2012R1190 — NL — 02.01.2013 — 000.002


Dit document vormt slechts een documentatiehulpmiddel en verschijnt buiten de verantwoordelijkheid van de instellingen

►B

VERORDENING (EU) Nr. 1190/2012 VAN DE COMMISSIE

van 12 december 2012

tot vaststelling van een doelstelling van de Unie voor het terugdringen van Salmonella enteritidis en Salmonella typhimurium bij koppels kalkoenen, als vastgesteld in Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad

(Voor de EER relevante tekst)

(PB L 340 van 13.12.2012, blz. 29)


Gerectificeerd bij:

►C1

Rectificatie, PB L 068, 13.3.2015, blz.  91 (1190/2012)




▼B

VERORDENING (EU) Nr. 1190/2012 VAN DE COMMISSIE

van 12 december 2012

tot vaststelling van een doelstelling van de Unie voor het terugdringen van Salmonella enteritidis en Salmonella typhimurium bij koppels kalkoenen, als vastgesteld in Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad

(Voor de EER relevante tekst)



DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake de bestrijding van salmonella en andere specifieke door voedsel overgedragen zoönoseverwekkers ( 1 ), en met name artikel 4, lid 1, tweede alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 2160/2003 heeft tot doel ervoor te zorgen dat er adequate en doeltreffende maatregelen worden getroffen voor de detectie en de bestrijding van salmonella en andere zoönoseverwekkers in alle stadia van productie, verwerking en distributie, in het bijzonder op het niveau van de primaire productie, teneinde de prevalentie ervan en het risico voor de volksgezondheid te verminderen.

(2)

Krachtens Verordening (EG) nr. 2160/2003 moet een doelstelling van de Unie worden vastgesteld voor het verminderen van de prevalentie van alle salmonellaserotypen die voor de volksgezondheid van belang zijn, bij kalkoenen in het stadium van de primaire productie. Die vermindering is belangrijk om ervoor te zorgen dat de criteria voor salmonella in vers vlees van kalkoenen, als vastgesteld in deel E van bijlage II bij die verordening en in hoofdstuk 1 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 2073/2005 van de Commissie van 15 november 2005 inzake microbiologische criteria voor levensmiddelen ( 2 ) kunnen worden nageleefd.

(3)

Verordening (EG) nr. 2160/2003 bepaalt dat de doelstelling van de Unie onder meer moet bestaan uit een numerieke uitdrukking van het maximumpercentage epidemiologische eenheden dat positief blijft en/of het minimumpercentage waarmee het aantal positief blijvende epidemiologische eenheden moet worden verminderd, de maximumtermijn voor het verwezenlijken van de doelstelling en de definitie van de nodige testschema’s om na te gaan of de doelstelling is verwezenlijkt. Verder moet, indien van toepassing, een definitie worden gegeven van de serotypen die voor de volksgezondheid van belang zijn.

(4)

Verordening (EG) nr. 2160/2003 bepaalt dat bij de vaststelling van de doelstelling van de Unie rekening moet worden gehouden met de ervaring die is opgedaan in het kader van de bestaande nationale maatregelen, en met de informatie die aan de Commissie of aan de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) is verstrekt uit hoofde van de bestaande voorschriften van de Unie, in het bijzonder in het kader van de informatie als bedoeld in Richtlijn 2003/99/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake de bewaking van zoönoses en zoönoseverwekkers en houdende wijziging van Beschikking 90/424/EEG van de Raad en intrekking van Richtlijn 92/117/EG van de Raad ( 3 ), met name artikel 5.

(5)

Verordening (EG) nr. 584/2008 van de Commissie van 20 juni 2008 ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 2160/2008 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft een communautaire doelstelling voor het verminderen van de prevalentie van Salmonella enteritidis en Salmonella typhimurium bij kalkoenen ( 4 ) stelt de doelstelling voor het maximumpercentage van koppels kalkoenen dat positief blijft voor deze twee salmonella-serotypen vast op 1 % of minder op uiterlijk 31 december 2012, zowel voor koppels mestkalkoenen als voor koppels volwassen fokkalkoenen.

(6)

Uit het European Union Summary Report on Trends and Sources of Zoonoses, Zoonotic Agents and Food-borne Outbreaks in 2010 ( 5 ) (samenvattend verslag van de Europese Unie over trends en bronnen van zoönoses, zoönoseverwekkers en door voedsel overgedragen uitbraken in 2010) bleek dat Salmonella enteritidis en Salmonella typhimurium de serotypen zijn die het vaakst in verband worden gebracht met ziekte bij de mens. Met name het aantal door Salmonella enteriditis veroorzaakte ziektegevallen bij de mens nam in 2010 verder sterk af.

(7)

In maart 2012 heeft de EFSA een wetenschappelijk advies goedgekeurd over een schatting van het effect op de volksgezondheid van de vaststelling van een nieuwe doelstelling voor het terugdringen van salmonella bij kalkoenen ( 6 ). Zij concludeerde dat Salmonella enteritidis het meest frequent van moederkip op afstammelingen overgedragen zoönotische serotype van salmonella bij pluimvee is. De EFSA constateerde ook dat de bestrijdingsmaatregelen van de Unie bij kalkoenen hebben bijgedragen tot een aanzienlijke vermindering van het aantal aan kalkoenen gerelateerde gevallen van salmonellose bij de mens in vergelijking met de situatie in 2007. De doelstelling moet daarom worden bevestigd.

(8)

Monofasische stammen van Salmonella typhimurium behoren tot de salmonellaserotypes die de laatste jaren het vaakst zijn gedetecteerd bij verscheidende soorten dieren en in klinische isolaten van mensen, zoals aangegeven in het European Union Summary Report on Trends and Sources of Zoonoses, Zoonotic Agents and Food-borne Outbreaks in 2010. In het wetenschappelijk advies van de EFSA uit 2010 over de monitoring en de beoordeling van het volksgezondheidsrisico van „Salmonella typhimurium-achtige stammen” dat op 22 september 2010 ( 7 ) is goedgekeurd, staat ook dat monofasische Salmonella typhimurium-stammen met de antigene formule ►C1  1,4,[5],12:i:- ◄ , die stammen met en zonder het O5-antigen omvat, moeten worden beschouwd als varianten van Salmonella typhimurium en een risico voor de volksgezondheid vormen dat vergelijkbaar is met dat van andere Salmonella typhimurium-stammen. Salmonella typhimurium-stammen met de antigene formule ►C1  1,4,[5],12:i:- ◄ moeten daarom in de doelstelling worden opgenomen.

(9)

Om na te gaan of de doelstelling van de Unie is bereikt, is het nodig dat herhaaldelijk monsters van koppels kalkoenen worden genomen. Om de resultaten te evalueren en te vergelijken moet een gemeenschappelijk testschema worden beschreven.

(10)

Er zijn nationale bestrijdingsprogramma’s ter verwezenlijking van de doelstelling van de Unie voor 2013 voor koppels kalkoenen ingediend met het oog op medefinanciering door de Unie overeenkomstig Beschikking 2009/470/EG van de Raad van 25 mei 2009 betreffende bepaalde uitgaven op veterinair gebied ( 8 ). De technische wijzigingen die in de bijlage bij deze verordening worden aangebracht, zijn rechtstreeks toepasselijk. Als gevolg daarvan hoeft de Commissie de nationale bestrijdingsprogramma’s ter uitvoering van deze verordening niet opnieuw goed te keuren. Er is daarom geen overgangsperiode nodig.

(11)

Verordening (EG) nr. 584/2008 moet voor de duidelijkheid worden ingetrokken.

(12)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, en het Europees Parlement noch de Raad heeft zich daartegen verzet,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:



Artikel 1

Doelstelling van de Unie

1.  De in artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 2160/2003 bedoelde doelstelling van de Unie voor de vermindering van Salmonella enteritidis en Salmonella typhimurium bij kalkoenen („de doelstelling van de Unie”) houdt in dat:

a) het jaarlijkse maximumpercentage van koppels mestkalkoenen die positief blijven voor Salmonella enteritidis en Salmonella typhimurium, tot 1 % of minder wordt verlaagd; en

b) het jaarlijkse maximumpercentage van koppels volwassen fokkalkoenen die positief blijven voor Salmonella enteritidis en Salmonella typhimurium, tot 1 % of minder wordt verlaagd.

Voor lidstaten met minder dan honderd koppels volwassen fokkalkoenen of mestkalkoenen houdt de doelstelling van de Unie echter in dat jaarlijks niet meer dan één koppel volwassen fokkalkoenen of mestkalkoenen positief mag blijven.

Wat monofasische Salmonella typhimurium betreft, worden ook serotypen met de antigene formule ►C1  1,4,[5],12:i:- ◄ in de doelstelling van de Unie opgenomen.

2.  Het testschema om na te gaan of vooruitgang wordt geboekt bij de verwezenlijking van de doelstelling van de Unie wordt in de bijlage beschreven („het testschema”).

Artikel 2

Evaluatie van de doelstelling van de Unie

De Commissie evalueert de doelstelling van de Unie in het licht van de informatie die overeenkomstig het testschema en de criteria van artikel 4, lid 6, onder c), van Verordening (EG) nr. 2160/2003 is verzameld.

Artikel 3

Intrekking van Verordening (EG) nr. 584/2008

Verordening (EG) nr. 584/2008 wordt ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar deze verordening.

Artikel 4

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.




BIJLAGE

Testschema om na te gaan of de doelstelling van de Unie is verwezenlijkt, als bedoeld in artikel 1, lid 2

1.   STEEKPROEFKADER

Het steekproefkader omvat alle koppels mest- en fokkalkoenen in het kader van de nationale bestrijdingsprogramma’s als bedoeld in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 2160/2003.

2.   MONITORING BIJ KALKOENEN

2.1.    Bemonsteringsfrequentie

a) Exploitanten van levensmiddelenbedrijven bemonsteren alle koppels mest- en fokkalkoenen op de volgende wijze:

i) de bemonstering van koppels mest- en fokkalkoenen vindt plaats binnen drie weken vóór de slacht. De bevoegde autoriteit mag toestaan dat de bemonstering in de laatste zes weken vóór de datum van de slacht plaatsvindt ingeval de kalkoenen meer dan 100 dagen worden gehouden of onder de biologische productie van kalkoenen vallen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 889/2008 van de Commissie ( 9 );

ii) de bemonstering van koppels fokkalkoenen vindt plaats:

 bij opfokkoppels: als de dieren één dag oud zijn, als zij vier weken oud zijn, en twee weken vóór de overgang naar de legfase of de verplaatsing naar een legeenheid;

 bij volwassen koppels: ten minste elke drie weken tijdens de legtijd op het bedrijf of op de broederij;

 op het bedrijf voor koppels fokkalkoenen die voor het handelsverkeer binnen de Unie bestemde broedeieren leggen;

iii) de bevoegde autoriteit kan besluiten om een van de in punt ii), tweede streepje, bedoelde opties toe te passen voor het gehele testschema voor alle koppels. De bemonstering van vermeerderingskoppels die voor het handelsverkeer binnen de Unie bestemde broedeieren leggen, moet evenwel op het bedrijf plaatsvinden;

iv) als de doelstelling van de Unie in ten minste twee achtereenvolgende kalenderjaren in de hele lidstaat is verwezenlijkt, kan de bevoegde autoriteit in afwijking van punt ii), tweede streepje, naar eigen goeddunken de bemonstering op het bedrijf elke vier weken laten plaatsvinden. De bevoegde autoriteit kan besluiten om het driewekelijkse testinterval aan te houden of ernaar terug te keren wanneer bij een vermeerderingskoppel op het bedrijf de relevante salmonella-serotypen worden aangetroffen en/of wanneer de bevoegde autoriteit dat nodig acht.

b) De bemonstering door de bevoegde autoriteit voorziet ten minste in:

i) de bemonstering van koppels fokkalkoenen:

 eens per jaar, alle koppels met ten minste 250 volwassen fokkalkoenen tussen 30 en 45 weken oud en alle bedrijven met fokkalkoenen van twee, drie en vier generaties terug; de bevoegde autoriteit kan besluiten dat deze bemonstering ook op de broederij plaatsvindt; en

 alle koppels op bedrijven wanneer Salmonella enteritidis of Salmonella typhimurium is geconstateerd bij monsters die door exploitanten van levensmiddelenbedrijven op de broederij of in het kader van officiële controles zijn genomen, om de oorsprong van de besmetting te achterhalen;

ii) de bemonstering van koppels mestkalkoenen vindt eens per jaar plaats, ten minste bij één koppel op 10 % van de bedrijven met ten minste 500 mestkalkoenen;

iii) de bemonstering kan plaatsvinden op basis van een risicobeoordeling en bovendien telkens wanneer de bevoegde autoriteit dit nodig acht;

iv) een door de bevoegde autoriteit uitgevoerde bemonstering kan de bemonstering door de exploitant van een levensmiddelenbedrijf, als bedoeld in punt a), vervangen.

2.2.    Bemonsteringsprotocol

2.2.1.    Algemene bemonsteringsinstructies

De bevoegde autoriteit of de exploitant van het levensmiddelenbedrijf zorgt ervoor dat de monsters worden genomen door daartoe opgeleide personen.

De bemonstering van koppels fokkalkoenen geschiedt overeenkomstig punt 2.2 van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 200/2010 van de Commissie ( 10 ).

Voor de bemonstering van koppels mestkalkoenen worden ten minste twee paar overschoenmonsters per koppel genomen. De overschoenen worden over de laarzen aangetrokken en het monster wordt genomen door rond te lopen in de pluimveestal. De overschoenmonsters van één koppel kalkoenen kunnen tot één monster worden samengevoegd.

Voordat de overschoenen worden aangetrokken, moet het oppervlak daarvan worden bevochtigd door:

a) de toepassing van oplosmiddelen voor maximale terugwinning (MRD: 0,8 % keukenzout, 0,1 % pepton in gesteriliseerd gedeïoniseerd water); of

b) de toepassing van steriel water; of

c) de toepassing van andere oplosmiddelen die zijn goedgekeurd door het nationale referentielaboratorium, als bedoeld in artikel 11, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2160/2003; of

d) te worden geautoclaveerd in een recipiënt tezamen met oplosmiddelen.

De overschoenen worden bevochtigd door de vloeistof in de overschoenen te gieten voordat zij worden aangetrokken of door deze in een recipiënt met een oplosmiddel te schudden.

Er wordt voor gezorgd dat alle delen van een stal op evenredige wijze worden bemonsterd. Elk paar overschoenen moet circa 50 % van het oppervlak van de stal bestrijken.

Als de bemonstering voltooid is, worden de overschoenen voorzichtig uitgetrokken zodat het vastklevend materiaal niet loskomt. De overschoenen kunnen binnenstebuiten worden gekeerd zodat er geen materiaal van afvalt. Zij worden in een zak of een pot gedaan en van een etiket voorzien.

De bevoegde autoriteit kan besluiten om het minimumaantal monsters te verhogen om een representatieve bemonstering te garanderen aan de hand van een evaluatie per geval van de epidemiologische parameters, zoals de bioveiligheidsvoorwaarden en de verdeling of omvang van het koppel.

Als de bevoegde autoriteit haar toestemming daartoe verleent, kan één paar overschoenmonsters worden vervangen door een stofmonster van 100 g, op verschillende plaatsen in de stal verzameld op oppervlakken waar stof zichtbaar aanwezig is. Bij wijze van alternatief kunnen een of meer bevochtigde veegdoekjes met een gecombineerd oppervlak van ten minste 900 cm2 worden gebruikt voor de verzameling van stof op verscheidene plaatsen in de gehele stal. Beide zijden van het veegdoekje moeten goed met stof zijn bedekt.

2.2.2.    Specifieke instructies voor bepaalde soorten bedrijven

a) Bij koppels kalkoenen met vrije uitloop worden de monsters alleen binnen de stal verzameld.

b) Wanneer de toegang tot de stallen wegens de beperkte ruimte niet mogelijk is bij koppels met minder dan 100 kalkoenen en het daarom niet mogelijk is om gebruik te maken van overschoenen bij het rondlopen in de stallen, mogen deze worden vervangen door de soort veegdoekjes die worden gebruikt voor stofmonsters, waarbij de doekjes over met verse feces vervuilde oppervlakken worden gewreven of als dit niet haalbaar is, door andere voor het beoogde doel geschikte bemonsteringstechnieken voor feces.

2.2.3.    Bemonstering door de bevoegde autoriteit

De bevoegde autoriteit gaat zo nodig door het verrichten van verdere tests en/of door documentencontroles na of de resultaten niet worden beïnvloed door de aanwezigheid van antimicrobiële of andere stoffen die de groei van bacteriën afremmen.

Indien geen Salmonella enteritidis of Salmonella typhimurium wordt gevonden, maar wel antimicrobiële stoffen of een bacteriegroeiremmend effect, wordt het koppel ten aanzien van de in artikel 1, lid 2, bedoelde doelstelling van de Unie als een besmet koppel kalkoenen beschouwd.

2.2.4.    Vervoer

De monsters worden onverwijld per expresse of koeriersdienst verzonden naar de in de artikelen 11 en 12 van Verordening (EG) nr. 2160/2003 bedoelde laboratoria. Tijdens het vervoer worden zij tegen temperaturen van meer dan 25 °C en blootstelling aan zonlicht beschermd.

Wanneer het niet mogelijk is om de monsters binnen 24 uur na de bemonstering te verzenden, worden zij gekoeld opgeslagen.

3.   LABORATORIUMANALYSEN

3.1.    Monstervoorbereiding

In het laboratorium worden de monsters koel bewaard tot op het ogenblik van het onderzoek, dat binnen 48 uur na ontvangst van de monsters en binnen 96 uur na de bemonstering wordt uitgevoerd.

De overschoenen of oversokken (een of meer paar) worden zorgvuldig uitgepakt om te vermijden dat vastklevend fecaal materiaal loskomt, en tezamen ondergedompeld in 225 ml gebufferd peptonwater (BPW) dat op kamertemperatuur is gebracht. De overschoenen of oversokken worden volledig in BPW ondergedompeld en daarom mag zo nodig meer BPW worden gebruikt.

Het stofmonster wordt bij voorkeur afzonderlijk geanalyseerd. De bevoegde autoriteit kan echter voor koppels mestkalkoenen besluiten het stofmonster ter analyse bij het paar overschoen- of oversokmonsters te voegen.

Het monster wordt omgewenteld zodat het volledig verzadigd is en de kweek wordt voortgezet volgens de in punt 3.2 beschreven detectiemethode.

Andere monsters (bv. uit vermeerderingskoppels of broederijen) worden voorbereid overeenkomstig punt 2.2.2 van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 200/2010.

Indien normen van de Europese Commissie voor normalisatie (CEN) of de Internationale Organisatie voor Normalisatie (ISO) betreffende de voorbereiding van feces met het oog op de opsporing van salmonella worden vastgesteld, worden die toegepast in plaats van de in dit punt vastgestelde voorschriften voor de monstervoorbereiding.

3.2.    Detectiemethode

De gebruikte detectiemethode is de door het referentielaboratorium van de EU voor salmonella in Bilthoven, Nederland, aanbevolen methode.

Die methode wordt beschreven in bijlage D bij EN/ISO 6579 (2002): „Detection of Salmonella spp. in animal faeces and in samples of the primary production stage”.

Bij deze detectiemethode wordt een semisolide medium (gemodificeerd semisolide Rappaport-Vassiliadis-medium, MSRV) gebruikt als het enige selectieve ophopingsmedium.

3.3.    Serotypering

Voor vermeerderingskoppels kalkoenen wordt ten minste één isolaat van elk positief monster geserotypeerd volgens het White-Kauffmann-Le Minor-schema.

Voor koppels mestkalkoenen wordt ten minste één isolaat van elk positief monster door de bevoegde autoriteit geserotypeerd volgens het White-Kaufmann-Le Minor-schema.

De exploitanten van levensmiddelenbedrijven zorgen er ten minste voor dat geen isolaten behoren tot de serotypen Salmonella enteritidis en Salmonella typhimurium, inclusief de monofasische stammen met de antigene formule ►C1  1,4,[5],12:i:- ◄ .

3.4.    Alternatieve methoden

Voor monsters die op initiatief van de exploitant van een levensmiddelenbedrijf genomen zijn, mogen de in artikel 11 van Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad ( 11 ) bedoelde analysemethoden worden gebruikt in plaats van de in de punten 3.1, 3.2 en 3.3 van deze bijlage beschreven methoden voor monstervoorbereiding, detectie en serotypering, mits zij overeenkomstig de norm EN/ISO 16140 gevalideerd zijn.

3.5.    Opslag van de stammen

De laboratoria garanderen dat ten minste één geïsoleerde Salmonella spp.-stam per koppel en per jaar door de bevoegde autoriteit kan worden verzameld en opgeslagen om eventueel op een later tijdstip gefaagtypeerd of op zijn antimicrobiële gevoeligheid getest te worden, onder gebruikmaking van de gangbare methoden voor kweekverzameling, die de integriteit van de stammen gedurende ten minste twee jaar vanaf de analysedatum moeten garanderen.

De bevoegde autoriteit kan besluiten dat ook isolaten van Salmonella spp. uit de bemonstering door exploitanten van levensmiddelenbedrijven ook worden opgeslagen om op een later tijdstip gefaagtypeerd of op antimicrobiële gevoeligheid getest te worden om te voorzien in isolaten die moeten worden getest overeenkomstig artikel 2 van Beschikking 2007/407/EG van de Commissie ( 12 ).

4.   RESULTATEN EN RAPPORTAGE

4.1.    Berekening van de prevalentie voor de verificatie van de doelstelling van de Unie

Een koppel kalkoenen wordt met het oog op de verificatie van de verwezenlijking van de doelstelling van de Unie als positief aangemerkt als in het koppel de aanwezigheid van Salmonella enteritidis en/of Salmonella typhimurium (andere dan vaccinstammen, maar inclusief monofasische stammen met de antigene formule ►C1  1,4,[5],12:i:- ◄ ) is geconstateerd.

Positieve koppels kalkoenen worden slechts eenmaal per ronde geteld, ongeacht het aantal bemonsteringen en testen, en worden alleen in de rapportage opgenomen in het jaar van de eerste positieve bemonstering. De prevalentie wordt afzonderlijk berekend voor koppels mestkalkoenen en koppels volwassen fokkalkoenen.

4.2.    Rapportage

4.2.1.

De rapportage omvat:

a) het totale aantal koppels mest- en volwassen fokkalkoenen dat tijdens het rapportagejaar ten minste één keer is getest;

b) het totale aantal koppels mest- en volwassen fokkalkoenen dat in de lidstaat positief was voor een serotype van salmonella;

c) het aantal koppels mest- en volwassen fokkalkoenen dat ten minste één keer positief was voor Salmonella enteritidis en Salmonella typhimurium, inclusief monofasische stammen met de antigene formule ►C1  1,4,[5],12:i:- ◄ ;

d) het aantal positieve koppels mest- en volwassen fokkalkoenen voor elk salmonellaserotype of voor niet-gespecificeerde salmonella (niet-typeerbare of niet-geserotypeerde isolaten).

4.2.2.

De in punt 4.2.1, onder a) tot en met d), bedoelde informatie wordt afzonderlijk verstrekt voor de bemonstering in het kader van het algemene nationale salmonellabestrijdingsprogramma voor:

a) de bemonstering door de exploitanten van levensmiddelenbedrijven, als bedoeld in punt 2.1, onder a); en

b) de bemonstering door de bevoegde autoriteiten, als bedoeld in punt 2.1, onder b).

4.2.3.

De resultaten van de tests worden beschouwd als relevante informatie over de voedselketen, als bedoeld in sectie III van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad ( 13 ).

Ten minste de volgende informatie wordt voor elk getest koppel kalkoenen aan de bevoegde autoriteit verstrekt:

a) referentie van het bedrijf, die uniek blijft;

b) referentie van het koppel, die uniek blijft;

c) maand van de bemonstering;

d) aantal dieren per koppel.

Over de resultaten en nadere relevante informatie wordt gerapporteerd in het verslag over de tendensen en bronnen als bedoeld in artikel 9, lid 1, van Richtlijn 2003/99/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 14 ).

De exploitant van het levensmiddelenbedrijf stelt de bevoegde autoriteit onverwijld in kennis van de detectie van Salmonella enteritidis en Salmonella typhimurium, inclusief monofasische stammen met de antigene formule ►C1  1,4,[5],12:i:- ◄ . De exploitant van het levensmiddelenbedrijf draagt het analyselaboratorium op dienovereenkomstig te handelen.



( 1 ) PB L 325 van 12.12.2003, blz. 1.

( 2 ) PB L 338 van 22.12.2005, blz. 1.

( 3 ) PB L 325 van 12.12.2003, blz. 31.

( 4 ) PB L 162 van 21.6.2008, blz. 3.

( 5 ) EFSA Journal 2012; 10(3):2597.

( 6 ) EFSA Journal 2012; 10(4):2616.

( 7 ) EFSA Journal 2010; 8(10):1826.

( 8 ) PB L 155 van 18.6.2009, blz. 30.

( 9 ) PB L 250 van 18.9.2008, blz. 1.

( 10 ) PB L 61 van 11.3.2010, blz. 1.

( 11 ) PB L 165 van 30.4.2004, blz. 1.

( 12 ) PB L 153 van 14.6.2007, blz. 26.

( 13 ) PB L 139 van 30.4.2004, blz. 55.

( 14 ) PB L 325 van 12.12.2003, blz. 31.