gevallen waarin informatie is doorgegeven aan de gerechtelijke autoriteiten van de lidstaten;

c) de duur van onderzoeken overeenkomstig artikel 7, lid 8.

6.  De directeur-generaal kan schriftelijk de uitoefening van bepaalde van zijn taken uit hoofde van artikel 5, artikel 7, lid 2, artikel 11, lid 7, en artikel 12, lid 2, aan een of meer personeelsleden van het Bureau delegeren, waarin de voorwaarden en grenzen van deze delegatie zijn vastgesteld.

7.  De directeur-generaal stelt een mechanisme in voor interne advisering en controle, mede omvattende een wettigheidstoetsing, onder meer met betrekking tot de eerbiediging van de procedurewaarborgen en de grondrechten van de betrokken personen en van het nationale recht van de betrokken lidstaten, waarbij in het bijzonder wordt gelet op artikel 11, lid 2.

8.  De directeur-generaal stelt richtsnoeren betreffende onderzoeksprocedures vast ten behoeve van de personeelsleden van het Bureau. Die richtsnoeren zijn in overeenstemming met deze verordening en hebben onder meer betrekking op:

a) de verrichting van onderzoeken,

b) de procedurewaarborgen,

c) nadere details inzake interne advies- en controleprocedures, met inbegrip van de wettigheidstoetsing,

d) gegevensbescherming.

Deze richtsnoeren en eventuele wijzigingen daarvan worden vastgesteld nadat het Comité van toezicht in de gelegenheid is gesteld daarover zijn oordeel te geven, en worden vervolgens ter informatie toegezonden aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie en ter bekendmaking op de website van het Bureau gepubliceerd in de officiële talen van de instellingen van de Unie.

9.  Voordat de Commissie een tuchtmaatregel tegen de directeur-generaal neemt, raadpleegt zij het Comité van toezicht.

Over tuchtmaatregelen tegen de directeur-generaal neemt de Commissie een met redenen omkleed besluit dat zij ter informatie aan het Europees Parlement, de Raad en het Comité van toezicht doet toekomen.

10.  Enige verwijzing naar de „directeur” van het Bureau in teksten van juridische aard wordt gelezen als een verwijzing naar de directeur-generaal.

▼M1

Artikel 18

Financiering

De totale begrotingskredieten voor het Bureau worden opgevoerd op een speciaal begrotingsonderdeel binnen de afdeling Commissie van de algemene begroting van de Europese Unie en worden in detail vermeld in een bijlage bij die afdeling. De kredieten voor het Comité van toezicht en zijn secretariaat worden opgenomen in de afdeling Commissie van de algemene begroting van de Europese Unie.

De lijst van het aantal ambten bij het Bureau wordt als bijlage opgenomen bij de lijst van het aantal ambten bij de Commissie. De lijst van het aantal ambten bij de Commissie omvat de ambten voor het secretariaat van het Comité van toezicht.

▼B

Artikel 19

Evaluatieverslag

Uiterlijk op 2 oktober 2017 dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een evaluatieverslag in over de toepassing van deze verordening. Dat verslag gaat vergezeld van een advies van het Comité van toezicht en vermeldt of deze verordening wijziging behoeft.

Artikel 20

Intrekking

Verordening (EG) nr. 1073/1999 en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 worden ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordeningen gelden als verwijzingen naar deze verordening en worden gelezen in samenhang met de concordantietabel in bijlage II.

Artikel 21

Inwerkingtreding en overgangsbepalingen

1.  Deze verordening treedt in werking op de eerste dag van de maand volgende op die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2.  Artikel 15, lid 3, is van toepassing op de duur van de ambtstermijn van de leden van het Comité van toezicht die in functie zijn op de datum van inwerkingtreding van deze verordening. Onmiddellijk na de inwerkingtreding van deze verordening gaat de voorzitter van het Europees Parlement over tot aanwijzing, bij loting, van twee leden van het Comité van toezicht van wie de taken, in afwijking van het bepaalde in artikel 15, lid 3, eerste zin, zullen eindigen bij het verstrijken van de eerste 36 maanden van hun ambtstermijn. Twee nieuwe leden worden automatisch benoemd voor een ambtstermijn van vijf jaar, ter vervanging van de aftredende leden op basis en in de volgorde van de lijst van artikel 1, lid 2, van Besluit 2012/45/EU, Euratom van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie van 23 januari 2012 betreffende de benoeming van de leden van het Comité van toezicht van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) ( 1 ). Die nieuwe leden zijn de eerste twee personen van wie de naam op die lijst voorkomt.

3.  De derde zin van artikel 17, lid 1, is van toepassing op de duur van de ambtstermijn van de directeur-generaal die in functie is op de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.




BIJLAGE I

INGETROKKEN VERORDENINGEN (ALS BEDOELD IN ARTIKEL 20)

Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 136 van 31.5.1999, blz. 1)

Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad

(PB L 136 van 31.5.1999, blz. 8)




BIJLAGE II



CONCORDANTIETABEL

Verordening (EG) nr. 1073/1999 en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999

Deze verordening

Artikel 1, lid 1

Artikel 1, lid 1

Artikel 1, lid 2

Artikel 1, lid 2

Artikel 1, lid 3

Artikel 1, lid 3

Artikel 1, lid 4

Artikel 1, lid 5

Artikel 2, punt 1

Artikel 2, punt 2

Artikel 2, punt 3

Artikel 2

Artikel 2, punt 4

Artikel 2, punt 5

Artikel 2, punt 6

Artikel 2, punt 7

Artikel 3, eerste alinea

Artikel 3, lid 1, eerste alinea

Artikel 3, tweede alinea

Artikel 3, lid 1, tweede alinea

Artikel 3, lid 2

Artikel 3, lid 3, tweede alinea

Artikel 3, lid 3, derde alinea

Artikel 3, lid 4

Artikel 3, lid 5

Artikel 3, lid 6

Artikel 4, lid 1, eerste alinea

Artikel 4, lid 1, eerste alinea

Artikel 4, lid 1, tweede alinea

Artikel 4, lid 1, tweede alinea

Artikel 4, lid 2

Artikel 4, lid 2

Artikel 4, lid 3, eerste alinea

Artikel 4, lid 3

Artikel 4, lid 3, tweede alinea

Artikel 4, lid 4

Artikel 4, lid 4, eerste zin

Artikel 4, lid 5

Artikel 4, lid 5, eerste alinea

Artikel 4, lid 6, eerste alinea

Artikel 4, lid 6, tweede alinea

Artikel 4, lid 5, tweede alinea

Artikel 4, lid 6, derde alinea

Artikel 4, lid 6, onder a)

Artikel 4, lid 7

Artikel 4, lid 6, onder b)

Artikel 4, lid 8

Artikel 5, lid 1

Artikel 5, eerste alinea

Artikel 5, lid 2, eerste alinea

Artikel 5, tweede alinea

Artikel 5, lid 2, tweede alinea

Artikel 5, lid 3

Artikel 5, lid 4

Artikel 5, lid 5

Artikel 5, lid 6

Artikel 6

Artikel 6, lid 1

Artikel 7, lid 1

Artikel 6, lid 2

Artikel 7, lid 2, eerste zin

Artikel 6, lid 3

Artikel 7, lid 2, tweede zin

Artikel 6, lid 4

Artikel 3, lid 3, eerste alinea

Artikel 7, lid 4

Artikel 6, lid 5

Artikel 7, lid 5

Artikel 6, lid 6

Artikel 7, lid 3

Artikel 7, lid 6

Artikel 7, lid 7

Artikel 7, lid 8

Artikel 7, lid 1

Artikel 8, lid 1

Artikel 7, lid 2

Artikel 8, lid 2

Artikel 7, lid 3

Artikel 8, lid 3

Artikel 9

Artikel 8, lid 1

Artikel 10, lid 1

Artikel 8, lid 2, eerste alinea

Artikel 10, lid 2

Artikel 8, lid 2, tweede alinea

Artikel 8, lid 3

Artikel 8, lid 4

Artikel 10, lid 4

Artikel 10, lid 5

Artikel 9, lid 1

Artikel 11, lid 1, eerste alinea

Artikel 11, lid 1, tweede alinea

Artikel 9, lid 2

Artikel 11, lid 2

Artikel 9, lid 3

Artikel 11, lid 3

Artikel 9, lid 4

Artikel 11, lid 4

Artikel 11, lid 5

Artikel 11, lid 6

Artikel 11, lid 7

Artikel 11, lid 8

Artikel 10, lid 1

Artikel 12, lid 1

Artikel 10, lid 2

Artikel 12, lid 2, eerste alinea

Artikel 12, lid 2, tweede alinea

Artikel 12, lid 2, derde alinea

Artikel 10, lid 3

Artikel 4, lid 4, tweede zin

Artikel 12, lid 3

Artikel 12, lid 4

Artikel 13

Artikel 14

Artikel 11, lid 1, eerste alinea

Artikel 15, lid 1, eerste alinea

Artikel 15, lid 1, tweede alinea

Artikel 11, lid 1, tweede alinea

Artikel 15, lid 1, derde alinea

Artikel 15, lid 1, vierde alinea

Artikel 15, lid 1, vijfde alinea

Artikel 11, lid 2

Artikel 15, lid 2, eerste alinea

Artikel 15, lid 2, tweede alinea

Artikel 11, lid 3

Artikel 15, lid 3

Artikel 11, lid 4

Artikel 15, lid 4

Artikel 15, lid 5

Artikel 15, lid 6

Artikel 11, lid 5

Artikel 15, lid 7

Artikel 11, lid 6

Artikel 15, lid 8

Artikel 11, lid 7

Artikel 17, lid 5, derde alinea

Artikel 11, lid 8

Artikel 15, lid 9

Artikel 16

Artikel 12, lid 1

Artikel 17, lid 1

Artikel 12, lid 2

Artikel 17, lid 2

Artikel 12, lid 3, eerste alinea

Artikel 17, lid 3

Artikel 12, lid 3, tweede alinea

Artikel 17, lid 4

Artikel 12, lid 3, derde alinea

Artikel 10,lid 3

Artikel 17, lid 5, eerste alinea

Artikel 17, lid 5, tweede alinea

Artikel 17, lid 6

Artikel 17, lid 7

Artikel 17, lid 8

Artikel 12, lid 4, eerste zin

Artikel 17, lid 9, eerste alinea

Artikel 12, lid 4, tweede zin

Artikel 17, lid 9, tweede alinea

Artikel 17, lid 10

Artikel 13

Artikel 18

Artikel 14

Artikel 15

Artikel 19

Artikel 20

Artikel 16

Artikel 21, lid 1

Artikel 21, lid 2

Artikel 21, lid 3

Bijlage I

Bijlage II



( 1 ) PB L 26 van 28.1.2012, blz. 30.