02009L0110 — NL — 13.01.2018 — 001.001


Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document

►B

RICHTLIJN 2009/110/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 16 september 2009

betreffende de toegang tot, de uitoefening van en het prudentieel toezicht op de werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld, tot wijziging van de Richtlijnen 2005/60/EG en 2006/48/EG en tot intrekking van Richtlijn 2000/46/EG

(Voor de EER relevante tekst)

(PB L 267 van 10.10.2009, blz. 7)

Gewijzigd bij:

 

 

Publicatieblad

  nr.

blz.

datum

►M1

RICHTLIJN (EU) 2015/2366 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD Voor de EER relevante tekst van 25 november 2015

  L 337

35

23.12.2015




▼B

RICHTLIJN 2009/110/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 16 september 2009

betreffende de toegang tot, de uitoefening van en het prudentieel toezicht op de werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld, tot wijziging van de Richtlijnen 2005/60/EG en 2006/48/EG en tot intrekking van Richtlijn 2000/46/EG

(Voor de EER relevante tekst)



TITEL I

TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1.  Bij deze richtlijn worden de voorschriften vastgesteld voor de beroepsmatige uitgifte van elektronisch geld, met het oog waarop de lidstaten de volgende categorieën uitgevers van elektronisch geld erkennen:

a) kredietinstellingen als gedefinieerd in artikel 4, punt 1 van Richtlijn 2006/48/EG, met inbegrip van, in overeenstemming met de nationale wetgeving, een bijkantoor daarvan, in de zin van artikel 4, punt 3 van die richtlijn, wanneer dat bijkantoor is gevestigd binnen de Gemeenschap en het hoofdkantoor daarvan is gevestigd buiten de Gemeenschap, in overeenstemming met artikel 38 van dezelfde richtlijn;

b) instellingen voor elektronisch geld als gedefinieerd in punt 1 van artikel 2 van deze richtlijn, met inbegrip van, in overeenstemming met artikel 8 van deze richtlijn, en met de nationale wetgeving, een bijkantoor daarvan, wanneer dat bijkantoor is gevestigd binnen de Gemeenschap en het hoofdkantoor daarvan is gevestigd buiten de Gemeenschap;

c) postcheque- en girodiensten die krachtens de nationale wetgeving gemachtigd zijn om elektronisch geld uit te geven;

d) de Europese Centrale Bank en nationale centrale banken wanneer zij niet handelen in hun hoedanigheid van monetaire of andere publieke autoriteit;

e) de lidstaten en hun regionale en lokale overheden wanneer zij handelen in hun hoedanigheid van overheidsinstantie.

2.  In titel II van deze richtlijn worden voorschriften vastgesteld voor de toegang tot, de uitoefening van en het prudentiële toezicht op de werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld.

3.  De lidstaten kunnen geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van de toepassing van titel II van deze richtlijn op de instellingen bedoeld in artikel 2 van Richtlijn 2006/48/EG, met uitzondering van de instellingen bedoeld in het eerste en het tweede streepje van dat artikel.

4.  Deze richtlijn is niet van toepassing op monetaire waarde die is opgeslagen op instrumenten die zijn vrijgesteld krachtens artikel 3, onder k), van Richtlijn 2007/64/EG.

5.  Deze richtlijn is niet van toepassing op monetaire waarde die wordt gebruikt om betalingstransacties te verrichten die zijn vrijgesteld krachtens artikel 3, onder l), van Richtlijn 2007/64/EG.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

1.

„instelling voor elektronisch geld” : een rechtspersoon die uit hoofde van titel II een vergunning heeft gekregen om elektronisch geld uit te geven;

2.

„elektronisch geld” : elektronisch, met inbegrip van magnetisch, opgeslagen monetaire waarde vertegenwoordigd door een vordering op de uitgever, welke is uitgegeven in ruil voor ontvangen geld om betalingstransacties als gedefinieerd in artikel 4, punt 5, van Richtlijn 2007/64/EG te verrichten, en welke wordt aanvaard door een andere natuurlijke of rechtspersoon dan de uitgever van elektronisch geld;

3.

„uitgever van elektronisch geld” : de in artikel 1, lid 1, bedoelde entiteiten, instellingen die vrijgesteld zijn krachtens artikel 1, lid 3, en rechtspersonen die vrijgesteld zijn krachtens artikel 9;

4.

„gemiddeld uitstaand elektronisch geld” : het gemiddelde totale bedrag van de met elektronisch geld verband houdende financiële verplichtingen dat op het eind van elke kalenderdag in omloop is gedurende de zes voorafgaande kalendermaanden, berekend op de eerste kalenderdag van elke kalendermaand en toegepast voor die kalendermaand.



TITEL II

VOORWAARDEN VOOR DE TOEGANG TOT, DE UITOEFENING VAN EN HET PRUDENTIEEL TOEZICHT OP DE WERKZAAMHEDEN VAN INSTELLINGEN VOOR ELEKTRONISCH GELD

Artikel 3

Algemene prudentiële bepalingen

▼M1

1.  Onverminderd deze richtlijn, zijn artikel 5, de artikelen 11 tot en met 17, artikel 19, leden 5 en 6, en de artikelen 20 tot en met 31 van Richtlijn (EU) 2015/2366 van het Europees Parlement en de Raad ( 1 ), met inbegrip van de krachtens artikel 15, lid 4, artikel 28, lid 5, en artikel 29, lid 7, daarvan vastgestelde gedelegeerde handelingen, van overeenkomstige toepassing op instellingen voor elektronisch geld.

▼B

2.  Instellingen voor elektronisch geld lichten de bevoegde autoriteiten op voorhand in over elke substantiële wijziging in de maatregelen die worden genomen voor de bescherming van geldmiddelen die zijn ontvangen in ruil voor elektronisch geld dat is uitgegeven.

3.  Elke natuurlijke of rechtspersoon die een beslissing heeft genomen om direct of indirect een gekwalificeerde deelneming, als bedoeld in artikel 4, punt 11, van Richtlijn 2006/48/EG, in een instelling voor elektronisch geld te verwerven of vervreemden, of om direct of indirect een dergelijke gekwalificeerde deelneming te vergroten of te verminderen, waardoor het percentage van het door hem gehouden kapitaal of de door hem gehouden stemrechten 20 %, 30 % of 50 % zou bereiken, onderschrijden of overschrijden, of waardoor de instelling voor elektronisch geld een dochteronderneming zou worden of niet langer een dochteronderneming zou zijn, brengt de bevoegde autoriteiten op de hoogte van zijn intentie, alvorens deze verwerving, vervreemding, verhoging of verlaging plaatsvindt.

De kandidaat-verwerver verstrekt de bevoegde autoriteiten informatie over de grootte van de voorgenomen deelneming en de relevante informatie bedoeld in artikel 19 bis, lid 4, van Richtlijn 2006/48/EG.

Indien de door de in de tweede alinea bedoelde personen uitgeoefende invloed een prudente en gezonde bedrijfsvoering van de instelling zou kunnen belemmeren, maken de bevoegde autoriteiten hun bezwaren hiertegen kenbaar of nemen ze andere passende maatregelen om aan deze toestand een einde te maken. Die maatregelen kunnen bindende aanwijzingen, sancties tegen bestuurders of managers of de schorsing van de uitoefening van de stemrechten die verbonden zijn aan de aandelen welke door de betrokken aandeelhouders of vennoten worden gehouden, omvatten.

Soortgelijke maatregelen zijn van toepassing op natuurlijke of rechtspersonen die de in dit lid bedoelde verplichting inzake voorafgaande kennisgeving niet naleven.

Wanneer een deelneming wordt verworven ondanks bezwaar van de bevoegde autoriteiten, bepalen deze autoriteiten, onverminderd andere te treffen sancties, dat de uitoefening van de stemrechten van de verkrijger wordt geschorst of dat de uitgebrachte stemmen nietig zijn of nietig verklaard kunnen worden.

De lidstaten mogen instellingen voor elektronisch geld die één of meer activiteiten opgenomen in artikel 6, lid 1, onder e), verrichten, geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van de in dit lid bedoelde verplichtingen, of toestaan dat hun bevoegde autoriteiten zulke ontheffing verlenen.

▼M1

4.  De lidstaten staan toe dat instellingen voor elektronisch geld via natuurlijke personen of rechtspersonen die namens hen optreden elektronisch geld overmaken en terugbetalen. Indien de instelling voor elektronisch geld elektronisch geld overmaakt in een andere lidstaat door een beroep te doen op een dergelijke natuurlijke persoon of rechtspersoon, zijn de artikelen 27 tot en met 31, met uitzondering van artikel 29, leden 4 en 5, van Richtlijn (EU) 2015/2366, met inbegrip van de krachtens artikel 28, lid 5, en artikel 29, lid 7, daarvan vastgestelde gedelegeerde handelingen, van overeenkomstige toepassing op deze instelling voor elektronisch geld.

5.  Onverminderd lid 4 van dit artikel, geven de instellingen voor elektronisch geld geen elektronisch geld uit via agenten. instellingen voor elektronisch geld mogen via agenten betalingsdiensten aanbieden als bedoeld in artikel 6, lid 1, onder a), van deze richtlijn onder de voorwaarden van artikel 19 van Richtlijn (EU) 2015/2366.

▼B

Artikel 4

Aanvangskapitaal

De lidstaten eisen dat instellingen voor elektronisch geld op het tijdstip waarop hun vergunning wordt verleend, beschikken over een aanvangskapitaal van ten minste 350 000 EUR dat bestaat uit de bestanddelen als omschreven in artikel 57, onder a) en b), van Richtlijn 2006/48/EG.

Artikel 5

Eigen vermogen

1.  Het eigen vermogen van de instelling voor elektronisch geld, als omschreven in de artikelen 57 tot en met 61, 63, 64 en 66 van Richtlijn 2006/48/EG, mag niet kleiner worden dan de bedragen die zijn voorgeschreven in de leden 2 tot en met 5 van dit artikel of in artikel 4 van deze richtlijn, indien dit hoger is.

2.  Met betrekking tot de werkzaamheden bedoeld in artikel 6, lid 1, onder a), die geen verband houden met de uitgifte van elektronisch geld, wordt het vereiste eigen vermogen van een instelling voor elektronisch geld berekend aan de hand van een van de drie methoden (A, B of C) van artikel 8, leden 1 en 2, van Richtlijn 2007/64/EG. De bevoegde autoriteiten bepalen in overeenstemming met de nationale wetgeving welke methode wenselijk is.

Met betrekking tot de uitgifte van elektronisch geld, wordt het vereiste eigen vermogen van een instelling voor elektronisch geld berekend overeenkomstig methode D van lid 3.

Instellingen voor elektronisch geld moeten op elk moment beschikken over een eigen vermogen dat tenminste gelijk is aan de som van de vereisten uit de eerste en de tweede alinea.

3.  Methode D: het eigen vermogen van instellingen voor elektronisch geld is voor de uitgifte van elektronisch geld ten minste gelijk aan 2 % van het gemiddeld uitstaand elektronisch geld.

4.  Als een instelling voor elektronisch geld een van de in artikel 6, lid 1, onder a), genoemde werkzaamheden die geen verband houden met de uitgifte van elektronisch geld of een van de in artikel 6, lid 1, onder b) tot en met e) genoemde werkzaamheden verricht en het uitstaande bedrag aan elektronisch geld niet van te voren bekend is, staan de bevoegde autoriteiten deze instelling voor elektronisch geld toe hun vereiste eigen vermogen te berekenen op basis van een representatief gedeelte dat geacht wordt voor de uitgifte van elektronisch geld te worden gebruikt, mits een dergelijk representatief gedeelte ten genoegen van de bevoegde autoriteiten redelijkerwijs op basis van historische gegevens kan worden geraamd. Wanneer een instelling voor elektronisch geld haar activiteiten niet lang genoeg heeft uitgeoefend, wordt haar vereiste eigen vermogen berekend op basis van het geraamde uitstaande bedrag aan elektronisch geld als vermeld in haar programma van werkzaamheden, rekening houdend met alle aanpassingen aan dit plan die de bevoegde autoriteiten hebben verlangd.

5.  Op basis van een evaluatie van de risicobeheersingsprocessen, de databases betreffende risico’s op verliezen en het internecontrolesysteem van de instelling voor elektronisch geld, kunnen de bevoegde autoriteiten verlangen dat de instelling voor elektronisch geld een eigen vermogen aanhoudt dat tot 20 % hoger is dan het bedrag dat het resultaat is van de toepassing van de overeenkomstig lid 2 relevante methode, of de instelling voor elektronisch geld toestaan een eigen vermogen aan te houden dat tot 20 % lager is dan het bedrag dat het resultaat is van de toepassing van de overeenkomstig lid 2 relevante methode.

6.  De lidstaten nemen de nodige maatregelen ter voorkoming van het meervoudige gebruik van elementen die voor de berekening van het eigen vermogen in aanmerking komen:

a) wanneer de instelling voor elektronisch geld tot eenzelfde groep behoort als een andere instelling voor elektronisch geld, een kredietinstelling, een betalingsinstelling, een beleggingsonderneming, een vermogensbeheerder of een verzekerings- of herverzekeringsonderneming;

b) wanneer een instelling voor elektronisch geld andere werkzaamheden verricht dan de uitgifte van elektronisch geld.

7.  Indien de voorwaarden van artikel 69 van Richtlijn 2006/48/EG vervuld zijn, kunnen de lidstaten of hun bevoegde autoriteiten besluiten leden 2 en 3 van dit artikel niet toe te passen op instellingen voor elektronisch geld die onder het bereik vallen van het geconsolideerd toezicht op de moederkredietinstelling krachtens Richtlijn 2006/48/EG.

Artikel 6

Werkzaamheden

1.  Naast de uitgifte van elektronisch geld mogen instellingen voor elektronisch geld de volgende werkzaamheden uitoefenen:

a) het aanbieden van de in de bijlage bij Richtlijn 2007/64/EG vermelde betalingsdiensten;

b) de verlening van kredieten in verband met betalingsdiensten als bedoeld in de punten 4, 5 en 7 van de bijlage bij Richtlijn 2007/64/EG, mits aan de voorwaarden van artikel 16, leden 3 en 5, van die richtlijn is voldaan;

c) het verrichten van operationele diensten en daarmee nauw verbonden nevendiensten met betrekking tot de uitgifte van elektronisch geld of het verlenen van betalingsdiensten als bedoeld onder a);

d) de exploitatie van betalingssystemen zoals omschreven in artikel 4, punt 6, van Richtlijn 2007/64/EG, onverminderd het bepaalde in artikel 28 van die richtlijn;

e) andere bedrijfswerkzaamheden dan de uitgifte van elektronisch geld, met inachtneming van de toepasselijke nationale en communautaire wetgeving.

Kredieten als bedoeld in de eerste alinea, onder b) worden niet verleend uit de middelen die in ruil voor het elektronisch geld worden ontvangen en conform artikel 7, lid 1, worden aangehouden.

2.  Instellingen voor elektronisch geld nemen geen deposito’s of andere terugbetaalbare gelden van het publiek in ontvangst in de zin van artikel 5 van Richtlijn 2006/48/EG.

3.  Geldmiddelen die instellingen voor elektronisch geld van houders van elektronisch geld ontvangen worden onverwijld gewisseld voor elektronisch geld. Dergelijke geldmiddelen zijn noch deposito’s noch andere terugbetaalbare gelden die zijn ontvangen van het publiek in de zin van artikel 5 van Richtlijn 2006/48/EG.

4.  Artikel 16, leden 2 en 4 van Richtlijn 2007/64/EG zijn van toepassing op geldmiddelen die zijn ontvangen voor activiteiten bedoeld in lid 1, onder a), van dit artikel die geen verband houden met de uitgifte van elektronisch geld.

Artikel 7

Beschermingsvereisten

1.  De lidstaten eisen van een instelling voor elektronisch geld dat zij de middelen die zij in ruil voor elektronisch geld dat is uitgegeven hebben ontvangen veilig stelt overeenkomstig artikel 9, leden 1, en 2, van Richtlijn 2007/64/EG. Middelen die zijn ontvangen in de vorm van betalingen door een betaalinstrument hoeven niet veilig te worden gesteld tot de betaalrekening van de instellingen voor elektronisch geld ermee gecrediteerd is of tot ze op een andere manier ter beschikking worden gesteld van de instelling voor elektronisch geld in overeenstemming met de vereisten op het vlak van uitvoeringstermijnen die zijn vastgelegd in Richtlijn 2007/64/EG, indien van toepassing. Dergelijke middelen moeten in ieder geval niet later dan vijf werkdagen, zoals omschreven in artikel 4, punt 27, van die richtlijn, na de uitgifte van het elektronisch geld veilig worden gesteld.

2.  Voor de toepassing van lid 1, zijn veilige activa met een lage risicograad activa die vallen in een van de categorieën opgenomen in tabel 1 van punt 14 van bijlage I bij Richtlijn 2006/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 inzake de kapitaaltoereikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen ( 2 ) waarvoor het kapitaalvereiste voor het specifieke risico niet hoger ligt dan 1,6 %, terwijl andere in aanmerking komende activa, als gedefinieerd in punt 15 van die bijlage, worden uitgesloten.

Voor de toepassing van lid 1, zijn veilige activa met een lage risicograad eveneens deelnemingsrechten in een instelling voor collectieve belegging in effecten (ICBE) die enkel investeert in activa zoals gespecificeerd in de eerste alinea.

In buitengewone omstandigheden en wanneer dit voldoende gemotiveerd is, mogen de bevoegde autoriteiten, op basis van een evaluatie van de veiligheid, de looptijd, de waarde of andere risicofactoren van de activa zoals gespecificeerd in de eerste en tweede alinea, bepalen welke van deze activa geen veilige activa met een lage risicograad zijn voor de toepassing van lid 1.

3.  Artikel 9 van Richtlijn 2007/64/EG is van toepassing op instellingen voor elektronisch geld voor de activiteiten bedoeld in artikel 6, lid 1, onder a), van deze richtlijn die geen verband houden met de uitgifte van elektronisch geld.

4.  Voor de doeleinden van de leden 1 en 3, mogen de lidstaten of hun bevoegde autoriteiten overeenkomstig de nationale wetgeving bepalen welke methode door de instellingen voor elektronisch geld moet worden gebruikt voor de bescherming van de geldmiddelen.

Artikel 8

Betrekkingen met derde landen

1.  De lidstaten passen op een bijkantoor van een instelling voor elektronisch geld met hoofdkantoor buiten de Gemeenschap voor wat betreft het aanvangen van zijn werkzaamheden dan wel de uitoefening ervan geen bepalingen toe die leiden tot een gunstiger behandeling dan die welke geldt voor een instelling voor elektronisch geld die haar hoofdkantoor binnen de Gemeenschap heeft.

2.  De bevoegde autoriteiten stellen de Commissie in kennis van alle vergunningen voor bijkantoren van instellingen voor elektronisch geld die hun hoofdkantoor buiten de Gemeenschap hebben.

3.  Onverminderd lid 1 kan de Gemeenschap, door middel van met één of meer derde landen gesloten overeenkomsten, regelingen treffen inzake de toepassing van bepalingen die de bijkantoren van een instelling voor elektronisch geld die haar hoofdkantoor buiten de Gemeenschap heeft, eenzelfde behandeling in de gehele Gemeenschap verzekeren.

Artikel 9

Facultatieve ontheffingen

1.  De lidstaten kunnen geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen of toestaan dat hun bevoegde autoriteiten geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van de toepassing van de procedures en voorwaarden neergelegd in de artikelen 3, 4, 5 en 7 van deze richtlijn, met uitzondering van de artikelen 20, 22, 23 en 24 van Richtlijn 2007/64/EG, en toestaan dat rechtspersonen in het register voor instellingen voor elektronisch geld worden ingeschreven, wanneer aan de twee volgende voorwaarden is voldaan:

a) de totale bedrijfsactiviteiten genereren een gemiddeld uitstaand elektronisch geld dat niet hoger is dan een bovengrens die door de lidstaat wordt vastgelegd, maar in geen geval hoger ligt dan 5 000 000 EUR; en

b) geen van de met de leiding of de exploitatie van het bedrijf belaste natuurlijke personen is veroordeeld wegens strafbare feiten in verband met het witwassen van geld of terrorismefinanciering, dan wel een ander financieel misdrijf.

Wanneer een instelling voor elektronisch geld een van de in artikel 6, lid 1, onder a), genoemde werkzaamheden die geen verband houden met de uitgifte van elektronisch geld of een van de in artikel 6, lid 1, onder b) tot en met e), genoemde werkzaamheden verricht en het uitstaande bedrag aan elektronisch geld niet van te voren bekend is, staan de bevoegde autoriteiten deze instelling voor elektronisch geld toe punt a) van de eerste alinea toe te passen op basis van een representatief gedeelte dat geacht wordt voor de uitgifte van elektronisch geld te worden gebruikt, mits een dergelijk representatief gedeelte ten genoegen van de bevoegde autoriteiten redelijkerwijs op basis van historische gegevens kan worden geraamd; wanneer een instelling voor elektronisch geld haar activiteiten niet lang genoeg heeft uitgeoefend, wordt dit vereiste beoordeeld op basis van het geraamde uitstaande bedrag aan elektronisch geld als vermeld in haar programma van werkzaamheden, rekening houdend met alle aanpassingen van dit plan die de bevoegde autoriteiten hebben verlangd.

De lidstaten kunnen eveneens bepalen dat de toekenning van de facultatieve ontheffingen krachtens dit artikel afhankelijk is van een bijkomende voorwaarde, namelijk een maximale opslagcapaciteit op het betaalinstrument of de betaalrekening van de consument waar het elektronisch geld is opgeslagen.

Een rechtspersoon met een registerinschrijving overeenkomstig dit lid mag enkel betalingsdiensten aanbieden die geen verband houden met elektronisch geld dat wordt uitgegeven overeenkomstig dit artikel indien is voldaan aan de voorwaarden opgenomen in artikel 26 van Richtlijn 2007/64/EG.

2.  Een rechtspersoon met een registerinschrijving overeenkomstig lid 1 dient zijn hoofdkantoor te hebben in de lidstaat waar hij zijn werkzaamheden feitelijk ontplooit.

3.  Een rechtspersoon met registerinschrijving overeenkomstig lid 1 wordt behandeld als een instelling voor elektronisch geld. Artikel 10, lid 9, en artikel 25 van Richtlijn 2007/64/EG zijn echter niet op hem van toepassing.

4.  De lidstaten kunnen bepalen dat een rechtspersoon met een registerinschrijving overeenkomstig lid 1 alleen sommige van de in artikel 6, lid 1, opgesomde activiteiten mag ontplooien.

5.  De in lid 1 bedoelde rechtspersonen:

a) stellen de bevoegde autoriteiten in kennis van elke verandering in hun situatie die relevant is voor de in lid 1 gespecificeerde voorwaarden; en

b) brengen ten minste jaarlijks op een datum die is vastgelegd door de bevoegde autoriteiten verslag uit over het gemiddeld uitstaand elektronisch geld.

6.  De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de rechtspersonen in kwestie, wanneer de in de leden 1, 2 en 4 gestelde voorwaarden niet langer zijn vervuld, binnen 30 kalenderdagen een vergunning aanvragen overeenkomstig artikel 3. Een dergelijke persoon die niet binnen dit tijdsbestek een vergunning heeft aangevraagd, wordt het overeenkomstig artikel 10 verboden om elektronisch geld uit te geven.

7.  De lidstaten zorgen ervoor dat hun bevoegde autoriteiten voldoende gemachtigd zijn om na te gaan of de vereisten die in dit artikel zijn vastgelegd, voortdurend worden nageleefd.

8.  Dit artikel is niet van toepassing ten aanzien van de bepalingen van Richtlijn 2005/60/EG of ten aanzien van nationale bepalingen ter bestrijding van het witwassen van geld

9.  Indien een lidstaat van de bij lid 1 geboden ontheffingsmogelijkheid gebruikmaakt, stelt hij de Commissie uiterlijk op 30 april 2011 daarvan in kennis. De lidstaat deelt de Commissie onverwijld elke latere wijziging mee. Voorts stelt de lidstaat de Commissie in kennis van het aantal betrokken rechtspersonen en doet hij jaarlijks mededeling van het totale bedrag van het uitstaand elektronisch geld dat is uitgegeven op 31 december van elk kalenderjaar, als bedoeld in lid 1.



TITEL III

UITGIFTE EN TERUGBETAALBAARHEID VAN ELEKTRONISCH GELD

Artikel 10

Verbod op de uitgifte van elektronisch geld

Onverminderd artikel 18, verbieden de lidstaten natuurlijke en rechtspersonen die geen uitgevers van elektronisch geld zijn om elektronisch geld uit te geven.

Artikel 11

Uitgifte en terugbetaalbaarheid

1.  De lidstaten zorgen ervoor dat uitgevers van elektronisch geld elektronisch geld uitgeven tegen de nominale waarde, in ruil voor ontvangen geld.

2.  De lidstaten zien erop toe dat uitgevers van elektronisch geld de nominale monetaire waarde van het aangehouden elektronisch geld op elk ogenblik terugbetalen wanneer de houder van het elektronisch geld daarom verzoekt.

3.  De terugbetalingsvoorwaarden, met inbegrip van vergoedingen die hiermee samenhangen, worden duidelijk en opvallend vermeld in de overeenkomst tussen de uitgever van elektronisch geld en de houder van elektronisch geld, en de houder van het elektronisch geld wordt in kennis gesteld van deze voorwaarden voordat hij wordt gebonden door een overeenkomst of een aanbod.

4.  Voor terugbetaling kan enkel een vergoeding worden gevraagd indien dit in de overeenkomst is vermeld overeenkomstig lid 3, en enkel in een van de volgende gevallen:

a) indien om terugbetaling wordt gevraagd vóór de overeenkomst is beëindigd;

b) indien de overeenkomst voorziet in een beëindigingsdatum en de houder van het elektronisch geld de overeenkomst vóór deze datum beëindigt; of

c) indien meer dan een jaar na de beëindiging van de overeenkomst om terugbetaling wordt gevraagd.

Dergelijke vergoeding staat in verhouding tot de kosten die de uitgever van elektronisch geld feitelijk heeft gemaakt.

5.  Wanneer wordt verzocht om de terugbetaling vóór de beëindiging van de overeenkomst, kan de houder van elektronisch geld verzoeken om de gedeeltelijke of volledige terugbetaling van het elektronisch geld.

6.  Wanneer tot een jaar na de beëindiging van de overeenkomst door de houder van het elektronisch geld om terugbetaling wordt gevraagd:

a) wordt de volledige monetaire waarde van het aangehouden elektronisch geld terugbetaald; of

b) worden alle middelen terugbetaald waarom de houder van het elektronisch geld verzoekt, indien de instelling voor elektronisch geld een of meer van de in artikel 6, lid 1, onder e), genoemde activiteiten uitoefent, en het op voorhand niet geweten is welk deel van de middelen zal worden gebruikt als elektronisch geld.

7.  Onverminderd de leden 4, 5 en 6, zijn de terugbetalingsrechten van personen die elektronisch geld aanvaarden en die geen consumenten zijn, vastgelegd in een contractueel beding tussen de uitgevers van elektronisch geld en die personen.

Artikel 12

Verbod op rente

De lidstaten verbieden dat rente of andere voordelen worden toegekend die samenhangen met de lengte van de periode dat een houder van elektronisch geld het elektronisch geld aanhoudt.

Artikel 13

Klachten- en buitengerechtelijke beroepsprocedures voor de beslechting van geschillen

Onverminderd deze richtlijn is hoofdstuk 5 van titel IV van Richtlijn 2007/64/EG van overeenkomstige toepassing op uitgevers van elektronisch geld ten aanzien van hun verplichtingen die uit deze titel voortvloeien.



TITEL IV

SLOTBEPALINGEN EN UITVOERINGSMAATREGELEN

Artikel 14

Uitvoeringsmaatregelen

1.  De Commissie kan maatregelen vaststellen die noodzakelijk zijn om de bepalingen van deze richtlijn bij te werken teneinde met inflatie of technologische en marktontwikkelingen rekening te houden. Deze maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn beogen te wijzigen, worden vastgesteld volgens de in artikel 15, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

2.  De Commissie neemt maatregelen aan om te zorgen voor de geharmoniseerde toepassing van de in artikel 1, leden 4 en 5, genoemde vrijstellingen. Deze maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn beogen te wijzigen, worden vastgesteld volgens de in artikel 15, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

Artikel 15

Comitéprocedure

1.  De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 85 van Richtlijn 2007/64/EG ingestelde Comité voor betalingen.

2.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

Artikel 16

Volledige harmonisatie

1.  Onverminderd artikel 1, lid 3, artikel 3, lid 3, zesde alinea, artikel 5, lid 7, artikel 7, lid 4, artikel 9 en artikel 18, lid 2 en, in zoverre deze richtlijn in harmonisatie voorziet, mogen de lidstaten geen andere bepalingen handhaven of vaststellen dan die welke in deze richtlijn zijn vervat.

2.  De lidstaten zien erop toe dat een uitgever van elektronisch geld niet ten nadele van een houder van elektronisch geld afwijkt van de bepalingen van nationaal recht die uitvoering geven aan of overeenstemmen met bepalingen van deze richtlijn, tenzij laatstgenoemde bepalingen daarin uitdrukkelijk voorzien.

Artikel 17

Herziening

Uiterlijk op 1 november 2012 dient de Commissie bij het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en de Europese Centrale Bank een verslag in over de uitvoering en de gevolgen van deze richtlijn — en meer bepaald over de toepassing van de prudentiële vereisten voor instellingen voor elektronisch geld —, in voorkomend geval vergezeld van een voorstel tot herziening van de richtlijn.

Artikel 18

Overgangsbepalingen

1.  De lidstaten bieden instellingen voor elektronisch geld die vóór 30 april 2011 hun werkzaamheden in overeenstemming met het intern recht tot omzetting van Richtlijn 2000/46/EG hebben aangevangen in de lidstaat waar hun hoofdkantoor is gevestigd, de gelegenheid die werkzaamheden in die lidstaat of elke andere lidstaat overeenkomstig de bepalingen van Richtlijn 2000/46/EG inzake wederzijdse erkenning voort te zetten zonder dat zij een vergunning krachtens artikel 3 van deze richtlijn hoeven te verkrijgen of zij hoeven te voldoen aan de overige bepalingen van titel II of waarnaar in titel II van deze richtlijn wordt verwezen.

De lidstaten verplichten die instellingen voor elektronisch geld ertoe de bevoegde autoriteiten alle dienstige gegevens te verstrekken om hen uiterlijk op 30 oktober 2011 in staat te stellen te beoordelen of de instellingen voor elektronisch geld aan de in deze richtlijn vastgestelde voorschriften voldoen en, zo niet, welke maatregelen moeten worden genomen om naleving te garanderen, dan wel of het aangewezen is de vergunning in te trekken.

Instellingen voor elektronisch geld die aan de voorschriften voldoen, krijgen een vergunning en worden in het register ingeschreven en dienen te voldoen aan de bepalingen van titel II. Indien instellingen voor elektronisch geld niet uiterlijk op 30 oktober 2011 aan de in deze richtlijn neergelegde voorschriften voldoen, wordt het hen verboden elektronisch geld uit te geven.

2.  De lidstaten kunnen bepalen dat een instelling voor elektronisch geld automatisch een vergunning krijgt en in het krachtens artikel 3 aangelegde register wordt ingeschreven indien de bevoegde autoriteiten reeds over het bewijs beschikken dat de betrokken instelling voor elektronisch geld voldoet aan de in de artikelen 3, 4 en 5 gestelde eisen. De bevoegde autoriteiten informeren de betrokken instellingen voor elektronisch geld alvorens hun een vergunning wordt verleend.

3.  De lidstaten bieden instellingen voor elektronisch geld die in overeenstemming met het nationale recht dat artikel 8 van Richtlijn 2000/46/EG omzet, vóór 30 april 2011 hun werkzaamheden hebben aangevangen, de mogelijkheid deze werkzaamheden in de betrokken lidstaat voort te zetten tot 30 april 2012 in overeenstemming met Richtlijn 2000/46/EG, zonder dat zij een vergunning krachtens artikel 3 van deze richtlijn hoeven te verkrijgen of hoeven te voldoen aan de overige bepalingen van titel II of die in titel II van deze richtlijn worden genoemd. Instellingen voor elektronisch geld die in die periode geen vergunning of ontheffing in de zin van artikel 9 van deze richtlijn hebben gekregen, wordt het verboden elektronisch geld uit te geven.

▼M1

4.  De lidstaten bieden instellingen voor elektronisch geld die vóór 13 januari 2018 hun activiteiten in overeenstemming met deze richtlijn en met Richtlijn 2007/64/EG hebben aangevangen in de lidstaat waar hun hoofdkantoor zich bevindt, de mogelijkheid deze werkzaamheden in de desbetreffende lidstaat of een andere lidstaat tot 13 juli 2018 voort te zetten, zonder dat zij een vergunning krachtens artikel 3 van deze richtlijn hoeven te verkrijgen of hoeven te voldoen aan de overige eisen die in titel II van deze richtlijn zijn neergelegd of waarnaar in titel II van deze richtlijn wordt verwezen.

De lidstaten verplichten de in de eerste alinea bedoelde instellingen voor elektronisch geld ertoe de bevoegde autoriteiten alle dienstige informatie te verstrekken om hen in staat te stellen uiterlijk op 13 juli 2018 te beoordelen of die stellingen voor elektronisch geld aan de eisen van titel II van deze richtlijn voldoen en, zo niet, welke maatregelen moeten worden genomen om naleving te waarborgen, dan wel of het aangewezen is de vergunning in te trekken.

De in de eerste alinea bedoelde instellingen voor elektronisch geld die na verificatie door de bevoegde autoriteiten aan de eisen van titel II blijken te voldoen, krijgen een vergunning en worden opgenomen in het register. Wanneer die instellingen voor elektronisch geld uiterlijk op 13 juli 2018 niet aan de eisen van titel II van deze richtlijn voldoen, wordt het hun verboden elektronisch geld uit te geven.

▼B

Artikel 19

Wijzigingen van Richtlijn 2005/60/EG

Richtlijn 2005/60/EG wordt als volgt gewijzigd:

1) Artikel 3, lid 2, onder a), wordt vervangen door:

„a) een onderneming die geen kredietinstelling is en die een of meer van de werkzaamheden verricht die zijn opgenomen onder de punten 2 tot en met 12 en punten 14 en 15 van bijlage I bij Richtlijn 2006/48/EG, met inbegrip van de werkzaamheden van wisselkantoren;”.

2) Artikel 11, lid 5, onder d), wordt vervangen door:

„d) elektronisch geld als gedefinieerd in artikel 2, punt 2, van Richtlijn 2009/110/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de toegang tot, de uitoefening van en het prudentieel toezicht op de werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld ( *1 ), waarbij, indien heroplading niet mogelijk is, het maximumbedrag dat elektronisch op de drager is opgeslagen niet meer dan 250 EUR bedraagt; of, indien heroplading mogelijk is, een limiet van 2 500 EUR geldt voor het totaalbedrag aan transacties die in een kalenderjaar worden verricht, behalve indien op verzoek van de houder van het elektronisch geld een bedrag van 1 000 EUR of meer in datzelfde kalenderjaar is terugbetaald, overeenkomstig artikel 11 van Richtlijn 2009/110/EG. Met betrekking tot nationale betalingstransacties kunnen de lidstaten of hun bevoegde autoriteiten het bedrag van 250 EUR waarnaar in dit punt wordt verwezen, verhogen tot maximaal 500 EUR.

Artikel 20

Wijzigingen in Richtlijn 2006/48/EG

Richtlijn 2006/48/EG wordt als volgt gewijzigd:

1) Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

a) punt 1 wordt vervangen door:

„1.

„kredietinstelling” : een onderneming waarvan de werkzaamheden bestaan in het van het publiek in ontvangst nemen van deposito’s of van andere terugbetaalbare gelden en het verlenen van kredieten voor eigen rekening;”;

b) punt 5 wordt vervangen door:

„5.

„financiële instelling” : een onderneming die geen kredietinstelling is en waarvan de hoofdwerkzaamheid bestaat in het verwerven van deelnemingen of in het uitoefenen van een of meer van de onder de punten 2 tot en met 12 en 15 van de lijst in bijlage I opgenomen werkzaamheden;”.

2) Het volgende punt wordt toegevoegd aan bijlage I:

„15. Uitgifte van elektronisch geld.”.

Artikel 21

Intrekking

Richtlijn 2000/46/EG wordt ingetrokken met ingang van 30 april 2011, onverminderd artikel 18, leden 1 en 3 van deze richtlijn.

Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn.

Artikel 22

Omzetting

1.  De lidstaten dienen uiterlijk op 30 april 2011 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van deze bepalingen onverwijld mede.

Zij passen deze bepalingen toe vanaf 30 april 2011.

Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.  De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 23

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 24

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.



( 1 ) Richtlijn (EU) 2015/2366 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende betalingsdiensten in de interne markt en tot wijziging van de Richtlijnen 2002/65/EG, 2009/110/EG, 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010 en tot intrekking van Richtlijn 2007/64/EG (PB L 337 van 23.12.2015, blz. 35).

( 2 ) PB L 177 van 30.6.2006, blz. 201.

( *1 ) PB L 267 van 10.10.2009, blz. 7”.