2010R0578 — NL — 15.07.2013 — 001.001


Dit document vormt slechts een documentatiehulpmiddel en verschijnt buiten de verantwoordelijkheid van de instellingen

►B

VERORDENING (EU) Nr. 578/2010 VAN DE COMMISSIE

van 29 juni 2010

tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1216/2009 van de Raad, met betrekking tot de regeling aangaande de toekenning van restituties bij uitvoer van bepaalde landbouwproducten, uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I bij het Verdrag vallen, en de criteria voor de vaststelling van de restitutiebedragen

(PB L 171, 6.7.2010, p.1)

Gewijzigd bij:

 

 

Publicatieblad

  No

page

date

►M1

VERORDENING (EU) Nr. 519/2013 VAN DE COMMISSIE van 21 februari 2013

  L 158

74

10.6.2013

►M2

UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 599/2013 VAN DE COMMISSIE van 24 juni 2013

  L 172

11

25.6.2013


Gerectificeerd bij:

►C1

Rectificatie, PB L 035, 8.2.2012, blz. 10  (578/2010)




▼B

VERORDENING (EU) Nr. 578/2010 VAN DE COMMISSIE

van 29 juni 2010

tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1216/2009 van de Raad, met betrekking tot de regeling aangaande de toekenning van restituties bij uitvoer van bepaalde landbouwproducten, uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I bij het Verdrag vallen, en de criteria voor de vaststelling van de restitutiebedragen



DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1216/2009 van de Raad van 30 november 2009 tot vaststelling van de handelsregeling voor bepaalde, door verwerking van landbouwproducten verkregen goederen ( 1 ), en met name op artikel 8, lid 3, eerste alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 1043/2005 van de Commissie van 30 juni 2005 houdende de tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 3348/93 van de Raad met betrekking tot de regeling aangaande de toekenning van restituties bij uitvoer van bepaalde landbouwproducten, uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I bij het Verdrag vallen, en de criteria voor de vaststelling van de restitutiebedragen ( 2 ), is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd. Omdat nieuwe wijzigingen noodzakelijk zijn, moet zij worden vervangen.

(2)

Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”) ( 3 ) bepaalt dat, voor zover dit nodig is om de uitvoer van de bepaalde landbouwproducten in de vorm van niet in bijlage I bij het Verdrag vermelde goederen mogelijk te maken op basis van de noteringen of de prijzen van eerstgenoemde producten op de wereldmarkt, het verschil tussen deze noteringen of prijzen en de prijzen in de Unie kan worden overbrugd door een restitutie bij uitvoer. De toekenning van restituties voor alle landbouwproducten die worden uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I bij het Verdrag vallen, moet daarom aan gemeenschappelijke regels worden onderworpen.

(3)

Om een uniforme toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 met betrekking tot de toekenning van uitvoerrestituties te waarborgen, moeten goederen uit derde landen die zijn verwerkt in goederen die worden uitgevoerd na eerst in de Unie in het vrije verkeer te zijn geweest, van deze restituties worden uitgesloten.

(4)

Uitvoerrestituties moeten worden betaald voor goederen die worden verkregen hetzij rechtstreeks uit basisproducten, hetzij uit door de verwerking daarvan verkregen producten, hetzij uit met een van deze categorieën gelijkgestelde producten. De methode ter bepaling van het bedrag van de uitvoerrestitutie moet in elk van die gevallen worden vastgesteld.

(5)

Verordening (EG) nr. 612/2009 van de Commissie van 7 juli 2009 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen van het stelsel van restituties bij uitvoer voor landbouwproducten ( 4 ) en Verordening (EEG) nr. 2220/85 van de Commissie van 22 juli 1985 tot vaststelling van gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen inzake de regeling voor het stellen van zekerheden voor landbouwproducten ( 5 ) zijn in het algemeen van toepassing op goederen die niet onder bijlage I bij het Verdrag vallen. Daarom moet worden gespecificeerd op welke wijze sommige bepalingen van die verordeningen moeten worden toegepast.

(6)

Ingevolge Verordening (EG) nr. 1670/2006 van de Commissie van 10 november 2006 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad voor wat de vaststelling en de toekenning van aangepaste restituties voor in de vorm van bepaalde alcoholhoudende dranken uitgevoerde granen betreft ( 6 ) is de uitvoerrestitutievoet die welke geldt op de dag waarop de granen onder controle worden geplaatst voor de bereiding van alcoholhoudende dranken. Voor de toekenning van uitvoerrestituties moet de plaatsing van granen onder douanecontrole voor de bereiding van de in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1670/2006 bedoelde alcoholhoudende dranken derhalve gelijkwaardig aan uitvoer worden geacht.

(7)

Alcoholhoudende dranken worden geacht minder gevoelig dan andere producten te zijn voor de prijs van de landbouwproducten die voor de bereiding ervan worden gebruikt. In protocol 19 van het Verdrag betreffende de toetreding van het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Denemarken wordt evenwel bepaald dat de noodzakelijke maatregelen moeten worden vastgesteld om het gebruik van granen uit de Unie voor de bereiding van alcoholhoudende dranken uit granen te vergemakkelijken.

(8)

Tal van goederen die door een bepaalde onderneming in welomschreven technische omstandigheden worden geproduceerd en die constante kenmerken en een constante kwaliteit bezitten, worden volgens een vast patroon uitgevoerd. Om de uitvoerformaliteiten te versoepelen, moet voor de betrokken goederen een vereenvoudigde procedure worden ingesteld, waarbij de fabrikant aan de bevoegde instanties de gegevens betreffende de fabricagevoorwaarden van genoemde goederen meedeelt die deze instanties nodig achten. Indien de hoeveelheden landbouwproducten die bij de vervaardiging van de uitgevoerde goederen werkelijk zijn gebruikt, bij de bevoegde instanties worden geregistreerd, moet worden voorzien in een jaarlijkse bevestiging van deze registratie, teneinde de risico's te verminderen die resulteren uit niet-mededeling van een wijziging van deze hoeveelheden.

(9)

Vele landbouwproducten zijn aan natuurlijke en seizoenschommelingen onderhevig. Daardoor kan de samenstelling uit landbouwproducten van uitgevoerde goederen variëren. Het restitutiebedrag moet derhalve worden bepaald naar gelang van de hoeveelheden landbouwproducten die bij de vervaardiging van de uitgevoerde goederen werkelijk zijn gebruikt. Wat bepaalde goederen van eenvoudige en betrekkelijk constante samenstelling betreft, moet dit bedrag echter met het oog op administratieve vereenvoudiging worden bepaald op basis van forfaitair vastgestelde hoeveelheden landbouwproducten.

(10)

Om voor een restitutie in aanmerking te komen, moeten de gebruikte landbouwproducten en vooral de uit die producten verkregen goederen worden uitgevoerd. Uitzonderingen op deze regel moeten beperkt worden uitgelegd. Tijdens de vervaardiging van de goederen kunnen de fabrikanten echter grondstoffen verliezen waarvoor niettemin Unieprijzen zijn betaald, terwijl de verliezen van buiten de Unie gevestigde fabrikanten beperkt blijven tot de wereldmarktprijzen. Bovendien worden tijdens de productie bepaalde bijproducten verkregen die in waarde duidelijk verschillen van de hoofdproducten. In sommige gevallen kunnen deze bijproducten alleen als veevoer worden gebruikt. Derhalve moeten voor het bepalen van de hoeveelheid producten die bij de vervaardiging van de uitgevoerde goederen werkelijk is gebruikt, gemeenschappelijke regels worden vastgesteld.

(11)

Met het oog op de toepassing van artikel 8, lid 3, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1216/2009 moeten de restituties voor basisproducten die worden uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I bij het Verdrag vallen, worden vastgesteld voor dezelfde periode als die welke voor restituties voor in ongewijzigde staat uitgevoerde landbouwproducten geldt. Er moet echter ook worden voorzien in de mogelijkheid op die regel een uitzondering te maken wanneer er sprake is van een marktverstoring die wordt vastgesteld volgens de procedure van artikel 16, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1216/2009.

(12)

Bij de vaststelling van de restitutievoet voor basisproducten of daarmee gelijkgestelde producten moet rekening worden gehouden met steunmaatregelen of andere maatregelen van gelijke werking die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van toepassing zijn.

(13)

Aardappelzetmeel moet voor de vaststelling van de uitvoerrestituties met maiszetmeel worden gelijkgesteld. De mogelijkheid moet evenwel bestaan voor aardappelzetmeel een specifieke restitutievoet vast te stellen in marktsituaties waarin de prijs voor dat zetmeel aanzienlijk lager is dan de prijs van maiszetmeel.

(14)

Overeenkomstig artikel 162, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 mogen restituties die worden toegekend voor de uitvoer van landbouwproducten die zijn verwerkt in goederen die niet onder bijlage I bij het Verdrag vallen, niet hoger zijn dan de restituties die voor die producten zouden moeten worden betaald wanneer zij in ongewijzigde staat worden uitgevoerd. Daarmee moet rekening worden gehouden bij de vaststelling van de restitutievoeten en bij de opstelling van de regels voor de gelijkstelling.

(15)

Sommige goederen die vergelijkbare kenmerken hebben, kunnen door middel van diverse technieken uit verschillende basismaterialen verkregen zijn. De exporteurs moeten worden verplicht de aard van de basismaterialen te specificeren en bepaalde aangiften te doen met betrekking tot het fabricageproces indien dergelijke informatie nodig is om het recht op restitutie vast te stellen of de juiste toepasselijke restitutievoet te bepalen.

(16)

Bij de berekening van de werkelijk gebruikte hoeveelheden landbouwproducten moet rekening worden gehouden met het drogestofgehalte in het geval van zetmeel en bepaalde glucose- en maltodextrinestropen.

(17)

Wanneer de situatie op de wereldmarkt, de specifieke eisen van bepaalde markten of internationale handelsovereenkomsten dit noodzakelijk maken, moet de mogelijkheid bestaan de restitutie voor bepaalde landbouwproducten, uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I bij het Verdrag vallen, te differentiëren naar gelang van de bestemming.

(18)

Met het oog op het beheer van de restitutiebedragen die in de loop van een begrotingsjaar kunnen worden toegekend voor de uitvoer van bepaalde landbouwproducten in de vorm van goederen die niet onder bijlage I bij het Verdrag vallen, moet het mogelijk zijn op basis van de ontwikkeling van de marktsituatie in de Unie en in de wereld verschillende uitvoerrestitutievoeten vast te stellen met of zonder vaststelling vooraf van de restitutievoet.

(19)

Het bedrag aan restituties dat in een begrotingsjaar kan worden toegekend, is ingevolge de internationale verbintenissen van de Unie beperkt. Het moet mogelijk worden gemaakt goederen die niet onder bijlage I bij het Verdrag vallen uit te voeren onder voorwaarden die vooraf bekend zijn. Met name moeten marktdeelnemers de garantie kunnen krijgen dat deze uitvoer in aanmerking komt voor een restitutie die in overeenstemming is met de verplichtingen van de Unie. Wanneer een dergelijke garantie niet meer kan worden gegeven, moeten de exporteurs daarvan lang genoeg van tevoren in kennis worden gesteld. De afgifte van restitutiecertificaten maakt het mogelijk de restitutieaanvragen te volgen en de houders te garanderen dat zij een restitutie zullen kunnen ontvangen tot het bedrag waarvoor het certificaat wordt afgegeven, mits zij voldoen aan de andere in voorschriften van de Unie vastgestelde voorwaarden voor de toekenning van restituties.

(20)

Voor het systeem van restitutiecertificaten moeten beheersmaatregelen worden vastgesteld. Met name moet worden voorzien in een verlagingscoëfficiënt die moet worden toegepast wanneer de aanvragen van restitutiecertificaten de beschikbare bedragen overschrijden. In bepaalde omstandigheden moet worden voorzien in de schorsing van de afgifte van restitutiecertificaten.

(21)

Restitutiecertificaten dienen om de naleving van de internationale verbintenissen van de Unie te waarborgen. Zij maken het ook mogelijk van tevoren de restitutie te bepalen die kan worden toegekend voor landbouwproducten die worden gebruikt bij de vervaardiging van goederen die naar derde landen worden uitgevoerd. Dit doel verschilt in bepaalde opzichten van het doel van de uitvoercertificaten die worden afgegeven voor basisproducten die in ongewijzigde staat worden uitgevoerd en die onderworpen zijn aan internationale verplichtingen die kwantitatieve beperkingen impliceren. Derhalve moet worden gespecificeerd welke algemene bepalingen die van toepassing zijn op certificaten in de landbouwsector, en die zijn opgenomen in Verordening (EG) nr. 376/2008 van de Commissie van 23 april 2008 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen inzake het stelsel van invoer-, uitvoer- en voorfixatiecertificaten voor landbouwproducten ( 7 ), niet van toepassing zijn voor restitutiecertificaten.

(22)

De meeste restitutievoeten worden donderdags vastgesteld of gewijzigd. Het risico dat aanvragen tot vaststelling vooraf voor producten om speculatieve redenen worden ingediend, moet worden verkleind. Aanvragen om vaststelling vooraf die donderdags worden ingediend, worden daarom geacht op de volgende werkdag te zijn ingediend.

(23)

Om de toepassing van het stelsel van restituties bij uitvoer door de lidstaten te vergemakkelijken, moeten de restitutievoeten voor de verschillende basisproducten die zijn verwerkt in goederen die niet onder bijlage I bij het Verdrag vallen, vooraf op hetzelfde moment worden vastgesteld.

(24)

Het is mogelijk dat certificaataanvragen worden ontvangen voor grotere bedragen dan kunnen worden toegekend. Het begrotingsjaar moet daarom worden verdeeld in perioden, zodat zowel aan betrokkenen die aan het einde van het begrotingsjaar als aan betrokkenen die in het begin van het begrotingsjaar uitvoeren, de mogelijkheid kan worden gegeven certificaten te verkrijgen. In voorkomend geval moet tevens worden voorzien in de vaststelling van een coëfficiënt ter verlaging van het totaal van de gedurende een bepaalde periode aangevraagde bedragen.

(25)

Wanneer het totale bedrag van de voor een bepaalde tranche aangevraagde restituties lager is dan het voor die tranche beschikbare bedrag, moet de indiening van aanvragen van restitutiecertificaten op weekbasis worden toegestaan voor het resterende bedrag dat voor die tranche beschikbaar is.

(26)

Gespecificeerd moet worden hoe sommige bepalingen van Verordening (EG) nr. 376/2008 met betrekking tot certificaten waarin de uitvoerrestitutie vooraf wordt vastgesteld en die worden aangevraagd in verband met een aanbesteding die in een invoerend derde land is uitgeschreven, op restitutiecertificaten moeten worden toegepast.

(27)

Er moeten voorwaarden voor het vrijgeven van de zekerheid die voor restitutiecertificaten is gesteld, worden vastgesteld. Deze voorwaarden moeten onder meer betrekking hebben op de verplichtingen die worden beschouwd als primaire eisen waarvoor een zekerheid wordt gesteld, alsmede op de documenten die moeten worden overgelegd om de nakoming van de verplichtingen aan te tonen.

(28)

De meeste exporteurs ontvangen per jaar voor minder dan 100 000 euro aan restituties. De desbetreffende exporten zijn van geringe economische betekenis en hebben betrekking op niet meer dan een klein deel van de restitutiebedragen die worden toegekend voor landbouwproducten die worden uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I bij het Verdrag vallen. In die gevallen moet het daarom mogelijk zijn kleine exporteurs vrij te stellen van de verplichting tot het overleggen van een certificaat. Met het oog op vereenvoudiging moeten zij onder bepaalde omstandigheden het recht krijgen restitutiecertificaten te gebruiken zonder de status van kleine exporteur te verliezen. Om misbruik te voorkomen, moet de toepassing van die uitzondering echter worden beperkt tot de lidstaat waar de kleine exporteur gevestigd is.

(29)

Er moeten toezichtregelingen worden ingesteld uitgaande van het beginsel dat de exporteur bij iedere uitvoer bij de bevoegde instanties aangifte doet van de hoeveelheden producten die bij de vervaardiging van de uit te voeren goederen zijn verwerkt. De bevoegde instanties moeten alle nodig geachte maatregelen nemen om de juistheid van deze aangiften te verifiëren.

(30)

Het kan voorkomen dat de bevoegde instanties die met de controle op de uitvoeraangifte belast zijn, niet over voldoende bewijsstukken beschikken om de aangifte van de gebruikte hoeveelheden te aanvaarden, zelfs als deze gebaseerd is op een scheikundige analyse. Dergelijke situaties dreigen zich vooral voor te doen wanneer de uit te voeren goederen in een andere lidstaat dan de lidstaat van uitvoer zijn vervaardigd. Zo nodig moeten de bevoegde instanties van de lidstaat van uitvoer rechtstreeks van de bevoegde instanties van de andere lidstaten alle bij die instanties beschikbare gegevens over de vervaardiging van bedoelde goederen kunnen verkrijgen.

(31)

In overleg met de bevoegde instanties van de lidstaat waar de goederen worden vervaardigd, moet worden toegestaan dat een vereenvoudigde aangifte van de gebruikte producten wordt ingediend in de vorm van de gecumuleerde hoeveelheden van die producten, op voorwaarde dat de betrokken fabrikanten de gedetailleerde informatie over de gebruikte producten ter beschikking van de genoemde instanties houden.

(32)

De exporteur van de goederen kan niet altijd de precieze hoeveelheid gebruikte landbouwproducten kennen waarvoor hij restitutie kan vragen, met name wanneer hij niet de fabrikant is. Hij is daarom niet altijd in staat de hoeveelheden aan te geven. Daarom moet een alternatieve regeling voor de berekening van de restitutie worden ingevoerd, waarvoor de belanghebbende kan vragen in aanmerking te komen, die slechts geldt voor bepaalde goederen en uitgaat van een scheikundige analyse van deze goederen en waarbij van een voor dat doel opgestelde tabel gebruik wordt gemaakt..

(33)

Ingevolge artikel 28 van Verordening (EG) nr. 612/2009 wordt geen restitutie verleend indien de producten op de dag waarop de aangifte ten uitvoer wordt aanvaard, niet van gezonde handelskwaliteit zijn. Om ervoor te zorgen dat dit voorschrift op eenvormige wijze wordt toegepast, moet worden verduidelijkt dat het voor de toekenning van een restitutie voor bepaalde dierlijke producten die vallen onder Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne ( 8 ) en onder Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong ( 9 ), en die zijn opgenomen in bijlage II bij deze verordening, noodzakelijk is dat die dierlijke producten bereid zijn overeenkomstig de voorschriften van die verordeningen en van het vereiste keurmerk zijn voorzien.

(34)

Het is van wezenlijk belang de Commissie in staat te stellen toezicht te houden op de vastgestelde maatregelen betreffende de toegekende uitvoerrestituties. Daarom moeten de bevoegde instanties van de lidstaten de Commissie bepaalde statistische gegevens toezenden. Het formaat en de omvang van deze gegevens moeten worden vastgelegd.

(35)

Ingevolge artikel 12, leden 1 en 4, van Verordening (EG) nr. 612/2009 moeten bestanddelen, andere dan de suikerproducten bedoeld in artikel 162, lid 1, onder a) iii) en onder b), van Verordening (EG) nr. 1234/2007, waarvoor een uitvoerrestitutie wordt toegestaan, van oorsprong uit de Unie moeten zijn. Er moeten daarom maatregelen worden vastgesteld die de naleving van deze voorwaarde waarborgen.

(36)

Het aantal aanvragen op grond waarvan restituties overeenkomstig deze verordening worden toegekend, is hoog. De meeste goederen waarvoor die aanvragen worden ingediend, worden in welomschreven technische omstandigheden geproduceerd, bezitten constante kenmerken en een constante kwaliteit en worden volgens een vast patroon uitgevoerd, terwijl hun wijze van vervaardiging door de bevoegde instanties geregistreerd en bevestigd is. Gezien deze bijzondere omstandigheden moeten de lidstaten ter vereenvoudiging van het administratieve werk dat met de toekenning van uitvoerrestituties in het kader van deze verordening gepaard gaat, bij de toepassing van artikel 24 van Verordening (EG) nr. 612/2009 meer flexibiliteit krijgen met betrekking tot de drempels waaronder zij de marktdeelnemers kunnen vrijstellen van het verstrekken van de vereiste bewijsstukken met uitzondering van het vervoersdocument.

(37)

Er moet worden gezorgd voor eenvormige toepassing in de gehele Unie van de bepalingen inzake de toekenning van restituties voor goederen die niet onder bijlage I bij het Verdrag vallen. Hiertoe moet elke lidstaat de Commissie mededeling doen van de toezichtregelingen waarvan hij voor de verschillende soorten uitgevoerde goederen op zijn grondgebied gebruikmaakt.

(38)

Er moet voldoende tijd worden gegeven voor de omschakeling van de administratieve regelingen voor restitutiecertificaten van Verordening (EG) nr. 1043/2005 naar de administratieve regeling van deze verordening.

(39)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor horizontale vraagstukken inzake het handelsverkeer in verwerkte landbouwproducten die niet onder bijlage I bij het Verdrag vallen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:



HOOFDSTUK I

ONDERWERP EN DEFINITIES

Artikel 1

1.  Deze verordening stelt de bepalingen vast tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1216/2009, met betrekking tot de regeling aangaande de toekenning van restituties bij uitvoer krachtens Verordening (EG) nr. 1234/2007.

Zij is van toepassing op de uitvoer van basisproducten, van door de verwerking daarvan verkregen producten of van overeenkomstig artikel 3 van deze verordening met een van deze twee categorieën gelijkgestelde producten, wanneer die producten worden uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I bij het Verdrag vallen, maar zijn vermeld in bijlage XX, delen I tot en met V, bij Verordening (EG) nr. 1234/2007 en in bijlage II bij deze verordening.

2.  De in lid 1 bedoelde uitvoerrestitutie wordt niet verleend voor goederen die overeenkomstig artikel 29 van het Verdrag in het vrije verkeer zijn gebracht en die opnieuw zijn uitgevoerd.

Er wordt geen restitutie voor deze goederen toegekend wanneer zij worden uitgevoerd na verwerking of wanneer zij in andere goederen zijn verwerkt.

3.  Behalve voor granen worden geen restituties toegekend voor producten die worden gebruikt bij de vervaardiging van de alcohol die verwerkt is in de in bijlage II genoemde, onder GN-code 2208 vallende alcoholhoudende dranken.

Artikel 2

1.  Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a)

„begrotingsperiode” : de periode van 1 oktober van een bepaald jaar tot en met 30 september van het daaropvolgende jaar;

b)

„begrotingsjaar” : de periode van 16 oktober van een bepaald jaar tot en met 15 oktober van het daaropvolgende jaar;

c)

„basisproducten” : de producten die zijn opgenomen in bijlage I bij deze verordening;

d)

„bestanddelen” : basisproducten, door de verwerking daarvan verkregen producten of met een van deze beide categorieën gelijkgestelde producten die voor de vervaardiging van de goederen worden gebruikt en die zijn opgenomen in artikel 162, lid 1, onder a) i), ii), iii), v) en vii) en onder b), van Verordening (EG) nr. 1234/2007;

e)

„goederen” : producten die niet vallen onder bijlage I bij het Verdrag, maar die zijn vermeld in bijlage XX, delen I tot en met V, bij Verordening (EG) nr. 1234/2007 en in bijlage II bij deze verordening;

f)

„de Overeenkomst” : de Overeenkomst inzake de landbouw die tijdens de Uruguayronde van multilaterale handelsbesprekingen is gesloten;

g)

„voedselhulp” : voedselhulptransacties die voldoen aan de voorwaarden van artikel 10, lid 4, van de Overeenkomst;

h)

„reststoffen” : de producten van het fabricageproces die een duidelijk andere samenstelling hebben dan de uitgevoerde goederen en die niet in de handel kunnen worden gebracht;

i)

„bijproducten” : de tijdens het fabricageproces verkregen producten of goederen die een andere samenstelling of andere kenmerken hebben dan de uitgevoerde goederen en die in de handel kunnen worden gebracht;

j)

„verliezen” : de hoeveelheden producten of goederen die het fabricageproces oplevert vanaf de fase waarin landbouwproducten onverwerkt bij de fabricage worden gebruikt, behalve de hoeveelheden goederen die worden uitgevoerd, en behalve de reststoffen en bijproducten die niet in de handel kunnen worden gebracht;

2.  Voor de toepassing van lid 1, onder h), i) en j), worden de tijdens het betrokken fabricageproces verkregen producten met een andere samenstelling dan de uitgevoerde goederen, die worden verkocht tegen een vergoeding die uitsluitend de voor de verwijdering ervan gemaakte kosten vertegenwoordigt, niet beschouwd als in de handel gebracht.

Voor de toepassing van lid 1, onder j), worden producten of goederen die het fabricageproces oplevert en die, al d niet tegen vergoeding, alleen als veevoer kunnen worden afgezet, met verliezen gelijkgesteld.

Artikel 3

1.  Aardappelzetmeel bedoeld bij GN-code 1108 13 00 dat rechtstreeks is verkregen uit aardappelen met uitsluiting van bijproducten, wordt gelijkgesteld met een verwerkingsproduct van mais.

2.  Wei bedoeld bij de GN-codes 0404 10 48 tot en met 0404 10 62, niet ingedikt, ook indien bevroren, wordt gelijkgesteld met wei in poeder bedoeld in bijlage I, hierna „productgroep 1” genoemd.

3.  De volgende producten worden gelijkgesteld met melk in poeder met een vetgehalte van niet meer dan 1,5 % bedoeld in bijlage I, hierna „productgroep 2” genoemd:

a) melk, room en zuivelproducten bedoeld bij de GN-codes 0403 10 11, 0403 90 51 en 0404 90 21, niet ingedikt, zonder toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, ook indien bevroren, met een melkvetgehalte van niet meer dan 0,1 gewichtspercent;

b) melk, room en zuivelproducten bedoeld bij de GN-codes 0403 10 11, 0403 90 11 en 0404 90 21, in poeder, in korrels of in andere vaste vorm, zonder toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, met een melkvetgehalte van niet meer dan 1,5 gewichtspercent.

4.  De volgende producten worden gelijkgesteld met melk in poeder met een vetgehalte van 26% bedoeld in bijlage I, hierna „productgroep 3” genoemd:

a) melk, room en zuivelproducten bedoeld bij de GN-codes 0403 10 11, 0403 10 13, 0403 90 51, 0403 90 53, 0404 90 21 en 0404 90 23, niet ingedikt, zonder toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, ook indien bevroren, met een melkvetgehalte van meer dan 0,1 doch niet meer dan 6 gewichtspercenten;

b) melk, room en zuivelproducten bedoeld bij de GN-codes codes 0403 10 11, 0403 10 13, 0403 10 19, 0403 90 13, 0404 90 19, 0404 90 23 en 0404 90 29, in poeder, in korrels of in andere vaste vorm, zonder toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, met een melkvetgehalte van meer dan 1,5 doch minder dan 45 gewichtspercenten.

5.  De volgende producten worden gelijkgesteld met productgroep 6:

a) melk, room en zuivelproducten bedoeld bij de GN-codes 0403 10 19, 0403 90 59, 0404 90 23 en 0404 90 29, niet ingedikt, zonder toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, met een melkvetgehalte van meer dan 6 gewichtspercenten;

b) melk, room en zuivelproducten bedoeld bij de GN-codes 0403 10 19, 0403 90 19 en 0404 90 29, in poeder, in korrels of in andere vaste vorm, zonder toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, met een melkvetgehalte van niet minder dan 45 gewichtspercenten;

c) boter en andere van melk afkomstige vetstoffen, met een melkvetgehalte van niet minder dan 62, maar niet gelijk aan 82 gewichtspercenten, bedoeld bij de GN-codes 0405 10, 0405 20 90, 0405 90 10 en 0405 90 90.

6.  Melk, room en zuivelproducten bedoeld bij de GN-codes 0403 10 11 tot en met 0403 10 19, 0403 90 51 tot en met 0403 90 59 en 0404 90 21 tot en met 0404 90 29, ingedikt, niet in poeder, in korrels of in andere vaste vorm, zonder toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, worden, wat het niet-vette gedeelte van de droge stof van het product betreft, gelijkgesteld met productgroep 2. Het melkvetgedeelde van het product wordt gelijkgesteld met productgroep 6.

De eerste alinea geldt ook voor kaas en wrongel.

7.  Gedopte rijst bedoeld bij GN-code 1006 20 en halfwitte rijst bedoeld bij de GN-codes 1006 30 21 tot en met 1006 30 48 worden gelijkgesteld met volwitte rijst bedoeld bij de GN-codes 1006 30 61 tot en met 1006 30 98.

8.  Wanneer de volgende producten voldoen aan de bij Verordening (EG) nr. 1234/2007 en Verordening (EG) nr. 951/2006 ( 10 ) van de Commissie vastgestelde voorwaarden om een restitutie te kunnen krijgen en in ongewijzigde staat worden uitgevoerd, worden zij gelijkgesteld met witte suiker bedoeld bij GN-code 1701 99 10:

a) beetwortelsuiker of rietsuiker van GN-code 1701 11 90 of GN-code 1701 12 90 die in droge toestand 92 of meer gewichtspercenten sacharose bevat, bepaald met behulp van de polarimeter;

b) suiker bedoeld bij de GN-codes 1701 91 00 of 1701 99 90;

c) de producten bedoeld in bijlage I, deel III, onder c), van Verordening (EG) nr. 1234/2007, met uitsluiting van mengsels die gedeeltelijk zijn verkregen uit producten die onder bijlage I, deel I, bij Verordening (EG) nr. 1234/2007 vallen;

d) de producten bedoeld in bijlage I, deel III, onder d) en g), bij Verordening (EG) nr. 1234/2007, met uitsluiting van mengsels die gedeeltelijk zijn verkregen uit producten die onder bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1234/2007 vallen.

Artikel 4

Verordening (EG) nr. 612/2009 en Verordening (EEG) nr. 2220/85 zijn in aanvulling op deze verordening van toepassing, tenzij in artikel 39, lid 4, en artikel 50 van deze verordening anders is bepaald.



HOOFDSTUK II

UITVOERRESTITUTIES



AFDELING 1

Wijze van berekening

Artikel 5

1.  Het bedrag van de restitutie, toegekend voor de overeenkomstig afdeling 2 bepaalde hoeveelheid van elk der basisproducten die, in de vorm van eenzelfde goed, worden uitgevoerd, wordt verkregen door deze hoeveelheid te vermenigvuldigen met de restitutievoet voor het desbetreffende basisproduct die overeenkomstig afdeling 3 per gewichtseenheid is berekend.

2.  Wanneer overeenkomstig artikel 15, lid 2, verschillende restitutievoeten worden toegepast voor eenzelfde basisproduct, wordt een afzonderlijk bedrag berekend voor elke hoeveelheid van dit basisproduct waarop een afzonderlijke restitutievoet van toepassing is.

3.  Wanneer een goed in uitgevoerde goederen is verwerkt, is de restitutievoet voor de berekening van het bedrag voor elk der basisproducten, voor uit de verwerking daarvan verkregen producten of voor producten die ingevolge artikel 3 met een van deze beide categorieën worden gelijkgesteld, die bij de vervaardiging van de uitgevoerde goederen zijn verwerkt, dezelfde als in geval van uitvoer van het eerstgenoemde goed in onverwerkte staat.



AFDELING 2

Referentiehoeveelheid

Artikel 6

Voor goederen wordt de voor de berekening van het restitutiebedrag in aanmerking te nemen hoeveelheid van elk der basisproducten, hierna „referentiehoeveelheid” genoemd, bepaald overeenkomstig de artikelen 7, 8 en 9, behalve wanneer wordt verwezen naar bijlage III of wanneer artikel 47, tweede alinea, van toepassing is.

Artikel 7

Bij gebruikmaking van een basisproduct in onverwerkte staat of van een daarmee gelijkgesteld product is de referentiehoeveelheid de voor de vervaardiging van de uitgevoerde goederen werkelijk gebruikte hoeveelheid, met inachtneming van de in bijlage VII opgenomen omrekeningsnormen.

Artikel 8

1.  Bij gebruikmaking van een product dat valt onder artikel 1, lid 1, onder a), en onder bijlage I, deel I, bij Verordening (EG) nr. 1234/2007 of onder artikel 1, lid 1, onder b) en onder bijlage I, deel II, bij Verordening (EG) nr. 1234/2007, is de referentiehoeveelheid de voor de vervaardiging van de uitgevoerde goederen werkelijk gebruikte hoeveelheid, herleid tot een hoeveelheid van het basisproduct door toepassing van de in bijlage V bij deze verordening opgenomen coëfficiënten, indien voor het betrokken product een van de volgende gevallen geldt:

a) het betrokken product wordt verkregen door verwerking van een basisproduct of van een daarmee gelijkgesteld product;

b) het betrokken product wordt gelijkgesteld met een product dat wordt verkregen door verwerking van een basisproduct; of

c) het betrokken product wordt verkregen door verwerking van een product dat wordt gelijkgesteld met een product dat wordt verkregen door verwerking van een basisproduct.

2.  In afwijking van lid 1 bedraagt de referentiehoeveelheid voor alcohol uit granen die verwerkt is in alcoholhoudende dranken bedoeld bij GN-code 2208 3,4 kg gerst per volumeprocent alcohol uit granen per hectoliter uitgevoerde alcoholhoudende drank.

Artikel 9

1.  Behoudens artikel 11, is bij gebruikmaking van een van de volgende producten de referentiehoeveelheid voor elk van de basisproducten gelijk aan de hoeveelheid die door de bevoegde instanties overeenkomstig artikel 45 is vastgesteld:

a) een product dat niet onder bijlage I bij het Verdrag valt en dat wordt verkregen door verwerking van een in de artikelen 7 of 8 van deze verordening bedoeld product;

b) een product verkregen door menging of verwerking van verscheidene in de artikelen 7 of 8 bedoelde producten, of van onder a), in deze alinea, bedoelde producten.

De referentiehoeveelheid wordt bepaald op basis van de hoeveelheid product die bij de vervaardiging van de uitgevoerde goederen werkelijk wordt gebruikt.

Voor de berekening van deze hoeveelheid zijn de in bijlage VII vastgestelde omrekeningsnormen of, naar gelang het geval, de in artikel 8 vastgestelde bijzondere berekeningsregels, gelijkwaardigheidsverhoudingen en coëfficiënten van toepassing.

2.  In afwijking van lid 1 bedraagt de referentiehoeveelheid voor alcoholhoudende dranken op basis van granen, die zijn verwerkt in alcoholhoudende dranken bedoeld bij GN-code 2208 3,4 kg gerst per volumeprocent alcohol uit granen, per hectoliter uitgevoerde alcoholhoudende drank.

Artikel 10

1.  Voor de toepassing van de artikelen 6 tot en met 9 worden als werkelijk gebruikt beschouwd, de producten die in onverwerkte staat in het productieproces van het uitgevoerde goed zijn gebruikt.

2.  Indien in een fase van het productieproces van dit goed een basisproduct zelf wordt verwerkt tot een ander verder verwerkt basisproduct dat in een volgende fase wordt gebruikt, wordt alleen dit laatste basisproduct beschouwd als werkelijk gebruikt.

3.  De werkelijk gebruikte hoeveelheden producten, in de zin van lid 1, worden bepaald voor elk van de uitgevoerde goederen.

4.  In afwijking van de leden 1, 2 en 3 kunnen in geval van regelmatig plaatsvindende uitvoer van door een bepaalde onderneming in duidelijk omschreven technische omstandigheden vervaardigde goederen die constante kenmerken en een constante kwaliteit bezitten, die hoeveelheden met instemming van de bevoegde instantie worden bepaald, hetzij op basis van de wijze van vervaardiging van genoemde goederen, hetzij op basis van de gemiddelde hoeveelheden van de producten die over een bepaalde periode voor de vervaardiging van een gegeven hoeveelheid van deze goederen zijn gebruikt. De aldus bepaalde hoeveelheden producten worden in aanmerking genomen zolang er geen wijziging optreedt in de fabricageomstandigheden van de goederen.

De aldus bepaalde hoeveelheden producten moeten ten minste eenmaal per jaar worden bevestigd, tenzij de bevoegde instantie officieel toestemming heeft gegeven.

Artikel 11

1.  Voor de in bijlage III genoemde goederen is de referentiehoeveelheid in kilogram basisproduct per 100 kg goederen de hoeveelheid die in die bijlage naast elk van die goederen is vermeld.

Voor verse deegwaren echter worden de in bijlage III vermelde hoeveelheden basisproducten omgerekend in een daarmee overeenkomende hoeveelheid droge deegwaren door deze hoeveelheden te vermenigvuldigen met het in procent uitgedrukte gehalte aan droge stof van de deegwaren en het resultaat te delen door 88.

2.  Wanneer de in bijlage III vermelde goederen gedeeltelijk zijn vervaardigd van producten waarvoor de betaling van uitvoerrestitutie onder Verordening (EG) nr. 1234/2007 valt en gedeeltelijk van andere producten, wordt de referentiehoeveelheid voor de eerstgenoemde producten bepaald overeenkomstig de artikelen 6 tot en met 10.

Artikel 12

1.  Voor het bepalen van de werkelijk gebruikte hoeveelheden landbouwproducten zijn de leden 2 en 3 van toepassing.

2.  Alle landbouwproducten die worden gebruikt in de zin van artikel 10 en die recht geven op een restitutie, maar die tijdens het normale verloop van het productieproces verdwijnen in de vorm van damp of rook of door omzetting in poeder of as die niet terugwinbaar zijn, komen in aanmerking voor die restitutie voor alle gebruikte hoeveelheden.

3.  De hoeveelheden goederen die niet worden uitgevoerd, komen niet in aanmerking voor restituties voor de werkelijk gebruikte hoeveelheden landbouwproducten.

Wanneer deze goederen dezelfde samenstelling hebben als de uitgevoerde goederen, kunnen de hoeveelheden landbouwproducten die bij de vervaardiging van de laatstgenoemde werkelijk zijn gebruikt, naar evenredigheid worden verminderd.

Artikel 13

1.  In afwijking van artikel 12, lid 3, komen verliezen van 2 gewichtspercenten of minder die normaal optreden bij de vervaardiging van de goederen, voor restitutie in aanmerking.

De drempel van 2% wordt berekend als de verhouding tussen het gewicht van de droge stof van alle gebruikte grondstoffen, na aftrek van de in artikel 12, lid 2, bedoelde hoeveelheden, en het gewicht van de droge stof van de uitgevoerde goederen, of door middel van elke andere berekeningsmethode die is aangepast aan de omstandigheden waarin de goederen worden vervaardigd.

2.  Wanneer de normaal bij de vervaardiging van de goederen optredende verliezen groter zijn dan 2%, bestaat voor de verliezen boven die drempel geen recht op restitutie voor de werkelijk gebruikte hoeveelheden landbouwproducten. De bevoegde instanties van de lidstaten kunnen echter naar behoren gerechtvaardigde hogere verliezen aanvaarden. De lidstaten delen de Commissie de gevallen mee waarin de instanties hogere verliezen hebben aanvaard, alsmede de redenen waarom zij deze hebben aanvaard.

3.  De hoeveelheden werkelijk gebruikte landbouwproducten die in reststoffen aanwezig zijn, komen voor restitutie in aanmerking.

4.  Wanneer bijproducten worden verkregen, worden de werkelijk gebruikte hoeveelheden landbouwproducten respectievelijk aan de uitgevoerde goederen en de bijproducten toegewezen.



AFDELING 3

Restitutievoeten

Artikel 14

1.  De restitutievoet voor de in bijlage I bij deze verordening opgenomen producten die worden uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I bij het Verdrag vallen, zoals bepaald in artikel 164 van Verordening (EG) nr. 1234/2007, wordt door de Commissie per 100 kg basisproduct vastgesteld voor dezelfde periode als voor de restituties voor die producten die in ongewijzigde staat worden uitgevoerd.

2.  In afwijking van lid 1 kan de restitutie echter worden vastgesteld volgens een ander tijdschema, dat is vastgesteld volgens de in artikel 16, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1216/2009 bedoelde procedure.

Artikel 15

1.  Bij de vaststelling van de restitutievoet houdt de Commissie met name rekening met:

a) de gemiddelde kosten waartegen de verwerkende industrieën zich op de markt van de Unie van basisproducten kunnen voorzien, en de op de wereldmarkt geldende prijzen;

b) de hoogte van de restituties voor de uitvoer van verwerkte landbouwproducten die onder bijlage I bij het Verdrag vallen en waarvan de vervaardiging in vergelijkbare omstandigheden geschiedt;

c) de noodzaak gelijke mededingingsvoorwaarden te waarborgen tussen de industrieën die producten uit de Unie gebruiken en die welke producten uit derde landen onder regelingen inzake actieve veredeling gebruiken;

d) de te verwachten ontwikkeling van de begrotingsuitgaven enerzijds en van de prijzen voor basisproducten in de Unie en op de wereldmarkt anderzijds;

e) beperkingen voortvloeiende uit op grond van artikel 218 van het Verdrag gesloten akkoorden.

▼C1

2.  Bij de vaststelling van de restitutievoeten wordt in voorkomend geval rekening gehouden met de steunmaatregelen of andere maatregelen van gelijke werking, die uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1234/2007 in alle lidstaten worden toegepast op basisproducten of daarmede gelijkgestelde producten.

▼B

3.  De restituties die worden toegekend bij de uitvoer van landbouwproducten die zijn verwerkt in goederen die niet onder bijlage I bij het Verdrag vallen, mogen niet hoger zijn dan de restituties die voor die producten zouden moeten worden betaald wanneer zij in ongewijzigde staat worden uitgevoerd.

Artikel 16

1.  In het geval van aardappelzetmeel bedoeld bij GN-code 1108 13 00 wordt de restitutievoet afzonderlijk vastgesteld in maisequivalenten overeenkomstig de procedure van artikel 195, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 en overeenkomstig de in artikel 15, lid 1, van deze verordening genoemde criteria. De gebruikte hoeveelheden aardappelzetmeel worden overeenkomstig artikel 8 van deze verordening omgerekend in equivalente hoeveelheden mais.

2.  Wanneer evenwel voor mengsels van D-glucitol (sorbitol) bedoeld bij de GN-codes2905 44 en 3824 60 de belanghebbende in de in artikel 45 bedoelde aangifte geen opgave doet van de in artikel 48, lid 1, onder d), vereiste gegevens of wanneer de betrokken partij bij de aangifte niet voldoende documenten verstrekt, wordt voor die mengsels de restitutievoet toegepast die geldt voor het basisproduct in het mengsel waarvoor de restitutievoet het laagste is.

Artikel 17

1.  De restituties voor zetmeel bedoeld bij de GN-codes 1108 11 00 tot en met 1108 19 90 of voor de producten vermeld in bijlage I, deel I, onder d), bij Verordening (EG) nr. 1234/2007, die zijn verkregen door verwerking van dergelijk zetmeel, worden slechts toegekend na overlegging van een verklaring van de leverancier dat de producten rechtstreeks uit graan, aardappelen of rijst zijn verkregen met uitsluiting van het gebruik van bij de productie van andere landbouwproducten of goederen verkregen bijproducten.

2.  De in lid 1 bedoelde verklaring geldt, behoudens herroeping, voor elke volgende levering afkomstig van dezelfde fabrikant. Zij wordt gecontroleerd overeenkomstig artikel 45.

Artikel 18

1.  Indien het drogestofgehalte van aardappelzetmeel dat krachtens artikel 3, lid 1, met maiszetmeel wordt gelijkgesteld, gelijk is aan of hoger is dan 80%, is de volgens artikel 14 vastgestelde restitutievoet van toepassing. Indien het drogestofgehalte lager is dan 80% is de restitutievoet gelijk aan de volgens artikel 14 vastgestelde restitutievoet, vermenigvuldigd met het feitelijke percentage van het drogestofgehalte en gedeeld door 80.

Voor alle andere zetmeelsoorten is, indien het drogestofgehalte gelijk is aan of hoger is dan 87%, de volgens artikel 14 vastgestelde restitutievoet van toepassing. Indien het drogestofgehalte lager is dan 87% is de restitutievoet gelijk aan de volgens artikel 14 vastgestelde restitutievoet, vermenigvuldigd met het feitelijke percentage van het drogestofgehalte en gedeeld door 87.

2.  Indien het drogestofgehalte van glucose- of maltodextrinestropen bedoeld bij de GN-codes 1702 30 90, 1702 40 90, 1702 90 50 of 2106 90 55 78% of meer bedraagt, is de volgens artikel 14 vastgestelde restitutievoet van toepassing. Indien het drogestofgehalte van dergelijke stropen minder is dan 78%, is de restitutievoet gelijk aan de volgens artikel 14 vastgestelde restitutievoet, vermenigvuldigd met het feitelijke percentage van het drogestofgehalte en gedeeld door 78.

3.  Voor de toepassing van lid 1 wordt het drogestofgehalte van zetmeel bepaald volgens de in bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 687/2008 ( 11 ) van de Commissie bedoelde methode en wordt het drogestofgehalte van glucose- of maltodextrinestropen bepaald volgens de in bijlage II bij Richtlijn 79/796/EEG ( 12 ) van de Commissie bedoelde methode 2 of elke andere geschikte analysemethode die ten minste dezelfde waarborgen biedt.

4.  Bij de in artikel 45 bedoelde aangifte moet de aanvrager het drogestofgehalte van het gebruikte zetmeel of van de gebruikte glucose- of maltodextrinestropen aangeven.

Artikel 19

1.  De restituties voor caseïne bedoeld bij GN-code 3501 10, caseïnaten bedoeld bij GN-code 3501 90 90 of ovoalbumine bedoeld bij de GN-codes 3502 11 90 en 3502 19 90, uitgevoerd in ongewijzigde staat, kunnen naar gelang van de bestemming worden gedifferentieerd als dat noodzakelijk is wegens:

a) de toestand van de wereldhandel in die goederen;

b) specifieke eisen van sommige markten;

c) internationale handelsovereenkomsten.

2.  De restitutievoet voor goederen bedoeld bij de GN-codes 1902 11 00, 1902 19 en 1902 40 10 kan naar gelang van de bestemming worden gedifferentieerd.

3.  De restitutie kan verschillend zijn naargelang de restitutievoet overeenkomstig artikel 26 al dan niet vooraf is vastgesteld.

Artikel 20

1.  De restitutievoet is die welke geldt op de dag waarop de goederen worden uitgevoerd, behalve in de volgende gevallen:

a) overeenkomstig artikel 26 is verzocht om vaststelling vooraf van de restitutievoet;

b) een aanvraag is gedaan overeenkomstig artikel 37, lid 2, en de restitutievoet is vooraf vastgesteld op de dag waarop de aanvraag van het restitutiecertificaat is ingediend.

2.  In geval van toepassing van het stelsel van vaststelling vooraf van de restitutievoet, is de restitutievoet die geldt op de dag van de indiening van het verzoek om vaststelling vooraf, van toepassing op goederen die worden uitgevoerd op een latere datum tijdens de geldigheidsduur van het restitutiecertificaat zoals bepaald in artikel 35, lid 2.

Voor verwerkte producten op basis van granen en rijst wordt de restitutievoet aangepast volgens dezelfde regels als die welke worden toegepast bij de vaststelling vooraf van de restitutievoet voor basisproducten die in ongewijzigde staat worden uitgevoerd, evenwel met gebruikmaking van de in bijlage V vermelde omrekeningscoëfficiënten.

3.  Voor uittreksels van restitutiecertificaten, in de zin van Verordening (EG) nr. 376/2008, kunnen geen vaststellingen vooraf worden verricht los van de certificaten waarop zij betrekking hebben.



HOOFDSTUK III

RESTITUTIECERTIFICATEN



AFDELING 1

Algemene bepalingen

Artikel 21

1.  De lidstaten geven aan iedere aanvrager, ongeacht zijn plaats van vestiging in de Unie, restitutiecertificaten af die in de gehele Unie geldig zijn.

De restitutiecertificaten garanderen de betaling van de restitutie, mits de in hoofdstuk V vastgestelde voorwaarden zijn vervuld. In het certificaat kunnen de restitutievoeten vooraf worden vastgesteld. De certificaten zijn slechts in één begrotingsperiode geldig.

2.  De toekenning van restituties voor de uitvoer van basisproducten in de vorm van in bijlage II vermelde goederen of voor onder douanecontrole geplaatste granen voor de vervaardiging van alcoholhoudende dranken bedoeld in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1670/2006, is afhankelijk van de overlegging van een overeenkomstig artikel 24 van deze verordening afgegeven restitutiecertificaat.

De in de eerste alinea bedoelde granen worden geacht te zijn uitgevoerd.

De eerste alinea is niet van toepassing op leveringen bedoeld in artikel 4, lid 1, tweede alinea, derde streepje, artikel 33, lid 1, artikel 37, lid 1, artikel 41, lid 1, en artikel 43, lid 1, van Verordening (EG) nr. 612/2009 en op de uitvoer bedoeld in hoofdstuk IV van deze verordening.

3.  De toekenning van de restitutie uit hoofde van het in artikel 20, lid 2, bedoelde stelsel van vaststelling vooraf is afhankelijk van de overlegging van een restitutiecertificaat waarin de vaststelling vooraf van de restitutievoeten is opgenomen.

Artikel 22

1.  Verordening (EG) nr. 376/2008 is van toepassing op de in deze verordening bedoelde restitutiecertificaten.

2.  De bepalingen in Verordening (EG) nr. 376/2008 betreffende de rechten en de verplichtingen die voortvloeien uit de restitutiecertificaten die in hoeveelheden zijn gespecificeerd, zijn van overeenkomstige toepassing op de rechten en de verplichtingen die voortvloeien uit de in deze verordening bedoelde restitutiecertificaten die in euro’s zijn gespecificeerd, rekening houdend met bijlage VI bij deze verordening.

3.  In afwijking van de leden 1 en 2 van dit artikel zijn artikel 7, leden 2 en 4, de artikelen 8, 11 en 13, artikel 17, lid 1, de artikelen 20, 23, 31, 32 en 34, artikel 35, lid 6, en de artikelen 41, 45, 46 en 48 van Verordening (EG) nr. 376/2008 niet van toepassing op de in deze verordening bedoelde restitutiecertificaten.

4.  Voor de toepassing van de artikelen 39 en 40 van Verordening (EG) nr. 376/2008 kunnen certificaten die tot en met 30 september geldig zijn, niet worden verlengd.

In deze gevallen wordt het certificaat voor de als gevolg van overmacht niet aangevraagde bedragen geannuleerd en de desbetreffende zekerheid vrijgegeven.

Artikel 23

1.  Aanvragen voor restitutiecertificaten, behalve die voor de in artikel 36 bedoelde voedselhulptransacties, zijn slechts geldig indien een zekerheid gelijk aan 10% van het aangevraagde bedrag wordt gesteld overeenkomstig de in artikel 14 van Verordening (EG) nr. 376/2008 vastgestelde voorwaarden.

2.  De zekerheid wordt vrijgegeven overeenkomstig de in artikel 40 van deze verordening vastgestelde voorwaarden.

Artikel 24

1.  De aanvragen voor restitutiecertificaten en de restitutiecertificaten zelf zijn gebaseerd op het in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 376/2008 opgenomen formulier „Uitvoer- of voorfixatiecertificaat” en bevatten het bedrag in euro’s.

Deze documenten worden ingevuld overeenkomstig de aanwijzingen in bijlage VI bij deze verordening.

2.  Wanneer de aanvrager niet voornemens is de uitvoer te verrichten vanuit een andere lidstaat dan die waar hij het restitutiecertificaat aanvraagt, kan de bevoegde instantie het opgestelde restitutiecertificaat bewaren, met name in de vorm van een elektronisch bestand. In dat geval deelt de bevoegde instantie de aanvrager mee, dat zijn restitutiecertificaat is geregistreerd en verstrekt zij hem de gegevens die zijn vermeld op het exemplaar van de houder van het restitutiecertificaat, hierna „exemplaar nr. 1” genoemd. Het exemplaar van het restitutiecertificaat van de instantie van afgifte, hierna „exemplaar nr. 2” genoemd, wordt niet afgegeven.

De bevoegde instantie registreert alle gegevens van de in de delen III en IV van bijlage VI bedoelde restitutiecertificaten, alsmede de afschrijvingen van het certificaat.

Artikel 25

1.  De uit certificaten voortvloeiende verplichtingen zijn niet overdraagbaar. De uit certificaten voortvloeiende rechten kunnen door de houder gedurende de geldigheidsduur van het certificaat worden overgedragen, mits de uit elk certificaat of uittreksel daarvan voortvloeiende rechten slechts aan één enkele cessionaris worden overgedragen. Deze overdracht heeft betrekking op de nog niet op het certificaat of uittreksel afgeschreven hoeveelheden.

2.  De cessionaris mag zijn recht niet op zijn beurt overdragen, maar mag het aan de houder retrocederen. Retrocessies hebben betrekking op de nog niet op het certificaat of uittreksel afgeschreven hoeveelheden. In dit geval brengt de instantie van afgifte in vak 6 van het certificaat een van de in bijlage VIII opgenomen vermeldingen aan.

3.  Ingeval door de houder om overdracht of door de cessionaris om retrocessie wordt verzocht, nemen de instantie van afgifte of de door de lidstaat aangewezen instantie of een van de door de lidstaat aangewezen instanties, in het certificaat of, in voorkomend geval, in het uittreksel ervan, de volgende vermeldingen op:

a) de naam en het adres van de cessionaris overeenkomstig lid 1, of de in lid 2 bedoelde vermelding;

b) de datum van de overdracht of retrocessie, gewaarmerkt door plaatsing van het stempel van de instantie die de vermelding aanbrengt.

4.  De overdracht of retrocessie is van kracht met ingang van de datum van de in lid 3, onder b), bedoelde vermelding.

Artikel 26

1.  Aanvragen tot vaststelling vooraf van de restitutievoeten betreffen alle toepasselijke restitutievoeten.

2.  De aanvraag tot vaststelling vooraf kan uitsluitend worden ingediend, tegelijk met de aanvraag van het restitutiecertificaat, dan wel op elk tijdstip vanaf de dag waarop het restitutiecertificaat wordt toegekend.

3.  Aanvragen tot vaststelling vooraf worden ingediend overeenkomstig deel II van bijlage VI door middel van het formulier in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 376/2008. De vaststelling vooraf is niet van toepassing op uitvoer die geschiedt vóór de dag waarop het verzoek wordt ingediend.

4.  Aanvragen om vaststelling vooraf die donderdags zijn ingediend, worden geacht op de volgende werkdag te zijn ingediend.

Artikel 27

1.  De houder van een restitutiecertificaat kan een uittreksel van het certificaat aanvragen, dat wordt opgesteld op het in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 376/2008 opgenomen formulier. De aanvraag bevat de in bijlage VI, afdeling II, punt 3, bij deze verordening bedoelde gegevens.

Het bedrag waarvoor een uittreksel wordt aangevraagd, wordt in het oorspronkelijke certificaat vermeld.

2.  Onverminderd artikel 9 van Verordening (EG) nr. 376/2008, kunnen van certificaten die in een van de lidstaten als geldig zijn geregistreerd, uittreksels worden gemaakt, die in de gehele Unie geldig zijn.

Artikel 28

1.  Elke exporteur stelt een specifieke betalingsaanvraag op in de zin van artikel 46 van Verordening (EG) nr. 612/2009. Deze wordt, vergezeld van de desbetreffende certificaten, bij de tot betaling gemachtigde instantie ingediend, behalve bij registratie van de certificaten bedoeld in artikel 24, lid 2, van deze verordening, of bij uitvoer waarvoor geen restitutiecertificaten van toepassing zijn.

De bevoegde instantie kan oordelen dat de specifieke aanvraag niet het in artikel 46, lid 2, van Verordening (EG) nr. 612/2009 bedoelde dossier voor de betaling is.

De bevoegde instantie kan de specifieke aanvraag beschouwen als de aangifte ten uitvoer in de zin van artikel 5, lid 1, van Verordening (EG) nr. 612/2009. In dat geval geldt als datum van ontvangst van de specifieke aanvraag door de in lid 2 van dit artikel bedoelde tot betaling gemachtigde instantie, de datum waarop die instantie de aangifte ten uitvoer heeft ontvangen. In alle andere gevallen moet de specifieke aanvraag bijzonderheden betreffende de aangifte ten uitvoer bevatten, met inbegrip van het referentienummer van de verklaring ten uitvoer.

2.  De tot betaling gemachtigde instantie bepaalt het aangevraagde bedrag op basis van de informatie in de specifieke aanvraag, en baseert zich hierbij uitsluitend op de hoeveelheid en de aard van de uitgevoerde basisproducten en op de geldende restitutievoeten. De aangifte ten uitvoer bevat een duidelijke vermelding van of verwijzing naar deze gegevens.

De tot betaling gemachtigde instantie boekt dit bedrag van het restitutiecertificaat af binnen een termijn van zes maanden vanaf de datum van ontvangst van de specifieke aanvraag.

De afboeking van het certificaat geschiedt op de keerzijde van exemplaar nr. 1. De vakken 28, 29 en 30 bevatten in plaats van de hoeveelheid het bedrag in euro’s.

De derde alinea is van overeenkomstige toepassing op certificaten die in elektronische vorm worden bewaard.

3.  Indien het restitutiecertificaat niet is geregistreerd zoals bedoeld in artikel 24, lid 2, wordt exemplaar nr. 1 van het certificaat na afboeking teruggegeven aan de houder of, op aanvraag van de exporteur, door de tot betaling gemachtigde instantie bewaard.

4.  De zekerheid die wordt ingehouden voor het bedrag dat op het restitutiecertificaat voor uitgevoerde goederen is afgeboekt, kan worden vrijgegeven of worden overgedragen als zekerheid voor betaling vooraf van de restitutie overeenkomstig titel II, hoofdstuk 2, van Verordening (EG) nr. 612/2009.

Artikel 29

1.  Restitutiecertificaten die uit hoofde van eenzelfde begrotingsperiode worden afgegeven, kunnen afzonderlijk in zes tranches worden aangevraagd. De certificaataanvragen moeten uiterlijk worden ingediend op:

a) 7 september voor certificaten voor gebruik vanaf 1 oktober;

b) 7 november voor certificaten voor gebruik vanaf 1 december;

c) 7 januari voor certificaten voor gebruik vanaf 1 februari;

d) 7 maart voor certificaten voor gebruik vanaf 1 april;

e) 7 mei voor certificaten voor gebruik vanaf 1 juni;

f) 7 juli voor certificaten voor gebruik vanaf 1 augustus.

2.  Marktdeelnemers mogen alleen restitutiecertificaten aanvragen voor de tranche die overeenstemt met de eerste in de eerste alinea, onder a) tot en met f), genoemde indieningsdatum die volgt op de datum van de aanvraag.

Artikel 30

De uiterste data waarop de lidstaten de Commissie van de certificaataanvragen in kennis stellen, zijn de volgende:

a) 14 september voor certificaten bedoeld in artikel 29, eerste alinea, onder a);

b) 14 november voor certificaten bedoeld in artikel 29, eerste alinea, onder b);

c) 14 januari voor certificaten bedoeld in artikel 29, eerste alinea, onder c);

d) 14 maart voor certificaten bedoeld in artikel 29, eerste alinea, onder d);

e) 14 mei voor certificaten bedoeld in artikel 29, eerste alinea, onder e);

f) 14 juli voor certificaten bedoeld in artikel 29, eerste alinea, onder f).

Artikel 31

1.  Het totale bedrag waarvoor voor elke begrotingsperiode restitutiecertificaten kunnen worden afgegeven, wordt overeenkomstig lid 2 bepaald.

2.  Van het cijfer dat het maximumbedrag van de restituties weergeeft, dat is bepaald overeenkomstig artikel 9, lid 2, van de Overeenkomst, worden de volgende bedragen afgetrokken:

a) het bedrag waarmee het maximumbedrag is overschreden en dat in de loop van het voorgaande begrotingsjaar ten onrechte is toegekend;

b) het voor uitvoer gereserveerde bedrag, bedoeld in hoofdstuk IV van deze verordening;

c) de bedragen waarvoor in de loop van de in aanmerking genomen begrotingsperiode restitutiecertificaten zijn afgegeven.

3.  Het bedrag waarvoor de in artikel 41 bedoelde afgegeven certificaten zijn teruggezonden, wordt bij het op grond van lid 2 verkregen cijfer opgeteld.

4.  Het in hoofdstuk IV bedoelde voor uitvoer gereserveerde bedrag dat niet is gebruikt, wordt bij het op grond van lid 2 verkregen cijfer opgeteld.

5.  Wanneer er onzekerheid bestaat over een van de in de lid 2, onder a), b) en c), bedoelde bedragen, wordt daar bij de vaststelling van het definitieve bedrag rekening mee gehouden.

Artikel 32

Het totale bedrag waarvoor certificaten voor elk van de in artikel 29 bedoelde tranches kunnen worden afgegeven, bedraagt:

a) 30 % van het overeenkomstig artikel 31 berekende bedrag, zoals vastgesteld op 14 september, in het geval van de in artikel 29, eerste alinea, onder a), bedoelde tranche;

b) 27 % van het overeenkomstig artikel 31 berekende bedrag, zoals vastgesteld op 14 november, in het geval van de in artikel 29, eerste alinea, onder b), bedoelde tranche;

c) 32 % van het overeenkomstig artikel 31 berekende bedrag, zoals vastgesteld op 14 januari, in het geval van de in artikel 29, eerste alinea, onder c), bedoelde tranche;

d) 44 % van het overeenkomstig artikel 31 berekende bedrag, zoals vastgesteld op 14 maart, in het geval van de in artikel 29, eerste alinea, onder d), bedoelde tranche;

e) 67 % van het overeenkomstig artikel 31 berekende bedrag, zoals vastgesteld op 14 mei, in het geval van de in artikel 29, eerste alinea, onder e), bedoelde tranche;

f) 100 % van het overeenkomstig artikel 31 berekende bedrag, zoals vastgesteld op 14 juli, in het geval van de in artikel 29, eerste alinea, onder f), bedoelde tranche.



AFDELING 2

Aanvragen en afgifte van restitutiecertificaten

Artikel 33

1.  Wanneer het totale bedrag dat wordt gevraagd in de in een van de desbetreffende periodes ontvangen aanvragen het in artikel 31, lid 2, bedoelde maximumbedrag overschrijdt, stelt de Commissie een verlagingscoëfficiënt vast, die van toepassing is op alle aanvragen die vóór de in artikel 29 genoemde respectieve data zijn ingediend, teneinde het in artikel 31 bedoelde maximum in acht te nemen.

De Commissie maakt de coëfficiënt binnen vijf werkdagen na de in artikel 30 bedoelde data bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2.  Wanneer de Commissie een verlagingscoëfficiënt vaststelt, worden certificaten afgegeven tot het gevraagde bedrag, vermenigvuldigd met 1 minus de overeenkomstig lid 1 van dit artikel of artikel 34, lid 3, onder a), vastgestelde verlagingscoëfficiënt.

Voor de in artikel 29, eerste alinea, onder f), bedoelde tranche kan de aanvrager binnen vijf werkdagen na de bekendmaking van de coëfficiënt in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn aanvraag echter intrekken.

3.  De lidstaten delen de Commissie uiterlijk 1 augustus de bedragen mee waarvoor overeenkomstig lid 2, tweede alinea, certificaataanvragen zijn ingetrokken.

Artikel 34

1.  Indien na de indieningsdatum voor aanvragen voor restitutiecertificaten voor een bepaalde in artikel 29, lid 1, bedoelde tranche geen verlagingscoëfficiënt uit hoofde van artikel 33, lid 1, is bekendgemaakt, kunnen de marktdeelnemers een aanvraag voor de afgifte van een restitutiecertificaat indienen voor het resterende bedrag dat voor die tranche nog beschikbaar is en waarvoor nog geen aanvraag is ingediend.

De aanvraag wordt ingediend in de periode tot de volgende in artikel 29, lid 1, bedoelde indieningsdatum.

2.  De aanvragen die in de loop van een week zijn ingediend, worden de daaropvolgende maandag door de lidstaten aan de Commissie meegedeeld. De desbetreffende certificaten kunnen worden afgegeven vanaf de woensdag die volgt op de mededeling, tenzij de Commissie andere instructies geeft.

3.  Wanneer het totale bedrag waarvoor in een bepaalde aanvraagweek aanvragen zijn ontvangen het in lid 1 bedoelde resterende beschikbare bedrag overschrijdt, neemt de Commissie een of meer van de volgende maatregelen:

a) zij stelt een verlagingscoëfficiënt vast, die geldt voor de in die bepaalde aanvraagweek ingediende certificaataanvragen die aan de Commissie zijn meegedeeld en waarvoor nog geen restitutiecertificaten zijn afgegeven;

b) zij geeft de lidstaten opdracht de in die bepaalde aanvraagweek ingediende aanvragen die nog niet aan de Commissie zijn meegedeeld, af te wijzen;

c) zij schorst de indiening van aanvragen voor restitutiecertificaten.

4.  De op grond van lid 3 vastgestelde verordeningen worden binnen drie dagen na mededeling van de in lid 2 bedoelde aanvragen bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 35

1.  Restitutiecertificaten zijn geldig vanaf de datum van afgifte, zoals bepaald in artikel 22, lid 1, van Verordening (EG) nr. 376/2008.

2.  Behoudens de tweede alinea zijn restitutiecertificaten geldig tot de laatste dag van de vijfde maand die volgt op de maand waarin de certificaataanvraag is ingediend, of tot de laatste dag van de begrotingsperiode indien deze op een eerdere datum valt.

De in artikel 36 bedoelde restitutiecertificaten zijn echter geldig tot de laatste dag van de vijfde maand die volgt op de maand waarin de certificaataanvraag is ingediend.

3.  Indien de restitutievoeten vooraf worden vastgesteld overeenkomstig artikel 26, blijven deze geldig tot de laatste dag van de geldigheidstermijn van het certificaat.

Artikel 36

Verordening (EG) nr. 2298/2001 ( 13 ) van de Commissie is van toepassing op aanvragen voor restitutiecertificaten en restitutiecertificaten die zijn afgegeven voor de uitvoer van goederen die deel uitmaken van een internationale voedselhulptransactie in de zin van artikel 10, lid 4, van de Overeenkomst.

Artikel 37

1.  De leden 2 tot en met 11 van dit artikel gelden voor de toepassing van artikel 47 van Verordening (EG) nr. 376/2008.

2.  Vanaf 1 oktober van elke begrotingsperiode kunnen aanvragen voor certificaten in verband met een aanbesteding die in een importerend derde land is uitgeschreven, waarin de uitvoerrestitutie vooraf wordt vastgesteld op de dag waarop de aanvraag wordt ingediend, overeenkomstig dit artikel worden ingediend buiten de in de artikelen 29 en 34 vastgestelde perioden, indien de som van de bedragen die betrekking hebben op een enkele aanbesteding waarvoor een of meer exporteurs een of meer certificaataanvragen hebben ingediend en waarvoor nog geen certificaat is afgegeven, maximaal 2 miljoen euro bedraagt.

Dat maximum kan echter op 4 miljoen euro worden gebracht indien geen van de in artikel 33, lid 1, of artikel 34, lid 3, bedoelde verlagingscoëfficiënten die sinds het begin van de begrotingsperiode zijn bekendgemaakt, meer dan 50% bedraagt.

3.  Het bedrag waarvoor het certificaat of de certificaten worden aangevraagd, mag niet hoger zijn dan de in de aanbesteding aangegeven hoeveelheid vermenigvuldigd met de desbetreffende restitutievoet of -voeten, die vooraf is of zijn vastgesteld op de dag waarop de aanvraag is ingediend. Met de in de inschrijvingen genoemde toleranties of opties wordt geen rekening gehouden.

►C1  4.  Behalve de in artikel 47, lid 3, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 376/2008 bedoelde gegevens, delen de lidstaten ◄ de Commissie onverwijld de bedragen waarvoor elk certificaat wordt aangevraagd, alsmede de datum en het tijdstip van indiening van de aanvraag mee.

5.  Wanneer de som van de overeenkomstig lid 4 meegedeelde bedragen en de bedragen waarvoor in het kader van dezelfde aanbesteding reeds een of meer certificaten zijn aangevraagd, het in lid 2 bedoelde toepasselijke maximumbedrag overschrijdt, deelt de Commissie de lidstaten binnen twee werkdagen na ontvangst van de in lid 4 bedoelde bijkomende mededeling mee dat het restitutiecertificaat niet aan de marktdeelnemers mag worden afgegeven.

6.  De Commissie kan de toepassing van lid 2 schorsen indien de totale som van de bedragen van de restitutiecertificaten die overeenkomstig artikel 47 van Verordening (EG) nr. 376/2008 kunnen worden afgegeven, in een begrotingsperiode meer dan 4 miljoen euro bedraagt. Schorsingsbesluiten worden in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt.

7.  In afwijking van artikel 35, leden 1 en 2, van deze verordening zijn restitutiecertificaten die overeenkomstig artikel 47 van Verordening (EG) nr. 376/2008 zijn afgegeven, geldig met ingang van de dag waarop zij zijn afgegeven in de zin van artikel 22, lid 2, van Verordening (EG) nr. 376/2008. Het restitutiecertificaat is geldig tot het einde van de achtste maand die volgt op de maand waarin het is afgegeven, of tot en met 30 september, indien deze datum eerder is. De vooraf vastgestelde restitutievoeten zijn geldig tot de laatste dag van de geldigheidsduur van het certificaat.

8.  Wanneer overeenkomstig artikel 47, lid 9, onder a), van Verordening (EG) nr. 376/2008 ten genoegen van de bevoegde instantie is aangetoond dat de instelling die de aanbesteding heeft gehouden, het contract heeft verbroken om redenen die degene aan wie de levering is gegund niet zijn aan te rekenen, en die niet als overmacht worden beschouwd, geeft die bevoegde instantie de zekerheid vrij, in gevallen waarin de vooraf vastgestelde restitutievoet voor het basisproduct waarvan het restitutiebedrag vergeleken met de andere gebruikte basisproducten het hoogste is, hoger is dan of gelijk is aan de restitutievoet die geldt op de laatste dag van de geldigheidsduur van het certificaat.

9.  Wanneer overeenkomstig artikel 47, lid 9, onder b), van Verordening (EG) nr. 376/2008 ten genoegen van de bevoegde instantie is aangetoond, dat de instelling die de aanbesteding heeft gehouden, degene aan wie de levering is gegund, om redenen die hem niet zijn aan te rekenen en die niet als overmacht worden beschouwd, wijzigingen van het contract heeft opgelegd, kan die bevoegde instantie de geldigheidsduur van het certificaat en de periode waarvoor de vooraf vastgestelde restitutie moet gelden, tot 30 september verlengen.

10.  Wanneer degene aan wie de levering is gegund, overeenkomstig artikel 47, lid 9, onder c), van Verordening (EG) nr. 376/2008 het bewijs levert, dat de aanbesteding of het op grond van de gunning gesloten contract voorzag in een onderschrijdingstolerantie of een onderschrijdingsoptie van meer dan 5%, en dat de instelling die de aanbesteding heeft gehouden, van die bepaling gebruikmaakt, wordt de verplichting tot uitvoer beschouwd als te zijn nagekomen indien de uitgevoerde hoeveelheid ten hoogste 10% kleiner is dan de hoeveelheid waarvoor het certificaat is afgegeven.

De eerste alinea is van toepassing op voorwaarde dat de vooraf vastgestelde restitutievoet voor het basisproduct waarvan het restitutiebedrag vergeleken met de andere gebruikte basisproducten het hoogste is, hoger is dan of gelijk is aan de restitutievoet die geldt op de laatste dag van de geldigheidsduur van het certificaat. In dit geval wordt de in artikel 40, leden 3 en 5, van deze verordening genoemde 95% vervangen door 90%.

11.  Voor de toepassing van de punten 1 tot en met 10 van dit artikel bedraagt de in artikel 47, lid 5, van Verordening (EG) nr. 376/2008 vastgestelde termijn 44 dagen in plaats van 21 dagen.



AFDELING 3

Zekerheden

Artikel 38

1.  De afgifte van een restitutiecertificaat verplicht de houder om voor tijdens de geldigheidsduur van het certificaat uitgevoerde goederen restituties aan te vragen tot een bedrag dat gelijk is aan het bedrag waarvoor het restitutiecertificaat is afgegeven.

De naleving van de in de eerste alinea bedoelde verplichting wordt gegarandeerd door het stellen van de in artikel 23 bedoelde zekerheid.

2.  De in de eerste alinea van lid 1 bedoelde verplichting wordt beschouwd als een primaire eis in de zin van artikel 20, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 2220/85.

Artikel 39

1.  De primaire eis wordt geacht te zijn vervuld indien de exporteur de specifieke aanvraag betreffende de tijdens de geldigheidsduur van het restitutiecertificaat uitgevoerde goederen overeenkomstig de voorwaarden van artikel 28 en deel V van bijlage VI heeft toegezonden.

2.  In het geval dat de specifieke aanvraag niet de aangifte ten uitvoer is, moet zij, behoudens overmacht, worden ingediend binnen drie maanden na de vervaldatum van het restitutiecertificaat waarvan het nummer op de specifieke aanvraag is aangebracht.

Wanneer de in de eerste alinea bedoelde termijn van drie maanden niet wordt nageleefd, kan de primaire eis niet worden geacht te zijn vervuld.

3.  Het bewijs dat de primaire eis is vervuld, wordt geleverd door overlegging aan de bevoegde instantie van exemplaar nr. 1 van het overeenkomstig artikel 28, lid 2, naar behoren afgeboekte restitutiecertificaat. Dit bewijs wordt uiterlijk aan het einde van de twaalfde maand volgende op het einde van de geldigheidsduur van het restitutiecertificaat geleverd.

De eerste alinea is van overeenkomstige toepassing op in overeenstemming met artikel 24, lid 2, geregistreerde certificaten.

4.  In afwijking van artikel 22, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 2220/85 wordt de in artikel 23 van deze verordening bedoelde zekerheid verbeurd in verhouding tot het bedrag waarvoor het vereiste bewijs niet binnen de in de leden 2 en 3 vermelde termijnen is geleverd.

Artikel 40

1.  Bij toepassing van een verlagingscoëfficiënt op grond van artikel 33, lid 2, of artikel 34, lid 3, onder a), wordt het deel van de zekerheid dat gelijk is aan het gedeponeerde bedrag vermenigvuldigd met de verlagingscoëfficiënt, onverwijld vrijgegeven.

2.  Wanneer de aanvrager zijn certificaataanvraag overeenkomstig artikel 33, lid 2, tweede alinea, intrekt, wordt 80% van de oorspronkelijke zekerheid vrijgegeven.

3.  De zekerheid wordt geheel vrijgegeven wanneer de houder van het certificaat restituties heeft aangevraagd ten belope van 95% van het bedrag waarvoor het certificaat is afgegeven.

4.  Op verzoek van de houder kunnen de lidstaten de zekerheid in gedeelten vrijgeven naar evenredigheid van de bedragen waarvoor aan de in artikel 39, leden 1 en 3, bedoelde voorwaarden is voldaan, mits het bewijs is geleverd dat een bedrag gelijk aan ten minste 5% van het in het certificaat vermelde bedrag is aangevraagd.

5.  Wanneer aanvragen voor restituties zijn ingediend voor minder dan 95% van het bedrag waarvoor het certificaat is afgegeven, wordt een deel van de zekerheid, gelijk aan 10% van het verschil tussen 95% van het bedrag waarvoor het certificaat is afgegeven, en het daadwerkelijk gebruikte restitutiebedrag, verbeurd.

6.  Wanneer het bedrag waarvoor aan de in artikel 39, leden 1 en 3, bedoelde voorwaarden is voldaan, echter lager is dan 5% van het in het certificaat vermelde bedrag, wordt de gehele zekerheid verbeurd.

7.  Wanneer voor een certificaat het totale bedrag van de zekerheid dat zou zijn verbeurd, 100 euro of minder bedraagt, geeft de betrokken lidstaat de volledige zekerheid vrij.

Artikel 41

1.  Wanneer het certificaat of een uittreksel van het certificaat tijdens het eerste tweederde deel van de geldigheidsduur ervan aan de instantie van afgifte wordt teruggezonden, wordt het dienovereenkomstige te verbeuren zekerheidsbedrag met 40% verminderd, met dien verstande dat elk dagdeel als een gehele dag wordt geteld.

2.  Wanneer het certificaat of een uittreksel van het certificaat tijdens het laatste derde deel van de geldigheidsduur ervan of gedurende de maand volgende op het verstrijken van de geldigheidsduur, aan de instantie van afgifte wordt teruggezonden, wordt het desbetreffende te verbeuren zekerheidsbedrag met 25% verminderd.

3.  De leden 1 en 2 gelden slechts voor certificaten en uittreksels van certificaten die gedurende de begrotingsperiode waarvoor de certificaten zijn afgegeven, aan de instantie van afgifte worden teruggezonden, mits zij uiterlijk op 31 augustus van die periode worden teruggezonden.



HOOFDSTUK IV

NIET DOOR CERTIFICATEN GEDEKTE UITVOER

Artikel 42

▼M2

1.  Certificaten zijn niet vereist voor uitvoer waarvoor aanvragen die de marktdeelnemer tijdens het begrotingsjaar indient, niet leiden tot betaling van meer dan 200 000 EUR.

▼B

2.  Certificaten zijn niet vereist voor leveringen die zijn bedoeld in artikel 4, lid 1, tweede alinea, derde streepje, en in artikel 33, lid 1, artikel 37, lid 1, artikel 41, lid 1, en artikel 43, lid 1, van Verordening (EG) nr. 612/2009.

3.  De leden 1 en 2 zijn ook van toepassing op de uitvoer van marktdeelnemers die een restitutiecertificaat hebben gehad tijdens de desbetreffende begrotingsperiode of die een certificaat hebben op de dag van uitvoer.

4.  De leden 1 tot en met 3 zijn alleen van toepassing in de lidstaat waar de marktdeelnemer is gevestigd.

Artikel 43

▼M2

1.  Voor elke begrotingsperiode komt de in artikel 42, lid 1, bedoelde uitvoer voor betaling van een restitutie in aanmerking binnen de grenzen van een totale reserve van 80 miljoen EUR voor elk begrotingsjaar.

▼B

2.  Restituties bij uitvoer in het kader van internationale voedselhulptransacties in de zin van artikel 10, lid 4, van de Overeenkomst en restituties op leveringen bedoeld in artikel 4, lid 1, tweede alinea, derde streepje, artikel 33, lid 1, artikel 37, lid 1, artikel 41, lid 1, en artikel 43, lid 1, van Verordening (EG) nr. 612/2009 worden bij de vaststelling van het uitgavenniveau in het kader van de in lid 1 bedoelde reserve buiten beschouwing gelaten.

Artikel 44

1.  Wanneer het totaal van de door de lidstaten overeenkomstig artikel 53 meegedeelde bedragen oploopt tot 30 miljoen euro, kan de Commissie, rekening houdend met de internationale verplichtingen van de Unie, de toepassing van artikel 43, lid 1, op de niet door een restitutiecertificaat gedekte uitvoer gedurende maximaal 20 werkdagen schorsen.

2.  Onder de in lid 1 bedoelde omstandigheden kan de Commissie overeenkomstig artikel 16, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1216/2009 de toepassing van artikel 43, lid 1, van deze verordening op de niet door een restitutiecertificaat gedekte uitvoer gedurende een periode van meer dan 20 werkdagen schorsen.



HOOFDSTUK V

VERPLICHTINGEN VOOR DE EXPORTEUR

Artikel 45

1.  De belanghebbende doet bij uitvoer van de goederen aangifte van de hoeveelheden basisproducten, van de door de verwerking daarvan verkregen producten of van de overeenkomstig artikel 3 met een van deze beide categorieën gelijkgestelde producten die bij de vervaardiging van de goederen werkelijk zijn gebruikt in de zin van artikel 10 en waarvoor restitutie wordt gevraagd, of verwijst op andere wijze naar deze samenstelling, wanneer deze overeenkomstig artikel 10, vierde alinea, is bepaald.

2.  Wanneer bij de vervaardiging van de uit te voeren goederen andere goederen zijn verwerkt, vermeldt de aangifte van de belanghebbende niet alleen de hoeveelheid van de werkelijk gebruikte goederen, maar ook de aard en de hoeveelheid van elk der basisproducten, van de door verwerking daarvan verkregen producten en/of van de overeenkomstig artikel 3 met een van deze twee categorieën gelijkgestelde producten waarvan de goederen zijn vervaardigd.

Tot staving van zijn aangifte verstrekt de belanghebbende de bevoegde instanties alle door deze dienstig geachte documenten en inlichtingen. Deze documenten en inlichtingen kunnen in elektronische vorm worden opgeslagen en ingediend.

De bevoegde instanties controleren met alle passende middelen de juistheid van de aangifte.

3.  Op verzoek van de bevoegde instanties van de lidstaat op het grondgebied waarvan de douaneformaliteiten bij uitvoer plaatsvinden, verschaffen de bevoegde instanties van de andere lidstaten hen rechtstreeks alle inlichtingen waarover zij kunnen beschikken om de controle van de aangifte van de belanghebbende mogelijk te maken.

Artikel 46

In afwijking van artikel 45 en met de instemming van de bevoegde instanties kan de aangifte van de gebruikte producten of goederen worden vervangen door de gecumuleerde aangifte van de hoeveelheden gebruikte producten of door een verwijzing naar de aangifte van die hoeveelheden, wanneer deze reeds op grond van artikel 10, vierde alinea, zijn bepaald en op voorwaarde dat de fabrikant alle nodige gegevens voor de controle van de aangifte ter beschikking van die instanties houdt.

Artikel 47

1.  Wanneer de exporteur niet de in artikel 46 bedoelde aangifte doet of bij zijn aangifte niet voldoende gegevens verstrekt, heeft hij geen recht op een restitutie.

2.  In afwijking van lid 1 kan, indien de betrokken goederen in de kolommen 1 en 2 van bijlage IV zijn opgenomen, de belanghebbende op zijn uitdrukkelijk verzoek een restitutie worden toegekend. De aard en de hoeveelheid van de basisproducten die voor de berekening van deze restitutie in aanmerking worden genomen, worden bepaald op basis van een analyse van de uit te voeren goederen en overeenkomstig de tabel in bijlage IV. De bevoegde instantie beslist over de voorwaarden waaronder de analyse moet worden uitgevoerd en over de tot staving van het verzoek te verstrekken gegevens.

3.  De exporteur betaalt de kosten van bovengenoemde analyse.

Artikel 48

1.  Artikel 45 is niet van toepassing op de overeenkomstig bijlage III vastgestelde hoeveelheden landbouwproducten, met uitzondering van:

a) de hoeveelheden in artikel 45, lid 1, bedoelde producten, uitgevoerd in de vorm van goederen die gedeeltelijk zijn verkregen uit producten waarvoor de betaling van uitvoerrestitutie onder Verordening (EG) nr. 1234/2007 valt, en gedeeltelijk uit andere producten, overeenkomstig de in artikel 11, derde alinea, vastgestelde voorwaarden;

b) de hoeveelheden eieren of eiproducten, uitgevoerd in de vorm van deegwaren bedoeld bij GN-code 1902 11 00;

c) de hoeveelheid droge stof in verse deegwaren bedoeld in artikel 11, tweede alinea;

d) de aard van de basisproducten die werkelijk zijn gebruikt bij de vervaardiging van D-glucitol (sorbitol) bedoeld bij de GN-codes 2905 44 en 3824 60, en, in voorkomend geval, de gehalten aan D-glucitol (sorbitol) verkregen uit respectievelijk zetmeel en zetmeelproducten en sacharose;

e) de hoeveelheden caseïne, uitgevoerd in de vorm van goederen bedoeld bij GN-code 3501 90 90;

f) het aantal graden Plato van bier van mout bedoeld bij GN-code 2202 90 10;

g) de door de bevoegde instanties geaccepteerde niet-gemoute hoeveelheden gerst.

De beschrijving van de goederen op de aangifte ten uitvoer en de restitutieaanvraag voor in bijlage III bedoelde goederen moet in overeenstemming zijn met de nomenclatuur van die bijlage.

2.  Indien voor de toepassing van de artikelen 45, 46, 47 of de leden 1 of 3 van dit artikel goederen worden geanalyseerd, worden de in Verordening (EG) nr. 904/2008 ( 14 ) van de Commissie bedoelde analysemethoden gebruikt of, bij gebreke daarvan, de in Verordening (EG) nr. 900/2008 ( 15 ) van de Commissie bedoelde methoden, of die welke gelden voor de indeling in het gemeenschappelijk douanetarief van gelijksoortige in de Unie ingevoerde goederen.

3.  Het document waaruit de uitvoer blijkt, vermeldt enerzijds de hoeveelheden uitgevoerde goederen en anderzijds de hoeveelheden van de in artikel 45, lid 1, bedoelde producten of een verwijzing naar de receptuur bepaald overeenkomstig artikel 10, lid 4. Indien evenwel artikel 47, tweede alinea, wordt toegepast, vermeldt het document, in plaats van deze laatste hoeveelheden, die hoeveelheden van de in kolom 4 van bijlage IV genoemde basisproducten, die overeenkomen met de gegevens die de analyse van de uitgevoerde goederen oplevert.

4.  Om voor restitutie in aanmerking te komen, moeten goederen die vallen onder de GN-codes 0403 10 51 tot en met 0403 10 99, 0403 90 71 tot en met 0403 90 99, 0405 20 10, 0405 20 30, 2105 00 99, 3502 11 90 en 3502 19 90 voldoen aan de eisen van Verordening (EG) nr. 852/2004 en Verordening (EG) nr. 853/2004, waaronder de eis dat zij in een erkende inrichting moeten zijn bereid en aan de in bijlage II, sectie 1, bij Verordening (EG) nr. 853/2004 vermelde eisen betreffende het aanbrengen van het keurmerk moeten voldoen.

5.  Voor de toepassing van de artikelen 45 en 46 deelt elke lidstaat de Commissie de controlemaatregelen mee waarvan op zijn grondgebied voor de verschillende soorten uitgevoerde goederen gebruik wordt gemaakt. De Commissie stelt de andere lidstaten daarvan in kennis.

Artikel 49

1.  Overeenkomstig de artikelen 45 en 46 van deze verordening en krachtens artikel 12 van Verordening (EG) nr. 612/2009 legt de belanghebbende voor goederen die granen, rijst, melk, zuivelproducten of eieren bevatten zoals bedoeld in artikel 162, lid 1, onder a) i), ii), v) en vii), en b), van Verordening (EG) nr. 1234/2007, een verklaring over dat geen van de bestanddelen uit een derde land is ingevoerd, dan wel een specificatie van de hoeveelheden van die producten die uit derde landen zijn ingevoerd.

2.  Wanneer een aanvraag is ingediend voor overeenkomstig artikel 10, lid 4, te bepalen hoeveelheden mag de bevoegde instantie genoegen nemen met een verklaring van de belanghebbende waarin deze verklaart dat de granen, rijst en zuivel- en eiproducten zoals bedoeld in lid 1 die uit een derde land zijn ingevoerd, niet zullen worden gebruikt.

3.  Wanneer een aanvraag is ingediend voor overeenkomstig artikel 11, lid 1, of overeenkomstig artikel 47, lid 2, te bepalen hoeveelheden mag de bevoegde instantie genoegen nemen met een verklaring van de belanghebbende waarin deze verklaart dat de granen, rijst en zuivel- en eiproducten zoals bedoeld in lid 1 die uit een derde land zijn ingevoerd, niet zullen worden gebruikt.

4.  De in de leden 1 tot en met 3 bedoelde verklaringen kunnen door de bevoegde instanties met alle passende middelen worden gecontroleerd.



HOOFDSTUK VI

BETALING VAN DE RESTITUTIE

Artikel 50

1.  Voor tussen 1 en 15 oktober van elk jaar uitgevoerde goederen worden vóór 16 oktober geen restituties betaald.

Met betrekking de uitvoer van goederen met overlegging van een voor een begrotingsperiode afgegeven restitutiecertificaat worden, wanneer de Commissie van oordeel is dat er een gevaar bestaat dat de Unie haar internationale verbintenissen eventueel niet kan nakomen, de na het eind van die periode verschuldigde betalingen van restituties niet vóór 16 oktober verricht. In dit geval kan de in artikel 46, lid 8, van Verordening (EG) nr. 612/2009 bedoelde termijn tijdelijk worden verlengd tot drie maanden en 15 dagen bij een verordening die vóór 20 september in het Publicatieblad van de Europese Unie wordt bekendgemaakt.

2.  Voor de in bijlage II bij deze verordening opgenomen goederen geldt in afwijking van artikel 24 van Verordening (EG) nr. 612/2009 het in artikel 24, lid 1, onder a) ii), van Verordening (EG) nr. 612/2009 vermelde bedrag ongeacht het land of grondgebied van bestemming waarnaar de goederen worden uitgevoerd:

a) voor goederen die voor de verkoop in het klein zijn verpakt in verpakkingen met een netto-inhoud van niet meer dan 2,5 kg per onmiddellijke verpakking of in verpakkingen met een inhoud van niet meer dan 2 liter, met een etikettering in de zin van artikel 1, lid 3, onder a), van Richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 16 ), waarop hetzij de importeur in het land van bestemming is vermeld, hetzij de tekst luidt in een officiële taal van het land van bestemming of in een taal die in dat land gemakkelijk kan worden begrepen;

b) in gevallen waarin een bepaalde exporteur gedurende de twee jaar voorafgaande aan de datum van het verzoek om een vergunning als bedoeld in lid 3 ten minste twaalf keer naar dezelfde ontvanger(s) goederen heeft uitgevoerd die niet meer dan 90 gewichtspercenten bevatten van een van de basisproducten die voor restitutie in aanmerking komen en dezelfde GN-code met acht cijfers hebben.

3.  In de in lid 2 bedoelde gevallen kunnen de lidstaten op verzoek een officiële vergunning verlenen waarbij de betrokken exporteur wordt vrijgesteld van het overleggen van de ingevolge artikel 17 van Verordening (EG) nr. 612/2009 vereiste documenten, met uitzondering van het vervoersdocument.

De in de eerste alinea bedoelde vergunning is, behoudens intrekking, gedurende maximaal twee jaar geldig, maar kan worden verlengd. De lidstaten kunnen de vergunning naar eigen goeddunken intrekken; zij doen dit onverwijld wanneer zij redelijke gronden hebben te vermoeden dat de exporteur de vergunningsvoorwaarden niet in acht neemt.

Ingevolge de eerste alinea verleende vrijstellingen worden beschouwd als risicofactoren waarmee rekening moet worden gehouden in het kader van artikel 2, lid 1, van Verordening (EG) nr. 485/2008 van de Raad ( 17 ).

Exporteurs die gebruikmaken van de vrijstelling vermelden het nummer van de vergunning op het enig document en op de specifieke betalingsaanvraag als bedoeld in artikel 28 van deze verordening.

4.  In afwijking van lid 3 kunnen de lidstaten de betrokken exporteur in de in lid 2, onder b), bedoelde gevallen vrijstellen van het overleggen van de vervoersdocumenten voor alle uitvoer waarvoor een vergunning is afgegeven, mits van de betrokken exporteur wordt verlangd dat hij voor ten minste 10% van de bedoelde aangiften ten uitvoer of, indien dit meer is, voor één aangifte ten uitvoer per jaar vervoersdocumenten overlegt, die door de lidstaten worden geselecteerd aan de hand van de criteria in Verordening (EG) nr. 1276/2008 van de Commissie ( 18 ).

5.  De in bijlage II bij deze verordening opgenomen goederen waarvoor de exporteur het in artikel 16, lid 1, van Verordening (EG) nr. 612/2009 bedoelde bewijs niet kan leveren, worden, wanneer de aangifte ten uitvoer uiterlijk op 30 september 2007 was goedgekeurd, geacht in een derde land te zijn ingevoerd wanneer zowel een kopie van het vervoersdocument wordt overgelegd als hetzij een van de in artikel 16, lid 2, van Verordening (EG) nr. 612/2009 genoemde documenten, hetzij een door een in de Unie gevestigde erkende tussenpersoon afgegeven bankdocument waaruit blijkt dat op de rekening die de exporteur bij hem heeft lopen het bedrag voor de uitvoer is gecrediteerd, of een bewijs van betaling.

6.  Bij de toepassing van artikel 27 van Verordening (EG) nr. 612/2009 houden de lidstaten rekening met lid 5.



HOOFDSTUK VII

VERPLICHTING TOT KENNISGEVING

Artikel 51

1.  De lidstaten delen de Commissie vóór de tiende van elke maand het volgende mee:

▼C1

a) de bedragen, uitgedrukt in euro's, waarvoor in de loop van de vorige maand restitutiecertificaten zijn teruggegeven overeenkomstig artikel 41, leden 1 en 2;

▼B

b) de bedragen, uitgedrukt in euro’s, waarvoor in de loop van de vorige maand werd vastgesteld dat niet was voldaan aan de in artikel 38 bedoelde primaire eis;

▼C1

c) de in artikel 36 bedoelde restitutiecertificaten, uitgedrukt in euro's, die tijdens de vorige maand zijn afgegeven;

▼B

d) de restitutiecertificaten, uitgedrukt in euro’s, die tijdens de vorige maand zijn afgegeven overeenkomstig artikel 47 van Verordening (EG) nr. 376/2008.

De in de eerste alinea, onder b), bedoelde bedragen worden gedifferentieerd door verwijzing naar de begrotingsperiode van het restitutiecertificaat waarop zij betrekking hebben.

2.  Vóór 1 november van elk jaar delen de lidstaten de Commissie het totale bedrag, uitgedrukt in euro’s, mee dat vóór 1 oktober van dat jaar is afgeschreven op restitutiecertificaten die zijn afgegeven in de begrotingsperiode die eindigt op 30 september van het vorige kalenderjaar.

Artikel 52

1.  De lidstaten zenden, door middel van het beveiligde gegevensuitwisselingssysteem bekend onder de naam DEX, uiterlijk aan het eind van de maand die volgt op elke kalendermaand statistische gegevens betreffende de onder deze verordening vallende goederen waarvoor in de vorige maand uitvoerrestituties zijn toegekend, ingedeeld volgens de GN-code met acht cijfers, aan de Commissie toe. De gegevens omvatten:

a) de hoeveelheden van deze goederen, uitgedrukt in tonnen of in een andere maateenheid, met vermelding van de eenheid;

b) het bedrag aan uitvoerrestituties dat in de vorige maand voor elk van de desbetreffende basislandbouwproducten is toegekend, uitgedrukt in euro’s;

c) de hoeveelheden van elk van de basislandbouwproducten waarvoor restituties zijn toegekend, uitgedrukt in tonnen.

2.  De lidstaten delen de Commissie vóór 31 december van elk jaar de totale restitutiebedragen, uitgedrukt in euro’s, mee die zij daadwerkelijk hebben toegekend tijdens de begrotingsperiode die eindigt op 30 september van dat jaar voor goederen die zijn uitgevoerd in de begrotingsperiode die eindigt op 30 september van het vorige jaar en in eerdere begrotingsperioden die nog niet zijn meegedeeld, onder opgave van de desbetreffende perioden.

3.  Voor de toepassing van de leden 1 en 2 worden vooruitbetalingen als toegekende restituties beschouwd.

4.  Elk jaar vóór 31 december delen de lidstaten de Commissie de totale bedragen, uitgedrukt in euro’s, mee van de terugbetalingen van ten onrechte betaalde restituties die werden geïnd tijdens de begrotingsperiode die eindigt op 30 september van dat jaar, onder opgave van de desbetreffende periode(n).

Artikel 53

De lidstaten delen de Commissie uiterlijk op de vijfde en de twintigste van elke maand, de restitutiebedragen mee die uit hoofde van artikel 43, lid 1, zijn toegekend gedurende de periode van de zestiende tot het eind van de voorafgaande maand, respectievelijk van de eerste tot en met de vijftiende van de lopende maand. In voorkomend geval delen de lidstaten de Commissie mee dat tussen de desbetreffende dagen geen bedragen zijn toegekend.

▼M2

Artikel 53 bis

1.  Indien de restitutie die van toepassing is op alle in bijlage I vermelde basisproducten, tijdens een van de in artikel 29, lid 1, onder a) tot en met f), bedoelde perioden is opgeschort, niet is vastgesteld dan wel gelijk is aan nul, wordt de verplichting tot kennisgeving voor de lidstaten in verband met die periode als bedoeld in artikel 30 en artikel 34, lid 2, opgeschort.

2.  Indien tijdens de in artikel 51, lid 1, onder c) en d), bedoelde perioden geen restitutiecertificaten werden afgegeven, wordt de verplichting tot kennisgeving voor de lidstaten als bedoeld in artikel 51, lid 1, onder c) en d), opgeschort.

3.  Indien het geen bedragen betreft, wordt de verplichting tot kennisgeving voor de lidstaten zoals vastgelegd in artikel 51, lid 1, onder a) en b), artikel 51, lid 2, artikel 52 en de eerste zin van artikel 53, en de verplichting om mee te delen dat geen bedragen zijn toegekend, als bedoeld in de tweede zin van artikel 53, opgeschort.

▼B



HOOFDSTUK VIII

SLOTBEPALINGEN

Artikel 54

Verordening (EG) nr. 1043/2005 wordt ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar deze verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage IX.

Artikel 55

▼C1

Deze verordening treedt in werking op de tweede dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

▼B

Zij is van toepassing op aanvragen die worden ingediend vanaf 8 juli 2010 voor certificaten die worden gebruikt vanaf 1 oktober 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.




BIJLAGE I



In artikel 1 bedoelde basisproducten

GN-code

Omschrijving

ex040210 19

Melk in poeder, in korrels of in andere vaste vorm, zonder toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, met een vetgehalte van niet meer dan 1,5 gewichtspercent (productgroep 2)

ex040221 19

Melk in poeder, in korrels of in andere vaste vorm, zonder toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, met een vetgehalte van 26 gewichtspercenten (productgroep 3)

ex040410 02 t/m ex040210 16

Wei in poeder, in korrels of in andere vaste vorm, zonder toegevoegde suiker of andere zoetstoffen (productgroep 1)

ex04 05 10

Boter met een vetgehalte van 82 gewichtspercenten (productgroep 6)

ex040700 30

Pluimvee-eieren in de schaal, vers of verduurzaamd, andere dan broedeieren

ex04 08

Eieren uit de schaal en eigeel, geschikt voor menselijke consumptie, vers, gedroogd, bevroren of op andere wijze verduurzaamd, niet gezoet

1001 10 00

Harde tarwe

1001 90 99

Zachte tarwe en mengkoren, andere dan zaaigoed

1002 00 00

Rogge

1003 00 90

Gerst, andere dan zaaigoed

1004 00 00

Haver

1005 90 00

Mais, andere dan zaaigoed

ex10 06 30

Volwitte rijst

1006 40 00

Breukrijst

1007 00 90

Graansorgho, andere dan hybriden bestemd voor zaaidoeleinden

1701 99 10

Witte suiker

ex170219 00

Lactose (melksuiker), bevattende, in droge toestand, 98,5 gewichtspercenten zuivere lactose

1703

Melasse verkregen bij de extractie of de raffinage van suiker




BIJLAGE II



Goederen waarvoor uitvoerrestituties kunnen worden betaald, zoals bedoeld in artikel 1

GN-code

Omschrijving

Landbouwproducten waarvoor een uitvoerrestitutie kan worden toegekend

III: zie bijlage III

Granen (1)

Rijst (2)

Eieren (3)

Suiker, melasse of isoglucose (4)

Zuivelproducten (5)

1

2

3

4

5

6

7

ex04 03

Karnemelk, gestremde melk en room, yoghurt, kefir en andere gegiste of aangezuurde melk en room, ook indien ingedikt, met toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, gearomatiseerd of met toegevoegde vruchten of cacao:

 
 
 
 
 

0403 10

– yoghurt:

 
 
 
 
 

0403 10 51 t/m 0403 10 99

– – gearomatiseerd of met toegevoegde vruchten of cacao:

 
 
 
 
 

– – – gearomatiseerd

X

X

X

X

 

– – – andere:

 
 
 
 
 

– – – – met toegevoegde vruchten

X

X

 

X

 

– – – – met toegevoegde cacao

X

X

X

X

 

0403 90

– andere:

 
 
 
 
 

0403 90 71 t/m 0403 90 99

– – gearomatiseerd of met toegevoegde vruchten of cacao:

 
 
 
 
 

– – – gearomatiseerd

X

X

X

X

 

– – – andere:

 
 
 
 
 

– – – – met toegevoegde vruchten

X

X

 

X

 

– – – – met toegevoegde cacao

X

X

X

X

 

ex04 05

Boter en andere van melk afkomstige vetstoffen; zuivelpasta's:

 
 
 
 
 

0405 20

– zuivelpasta's:

 
 
 
 
 

0405 20 10

– – met een vetgehalte van 39 of meer gewichtspercenten doch minder dan 60 gewichtspercenten

 
 
 
 

X

0405 20 30

– – met een vetgehalte van 60 of meer gewichtspercenten doch niet meer dan 75 gewichtspercenten

 
 
 
 

X

ex07 10

Groenten, ook indien gestoomd of in water gekookt, bevroren:

 
 
 
 
 

0710 40 00

– suikermais:

 
 
 
 
 

– – op kolf

X

 
 

X

 

– – in korrels

III

 
 

X

 

ex07 11

Groenten, voorlopig verduurzaamd (bijvoorbeeld door middel van zwaveldioxide of in water waaraan, voor het voorlopig verduurzamen, zout, zwavel of andere stoffen zijn toegevoegd), doch als zodanig niet geschikt voor dadelijke consumptie:

 
 
 
 
 

0711 90 30

– – – suikermais:

 
 
 
 
 

– – – – op kolf

X

 
 

X

 

– – – – in korrels

III

 
 

X

 

ex15 17

Margarine; mengsels en bereidingen, voor menselijke consumptie, van dierlijke of plantaardige vetten of oliën of van fracties van verschillende vetten en oliën bedoeld bij dit hoofdstuk, andere dan de vetten en oliën of fracties daarvan, bedoeld bij post 1516:

 
 
 
 
 

1517 10

– margarine, andere dan vloeibare margarine:

 
 
 
 
 

1517 10 10

– – met een gehalte aan van melk afkomstige vetstoffen van meer dan 10 doch niet meer dan 15 gewichtspercenten

 
 
 
 

X

1517 90

– andere:

 
 
 
 
 

1517 90 10

– – met een gehalte aan van melk afkomstige vetstoffen van meer dan 10 doch niet meer dan 15 gewichtspercenten

 
 
 
 

X

1702 50 00

– chemisch zuivere fructose

 
 
 

X

 

ex17 04

Suikerwerk zonder cacao (witte chocolade daaronder begrepen):

 
 
 
 
 

1704 10

– kauwgom, ook indien bedekt met een laagje suiker

X

 
 

X

 

1704 90

– andere:

 
 
 
 
 

1704 90 30

– – witte chocolade

X

 
 

X

X

1704 90 51 t/m 1704 90 99

– – ander

X

X

 

X

X

1806

Chocolade en andere bereidingen voor menselijke consumptie die cacao bevatten:

 
 
 
 
 

1806 10

– cacaopoeder, waaraan suiker of andere zoetstoffen zijn toegevoegd:

 
 
 
 
 

– – alleen gezoet door toevoeging van sacharose

X

 

X

X

 

– – andere

X

 

X

X

X

1806 20

– andere bereidingen, hetzij in blokken of in staven, met een gewicht van meer dan 2 kg, hetzij in vloeibare toestand of in de vorm van pasta, poeder, korrels of dergelijke, in recipiënten of in andere verpakkingen, met een inhoud per onmiddellijke verpakking van meer dan 2 kg:

 
 
 
 
 

– – zogenaamde „chocolate milk crumb” (bedoeld bij GN-code 1806 20 70)

X

 

X

X

X

– – andere bereidingen bedoeld bij onderverdeling 1806 20

X

X

X

X

X

1806 31 00 en 1806 32

– andere, in de vorm van tabletten, staven of repen

X

X

X

X

X

1806 90

– andere:

 
 
 
 
 

ex18 06 90 (11, 19, 31, 39, 50)

– – chocolade en chocoladewerken; suikerwerk en overeenkomstige bereidingen op basis van suiker vervangende stoffen, die cacao bevatten

X

X

X

X

X

ex18 06 90 (60, 70, 90)

– – boterhampasta die cacao bevat; bereidingen voor dranken, die cacao bevatten; andere

X

 

X

X

X

ex19 01

Moutextract; bereidingen voor menselijke consumptie van meel, gries, griesmeel, zetmeel of moutextract, geen of minder dan 40 gewichtspercenten cacao bevattend, berekend op een geheel ontvette basis, elders genoemd noch elders onder begrepen; bereidingen voor menselijke consumptie van goederen bedoeld bij de posten 0401 tot en met 0404, geen of minder dan 5 gewichtspercenten cacao bevattend, berekend op een geheel ontvette basis, elders genoemd noch elders onder begrepen:

 
 
 
 
 

1901 10 00

– bereidingen voor de voeding van kinderen, opgemaakt voor de verkoop in het klein:

 
 
 
 
 

– – bereidingen voor menselijke consumptie van producten bedoeld bij de posten 0401 tot en met 0404, geen of minder dan 5 gewichtspercenten cacao bevattend, berekend op een geheel ontvette basis

X

X

X

X

X

– – andere

X

X

 

X

X

1901 20 00

– mengsels en deeg, voor de bereiding van bakkerswaren bedoeld bij post 1905:

 
 
 
 
 

– – bereidingen voor menselijke consumptie van producten bedoeld bij de posten 0401 tot en met 0404, geen of minder dan 5 gewichtspercenten cacao bevattend, berekend op een geheel ontvette basis

X

X

X

X

X

– – andere:

X

X

 

X

X

1901 90

– andere:

 
 
 
 
 

1901 90 11 en 1901 90 19

– – moutextract

X

X

 
 
 

– – andere

 
 
 
 
 

1901 90 99

– – – andere:

 
 
 
 
 

– – – – bereidingen voor menselijke consumptie van producten bedoeld bij de posten 0401 tot en met 0404, geen of minder dan 5 gewichtspercenten cacao bevattend, berekend op een geheel ontvette basis

X

X

X

X

X

– – – – andere

X

X

 

X

X

ex19 02

Deegwaren, ook indien gekookt of gevuld (met vlees of andere zelfstandigheden) dan wel op andere wijze bereid, zoals spaghetti, macaroni, noedels, lasagne, gnocchi, ravioli en cannelloni; koeskoes, ook indien bereid:

 
 
 
 
 

– deegwaren, niet gekookt, noch gevuld of op andere wijze bereid:

 
 
 
 
 

1902 11 00

– – waarin ei is verwerkt:

 
 
 
 
 

– – – van harde tarwe of andere granen

III

 

X

 
 

– – – andere:

X

 

X

 
 

1902 19

– – andere:

 
 
 
 
 

– – – van harde tarwe of andere granen

III

 
 
 

X

– – – andere:

X

 
 
 

X

1902 20

– gevulde deegwaren (ook indien gekookt of op andere wijze bereid):

 
 
 
 
 

1902 20 91 en 1902 20 99

– – andere:

X

X

 

X

X

1902 30

– andere deegwaren

X

X

 

X

X

1902 40

– koeskoes:

 
 
 
 
 

1902 40 10

– – niet bereid:

 
 
 
 
 

– – – uit harde tarwe

III

 
 
 
 

– – – andere

X

 
 
 
 

1902 40 90

– – andere

X

X

 

X

X

1903 00 00

Tapioca en soortgelijke producten bereid uit zetmeel, in de vorm van vlokken, korrels, parels en dergelijke

X

 
 
 
 

1904

Graanpreparaten verkregen door poffen of roosteren (bijvoorbeeld cornflakes); granen (andere dan mais), in de vorm van korrels of in de vorm van vlokken of van andere bewerkte korrels (met uitzondering van meel, gries en griesmeel), voorgekookt of op andere wijze bereid, elders genoemd noch elders onder begrepen:

 
 
 
 
 

– gepofte of voorgekookte rijst, niet gezoet:

 
 
 
 
 

– – cacao bevattend (6)

X

III

X

X

X

– – geen cacao bevattend

X

III

 

X

X

– andere, cacao bevattend (6)

X

X

X

X

X

– andere

X

X

 

X

X

1905

Brood, gebak, biscuits en andere bakkerswaren, ook indien deze producten cacao bevatten; ouwel in bladen, hosties, ouwels voor geneesmiddelen, plakouwels en dergelijke producten van meel of van zetmeel:

 
 
 
 
 

1905 10 00

– bros gebakken brood, zogenaamd knäckebröd

X

 
 

X

X

1905 20

– ontbijtkoek

X

 

X

X

X

 

– koekjes en biscuits, gezoet; wafels en wafeltjes:

 
 
 
 
 

1905 31

– – koekjes en biscuits, gezoet

X

 

X

X

X

1905 32

– – wafels en wafeltjes

X

 

X

X

X

1905 40

– beschuit, geroosterd brood en dergelijke geroosterde producten

X

 

X

X

X

1905 90

– andere:

 
 
 
 
 

1905 90 10

– – matses

X

 
 
 
 

1905 90 20

– – ouwel in bladen, hosties, ouwels voor geneesmiddelen, plakouwels en dergelijke producten, van meel of van zetmeel

X

X

 
 
 

1905 90 30

– – – brood waaraan geen honig, eieren, kaas of vruchten zijn toegevoegd, met een gehalte aan suikers en aan vetstoffen van elk niet meer dan 5 gewichtspercenten, berekend op de droge stof

X

 
 
 
 

1905 90 45 t/m 1905 90 90

– – – andere producten

X

 

X

X

X

ex20 01

Groenten, vruchten en andere eetbare plantendelen, bereid of verduurzaamd in azijn of azijnzuur:

 
 
 
 
 

2001 90

– andere:

 
 
 
 
 

2001 90 30

– – suikermais (Zea mays var. saccharata):

 
 
 
 
 

– – – op kolf

X

 
 

X

 

– – – in korrels

III

 
 

X

 

2001 90 40

– – broodwortelen, bataten (zoete aardappelen) en dergelijke eetbare plantendelen met een zetmeelgehalte van 5 of meer gewichtspercenten

X

 
 

X

 

ex20 04

Andere groenten, op andere wijze bereid of verduurzaamd dan in azijn of azijnzuur, bevroren, andere dan de producten bedoeld bij post 2006:

 
 
 
 
 

2004 10

– aardappelen:

 
 
 
 
 

– – andere:

 
 
 
 
 

2004 10 91

– – – in de vorm van meel, gries, griesmeel of vlokken

X

X

 

X

X

2004 90

– andere groenten en mengsels van groenten:

 
 
 
 
 

2004 90 10

– – suikermais (Zea mays var. saccharata):

 
 
 
 
 

– – – op kolf

X

 
 

X

 

– – – in korrels

III

 
 

X

 

ex20 05

Andere groenten, op andere wijze bereid of verduurzaamd dan in azijn of azijnzuur, niet bevroren, andere dan de producten bedoeld bij post 2006:

 
 
 
 
 

2005 20

– aardappelen:

 
 
 
 
 

2005 20 10

– – in de vorm van meel, gries, griesmeel of vlokken

X

X

 

X

X

2005 80 00

– suikermais (Zea mays var. saccharata):

 
 
 
 
 

– – op kolf

X

 
 

X

 

– – in korrels

III

 
 

X

 

ex20 08

Vruchten en andere eetbare plantendelen, op andere wijze bereid of verduurzaamd, ook indien met toegevoegde suiker, andere zoetstoffen of alcohol, elders genoemd noch elders onder begrepen:

 
 
 
 
 

2008 99

– – andere:

 
 
 
 
 

– – – zonder toegevoegde alcohol:

 
 
 
 
 

– – – – zonder toegevoegde suiker:

 
 
 
 
 

2008 99 85

– – – – – mais, andere dan suikermais (Zea mays var. saccharata):

 
 
 
 
 

– – – – – – op kolf

X

 
 
 
 

– – – – – – in korrels

III

 
 
 
 

2008 99 91

– – – – – broodwortelen, bataten (zoete aardappelen) en dergelijke eetbare plantendelen met een zetmeelgehalte van 5 of meer gewichtspercenten

X

 
 
 
 

ex21 01

Extracten, essences en concentraten, van koffie, van thee of van maté en preparaten op basis van deze producten of op basis van koffie, van thee of van maté; gebrande cichorei en andere gebrande koffiesurrogaten, alsmede extracten, essences en concentraten daarvan:

 
 
 
 
 

– extracten, essences en concentraten, van koffie en preparaten op basis van deze producten of op basis van koffie:

 
 
 
 
 

2101 12 98

– – – andere

X

X

 

X

 

2101 20

– extracten, essences en concentraten, van thee of van maté en preparaten op basis van deze producten of op basis van thee of van maté:

 
 
 
 
 

2101 20 98

– – – andere

X

X

 

X

 

2101 30

– gebrande cichorei en andere gebrande koffiesurrogaten, alsmede extracten, essences en concentraten daarvan:

 
 
 
 
 

– – gebrande cichorei en andere gebrande koffiesurrogaten:

 
 
 
 
 

2101 30 19

– – – andere

X

 
 

X

 

– – extracten, essences en concentraten van gebrande cichorei en van andere gebrande koffiesurrogaten:

 
 
 
 
 

2101 30 99

– – – andere

X

 
 

X

 

ex21 02

Gist, ook indien inactief; andere eencellige micro-organismen, dood (andere dan de vaccins bedoeld bij post 3002); samengesteld bakpoeder:

 
 
 
 
 

2102 10

– levende gist:

 
 
 
 
 

2102 10 31 en 2102 10 39

– – bakkersgist

X

 
 
 
 

2105 00

Consumptie-ijs, ook indien cacao bevattend:

 
 
 
 
 

– cacao bevattend

X

X

X

X

X

– andere

X

X

 

X

X

ex21 06

Producten voor menselijke consumptie, elders genoemd noch elders onder begrepen:

 
 
 
 
 

2106 90

– andere:

 
 
 
 
 

2106 90 92 en 2106 90 98

– – andere:

X

X

 

X

X

2202

Water, mineraalwater en spuitwater daaronder begrepen, met toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, dan wel gearomatiseerd, alsmede andere alcoholvrije dranken, andere dan de vruchtenen groentesappen bedoeld bij post 2009:

 
 
 
 
 

2202 10 00

– water, mineraalwater en spuitwater daaronder begrepen, met toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, dan wel gearomatiseerd

X

 
 

X

 

2202 90

– andere:

 
 
 
 
 

2202 90 10

– – geen producten bedoeld bij de posten 0401 tot en met 0404 of vetstoffen afkomstig van producten bedoeld bij de posten 0401 tot en met 0404 bevattend:

 
 
 
 
 

– – – bier van mout met een effectief alcoholvolumegehalte van niet meer dan 0,5% vol

III

 
 
 
 

– – – andere

X

 
 

X

 

2202 90 91 t/m 2202 90 99

– – andere

X

 
 

X

X

2205

Vermout en andere wijn van verse druiven, bereid met aromatische planten of met aromatische stoffen

X

 
 

X

 

ex22 08

Ethylalcohol, niet gedenatureerd, met een alcoholvolumegehalte van minder dan 80% vol; gedistilleerde dranken, likeuren en andere dranken die gedistilleerde alcohol bevatten:

 
 
 
 
 

2208 20

– dranken, gedistilleerd uit wijn of druivenmoer

 
 
 

X

 

2208 30

– whisky:

 
 
 
 
 

– – andere dan zogenaamde Bourbon whiskey

 
 
 
 
 

ex220830 32 t/m 2208 30 88

– – – whisky andere dan die vermeld in Verordening (EG) nr. 1670/2006

X

 
 
 
 

2208 50 11 t/m 2208 50 19

– gin

X

 
 
 
 

2208 50 91 t/m 2208 50 99

– jenever

X

 
 

X

 

2208 60

– wodka

X

 
 
 
 

2208 70

– likeuren

X

 

X

X

X

2208 90

– andere:

 
 
 
 
 

2208 90 41

– – – – ouzo, in verpakkingen inhoudende niet meer dan 2 l

X

 
 

X

 

2208 90 45

– – – – – – – calvados, in verpakkingen inhoudende niet meer dan 2 l

 
 
 

X

 

2208 90 48

– – – – – – – andere gedistilleerde dranken uit fruit, in verpakkingen inhoudende niet meer dan 2 l

 
 
 

X

 

2208 90 52

– – – – – – – zogenaamde „Korn”, in verpakkingen inhoudende niet meer dan 2 l

X

 
 

X

 

2208 90 56

– – – – – – – andere, in verpakkingen inhoudende niet meer dan 2 l

X

 
 

X

 

2208 90 69

– – – – – andere dranken die gedistilleerde alcohol bevatten, in verpakkingen inhoudende niet meer dan 2 l

X

 
 

X

X

2208 90 71

– – – – – gedistilleerde dranken uit fruit, in verpakkingen inhoudende meer dan 2 l

 
 
 

X

 

2208 90 77

– – – – – andere, in verpakkingen inhoudende meer dan 2 l

X

 
 

X

 

2208 90 78

– – – – andere dranken die gedistilleerde alcohol bevatten, in verpakkingen inhoudende meer dan 2 l

X

 
 

X

X

ex29 05

Acyclische alcoholen, alsmede halogeen-, sulfo-, nitro- en nitrosoderivaten daarvan:

 
 
 
 
 

2905 43 00

– – mannitol

III

 
 

III

 

2905 44

– – D-glucitol (sorbitol):

III

 
 

III

 

ex33 02

Mengsels van reukstoffen en mengsels (oplossingen in alcohol daaronder begrepen) op basis van een of meer van deze zelfstandigheden met andere stoffen, van de soort gebruikt als grondstof voor de industrie; andere bereidingen op basis van reukstoffen, van de soort gebruikt voor de vervaardiging van dranken:

 
 
 
 
 

3302 10

– van de soort gebruikt in de voedingsmiddelenen drankenindustrie:

 
 
 
 
 

3302 10 29

– – – – – andere

X

 
 

X

X

3501

Caseïne, caseïnaten en andere derivaten van caseïne; lijm van caseïne:

 
 
 
 
 

3501 10

– caseïne

 
 
 
 

III

3501 90

– andere:

 
 
 
 
 

3501 90 10

– – lijm van caseïne

 
 
 
 

X

3501 90 90

– – andere:

 
 
 
 

III

ex35 02

Albuminen (daaronder begrepen concentraten van twee of meer weiproteïnen, bevattende meer dan 80 gewichtspercenten weiproteïnen, berekend op de droge stof), albuminaten en andere derivaten van albuminen:

 
 
 
 
 

– ovoalbumine:

 
 
 
 
 

3502 11

– – gedroogd:

 
 
 
 
 

3502 11 90

– – – andere

 
 

III

 
 

3502 19

– – andere:

 
 
 
 
 

3502 19 90

– – – andere

 
 

III

 
 

3502 20

– lactoalbumine:

 
 
 
 
 

3502 20 91 en 3502 20 99

– – andere

 
 
 
 

III

ex35 05

Dextrine en ander gewijzigd zetmeel (bijvoorbeeld voorgegelatineerd of veresterd zetmeel); lijm op basis van zetmeel, van dextrine of van ander gewijzigd zetmeel, met uitzondering van gewijzigd zetmeel als bedoeld onder GN-code 3505 10 50

X

X

 
 
 

3505 10 50

– – – door ethervorming of door verestering gewijzigd zetmeel

X

 
 
 
 

ex38 09

Appreteermiddelen, middelen voor het versnellen van het verfproces of van het fixeren van kleurstoffen, alsmede andere producten en preparaten (bijvoorbeeld preparaten voor het beitsen), van de soort gebruikt in de textielindustrie, in de papierindustrie, in de lederindustrie of in dergelijke industrieën, elders genoemd noch elders onder begrepen:

 
 
 
 
 

3809 10

– op basis van zetmeel of van zetmeelhoudende stoffen

X

X

 
 
 

ex38 24

Bereide bindmiddelen voor gietvormen of voor gietkernen; chemische producten en preparaten van de chemische of van aanverwante industrieën (mengsels van natuurlijke producten daaronder begrepen), elders genoemd noch elders onder begrepen:

 
 
 
 
 

3824 60

– sorbitol, andere dan die bedoeld bij onderverdeling 2905 44

III

 
 

III

 

(1)   Bijlage I, deel I, bij Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad. PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)   Bijlage I, deel II, bij Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad. PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(3)   Bijlage I, deel XIX, bij Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad. PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(4)   Bijlage I, deel III, bij Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad. PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(5)   Bijlage I, deel XVI, bij Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad. PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(6)   Maximaal 6 % cacao bevattend.




BIJLAGE III



In artikel 11 bedoelde referentiehoeveelheid

GN-code

Omschrijving

Zachte tarwe

Harde tarwe (durum)

Mais

Witte rijst langkorrelig

Witte rijst rondkorrelig

Gerst

Witte suiker

Wei (PG1)

Mageremelkpoeder (PG2)

Eieren in de schaal

1

2

3

4

5

6

7

8

9

10

11

12

0710

Groenten, ook indien gestoomd of in water gekookt, bevroren:

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

0710 40 00

– suikermais

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

– – in korrels

 
 

100 (1)

 
 
 
 
 
 
 

0711

Groenten, voorlopig verduurzaamd (bijvoorbeeld door middel van zwaveldioxide of in water waaraan, voor het voorlopig verduurzamen, zout, zwavel of andere stoffen zijn toegevoegd), doch als zodanig niet geschikt voor dadelijke consumptie:

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

0711 90 30

– – – suikermais:

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

– – – – in korrels

 
 

100 (1)

 
 
 
 
 
 
 

1902

Deegwaren, ook indien gekookt of gevuld (met vlees of andere zelfstandigheden) dan wel op andere wijze bereid, zoals spaghetti, macaroni, noedels, lasagne, gnocchi, ravioli en cannelloni; koeskoes, ook indien bereid:

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

– deegwaren, niet gekookt, noch gevuld of op andere wijze bereid

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

1902 11 00

– – waarin ei is verwerkt

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

– – – van harde tarwe, geen of hoogstens 3 gewichtspercenten andere granen bevattend, en met een asgehalte, berekend op de droge stof, van (2):

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

– – – – niet meer dan 0,95 gewichtspercent

 

160 (3)

 
 
 
 
 
 
 

 (4)

– – – – meer dan 0,95 doch niet meer dan 1,10 gewichtspercent

 

150 (3)

 
 
 
 
 
 
 

 (4)

– – – – meer dan 1,10 doch niet meer dan 1,30 gewichtspercent

 

140 (3)

 
 
 
 
 
 
 

 (4)

– – – – meer dan 1,30 gewichtspercent

 

0

 
 
 
 
 
 
 
 

– – – andere, van granen:

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

– – – – bevattende ten minste 80 gewichtspercenten harde tarwe en met een asgehalte, berekend op de droge stof, van (2):

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

– – – – – niet meer dan 0,87 gewichtspercent

32

128 (3)

 
 
 
 
 
 
 

 (4)

– – – – – meer dan 0,87 doch niet meer dan 0,99 gewichtspercent

30

120 (3)

 
 
 
 
 
 
 

 (4)

– – – – – meer dan 0,99 doch niet meer dan 1,15 gewichtspercent

28

112 (3)

 
 
 
 
 
 
 

 (4)

– – – – – meer dan 1,15 gewichtspercent

0

0

 
 
 
 
 
 
 
 

– – – – bevattende minder dan 80 gewichtspercenten harde tarwe en met een asgehalte, berekend op de droge stof, van (2):

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

– – – – – niet meer dan 0,75 gewichtspercent

80

80 (3)

 
 
 
 
 
 
 

 (4)

– – – – – meer dan 0,75 doch niet meer dan 0,83 gewichtspercent

75

75 (3)

 
 
 
 
 
 
 

 (4)

– – – – – meer dan 0,83 doch niet meer dan 0,93 gewichtspercent

70

70 (3)

 
 
 
 
 
 
 

 (4)

– – – – – meer dan 0,93 gewichtspercent

0

0

 
 
 
 
 
 
 
 

– – – andere (d.w.z. andere dan van granen): zie bijlage II

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

1902 19

– – andere (d.w.z. waarin geen ei is verwerkt):

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

– – – van harde tarwe, geen of hoogstens 3 gewichtspercenten andere granen bevattend, en met een asgehalte, berekend op de droge stof, van:

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

– – – – niet meer dan 0,95 gewichtspercent

 

160

 
 
 
 
 
 
 
 

– – – – meer dan 0,95 doch niet meer dan 1,10 gewichtspercent

 

150

 
 
 
 
 
 
 
 

– – – – meer dan 1,10 doch niet meer dan 1,30 gewichtspercent

 

140

 
 
 
 
 
 
 
 

– – – – meer dan 1,30 gewichtspercent

 

0

 
 
 
 
 
 
 
 

– – – andere, van granen:

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

– – – – bevattende ten minste 80 gewichtspercenten harde tarwe en met een asgehalte, berekend op de droge stof, van:

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

– – – – – niet meer dan 0,87 gewichtspercent

32

128

 
 
 
 
 
 
 
 

– – – – – meer dan 0,87 doch niet meer dan 0,99 gewichtspercent

30

120

 
 
 
 
 
 
 
 

– – – – – meer dan 0,99 doch niet meer dan 1,15 gewichtspercent

28

112

 
 
 
 
 
 
 
 

– – – – – meer dan 1,15 gewichtspercent

0

0

 
 
 
 
 
 
 
 

– – – – bevattende minder dan 80 gewichtspercenten harde tarwe en met een asgehalte, berekend op de droge stof, van:

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

– – – – – niet meer dan 0,75 gewichtspercent

80

80

 
 
 
 
 
 
 
 

– – – – – meer dan 0,75 doch niet meer dan 0,83 gewichtspercent

75

75

 
 
 
 
 
 
 
 

– – – – – meer dan 0,83% doch niet meer dan 0,93%

70

70

 
 
 
 
 
 
 
 

– – – – – meer dan 0,93 gewichtspercent

0

0

 
 
 
 
 
 
 
 

– – – andere (d.w.z. andere dan van granen): zie bijlage II

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

1902 40

– koeskoes:

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

1902 40 10

– – niet bereid:

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

– – – van harde tarwe, geen of hoogstens 3 gewichtspercenten andere granen bevattend, en met een asgehalte, berekend op de droge stof, van (2):

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

– – – – niet meer dan 0,95 gewichtspercent

 

160

 
 
 
 
 
 
 
 

– – – – meer dan 0,95 doch niet meer dan 1,10 gewichtspercent

 

150

 
 
 
 
 
 
 
 

– – – – meer dan 1,10 doch niet meer dan 1,30 gewichtspercent

 

140

 
 
 
 
 
 
 
 

– – – – meer dan 1,30 gewichtspercent

 

0

 
 
 
 
 
 
 
 

– – – andere (d.w.z. andere dan van harde tarwe): zie bijlage II

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

1902 40 90

– – andere (d.w.z. bereid): zie bijlage II

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

1904

Graanpreparaten verkregen door poffen of roosteren (bijvoorbeeld cornflakes); granen (andere dan mais) in de vorm van korrels of in de vorm van vlokken of van andere bewerkte korrels (met uitzondering van meel en gries), voorgekookt of op andere wijze bereid, elders genoemd noch elders onder begrepen:

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

1904 10

– graanpreparaten verkregen door poffen of door roosteren:

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

ex190410 30

– – op basis van rijst:

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

– – – gepofte rijst, ongesuikerd

 
 
 
 

165

 
 
 
 
 

1904 20

– bereidingen voor menselijke consumptie verkregen uit ongeroosterde graanvlokken of uit mengsels van ongeroosterde graanvlokken en geroosterde graanvlokken of gepofte granen:

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

ex190420 95

– – – op basis van rijst:

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

– – – – gepofte rijst, ongezoet

 
 
 
 

165

 
 
 
 
 

1904 90

– andere:

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

ex190490 10

– – rijst:

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

– – – voorgekookte rijst (5)

 
 
 

120

 
 
 
 
 
 

2001

Groenten, vruchten en andere eetbare plantendelen, bereid of verduurzaamd in azijn of azijnzuur:

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

ex200190 30

– – suikermais (Zea mays var. saccharata)

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

– – – in korrels

 
 

100 (1)

 
 
 
 
 
 
 

2004

Andere groenten, op andere wijze bereid of verduurzaamd dan in azijn of azijnzuur, bevroren, andere dan de producten bedoeld bij post 2006:

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

ex200490 10

– – suikermais (Zea mays var. saccharata)

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

– – – in korrels

 
 

100 (1)

 
 
 
 
 
 
 

2005

Andere groenten, op andere wijze bereid of verduurzaamd dan in azijn of azijnzuur, niet bevroren, andere dan de producten bedoeld bij post 2006:

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

ex200580 00

– suikermais (Zea mays var. saccharata)

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

– – in korrels

 
 

100 (1)

 
 
 
 
 
 
 

2008

Vruchten en andere eetbare plantendelen, op andere wijze bereid of verduurzaamd, ook indien met toegevoegde suiker, andere zoetstoffen of alcohol, elders genoemd noch elders onder begrepen:

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

ex200899 85

– – – – – mais, in korrels, andere dan suikermais (Zea mays var. Saccharata):

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

– – – – – – in korrels

 
 

60 (1)

 
 
 
 
 
 
 

ex220290 10

– – – bier van mout met een effectief alcoholvolumegehalte van niet meer dan 0,5% vol:

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

– – – – van mout van gerst of tarwe, zonder toevoeging van niet-gemoute granen, van rijst (of van producten verkregen door verwerking daarvan) of van suiker (sacharose of invertsuiker)

 
 
 
 
 

23 (6) (9)

 
 
 
 

– – – – – andere

 
 
 
 
 

22 (6) (9)

 
 
 
 

2905

Acyclische alcoholen, alsmede halogeen-, sulfo-, nitro- en nitrosoderivaten daarvan:

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

– meerwaardige alcoholen:

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

2905 43 00

– – mannitol:

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

– – – verkregen uit sacharose die onder bijlage I, deel III, bij Verordening (EG) nr. 1234/2007 valt

 
 
 
 
 
 

102

 
 
 

– – – verkregen uit sacharose die onder bijlage I, deel III, bij Verordening (EG) nr. 1234/2007 valt

 
 

242

 
 
 
 
 
 
 

2905 44

– – D-glucitol (sorbitol):

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

– – – in waterige oplossing:

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

2905 44 11

– – – – met een gehalte aan D-mannitol van niet meer dan 2 gewichtspercenten, berekend op het D-glucitolgehalte:

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

– – – – – verkregen uit zetmeel of uit zetmeelhoudende producten

 
 

169 (7)

 
 
 
 
 
 
 

– – – – – verkregen uit sacharose

 
 
 
 
 
 

71 (7)

 
 
 

2905 44 19

– – – – andere:

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

– – – – – verkregen uit zetmeel of uit zetmeelhoudende producten

 
 

148 (7)

 
 
 
 
 
 
 

– – – – – verkregen uit sacharose

 
 
 
 
 
 

71 (7)

 
 
 

2905 44 91

– – – – met een gehalte aan D-mannitol van niet meer dan 2 gewichtspercenten, berekend op het D-glucitolgehalte:

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

– – – – – verkregen uit zetmeel of uit zetmeelhoudende producten

 
 

242

 
 
 
 
 
 
 

– – – – – verkregen uit sacharose

 
 
 
 
 
 

102

 
 
 

2905 44 99

– – – – andere:

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

– – – – – verkregen uit zetmeel of uit zetmeelhoudende producten

 
 

242

 
 
 
 
 
 
 

– – – – – verkregen uit sacharose

 
 
 
 
 
 

102

 
 
 

3501

Caseïne, caseïnaten en andere derivaten van caseïne; lijm van caseïne:

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

3501 10

– caseïne

 
 
 
 
 
 
 
 

291 (8)

 

3501 90 90

– – andere

 
 
 
 
 
 
 
 

291 (8)

 

3502

Albuminen, albuminaten en andere derivaten van albuminen:

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

– ovoalbumine:

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

3502 11

– – gedroogd:

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

3502 11 90

– – – andere

 
 
 
 
 
 
 
 
 

406

3502 19

– – andere:

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

3502 19 90

– – – andere

 
 
 
 
 
 
 
 
 

55

3502 20

– lactoalbumine:

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

3502 20 91

– – – gedroogd (in de vorm van bladen, schilfers, kristallen, poeder, enz.)

 
 
 
 
 
 
 

900

 
 

3502 20 99

– – – andere

 
 
 
 
 
 
 

127

 
 

3824

Bereide bindmiddelen voor gietvormen of voor gietkernen; chemische producten en preparaten van de chemische of van aanverwante industrieën (mengsels van natuurlijke producten daaronder begrepen), elders genoemd noch elders onder begrepen: residuen van de chemische of van aanverwante industrieën, elders genoemd noch elders onder begrepen:

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

3824 60

– sorbitol, andere dan die bedoeld bij onderverdeling 2905 44:

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

– – in waterige oplossing:

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

3824 60 11

– – – met een gehalte aan D-mannitol van niet meer dan 2 gewichtspercenten, berekend op het D-glucitolgehalte:

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

– – – – verkregen uit zetmeel of uit zetmeelhoudende producten

 
 

169 (7)

 
 
 
 
 
 
 

– – – – verkregen uit sacharose

 
 
 
 
 
 

71 (7)

 
 
 

3824 60 19

– – – andere:

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

– – – – verkregen uit zetmeel of uit zetmeelhoudende producten

 
 

148 (7)

 
 
 
 
 
 
 

– – – – verkregen uit sacharose

 
 
 
 
 
 

71 (7)

 
 
 

3824 60 91

– – – met een gehalte aan D-mannitol van niet meer dan 2 gewichtspercenten, berekend op het D-glucitolgehalte:

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

– – – – verkregen uit zetmeelproducten

 
 

242

 
 
 
 
 
 
 

– – – – verkregen uit sacharose

 
 
 
 
 
 

102

 
 
 

3824 60 99

– – – andere:

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

– – – – verkregen uit zetmeelproducten

 
 

242

 
 
 
 
 
 
 

– – – – verkregen uit sacharose

 
 
 
 
 
 

102

 
 
 

(1)   Deze hoeveelheid wordt geacht te zijn berekend voor mais in korrels met een vochtgehalte van 72 gewichtspercenten.

(2)   Dit gehalte moet worden bepaald door van het totale asgehalte van het product het asgedeelte af te trekken dat afkomstig is van de daarin verwerkte eieren, op de grondslag van 0,04 gewichtspercent as per 50 gram, afgerond op het onmiddellijk daaronder liggend veelvoud van 50 gram.

(3)   Deze hoeveelheid wordt verminderd met 1,6 kg/100 kg per 50 gram eieren in de schaal (of het equivalent daarvan aan andere eiproducten) per kilogram deegwaren.

(4)   5 kg/100 kg per 50 gram eieren in de schaal (of het equivalent daarvan aan andere eiproducten) per kilogram deegwaren; elke daartussen liggende hoeveelheid wordt teruggebracht op het onmiddellijk daaronder liggende veelvoud van 50 gram.

(5)   Voorgekookte rijst bestaat uit volwitte rijst in korrels die een voorkookproces heeft ondergaan en die gedeeltelijk is gedehydreerd teneinde het definitieve kookproces te vergemakkelijken.

(6)   Deze hoeveelheid wordt geacht te zijn berekend voor bier met een stamwortgehalte tussen 11 en 12° Plato. Voor bier met een stamwortgehalte van minder dan 11° Plato wordt deze hoeveelheid verminderd met 9% per graad Plato, terwijl het werkelijke stamwortgehalte vooraf afgerond wordt op de onmiddellijk lagere graad Plato. Voor bier met een stamwortgehalte van meer dan 12° Plato wordt deze hoeveelheid vermeerderd met 9% per graad Plato, terwijl het werkelijke stamwortgehalte vooraf afgerond wordt op de onmiddellijk hogere graad Plato.

(7)   De in de kolommen 5 en 9 aangegeven hoeveelheden voor een waterige oplossing D-glucitol (sorbitol) worden geacht te zijn berekend voor een gehalte aan droge stof van 70 gewichtspercenten. Voor waterige oplossingen van sorbitol met een ander gehalte aan droge stof worden deze hoeveelheden vermeerderd of verminderd naargelang van de evenredigheid tot het werkelijke gehalte aan droge stof en afgerond naar het onmiddellijk lager liggende kilogram.

(8)   Hoeveelheid bepaald naar de verwerkte caseïne, in de verhouding van 291 kilogram mageremelkpoeder (productgroep 2) per 100 kilogram caseïne.

(9)   Per hectoliter bier.




BIJLAGE IV



Goederen waarvoor de hoeveelheden basisproduct kunnen worden bepaald op grond van een scheikundige analyse, met bijbehorende tabel bedoeld in artikel 47

GN-code

Omschrijving

Gegevens die blijken uit de analyse van de goederen

Aard van de voor de toekenning van de restitutie in aanmerking te nemen basisproducten

Voor de toekenning van de restitutie in aanmerking te nemen hoeveelheid basisproducten (per 100 kg goederen)

1

2

3

4

5

1704

Suikerwerk zonder cacao (witte chocolade daaronder begrepen):

 
 
 

1704 10

– kauwgom, ook indien bedekt met een laagje suiker

1.  Sacharose (1)

1.  Witte suiker

1.  1 kg per 1 gewichtspercent sacharose (1)

 

2.  Glucose (2)

2.  Mais

2.  2,1 kg per 1 gewichtspercent glucose (2)

1704 90 30 t/m 1704 90 99

– – andere

1.  Sacharose (1)

1.  Witte suiker

1.  1 kg per 1 gewichtspercent sacharose (1)

 

2.  Glucose (2)

2.  Mais

2.  2,1 kg per 1 gewichtspercent glucose (2)

 
3.  

a)  Met een melkvetgehalte van minder dan 12 gewichtspercenten

3.  

a)  Vollemelkpoeder (PG3)

3.  

a)  3,85 kg per 1 gewichtspercent melkvet

 

b)  Met een melkvetgehalte van 12 of meer gewichtspercenten

b)  Boter (PG6)

b)  1,22 kg per 1 gewichtspercent melkvet

1806

Chocolade en andere bereidingen voor menselijke consumptie die cacao bevatten:

 
 
 

1806 10

– cacaopoeder, waaraan suiker of andere zoetstoffen zijn toegevoegd

1.  Sacharose (1)

1.  Witte suiker

1.  1 kg per 1 gewichtspercent sacharose (1)

 

2.  Glucose (2)

2.  Mais

2.  2,1 kg per 1 gewichtspercent glucose (2)

1806 20

– andere bereidingen, hetzij in blokken of in staven, met een gewicht van meer dan 2 kg, hetzij in vloeibare toestand of in de vorm van pasta, poeder, korrels of dergelijke, in recipiënten of in andere verpakkingen, met een inhoud per onmiddellijke verpakking van meer dan 2 kg

1.  Sacharose (1)

1.  Witte suiker

1.  1 kg per 1 gewichtspercent sacharose (1)

2.  Glucose (2)

2.  Mais

2.  2,1 kg per 1 gewichtspercent glucose (2)

3.  

a)  Met een melkvetgehalte van minder dan 12 gewichtspercenten

3.  

a)  Vollemelkpoeder (PG3)

3.  

a)  3,85 kg per 1 gewichtspercent melkvet

b)  Met een melkvetgehalte van 12 of meer gewichtspercenten

b)  Boter (PG6)

b)  1,22 kg per 1 gewichtspercent melkvet

1806 31 00 en 1806 32

– andere, in de vorm van tabletten, staven of repen

1.  Sacharose (1)

1.  Witte suiker

1.  1 kg per 1 gewichtspercent sacharose (1)

2.  Glucose (2)

2.  Mais

2.  2,1 kg per 1 gewichtspercent glucose (2)

3.  Melkvet

3.  Vollemelkpoeder (PG3)

3.  3,85 kg per 1 gewichtspercent melkvet

1806 90

– andere

1.  Sacharose (1)

1.  Witte suiker

1.  1 kg per 1 gewichtspercent sacharose (1)

2.  Glucose (2)

2.  Mais

2.  2,1 kg per 1 gewichtspercent glucose (2)

3.  

a)  Met een melkvetgehalte van minder dan 12 gewichtspercenten

3.  

a)  Vollemelkpoeder (PG3)

3.  

a)  3,85 kg per 1 gewichtspercent melkvet

b)  Met een melkvetgehalte van 12 of meer gewichtspercenten

b)  Boter (PG6)

b)  1,22 kg per 1 gewichtspercent melkvet

ex19 01

Bereidingen voor menselijke consumptie van meel, gries, griesmeel, zetmeel of moutextract, geen of minder dan 40 gewichtspercenten cacao bevattend, berekend op een geheel ontvette basis, elders genoemd noch elders onder begrepen; bereidingen voor menselijke consumptie van producten bedoeld bij de posten 0401 tot en met 0404, geen of minder dan 5 gewichtspercenten cacao bevattend, berekend op een geheel ontvette basis, elders genoemd noch elders onder begrepen

1.  Sacharose (1)

1.  Witte suiker

1.  1 kg per 1 gewichtspercent sacharose (1)

2.  Glucose (2)

2.  Mais

2.  2,1 kg per 1 gewichtspercent glucose (2)

3.  

a)  Met een melkvetgehalte van minder dan 12 gewichtspercenten

3.  

a)  Vollemelkpoeder (PG3)

3.  

a)  3,85 kg per 1 gewichtspercent melkvet

b)  Met een melkvetgehalte van 12 of meer gewichtspercenten

b)  Boter (PG6)

b)  1,22 kg per 1 gewichtspercent melkvet

1902

Deegwaren, ook indien gekookt of gevuld (met vlees of andere zelfstandigheden) dan wel op andere wijze bereid, zoals spaghetti, macaroni, noedels, lasagne, gnocchi, ravioli en cannelloni; koeskoes, ook indien bereid:

 
 
 

ex190211 00 en ex19 02 19

– deegwaren, niet gekookt, noch gevuld of op andere wijze bereid, andere dan die welke uitsluitend graan en eieren bevatten

Zetmeel (of dextrine) uit zachte tarwe

Zachte tarwe

1,75 kg per 1 gewichtspercent watervrij zetmeel (of dextrine)

1902 20

– gevulde deegwaren (ook indien gekookt of op andere wijze bereid):

 
 
 

1902 20 91 t/m 1902 20 99

– – andere

Zetmeel (of dextrine) uit zachte tarwe

Zachte tarwe

1,75 kg per 1 gewichtspercent watervrij zetmeel (of dextrine)

1902 30

– andere deegwaren

Zetmeel (of dextrine) uit zachte tarwe

Zachte tarwe

1,75 kg per 1 gewichtspercent watervrij zetmeel (of dextrine)

1902 40 90

– – (koeskoes), andere

Zetmeel (of dextrine) uit zachte tarwe

Zachte tarwe

1,75 kg per 1 gewichtspercent watervrij zetmeel (of dextrine)

1903 00 00

Tapioca en soortgelijke producten bereid uit zetmeel, in de vorm van vlokken, korrels, parels en dergelijke

Zetmeel (of dextrine)

Mais

1,83 kg per 1 gewichtspercent watervrij zetmeel (of dextrine)

1905

Brood, gebak, biscuits en andere bakkerswaren, ook indien deze producten cacao bevatten; ouwel in bladen, hosties, ouwels voor geneesmiddelen, plakouwels en dergelijke producten van meel of van zetmeel

 
 
 

1905 10 00

– bros gebakken brood, zogenaamd knäckebröd

Zetmeel (of dextrine)

Rogge

2,09 kg per 1 gewichtspercent watervrij zetmeel (of dextrine)

1905 31

– – koekjes en biscuits, gezoet

1.  Sacharose (1)

1.  Witte suiker

1.  1 kg per 1 gewichtspercent sacharose (1)

1905 32

– – wafels en wafeltjes

2.  Glucose (2)

2.  Mais

2.  2,1 kg per 1 gewichtspercent glucose (2)

3.  Zetmeel (of dextrine)

3.  Zachte tarwe

3.  1,75 kg per 1 gewichtspercent watervrij zetmeel (of dextrine)

4.  Melkvet

4.  Boter (PG6)

4.  1,22 kg per 1 gewichtspercent melkvet

1905 40

– beschuit, geroosterd brood en dergelijke geroosterde producten

Zetmeel (of dextrine)

Zachte tarwe

1,75 kg per 1 gewichtspercent watervrij zetmeel (of dextrine)

1905 90

– andere:

 
 
 

1905 90 20

– – ouwel in bladen, hosties, ouwels voor geneesmiddelen, plakouwels en dergelijke producten van meel of van zetmeel

Zetmeel (of dextrine)

Mais

1,83 kg per 1 gewichtspercent watervrij zetmeel (of dextrine)

1905 90 30

– – – brood waaraan geen honig, eieren, kaas of vruchten zijn toegevoegd, met een gehalte aan suikers en aan vetstoffen van elk niet meer dan 5 gewichtspercenten, berekend op de droge stof

Zetmeel (of dextrine)

Zachte tarwe

1,75 kg per 1 gewichtspercent watervrij zetmeel (of dextrine)

1905 90 45 t/m 1905 90 90

– – – andere producten

1.  Sacharose (1)

1.  Witte suiker

1.  1 kg per 1 gewichtspercent sacharose (1)

2.  Glucose (2)

2.  Mais

2.  2,1 kg per 1 gewichtspercent glucose (2)

3.  Zetmeel (of dextrine)

3.  Zachte tarwe

3.  1,75 kg per 1 gewichtspercent watervrij zetmeel (of dextrine)

4.  Melkvet

4.  Boter (PG6)

4.  1,22 kg per 1 gewichtspercent melkvet

2105 00

Consumptie-ijs, ook indien cacao bevattend

1.  Sacharose (1)

1.  Witte suiker

1.  1 kg per 1 gewichtspercent sacharose (1)

2.  Glucose (2)

2.  Mais

2.  2,1 kg per 1 gewichtspercent glucose (2)

3.  Melkvet

3.  Boter (PG6)

3.  1,22 kg per 1 gewichtspercent melkvet

2106

Producten voor menselijke consumptie, elders genoemd noch elders onder begrepen

 
 
 

2106 90

– andere

 
 
 

– – andere:

 
 
 

2106 90 98

– – – andere

1.  Sacharose (1)

1.  Witte suiker

1.  1 kg per 1 gewichtspercent sacharose (1)

2.  Glucose (2)

2.  Mais

2.  2,1 kg per 1 gewichtspercent glucose (2)

3.  Melkvet

3.  Boter (PG6)

3.  1,22 kg per 1 gewichtspercent melkvet

2202

Water, mineraalwater en spuitwater daaronder begrepen, met toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, dan wel gearomatiseerd, alsmede andere alcoholvrije dranken, andere dan de vruchten- en groentesappen bedoeld bij post 2009:

 
 
 

2202 10 00

– water, mineraalwater en spuitwater daaronder begrepen, met toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, dan wel gearomatiseerd

1.  Sacharose (1)

1.  Witte suiker

1.  1 kg per 1 gewichtspercent sacharose (1)

2.  Glucose (2)

2.  Mais

2.  2,1 kg per 1 gewichtspercent glucose (2)

2202 90

– andere:

 
 
 

2202 90 10

– – geen producten bedoeld bij de posten 0401 tot en met 0404 of vetstoffen afkomstig van producten bedoeld bij de posten 0401 tot en met 0404 bevattend

1.  Sacharose (1)

1.  Witte suiker

1.  1 kg per 1 gewichtspercent sacharose (1)

2.  Glucose (2)

2.  Mais

2.  2,1 kg per 1 gewichtspercent glucose (2)

2202 90 91 t/m 2202 90 99

– – andere

1.  Sacharose (1)

1.  Witte suiker

1.  1 kg per 1 gewichtspercent sacharose (1)

2.  Melkvet

2.  Vollemelkpoeder (PG3)

2.  3,85 kg per 1 gewichtspercent melkvet

(1)   Het sacharosegehalte van de goederen (in oorspronkelijke toestand) plus de hoeveelheid sacharose die het resultaat is van de omrekening van alle mengsels van glucose en fructose naar sacharose (rekenkundige som van de hoeveelheden van deze twee suikers, vermenigvuldigd met 0,95), die wordt aangegeven (in welke vorm dan ook) en of in de goederen wordt aangetroffen. Wanneer de hoeveelheid fructose lager is dan de hoeveelheid glucose, wordt in de bovenstaande berekening echter slechts een hoeveelheid glucose opgenomen waarvan het gewicht gelijk is aan de hoeveelheid fructose.

(2)   Glucose, andere dan die welke reeds begrepen is in de saccharoseberekening onder voetnoot (1).

N.B.: Wanneer de aanwezigheid van een hydrolysaat van lactose wordt aangegeven en/of een hoeveelheid galactose bij de suikers wordt aangetoond, wordt de aan de hoeveelheid galactose equivalente hoeveelheid glucose van de totale hoeveelheid glucose afgetrokken voordat enige berekening wordt uitgevoerd.




BIJLAGE V



Coëfficiënten voor de omrekening in basisproducten voor de in artikel 8 bedoelde producten

GN-code

Verwerkt landbouwproduct

Coëfficiënt

Basisproduct

1101 00 11

Meel van harde tarwe (durum), met een asgehalte per 100 g van:

 
 

—  0 tot 900 mg

1,33

Harde tarwe (durum)

—  901 tot 1 900 mg

1,09

Harde tarwe (durum)

1101 00 15 en 1101 00 90

Meel van zachte tarwe of van mengkoren, met een asgehalte per 100 g van:

 
 

—  0 to 900 mg

1,33

Zachte tarwe

—  901 tot 1 900 mg

1,09

Zachte tarwe

1102 10 00

Roggemeel met een asgehalte, per 100 g, van:

 
 

—  0 tot 1 400 mg

1,37

Rogge

—  1 401 tot 2 000 mg

1,08

Rogge

1102 20 10

Maismeel met een gehalte aan vetstoffen van niet meer dan 1,5 gewichtspercent

1,20

Mais

1102 20 90

Maismeel met een gehalte aan vetstoffen van meer dan 1,5 gewichtspercent

1,10

Mais

1102 90 10

Meel van gerst

1,20

Gerst

1102 90 30

Meel van haver

1,20

Haver

1102 90 50

Rijstmeel

1,00

Breukrijst

1103 11 10

Gries en griesmeel van harde tarwe (durum)

1,42

Harde tarwe (durum)

ex110311 90

Gries en griesmeel van zachte tarwe, met een asgehalte per 100 g van niet meer dan 600 mg

1,37

Zachte tarwe

1103 13 10

Gries en griesmeel van mais, met een gehalte aan vetstoffen van niet meer dan 1,5 gewichtspercent

1,20

Mais

1103 13 90

Gries en griesmeel van mais, met een gehalte aan vetstoffen van meer dan 1,5 gewichtspercent

1,20

Mais

1103 19 10

Gries en griesmeel van rogge

1,00

Rogge

1103 19 30

Gries en griesmeel van gerst

1,55

Gerst

1103 19 40

Gries en griesmeel van haver

1,80

Haver

1103 19 50

Gries en griesmeel van rijst

1,00

Breukrijst

1103 20 10

Pellets van rogge

1,00

Rogge

1103 20 20

Pellets van gerst

1,02

Gerst

1103 20 30

Pellets van haver

1,00

Haver

1103 20 40

Pellets van mais

1,00

Mais

1103 20 50

Pellets van rijst

1,00

Breukrijst

1103 20 60

Pellets van tarwe

1,02

Zachte tarwe

1104 12 90

Haver in vlokken

1,80

Haver

1104 19 10

Tarwe, geplet of in vlokken

1,02

Zachte tarwe

1104 19 30

Rogge, geplet of in vlokken

1,40

Rogge

1104 19 50

Mais, geplet of in vlokken

1,44

Mais

1104 19 69

Gerst in vlokken

1,40

Gerst

1104 19 91

Rijst in vlokken

1,00

Breukrijst

1104 22 20

Haver, gepeld

1,60

Haver

1104 22 30

Haver, gepeld en gesneden of gebroken („grutten”)

1,70

Haver

1104 23 10

Mais, gepeld, al dan niet gesneden of gebroken

1,30

Mais

1104 29 01

Gerst, gepeld

1,50

Gerst

1104 29 03

Gerst, gepelde en gesneden of gebroken („grutten”)

1,50

Gerst

1104 29 05

Gerst, gepareld

1,60

Gerst

1104 29 11

Tarwe, gepeld, al dan niet gesneden of gebroken

1,02

Zachte tarwe

1104 29 51

Tarwe, enkel gebroken

1,00

Zachte tarwe

1104 29 55

Rogge, enkel gebroken

1,00

Rogge

1104 30 10

Tarwekiemen,ook indien geplet, in vlokken of gemalen

0,25

Zachte tarwe

1104 30 90

Kiemen van andere granen, ook indien geplet, in vlokken of gemalen

0,25

Mais

1107 10 11

Mout van tarwe, niet gebrand, in de vorm van meel

1,78

Zachte tarwe

1107 10 19

Mout van tarwe, niet gebrand, in andere vorm

1,27

Zachte tarwe

1107 10 91

Mout van andere granen, niet gebrand, in de vorm van meel

1,78

Gerst

1107 10 99

Mout van andere granen, niet gebrand, in andere vorm

1,27

Gerst

1107 20 00

Mout, gebrand

1,49

Gerst

1108 11 00

Tarwezetmeel

2,00

Zachte tarwe

1108 12 00

Maiszetmeel

1,60

Mais

1108 13 00

Aardappelzetmeel

1,60

Mais

1108 19 10

Rijstzetmeel

1,52

Breukrijst

ex110819 90

Gerst- of haverzetmeel

1,60

Mais

1702 30 50

Glucose en glucosestroop (1), in droge toestand geen of minder dan 20 gewichtspercenten fructose bevattend, in wit kristallijn poeder, ook indien geagglomereerd

2,09

Mais

1702 30 90

Glucose en glucosestroop (1), in droge toestand geen of minder dan 20 gewichtspercenten fructose bevattend, andere

1,60

Mais

1702 40 90

Glucose en glucosestroop (1), in droge toestand 20 of meer doch minder dan 50 gewichtspercenten fructose bevattend

1,60

Mais

ex170290 50

Maltodextrine in wit kristallijn poeder, ook indien geagglomereerd

2,09

Mais

ex170290 50

Maltodextrine en maltodextrinestroop, andere

1,60

Mais

1702 90 75

Karamel, in poeder, ook indien geagglomereerd

2,19

Mais

1702 90 79

Karamel, andere

1,52

Mais

2106 90 55

Glucosestroop en maltodextrinestroop, gearomatiseerd of met toegevoegde kleurstoffen

1,60

Mais

(1)   Met uitzondering van isoglucose.




BIJLAGE VI

Instructies betreffende de aanvraag, de afgifte en het gebruik van restitutiecertificaten als bedoeld in artikel 24

I.   AANVRAAG VAN RESTITUTIECERTIFICATEN

1. De titel „Uitvoer- of voorfixatiecertificaat” wordt vervangen door „Restitutiecertificaat niet bijlage I” door middel van een stempel. Deze vermelding kan elektronisch worden aangebracht.

2. De aanvrager vult de vakken 4, 8, 17 en 18 in, en in voorkomend geval vak 7. In de vakken 17 en 18 wordt het bedrag in euro's vermeld.

3. De vakken 13 tot en met 16 worden niet ingevuld.

4. De aanvrager geeft in vak 20 aan, of hij voornemens is zijn restitutiecertificaat uitsluitend te gebruiken in de lidstaat van afgifte of dat hij een certificaat aanvraagt dat in de gehele Unie geldig is.

5. De aanvrager brengt in vak 20 een van de volgende vermeldingen aan:

a) „artikel 29” of andere woorden ten genoegen van de bevoegde instantie, indien de aanvraag betrekking heeft op een in artikel 29 bedoeld certificaat;

b) „artikel 34” of andere woorden ten genoegen van de bevoegde instantie, indien de aanvraag betrekking heeft op een in artikel 34 bedoeld certificaat.

6. De aanvrager vermeldt de plaats en de datum van de aanvraag en ondertekent deze.

II.   VERZOEK OM VASTSTELLING VOORAF — VERZOEK OM UITTREKSELS VAN RESTITUTIECERTIFICATEN

1. Verzoek om vaststelling vooraf op het moment van aanvraag van een restitutiecertificaat

Zie onder I (de aanvrager vult vak 8 in).

2. Verzoek om vaststelling vooraf na afgifte van het restitutiecertificaat

In dit geval vult de exporteur een aanvraag in waarin hij vermeldt:

a) in de vakken 1 en 2 de naam van de instantie die het restitutiecertificaat heeft afgegeven waarvoor vaststelling vooraf wordt gevraagd, alsmede het nummer van het certificaat;

b) in vak 4, de naam van de certificaathouder;

c) in vak 8 wordt het vak „ja” aangekruist.

3. Verzoeken om uittreksels van restitutiecertificaten bevatten de volgende gegevens:

a) in de vakken 1 en 2, de naam van de instantie die het restitutiecertificaat heeft afgegeven waarvoor een uittreksel wordt gevraagd, en het nummer van het oorspronkelijke certificaat;

b) in vak 4, de naam van de houder van het restitutiecertificaat;

c) in de vakken 17 en 18, het bedrag in euro's waarvoor een uittreksel wordt aangevraagd.

III.   AFGIFTE VAN RESTITUTIECERTIFICATEN MET VASTSTELLING VOORAF DIE IN DE GEHELE UNIE KUNNEN WORDEN GEBRUIKT, EN AFGIFTE VAN CERTIFICAATUITTREKSELS

1. De exemplaren 1 en 2 worden afgegeven overeenkomstig de modellen in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 376/2008.

2. De titel „Uitvoer- of voorfixatiecertificaat” wordt vervangen door „Restitutiecertificaat niet bijlage I” door middel van een stempel.

3. Het formulier wordt als volgt ingevuld:

a) in vak 1 worden de naam en het adres van de instantie van afgifte ingevuld. In vak 2 of vak 23 wordt het nummer ingevuld van het door de instantie van afgifte toegekende restitutiecertificaat.

In het geval van een uittreksel van een restitutiecertificaat wordt in vak 3 in vette hoofdletters „UITTREKSEL” ingevuld;

b) in vak 4 worden de naam en het volledige adres van de houder ingevuld;

c) in vak 10 wordt de datum van indiening van de aanvraag van het restitutiecertificaat vermeld, en in vak 11 het bedrag van de overeenkomstig artikel 23 gestelde zekerheid;

d) in vak 12 wordt de laatste dag van de geldigheidsduur vermeld;

e) de vakken 13 tot en met 16 worden doorgehaald;

f) de vakken 17 en 18 worden ingevuld op basis van het bedrag dat overeenkomstig de artikelen 29 tot en met 34 is vastgesteld;

g) vak 19 wordt doorgehaald;

h) in vak 20 worden in voorkomend geval de in de aanvraag vermelde gegevens opgenomen;

i) vak 21 wordt ingevuld overeenkomstig de aanvraag;

j) in vak 22 wordt vermeld: „Eerste dag van de geldigheidsduur …”, bepaald overeenkomstig artikel 29 of artikel 34;

k) vak 23 wordt ingevuld;

l) vak 24 wordt doorgehaald.

IV.   AFGIFTE VAN RESTITUTIECERTIFICATEN ZONDER VASTSTELLING VOORAF DIE IN DE GEHELE UNIE KUNNEN WORDEN GEBRUIKT

1. Deze restitutiecertificaten worden ingevuld zoals de onder III bedoelde certificaten.

2. Vak 21 wordt doorgehaald.

3. Wanneer de houder van een dergelijk restitutiecertificaat naderhand verzoekt om vaststelling vooraf van de restitutievoeten, geeft hij zijn oorspronkelijke certificaat alsmede de eventueel reeds afgegeven uittreksels terug. In vak 22 van het certificaat wordt „Restitutie geldig op [datum], vooraf vastgesteld op [datum]” genoteerd en aangevuld.

V.   GEBRUIK VAN CERTIFICATEN

1. Bij het vervullen van de uitvoerformaliteiten wordt (worden) in het enig document het (de) nummer(s) van het (de) restitutiecertifica(a)t(en) vermeld dat (die) ter dekking van de restitutieaanvraag is (zijn) gebruikt.

2. Wanneer het douanedocument niet het enig document is, wordt (worden) in het nationale document het (de) nummer(s) van het (de) certifica(a)t(en) vermeld dat (die) ter dekking van de restitutieaanvraag is (zijn) gebruikt.




BIJLAGE VII

In de artikelen 7 en 9 bedoelde omrekeningsnormen voor de vaststelling van de referentiehoeveelheid

1. 100 kg van overeenkomstig artikel 3, lid 2, met het hoofdproduct van productgroep 1 gelijkgestelde wei komt overeen met 6,06 kg van dat hoofdproduct.

2. 100 kg overeenkomstig artikel 3, lid 3, onder a), met het hoofdproduct van groep 2 gelijkgestelde zuivelproducten komt overeen met 9,1 kg van dat hoofdproduct.

3. Het niet-vette gedeelte van 100 kg overeenkomstig artikel 3, lid 6, met het hoofdproduct van groep 2 gelijkgestelde zuivelproducten komt overeen met 1,01 kg van dat hoofdproduct per gewichtspercent niet-vette droge stof in het desbetreffende zuivelproduct.

4. Het niet-vette gedeelte van 100 kg overeenkomstig artikel 3, lid 6, met het hoofdproduct van groep 2 gelijkgestelde kaas komt overeen met 0,8 kg van dat hoofdproduct per gewichtspercent niet-vette droge stof in de kaas.

5. 100 kg van een van de overeenkomstig artikel 3, lid 4, met het hoofdproduct van groep 3 gelijkgestelde zuivelproducten met een melkvetgehalte in de droge stof van niet meer dan 27 gewichtspercenten komt overeen met 3,85 kg van dit hoofdproduct per gewichtspercent melkvet in het desbetreffende zuivelproduct.

Op verzoek van de belanghebbende echter komt 100 kg overeenkomstig artikel 3, lid 4, onder a), met het hoofdproduct van groep 3 gelijkgestelde vloeibare melk met een melkvetgehalte in de vloeibare melk van niet meer dan 3,2 gewichtspercenten overeen met 3,85 kg van dat hoofdproduct per gewichtspercent melkvet in het desbetreffende zuivelproduct.

6. 100 kg droge stof in een van de overeenkomstig artikel 3, lid 4, met het hoofdproduct van groep 3 gelijkgestelde zuivelproducten met een melkvetgehalte in de droge stof van meer dan 27 gewichtspercenten komt overeen met 100 kg van dat hoofdproduct.

Op verzoek van de belanghebbende echter komt 100 kg overeenkomstig artikel 3, lid 4, onder a), met het hoofdproduct van groep 3 gelijkgestelde vloeibare melk met een melkvetgehalte in de vloeibare melk van meer dan 3,2 gewichtspercenten overeen met 12,32 kg van dat hoofdproduct.

7. 100 kg van een van de overeenkomstig artikel 3, lid 5, met het hoofdproduct van groep 6 gelijkgestelde zuivelproducten komt overeen met 1,22 kg van dat hoofdproduct per gewichtspercent melkvet in het desbetreffende zuivelproduct.

8. Het vette gedeelte van100 kg van een van de overeenkomstig artikel 3, lid 6, met het hoofdproduct van groep 6 gelijkgestelde zuivelproducten komt overeen met 1,22 kg van dat hoofdproduct per gewichtspercent melkvet in het desbetreffende zuivelproduct.

9. Het vette gedeelte van 100 kg overeenkomstig artikel 3, lid 6, met het hoofdproduct van groep 6 gelijkgestelde kaas komen overeen met 0,8 kg van dat hoofdproduct per gewichtspercent melkvet in de kaas.

10. 100 kg gedopte rondkorrelige rijst, als bedoeld in artikel 3, lid 7, komt overeen met 77,5 kg volwitte rondkorrelige rijst.

11. 100 kg gedopte halflangkorrelige of langkorrelige rijst, als bedoeld in artikel 3, lid 7, komt overeen met 69 kg volwitte langkorrelige rijst.

12. 100 kg halfwitte rondkorrelige rijst, als bedoeld in artikel 3, lid 7, komt overeen met 93,9 kg volwitte rondkorrelige rijst.

13. 100 kg halfwitte halflangkorrelige of langkorrelige rijst, als bedoeld in artikel 3, lid 7, komt overeen met 93,3 kg volwitte langkorrelige rijst.

14. 100 kg ruwe suiker, als bedoeld in artikel 3, lid 8, onder a), komt overeen met 92 kg witte suiker.

15. 100 kg suiker, als bedoeld in artikel 3, lid 8, onder b), komt overeen met 1 kg witte suiker per 1% sacharose.

16. 100 kg van een van de producten bedoeld in artikel 3, lid 8, onder c), die voldoen aan de voorwaarden van artikel 3 van Verordening (EG) nr. 951/2006, komt overeen met 1 kg witte suiker per 1% sacharose (in voorkomend geval verhoogd met het gehalte aan andere suiker, omgerekend in sacharose), vastgesteld overeenkomstig het genoemde artikel 3.

17. 100 kg droge stof, vastgesteld overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EG) nr. 951/2006, in isoglucose of de isoglucosestroop, als bedoeld in artikel 3, lid 8, onder d), die voldoet aan de voorwaarden van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 951/2006, komt overeen met 100 kg witte suiker.




BIJLAGE VIII

In artikel 25 bedoelde vermeldingen

De in artikel 25 bedoelde vermeldingen zijn de volgende:

in het Bulgaars

:

Права, прехвърлени обратно на титуляря на … [дата]

in het Spaans

:

retrocesión al titular, el …

in het Tsjechisch

:

práva převedena zpět na držitele …

in het Deens

:

tilbageføring til indehaveren den …

in het Duits

:

Rückübertragung auf den Bescheinigungsinhaber am …

in het Ests

:

omanikule tagastatud õigused

in het Grieks

:

επανεκχώρηση στο δικαιούχο στις …

in het Engels

:

rights transferred back to the titular holder on [date]

in French

:

rétrocession au titulaire le …

in Irish

:

cearta arna n-aistriú ar ais chuig an sealbhóir ainmniúil ar an [dáta]…

▼M1

in het Kroatisch

:

prava prenesena natrag na nositelja … (datum)

▼B

in het Italiaans

:

retrocessione al titolare in data …

in het Lets

:

tiesības nodotas atpakaļ to nominālajam īpašniekam [datums]

in het Litouws

:

teisės grąžintos pradiniam turėtojui …

in het Hongaars

:

A jogok …-tól az eredeti jogosultra szálltak vissza

in het Maltees

:

drittijiet li jkunu trasferiti lura lid-detentur titulari fid-[data] …

in het Nederlands

:

aan de titularis geretrocedeerd op …

in het Pools

:

prawa przeniesione z powrotem na posiadacza tytularnego w dniu […] r

in het Portugees

:

retrocessão ao titular em …

in het Roemeens

:

drepturi transferate înapoi la titular la … [data]

in het Slowaaks

:

práva prenesené späť na držiteľa …

in het Sloveens

:

Pravice, prenesene nazaj na imetnika …

in het Fins

:

palautus todistuksenhaltijalle …

in het Zweeds

:

återbördad till licensinnehavaren den …




BIJLAGE IX



Concordantietabel

Verordening (EG) nr. 1043/2005

De onderhavige verordening

Artikel 1, lid 1, eerste alinea

Artikel 1, lid 1, eerste alinea

Artikel 1, lid 1, tweede en derde alinea

Artikel 1, lid 1, tweede alinea

Artikel 1, leden 2 en 3

Artikel 1, leden 2 en 3

Artikel 2, lid 1, punten 1 en 2

Artikel 2, lid 1, punten a) en b)

Artikel 2, lid 1, punten c), d) en e)

Artikel 2, lid 1, punt 3

Artikel 2, lid 1, punten f) en g)

Artikel 2, lid 1, punten 4, 5 en 6

Artikel 2, lid 1, punten h), i) en j)

Artikel 2, lid 2

Artikel 2, lid 2

Artikelen 3 tot 7

Artikelen 3 tot 7

Artikel 8, eerste en tweede alinea

Artikel 8, leden 1 en 2

Artikel 9, eerste alinea

Artikel 9, lid 1, eerste alinea

Artikel 9, tweede alinea

Artikel 9, lid 1, tweede en derde alinea

Artikel 9, derde alinea

Artikel 9, lid 2

Artikel 10, eerste alinea

Artikel 10, leden 1 en 2

Artikel 10, tweede alinea

Artikel 10, lid 3

Artikel 10, derde en vierde alinea

Artikel 10, lid 4, eerste en tweede alinea

Artikel 11, eerste en tweede alinea

Artikel 11, lid 1, eerste en tweede alinea

Artikel 11, derde alinea

Artikel 11, lid 2

Artikelen 12 en 13

Artikelen 12 en 13

Artikel 14, eerste en tweede alinea

Artikel 14, leden 1 en 2

Artikel 15, leden 1 en 2

Artikel 15, leden 1 en 2

Artikel 15, lid 3

Artikel 15, lid 3

Artikel 16, eerste en tweede alinea

Artikel 16, leden 1 en 2

Artikel 17, eerste en tweede alinea

Artikel 17, leden 1 en 2

Artikel 18, lid 1, eerste en tweede alinea

Artikel 18, lid 1, eerste en tweede alinea

Artikel 18, lid 1, derde alinea

Artikel 18, lid 2

Artikel 18, leden 2 en 3

Artikel 18, leden 3 en 4

Artikel 19, lid 1, punten a) en b)

Artikel 19, lid 1, punten a) en b)

Artikel 19, lid 1, punt c)

Artikel 19, leden 2 en 3

Artikel 19, leden 2 en 3

Artikel 20

Artikel 20

Artikel 21

Artikel 22, lid 1

Artikel 21, lid 1

Artikel 22, lid 2, eerste alinea

Artikel 21, lid 2, eerste alinea

Artikel 22, lid 2, tweede alinea

Artikel 21, lid 2, derde alinea

Artikel 22, lid 3

Artikel 21, lid 3

Artikel 23, leden 1, 2 en 3

Artikel 22, leden 1, 2 en 3

Artikel 23, lid 4

Artikel 22, lid 4, eerste en tweede alinea

Artikel 24

Artikel 24

Artikel 25, eerste en tweede alinea

Artikel 21, lid 2, eerste en tweede alinea

Artikel 26

Artikel 27, lid 1

Artikel 25, lid 1

Artikel 27, lid 2, eerste en tweede alinea

Artikel 25, lid 2

Artikel 28, leden 1 en 2

Artikel 25, leden 3 en 4

Artikel 29, eerste tot vierde alinea

Artikel 26, leden 1 tot 4

Artikel 30, eerste en tweede alinea

Artikel 27, lid 1, eerste en tweede alinea

Artikel 31, lid 1

Artikel 38, lid 1, eerste en tweede alinea

Artikel 31, lid 2, eerste alinea

Artikel 38, lid 2

Artikel 31, lid 2, tweede alinea

Artikel 39, lid 1

Artikel 31, lid 2, derde en vierde alinea

Artikel 39, lid 2, eerste en tweede alinea

Artikel 31, lid 3, eerste en tweede zin

Artikel 39, lid 3, eerste alinea

Artikel 39, lid 3, tweede alinea

Artikel 31, lid 3, derde zin

Artikel 39, lid 4

Artikel 32

Artikel 28

Artikel 33, eerste en tweede alinea

Artikel 29, leden 1 en 2

Artikel 34

Artikel 30

Artikel 35, lid 1

Artikel 31, lid 1

Artikel 35, lid 2, eerste alinea

Artikel 31, lid 2

Artikel 35, lid 2, tweede, derde en vierde alinea

Artikel 31, leden 3, 4 en 5

Artikel 36

Artikel 32

Artikel 37

Artikel 33

Artikel 38, leden 1, 2 en 3

Artikel 38 bis, leden 1, 2 en 3

Artikel 34, leden 1, 2 en 3

Artikel 38 lid 4

Artikel 34, lid 4

Artikel 39, lid 1

Artikel 35, lid 1

Artikel 39, lid 2, eerste en tweede alinea

Artikel 35, lid 2

Artikel 39, lid 2, derde alinea

Artikel 35, lid 3

Artikel 40

Artikel 36

Artikel 41

Artikel 37

Artikel 42

Artikel 27, lid 2

Artikel 43, eerste en tweede alinea

Artikel 23, leden 1 en 2

Artikel 44, leden 1 en 2

Artikel 40, leden 1 en 2

Artikel 44, lid 3, eerste zin

Artikel 40, lid 3

Artikel 44, lid 3, tweede zin

Artikel 40, lid 4

Artikel 44, lid 4, eerste, tweede en derde alinea

Artikel 40, leden 5, 6 en 7

Artikel 45, lid 1, eerste alinea en tweede alinea

Artikel 41, leden 1en 2

Artikel 45, lid 2

Artikel 41, lid 3

Artikel 46

Artikel 43, lid 1

Artikel 47, lid 1

Artikel 42, lid 2, en artikel 43, lid 2

Artikel 47, lid 2, eerste alinea

Artikel 42, leden 1 en 3

Artikel 47, lid 2, tweede alinea

Artikel 47, lid 3

Artikel 42, lid 4

Artikel 48, eerste alinea

Artikel 53

Artikel 48, tweede en derde alinea

Artikel 44, leden 1 en 2

Artikel 49

Artikel 45

Artikel 50

Artikel 46

Artikel 51, eerste, tweede en derde alinea

Artikel 47, leden 1, 2 en 3

Artikel 52

Artikel 48

Artikel 53, leden 1 en 3

Artikel 49, leden 1 en 2

Artikel 49, leden 3 en 4

Artikel 53, leden 2 en 4

Artikel 54, lid 1

Artikel 50, lid 1

Artikel 54, leden 3, 4 en 5

Artikel 50, leden 2, 3 en 4

Artikel 54, lid 6, eerste en tweede alinea

Artikel 50, leden 5 en 6

Artikel 55

Artikel 51

Artikel 56, leden 1 en 2

Artikel 52, leden 1 en 2

Artikel 56, lid 3, eerste zin

Artikel 52, lid 3

Artikel 56, lid 3, tweede zin

Artikel 52, lid 4

Artikel 57

Artikel 54

Artikel 58

Artikel 55

Bijlagen I tot IX

Bijlagen I tot IX



( 1 ) PB L 328 van 15.12.2009, blz. 10.

( 2 ) PB L 172 van 5.7.2005, blz. 24.

( 3 ) PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

( 4 ) PB L 186 van 17.7.2009, blz. 1.

( 5 ) PB L 205 van 3.8.1985, blz. 5.

( 6 ) PB L 312 van 11.11.2006, blz. 33.

( 7 ) PB L 114 van 26.4.2008, blz. 3.

( 8 ) PB L 139 van 30.4.2004, blz. 1.

( 9 ) PB L 139 van 30.4.2004, blz. 55.

( 10 ) PB L 178 van 1.7.2006, blz. 24.

( 11 ) PB L 192 van 19.7.2008, blz. 20.

( 12 ) PB L 239 van 22.9.1979, blz. 24.

( 13 ) PB L 308 van 27.11.2001, blz. 16.

( 14 ) PB L 249 van 18.9.2008, blz. 9.

( 15 ) PB L 248 van 17.9.2008, blz. 8.

( 16 ) PB L 109 van 6.5.2000, blz. 29.

( 17 ) PB L 143 van 3.6.2008, blz. 1.

( 18 ) PB L 339 van 18.12.2008, blz. 53.